Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Een studie naar ontwikkelingen in de gezondheid en leefstijl
van de volwassen Utrechtse bevolking tussen 2003 en 2008
Stage rapport
Management, Policy Analysis and Entrepreneurship
in Health and Life Sciences
Vrije Universiteit Amsterdam
Jojet Staal 24 juli 2009
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Een studie naar ontwikkelingen in de gezondheid en leefstijl van de volwassen Utrechtse bevolking tussen 2003 en 2008 Jojet Maria Staal 1799487 24 juli 2009 Vrije Universiteit Amsterdam Stage rapport MPA
(Management, Policy Analysis and Entrepreneurship in Health and Life Sciences) Vrije Universiteit Amsterdam Begeleiders: drs. Hanneke Schreurs, Epidemiologie en Informatie, GG&GD Utrecht drs. Jessica Bouwman, Epidemiologie en Informatie, GG&GD Utrecht dr. Wim van Brakel, VU Amsterdam dr. Jacqueline Broerse, VU Amsterdam
Voorwoord
Voorwoord Voor u ligt het onderzoeksrapport als resultaat van mijn stageopdracht bij de GG&GD Utrecht, afdeling Epidemiologie en Informatie. Na een bachelor in het veld van de moleculaire biologie koos ik voor een onderzoeksmaster waar ziekte en gezondheid wederom centraal staan, maar waarin het onderzoek zich nu binnen de maatschappelijke context afspeelt: Management, Policy Analysis and Entrepreneurship in Health and Life Sciences. Tijdens deze master deed ik een eerste ervaring op met het vakgebied epidemiologie. Dit wekte dusdanig mijn interesse dat ik besloot om met een stage meer ervaring op te doen in deze discipline. De GG&GD Utrecht afdeling Epidemiologie en Informatie wilde het avontuur met mij aan gaan en bood een interessante stageopdracht.
Als een groentje ben ik enthousiast het veld binnen gestapt en heb ik mijn best gedaan om zo snel mogelijk de weg te vinden en te leren van anderen. Ondanks dat het een vrij intensief proces bleek heb ik zo enorm veel geleerd dat ik kan spreken van een goede keuze. Voornamelijk omdat je bij de GG&GD ‘mag’ leren en men bereid is te helpen wanneer je er niet uit komt. De stage heeft mijn interesse in de epidemiologie als toekomstig werkveld versterkt. Dit komt niet alleen door het vakinhoudelijke aspect van de stage, maar zeker ook door de sociale omgeving waarbinnen de stage gerealiseerd werd. Hierbij wil ik dan ook graag de hele afdeling bedanken voor de leerzame en prettige stageperiode. In het bijzonder wil ik graag mijn zeer betrokken begeleiders Hanneke Schreurs en Jessica Bouwman vanuit de GG&GD bedanken voor de belangrijke ondersteuning. Van de Vrije Universiteit Amsterdam gaat mijn waardering uit naar Wim van Brakel als mijn eerste begeleider en Jacqueline Broese als mijn tweede begeleider. Zij hebben de stage enthousiast begeleid en waren altijd goed bereikbaar voor vragen. Jojet Staal juli 2009
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
3
4
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Samenvatting
Samenvatting Achtergrond: In opdracht van de GG&GD Utrecht werd een studie uitgevoerd naar trends in de gezondheid en leefstijl van Utrechtse bevolking. Eens per vier jaar brengt de GG&GD een Volksgezondheid Monitor Utrecht (VMU) uit. Hierin wordt op basis van een gezondheidsenquête en andere bestaande informatiebronnen de gezondheidssituatie van de Utrechters in kaart gebracht. Dit ter voorbereiding op de te formuleren nota volksgezondheid. De verschillende bronnen beschrijven voornamelijk een moment opname van de gezondheid. Juist voor beleidsdoeleinden is het ook waardevol om ontwikkelingen in de gezondheid inzichtelijk te hebben. In de huidige studie werd onderzocht hoe de gezondheid en leefstijl van Utrechters zich ontwikkelt heeft ten opzichte van de vorige VMU 5 jaar geleden. Methoden: Trends werden geanalyseerd voor 16 verschillende lichamelijke aandoeningen en beperkingen, 5 verschillende maten van psychosociale problematiek en 6 leefstijl determinanten. Hiervoor werd gebruik gemaakt van schriftelijke gezondheidspeilingen onder de Utrechtse bevolking uit 2003, 2006 en 2008. Met logistische regressie is univariaat op trends getoetst (p < 0,05). Vervolgens werd multivariaat gecorrigeerd voor populatieopbouw aan de hand van 5 sociaal demografische kenmerken (enter‐methode). Tenslotte werd onderzocht of de trends zich verschillend hebben ontwikkeld onder bepaalde subgroepen binnen de populatie. Deze resultaten vormden de basis van een kwalitatief onderzoek waarin professionals werkzaam in het veld van de gezondheid en verschillende wijkraden werden geraadpleegd ter validatie van de kwantitatieve resultaten. Resultaten: De resultaten wezen uit dat meer mensen hun gezondheid als matig of slecht ervoeren van 2006 naar 2008. Verder namen een aantal chronische aandoeningen of ziektes toe in prevalentie, hiertoe behoorden beroertes, hartkwalen/ infarcten, suikerziekte en geslachtsziektes (06‐08). Van de indicatoren voor de psychosociale gezondheid steeg sociale eenzaamheid als deelindicator van eenzaamheid in prevalentie. De overige indicatoren van gezondheid vertoonden geen trends. De leefstijl van de Utrechter ontwikkelde zich positief. Er werd vastgesteld dat steeds meer mensen voldeden aan de norm ontbijten, meer mensen voldoende actief waren geworden, overgewicht en obesitas stabiliseerden en het aantal rokers daalde. Probleem drinken bleef constant in prevalentie. De trends in gezondheid en leefstijl ontwikkelden zich over het algemeen gelijk over alle groepen van de bevolking. Alleen voor ontbijten werden verschillende trends per subgroep ervaren, mensen met een lage SES voldeden steeds minder vaak aan de norm en mensen met een hoge SES steeds vaker. Ook bleek ontbijten vooruit te gaan onder de jongvolwassenen, terwijl de andere leeftijdscategorieën geen trends vertoonden. Kwalitatief werden de meeste trends onderschreven. Voor de trends in indicatoren van de lichamelijke gezondheid gaven wel enkele professionals aan dat de trend mogelijk gedeeltelijk beïnvloed is door verbeterde
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
5
Samenvatting diagnose. De toename in sociale eenzaamheid werd door de respondenten gerelateerd aan vereenzaming onder ouderen. Van de positieve leefstijl trends geldt mogelijk dat de trends zich positiever hebben ontwikkeld onder de hoge SES dan onder de lage SES, zoals alleen voor ontbijten werd vastgesteld. Aanvullend werden verschillende signalen opgevangen van groepen waarvan de gezondheid op bepaalde punten achteruit zou gaan. Dit betroffen de ouderen, allochtone Utrechters en autochtone Utrechters met een lage SES. Conclusies en discussies: De gezondheid van de Utrechter ontwikkelde zich op geen enkel punt positief. Zo werd vastgesteld dat de lichamelijke gezondheid zich op 5 van de 16 getoetste indicatoren (incl. ervaren gezondheid) negatief ontwikkelde. Daarnaast werd vastgesteld dat de psychosociale gezondheid niet verbeterd was en dat sociale eenzaamheid zelfs toenam in prevalentie. Wel is de Utrechter gemiddeld gezonder gaan leven in de periode 2003‐2008. Positieve trends werden gevonden voor 3 van de 6 leefstijl determinanten, terwijl de overige drie niet toe ‐of afnamen. Er zijn geen indicaties dat de bestaande sociaal economische gezondheidsverschillen in Utrecht afnamen. Op basis van de gezondheidspelingen bleek dat zij constant bleven voor de lichamelijke en psychosociale gezondheid. De kwalitatieve resultaten impliceerden wel dat de gezondheid van een aantal kwetsbare subgroepen (lage SES, allochtonen en ouderen) achteruit ging. De positieve ontwikkelingen in leefstijl hebben zich (volgens professionals) mogelijk wel meer positief onder de hoger opgeleiden ontwikkeld en minder positief of negatief bij de lager opgeleiden, zoals (alleen) voor ontbijten werd vastgesteld. Uit dit geheel werd geconcludeerd dat de gezondheidsverschillen in ieder geval niet zijn afgenomen. Aanbevelingen In 2010 vinden de gemeente verkiezingen plaats. Door het nieuwe college zal de nieuwe nota volksgezondheid worden vastgesteld waarin de hoofdlijnen van het gezondheidsbeleid worden geschetst. Het trendonderzoek als onderdeel van de VMU zal bijdragen aan de onderbouwing van dit beleid. Echter is de beleidsrelevantie van een trend lastig in te schatten. Hierbij is de koppeling van de trends naar de ervaringen vanuit de praktijk een waardevolle toevoeging geweest. Op basis van de interviews werd een beeld verkregen van de problematiek die volgens professionals en inwoners terug zou moeten komen op de agenda. Met de kwalitatieve interviews in achtnemende, zal de draagkracht voor het uiteindelijke beleid vergroot worden. Overgewicht en de psychosociale gezondheid werden geïdentificeerd als belangrijkste gezondheidsproblemen. De aanbeveling luidt om deze huidige speerpunten in de komende nota wederom terug te laten komen. De sterke toename van geslachtsziektes werd herkend in de praktijk en zou meer aandacht mogen krijgen vanuit het beleid. Tenslotte werd bevonden dat de bestaande sociaal economische gezondheidsverschillen niet afnamen, om die reden zou dit onderwerp onverminderde aandacht in het beleid moeten krijgen. Op de volgende pagina worden de belangrijkste ontwikkelingen samengevat in een tabel. 6
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Samenvatting Belangrijkste waarnemingen van het trendonderzoek, ontwikkelingen van 2003 naar 2008 indicatoren lichamelijke gezondheid trend minder dan goed ervaren gezondheid (06‐08) beroerte/herseninfarct hartkwaal of infarct suikerziekte geslachtsziekte (19‐54 jr) (06‐08) hoge sociale eenzaamheidsscore rookt ontbijt minder dan 5 dg/wk beweegt niet voldoende (06‐08) overgewicht obesitas
↑ ↑ ↑ ↑ ↑ ↑ ↓ ↓ ↓ ‐ ‐
Please notice the extensive English summary enclosed in appendix 6
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
7
8
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
Voorwoord ....................................................3 Samenvatting ................................................5 Inhoudsopgave..............................................9 Inleiding ......................................................11 Volksgezondheid .............................................................................................................................................. 11 Veranderde perceptie van de volksgezondheid ........................................................................................... 11 De volksgezondheid in kaart........................................................................................................................ 12 Gezondheidsachterstanden ......................................................................................................................... 14 Monitoren van de volksgezondheid................................................................................................................. 15 Volksgezondheidmonitor Utrecht................................................................................................................ 16 Trendonderzoek........................................................................................................................................... 17 Leeswijzer......................................................................................................................................................... 19
Kwantitatieve trendanalyses ........................21 Methodologie................................................................................................................................................... 21 Procedure en respondenten......................................................................................................................... 21 Meetinstrument........................................................................................................................................... 22 Data analyse................................................................................................................................................ 24 Resultaten kwantitatieve trendanalyse ........................................................................................................... 25 Onderzoekspopulatiebeschrijving................................................................................................................ 25 Lichamelijke gezondheid.............................................................................................................................. 26 Psychosociale gezondheid ........................................................................................................................... 28 Leefstijl determinanten van de gezondheid................................................................................................. 29 Risicogroepen .............................................................................................................................................. 30
Kwalitatieve trendanalyse ............................33 Methodologie................................................................................................................................................... 33 Studiepopulatie............................................................................................................................................ 33 Opzet interviews .......................................................................................................................................... 34 Data analyse................................................................................................................................................ 35 Resultaten kwalitatieve analyse....................................................................................................................... 36 Lichamelijke gezondheid.............................................................................................................................. 36 Psychosociale gezondheid ........................................................................................................................... 38 Leefstijl determinanten van de gezondheid................................................................................................. 39
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
9
Inhoudsopgave
Overige determinanten van gezondheid ..................................................................................................... 41
Discussies, conclusies en aanbevelingen .....45 Lichamelijke gezondheid.............................................................................................................................. 45 Psychosociale gezondheid ........................................................................................................................... 46 Leefstijl determinanten van de gezondheid................................................................................................. 47 Risicogroepen .............................................................................................................................................. 48 Nadere methodologische beschouwing van de resultaten.............................................................................. 49 Hoofdconclusies ............................................................................................................................................... 52 Relevantie van de trendanalyses ................................................................................................................. 52 Aanbevelingen ............................................................................................................................................. 53
Referenties ..................................................57 Afkortingen .................................................60 Bijlagen .......................................................61 Bijlage 1: Vragenlijst gezondheidspeiling 2008 ........................................................................................... 63 Bijlage 2: Vragenlijst interviews .................................................................................................................. 71 Bijlage 3: Gezondheidsvisie van de wijkraden ............................................................................................. 73 Bijlage 4: Plan van aanpak .......................................................................................................................... 75 Bijlage 5a: De actoren rondom de GGD’en.................................................................................................. 77 Bijlage 5b: Dekkingsgraad wijken voor interviews ...................................................................................... 83 Bijlage 6: Extensive summary ...................................................................................................................... 85
10
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Inleiding
Inleiding Het huidige onderzoek betreft een trendonderzoek naar de gezondheid van de Utrechtse bevolking. Dit is uitgevoerd in het kader van de Volksgezondheidsmonitor Utrecht (VMU), onderdeel volwassenen en ouderen. In dit eerste hoofdstuk wordt het onderzoek geïntroduceerd met een beschrijving van de context en de achtergrond van het onderzoek. Op basis hiervan zijn onderzoeksvragen geformuleerd.
Volksgezondheid De World Health Organization definieerde in 1946 gezondheid in haar constitutie als een geheel van fysiek, mentaal en sociaal welbevinden en niet slechts de afwezigheid van een ziekte of kwaal (WHO 2006). Zij verklaarde gezondheid als een fundamenteel recht waar iedereen voor in aanmerking moet kunnen komen. Deze opvatting van de gezondheid stelde regeringen verantwoordelijk voor de gezondheid van haar bevolking (Irvine 2006). In de westerse landen leidde dit echter niet direct tot nieuwe beleidsinvullingen. Het volksgezondheidbeleid bleef vooralsnog gebaseerd op de opvatting dat volksgezondheid een proces is wat door invloed van medische en medicinale kennis verbeterd kan worden (Maas 1999, Irvine 2006). Veranderde perceptie van de volksgezondheid Vanaf de jaren ‘60 groeide het besef dat de kostbare investeringen in de individueel georiënteerde ‘cure and care’ niet effectief genoeg waren om de volksgezondheid te verbeteren (Maas 1999, Irvine 2006). In 1974 werd het eerste regeringsdocument opgesteld dat zich richtte op andere factoren dan de gezondheidszorg alléén om de gezondheid van de bevolking te verbeteren. Het was de Canadese minister Marc Lalonde die het Health Field Concept introduceerde. Zijn model voor onderzoek en gezondheidsbevordering ging uit van de gedachte dat gezondheid een toestand is die bepaald wordt door vijf factoren: biologische factoren, de fysieke ‐en sociale omgeving, de gezondheidszorg en leefstijl (in de volgende paragraaf worden deze concepten toegelicht). Lalonde benadrukte dat meer aandacht voor de fysieke ‐en sociale omgeving en leefstijl en een beter begrip van de humane biologie tot aanzienlijke gezondheidswinst kunnen leiden (Lalonde 1974, Irvine 2006). Het document was de eerste aanzet voor een nieuwe beleidstroom van ‘health promotion’. Het trok de aandacht vanuit de gezondheidzorg naar de preventie van ziekten en beperkingen. Eén van de uitgangspunten was dat de bevolking zelf in staat moet worden gesteld om controle over de eigen gezondheid te krijgen en deze te verbeteren. In 1986 werd deze gedachte uitgewerkt in het Ottawa Charter van de WHO. Het document vormde de basis van mondiale beleidsinitiatieven met health promotion als uitgangspunt (Saan 2006, Irvine 2006). In Nederland is deze term vertaald naar gezondheidsbevordering en maakt het onderdeel uit van de openbare gezondheidszorg (OGZ). Het initiatief van de OGZ ligt bij de overheid en richt zich op (collectieve) ziektepreventie, gezondheidsbescherming en gezondheidsbevordering. De OGZ onderscheidt zich van de reguliere gezondheidszorg, wat de individueel gerichte ‘cure and care’ disciplines betreft (Saan 2005, Jansen 2007). De uitvoering van de OGZ ligt voor een groot deel bij gemeenten, met een centrale rol voor de GGD’en (Jansen 2002).
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
11
Inleiding
De volksgezondheid in kaart Doeltreffend OGZ beleid wordt opgezet en geïmplementeerd op basis van kennis (Wijngaarden 2004). Normaliter wordt dit samengevat en gepresenteerd in de vorm van indicatoren. De keuze van indicatoren om de gezondheid in kaart te brengen, wordt ondersteund door het gebruik van een conceptueel model van de gezondheid (Kramers 2005). Tegenwoordig bestaat er een grote verscheidenheid aan modellen waarmee de volksgezondheid in kaart gebracht kan worden. Deze zijn veelal gebaseerd op het oorspronkelijke Health Field Concept van Lalonde uit 1984 (Bauer 2006, Kramers 2005, Hollander 2006, VNG 2007). De vijf determinanten die Lalonde beschreef komen hierin terug: Het cluster persoonlijke factoren omvat de psychische en fysieke elementen van gezondheid die verworven zijn of erfelijk. Wanneer bepaalde systemen of processen in het lichaam niet optimaal werken kan er sprake zijn van een verhoogde kans op ziekte of verminderde kwaliteit van leven (VNG 2007, Hollander 2006). Ook psychische persoonskenmerken zoals zelfwaardering en geremdheid behoren hier toe (Oers 2002). Directe invloed van de gemeenten op deze factoren is er niet. De kwaliteit van de fysieke leefomgeving omvat onder meer het milieu, de inrichting van de leefomgeving en verkeersveiligheid (Lalonde 1974, VNG 2007). Zo blijkt een groene leefomgeving zowel de mentale als fysieke gezondheid positief te beïnvloeden en aan te zetten tot beweging (de Vries 2003, van Groenewegen 2006). Ook een veilige verkeersomgeving en goed geventileerde huizen zullen tot minder gezondheidsproblemen leiden. De gemeente kan in haar beleid punten opnemen om de fysieke omgeving te verbeteren bij bouwplannen, ruimtelijke ordening of maatregelen nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren. De sociale omgeving bestaat uit het gezin, de buurt en gemeenschap waarbinnen iemand woont, werkt, naar school gaat of zich recreëert (Storm 2009). Deze factoren blijken sterk gerelateerd te zijn aan gezondheid. Voorbeelden zijn een gevoel van onveiligheid, stress op het werk en relatieproblemen. Ook de sterk met gezondheid gerelateerde sociaal economische status (SES) behoort tot dit cluster, dit wordt in paragraaf ’gezondheidsachterstanden’ toegelicht. De gemeente kan sociale activiteiten in de wijk realiseren ter bevordering van de buurtcohesie en voor de minima korting op inschrijfgelden voor sociale activiteiten realiseren (VNG 2007). Gezondheidszorg betreft o.a. de beschikbaarheid en kwaliteit van de gezondheidszorg. Het omvat zowel de geestelijke als lichamelijke gezondheidszorg. Wanneer de zorg niet optimaal georganiseerd is, kunnen mensen bijvoorbeeld niet op tijd in de zorg terecht of krijgen zij niet de benodigde specialistische zorg. De totale ziektelast kan hierdoor stijgen. Gemeentes kunnen voldoende zorgvoorzieningen garanderen en zorg voor de minima betaalbaar houden (VNG 2007). Uit vele studies is gebleken dat een ongezonde leefstijl het risico op een slechte gezondheid, ziektes, een vervroegde dood en verlies aan kwaliteit van leven verhoogt (Hoeymans 2006, Hollander 2006). Tabaksgebruik is inmiddels de belangrijkste oorzaak van sterfte en ziekte, 13% van de totale ziektelast wordt hierdoor veroorzaakt. Overmatig alcoholgebruik draagt 4,5% bij en overgewicht bijna 10% (Hollander 2006).
