Bijiagen.
115.
Tweede Kamer.
1.
Inlichtingen Op liet adres van E. G. Wentink. Tusschen, 8 en 15 December 1917
115.
richtte
WENTINK
tot
den heer VAN DE POL, inspecteur van politie te Rotterdam, belast met crisis-aangelegenheden, het verzoek, zijne zeep weer vrij te laten. Vervolgens tot het ministerieel bureau voor crisiszaken.
1.
Het resultaat was: verwijzing naar het ministerieel bureau voor crisiszaken.
Het resultaat was: verwijzing naar den Minister PosTHUMA .
VERSLAG D E P COMMISSIE. (De vroegere stukken zijn gedrukt onder n". 472 der Zitting 1920—1921 en n°. 207 der Zitting 1921—1922.)
De Commiuie heeil een veelzijdig onderzoek ingesteld. Naar aanleiding daarvan is een minderheid tot de volgende overwegingen en conclusies gekomen: I. Wat heeft Wentink gedaan om herstel van i e hem berokkende schade te verkrijgen? De toenmalige Minister, de heer VA» USSKESTKTJN, deelde op 15 April 1921 aan Uwe Kamer mede, dat WKMTIHK verzuimd zou hebben zich, ingevolge 's Ministers beschikking van 12 December 1918, Staatscourant n°. 291 (gewijzigd bij beschikking van 2 Januari 1919, Staatscourant n". 1), te wenden tot den Minister ,,en bij niet-voldoening van den eisch, in appèl te komen bij den Crisisrechter". De Minisier heeft hierbij echter uit het oog verloren: 1°. dat de beschikking, waarin Zijne Excellentie het bedoelde beroep invoerde, in art. 2 bepaalt, dat men in beroep kan kinnen tegen handelingen, besluiten e. d. van organen, ressorteer end e onder den Minister. De inbezitneming van W E N T I N K ' S zeep echter is geschied op s/i e riolen las! van den Minister zélf. 2°. De Minister heeft hij circulaire van 12 December 191.S de gemeentebesturen van de voormelde beschikking in kennis gesteld. Ii. die circulaire zegt de Minister uitdrukkelijk, dat zijne bedoeling was, dit beroep op den Minister in te voeren als voorwaarde voor ontvankelijkheid eener vordering bij den crisisrechter. Bovendien zegt de Minister in die circulaire, dat hij die gelegenheid tot beroep op den Minister openBtelde slechts voor zoover niet reeds eerder dat beroep mogelijk was geweest. W K N Ï I N K ' S vordering echter lag van meetaf buiten elke competentie van den crisisrechter (zie bijlage nos. I I & I I I ) en had reeds daardoor met die nieuwe gelegenheid tot beroep op den Minister niets uit te staan. 3°. Overigens heeft WENTHTK reeds den lTden December 1919 zich geadresseerd aan het toen onder dien Minister VAH IJSSEI.STEI.TX persoonlijk ressort eerend Bureau van Beroep in crisissaken, doch kreeg daar eene afwijzende beschikking. Ook dit is den Minister ontgaan. Ter herinnering volgt hier een chronologisch verslag van al hetgeen Wr.vrr.vK heeft ondernomen om redres te verkrijgen. Men zal daaruit zien. dat bij geeo enkelen voor zijn geval openstaande]] weg onbetreden heeft gelaten: ' . 8 December 1911 werden de 1875 kisten seep van WENTINK onder Pakhuismeesteren te Botterdain in bezit genomen. Handelingen der Staten-Generaal.
B'ilagen.
1923—1924.
Op 15 December 1917 richtte W E N T I N K zijn verzoek schriftelijk tot den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, den heer POSTHUMA. Op 9 Januari 1918 herinnert W E N T I N K dezen Minister aan dat schrijven van 15 Dec. 1917.
Het resultaat was: aanvankelijk geen antwoord.