12
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Inleiding
In figuur 1 is een uitgewerkte versie van Lalondes Health Field Concept gepresenteerd. Het model visualiseert globaal hoe vanuit het gezondheidsbeleid gericht op de gezondheidszorg en preventie, al dan niet via exogene determinanten of persoonskenmerken, de gezondheidstoestand wordt beïnvloedt. Ten opzichte van andere conceptuele modellen van de gezondheid zijn de persoonlijke factoren verfijnd. Zij bepalen mede de impact van de overige vier determinanten op de gezondheid.
Figuur 1: Van gezondheidsbeleid naar gezondheidsstatus (Oers 2002). Binnen de maatschappij waar het gezondheidsbeleid inwerkt op de gezondheid bestaat een interactief determinantenpatroon. Leefstijl heeft een centrale positie binnen het geheel. Een ongezonde leefstijl wordt gezien als een voorkombaar gezondheidsrisico. Gezien de bijdrage aan de ziektelast, wordt verwacht dat hier een behoorlijke gezondheidswinst behaald kan worden (Oers 2002, Hollander 2006). Leefstijl bezit om deze reden een prominente rol in het nationale (VWS 2006) en lokale (Gemeente Utrecht 2007) gezondheidsbeleid.
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
13
Inleiding
Waar Lalonde bij leefstijl uitging van ‘self‐imposed risks’, is tegenwoordig echter de opvatting dat leefstijl ook wordt beïnvloed door de sociale ‐en fysieke omgeving waar iemand leeft en werkt. Of iemand voldoende beweegt, is bijvoorbeeld mede afhankelijk van het soort werk dat iemand uitvoert, de hoeveelheid groen in de leefomgeving, steun uit de sociale omgeving en de financiële armslag binnen het huishouden die de deelname aan sportactiviteiten toelaat. Het geheel impliceert dat de vrije keuze tot gezond gedrag een zekere beperking kent wanneer de omgevingsfactoren ongunstig zijn (Hollander 2006, Jansen 2007, Oers 2003). Ook kunnen de fysieke en sociale omgeving direct invloed op de gezondheid uitoefenen (Bauer 2006, Storm 2009). Voor sommige groepen zijn deze factoren minder gunstig waardoor zij een groter risico op ongezondheid hebben. Hierdoor bestaan er verschillen in de gezondheid tussen subgroepen van de bevolking. Bij het in kaart brengen van de gezondheid is het van belang hier rekening mee te houden. Gezondheidsachterstanden In het Ottawa Charter is gezondheidsbevordering uitgewerkt vanuit een duidelijk sociaal model, waar gelijke kansen op gezondheid een prioriteit vormen (Saan 2006, Scriven 2007). Ook de gemeente Utrecht heeft de sterke ambitie om gelijke kansen op gezondheid voor al haar bewoners te creëren (GG&GD 2008). Toch is van mensen met een lage sociaal economische status (SES) en allochtonen bekend dat zij in minder goede gezondheid verkeren dan autochtonen en hoger opgeleiden. Ook ouderen vormen een kwetsbare groep (Hollander 2006, Maas 1999). Een SES is ‘de positie die iemand inneemt in de sociale hiërarchie, gemeten aan de hand van opleiding, inkomen of beroepsstatus’(Hollander 2006). Mensen met lage SES leven korter en scoren op veel fronten van gezondheid slechter dan hoger opgeleiden. Er speelt vaak een geheel aan achterstanden, de gezondheid is daar onderdeel van (Oers 2003, Hollander 2006, Lucht 2009). In Nederland werd het bewustzijn van de sociaal economische gezondheidsverschillen aangewakkerd door het “Black Report” in 1980 uit Engeland waaruit bleek dat de gezondheidsverschillen toenamen. In 1991 werd de Nederlandse GLOBE studie gestart om meer begrip te krijgen over de ontwikkeling van sociaal economische gezondheidsverschillen in Nederland (Lenthe 2004). Om dit probleem zo krachtig mogelijk aan te pakken is in 2001 het Nationaal Contract voor Openbare Gezondheidszorg opgesteld waarin het aanpakken van sociaal economische gezondheidsverschillen verplicht werd gesteld voor de overheid (VWS 2001). Wanneer de populatie van Utrecht in een hoge en lage SES wordt opgedeeld, heeft 30% van de bevolking een lagere SES (gezondheidspeiling 2008). Ook etnische gezondheidsverschillen doen zich voor. De gezondheidstoestand van allochtonen is over het algemeen minder goed dan die van autochtonen: ze ervaren hun gezondheid slechter en onder anderen depressies en diabetes komen bij hen vaker voor. Er is een sterke overlap met de verschillen tussen SES: een groot deel van de allochtone groepen behoort tot de lagere SES. Ook zijn de reguliere zorg en preventie niet altijd toereikend voor hen vanwege de taalbarrière en culturele achtergrond (Hollander 2006, Lucht 2008). Ongeveer 30% van de Utrechtse bevolking is allochtoon, waarvan Turken en Marokkanen de grootste groepen vormen (Gemeentelijke Basis Administratie). Een andere groep waarvan de gezondheid minder goed is zijn ouderen. Hoewel in Utrecht geen sprake is van vergrijzing, zijn er momenteel toch ruim 50 duizend 55‐plussers (Utrecht 2009b). Hun levensverwachting
14
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Inleiding
stijgt en verschillende aandoeningen als diabetes en hart –en vaatziekten blijken toe te nemen onder (met name vrouwelijke) 65 plussers (Berg 2004). Ook leeft een aanzienlijk deel van de ouderen ongezond, met behulp van preventie kan nog altijd verder uitstel van ziekte en beperkingen gerealiseerd worden (Berg 2004, Harbers 2009). Zowel landelijk als lokaal bestaat er veel aandacht voor het terugdringen van de gezondheidsverschillen (VWS 2001). Vanwege het interactieve determinantenpatroon rondom de gezondheid blijkt naast leefstijl, aandacht voor de omgevingsfactoren essentieel om de zwakkere groepen een gelijke kans op gezondheid te bieden. Vanuit het gezondheidsbeleid is de invloed op omgevingsfactoren echter beperkt. Om werkelijk gelijke kansen op gezondheid te creëren zullen beleidssectoren van buiten de gezondheidzorg zich actief met de gezondheid bezig moeten houden (Hollander 2006, Jansen 2007, Saan 2005, Storm 2009). Al sinds de jaren ‘80 werd om deze reden het belang van een intersectorale aanpak van de gezondheid in diverse nationale en internationale documenten benadrukt (Saan 2006, Storm 2009). Tot op heden komt de samenwerking lastig van de grond. Veel van deze gezondheidsachterstanden gaan gepaard met achterstanden op tal van andere gebieden en komen geconcentreerd voor in bepaalde wijken, kwetsbare groepen wonen vaker in achterstandsbuurten (Hollander 2006). Dit maakt de wijk een plek om de kwetsbare doelgroep te bereiken. Tevens kunnen door wijkgericht werken de omgevingsfactoren verbeterd worden. Vanuit de landelijke overheid zijn in Utrecht 4 ‘krachtwijken’ aangewezen die op verschillende vlakken een achterstand kennen: Kanaleneiland, Ondiep, Overvecht en Zuilen‐Oost. Hooggraven is hier door de gemeente aan toegevoegd. Hoewel ‘de krachtwijken’ een landelijk initiatief is, sluit de GG&GD hier bij aan door in deze wijken interventies op te zetten om de gezondheid te bevorderen. Het terug dringen van de gezondheidsverschillen is een van de hoofddoelen van het gezondheidsbeleid van de gemeente Utrecht.
Monitoren van de volksgezondheid Een actueel beeld van de gezondheidssituatie van de bevolking is onontbeerlijk om een effectief beleid te realiseren (Wijngaarden 2004, RGO 2003). Het is dan ook volgens de wet Publieke Gezondheid een verplichting voor de lokale overheid om iedere vier jaar, voorafgaand aan de opstelling van de nota gemeentelijke gezondheidsbeleid gegevens over deze gezondheidssituatie te verzamelen en te analyseren (Wet publieke gezondheid 2008). Binnen een politieke samenwerking wordt de kennis over de gezondheid toegepast ter constructie van het openbare gezondheidsbeleid. De professionals werkzaam in de gezondheid realiseren vervolgens implementatie van het opgestelde beleid (Jansen 2007). Een breed gedragen veronderstelling is dat de kwaliteit van de OGZ in belangrijke mate afhankelijk zijn van de samenwerking tussen deze driepoot van beleid, praktijk en onderzoek. Ondanks het gezamenlijke streven naar optimale gezondheidsbevordering, vormt juist de beperkte samenwerking een punt van discussie in het hedendaagse veld van de gezondheidzorg (Mheen 2009, Saan 2005, Jansen 2005). Centraal in deze discussie staat het gebruik van kennis bij het maken van beleidskeuzes (Saan 2005) en de handelswijze in de praktijk
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
15
Inleiding
(RGO 2003). Om kennis van de verschillende sectoren beter te integreren is er meer interactie tussen de betrokkenen nodig, zodat in de toekomst de openbare gezondheidszorg beter onderbouwd en effectief zal zijn en tevens het beleid beter onderbouwd is (Mheen 2009). De GGD’en bevinden zich midden in het krachtenveld van beleid, onderzoek en praktijk (in bijlage 5a worden de verschillende domeinen verder toegelicht met enkele voorbeelden). In de beleidscyclus dient het monitoren van de GGD’en in eerste instantie voor de onderbouwing van de beleidsvoornemens en ter evaluatie van het gevoerde beleid (Saan 2005). De problemen die hier inzichtelijk worden gemaakt vormen uiteindelijk de basis van onderzoek naar ‐of uit te voeren interventies in de praktijk. De raad van gezondheidsonderzoek beschrijft echter dat probleem signalering zowel via registratie van ziekte (of sterfte) van de bevolking of door signalering in de praktijk plaats kan vinden (RGO 2003). Daarnaast beschrijft Mheen dat niet alleen wetenschappelijke kennis als kennis gezien moet worden maar dat de kennis van ervaringsdeskundigen en waar relevant de ervaringen en voorkeuren van zorggebruikers ook ter bewijsvoering kunnen dienen (Mheen 2009). Door kennis van ervaringsdeskundigen naast gebruikelijke ‘kwantitatieve surveys’ te integreren in het monitoronderzoek wordt de kwaliteit verhoogd. Tevens zal bij in achtneming van deze resultaten door beleidsmakers het draagvlak in de praktijk voor het gezondheidsbeleid groter zijn. Volksgezondheidmonitor Utrecht Om de gemeente Utrecht aan haar wettelijke verplichting te laten voldoen wordt elke vier jaar door de unit Epidemiologie en Informatie van de GG&GD, een Volksgezondheid Monitor Utrecht (VMU) opgesteld. In de VMU worden verschillende bronnen met betrekking tot de gezondheid geaggregeerd tot een rapport met een omvangrijke beschrijving van de gezondheid van de Utrechtse bevolking. Bij het beschrijven van de gezondheidssituatie komen behalve de persoonlijke factoren, alle onderwerpen uit het model van Lalonde aan bod: lichamelijke gezondheid, psychosociale gezondheid, leefstijl, zorggebruik en diverse omgevingsfactoren. Het doel van de VMU is het ondersteunen van de ontwikkeling en uitvoering van het lokale gezondheidsbeleid. In het bijzonder voor de ontwikkeling van de Utrechtse nota volksgezondheid (nota VG). Dit is een strategisch document waarin de gemeente in grote lijnen aangeeft wat er de komende aren op het gebied van gezondheid gaat gebeuren. In de VMU wordt op basis van verschillende bronnen voornamelijk een momentopname van de gezondheidstoestand beschreven. Voor beleidsdoeleinden is het tevens zeer informatief om ook ontwikkelingen in de gezondheid inzichtelijk te hebben. Trendanalyses verschaffen beleidmedewerkers een breder perspectief van de gezondheidssituatie ter aanvulling op de huidige gezondheidssituatie. Zij maken het mogelijk terug te kijken naar ontwikkelingen om daar vervolgens het beleid op aan te passen. Negatieve ontwikkelingen kunnen reden zijn om nieuw beleid te implementeren, positieve of geen ontwikkelingen om het huidige beleid te handhaven. Daarnaast kunnen trends ook een verwachting voor de toekomst scheppen. Een trend die wijst op een toename in ziektelast zou zich door kunnen zetten naar de toekomst. Beleidsmakers
16
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Inleiding
zouden hier rekening mee moeten houden. Een van de belangrijkste databronnen van de VMU ouderen en volwassenen is de Utrechtse gezondheidspeiling (een enquête onder de inwoners van Utrecht). Vanaf 2003 is de Utrechtse gezondheidspeiling enigszins gestandaardiseerd. De vergelijkbaarheid van de vragen in de peilingen maakt het mogelijk trends in de gezondheid binnen de bevolking van Utrecht te analyseren. Deze trendanalyse werd uitgewerkt tot een stageonderzoek dat hier beschreven is. Trendonderzoek Het trendonderzoek werd uitgevoerd in het kader van de VMU preventie volwassenen en ouderen, één van de drie onderdelen naast de VMU ‘preventie Jeugd’ en ‘Sociaal Kwetsbaren’. Waar de VMU als geheel voor zowel het strategisch beleid als voor de implementatie hiervan dient, dient het onderdeel trends vooral ter onderbouwing van de strategische nota volksgezondheid. Van de indicatoren die in de VMU behandeld worden, werden in het trendonderzoek alleen de concepten gezondheid en leefstijl meegenomen zoals beschreven in het model van Lalonde. Indicatoren behorende tot de sociale en fysieke omgeving waren niet vergelijkbaar over de jaren en konden dus niet geanalyseerd worden. In het zojuist beschreven literatuur onderzoek kwamen twee kwesties naar voren die relevant zijn wanneer onderzoek naar de gezondheid wordt gedaan. De samenwerking tussen beleid, onderzoek en praktijk. De GG&GD bevindt zich midden in het krachtenveld van beleid, onderzoek en praktijk. Voor de VMU wordt ernaar gestreefd om de bruikbaarheid door de praktijk en de beleidssector te vergroten. Ter aanvulling op de gebruikelijke kwantitatieve analyses werden daarom professionals werkzaam in het veld van de lokale gezondheid en inwoners van Utrecht geraadpleegd ter validatie van de kwantitatieve resultaten. In de eerste plaats zal deze aanvulling de kwaliteit van de resultaten verhogen. Tevens zal het betrekken van partners in de gezondheid ten goede komen aan de samenwerking en de draagkracht voor de uiteindelijke nota volksgezondheid verhogen. Een belangrijk doel van het OGZ beleid is om de sociaal economische gezondheidsverschillen terug te dringen. In het onderzoek naar trends wordt niet alleen naar trends onder alle Utrechters samen gekeken, ook werd onderzocht of trends in de gezondheid of leefstijl zich mogelijk verschillend hebben ontwikkeld per sub ‐of risicogroep van de bevolking. Ook in het kwalitatieve onderzoek werd hiernaar gevraagd. Het monitoren van de ontwikkelingen in gezondheidsverschillen maakt het mogelijk te evalueren in hoeverre het doel om de gezondheidsverschillen terug te dringen wordt bereikt (Kunst 2005). Hoewel het geen evaluatie van interventies betreft geeft het wel een indicatie of het beleid toereikend is en kan men op basis daarvan verder vooruit plannen. De doelstelling van de het trendonderzoek luidt als volgt: Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
17
Inleiding
Het identificeren van trends in de gezondheid en leefstijl tussen 2003 en 2008 binnen de volwassen Utrechtse populatie als geheel en voor subgroepen binnen de populatie, ter voorbereiding op de agenda vorming van het lokale gezondheidsbeleid. Om dit doel te bereiken wordt de volgende centrale onderzoeksvraag beantwoordt in de conclusies Welke trends in de gezondheid en leefstijl binnen de volwassen Utrechtse bevolking worden vastgesteld in de periode 2003‐2008? Deze centrale onderzoeksvraag wordt beantwoord aan de hand van de onderstaande subvragen: 1.
Welke trends zijn er in de indicatoren van gezondheid (zoals ervaren gezondheid, chronische aandoeningen, angst en depressie) onder de Utrechtse bevolking te signaleren?
2.
Welke trends zijn er in de determinanten van gezondheid (zoals roken, alcoholgebruik, overgewicht) onder de Utrechtse bevolking te signaleren?
3.
Verschillen de trends in indicatoren en/of determinanten tussen de verschillende subgroepen in de Utrechtse populatie?
4.
Wordt de aan ‐of afwezigheid van trends in de gezondheid herkend door inwoners van Utrecht en professionals die beroepshalve betrokken zijn bij gezondheid?
5.
Welke subgroepen binnen de populatie worden ‐door inwoners of professionals die beroepshalve betrokken zijn bij gezondheid‐ benoemd waarvan de gezondheid zich ongunstig ontwikkelde?
Gezondheidspeilingen uit 2003, 2006 en 2008 werden gebruikt om trends kwantitatief te analyseren, hiermee worden deelvraag 1, 2 en 3 beantwoord. De resultaten van deze studie zullen het uitgangspunt zijn voor de kwalitatieve analyses. Hoe deze analyses precies vorm hebben gekregen wordt nader beschreven in de methodologie van hoofdstukken 2 en 3. Figuur 2 vat het geheel samen.
Kwalitatief
Kwantitatief
2003 2006 2008
t r e n d s
Indicatoren gezondheid Leefstijl determinanten
Trends • Utrecht • per subgroep:
validatie
Ervaring van professionals/inwoners
Figuur 2: Overzicht van het onderzoeksplan naar trends in de gezondheid van de Utrechtse bevolking.
18
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Leeswijzer
Leeswijzer Indeling rapport De uitwerking van het trendonderzoek heeft de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 wordt het kwantitatieve onderzoek inclusief methoden en resultaten uiteengezet, in hoofdstuk 3 volgt het kwalitatieve onderzoek. In hoofdstuk 4 komt het geheel vervolgens samen met de literatuur en worden conclusies getrokken. Ieder hoofdstuk kent globaal eenzelfde structuur: eerst wordt de lichamelijke gezondheid, dan de psychosociale gezondheid en vervolgens de leefstijl besproken. De trends worden gevolgd door een sectie waarin ontwikkelingen per subgroep (specifiek) benoemd worden. Naamgeving In het rapport wordt op meerdere wijze onderscheid gemaakt tussen subgroepen in de bevolking. Zo wordt er gesproken over allochtonen en autochtonen. Onder ‘allochtonen’ worden personen verstaan van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren (CBS‐definitie). Wanneer gesproken wordt over Marokkanen, wordt daarmee de groep bedoeld die zelf in Marokko is geboren en de groep waarvan één van zijn of haar ouders in dit land geboren zijn. Dit geldt voor alle etnische groepen. Daarnaast wordt gesproken over mensen met een lage SES en mensen met een hoge SES. Daar opleiding als maat voor SES is gebruikt, worden zij ook wel hoger en lager opgeleiden genoemd deze termen naast elkaar gebruikt.
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
19
20
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Kwantitatieve trendanalyses
Kwantitatieve trendanalyses In dit hoofdstuk worden de kwantitatieve trend analyses op basis van de gezondheidspeilingen gepresenteerd. De analyses werden uitgevoerd om de eerste drie subvragen te kunnen beantwoorden (zie pagina 16 van de introductie).
Methodologie Procedure en respondenten Ontwikkelingen in de gezondheid van de Utrechtse bevolking werden geanalyseerd met behulp van bestaande databestanden van de Utrechtse gezondheidspeiling (een herhaald dwarsdoorsnede onderzoek). Dit is een survey onder de inwoners van Utrecht, zij werden in een schriftelijke vragenlijst gevraagd hun eigen gezondheid te rapporteren. Het bevat onderdelen als psychosociale en fysieke gezondheid, zorggebruik, de sociale omgeving en fysieke omgeving, leefstijl en sociaaldemografische gegevens. De peilingen zijn altijd in ontwikkeling, hierdoor zijn zij niet op alle fronten vergelijkbaar over de jaren. Steekproef De steekproeven zijn gestratificeerd per wijk: West, Noordwest, Overvecht, Noordoost, Oost, Binnenstad, Zuid, Zuidwest, Leidsche Rijn en Vleuten‐De Meern. De wijken Noordwest, Overvecht, Zuid en Zuidwest worden ook wel achterstandswijken genoemd. Voor deze wijken is de steekproef verhoogd om meer specifieke analyses uit te kunnen voeren. In 2003 werd additioneel gestratificeerd naar subwijk binnen de achterstandswijk en de steekproef opgehoogd per subwijk. In 2003 en in 2006 werd de steekproef van Leidsche Rijn uit deelnemers van het Leidsche Rijn Gezondheid Project getrokken. In 2006 is er een extra steekproef onder 65+ populatie getrokken. In 2008 is de steekproef uit Leidsche Rijn opgehoogd en de steekproef berekend op voldoende representatie binnen de krachtwijken. Mensen jonger dan 16 jaar en mensen die wonen in een bejaardenhuis, verzorgingshuis, verpleeghuis of inrichting waren uitgesloten voor alle peilingen. Rappel Er werd twee maal gerappelleerd. In 2003 en 2006 werd twee weken na verzending een herinneringsbrief met vragenlijst toegestuurd. Minimaal twee weken na het eerste rappel werd middels een huisbezoek of een telefonische benadering nogmaals gevraagd aan de peiling deel te nemen. In 2008 werd onderscheid gemaakt tussen zogenaamd moeilijk bereikbare groepen uit achterstandswijken en de overige wijken. De eerste groep werd volgens dezelfde procedure benaderd als in 2003 en 2006. De tweede groep ontving bij het eerste rappel een herinneringsbrief en bij het 2e rappel een herinneringsbrief met een nieuwe vragenlijst. Alleen in 2008 is er ook een Turkse vragenlijst gebruikt. In alle jaren was er hulp (mondelinge afname) beschikbaar voor mensen die moeite (taalkundig, fysiek of qua begrip) hadden met het invullen van de vragenlijst.
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
21
Kwantitatieve trendanalyses
Meetinstrument De 55plus groep (ouderen) ontving een enigszins andere enquête dan de 16‐54 jarigen (volwassenen), omdat ouderen andere gezondheidsproblemen hebben dan volwassenen. In bijlage 1 is een deel van de vragenlijst voor volwassenen uit de peiling van 2008 opgenomen. Geslachtsziektes en drankmisbruik zijn alleen bij de volwassenen in alle drie de jaren nagevraagd. Hierdoor kon alleen voor deze leeftijdsgroep naar trends in deze indicatoren gekeken worden. De vragenlijsten bestaan voornamelijk uit standaard vragen voor GGD’en (Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid). Trends zijn onderzocht voor indicatoren van de lichamelijke gezondheid, psychosociale gezondheid en leefstijl. Zij zijn hieronder toegelicht. De fysieke –en sociale omgeving en de gezondheidszorg konden niet meegenomen worden omdat de vraagstelling over de jaren niet overeen kwam. Vragen met betrekking tot persoonlijke kenmerken zijn niet in de peilingen opgenomen. Lichamelijke gezondheid De lichamelijke gezondheid van een individu werd vastgesteld op basis van de vraag of men bepaalde lichamelijke aandoeningen en/of ziektes de afgelopen 12 maanden gehad heeft. In 2006 en 2008 werd onderscheid gemaakt tussen wel of niet door de arts vastgestelde aandoeningen of ziektes. In 2003 is slechts naar aandoeningen gevraagd die door de arts zijn vastgesteld. In 2006 en 2008 werden ‘niet door de arts vastgestelde aandoeningen’ en ‘nee’ samengenomen. Indicatoren waarvan verwacht werd dat dit invloed zou hebben (bijvoorbeeld stress), zijn niet meegenomen in de studie of alleen van 2006 naar 2008 geanalyseerd. Een aantal indicatoren van de gezondheid waren in 2003 niet opgenomen. Trends konden dan alleen van 2006 naar 2008 geanalyseerd worden. De volgende indicatoren zijn geanalyseerd: suikerziekte, beroerte, hartkwalen/infarct, vernauwing van de bloedvaten van buik en of benen, hoge bloeddruk, astma/chronische bronchitis/ longemfyseem/CARA/COPD, ernstige of hardnekkige darmstoornissen >3mnd, psoriasis, chronisch eczeem, ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (incl. hernia), gewrichtsslijtage (artrose, slijtagereuma) van heupen of knieën, chronische gewrichtsontsteking (ontstekingsreuma, chronische reuma, reumatoïde artritis), geslachtsziekte (zoals chlamydia, gonorroe, syfilis, herpes, genitale wratten en dergelijke). Ervaren gezondheid Ervaren gezondheid is een samenvattende gezondheidsmaat betreffende die gezondheidsaspecten die voor de persoon in kwestie belangrijk zijn. Zij omvat vaak zowel de lichamelijke gezondheid als de psychosociale gezondheid. De vraag luidt als volgt: “hoe zou u over het algemeen uw gezondheid noemen?” (Gandek 1998). De vijf antwoordcategorieën zijn: uitstekend, zeer goed, goed, matig en slecht. De maat ‘matig/slecht’ werd in deze studie gehanteerd. In de resultaten wordt deze indicator geschaard onder de indicatoren van lichamelijke gezondheid.
22
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Kwantitatieve trendanalyses
Psychosociale gezondheid Onder psychosociale gezondheid vallen in deze studie eenzaamheid, angststoornis en depressie. Zij vormen in het huidige gezondheidsbeleid een speerpunt. Eenzaamheid is het subjectief ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan kwaliteit van bepaalde soorten sociale relaties. Voor eenzaamheid is de 11‐item eenzaamheidsschaal van de Jong Gierveld gebruikt. Er werd een score van 0 ‘niet eenzaam’ tot 11 ‘erg eenzaam’ verkregen. In de huidige studie lag het afkappunt op 9, er wordt dan gesproken van ernstige eenzaamheid. Verder onderscheidt de schaal emotionele en sociale eenzaamheid. Emotionele eenzaamheid betreft het gemis van een intieme emotionele hechte band. Sociale eenzaamheid is het gemis van een bredere groep mensen waarmee een bepaalde interesse of activiteit gedeeld wordt (Tilburg 2007). Hiervoor werden individuele scores verkregen, de berekening hiervan is uit de literatuur overgenomen (Tilburg 1999). De angst en depressie score is berekend met behulp van de 10‐items Kessler Psychological Distress Scale (K10, Kessler 2002). Voor een matig risico ligt het afkappunt op 16 en voor een hoog risico op 30 (maximale score is 50). In 2003 was de angst en depressie score niet opgenomen in de peiling. Leefstijlfactoren Onder leefstijl factoren vallen alcohol gebruik, voeding, bewegen, rook gedrag, overgewicht en obesitas. Het rookgedrag werd gemeten met de vraag: “rookt u wel eens?” de antwoorden werden dichotoom gemaakt tot ‘ja’ en 'nee, nooit/nee, maar vroeger wel’. Alcohol misbruik werd vastgesteld met de schaal van Candel. Het is een indicator voor probleemdrinken in maatschappelijke zin (Candel 2001). Deze schaal bevat 6 items met vragen als: “Hebt u wel eens de behoefte gehad om minder te gaan drinken?”. Het afkappunt lag op 3. Ontbijt is geanalyseerd als indicator voor een gezond voedingspatroon. De norm van ontbijten ligt bij minimaal 5 dagen ontbijt, de vraag luidde: “Hoeveel dagen per week gebruikt u gewoonlijk een ontbijt?”. De nationale norm van voldoende bewegen werd vastgesteld met de ‘Short questionnaire to assess healt‐ enhancing physical activity’ (SQUASH) schaal, ontwikkeld en gevalideerd door het RIVM (Wendel‐Vos 2003). Iedere activiteit kent een zekere waarde voor metabolic activity (Ainsworth 1993). De zwaartecategorie waar de activiteit toe behoort, werd gekoppeld aan de frequentie en tijdsduur van de activiteit. De norm is een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op tenminste vijf, maar bij voorkeur alle dagen van de week. Voor volwassenen geldt dat matig intensief bewegen overeenkomst met MET‐waarden tussen 4 en 6,5. Voor 55‐plussers geldt een MET‐waarde van 3 tot 5. Overgewicht als risicofactor voor gezondheid werd vastgesteld op basis van de Body Mass Index (BMI: gewicht/ lengte2). Matig overgewicht (25 ≤BMI< 30) en ernstig overgewicht/obesitas (BMI≥ 30) werden onderscheden. Sociaal demografische kenmerken Op basis van een aantal sociaal demografische kenmerken werd de populatie in groepen verdeeld om de populatie opbouw per jaar met de werkelijke bevolkingsamenstelling te vergelijken en gezondheidsverschillen tussen
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
23
Kwantitatieve trendanalyses
groepen te identificeren. Geslacht, krachtwijk (per postcode) en leeftijd (op basis van geboortejaar) werden hiervoor gebruikt. De sociaal economische status (SES) werd gedefinieerd op basis van het opleidingsniveau (Verweij 2008). De vier SES‐categorieën zijn van laag naar hoog als volgt ingedeeld: geen/lager Onderwijs, MAVO en LBO, HAVO/VWO/MBO, HBO en WO. Voor etniciteit werd de definitie van het CBS aangehouden: een allochtoon is iemand waarvan hijzelf of tenminste één ouder buiten Nederland geboren is. Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba werden samengevoegd vanwege de kleine omvang van de populatie in Utrecht, zij omvatten respectievelijk 2,5%, 0,8% en 0,0% van de populatie (Gemeentelijke Basis Administratie, GBA) Data analyse De samenstelling van de respondentengroep werd vergeleken met de populatieopbouw op basis van gegevens uit het GBA voor representativiteit schattingen. Indien er een duidelijk verschil over de jaren in de populatieopbouw bestond moet hier rekening mee gehouden worden bij interpretatie van de trends. Alle uitkomstvariabelen werden volgens de standaard procedure van de GGD’en dichotoom gemaakt. Statistische analyse De statistische analyses werden uitgevoerd met behulp van het statistische programma SPSS (versie 15). De drie bestanden werden gewogen naar geografische indicator (stratificatie) en geslacht. Als gevolg van wegen kan er een designeffect1 optreden (GGD Nederland 2009). Verschillen zullen hierdoor minder snel significant zijn. In deze studie werd hiervoor gecorrigeerd door te toetsen in de module complex samples van SPSS. Statistische toetsing op de aanwezigheid van een significante trend (P< 0.05) werd uitgevoerd met behulp van logistische regressie. In deze logistische modellen werd kalenderjaar als continue variabele opgenomen. Om te onderzoeken of eventuele trends in (indicatoren van) gezondheid verklaard konden worden uit veranderingen in de populatieopbouw, werd in een multivariaat model gecorrigeerd voor sociaaldemografische variabelen (enter methode). Een trend wordt beschreven als een significante Odd’s Ratio (OR). Wanneer de OR significant afwijkt van 1 (p<0,05) wordt dit als een verhoogd (>1) of een verlaagd (<1) relatief risico geïnterpreteerd in het ene jaar, ten opzichte van het voorgaande jaar binnen de onderzoeksperiode. Hoewel OR’s per definitie geen kansberekeningen zijn, geven ze wel een goede benadering van het relatieve risico bij prevalenties onder de 20% (Sturmans 1982). In deze studie worden de gecorrigeerde OR’s met het 95% betrouwbaarheidsinterval benoemd. Zij zijn berekend over de periode 2003‐2008, tenzij anders vermeld. Om te onderzoeken of trends verschillen per subgroep (bijv. etniciteit, SES, krachtwijk), dus of er effectmodificatie bestond, werd getoetst of een interactieterm tussen kalenderjaar en de sociaal demografische variabelen het model significant (p<0.01) kon verbeteren. De opzet van het onderzoek vereist een Bonferroni2 correctie, een p‐waarde van <0,01 werd aangehouden voor de interactietermen. Voor de interactietermen die significant bevonden werden, werd de OR per categorie van de sociaaldemografische variabelen vastgesteld. Deze OR’s werden gecorrigeerd voor de andere vier sociaaldemografische variabelen. 1
De mate waarin de variantie verandert ten gevolge van het wegen, wordt het Design Effect genoemd Vanwege het grote aantal interactietermen dat getoetst werd (140), is een Bonferroni correctie toegepast om de kans op een toevallige waarneming terug te brengen
2
24
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Kwantitatieve trendanalyses
Resultaten kwantitatieve trendanalyse In onderstaande sectie worden de voornaamste resultaten van de statistische trendanalyses gepresenteerd. De methodes staan in de voorgaande paragraaf beschreven. Onderzoekspopulatiebeschrijving In tabel 1 zijn de sociaal demografische kenmerken van de onderzoekspopulatie (gewogen naar geslacht en geografische indicator) weergegeven voor de verschillende jaren. Op basis van het betrouwbaarheidsinterval is (met pijltjes aangegeven) onderzocht of de populatieopbouw in het betreffende jaar significant afweek van de andere jaren. Om een indicatie van de representativiteit van de onderzoekspopulatie te krijgen, is de populatieopbouw per jaar vergeleken met gegevens uit het GBA van het desbetreffende jaar. Dit wordt beschreven met onder ‐en oververtegenwoordiging. De overall respons voor 2003, 2006 en 2008 waren respectievelijk 57%, 59% en 54%3. De drie databestanden werden samengevoegd tot een analysebestand met in totaal 10.405 respondenten. De verdeling mannen en vrouwen kwam overeen met de gegevens uit het GBA aangezien hiernaar gewogen werd. De leeftijdsverdeling per peilingjaar bleef constant met uitzondering van de 55‐64 jarigen. Deze groep was relatief gezien een stuk kleiner in 2006 dan in de andere jaren. De verdeling van etnische achtergronden binnen de respondenten groep bleef over de jaren nagenoeg constant. Er is sprake van een ondervertegenwoordiging van de Marokkanen. Nederlanders waren daarentegen oververtegenwoordigd. Er werden kleine schommelingen in verdeling van de populatie over de krachtwijken geconstateerd. De representativiteit van de individuele krachtwijken was goed. In 2003 waren de groepen met de twee laagste opleidingscategorieën relatief groter dan in 2006 en 2008. De groep met de hoogst genoten opleiding was juist kleiner in 2003 ten opzichte van 2006 en 2008. Of dit overeenkomt met de werkelijke verdeling in deze jaren in Utrecht kon niet worden nagegaan, omdat deze gegevens niet voorhanden waren. 3
Berekent inclusief de 16‐18 populatie, deze groep maakte geen onderdeel uit van de analyses
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
25
Kwantitatieve trendanalyses
Tabel 1: sociaaldemografische gegevens onderzoekspopulatie (in %) 2003, 2006 en 2008*.
Totaal N= 10405 Geslacht Man Vrouw Leeftijd 19 – 39 40 – 54 55 – 64 65 – 79 80 jaar en ouder etniciteit1 Nederlands Antilliaans/Arubaans/Surinaams Turks Marokkaans overig Westers overig niet westers Krachtwijk Ondiep Zuilen oost Overvecht Hoograven Kanaleneiland Overig Utrecht Opleidingsniveau LO MAVO, LBO HAVO, VWO, MBO HBO, WO
2003 N=3033 47,9 52,1 51,2 22,0 12,0 11,4 3,4 79,4 2,6 2,6 4,8 8,8 1,9 ↓ 2,5 2,6 11,3 ↑ 5,4 6,8 ↑ 71,4 13,8 ↑ 21,3 ↑ 25,7 39,2 ↓
2006 N=3573
46,7 53,3 54,5 24,9 6,4 ↓ 10,4 3,7 77,9 3,0 2,7 5,1 7,8 3,4 2,2 3,1 10,3 5,6 5,9 73,0 11,1 18,1 25,0 45,8
2008 N=3799
2008 GBA
47,7 52,3 49,7 24,0 13,2 10,5 2,6 78,9 2,2 2,7 3,7 9,7 2,8 2,5 2,5 10,2 4,4 ↓ 5,4 75,0 ↑ 9,7 20,8 23,0 46,4
47,7 52,3 54,3 22,8 10,2 9,2 3,5 71,7 3,3 3,6 6,6 10,8 4,0 2,3 2,6 10,2 4,9 6,7 73,4 . . . .
1. naar definitie van het CBS * gewogen cijfers
Inleiding trend analyse Subvragen 1 en 2 (zie inleiding) hadden ten doel trends te identificeren in de indicatoren en leefstijl determinanten van de gezondheid binnen de gemeente Utrecht tussen 2003 en 2008. Prevalenties en trends van indicatoren van de gezondheid zijn gepresenteerd in tabel 2 (lichamelijke gezondheid) en 3 (psychosociale gezondheid). Lichamelijke gezondheid Hart ‐en vaatziekten Onder de noemer hart ‐en vaatziekten werden in deze studie beroerte, hartkwaal of infarct, hoge bloeddruk en vernauwing van de bloedvaten in buik en benen verstaan. Voor de indicator ‘hartkwaal of infarct’ werd een stijgende trend vastgesteld (gecorrigeerde OR 1,10 [95% BI= 1,02‐1,18]). Tussen 2003 en 2008 nam de prevalentie toe van 2,8% naar 4,0%. Beroerte kwam in 2003 bij 0,8% van de Utrechters voor en in 2008 bij 1,2%. Univariaat werd geen trend geconstateerd. Na correctie voor populatieopbouw werd voor beroerte wel een trend waargenomen (gecorr. OR= 1,13 [1,02‐1,26]). De correctie voor opleiding bleek hier verantwoordelijk voor: onder
26
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Kwantitatieve trendanalyses
lager opgeleiden kwam vaker beroerte voor dan bij hoger opgeleiden en in 2003 waren relatief meer lager opgeleiden en minder hoogopgeleiden dan in de peilingen van 2006 en 2008. Het vóórkomen van een hoge bloeddruk of vernauwing van de bloedvaten in buik en benen bleven constant met prevalenties van respectievelijk 10,5% en 2,1% in 2008. Aandoeningen aan het bewegingsapparaat Voor de verschillende aandoeningen aan het bewegingsapparaat werden geen trends geconstateerd. De prevalenties van mensen met een ‘ernstige of hardnekkige rugaandoening’, ‘gewrichtsslijtage’ en ‘chronische gewrichtsontsteking’ bleven constant van 2006 naar 2008. Zij kwamen respectievelijk voor bij 6,8%, 8,3% en 3,6% van de Utrechters in 2008. Overige aandoeningen Van het cluster ‘overige indicatoren’ in deze studie werden voor geslachtsziektes en suikerziekte trends vastgesteld. Geslachtsziektes onder de 19‐54 jarigen stegen in prevalentie van 0,5% in 2006 naar 1,3% in 2008 (gecorr. OR 1,61 [1,12‐2,32]). De prevalentie van suikerziekte was 4,4% in 2003 en 5,8% in 2008. Univariaat werd geen trend geconstateerd. Na correctie voor populatieopbouw werd wel een stijgende trend vastgesteld. (gecorr. OR 1,09 [1,02‐1,16]). Dit kon op eenzelfde wijze verklaard worden als voor beroerte gedaan was. Bij lager opgeleiden kwam vaker diabetes voor, zo bleek uit de gezondheidspeiling. De prevalenties van mensen met kanker, migraine, CARA/COPD, darmstoornissen, psoriasis en chronisch eczeem bleven constant over de periode waarvoor trends onderzocht konden worden. In 2008 kwamen zij voor bij respectievelijk 1,9%, 5,0%, 7,3%, 2,7%, 1,5% en 3,5% van de Utrechters. Ervaren gezondheid Op basis van de indicator ervaren gezondheid bleek dat de Utrechter haar gezondheid steeds minder vaak als goed ervoer van 2006 naar 2008. De prevalentie van mensen die hun gezondheid als matig of slecht ervoeren steeg van 12,0% in 2006 naar 14,3% in 2008 (gecorr. OR = 1,10 [1,02‐1,20]).
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
27
Kwantitatieve trendanalyses
Tabel 2: trends in de indicatoren van lichamelijke gezondheid (incl. ervaren gezondheid). Indicatoren lichamelijke 2003 % gezondheid1 0,8 beroerte/herseninfarct
2006 %
2008 %
Univariate LR OR (95% BI)
Multivariate LR3 OR (95% BI)
1,3
1,2
1,08 (0,98‐1,19)
1,13 (1,02‐1,26) *
hartkwaal of infarct
2,8
2,9
4,0
1,07 (1,00‐1,15) *
1,10 (1,02‐1,18) *
hoge bloeddruk
10,6
9,9
10,5
1,00 (0,96‐1,03)
1,01 (0,97‐1,05)
vernauwing bloedvaten buik/benen ernstige/hardnekkige rugaandoening Gewrichtsslijtage
.