Het resultaat was: een schrijven van den Minister dd. 28 Januari 1918, houdende afwijzing
van
WENTINK'S
verzoek zonder eenige motiveering. Op 6 September 1918 maakt Het resultaat was: Op 4 WENTINK (na overleg met November 1919 werd W E N het bestuur van den Gros- TTNK deels niet-ontvankelijk siersbond) eene rechtsvorde- verklaard, deels verklaarde ring tot schadevergoeding de rechtbank zich onbevoegd. tegen den Staat bij de rechtbank te 's Gravenhage aanhangig. Op 17 December 1919 herHet resultaat was: een anthaalt W E N T I N K zijn verzoek woord: hoofdzakelijk inhoubij het onder den Minister dend: VAN IJSSELSTEIJN ressorteeer is in geen geval geld om rend Bureau van Beroep in de schade te vergoeden (zie crisiszaken. bijlage n°. IV, sub 4 ) . In Juni 1920 richtte W E N Het resultaat was: Op 2 TIXK zich tot de Crisis- Februari 1921 het antwoord: Encjuête-Commissie. er bestaat voor ons geen aanleiding tot nadere bemoeiingen. Ten slotte op U Februari 1921 richtte WENTINK zijn adres tot Fwe Kamer. (Zijn request is hierbij gevoegd als bijlage n°. 1.) II. liischeii recht of billijkheid, dal door den Staat alsnog aan Wentink volledige schadeloosloosstelling worde toegekend ? De inbezitneming van W E N T I N K ' S zeep kan alleen dan rechtmatig zijn geweest, indien zij heeft plaats gevonden overeenkomstig de bedoelingen en de vereischten van de Distributiewei 1916 in verband mei de Crisis-Onteigenings\xe\ 1914. Deze wetten en ook liet billijkheidsgevoel eischen: 1°. dat in het algemeen een geval zich voordoet, met het oog waarop juist deze wetten zijn gemaakt; 2". dat, indien zoodanig geval aanwezig is, wordt voldaan aan de voorwaarden, welke moeten zijn in acht genomen, alvorens tol inbezitneming mag worden overgegaan; 3°. dat de schadeloosstelling ten spoedigste da de inbezitneming, op de wijze als bij de wet bepaald, wordt vastgesteld en uitgekeerd ; 1°. dat de in bezit genomen goederen, eveneens onverwijld na de inbezitneming, ook werkelijk ten behoeve der bevolking worden gedistribueerd. Onze Commissie heeft vastgesteld, 3ai in het onderhavig geval aan geen enkel dezer 4 vereischten is voldaan.
115.
1.
Inlichtingen op het adres van E. G. Wentink. Zij zal de inbezitneming van WENTINK\s zeep achtereen* volgens aan ieder der vier vereischten toetsen: Ad 1". Deed zich in liet algemeen een der gevallen voor, viet het ooy waarop de ()nteiyeninys- en Distributiewet zijn y e maakt? In het oog is te houden, dat deze wetten blijkens haai considerans ten doel hadden, de vaithouding en prijsopdi ijving van waren te voorkomen. De vraag is dus in de eerste plaats of WENTINK er van verdacht kon worden, zich aan die misbruiken schuldig te maken.
#
Daaromtrent diene het volgende: WENTINK was in December 1917 hoofd en eigenaar van de sinds 1708 onder de firma GEBH. TEN KLEY bestaan hebbende grossierszaak in koloniale waren, zeep enz. te Alikmaar. Sedert zijne jeugd was WENTINK in die zaak werkzaam geweest, eerst als grossiers-bediende, later als patroon. I n die jaren had hij zich eene uitstekende reputatie als koopman verworven. Dit blijkt het beste daaruit, dat de tegenwoordige burgemeester van Alkmaar, mr. W. C. WKNUELAAR, omtrent hem verklaart: „dat de heer E. G. WENTINK in 1902 heeft overgenomen de zaak van GEBH. TEN KLEY, grossiers in koloniale waren in deze gemeente; dat deze zaak zoowel in 1902 als daarna vóór 1917 ook handelde in zeep; dat de heer WENTINK voornoemd als handelaar te goeder naam en faam bekend staat en dat wanneer de goederen destijds te Alkmaar aanwezig waren geweest, eene inbeslagname naar zijne meeniny onbillijk zou zijn geweest''. Deze verklaring is hierachter nog te vinden als bijlage n°. IV, sub G. Dat ook de Regeering en de distributie-autoriteiten WENTINK als een zeer betrouwbaar mensch beschouwden, blijkt uit het feit, dat hij op 3U November 1917 door de Regeering voor de distributie werd benoemd tot taxateur van goederen in zijn vak. (Deze aanstelling tot Rijksschatter is hierbij gevoegd als bijlage n°. IV, sub 1.) Op 14 Uctobe.r 1917 werd WENTINK door koop en levering eigenaar van 1875 kisten