1,6
2,1
1,13 (0,95‐1,34)
1,11 (0,91‐1,34)
.
7,0
6,8
0,99 (0.90‐1.10)
1,00 (0.90‐1.12)
.
7,3
8,3
1,08 (0,98‐1,18)
1,08 (0,97‐1,20)
chronische gewrichtsontsteking geslachtsziekte2
.
3,0
3,6
1,09 (0,95‐1,25)
1,07 (0,92‐1,25)
.
0,5
1,3
1,55 (1,09‐2,21) *
1,61 (1,12‐2,32) *
Suikerziekte
4,4
3,6
5,8
1,06 (1,00‐1,12)
1,09 (1,02‐1,16) *
Kanker
1,7
1,5
1,9
1,02 (0,94‐1,12)
1,02 (0,93‐1,12)
migraine/ernstige hoofdpijn
5,6
5,6
5,0
0,98 (0,93‐1,03)
0,99 (0,94‐1,04)
CARA/COPD
8,2
8,5
7,3
0,98 (0,94‐1,02)
0,99 (0,95‐1,03)
darmstoornissen (> 3 mnd)
.
2,9
2,7
0,97 (0,82‐1,13)
0,94 (0,78‐1,13)
psoriasis
.
1,6
1,5
0,99 (0,79‐1,24)
0,98 (0,78‐1,23)
chronisch eczeem
.
4,1
3,5
0,93 (0,80‐1,08)
0,93 (0,79‐1,09)
matig/slecht ervaren gezondheid
.
12,0
14,3
1,10 (1,02‐1,20) *
1,10 (1.01‐1.20) *
*=P<0.05 1. Vastgesteld door een arts 2. Berekend voor de volwassen populatie <55 jaar. 3. Gecorrigeerd voor de variabelen geslacht, leeftijd, etniciteit, krachtwijk en SES.
Psychosociale gezondheid Depressie en angststoornissen In 2008 had 5,3% van de bevolking een hoog risico op angst en depressie. Ten opzichte van 2006 bleef de prevalentie gelijk. Een matig risico kwam bij 43,9% van de bevolking voor in 2008, ook hiervoor werd geen trend vastgesteld. Eenzaamheid Tussen 2003 en 2008 bleef de groep die kampt met een ernstige eenzaamheidsscore even groot (7,0% in 2008). Binnen eenzaamheid zijn sociale en emotionele eenzaamheid te onderscheiden. Hoewel het voorkomen van een hoge emotionele eenzaamheid constant bleef over de jaren (12,1% in 2008), nam de sociale eenzaamheid in prevalentie toe (gecorr. OR = 1,05 [1,02‐1,08]). In 2008 betrof dit 23,6% van de bevolking.
28
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Kwantitatieve trendanalyses
Tabel 3: trends (p<0.05) in indicatoren van de psychosociale gezondheid indicatoren geestelijke gezondheid Hoog risico angststoornis en depressie1 Matig tot hoog risico angststoornis en depressie1 ernstige eenzaamheidsscore2 hoge emotionele eenzaamheidsscore3 Hoge sociale eenzaamheidsscore3
2003 %
2006 %
2008 %
Univariate LR OR (95% BI)
Multivariate LR4 OR (95% BI)
.
6,1
5,3
0,93 (0,83‐1,04)
0,95 (0,84‐1,08)
.
45,7
43,9
0,96 (0,91‐1,02)
0,98 (0,92‐1,04)
6,4
6,7
7,0
0,98 (0.94‐1,03)
1,02 (0,97‐1,07)
12,1
10,7
12,1
1,00 (0,96‐1,03)
1,00 (0,96‐1,04)
20,1
23,4
23,6
1,04 (1,01‐1,07) *
1,05 (1,02‐1,08) *
*=P<0.05 1. Het risico op angststoornissen en depressie is gemeten met de Kessler Psychological Distress Scale (K10), een schaal van 10 items. Bij scores hoger dan 16 en 30 (op een schaal van 10‐50) wordt het risico ingeschat als respectievelijk matig tot hoog en hoog. 2. Volgens de eenzaamheidsschaal van De Jong Gierveld op een schaal van 1 t/m 11. Een score van negen of hoger is indicatief voor ernstige eenzaamheid. De schaal van De Jong Gierveld kan in twee subschalen van sociale (5 items) en emotionele (6 items) eenzaamheid worden opgedeeld. 3. Sociale eenzaamheid gaat over gevoelens van het ontbreken van contacten met mensen waarmee men bepaalde gemeenschappelijke kenmerken deelt, as een sport, hobby interesse. Emotionele eenzaamheid treedt op als iemand een hechte, intieme band mist met één ander persoon, bijv. een levenspartner. 4. Gecorrigeerd voor de variabelen geslacht, leeftijd, etniciteit, krachtwijk en SES.
Leefstijl determinanten van de gezondheid
Onderzocht is of het ongezonde gedrag van de Utrechters trends vertoonde over de jaren 2003 tot 2008. De resultaten zijn weergegeven in tabel 4. Roken Het aandeel rokers in de Utrechtse populatie is tussen 2003 en 2008 significant afgenomen van 31,9% naar 24,6%. Ook na correctie voor populatieopbouw bleef deze trend bestaan (gecorr. OR= 0,94 [0,91‐0,96]). Ontbijten Steeds meer mensen voldeden aan de nationale norm voor ontbijten (minimaal 5 dagen/week). In 2003 voldeed 19,3% van de bevolking niet aan de norm en in 2008 was dit 16,2% (gecorr. OR = 0.96 [0.93‐0.99]). Lichamelijke activiteit Het aandeel Utrechters dat voldoende beweegt was gegroeid. De groep die niet aan de norm voldeed was relatief kleiner geworden van 43,0% in 2006 naar 38,2% in 2008 (gecorr. OR= 0,94 [0,88‐0,99]).
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
29
Kwantitatieve trendanalyses
Alcohol gebruik Drankgebruik werd alleen onderzocht voor Utrechters tot 55 jaar (zie methode). De prevalentie van probleem drinken dat een maat biedt om problematisch drankgebruik in maatschappelijke zin in kaart te brengen, veranderde niet in tijd. In 2008 werd voor 11,2% van de volwassenen problematisch drinkgedrag gerapporteerd. Overgewicht BMI als gecombineerde maat van lengte en gewicht geeft een indicatie van overgewicht en obesitas (ernstig overgewicht). De prevalenties bleven constant over de periode 2003 – 2008. Overgewicht kwam in 2008 voor bij 38,6% van de populatie, obesitas bij 10,2%. Tabel 4: trends (p<0.05) in leefstijldeterminanten van de gezondheid determinanten gezondheid Rookt Onvoldoende vaak ontbijten beweegt niet voldoende² problematisch drinker3 Overgewicht4 obesitas5
2003 %
2006 %
2008 %
Univariate LR OR (95% BI)
Multivariate LR6 OR (95% BI)
31,9
29,0
24,6
0,93 (0,91‐0,96) *
0,94 (0,91‐0,96) *
19,3
18,7
16,2
0,96 (0,93‐0,99) *
0,96 (0,93‐0,99) *
.
43,0
38,2
0,90 (0,85‐0,96) *
0,94 (0,88‐0,99) *
11,8
10,9
11,2
0,99 (0,94‐1,03)
0,99 (0,94‐1,03)
37,1
34,4
38,6
1,01 (0,99‐1,03)
1,02 (0,99‐1,05)
9,9
8,6
10,2
1,00 (0,97‐1,04)
1,02 (0,98‐1,06)
*=P<0.05 1. Ontbijten op minimaal vijf dagen per week 2. Nederlandse norm volwassenen (18‐plus): Een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op tenminste vijf, bij voorkeur alle dagen van de week, voor volwassenen (18‐54) en ouderen (55+) verschilt wat er wordt verstaan onder matig intensief. 3. Score op de schaal van Candel hoger dan 3,00. De schaal van Candel bestaat uit zes vragen waarmee een indruk wordt verkregen van het maatschappelijke probleem rond drinken. Een voorbeeld vraag is:Heeft u wel eens behoefte gehad om minder te drinken? Trend alléén berekend voor de volwassenen (19‐54 jarigen). 4. BMI ≥ 25 5. BMI ≥ 30 6. Gecorrigeerd voor de variabelen geslacht, leeftijd, etniciteit, krachtwijk en SES
Risicogroepen Ter beantwoording van subvraag 3 (zie inleiding) is onderzocht of subgroepen binnen de populatie (significant) verschillende trends vertoonden. De subgroepen werden onderscheden op basis van 5 verschillende leeftijdscategorieën, SES, krachtwijken, geslacht en etniciteit. In tabel 5 zijn de significante interactietermen (p<0,01) weergegeven. In totaal zijn 140 interactietermen getoetst, waarvan er uiteindelijk 3 (2%) significant waren. Bij een significante interactieterm werd per categorie nagegaan of er een trend gevonden werd (OR>1 of OR <1), bij een p<0,05. De richtingen van deze trends worden gepresenteerd in figuren 3 t/m 5. Tabel 5: significante interactieterm (p<0.01) tussen jaar en sociaal demografische variabele indicator Kanker voedingsnorm ontbijten
Leeftijd
SES
0,00
‐
0,01
0,00
krachtwijk ‐ ‐
Geslacht ‐ ‐
etniciteit ‐ ‐
30
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Kwantitatieve trendanalyses
Indicatoren lichamelijke gezondheid Van de lichamelijke aandoeningen en beperkingen werd alleen voor kanker een significante interactieterm gevonden. De prevalentie bleef onder alle Utrechters samen constant. Per leeftijdscategorie werden echter afwijkende ontwikkelingen waargenomen (figuur 3). De jongste categorie en de categorie 55‐64 jarigen vertoonden geen trend. De categorie van 40‐54 jarigen daalde in prevalentie terwijl de 65‐79 jarigen een gelijkmatige stijging doormaakte van 2003 naar 2008. De prevalentie van de oudste categorie schommelde over de jaren, maar vertoonde geen trend. Figuur 3: prevalentie van de (de gevolgen van) kanker per leeftijdscategorie. Aansluitend een tabel met de OR (95% BI) per categorie Leeftijd 15% 19‐39 40‐54 10% 55‐64 65‐79 5% 80+
OR
1
(95% BI)
0,85 (0,61‐1,18) 0,81 (0,66‐0,99)* 0,98 (0,79‐1,33) 1,28 (1,11‐1,47)* 0,89 (0,72‐1,09)
0% 2003 19 t/m 39 jaar 55 t/m 64 jaar 80 jaar en hoger
2006
2008 40 t/m 54 jaar 65 t/m 79 jaar
* significant afwijkend van 1 (p<0.05) 1. gecorrigeerd voor geslacht, etnische achtergrond, opleiding (SES) en krachtwijk
Indicatoren psychosociale gezondheid Er werden geen significante interactietermen geconstateerd voor de indicatoren van de geestelijke gezondheid. Leefstijl determinanten van gezondheid Eerder werd vastgesteld dat het aantal mensen dat voldoet aan de voedingsnorm ontbijten een stijgende trend vertoonde. Deze trend bleek zich verschillend te hebben ontwikkeld voor de verschillende SES ‐en leeftijdscategorieën, de prevalenties zijn weergegeven in respectievelijk figuur 4 en 5. Voor ontbijten geldt, hoe ouder men is, hoe vaker aan de norm werd voldaan. De jongste en de oudste leeftijdsgroep leken beter te presteren over de tijd. Echter werd alleen voor de jongste groep een dalende trend vastgesteld. Voor de andere categorieën werd geen significante toe ‐of afname geconstateerd. Uitgezet naar SES‐ categorie, werd duidelijk dat de dalende trend van mensen die onvoldoende ontbijten alleen voor de hoogste SES opgaat. De hoogste SES‐ categorie voldeed steeds vaker aan de norm. Bij de twee middelste SES categorieën werden geen ontwikkelingen in prevalentie waargenomen. De laagste SES categorie ging het steeds slechter doen: het aantal mensen dat niet aan de norm ontbijten voldeed steeg. De sociaaleconomische gezondheidsverschillen zijn voor ontbijten dus toegenomen.
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
31
Kwantitatieve trendanalyses
Figuur 4: Prevalentie van bevolking die niet voldoet
Figuur 5: Prevalentie van bevolking die niet
aan de norm ontbijten per leeftijdscategorie.
voldoet aan de norm ontbijten per SES‐
Aansluitende tabel met OR per categorie.
categorie. Aansluitende tabel met OR per
categorie.
30%
30%
20%
20%
10%
10%
0%
0%
2003
2006
19 t/m 39 jaar 55 t/m 64 jaar 80 jaar en hoger
Leeftijd 19‐39 40‐54 55‐64 65‐79 80+
40 t/m 54 jaar 65 t/m 79 jaar
1
2003
2008
OR 0,93 (0,89 ‐0,97)* 0,97 (0,91 ‐1,03) 1,06 (0,96 ‐1,17) 1,09 (0,96 ‐1,25) 0,79 (0,54 ‐1,17)
2006
2008
LO
MAVO, LBO
HAVO, VWO, MBO
HBO, WO
SES LO MAVO,LBO HAVO, VWO, MBO HBO, WO
2
OR 1,09 (1,01‐1,18)* 1,01 (0,95‐1,07) 0,98 (0,92‐1,04) 0,89 (0,84‐0,93)*
* significant afwijkend van 1 (p<0.05) 1. gecorrigeerd voor geslacht, etnische achtergrond, opleiding (SES) en krachtwijk 2. gecorrigeerd voor geslacht, etnische achtergrond, leeftijd en krachtwijk
32
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Kwalitatieve trendanalyses
Kwalitatieve trendanalyse De GG&GD streeft ernaar de kwaliteit van de VMU te verhogen en de bruikbaarheid van het document door de praktijk en beleidsmakers te verbeteren. Voor het trendonderzoek als onderdeel van de VMU werden naast de kwantitatieve analyses om deze redenen ook de kennis van professionals werkzaam in de gezondheidsector en inwoners geïntegreerd in het onderzoek. De kwantitatieve resultaten vormden het uitgangpunt voor de kwalitatieve analyses. Middels kwalitatieve onderzoeksmethodes werden de volgende deelvragen beantwoord: “Wordt de aan ‐of afwezigheid van trends in de gezondheid herkend door inwoners van Utrecht en professionals die beroepshalve betrokken zijn bij gezondheid? ” “Welke subgroepen binnen de populatie worden ‐door inwoners of professionals die beroepshalve betrokken zijn bij gezondheid‐ benoemd waarvan de gezondheid zich ongunstig ontwikkelde?“
Methodologie Middels kwalitatieve onderzoeksmethodes werden de kwantitatieve resultaten gevalideerd en eventueel geïnterpreteerd. Dit onderdeel had een toetsend karakter. Ook leende het onderzoek de ruimte aan respondenten om eventueel andere ontwikkelingen in de gezondheid te benoemen. Dit onderdeel had een explorerend karakter. Leefstijl en gezondheid bleven hierbij een uitgangspunt. Met het zicht op de aanwezige gezondheidsverschillen konden zo ook signalen vernomen worden van mogelijk zorgwekkende ontwikkelingen bij specifieke subgroepen. Het doel was hierbij om de belangrijkste signalen van ontwikkelingen in de gezondheid te vinden, maar het was niet de bedoeling uitputtend te zijn. Studiepopulatie De gezondheidssector is grofweg op te delen in de sectoren onderzoek, beleid en praktijk. In bijlage 5a zijn deze sectoren in relatie tot de GG&GD verder uitgewerkt. Er is gekozen om professionals uit de praktijk te betrekken in het onderzoek omdat zij het meest direct in contact staan met de bevolking. Op basis van hun directe contact met de gezondheid van de Utrechtse bevolking werd verwacht dat zij het best in staat waren om trends in de gezondheid te signaleren. Met de huidige onderzoeksopzet, door kennis van de praktijk te integreren in het onderzoek werd vanuit het domein van het onderzoek een brug geslagen naar de praktijk. In de voorbereiding van het kwalitatieve onderzoek is nagegaan met welke partijen in de gezondheid een gemiddelde burger in aanraking kan komen gedurende zijn of haar leven. Uiteindelijk is er voor gekozen de tweedelijns specialisten zoals Centrum Maliebaan en specialisten werkzaam in het ziekenhuis niet mee te nemen aangezien zij minder breed toegankelijk zijn en mogelijk meer een selectie van de populatie zien die allemaal eenzelfde soort gezondheidsprobleem hebben. Er zijn hoofdzakelijk professionals uit de eerste lijn, welzijn, zorg, en preventie benaderd. De eerstelijns professionals werden geacht een goed overzicht van het voorkomen van verschillende problematiek te hebben. Ook werd er vanuit gegaan dat zij met een breder publiek/ cliëntenbestand in contact staan, waardoor zij beter vergelijkingen tussen populaties kunnen trekken. Professionals werkzaam voor welzijnsorganisaties werken meer laagdrempelig. Verondersteld werd dat zij beter zicht hebben op specifieke
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
33
Kwalitatieve trendanalyses
doelgroepen in de krachtwijken. Rekening is gehouden met de representativiteit van professionals uit iedere krachtwijk (zie bijlage 5b). Met behulp van het netwerk van wijkgezondheidswerk van de GG&GD zijn professionals uit de praktijk geselecteerd. Ook werden contactpersonen geraadpleegd om na te gaan wie het beste zicht op ontwikkelingen in de gezondheid heeft. De meeste respondenten werden telefonisch benaderd. Hierin werd uitleg gegeven over het onderzoek. Nadat de afspraak gemaakt was kregen zij per mail een bevestiging en nogmaals uitleg van het onderzoek. Alle benaderde professionals wilden graag meewerken aan het onderzoek. De inwoners zelf zijn ook betrokken in de analyses. Zij werden vertegenwoordigd door de wijkraden en de adviescommissie ouderenbeleid. De wijkraadsleden zijn actieve wijkbewoners, die zijn alert op ontwikkelingen in de wijk. Er zijn 25 één op één interviews gehouden, waarvan 3 telefonisch; er zijn 9 groepinterviews gehouden, waarvan 4 met professionals en 5 met verschillende wijkraden. In het onderstaande blok zijn alle deelnemers weergegeven. Eerste lijn: Leidinggevend Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige (SPV), 3 huisartsen, 2 Algemeen Maatschappelijk Werkers (AMW), 2 fysiotherapeuten en een Turks maatschappelijk werkster. Zorg, welzijn en preventie: 2 x teamleiders (groep) extramurale zorg, Turkse zorgconsulent, medewerker Wmo loket, Marokkaans bestuurslid vrouwenorganisatie, 3 wijkwelzijnswerkers (verschillende etnische achtergronden), een medewerker van het Leger des
Heils,
Marokkaans
gezondheidsvoorlichter,
5
GG&GD
professionals
(4
werkzaam
in
de
gezondheidsbevordering en 1 werknemer van afdeling sociaal kwetsbaren) en de ‘themagroep VMU volwassenen en ouderen’ bestaande uit GG&GD professionals werkzaam op verschillende niveaus in gezondheidsbevordering. Aanvullend: Een medewerker van een cliëntenorganisatie, een leidinggevende uit de tweede lijns GGZ, adviescommissie ouderenbeleid, een onderzoeker overgewicht en 5 wijkraden voor de wijken West, Zuidwest, Zuid, Overvecht en Leidsche Rijn. Drie van de vijf krachtwijken vallen hier onder. Opzet interviews Vooraf werd een uitgebreide vragenlijst4 (zie bijlage 2) opgesteld die semi‐gestructureerd werd aangehouden. Per interview werd een selectie van de gezondheidsonderwerpen opgesteld waar de professional vermoedelijk zicht op heeft. Uiteindelijk kenden alle onderwerpen voldoende dekking. Bij de eerstelijns professionals werden alle onderwerpen besproken. De interviews werden opgedeeld in twee blokken. Blok één werd gekenmerkt door (een relatief korte) eigen inbreng van de respondenten. Voordat de data voorgelegd werden hadden de respondenten de mogelijkheid ontwikkelingen in de gezondheid of leefstijl aan te dragen. Tijdens dit onderdeel werden de vragen zo gesteld dat men geïntroduceerd werd in het begrip trends. 4
De vragenlijst was uitgebreider in het kader van de VMU, niet alle vragen waren relevant voor de trend studie.