harde huishoudzeep (nl. 1675 kisten Premierzeep en 200 kisten Palininazeep). Deze zeep was opgeslagen bij Pakhuismeesteren te Rotterdam, die daarvoor ceelen aan toonder afgegeven hadden. WENTINK had de zeep gekocht van den Alkmaarsehen koopman LUBBE voor f 2 7 per kist, welke prijs te dien tijde de normale prijs was, die door grossiers voor zeep van de qualiteit, als door hem gekocht, werd betaald. Uit de verklaring van den Alkmaarschen wethouder den heer A. F . THOMSON, belast niet het levensniiddelenbedrijf te Alkmaar, blijlkt, dat zoolang LUBBE zelf een zeephandel dreef, de zeep door zijn bediende (LANGEREIS) „regelmatig" aan kruideniers werd verkocht. (Die verklaring is hierbij gevoegd als bijlage i r . IV, sub 5.) LUBBE heeft reeds in October 1917, vermoedelijk onder N.O.T.«nummer 2196, de geheele partij zeer onder N.O.T.verband gesteld. Het koopcontract LUBBE/WENTINK werd den 27sten Qctober 1917 geregistreerd (zie bijlage n°. IV, sub 2) en daarna werd ook nog eens door WENTINK van de partij zeep, die toen zijn eigendom was geworden (in November 1917), aan de N.O.T. opgave gedaan en wel aan haar inspecteur den heer DE P R E E , die door hem volkomen van den koop op de hoogte werd gebracht. W E N T I N K stond geregeld met N.O.T.-inspecteurs in betrekking, juist omdat het zijne gewoonte was, artikelen, met welke de N.O.T. zich pleegde te bemoeien, uitsluitend onder N.O.T.«verband te verhandelen. En nu is het van algemeene bekendheid, dat de N.O.T. met de Regeering in dagelijlksch contact stond en dat de N.O.T. aflevering van hetgeen onder N.O.T.«verband gebracht was, alleen aan zoodanige personen toestond, als
waaraan de distributie-overheid aflevering wenschelijk achtte, dus geenszins aan kettinghandeliaren of hamsteiaars. Door ook deze partij zeep bij de N.O.T. aan te geven, bewerkte WENTINK dus zelf, dat hij die zeep zou mogen afleveren alleen aan dusdanige afnemers, als waartegen de N.O.T. geen bezwar had, en die dus niet op de zoogenaamd zwarte N.O.T.-lijst voorkwamen! In dezen tijd (omstreeks November 1917) was de handel in harde zeep onder geen enkele Regeeringsbemoeiing opgenomen. Eerst ongeveer een half jaar later, op 7 Mei 1918, zijn niaximum-prijzen voor harde zeep vastgesteld, om in werking te treden op'l~>Mei 1918. Eerst op 20 April 1918 is een verbod van aflevering en vervoer van harde zeep vastgesteld, om eveneens op 15 Mei 1918 in werfcing te iieden. Eerst op 29 Augustus 1918 ten slotte is een distributieregeling voor harde zeep vastgesteld. Plotseling, op 8 December 1917, heeft de Minister van Landbouk, Nijverheid en Handel den burgemeester van Kotterdam gelast, de partij zeep in bezit te nemen, gelijk is geschied; Zijne Excellentie beweerde daarbij, dien last te geven op grond van de hem bij art. 9, lid 2, der Distributiewet in verband met art. 76c der Onteigeningswet gegeven bevoegdheid. (Zie bijlage n°. V I I I . ) Volgens genoemde wetten staat vast, dat de Minister alleen in bezit mag nemen goederen, waaromtrent hij overeenkomstig art. 9, lid 1, der D-isti-ibutiewet schriftelijk opgaven heeft gevorderd of doen vorderen in, verband m-et de distributie van goederen. Op grond van bovenstaande feiten is het reeds onwaarschijnlijk, dat de inbezitneming van W E N T I N K ' S partij op 8 December 1917 zou zijn gesohied in verband met de distributie van zeep, die immers eerst op 29 Augustus 1918 een aanvang heeft genomen. Indien al niet voor de rechtmatigheid der inbezitneming noodig is, dat eene distributie-regeling voor zeep bestaat ten tijde der inbezitneming, zoo moet toch ten minste geëischt worden, dat zoodanige regeling zeer spoedig na de inbezitneming tot stand kome, opdat niet noodeloos goederen aan iedere consumptie onttrokken worden en omdat er anders redelijkerwijze geen verband tusschen de concrete inbezitneming en de distributie kan aangenomen worden. Doch zelfs al ware in het onderhavig geval zeer kort na de inbezitneming eene distributie-regeling tot stand gekomen — hetgeen juist bleek geenszins het geval te zijn —, dan nog ware eene inbezitneming in dit geval ongeoorloofd geweest. WENTINK toch deed de door hem verhandelde goederen ter beschilkking der verbruikers komen juist op zoodanige wijze, als de distributie-autoriteiten, na rechtmatige inbezitneming, zouden hebben behooren te doen. Van „vasthouding en prijsopdrijving van waren" was dus bij hem geen sprake. De reden, waarom dan wel de zeep van W E N T I N K is inbezit genomen, laat naar zich gissen. Der Commissie is in handen gekomen een z.g. N.O.T.rapport over LUBBE. (Het rapport is hierbij gevoegd als bijlage n°. V I I . ) Reeds is opgemerkt, dat LUBBE de verkooper was, van wien WENTINK de zeep had gekocht. Dit N.O.T.«rapport nu wekt den schijn, alsof het bestaan der partij zeep door den eigenaar werd verborgen gehouden en desondanks door den N.O.T.-ambtenaar zou zijn ontdekt en alsof dus de eigenaar geheimzinnige bedoelingen met zijne zeep h a d ! Nu echter bij den eigenaar elke geheimzinnigheid heeft ontbroken, nu hij juist naar vaste gewoonte mededeeling van die partij had gedaan aan denzelfden N.O.T.-ambtenaar, die dadelijk daarna dat rapport heeft durven opstellen,
115. 1. Inlichtingen op het adres van E. G. Wentink. Na de inbezitneming moest W E N T I N K , nu bij niet in de is het duidelijk, dat een zoodanig rapport geen reden had mogen zijn, om WKXTINK'S zeep in bezit te gaan nemen. gelegenheid werd gesteld de goederen te distribueeren op Niettemin is dit rapport de oorzaak ervan geweest, dat J de wijze, als in art. 766 der Onteigeningswet bedoeld, schadeloosgesteld worden. WENTINK is geruïneerd ! Hier rijst dus allereerst de vraag, boe in dit geval de Aan hel eerste hierboven (bhidz. 3) gestelde vereiscli Ie ix i schatting moeit geschieden en boe /.ij geschied is? dus blijkens het voorgaande allerminst voldaan. Het antwoord op de eerste vraag is te vinden in hei verslag V der ('risis-KjH|iiête-('ommissie. Op blz. 9 e. v. van dit Ad 2°. Is er voldaan aan de wettelijke voorwaarden, die in acht genomen moeten zijn, alvorens tot inbezitneming mag verslag wordt uiteengezet, imiir welken maatstaf de taxaties door ile taxateur* moeiten geschieden. worden overgegaan? Wijlen mr. .M. SI. Scmil VAN DKR LOEKI , destijds direcArt. 766 der Onteigeningswet luidt: teur-generaal, chef' der afdeeiing Crisis/alken aan het Depar„Indien degene, onder wien de Burgemeesters in het vorig temeiit van Landbouw, Nijverheid en Eandel, verklaarde artikel genoemde waren (dat zijn levensmiddelen, huishou- wel aan de Crisis-Enquête-Coniniissie: „dat nooit opdracht delijke artikelen, enz.) in bezit wil nenieu, onmiddellijk ten ! werd gegeven om op eene bepaalde wijze te taxeeren en dat genoegen van den Burgemeester aanbiedt zelf, op door dezen ! het nooit op eene herbenoeming als taxateur van invloed goedgekeurde wijze die waren ter beschikking te stellen tegen was geweest, wanneer iemand te hoog had getaxeerd"; doch prijzen, die niet te boven gaan de daarvoor door Onzen voor- j de voornoemde Crisis-Enquête-Commissie constateerde ter Kei fder plaatse het tegendeel als volgt: noemden Minister (van Landbouw, Nijverheid en Handel) ..Hetgeen de Crifcis-Enquftto-Oommissie verder omtrent bepaalde bedragen, kan de Burgemeester de inbezitneming deze euulk ervoer, gaf haar echter een eenigszins ander beeld opschorten." In een distributieproces, beslist door het gerechtehof te van de zaak. Het bieek baar, dat in werkelijkheid de Regee's Gravenhage bij arrest van 19 December 1921 (W. v. h. ring van den aanvang af in verschillende gevallen invloed Hecht tt°. 