34
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Kwalitatieve trendanalyses
Voorbeeld vragen waren:
‐ Hoe ervaart u de gezondheid van de populatie waarmee u in contact staat?
‐ Welke problemen neemt u waar?
‐ Is dit probleem mogelijk erger of minder erg geworden de laatste jaren? ‐ Voor welke groepen neemt u deze trends waar?
In het tweede blok werden kwantitatieve resultaten gepresenteerd in een papieren document of op een projector (groepsinterviews) Bij de respondenten werd geverifieerd of de resultaten herkenbaar dan wel aannemelijk werden bevonden of juist niet. De data betreft trends in de gezondheid van de Utrechtse bevolking. Mogelijk ervoeren zij de trend juist afwijkend voor bepaalde subgroepen waar zij mee in contact staan. Voorbeeldvragen waren: ‐ Herkent u deze ontwikkelingen vanuit uw praktijk? Waaruit blijkt dat? ‐ Geldt de trend voor de hele populatie of voor een bepaalde subgroep? Data analyse Alle interviews zijn opgenomen en woordelijk uitgewerkt. De transcripten zijn geanalyseerd met behulp van het kwalitatieve analyseprogramma MaxQDA. Voor ieder gezondheidsprobleem bestond een code waarin het onderscheid eens/oneens/ambivalent werd gemaakt. Sommige aandoeningen werden verder onderverdeeld naar subgroepen. Per onderwerp zijn alle opmerkingen geanalyseerd, op basis waarvan een overall beeld verkregen werd.
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
35
Kwalitatieve trendanalyses
Resultaten kwalitatieve analyse Op basis van 25 één op één interviews, 4 groepsinterviews met professionals en 5 wijkraad interviews werden kwalitatieve analyses uitgevoerd om ontwikkelingen in de gezondheid van de Utrechter in kaart te brengen. De voornaamste resultaten met betrekking tot het huidige onderzoek worden hier gepresenteerd. In de VMU 2010 zullen additionele analyses van deze interviews worden opgenomen. Lichamelijke gezondheid Hart ‐en vaatziekten Beroertes en hartkwalen/infarcten stegen in prevalentie van 2003 naar 2008. Niet iedereen vond deze trends aannemelijk: ‘Hart en vaatziekten blijft een significant probleem maar ik heb niet het idee dat het aan het toenemen is’, aldus een huisarts. Hierbij leken twee ontwikkelingen mee te spelen die geïllustreerd worden aan de hand van twee uitspraken van een fysiotherapeut: ‘Ik geloof best dat er meer hartkwalen vastgesteld worden, maar het effect op het lichaam is minder groot. Er zijn best veel mensen met CVA'tjes, maar daar merk je verder niets (meer) aan’ en ‘ik durf niet te zeggen of het komt doordat je zelf meer alert bent, of doordat het probleem groeit’. Uit de verschillende interviews was op te maken dat het probleem mogelijk beter herkend en behandeld wordt. De gevolgen van een hartkwaal of beroerte zijn daardoor minder ernstig dan vroeger. Een huisarts uit een krachtwijk was echter overtuigd van de stijging in prevalentie: ‘Dat hartkwalen toenemen klopt echt, dat onderschrijf ik meteen. Beroertes ook, iets minder dan de hartkwalen’. Dat de hoge bloeddruk constant bleef in prevalentie herkenden de meeste professionals. Voor ‘vernauwing van bloedvaten in buik en benen’ werd eveneens geen trend op basis van kwantitatieve analyses vastgesteld. Toch gaf onder anderen een fysiotherapeut aan de aandoening steeds het vaker vast te stellen bij vrouwen van allochtone afkomst: ‘Vernauwing van bloedvaten kwam ik vroeger eigenlijk nooit tegen, maar nu wel regelmatig in de praktijk’. Aandoeningen aan het bewegingsapparaat Voor een ‘ernstige rugaandoening’ werd kwantitatief geen trend vastgesteld. Twee huisartsen en een fysiotherapeut gaven aan dat er met betrekking tot rugaandoeningen de laatste jaren een sterke beleidsverandering heeft plaatsgevonden. ‘Het is niet meer meteen ernstig, ook een hernia niet. We zijn tegenwoordig veel meer afwachtend met opereren, en de informatie naar mensen toe is anders geworden. Niet stilzitten, maar wat doen. Mensen kunnen zich daar beter mee verzoenen en mee leven’. Voor de indicatoren gewrichtsslijtage en gewrichtsontsteking werden eveneens geen trends vastgesteld. Dit kwam overeen met de ervaring van de meeste professionals. Wel benoemden zij onder de eerste generatie migranten relatief veel fysieke problemen ten gevolge van zwaar werk: gewrichtsslijtage, gewrichtsontstekingen en rugaandoeningen. Een enkeling vermoedde zelfs een toename over de jaren. Toch werden ook positieve ontwikkelingen gespecificeerd als gevolg van het voorschrijven van voedingssupplementen bij gewrichtsslijtage en vitamine D bij ‘vage klachten’ onder de allochtone populatie.
36
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Kwalitatieve trendanalyses
Overige aandoeningen Alle respondenten herkenden de stijgende prevalentie voor diabetes of vonden de trend aannemelijk. Dit gold zowel voor de allochtonen als de autochtone populatie. Eén van de huisartsen vermoedde wel een verschil per etnische achtergrond: ‘Suikerziekte stijgt, onder allochtonen is dat wel heel sterk’. Verschillende ontwikkelingen per etnische achtergrond voor deze aandoening werden kwantitatief niet vastgesteld. Twee professionals gaven aan dat de prevalentie mede stijgt door actievere screening. Hierdoor wordt het eerder vastgesteld en in een vroeger stadium behandeld. Migranten welzijnswerkers zien onder hun doelgroep op steeds jongere leeftijd diabetes, ook bij kinderen. De samenhang van overgewicht, hart ‐en vaatziekten en diabetes werd door de respondenten genoemd. Een verslechterde leefstijl in het verleden werd aangedragen als oorzaak van de toename in hart ‐en vaatziekten en diabetes. Een huisarts omschreef het als volgt: ‘Ik denk dat het leven de afgelopen 25 jaar ongezonder is geworden en dat je dat hier ziet’. Uit de interviews was op te maken dat deze aandoeningen zich voornamelijk voordoen bij mensen van allochtone afkomst en autochtonen met een lagere SES. Op de ontwikkelingen in de bevolking met betrekking tot de huidaandoeningen psoriasis en chronisch eczeem hadden weinig professionals zicht. Eén van de huisartsen gaf aan geen ontwikkelingen waar te nemen, in overeenstemming met de kwantitatieve gegevens. De constante prevalentie van darmstoornissen kwam eveneens weinig respons op. Voor de allochtone populatie is het een taboe: ‘darmstoornissen spreken ze niet over’, aldus een migranten gezondheidvoorlichtster. CARA/ COPD kende een constante prevalentie. Dit werd bevestigd door de professionals. Vanuit gesprekken met de wijkraden bleek duidelijk hoe sterk dit onderwerp onder de bewoners leeft. Zij maken zich zorgen over de invloed van het verkeer (in het bijzonder fijnstof) op de gezondheid. Het voorkomen van kanker vertoonde geen trend. De huisartsen en de Turkse professionals vonden de trend aannemelijk. De migranten gezondheidvoorlichters vermoedden daarentegen onder de Marokkaanse vrouwen een toename van borstkanker. Voor de significant verschillende ontwikkelingen per leeftijdscategorie had men geen verklaring. De prevalentie van geslachtziekte verdubbelde bijna van 2006 naar 2008. De huisartsen constateerden ook allen een toename in de praktijk. Een arts gaf aan dat het met name jonge Marokkaanse mannen betreft. Ze beschrijft de oorzaak als ‘ontkengedrag’: ‘voorlichting gaat hen niets aan, want ze doen ’het’ niet. Bovendien kun je niet met condooms betrapt worden als je het officieel niet doet’. Naar inzicht van een medewerker gezondheidsbevordering is de preventieboodschap een beetje verslapt: ‘het is nu tijd voor een radicaal nieuwe aanpak: campagnes dichter bij de mens en minder intellectueel’. Positief noemt hij dat SOA’s onder de allochtonen steeds beter bespreekbaar zijn. Een tweede arts noemt een toename van jonge vrouwen met Chlamydia. Terwijl weer een andere arts juist een algemene stijging over de verschillende groepen waarnam. Ernstige hoofdpijn of migraine werd alleen door de fysiotherapeuten aangegeven als een probleem dat in toenemende mate voorkomt en vaak gerelateerd is aan stress. Zij werken voornamelijk met allochtonen met een lage SES. De prevalentie bleef over de verschillende gezondheidspeilingen heen constant.
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
37
Kwalitatieve trendanalyses
Ervaren gezondheid Vanuit de peilinggegevens werd een stijgende trend voor een matig tot slecht ervaren gezondheid geconstateerd. De beleving van de gezondheid door cliënten was lastig voor professionals in te schatten, immers het is een subjectief ervaren. Zij zien voornamelijk mensen die niet gezond zijn. De uitspraak van een huisarts geeft weer hoe zij tegen de gezondheidsmaat aankijken: ‘De groep zieken wordt in ieder geval niet kleiner’. Psychosociale gezondheid5 Een hoge ‐en matige score op angst en depressie en een score voor ernstige eenzaamheid bleven constant in prevalentie. Vanuit de eerstelijns zorg werd dit bevestigd. ‘Psychosociale gezondheid, ik zie daar geen tendens in‘ en ‘de problematiek van nu werd 5 jaar geleden ook al gesignaleerd’, aldus respectievelijk een huisarts en een Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige (SPV). De psychosociale problematiek komt regelmatig voor in de dagelijkse praktijk, zo bleek uit een uitspraak van een huisarts uit een krachtwijk: ‘Bij 70% van de mensen die bij ons komen, is psychosociale problematiek een mede gezondheidsaspect’. Een onderscheid werd door de professionals gemaakt in de soort problematiek bij autochtonen en allochtonen. De SPV en AMW zagen bij autochtonen voornamelijk problematiek gerelateerd aan werkdruk, schulden en relatieproblemen, maar hadden niet het idee dat het voorkomen toe ‐of afgenomen was. Allochtone Utrechters Vanuit de GGZ, eerstelijns zorg en welzijnswerk werden relatief hoge prevalenties en (door een aantal professionals) een toename van psychosociale problematiek bij allochtone Utrechters geconstateerd. ‘De psychosociale problematiek onder de allochtonen is drie maal groter dan voor Utrecht gemiddeld’, aldus een medewerker tweedelijns GGZ. In de transculturele GGZ wordt een groeiende toestroom in de krachtwijken van Marokkanen en Turken ervaren, aldus een Turkse AMW. Veel problematiek zou er bij eerste generatie allochtonen spelen, wat vaak samenhangt met achterstanden op tal van andere gebieden (zie ‘overige determinanten van gezondheid’). De problematiek bij de tweede en derde generatie allochtone Utrechters werd door de SPV als volgt beschreven: ‘Het gaat vaak over het opgroeien in een westerse cultuur, scholing hier, maar wel soms de knellende banden kunnen voelen van de culturele achtergrond. Een aantal dingen die in het westen heel gewoon zijn, kunnen zij niet’. Vergelijkbare uitleg werd door andere respondenten gegeven als oorzaak van de psychosociale problematiek bij de volwassen allochtonen. Opvallend werd een aantal keer de positie van de allochtone vrouw ten opzichte van haar partner benoemd. Een deel is daar (steeds vaker) ontevreden over en de partner kan er slecht mee omgaan, met relationele en psychosociale problematiek als gevolg. Twee professionals constateerden een toename in scheidingen bij de Turkse en Marokkaanse gezinnen. Een van hen legt uit dat deze keuze door de familie niet altijd geaccepteerd wordt, waardoor zij hun sociale netwerk kwijtraken, wat weer en gepaard gaat met de nodige psychosociale problematiek. Dit is mogelijk te relateren aan groeiend aantal gescheiden Marokkaanse vrouwen van rond de 40 5
De psychosociale gezondheid vormt momenteel een speerpunt op de agenda. Met betrekking tot psychosociale problematiek bij allochtonen en ouderen werden verschillende ‘plannen van aanpak’ benoemd, zij zijn opgenomen in bijlage 4.
38
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Kwalitatieve trendanalyses
jaar die bij AMW komen die de draad (na een jarenlange slechte relatie) niet meer op kunnen pakken: ‘Uitgeput, last van depressie, veel psychosomatische klachten en blijven daar in steken. Met hulpverlening wordt weinig bereikt, ik maak me daar echt zorgen om’. Meerdere malen werd de initiatie van een organisatie als NOAGG waarbij hulpverleners met kennis van de culturele (etnische) achtergrond naar het psychosociale probleem kijken als zeer positief omschreven. Zij zouden een sterke aanloop hebben. Eenzaamheid Sociale eenzaamheid als deelindicator van eenzaamheid vertoonde wel een significant stijgende trend. Deze trend werd door professionals en verschillende wijkraden gerelateerd aan ouderen, zowel allochtoon als autochtoon. AMW in Kanaleneiland vernam van collega’s dat een groep autochtone ouderen steeds verder geïsoleerd raakt, geen of weinig gebruik van voorzieningen maakt en zich niet gehoord voelt. ‘Die groep verdwijnt een beetje uit beeld’. Vereenzaming onder ouderen wordt ook in relatie met alcoholproblemen gebracht: ‘Onder die ouderen zit een groeiende groep met alcohol misbruik om de eenzaamheid te verdrijven’ aldus SPV. Een gezondheidsbevorderaar verneemt van professionals uit de wijken dat eenzaamheid er niet beter op wordt. ‘Er zijn wel programma’s die het probleem aan willen pakken, maar het aanbod van preventie bereikt maar heel weinig mensen’. Leefstijl determinanten van de gezondheid Op basis van de gezondheidspeilingen werden voor de leefstijl factoren gunstige ontwikkelingen geconstateerd. De respondenten bevestigden deze ontwikkelingen voorzichtig. ‘Er is wel een soort algemene bewustwording over alle lagen van de populatie over gezond leven’ geeft een huisarts aan. In hoeverre mensen ook werkelijk in staat waren hun gedrag aan te passen verschilde per subgroep van de populatie, zo bleek uit de onderstaande resultaten. Lichamelijke activiteit De Utrechtse bevolking was steeds vaker voldoende actief, zo bleek uit de cijfers en werd bevestigd door de professionals, waaronder een huisarts: ‘het is wel op de agenda van veel mensen aan het komen’. De beweegprogramma’s voor allochtone vrouwen slaan goed aan, zoals onder anderen uit de volgende uitspraak bleek van een fysiotherapeut: ’ Allochtone vrouwen met name zijn zich wel echt bewuster dat ze moeten gaan bewegen, die omslag is heel duidelijk’. Dit is terug te zien in het straatbeeld, vanuit de wijkraden werd dit ook opgemerkt. Desondanks lijkt het resultaat vooralsnog beperkt. Er werd gesproken over ‘wat verbetering’ of men had helemaal niet het idee dat het beter gaat. Bijvoorbeeld bij de ouderen en de lage SES populatie: ’De groep die wij hier zien is heel erg ongezond (vnl. allochtoon), ik zie heel weinig mensen sporten’ en ‘bewegen is volgens mij ook niet zo fanatiek ding bij laaggeschoolde autochtonen’, aldus AMW. Ontbijten/voedselconsumptie Steeds meer Utrechters voldeden volgens de peiling aan de norm ontbijten. Deze trend ontwikkelde zich echter verschillend voor mensen met de laagste SES, zij voldeden steeds minder vaak aan de norm. Ook bleek dat alleen de jong volwassenen, niet de andere leeftijdsgroepen, vaker aan de norm zijn gaan voldoen. Dit laatste kon
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
39
Kwalitatieve trendanalyses
verklaard worden door de positieve geluiden van professionals over de ontbijtprogramma’s op de scholen. Een voorbeeld daarvan was de uitspraak van een Turks AMW: ‘Ik heb wel gemerkt dat de voorlichting op de scholen goed werkt’. De negatieve trend onder de lager opgeleiden (waar ook veel allochtonen onder vallen) kwam overeen met de geluiden over het eetpatroon en ontbijten bij deze groepen. Twee huisartsen verwoordden hun ervaring op dit gebied met mensen met een lage SES: ‘We merken bij dieetbespreking dat bijna niemand ontbijt’ en ‘Ik ben niet echt optimistisch over het eetpatroon van de lager opgeleiden in Utrecht’. Gebrek aan informatie maar ook de financiële situatie werden vaker aangehaald als oorzaak: ‘Gezond is niet goedkoop, ik denk dat mensen zich vullen met ongezonde calorieën’, aldus een huisarts. Migrantenwerksters vertelden over de voedselkeuzes bij de allochtone groepen: ‘Wij hebben ons doel niet bereikt. We hebben ze bewuster gemaakt dat is de eerste stap’ en ‘vrouwen gaan ook na voorlichting gewoon lékker koken, veel vet, veel vlees’. Over het voedselpatroon van mensen met een hogere SES heeft verder niemand zich specifiek uitgelaten. Behalve dat de vooruitgang met betrekking tot ontbijt voor deze groep aannemelijk was. Overgewicht6 Zowel voor matig als ernstig overgewicht (obesitas) werden geen trends vastgesteld. Dit werd niet tegengesproken door de professionals. Alle drie de huisartsen gaven overgewicht aan als één van de meest belangrijke gezondheidsproblemen. Voornamelijk omdat het probleem niet op zich staat: ‘Ik heb gevoel dat een belangrijk deel van de dingen die wij doen hier, te maken hebben met overgewicht: hart ‐en vaatrisico's, problemen aan het bewegingsapparaat, diabetes, zelfs ook psychosociale problemen’. Zorgen zijn er om de prevalentie van overgewicht bij de jeugd. Zelfs werd er door verschillende professionals en verschillende wijkraden een stijging van overgewicht bij de jeugd benoemd. De balans tussen eten en bewegen zal uiteindelijk het overgewicht in de populatie beïnvloeden. De balans lijkt nog niet gevonden onder de allochtone populatie, zo beschrijft een fysiotherapeute de situatie: ‘Qua bewegen is er wel een soort bewustwording, maar die knop van eten... Nee, je ziet ze echt niet slanker worden’. Voor de 1e en 2e generatie Turken geven de Turkse professionals aan dat de leefstijl niet verbeterd is: ‘Zij houden zich zo streng vast aan de cultuur, dat is voor de meeste lastig om los te laten’. Overgewicht zou volgens hen onder de Turken zelfs toenemen. Ook onder de autochtone ouderen werd door een fysiotherapeut een toename in overgewicht verondersteld: ‘De oudere autochtone Nederlander wordt dikker, dat is een tendens die er sowieso is’. Onder de autochtonen met een lagere SES komt veel overgewicht voor, zo werd beschreven, maar er werden geen trends ervaren. Roken De prevalentie van rokers daalde van 2003 naar 2008. De trend ontwikkelde zich niet anders voor bepaalde subgroepen, er was geen significante interactieterm. Dat is lastig te relateren aan de signalen vanuit de praktijk. Daar heerste het beeld dat er wel steeds minder mensen rookten, maar niet dat deze trend zich over alle bevolkinggroepen dusdanig had gemanifesteerd. ‘Roken onder de middel classes en hogere classes, daar vind met name vermindering plaats, mensen met een lagere SES gaat het juist minder goed mee’, aldus een deskundige van 6
Overgewicht vormt momenteel een speerpunt op de agenda. Met betrekking tot dit probleem werden verschillende ‘plannen van aanpak’ benoemd, zij zijn opgenomen in bijlage 4.