1U921), was de man, wiens goed — toevallig ook op de taxaties heeft uitgeoefend, zooals aanstonds zal worden zeep — in bezit genomen werd, niet in staat gesteld, de in aangetoond." Even verder zegt die Commissie dan, dat steeds den schathet aangehaalde wetsartikel 766 vernielde aanbieding te doen en (juist dit verzuim der distributie-autoriteiten heeft ters tot leidraad moet strekken hetgeen Minister THKUIS aan het gerechtshof te 's Gravenhage, volgens zijn arrest, er toe de burgemeesters berichtte, te weten (zie blz. 10 van bedoeld geleid den Staat tot volledige schadevergoeding in dat geval verslag V ) : te veroordeelen. Het hof trok zijn bevoegdheid dus wij dei,,Ik acht het nuttig, te uwer kennis te brengen, dat naar dan de rechtbank bij hare behandeling van W E N T I N K ' S zaak mijne bedoeling de ingevolge art. 76a, der Onteigeningswet had gedaan. door u met mijne machtiging eventueel te benoemen schatters Nu is reeds boven gebleken, dat ook aan WENTINK geen als maatstaf voor de waardebepaling der in bezit genomen enkele gelegenheid is gegeven, om overleg met den burge- waren zullen aannemen ten aanzien van handelaren, meester te plegen. Toch bestond er, naar het oordeel onzer den inkoopsprijs van de waren plus bedrijfskosten, een en Commissie, hier in bijzonder sterke mate de verplichting, ander vermeerderd met een normaal percentage voor winst. W E N T I N K , door zoodanig overleg, in staat te stellen om, Ik verzoek u, bij voorkomende gevallen de schatters dientegen prijzen, na overleg door den burgemeester te bepalen, overeenkomstig te adstrueeren." zelf de zeep te doen komen aan de verbruikers. Iets verder vervolgt de Commissie (blz. 10—11): Alleen zou het vaststellen van prijzen door den burgemeester moeilijk geweest zijn, juist omdat er nog geen Regee,,Intusschen Ikon deze maatstaf, kosten plus normale winst, ringsbemoeiing met zeep bestond en artikel 766 voorschrijft, later niet meer gelden. dat de burgemeester de prijzen bepalen moest op of beneden . Bij het begin van den oorlog kwam het er op aan, hen, de door den Minister vastgestelde. die goederen hadden geproduceerd of ingekocht tegen norZooals vermeld, viel echter de inbezitneming op 8 l)ecem- malen pi'ijs, te beletten bij verkoop een opgedreven prijs ber 1917 en bepaalde de Minister eerst op 7 Mei 1918 te bedingen. maximum-prijzen. Later werd de toestand anders; men denke slechts aan den Dit illustreert goed, dat en waarom men zich hier princi- ketting- en smokkelhandel. Wie de te verkoopen goederen, pieel van inbezitneming had behooren te onthouden! of de grondstoffen daarvoor, langs dezen onregelmatigen Voor die onthouding bestond te meer reden, omdat de weg, tegen speculatieprijzen had verkregen, kon er redelijkerautoriteiten wisten, gelijk boven reeds is uiteengezet, dat wijze geen aanspraak op maken, dat hem die kosten plus W E N T I N K een door en door betrouwbaar koopman was. Ook winst werden vergoed." aan liet 2de hierboven gestelde vereischte is dus niet voldaan. Zietdaar dus den maatstaf, waarnaar volgens de bedoelingder Distributiewetten de taxateurs hunne schatting moesten Ad 3°. Is de schadeloosstelling vastgesteld op de door verrichten. de wet bedoelde wijze en is zij binnen bekwamen termijn na Regel moest zijn: vergoeding van inkoopsprijs, bedrijfsde inbezitneming aan W E N T I N K uitgekeerd ? kosten plus een normaal percentage voor winst; met uitzonArt. 76a der Onteigeningswet, waarnaar art. 9 der Distri- deringen slechts ten aanzien van speculanten en smokkelthandelaren. butiewet gebiedend verwijst, luidt: Hoe is nu de taxatie van W E N T I N K ' S zeep geschied ? ,,De schadeloosstelling, voor de in bezit genomen waren, Te bedenken valt, dat zijn inkoopsprijs blijkens het op door de Gemeente te betalen, wordt door twee schatters, elk afzonderlijk, geschat, en een bon voor het gemiddelde van 27 October 1917 geregistreerd koopcontract f 27 per kist die twee schattingen wordt aan den vroegeren houder der had bedragen. Toch is zijn zeep (eene partij van 1875 kisten) in hoofdsom waren gegeven. Het bedrag van deze bons wordt zoo spoedig geschat op f 14 433,75 ofte wel op nog geen / 8 per kist. Blijkens de als voren vaststaande feiten is W E N T I N K ' S zeep mogelijk uitbetaald." dus geschat, alsof men te doen had met een minderwaardig Art. 9, lid 3, der Distributiewet 1916 zegt voorts: ,,Voor smokkelaar of speculant. de schadeloosstelling worden bons op de Rijksschatkist geDoch niet alleen heeft de schatting op eene totaal foutieve geven." basis plaats gevonden: de ..schadevergoeding", die W E N T I N K
115. 1. Inlichtingen op het adres van E. G. Wentink.
dan nog ten slotte ten deel viel, is hem veel te laat uitgekeerd.