40
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Kwalitatieve trendanalyses
het alcohol ‐en drugsbeleid. De psychosomatisch ‐fysiotherapeute vertelde: ‘Roken en drinken zijn voor die mensen nou juist ontspanningsmomenten. Motiveren is daardoor lastig’. De autochtoon met een lagere SES werd meerdere malen genoemd als een groep die vooral heel veel rookt. Voor de Marokkaanse populatie wordt de constante trend ook herkend. Twee Turkse professionals constateerden beide een toename voor roken onder vrouwen van Turkse afkomst. Alcohol gebruik Voor problematisch alcoholgebruik werden geen trends vastgesteld. Vanuit de eerstelijns professionals bestond ook niet de indruk dat er ontwikkelingen op dit gebied hebben plaats gevonden. De SPV gaf aan dat sprake is van ‘best een fors’ probleem en ‘dat er bij meer mensen sprake is van overmatig/probleem drinken dan dat wij ons realiseren’. De indruk heerste dat het voornamelijk een probleem onder de autochtonen is. Wel werd benadrukt dat alcoholmisbruik door alle lagen van de bevolking heen voorkomt: ‘hoge SES en lage SES doen werkelijk niets voor elkaar onder’, aldus de SPV. De ouderen zijn mogelijk wel een aandachtsgroep, zij zouden hun eenzaamheid er in toenemende mate ermee verdrijven. Migranten welzijnswerkers gaven aan dat alcohol gebruik onder de allochtonen een taboe is. Het speelt wel degelijk al lijkt het een relatief kleine groep. Overige determinanten van gezondheid Naast de bespoken leefstijl zijn de zorg, de sociale omgeving en de fysieke omgeving ook belangrijke determinanten van de gezondheid. Het was niet mogelijk kwantitatief trends in deze factoren te onderzoeken. Maar in de interviews werden wel ontwikkelingen in deze determinanten benoemd die de gezondheid kunnen beïnvloeden. De belangrijkste signalen worden hier kort toegelicht. Fysieke en sociale omgeving De sociale omgeving werd voornamelijk aangehaald in relatie tot de psychosociale gezondheid. Een voorbeeld is de veronderstelde vereenzaming bij ouderen die eerder werd beschreven. Professionals en wijkraadsleden benoemden een verminderde samenhorigheid in de (kracht)wijken, het gevoel van gebrek aan veiligheid en de huisvesting, ‘de flats in Overvecht’. Naast de omgevingsfactoren gaat het echter ook om de persoonlijke instelling van ouderen, de attitude om wat aan het probleem te doen. Een ander voorbeeld zijn de allochtone vrouwen. Sommige activiteiten doen zij niet aan mee omdat die niet aansluiten bij sommige culturele principes. Veel vrouwen zouden mede om deze reden een geïsoleerd leven leiden binnen het gezin, wat hen kwetsbaar maakt voor het ontwikkelen van psychosociale problematiek. De vijf wijkraden van Utrecht uitten vooral hun zorgen de fysieke omgevingsfactoren. De belangrijkste zijn meer specifiek uitgewerkt in bijlage 3. De luchtkwaliteit was voor de wijkraden een discussiepunt. Zij zien een toename van het verkeer in en rondom hun wijken en maken zich zorgen over de invloed hiervan op de gezondheid. Ook werd door professionals een duidelijke relatie gelegd tussen de economische crisis en de gezondheid. De economische crisis brengt onzekerheden met betrekking tot banen met zich mee en was in de praktijk al
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
41
Kwalitatieve trendanalyses
merkbaar: ‘Wij hebben geen last van kredietcrisis, we raken steeds voller want de belastbaarheid wordt steeds minder’, vertelde een psychosomatisch‐ fysiotherapeute. Zorg Op het gebied van zorg werden drie kwesties vaker aangehaald die negatieve ontwikkelingen in de gezondheid tot gevolg zouden hebben. De verscherpte indicatie stelling voor thuiszorg, de zorg voor mensen met multiproblematiek en de bereikbaarheid van autochtonen met een lage SES door gezondheidsbevorderende interventies. Door de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning7 in 2007 is de indicatiestelling voor het recht op thuiszorg verscherpt. Zorgen zijn vanuit de thuiszorg en een cliëntenorganisatie geuit omtrent de groep die buiten de thuiszorg valt. 'Er is geen sprake meer van een deskundige die preventief kan signaleren’. Door het beperkte budget wordt meer van mantelzorgers en de familie verwacht. Ze zien een groep buiten de boot vallen die het niet gaat redden: ‘de gemeente heeft geen idee om welke groep dit gaat, dit zal over een aantal jaar in de VMU terug te zien zijn als er niet ingegrepen wordt’. Ook bij het Leger des Heils in Kanaleneiland vangen ze signalen op: ‘Jong volwassenen die vaak in het verleden wel hulp gehad hebben en nu op zichzelf wonen, zorgen voor veel overlast in de omgeving’. Naast de specifieke problematiek die tot nu toe belicht is, speelt er bij bepaalde groepen vaker comorbiditeit of multiproblematiek. Met comorbiditeit wordt bedoeld dat er van meerdere aandoeningen tegelijk spaken is. Van multiproblematiek wordt gesproken als er naast de gezondheid bijvoorbeeld ook financiële of sociale problematiek mee speelt. De zorg betreffende mensen met deze problematiek is meer complex: ‘ze hebben een multiple zorgvraag, het gaat vooral om coördinatie en afstemming van de zorg’, aldus een medewerker van een cliëntenorganisatie. Meerdere professionals benadrukten dat dit niet optimaal geregeld is; de uitspraak van AMW vat het geheel samen: ‘Hulpverlening en aanbod is versnipperd en niemand neemt de regie functie’. Voor ondersteuning moeten vaak weer aanvragen gedaan worden waar niet iedereen van op de hoogte is of het is te complex voor hen: ‘ze kunnen aanspraak maken op financiële ondersteuning maar vaak is dat een hele dagtaak en veel te complex’, aldus AMW. Een goed voorbeeld dat vaak werd geschetst is de groep eerste generatie oudere allochtonen. Zij kwamen hier met het idee ooit weer naar het geboorteland terug te gaan en zijn vaak minder goed geïntegreerd. Hun financiële situatie is vaker ongunstig en door het verrichten van zwaar werk ervaren zij relatief veel lichamelijke klachten. Deze groep zou inmiddels voor een groot deel afhankelijk zijn van de kinderen, vertelt een migranten werkster. ‘De groep wordt steeds ouder en de problematiek stapelt zich op’ legt de TMW uit. Het algemene signaal van een ontoereikende zorg dan wel beperkte samenwerking tussen verschillende sectoren kan tot negatieve trends in de gezondheid van mensen met een multipele zorgvraag leiden. Vanuit de VMU themagroep werd hier eveneens aandacht voor gevraagd. Zij zouden de clustering van problematiek bij verschillende subgroepen in de populatie graag inzichtelijk willen hebben in de VMU, om uiteindelijk deze problematiek het hoofd te kunnen bieden. 7
Wmo: De kern van de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat iedereen zoveel mogelijk zelfstandig
participeert in de samenleving. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de gemeenten en vervangt een deel van de zorg die eerder onder de AWBZ viel.
42
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Kwalitatieve trendanalyses
Tijdens de interviews werd tenslotte de indruk opgedaan dat de problematiek van de allochtone populatie vrij sterk op het netvlies van de professionals staat. Hoewel de meeste migranten een lagere SES hebben is de overgrote meerderheid van mensen met en lage SES echter autochtoon. Twee migrantenwerksters spraken hun zorgen uit over de autochtone lage SES in hun wijken: ‘Ook lage SES autochtonen, de aso's uit de achterstandswijken, hebben hulp nodig. Ongelooflijk, niemand praat erover’ en ‘van de problemen waarmee de allochtone mensen kampen, hebben de autochtone bewoners nog meer problemen. Overgewicht, sociale eenzaamheid en alcohol voornamelijk’. Deze opmerkingen waren de aanleiding om hier in volgende interviews meer specifiek op in te gaan. Onder anderen de volgende uitspraken kwamen daar uit voort: ‘de autochtone groep van middelbare leeftijd zit ook een boel narigheid’ ‘zij zijn ook zo lastig bereikbaar voor gezondheidsbevordering, ze zijn niet georganiseerd’ ‘bij de autochtonen komt veel suikerziekte voor, hartproblemen en aandoeningen aan het bewegingsapparaat, het aantal het aantal chronische zieken neemt toe’. ‘hulp zoeken voor psychische problemen is zeker bij de lage SES nog steeds moeilijk. ‘Het gevoel van schaamte en geen hulp willen is een hobbel waar je iets mee zou moeten doen’ ‘ga maar in de wachtkamer van de huisartsen zitten of tel de scootermobiles in het winkelcentrum’ In hoeverre de groep wel of niet bereikt wordt door de diverse actoren werkzaam in de gezondheid lijkt slecht in beeld.
Verschillende
professionals
waaronder
de
themagroep
VMU
(waarbinnen
verschillende
gezondheidsbevorderaars vertegenwoordigd zijn), enkele wijkraden en diverse externe professionals zouden graag meer aandacht in het beleid voor deze groep terug zien.
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
43
44
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Discussies, conclusies en aanbevelingen
Discussies, conclusies en aanbevelingen Ter ondersteuning van het gemeentelijk (strategisch) gezondheidsbeleid zijn de ontwikkelingen in de gezondheid van de Utrechter in kaart gebracht. Naast de omvang van een probleem heeft juist informatie over een trend de potentie om inzichtelijk te maken op welke vlakken het de verkeerde dan wel de goede kant op gaat. Dit inzicht kan onder andere ondersteuning bieden bij bijvoorbeeld de vraag of de komende beleidsperiode overgewicht en de psychosociale (on)gezondheid wederom speerpunten in het beleid moeten vormen. Voor het trendonderzoek zijn kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethodes toegepast. Het kwantitatieve onderzoek was daarin leidend. Het kwalitatieve onderzoek werd toegepast ter validatie en eventueel interpretatie van deze resultaten. In het huidige hoofdstuk komen de resultaten van de verschillende onderzoekstechnieken samen. De voornaamste resultaten zullen opgenomen worden in de VMU ouderen en volwassenen8. De gezondheid van de Utrechter betreft het geheel van fysiek, mentaal en sociaal welbevinden. In de analyses is dit geheel vertegenwoordigd door zowel de lichamelijke als de psychosociale gezondheid in acht te nemen naast een subjectieve maat waarin men de eigen ervaring van de gezondheid weergeeft. Eerst werden er conclusies uit de kwantitatieve resultaten getrokken. Vervolgens werden deze bevindingen gekoppeld aan de kwalitatieve resultaten en waar mogelijk de literatuur. Lichamelijke gezondheid Op basis van de kwantitatieve resultaten konden de volgende conclusies getrokken worden: Een aantal lichamelijke aandoeningen kwamen in de periode van 2003 naar 2008 steeds vaker voor onder de volwassen populatie. Hiertoe behoorden beroertes, hartkwalen en infarcten, suikerziektes en geslachtsziektes (06‐08). Ook nam het aantal mensen dat hun gezondheid als matig of slecht ervoer toe tussen 2006 en 2008. Geen ontwikkelingen werden vastgesteld voor vernauwing van bloedvaten buik of benen, hoge bloeddruk, gewrichtsslijtage, chronische gewrichtsontsteking, ernstige rugaandoening, CARA/COPD, darmstoornissen, psoriasis en chronisch eczeem en kanker.. Dalende trends werden er niet geconstateerd. De stijgende trends voor beroertes (na correctie voor populatieopbouw) en hartkwaal of hartinfarct werden vanuit de praktijk gedeeltelijk onderkend. Volgens enkele respondenten zijn de trends mogelijk beïnvloed door verbeterde diagnose en behandeling. Het effect op het lichaam zou in de loop der jaren minder ernstig zijn geworden. In die zin kwamen ernstige hart ‐en vaatziekten niet vaker voor. Dit laatste lijkt goed te relateren aan de dalende bijdrage van hart ‐en vaatziekten aan sterfte wat landelijk werd vastgesteld (Poos 2008). Landelijke cijfers ondersteunen de trend voor beroerte (Bots 2006). De gecombineerde indicator hartkwalen ‐ 8
De interviews zelf besloegen en breder kader dan de huidige studie, die informatie zal ook in de VMU verwerkt worden.
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
45
Discussies, conclusies en aanbevelingen
en infarcten was niet vergelijkbaar met de literatuur. Het voorkomen van een hoge bloeddruk bleef constant voor Utrecht maar landelijk leek er sprake van een stijging: 9,6% in 2003 naar 12,4% in 2008 (CBS 2009a). Omdat de meeste professionals ook geen trend ervoeren was er weinig reden om een trend in Utrecht te vermoeden. Suikerziekte vertoonde alleen een stijgende trend na correctie voor populatieopbouw. Conclusies aan deze bevinding moesten daarom zorgvuldig overwogen worden. Toch lijkt de trend aannemelijk vanwege de overeenkomst met de landelijke trend van ‘01/’02 naar ‘07/’08 (CBS 2009b). De betrouwbaarheid van de trend werd verder versterkt door de constateringen vanuit de praktijk. Alle professionals met een gedegen zicht op het voorkomen van de ziekte confirmeerden de trend. Tussen 2006 en 2008 werd een stijging in geslachtsziektes vastgesteld onder de volwassenen. Dit was in overeenstemming met de stijging die door het SOA centrum Utrecht werd vastgesteld van 2007 naar 2008 (Utrecht 2009a). Ook alle huisartsen constateerden een stijging vanuit de eigen praktijk. De sterkte van de stijging kan wel beïnvloed zijn door verbeterde signalering. Kanker bleef gedurende de onderzoeksperiode constant. Voor de Utrechter gemiddeld werd dit aannemelijk gevonden. Landelijk leek er ook geen sprake te zijn van een stijging (CBS 2009a). Kwantitatief werd vastgesteld dat er bij de 40‐54‐jarigen steeds vaker kanker werd vastgesteld, terwijl de prevalentie daalde voor de 65‐79 jarigen in de periode 2003 naar 2008. Hiervoor kon geen enkele verklaring gevonden worden, ook niet in de literatuur. Enkele professionals vermoedden wel een stijging van borstkanker bij allochtone vrouwen. Geen aanwijzingen werden er gevonden voor trends in Utrecht aangaande de problematiek van vernauwing van bloedvaten buik of benen, gewrichtsslijtage, chronische gewrichtsontsteking, ernstige rugaandoening, CARA/COPD, darmstoornissen, psoriasis en chronisch eczeem. Wel werden signalen opgevangen dat vernauwing bloedvaten buik of benen (vrouwen), gewrichtsslijtage en chronische gewrichtsontsteking (eerste generatie mannen) mogelijk toegenomen zijn bij allochtonen. CARA/COPD mocht dan wel niet toenemen, wel is het een gezondheidprobleem waar veel zorgen over bestaan bij de bewoners in relatie tot het verkeer in Utrecht. De ervaren gezondheid ontwikkelde zich negatief van 2006 naar 2008. Landelijk leek de prevalentie constant te blijven (CBS 2009a). Professionals vonden het lastig hier een uitspraak over te doen. Zij hebben een eenzijdig beeld van de populatie, omdat zij voornamelijk mensen met een gezondheidsprobleem zien. Psychosociale gezondheid Naast de lichamelijke gezondheid werden trends geanalyseerd in de psychosociale gezondheid. De volgende conclusies werden uit deze kwantitatieve analyses getrokken: Het matig risico en het matig tot hoge risico op angststoornissen en depressie vertoonden geen trends (06‐ 08). Ook ernstige eenzaamheid bleef constant in prevalentie. Eenzaamheid bestaat uit zowel emotionele ‐en sociale eenzaamheid. Emotionele eenzaamheid bleef constant in prevalentie, terwijl sociale eenzaamheid steeds vaker voorkwam in de periode 2003 tot 2008.
46
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Discussies, conclusies en aanbevelingen
De indicatoren voor de psychosociale gezondheid die in dit onderzoek zijn gebruikt waren niet geheel vergelijkbaar met de landelijke indicatoren, maar op basis van CBS cijfers leek er geen sprake te zijn van een trend voor angststoornissen en depressie (CBS 2009a). Professionals hadden ook niet het idee dat de psychosociale gezondheid voor alle Utrechters samen een trend vertoonde. Wel bleek het een probleem dat prominent aanwezig is in de dagelijkse praktijk van de professional. Sociale eenzaamheid als deelindicator van eenzaamheid nam wel toe in prevalentie in Utrecht. Veel respondenten brachten dit in relatie tot de ouderen, maar niet tot de totale populatie. Leefstijl determinanten van de gezondheid Een ongezonde leefstijl draagt in belangrijke mate bij aan de ziektelast. De GG&GD werkt samen met partners om inwoners van Utrecht te stimuleren gezond te leven waardoor zij zelf de regie over hun gezondheid in handen nemen. In de huidige studie werden trends in het (on)gezonde gedrag van de Utrechter geanalyseerd. Op basis van het kwantitatieve onderzoek konden de volgende conclusies getrokken worden: De Utrechtse bevolking ging gemiddeld gezonder leven. Meer mensen voldeden aan de norm ontbijten, meer mensen werden actief, overgewicht en obesitas stabiliseerden in prevalentie en het aantal rokers daalde. Het aantal mensen met een alcohol probleem bleef constant. Nadat in Utrecht tussen 1995 en 2003 een toename in prevalentie voor zowel matig als extreem overgewicht werden waargenomen (Eenhuizen 2006), stabiliseerde de omvang van deze groepen tussen 2003 en 2008. De cijfers van het CBS vertonen een goed vergelijkbare tendens voor overgewicht (CBS 2009b). De constante trend werd vanuit de praktijk eveneens herkend, maar het werd toch een belangrijk gezondheidsprobleem gevonden. Ook moet er rekening gehouden worden met onderrapportage, wat aannemelijk is bij zelfrapportage van gewicht en lengte (Gorber 2007). De vooruitgang op het gebied van bewegen en ontbijten (als maat voor een verantwoord voedselpatroon) voor Utrecht gemiddeld hebben mogelijk aan de stabilisatie van het probleem overgewicht bijgedragen. Voor beide gedragsfactoren werden de trends echter slechts gedeeltelijk onderkend door de professionals. Er was waarschijnlijk wel sprake van meer bewustwording onder de mensen, maar het realiseren van een gezonde leefstijl leek volgens respondenten met name voor de lage SES nog lastig. Hoewel over bewegen positieve geluiden gehoord werden, bijvoorbeeld met betrekking tot allochtone vrouwen, werd ook aangegeven dat het slechts een begin is. Lang niet alle mensen van een lagere SES en allochtonen gingen meer bewegen bleek uit de interviews. De trend voor alle Utrechters samen is wel goed vergelijkbaar met de landelijke trend: er werd een (sterke) stijging van onder de volwassenen geconstateerd van 2001 naar 2005 (TNO 2005). Met betrekking tot ontbijt was men nog wat meer sceptisch over een positieve trend voor mensen met een lage SES. Dit onderscheid werd ook significant aangetoond: lager opgeleiden (SES) gingen steeds minder vaak voldoende ontbijten, terwijl de hoger opgeleiden het steeds beter gingen doen. De vooruitgang onder jong volwassenen werd gerelateerd aan effectieve ontbijtprogramma’s op de basisscholen. Voor allochtonen
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
47
Discussies, conclusies en aanbevelingen
gold dat de voorlichting over het belang van ontbijten en gezond eten in het algemeen wel bijdragen aan bewustwording, maar het realiseren van gezond eten lijkt een lastigere stap. Uit de resultaten werd opgemaakt dat het aantal rokers daalde in Utrecht. De trend maakte onderdeel uit van een landelijke trend (CBS 2009a, CBS 2009b) en werd herkend vanuit de praktijk. Wel werden kwalitatief signalen ontvangen van geen of een minder positieve trend onder mensen met een lage SES. Kwantitatief werd dit niet geconfirmeerd. Problematisch alcoholgebruik bleef constant in prevalentie. Dit werd aannemelijk geacht door de professionals. Zij gaven aan dat er mogelijk sprake is van onderrapportage. Ook uit onderzoek blijkt dat hier rekening mee gehouden moet worden (Lemmens 1992). Landelijk worden er verschillende meetschalen gebruikt, het aantal zware drinkers (consumptie meetschaal) bleef van 2001 naar 2006 constant in prevalentie (Trimbos 2008). Risicogroepen Een aantal groepen in de populatie hebben door endogene of exogene factoren niet volledig de regie over hun eigen gezondheid. Met het oog op het voornemen van de gemeente om gelijke kansen op gezondheid te bieden worden de kwetsbare groepen ondersteund in het ontwikkelen van een goede gezondheid. Op basis van de kwantitatieve trendanalyses konden de volgende conclusies getrokken worden: De sociaal economische gezondheidsverschillen zijn niet toe of afgenomen. Voor ontbijten namen de verschillen tussen mensen met een hoge SES en een lage SES wel toe. Ook ontwikkelde de trend voor ontbijten zich alleen positief onder de jong volwassenen en niet onder de populatie vanaf 40 jaar. Ter aanvulling op deze resultaten had het kwalitatieve onderzoek de potentie om exploratief negatieve ontwikkelingen bij meer kwetsbare groepen te signaleren. Vanuit analyses kwamen een verscheidenheid van signalen naar voren voor subgroepen waarvan de gezondheid zich op verschillende vlakken minder positief zou ontwikkelen. De kwetsbare positie van de groepen die in de inleiding al werden benoemd, werden in deze studie nogmaals bevestigd: allochtonen, ouderen en autochtonen met een lage SES. Allochtone Utrechters De allochtone Utrechter werd door professionals relatief vaak benoemd in relatie tot negatieve ontwikkelingen in de gezondheid. Verschillende signalen over negatieve ontwikkelingen in de psychosociale gezondheid onder de allochtone Utrechters sterkten elkaar. Twee subgroepen werden vaker genoemd: De eerste generatie ouderen gaat in fysieke gezondheid achteruit (een toename van gewrichtsproblematiek), de financiële situatie vaak is niet optimaal en zij onderhouden vaker een afhankelijkheid positie ten opzichte van de kinderen. Nu zij steeds ouder worden stapelt de problematiek zich op. De fysieke positie van allochtone vrouwen werd genoemd in relatie tot een toename in borstkanker en vernauwing van de bloedvaten buik en benen. Daarnaast wordt hun psychosociale weerbaarheid steeds vaker op de proef wordt gesteld binnen relaties waar zij zich onprettig voelen bij de man/vrouw verhouding. De relationele problematiek en meer specifiek een
48
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Discussies, conclusies en aanbevelingen
toename in het aantal scheidingen leiden tot psychosociale klachten. Een groeiend aantal zou mogelijk de draad niet meer op kunnen pakken. Ouderen Voor ouderen werden eveneens verschillende (mogelijk) negatieve ontwikkelingen benoemd, maar vereenzaming kwam het meest sterk naar voren. Individualisering van de maatschappij, een gevoel van onveiligheid, beperkte sociale voorzieningen, flats, maar ook de persoonlijke instelling van mensen zouden hier een rol in spelen. Autochtone Utrechters met een lage SES De autochtone Utrechter met een lage SES werd omschreven als een groep die op verschillende lichamelijke en psychosociale gezondheidproblemen slecht zou scoren. Trends werden echter nauwelijks benoemd, maar de groep blijkt ook niet bij alle professionals goed in zicht. Gepleit werd voor een beter inzicht hoe (goed of slecht) deze groepen bereikt worden en hoe dit mogelijk verbeterd kan worden met preventie of zorg. De mogelijkheid bestaat dat hun gezondheid zich negatief ontwikkelt.