en te overwegen, of eventueele schade voor een deel door den Staat zou kunnen worden gedragen. Terwijl immers op 8 December 11)17 de inbezitneming' Nadat de A.B.C, vervolgens ook belast was \net den verplaats vond, weid eerst op 29 April 1918, dus bijna ii maan- koop van in bezit genomen strandgoederen, gaf Minister deu na de inbezitneming, eene bon, betaalbaar gesteld bij de PosTiiUMA haar in den herfst van, 1917 eveneens de in bezit gemeente Rotterdam, aan Pakhuismeesteren, ter waarde van genomen distributie-goederen ten verkoop. het voormelde bedrag, uitgereikt (zie bijlage n". I V , sub 3 ) . De A.B.C, nam die goederen voor de getaxeerde waarde Den bona-fide handelaar WsKTHTK is dm eerst het uil- over van den Burgemeester, die ze had in bezit genomen. oefenen van zijne broodwinning onmogelijk gemaakt en verDe goederen werden in den regel per gedrukte offerte door volgens is hem een ,,z.g. schadevergoeding" in strijd viel de A.H.C, weder te koop aangeboden, liefst in kleine parde wet maanden lang onthouden. tijen, om het aantal afnemers zooveel mogelijk uit te Ook aan hei derde hierboven (op blz. ~>) vermelde ver* breiden. Tusschen de koopers werd in het algemeen geen eischte is dus met voldaan. verschil gemaakt. De A.B.C, beoordeelde slechts of er van N.O.T. standpunt iets tegeu een eventueelen kooper te Ad 4°. Is de in bezit genomen zeep onverwijld na de zeggen viel." inbezitneming ten behoeve der bevolking gedistribueerd? Hierboven sub 1°. is reeds vastgesteld, dat voor eene rechtToen de Commissie van Pakhuismeesteren te Rotterdam matige inbezitneming rechtetreeksch verband iusschen de vernomen had, dat de op 8 December 1917 in bezit genomen concrete inbezitneming en de distributie moest bestaan. partij zeej), die eens aan W E N T I N K had toebehoord, eerst in Op 8 December 1917 werd WKKTINK'S zeep te Rotterdam Maart 1918 op naam der A.B.C, was overgeschreven en in onder PakliuisiiK'csteren in bezit genomen. Tot 29 April 1918 April 1918 van Pakliuismeesteren werd weggevoerd, heeft zij is zij daar onaangeroerd blijven liggen. zich schriftelijk tot deze Maatschappij gewend met liet verHet is een bekend feit, dat in deze maanden de zeepnood zoek, haar mede te deelen, wat er met de partij was geschied. zijn hoogste punt bereikte; de prijzen wei-den schrikbarend Daarop kwam bericht, dat de afdeeling „Aangehaalde opgeschroefd; eer*1 op lo Mei 1918 zijn de maartwtw?H-prijzen Goederen" (A.G.) der A.B.C., die zich met de distributievoor zeep vastgesteld. goederen had beziggehouden, was geliquideerd en dat de Niettemin heeft de Staat der Nederlanden dus gedurende archieven aan de N.O.T. waren overgedragen. 5 maanden deze groote partij kostelijke huishoudzeep aan de Op een aan de N.O.T. gericht schrijven, waarin dezelfde gemeenschap onttrokken en daardoor de prijsopdrijving mede mededeeling werd verzocht, kwam geen antwoord. bewerlkt. Inmiddels is gebleken, dat de A.B.C, omstreeks April 1918 Eerst op 8 Maart 1918 weid de zeep van Pakhuismeesteren overgeschreven ten name van de Ahjemeene Bedrijf s Covi- eene partij huishoud zeep aan den grossier HOI.SIHÜI.LEK te Alkmaar heeft verkocht en in Mei daaropvolgende aan pagnie. in de wandeling bekend als de .,A. B. C " . Om de beteekenis te begrijpen van wat er verder met de HOT.SMÜI.I.KR geleverd. Onze Commissie nam inzage van de desbetreffende quitanzeep gebeurd moet zijn. is het noodzakelijk te weten, wat de ties, uit welke blijlkt, dat die zeep met f 23 per kist aan die A.B.C, voor een lichaam was. A.B.C, betaald is geworden! Daaromtrent geeft de Crisis-Enquête-Commissie op pag. 13 TJit een door de Commissie verricht onderzoek is voorts en vig. in haar voormeld verslag V onderstaande inlichgebleken, dat die door HOLSMÜLLER gekochte zeep volkomen tingen : gelijksoortig was aan, ju zelfs van dezelfde fabriek (,,de ..Het trok de aandacht der Crisis-Enquête-Commissie, dat Vlijt" te Bergen op Zoom) afkomstig was als-, de zeep die de in bezit genomen goederen in vele gevallen werden t e r ' eens aan WEXTINK had toebehoord. beschikking gesteld van de Aligeineene Bedrijf» Compagnie Hoogstwaarschijnlijk dus heeft de A.B.C., die geen winst (A.B.C.). mocht maken, enkele dagen vóór de afkondiging der Zij vond hierin aanleiding, de verhouding van de Regee- maximumprijzen, WKNTINK'S zeep, in elk geval gelijksoorring tot dit lichaam nader te onderzoeken. • tige zeep, aan andere grossiers verkocht voor f 2 3 per kist! De A.H.C, was een Maatschappij, die reeds lang vóór den Op die partij, die zij voor den taxatie-prijs van ruim f 7 oorlog bestond, en waarvan President-Commissaris was de heer J. G. VAES, makelaar in vet te Rotterdam, lid van de per kist had overgenomen van den burgemeester, moet zij Commissie van Advies voor Oliën en Vetten van de NjO.Ti dan eene winst hebben gemaakt van 1875 x f 15 is f 28 125 Deze Maatschappij werd het eerst in de uitvoering van (zegge acht en twintig duizend eenhonderd en vijf en twintig gulden). crisismaatregelen betrokken op de volgende wijze: Die of dergelijke winst der A.B.C, vormt een stuk van het Wanneer aangehaalde smoklkelgoederen door de Registratie in het openbaar weiden verkocht, kwamen deze buiten verlies van WENTINK ! Hoe is eene dergelijke handelwijze te qualificeerenP Zeker N.O.T.-verband. De N.O.T. kreeg hierover moeilijkheden mei de geallieerden en haar werd aangeraden, die goederen niet als naar de wet verband houdend met de distributie! zelf te koopen. De inbezitneming run W E X T I X K ' S zeep is dus naar het oor* Volgens hare statuten kon zij dit echter niet doen. Zij heeft zich daarom in verbinding gesteld met de A.B.C, en deel der minderheid van de Commissie in elk opzicht onrechtmet deze in 1917 een contract gesloten, waarbij bepaald niatig geweest. De Staat beeft daardoor den eigenaar onrechtmatig van werd, dat de A.B.C, alle goederen, welke door den Ontvanger der Registratie voor ondorhandschen verkoop werden aan- zijn eigendom beroofd en ontdaan van zoo goed als geheel geboden, zou opkoopen, terstond opslaan en slechts weder zijn bedrijfskapitaal, dat hij in jarenlangen vredesarbeid in eigen vak bespaard had. onder X.O.T.-condities verkoopen. Aldus is hij op bijna 50-jarigen leeftijd uit zijne grossierDe A.B.C, als zoodanig zou //een winst maken; erentueele derij gestooten en om aan algeheele armoe te ontkomen, winst of verlies zanden zijn voor rekening van de n .0.1'. De Minister van Einanciën verleende zijne medewerking: genoodzaakt weder eene ondergeschikte betrekking als hancenerzijds verzocht hij den ontvanger, alle aangehaalde delsreiziger aan te nemen. De minderheid der Commissie is dan ook van oordeel, dat smokkelgoederen, die verkocht moesten worden, aan de de door haar gestelde vraag: ,,0f WEXTIXK alsnog van den A.B.C, over te doen, anderzijds beloofde hij de voorschriften behoort zoo te wijzigen, dat de A.B.C, zoo min mogelijk schade leed Staat der Nederlanden volledige schadeloosstelling
Bijlagen.
115.
I.
Tweede Kamer.
Inlichtingen op het adres van E. G. Wentink. <e ontvangen}'" ten stelligste positief moet worden beantwoord. Zij meent, dat in dezen op den Staat eene eerescliuld rust en geeft daarom Uwe Kamer in overweging om er bij de Regeering met klem aan te dringen, dat zij op de vraag, of aan het door den heer W E N T I N K gedane verzoek alsnog dient te worden voldaan, eene gunstige beslissing neemt. III.
Berekening van het bedrag dor door den lieer Wentink geleden schade. De minderheid der Commissie wil haar rapport besluiten met eene uiteenzetting van de wijze waarop naai hare meening de den lieer WV.NTINK toekomende schadevergoeding dient te worden berekend. De schatters hadden bij de berekening der schadeloosstelling als maatstaf voor liunne taxatie behooren aan te nemen: a. den inkoopsprijs der waren; b. de bedrijfskosten; c. een normaal percentage voor winst. Aan Wï XTINK behoort derhalve vergoed te worden ten minste: 1°. den inkoopsprijs; 2°. eene matige vergoeding van bedrijfskosten en winst, en 3°. de rente ad 5 % 's jaars, door de artikelen 76n en 75 der Onteigeningswet en art. 9 der Distributiewe.t gebiedend voorgeschreven en wel van af den dag der inbezitneming - tot op dien der uitbetaling van de schadevergoeding, alles onder aftrek van het aan W E N T I N K per bon op de gemeentekas van Rotterdam reeds op 29 April 1918 betaald bedrag van f 14433,75, benevens het voor rentevergoeding op 29 April 191S te gelijk reeds ontvangen bedrag van f 282,66, benevens het bedrag5, dat die f 14 433,75 tot op den dag der uitbetaling der schadevergoeding aan rente hebben opgeleverd. ') Tol zoover de meening van de minderheid der Commissie. De meerderheid der Commissie kan zich noch met bovenstaande beschouwingen, noch met de daarop gebouwde con1) Door d e Commissie zijn, t e r inzage van d e leden, t e r griffie nedergelcgd de volgende Bijlagen : Bijlagr n ° . I : request van W E N T I N K a a n d e Tweede K a m e r , d.d. 11 F e b r u a r i 1921. Bijlage n ° . I I : a d v i ' s der TJijks-Commissie van Advies voor Crisisaangel e g e n h t d e n (Commissie-vAN V E E N V Bijlage n ° . I I I : bespreking van h e t r a p p o r t der Oommissie-VAN V E E N . Bijlag» n ° . I V : request van W E N T I N K aan de C'isis-Enquête-Commissie. Bijlag* n ° . I V , sub 1 : WENTTNK'S aanstelling t o t Rijksschatter. Bijlag» n ° . I V , sub 2 : koopcontract, h o u d e n d e o v e r d r a c h t d e r zeep van i L U B B E aan
Bijlaye Bijlage aan
WENTINK.
n ° . I V , sub 3 : b o n ; afgegeven a a n P a k h u i s m e e s t e r e n . n ° . I V , sub 4 : schrijven van h e t B u r e a u v a n Beroep in crisiszaken j
WENTINK.