Nadere methodologische beschouwing van de resultaten Het trendonderzoek is met veel zorg uitgevoerd en kent een aantal sterke punten. Toch dient de lezer bij het interpreteren van het onderzoek ook rekening te houden met diverse beperkingen van de studie. Met het zicht op toekomstig onderzoek zijn de negatieve punten uitgebreider uitgewerkt en waar nuttig aangevuld met aanbevelingen voor toekomstig onderzoek. Sterke punten van de studie Een van de sterke punten van het trendonderzoek is de één op één aansluiting bij de VMU 2010. Hiervoor werden de bestanden van 2003 en 2006 met terugwerkende kracht op dezelfde manier ingedeeld, gecodeerd en gewogen als het bestand van 2008. De data analyse werd uitgevoerd op basis van een groot bestand. De peilingdata waarvan gebruik gemaakt is voor de trendanalyse kent een relatief hoge respons. Hierdoor kon gebruik worden gemaakt van een groot bestand met grote aantallen. Om de representativiteit te verbeteren onder de zwakkere groepen (zie beperkingen) zijn bij de peilingen twee rappels uitgevoerd en werd gewogen naar stratificatie methode (wijk) en geslacht. Geheel in lijn met de aanbevelingen bij een vermoeden van verminderde representativiteit, zijn de kwantitatieve analyses aangevuld met kwalitatief onderzoek waar specifieke aandacht voor achterstand groepen bestond en is de data vergeleken met literatuur (Carlier 2007). Daarnaast heeft de triangulatie van verschillende soorten kennis de kwaliteit van de resultaten verhoogd. De kwantitatieve gegevens werden aangevuld met een diversiteit aan kennis van professionals en inwoners over de gezondheid van de Utrechter. De samenstelling van de respondentengroep is van invloed op de
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
49
Discussies, conclusies en aanbevelingen
resultaten. Een diverse groep van professionals met verschillende achtergronden en werkzaam op verschillende niveaus uit alle krachtwijken waren vertegenwoordigd. Hierdoor konden trends voor Utrecht gevalideerd worden én meer specifiek op subgroepen ingezoomd worden. Door middel van deze opzet werd het mogelijk zicht op de problematiek van de zwakkere groepen te krijgen. Doorgaans is het lastig zicht op deze groepen te krijgen. Doordat er een brede selectie van professionals benaderd is, zijn waarschijnlijk de belangrijkste signalen opgevangen. Beperkingen van de gezondheidspeiling: De gezondheidspeiling is nog altijd in ontwikkeling. Binnen het project ‘Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid werken GGD’en, het RIVM en GGD Nederland samen aan een meer gestandaardiseerde vragenlijst. Gezien de verschillende determinanten die op de gezondheid inwerken, zouden idealiter ook trends in de omgevingsfactoren zijn geanalyseerd. Vanuit het kwalitatieve onderzoek werd mede duidelijk dat deze factoren een belangrijke rol in ontwikkelingen in de gezondheid kunnen spelen. De vragenlijsten waren daar nu niet genoeg vergelijkbaar voor. In toekomstige peilingen zal ook met betrekking tot de omgevingsfactoren meer standaardisatie nagestreefd moeten worden. Het onderzoek kent verder enkele beperkingen met betrekking tot de representativiteit ten opzichte van de Utrechtse populatie. Bij gezondheidspeilingen op basis van schriftelijke enquêtes zijn zwakkere groepen in de samenleving vaak ondervertegenwoordigd en bestaan er aanwijzingen voor gezondheidsverschillen tussen respondenten en non‐respondenten (Carlier 2007). Dit impliceert dat de sociaal economische gezondheidsverschillen mogelijk onderschat worden in dit soort studies. Een zwak punt van de peilingdata is dat de groep 55‐64 jarigen in 2006 minder zwaar meetelde in de analyses, ondanks de weegprocedure, zij waren ondervertegenwoordigd. Op de trends heeft dit geen invloed, met multivariate analyse werd hiervoor gecorrigeerd. Tenslotte moet rekening gehouden worden met de taalbarrière die bij sommige groepen aanwezig is, mogelijk dat zij vragen niet begrijpen of anders interpreteren. Een van de aanbevelingen is om in de toekomst naar nieuwe mogelijkheden te kijken om de representativiteit van zwakkere groepen te verbeteren. Mogelijk kan samenwerkt worden met wijkgezondheidswerk van de GG&DG of de opbouwwerkers die vanuit de welzijnorganisaties op kleine schaal ondersteuning bieden aan bewoners. Het benaderen van mensen met vragenlijsten vanuit een meer vertrouwde omgeving is mogelijk meer effectief. Beperkingen kwantitatief trendonderzoek Om betrouwbaar op trends te toetsen moet de onderzoekspopulatie voldoende groot zijn. Ook zijn een langere periode en meer meetpunten wenselijk (Rosenberg 1997). Een trend over 5 jaar is relatief kort, toch zagen de overall trends er op basis van het BI betrouwbaar uit omdat er met grote bestanden gewerkt werd. Bij het toetsen op groepsverschillen werd echter met kleinere aantallen gewerkt. Analyses met kleinere aantallen (op subpopulatie niveau) kunnen gepaard gaan met precisie verlies, waardoor minder snel een
50
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Discussies, conclusies en aanbevelingen
significant verschil wordt gevonden. De power om een significante interactieterm te vinden is bij kleinere aantallen minder. Voor toekomstige trend analyses is het mogelijk waardevol om de sociaalgeografische factoren in minder categorieën op te delen. Zo zou SES in plaats van 4 naar 2 categorieën terug gebracht kunnen worden zodat er met grotere aantallen getoetst kan worden. Sommige indicatoren konden door een verschil in vraagstelling slechts over twee jaren geanalyseerd worden. Dit is relatief kort, het zegt beleidsmatig niet zo veel en de kans is groter dat de vastgestelde ontwikkeling een schommeling is in prevalentie. Voor een vervolg onderzoek is het interessant om te inventariseren in hoeverre de bestaande peilingbestanden vanaf 1995 aan de bestanden van 2006 en 2008 gekoppeld kunnen worden voor trendonderzoek. Er bestaan weinig artikelen waarin op lokaal niveau naar trends in gezondheid is gekeken en helemaal niet over een dergelijk lange periode. Zwakke punten met betrekking tot de kwalitatieve analyses De kwalitatieve analyses zijn zonder meer een waardevolle aanvulling op de kwantitatieve resultaten gebleken. Echter was ook het kwalitatieve onderzoek niet vrij van enkele beperkingen. Er moet rekening gehouden worden met dat de kwalitatieve resultaten minder betrouwbaar zijn omdat er gevraagd werd naar een (subjectieve) herinnering van de gezondheidstoestand van een aantal jaar geleden. Daarbij was het ook niet voor iedereen eenvoudig om in te schatten of er sprake was van een trend over de jaren. Een deel van de respondenten praatte voornamelijk over de huidige situatie en kon trends minder goed duiden. Ook speelde mee dat trends voor Utrecht breed gevalideerd moesten worden, terwijl in werkelijkheid het merendeel van de professionals en inwoners slechts zicht heeft op een deel van de populatie. Wanneer in de toekomst wederom professionals voor de VMU geraadpleegd worden, zou overwogen moeten worden om actuele gegevens voor te leggen. Kwalitatieve resultaten over de huidige situatie zijn voor de VMU eveneens nuttig en daar is de respons waarschijnlijk beter op. Een mogelijk storende factor in het onderzoek is de economische crisis. Waar de kwantitatieve resultaten los staan van de economische ontwikkelingen, is de invloed op de belevenis van de (m.n. psychosociale) gezondheid bij respondenten niet uit te sluiten. Doorgaans werd de economische crisis wel in relatie tot ‘de laatste tijd’ gebracht, wat impliceert dat de factor van minimale invloed is.
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
51
Discussies, conclusies en aanbevelingen
Hoofdconclusies Wanneer het hele onderzoek in ogenschouw genomen wordt, kunnen er een aantal hoofdconclusies getrokken worden. De gezondheid van de Utrechter ontwikkelde zich op geen enkel punt positief. Van de lichamelijke gezondheid namen beroerte en hartkwalen/hartinfarcten toe in prevalentie, evenals diabetes en geslachtziektes (‘06‐‘08). Bij ieder van deze aandoeningen werd wel benoemd dat de trend mogelijk gedeeltelijk door verbeterde diagnose beïnvloed is. De psychosociale gezondheid bleef constant in prevalentie, alleen kwam sociale eenzaamheid wel vaker voor van 2003 naar 2008. De Utrechter is gemiddeld gezonder gaan leven in de periode 2003‐2008. Positieve trends werden gevonden voor het aantal mensen dat voldoende vaak ontbijt en voldoende beweegt (06‐08). Minder mensen gingen roken en het de groep volwassenen met een drinkprobleem werd niet groter of kleiner. Het aandeel van mensen met overgewicht en obesitas lijkt inmiddels gestabiliseerd. Er zijn geen indicaties dat de bestaande sociaal economische gezondheidsverschillen in Utrecht afnamen. Op basis van de gezondheidspelingen bleek dat zij onveranderlijk bleven voor de lichamelijke en psychosociale gezondheid. De kwalitatieve resultaten impliceerden dat de gezondheid van een aantal kwetsbare subgroepen (lage SES, allochtonen en ouderen) achteruit ging. Dit was (nog) niet terug te vinden in de cijfers. De positieve ontwikkelingen in leefstijl hebben zich volgens respondenten mogelijk meer positief onder de hoger opgeleiden ontwikkeld en minder positief of negatief bij de lager opgeleiden, zoals (alleen) voor ontbijten werd vastgesteld. De kwalitatieve resultaten wezen op meer bewustwording van gezond gedrag bij mensen met een lage SES, maar de vooruitgang in leefstijl leek op basis van de interviews vooralsnog beperkt. Uit dit geheel werd geconcludeerd dat de gezondheidsverschillen in ieder geval niet zijn afgenomen. Nu de resultaten van het trendonderzoek naar leefstijl en de gezondheid van de Utrechtse bevolking uiteen zijn gezet en de conclusies zijn getrokken, stelt de vraag zich wat de relevantie is van dit onderzoek is met betrekking tot het gezondheidbeleid . Relevantie van de trendanalyses In 2010 vinden de gemeentelijke verkiezingen plaats. In het nieuwe college programma worden de plannen met betrekking tot de volksgezondheid verwoord. In de nota volksgezondheid worden vervolgens globaal de actieplannen uiteengezet. De VMU 2005 heeft de besluitvorming van het huidige gezondheidsbeleid ‘beweging in gezondheid, Utrecht gezonder in 2010’ ondersteunt. Hiervoor was de gezondheidspeiling van 2003 één van de belangrijkste databronnen. In de VMU 2010 zal een sectie opgenomen worden over hoe de gezondheid zich van 2003 naar 2008 ontwikkeld heeft. In de huidige paragraaf worden de resultaten teruggekoppeld naar het doel van de studie: het identificeren van trends ter ondersteuning van de gemeentelijke nota volksgezondheid. Op basis van uitsluitend deze trendanalyses kunnen geen bindende aanbevelingen met betrekking tot het beleid gedaan worden. Immers in de publieke gezondheid spelen meer factoren dan alleen de trends in
52
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Discussies, conclusies en aanbevelingen
gezondheid en leefstijl een rol. Wel zijn het belangrijke onderdelen op basis waarvan een handreiking gemaakt kan worden naar de VMU waarin verschillende bronnen samenkomen. Uit de VMU volgt uiteindelijk een advies van tien aandachtspunten om mee te nemen in de nota volksgezondheid. Bij het beoordelen van onderzoek ter ondersteuning van het gezondheidsbeleid dient men na te gaan wat realistische doelen zijn. De roep om het terugdringen van de gezondheidsverschillen door een integrale benadering van problemen wordt bijvoorbeeld steeds sterker, maar de vraag is ook: welke doelen zijn hierin haalbaar. Een huisarts die aansloot bij een wijkraad reageerde op deze tendens dat er niet te veel uitgegaan moet worden van een maakbare gezondheid, het is een illusie en veroorzaakt ook onrust. Ook speelt in de beoordeling mee, dat niet iedere trend even relevant zal zijn voor beleidsdoeleinden. Een trend kan vastgesteld worden, maar mogelijk blijft de prevalentie laag, heeft het slechts een geringe belasting op de ziektelast, of wordt er een periodieke schommeling verondersteld. De beleidsrelevantie van een trend is lastig in te schatten. Hierbij is de koppeling van de trends naar de ervaringen vanuit de praktijk een waardevolle toevoeging geweest. Een trend ervaren vanuit de praktijk kan een indicatie zijn van een stijgende ziektelast, wat de beleidsrelevantie doet stijgen. Tevens werd op basis van de interviews een beeld verkregen van de problematiek die volgens professionals en inwoners terug zou moeten komen op de agenda. Aanbevelingen Door niet alleen op cijfers te concentreren maar ook de kwalitatieve bijdrage mee te nemen in de besluitvorming, zal de draagkracht van het beleid vergroot worden. Met in achtneming van de huidige speerpunten in het beleid, de vastgestelde trends en de nadruk die door de respondenten op bepaalde problematiek werd gelegd, werden vier gezondheidsproblemen aanbeveelt om mee te nemen in de prioriteitenlijst van de VMU. Overgewicht Voor de beleidsperiode 2007‐2010 vormde overgewicht een nieuw speerpunt in het preventiebeleid. De doelstelling was om na een eerder waargenomen stijging voor overgewicht een trendbreuk te realiseren in de zin dat de stijging afzwakt (GG&GD 2006). De stabilisering van deze problematiek van 2003 naar 2008 kan gezien worden als een positief signaal. Op basis van de huidige studie blijft een aanpak overgewicht beleidsrelevant. Dit advies wordt ondersteund door vier punten: Hoewel de stabilisatie van overgewicht voor Utrecht gemiddeld aannemelijk werd bevonden, is de prevalentie van mensen met overgewicht de jaren ervoor gestegen en blijft een prevalentie voor overgewicht van 39% hoog, waarbij onderrapportage aannemelijk is (Leent‐Loenen 2007). Om overgewicht tegen te gaan of te voorkómen worden interventies geïnitieerd om de balans tussen verantwoord eten en energie verbruik in balans te brengen. Uit de analyses bleek dat er wel vooruitgang geboekt was maar mogelijk minder sterk voor mensen met een lage SES en allochtonen. Om het probleem verder terug te dringen is er nog veel ruimte voor verbetering van de leefstijl.
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
53
Discussies, conclusies en aanbevelingen
Uit diverse onderzoeken blijkt de relatie tussen (ernstig) overgewicht en diverse chronische aandoeningen als Diabetes Mellitus type 2 maar ook hart‐ en vaatziekten (Leent‐Loenen 2008). Ook door de huisartsen werd deze relatie gelegd. Mede om deze reden vonden zij het een belangrijk gezondheidsprobleem. Gezien de stijgende prevalentie voor diabetes en hart ‐en vaatziekten, kan aandacht voor overgewicht ook positief bijdragen aan deze problematiek. Het laatste argument betreft de zorgen om (de hoge prevalentie van) overgewicht bij de jeugd. Overgewicht bij de jeugd heeft grote gevolgen voor de gezondheid op latere leeftijd (Leent‐Loenen 2008).. Vanuit het huidige beleid wordt voornamelijk op overgewicht bij kinderen ingezet en deze aandacht werd zeer relevant bevonden door professionals. Psychosociale gezondheid Ook de psychosociale gezondheid vormde vanaf 2007 een speerpunt in het lokale gezondheidsbeleid. De doelstelling was om de psychosociale problematiek in de krachtwijken en Leidsche Rijn te reduceren. Het huidige onderzoek wees nog op geen enkel vlak op een afname van psychosociale ongezondheid, ook niet voor de specifieke wijken. Sociale eenzaamheid steeg zelfs in prevalentie. Deze resultaten gecombineerd met de resultaten van het kwalitatieve onderzoek en de economische ontwikkelingen, ondersteunen een verlenging van het thema psychosociale gezondheid op de beleidsagenda. Op basis van het kwalitatieve onderzoek werden subgroepen geïdentificeerd waarvan de gezondheid zich mogelijk negatief zou ontwikkelen. Bij ouderen en allochtonen speelde de psychosociale gezondheid een belangrijke rol. In een nieuw psychosociaal plan van aanpak kan specifiek gekeken worden hoe deze groepen ondersteund kunnen worden. Algemeen Maatschappelijk Werk gaf vaker aan dat veel psychosociale problematiek samen gaat met financiële onzekerheid. Recent onderzoek beschrijft eveneens een relatie tussen baanverlies en het ontwikkelen van gezondheidsproblemen, zelfs wanneer er meteen weer een nieuwe baan gevonden wordt (Strully 2008). Baanonzekerheid, werkloosheid en financiële problemen zullen als gevolg van de economische crisis voor meer mensen een rol gaan spelen in het dagelijkse leven en daarmee zal de psychosociale gezondheid op de proef gesteld worden. In een programma psychosociale gezondheid kan hier meer preventief op in gespeeld worden. Geslachtsziekten Seksueel overdraagbare aandoeningen kwamen steeds vaker voor van 2006 naar 2008. Op basis van een landelijk waargenomen stijging in het verleden is deze problematiek tegenwoordig al terug te vinden in het volksgezondheid beleid. Aangezien de stijging ook direct in de huisartsenpraktijk merkbaar was en bij de SOA centra werd opgemerkt, bestaat er een solide onderbouwing om hier onverminderde aandacht aan te schenken.