Bijlarie n ° . IV, s u b 5 : verklaring v a n d e n Alkmaarschen w e t h o u d e r THOMSON over LÜBBE. Bijlage n ° . IV, s u b 6 : verklaring v a n d e n Alkmaarschen b u r g e m e e s t e r m r . W.
clusie vereenigen. Zij wil gaarne aannemen, dat adressant door de inbeslagneming zijner zeep in December 1917 schade heeft geleden. Maar zij kan niet inzien, dat op den Staat de verplichting zou rusten, die schade te vergoeden. Het komt haar vreemd voor, dat adressant van iemand, die in zijn dienst was geweest, niet minder dan 1875 kisten harde zeep heeft gekocht voor een som van niet minder dan f 50 625, en dat in een tijd, toen de zeep reeds schaarsch begon te worden en de prijzen omhoog gingen. Zij kan het dan ook billijken, dat de betrokken Minister, geheel in overeenstemming met de bedoeling en bewoordingen der Distributiewet, opdracht heeft gegeven, die zeep in beslag te ne7nen. Dat achteraf deze partij zeep door schatters is getaxeerd op een veel lager bedrag, dan waarvoor adressant ze gekocht had, zoodat hij van het Rijk veel minder ontving dan ze hem had gekost, moge voor hem zeer onaangenaam zijn geweest, het was niet in strijd met de wet. Het is zeker niet onmogelijk, dat in hetgeen verder met deze zeep is geschied, hetzij door de A. B. C , hetzij door anderen, niet correct is gehandeld. Maar bepaalde bewijzen daarvoor ontbreken en bovendien heeft onze Commissie alleen een onderzoek in te stellen naar aanleiding van hetgeen adressant ten aanzien van het hem wedervarene relateert, en zich een oordeel te vormen over de vraag of het op den weg der Kamer ligt bij de Regeering op schadevergoeding aan te dringen. Daar komt nu, naar liet oordeel van de meerderheid der Commissie, nog bij, dal WENTDTK, zooals de minderheid zelve te kennen geeft, alle wegen betreden heeft, die voor hem openstonden, doch te vergeefs. Immers, allen, die over zijn geval hebben moeten oordeelen, hebben hem in het ongelijk gesteld. Ook de burgerlijke rechter heeft dat in eersten aanleg gedaan, en van diens vonnis is adressant in appèl gekomen. De hoogere rechter deed nog geen tiitspraak. Het wil op grond van dit alles der meerderheid van de Commissie voorkomen, dat er voor de Kamer geen aanleiding bestaat om bij de Regeering op schadevergoeding of het nemen van verdere stappen aan te dringen, weshalve zij in overweging geeft de Regeering dank te zeggen voor de verstrekte inlichtingen. De minderheid der Commissie meent hiertegenover uogmaals, z< oals ook hierboven reeds geschiedde, er op te moeten wijzen, dat de aanspraak op schadevergoeding voortvloeii uit het feit, dat de inbeslagname niet is geschied in overeenstemining met de wet. Geenszins is het. naar de meening dezer minderheid, „vreemd" te achten, dat adressant, nadat zijn handel door tal van distributiemaatregeleu vrijwel onmogelijk was geworden, ten einde in zijn bestaan te voorzien, overging om een vroeger bijkomstig onderdeel van zijn bedrijf (de zeep i tot hoofdbestanddeel te maken. Wat betreft de slotopmerking der meerderheid, dat ten aanzien van adressants belangen nog een proces loopende is. meent de minder* heid der Commissie, dat dit evenzeer bekend was toen de Kamer besloot deze Commissie te benoemen.
C. WENDELAAR over W E N T I N K .
Bijlage n ° . V : besluit d e r Crisis-Enquête-Commissie op WENTLNX'S t o t h a a r gericht request. Bijlage n ° . V I : bespreking v a n h e t besluit d e r Crisis-Enquête-Commissie. Bijlage n ° . V I I : N . O. T . - r a p p o r t over L U B B S . Bijlage n ° . V T I I : a k t e v a n inbezitneming d e r zeep.
Handelingen der &taten-Generaal.
Bijlagen.
1923—1924.
Aldus vastgesteld 28 Maart 1924. DUYS. WEITKAMP. BULTEN. DE W I L D E . BRAAT.