54
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Discussies, conclusies en aanbevelingen
Het terug dringen van de gezondheidsachterstanden. Een belangrijk doel van het lokale gezondheidsbeleid is om de gezondheidsverschillen terug te dringen. Uit het huidige onderzoek werd geconcludeerd dat de sociaaleconomische gezondheidsverschillen in ieder geval niet minder zijn geworden. Dit pleit voor een onverminderde aandacht vanuit het beleid voor dit probleem. Een opvallend resultaat met betrekking tot de doelstelling om de sociaaleconomische gezondheidsverschillen terug te dringen was dat er vanuit preventie een beperkte aandacht uit gaat naar de autochtoon met een lage SES. Veel professionals erkende dat deze groep een beetje uit zicht is en tevens lastig bereikbaar is. Echter vormen zij absoluut én relatief de grootste groep van de mensen met een lage SES (peilingdata). Om de gezondheidsverschillen werkelijk terug te dringen lijkt het bereiken van deze groep met de gezondheids‐ boodschap essentieel. In de peilingen is deze groep onder ‘Nederlanders’ vaak onzichtbaar naast de relatief grote groep autochtone Nederlanders met een hoge opleiding. Het inzicht in de gezondheid van deze groep kan verbeterd worden door in de VMU deze groep alvast specifiek terug te laten komen.
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
55
56
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Referenties
Referenties Ainsworth BE, Haskell WL, Leon AS, Jacobs DR Jr, Montoye HJ, Sallis JF. et al. (1993). Compendium of physical activities: Classification of energy costs of human physical activities. Medicine and Science in Sports and Exercise 25 (1): 71‐80. (update in 2000). Bauer G, Davies JK, Pelikan J. (2006) the EUPHID Health development Model for the classification of public health indicators. Health Promotion International 21 (2):153‐159. Berg Jeths A van den, Timmermans J, Hoeymans N, Woittiez I. (2004) Ouderen nu en in de toekomst: gezondheid, verpleging en verzorging 2000‐2020. Bilthoven/Den Haag: RIVM/SCP. Bots ML (Julius Centrum), Poos MJJC (RIVM). Neemt het aantal mensen met beroerte toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,
Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\ Hartvaatstelsel\ Beroerte, 11 december 2006. Candel MJJM. (2001), Meten van Probleemgedrag t.a.v. Alcoholconsumptie; Rapportage van de Schaalanalyse (Measuring problem behaviour as oppose to alcohol consumption; Report of the Scale Analysis). Maastricht University, Department of Methodology & Statistics, Maastricht. Carlier BE, Ameijden EJC van, Brink CL van den, Bouwman‐Notenboom AJ, Bergen APL van. (2007). Enquêteonderzoek onder achterstandsgroepen: non‐respons en interne validiteit. Utrecht: GG&GD Utrecht CBS. (2009a). Zelfgerapporteerde medische consumptie, gezondheid en leefstijl. Opgehaald op 15 juli 2009 van http://statline.cbs.nl. CBS. (2009b): Verbetering gezonde leefstijl stagneert. Persbericht, dinsdag 17 maart 2009. Opgehaald op 15 juli 2009 van www.cbs.nl. Gorber SC, Tremblay M, Moher D, Gorber B. (2007). A comparison of direct vs. self‐report measures for assessing height, weight and body mass index: a systematic review. Obesity Reviews 8 (4): 307‐326. Eenhuizen E. (2006). Trends in sociaal‐economische gezondheidsverschillen in Utrecht 1995‐2003. Stageverslag voor de opleiding Milieuhygiëne aan de Wageningen Universiteit. Wageningen. Gandek B, Ware JE, Aaronson NK, Apolone G. (1998) Cross‐validation of item selection and scoring for the SF‐12 Health Survey in nine countries: results from the IQOLA Project. Journal of Clinical Epidemiology 51 (11): 1171‐1178. GGD Nederland. (2009). Richtlijn wegen voor GGD epidemiologen. Opgehaald op 15 juli 2009 van www.ggdkennisnet.nl. GG&GD Utrecht. (2006) Corporate brochure: Gezond voelen, gezond zijn en gezond blijven. Opgehaald op 15 juli 2009 van www.utrecht.nl. Gemeente Utrecht. (2007). Nota volksgezondheid 2007‐2010. Utrecht: GG&GD Utrecht. Groenewegen PP, Berg AE van den, Vries S de, Verheij RA. Vitamin G: effects of green space on health, well‐ being, and social safety. BMC Public Health. 6: 149. Harbers MM (RIVM). Wat wordt met preventie gericht op ouderen beoogd? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Preventie\ Gericht op doelgroepen\ Ouderen, 8 juni 2009. Hoeymans N (RIVM), Hoogenveen RT (RIVM), Poos MJJC (RIVM). Wat is de bijdrage van risicofactoren? In: Volksgezondheid
Toekomst
Verkenning,
Nationaal
Kompas
Volksgezondheid.
Bilthoven:
RIVM,
Gezondheid en ziekte\ Sterfte, levensverwachting en DALY's\ Ziektelast in DALY's, 27 juni 2006.
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
57
Referenties
Hollander AEM de, Hoeymans N, Melse JM, Oers JAM van, Polder JJ. (2006). Zorg voor gezondheid. Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. Bilthoven: RIVM Houben T, Bon Martens M van, Ameijden E van. (2008). GGD‐epidemiologie: een functie in blijvende ontwikkeling. (Spectrum). Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen 86 (7):372‐374 IGZ. (2007). Gebruik van indicatoren bij toezicht op de openbare gezondheidszorg. Den Haag. Inspectie van de gezondheidszorg IGZ. (2008) Openbare gezondheidszorg. Opgehaald van http://www.igz.nl/burgersloket1/ietsweten/preventie/‐ openbare_gezondheidszorg op 23 juli 2009 Irvine L, Elliott L, Wallace H, Crombie IK.(2006). A review of major influences on current public health policy in developed countries in the second half of the 20th century. The Journal of the Royal Society for the Promotion of Health 126(2): 73‐78 Jansen J (RIVM). Wat is openbare gezondheidszorg? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Openbare gezondheids‐ zorg, 20 maart 2002. Jansen M. (2007). Mind the gap: Collaboration between practice, policy and research in local public health. Dissertatie, Universiteit Maastricht Kessler RC, Andrews G, Colpe LJ, Hiripi E, Mroczek DK, Normand SL. et al. (2002). Short screening scales to monitor population prevalences and trends in non‐specific psychological distress. Psychological Medicine 32(6): 959‐976. Kramers PGN, the ECHI team. (2005). Public Health indicators for Europe: context, selection, definition. Final report by the ECHI project phase II. Bilthoven: RIVM Kunst AE, Bos V, Lahelma E, Bartley M, Lissau I, Regidor E. et al. (2005) Trends in socioeconomic inequalities in self‐assessed health in 10 European countries. International Journal of Epidemiology 34(2):295‐305 Lalonde M. (1974). A new perspective on the health of Canadians: A working document, Minister of Supply and Services Canada, Ottawa (1974). Opgehaald op 1 juli 2009 van www.hc‐sc.gc.ca Leent‐Loenen HMJA van (RIVM), Eysink PED (RIVM). Achtergrondinformatie bij de gegevensbronnen. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Persoonsgebonden\ Lichaamsgewicht, 6 november 2007. Leent‐Loenen HMJA van (RIVM), Visscher TLS (VUmc), Gommer AM (RIVM). Lichaamsgewicht samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Persoonsgebonden\ Lichaamsgewicht, 22 september 2008. Lemmens P, Tan ES, Knibbe RA. (1992). Measuring quantity and frequency of drinking in a general population survey: a comparison of five indices. Journal of studies on alcohol 53(5): 476‐486 Lenthe FJ van, Schrijvers CT, Droomers M, Joung IM, Louwman MJ, Mackenbach JP. (2004). European Journal of Public Health 14 (1): 63‐70 Lucht F van der (RIVM), Verweij A (RIVM). Sociaaleconomische gezondheidsverschillen samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Bevolking\ Segv, 12 mei 2009. Maas PJ van der, Machenbach JP. (1999) Volksgezondheid en Gezondheidszorg. 2e druk Maarssen Elsevier Mheen. (2009) Kom over de brug: het verbinden van beleid onderzoek en praktijk (Redactioneel). Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen 87 (3): 75‐76 Oers JAM van. (2002). Health on Cours? The 2002 Dutch Public Health Status and Forecasts Report. Bilthoven: RIVM 58
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Referenties
Poos MJJC (RIVM). Waaraan overlijden mensen in Nederland? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Sterfte, levensverwachting en DALY's\ Sterfte naar doodsoorzaak, 17 december 2008. RGO. (2003). Advies kennisinfrastructuur public health: kennisverwerving en kennistoepassing. Den Haag. Raad voor gezondheidonderzoek. RGO. (2009). Raad voor gezondheidonderzoek. Opgehaald op 1 juli 2009 van www.gezondheidsraad.nl Rosenberg D (1997). Trend analysis and interpretation. Maternal and child health information resource center. Opgehaald op 1 juli 2009 van http://mchb.hrsa.gov/mchirc/resources Saan H, Heas W de. (2006). Twintig jaar Ottawa Charter (Redactioneel) TSG 84 (8): 447‐450 Saan H, Haes W de. (2005). Gezond effect bevorderen. Het organiseren van effectieve gezondheidsbevordering. Woerden: NIGZ Scriven A, Speller V. (2007 )Global issues and challenges beyond Ottawa: the way forward. Global Health Promotion 14 (4): 194‐198. Strully KW. (2009). Job Loss and Health in the U.S. Labor Market. Demography 46 (2): 221‐246 Sturmans F. (1982). Epidemiologie: theorie, methoden en toepassing. Nijmegen: Dekker & van de Vegt Storm I Jansen J Schuit A (2009). Effecten van beleidsmaatregelen buiten het volksgezondheidsdomein op de gezondheid, een verkennende studie. Centrum Volksgezondheid Toekomstverkenning Bilthoven: RIVM Tilburg TG van, Jong‐ Gierveld J de. (2007). Zicht op eenzaamheid: Achtergronden, oorzaken en aanpak. Assen: Van Gorcum. Tilburg TG van, Jong‐ Gierveld J de. (1999). Cesuurbepaling van de eenzaamheidsschaal [Cutting scores on the De Jong Gierveld Loneliness Scale]. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 30: 158‐163 TNO. (2005) Bewegen in Nederland 2000‐2004 (OBiN). Leiden: TNO Kennis voor Zaken Trimbos. (2008) Nationale Drug Monitor ‐ Jaarbericht 2007. Utrecht: Trimbos Instituut Utrecht. (2009a) Stijging van chlamydia in de provincie Utrecht (persbericht). Opgehaald op 2 juli 2009 van www.utrecht.nl Utrecht. (2009b) Utrecht Monitor 2009. Opgehaald op 2 juli 2009 van www.utrecht.nl VNG. (2007). Lokale gezondheidsimpuls. Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Opgehaald 2 juli 2009 van www.vng‐login.nl Verweij A (RIVM). Opleidingsniveau als indicator voor sociaaleconomische status. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Bevolking\ Scholing en opleiding, 22 september 2008. VWS. (2006). Preventienota Kiezen voor gezond leven. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport VWS, BZK, VNG en GGD Nederland. (2001). Nationaal Contract Openbare Gezondheidszorg. Leiden Vries S de, Verheij RA, Groenewegen PP, Spreeuwenberg P. (2003). "Natural environments ‐‐ healthy environments? An exploratory analysis of the relationship between greenspace and health" Environment and Planning A 35(10): 1717–1731 Wendel‐Vos GC, Schuit AJ, Saris WH, Kromhout D. (2003). Reproducibility and relative validity of the short questionnaire to assess health‐enhancing physical activity. Journal of Clinical Epidemiology 56(12): 1163‐69. Wet publieke gezondheid. Staatsblad 2008 460. Kamerstuk 31 316 Wijngaarden JCM van (GGD Nederland). Wat is gezondheidsbevordering? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Openbare gezondheidszorg\ Gezondheidsbevordering, 17 februari 2004. WHO. (2006). Constitution of the World Health Organization. Basic Documents, Forty‐fifth edition, Supplement, Opgehaald op 1 juni 2009 van http://www.who.int/governance/en/ Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
59
Afkortingen
Afkortingen AMW:
Algemeen Maatschappelijk werk
GBA:
Gemeentelijke Basis Administratie
GG&GD:
Gemeentelijke geneeskundige en gezondheidsdienst
IGZ:
Inspectie voor de gezondheidszorg
OGZ:
Openbare gezondheidszorg
RGO:
Raad voor Gezondheidsonderzoek
RIVM:
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne
SES:
Sociaal Economische Status
SPV:
Sociaal psychiatrisch verpleegkundige
VMU:
Volksgezondheid Monitor Utrecht
Wmo:
Wet maatschappelijke ondersteuning
60
Trends in leefstijl, trends in gezondheid?
Bijlagen
Bijlagen
61
62
Bijlagen
Bijlage 1: Vragenlijst gezondheidspeiling 2008 De vragen uit de gezondheidspeiling die voor deze studie geanalyseerd zijn, worden gepresenteerd in de huidige bijlage. Het betreft de vragenlijst voor volwassenen (16‐54 jaar). De volledige vragenlijst beslaat echter meer onderwerpen: leeftijd, geslacht, etniciteit, opleiding, inkomen en het wel of niet hebben van werk, ziekten en aandoeningen, huisartsenbezoek, welbevinden, de woonsituatie, sociale contacten, leefstijl behoefte aan informatie en hulp om de gezondheid te verbeteren en ziekten te voorkomen.
A. ALGEMEEN A1
Wat is uw geslacht?
A2
Wat is uw geboortejaar?
A3 A4
A5
Wat zijn de vier cijfers van uw postcode?
man
vrouw
kilogram (afronden op hele kilo’s)
9
Hoeveel kilo weegt u (zonder kleren)? (Indien u zwanger bent hier graag uw gewicht van vóór de zwangerschap invullen). Hoe lang bent u (zonder schoenen)?
1
centimeter
B. UW GEZONDHEID B1
Hoe zou u over het algemeen uw gezondheid noemen?
uitstekend zeer goed goed matig slecht
63
Bijlagen
B2
Wilt u bij de volgende ziekten en aandoeningen aankruisen of u die hebt of in de afgelopen 12 maanden hebt gehad? ja, door ja, niet door arts Kruis op iedere regel uw antwoord aan. vastgestel arts vastgesteld nee d
a.
diabetes mellitus/ suikerziekte
b. beroerte, hersenbloeding, herseninfarct of TIA
c.
d. een andere ernstige hartaandoening (zoals hartfalen of angina
hartinfarct pectoris)
e.
een vorm van kanker (kwaadaardige aandoening)
f.
migraine of regelmatig ernstige hoofdpijn
g. hoge bloeddruk
h. vernauwing van de bloedvaten in de buik of benen (geen spataderen)
i.
astma, chronische bronchitis, longemfyseem of CARA/COPD
j.
ernstige of hardnekkige darmstoornissen langer dan 3 maanden
k. psoriasis
l.
m. onvrijwillig urineverlies (incontinentie)
n. ernstige of hardnekkige aandoening van de rug (inclusief hernia)
o. gewrichtsslijtage (artrose, slijtagereuma) van heupen of knieën
q. andere ernstige of hardnekkige aandoening van de nek of schouder
r.
andere ernstige of hardnekkige aandoening van elleboog, pols of hand
s.
geslachtsziekte (zoals chlamydia, gonorroe, syfilis, herpes, genitale wratten en dergelijke)
t.
tuberculose
u. depressiviteit
v.
w. angststoornis
chronisch eczeem
p. chronische gewrichtsontsteking (ontstekings‐reuma, chronische reuma, reumatoïde artritis)
overspannenheid, nervositeit, stress
x. andere langdurige ziekte of aandoening, namelijk.
64
Bijlagen
D. WELBEVINDEN De onderstaande vragen gaan over hoe u zich voelde in de afgelopen maand. Wilt u alle onderstaande vragen beantwoorden door het juiste antwoord aan te kruisen? Alle vragen gaan over de afgelopen maand.
altijd D1 Hoe vaak voelde u zich erg vermoeid zonder duidelijke reden?
meestal
soms
af en toe
nooit
altijd D2 Hoe vaak voelde u zich zenuwachtig?
meestal
soms
af en toe
nooit
altijd D3 Hoe vaak was u zo zenuwachtig dat u niet tot rust kon komen?
meestal
soms
af en toe
nooit
altijd D4 Hoe vaak voelde u zich hopeloos?
meestal
soms
af en toe
nooit
altijd D5 Hoe vaak voelde u zich rusteloos of ongedurig?
meestal
soms
af en toe
nooit
altijd D6 Hoe vaak voelde u zich zo rusteloos dat u niet meer stil kon zitten?
meestal
soms
af en toe
nooit
altijd D7 Hoe vaak voelde u zich somber of depressief?
meestal
soms
af en toe
nooit
65
Bijlagen
D8
Hoe vaak had u het gevoel dat alles veel moeite kostte?
D9
Hoe vaak voelde u zich zo somber dat niets hielp om u op te vrolijken?
D10
Hoe vaak vond u zichzelf afkeurenswaardig, minderwaardig of waardeloos?
altijd meestal soms af en toe nooit
altijd meestal soms af en toe nooit
altijd meestal soms af en toe nooit
F. SOCIALE CONTACTEN F1
Er volgen nu enkele uitspraken. Wilt u voor elk van de volgende uitspraken aangeven in hoeverre die op u, zoals u de laatste tijd bent, van toepassing is? min of Kruis op iedere regel uw antwoord aan. ja meer nee
a.
b. Ik mis een echt goede vriend of vriendin.
c.
d. Er zijn genoeg mensen op wie ik in geval van narigheid kan terugvallen.
e.
Ik mis gezelligheid om mij heen.
f.
Ik vind mijn kring van kennissen te beperkt.
g. Ik heb veel mensen op wie ik volledig kan vertrouwen.
h. Er zijn voldoende mensen met wie ik me nauw verbonden voel.
i.
Ik mis mensen om mij heen.
j.
Vaak voel ik me in de steek gelaten.
66
Er is altijd wel iemand in mijn omgeving bij wie ik met mijn dagelijkse probleempjes terecht kan.
Ik ervaar een leegte om mij heen.
k. Wanneer ik daar behoefte aan heb, kan ik altijd bij mijn vrienden terecht.
Bijlagen
G. LEEFSTIJL – BEWEGEN Neem in uw gedachten een normale week in de afgelopen maanden. Wilt u aangeven hoeveel dagen per week u de onderstaande activiteiten verrichtte en hoeveel tijd u daar gemiddeld op zo’n dag mee bezig was. Geef op iedere regel uw antwoord. G1 Woon/werkverkeer aantal dagen per gemiddelde tijd op zo’n dag week a. lopen van/naar werk of doe ik dagen uur minuten school niet
b. fietsen van/naar werk of school
G2 G3
doe niet
Huishoudelijke activiteiten
a.
uur
licht en matig inspannend werk (zoals koken, afwassen, strijken)
aantal dagen per gemiddelde tijd op zo’n dag week doe ik dagen uur niet
b. zwaar inspannend werk
doe ik niet (zoals vloeren schrobben, met zware boodschappen lopen)
Vrije tijd
minuten
ik
b. fietsen
doe niet
ik
c.
doe niet
ik
d. klussen/doe‐het‐zelven
doe niet
ik
e.
sport
‐voetbal
doe niet
ik
a.
wandelen
tuinieren
minuten
dagen
uur
minuten
aantal dagen per gemiddelde tijd op zo’n dag week doe niet
aantal uren per week doe ik uur a. licht en matig inspannend werk (zittend/staand werk, met af en niet toe lopen, zoals bureauwerk of lopend werk met lichte lasten) b. zwaar inspannend werk (lopend werk of werk waarbij regelmatig doe ik uur zware dingen moeten worden opgetild) niet
G4
dagen
Lichamelijke activiteit op werk of school
ik
dagen
uur
minuten
dagen
uur
minuten
dagen
uur
minuten
dagen
uur
minuten
dagen
uur
minuten
67
Bijlagen
‐tennis
doe niet
ik
‐zwemmen
doe niet
ik
‐andere sport, namelijk
dagen
uur
minuten
dagen
uur
minuten
dagen
uur
minuten
dagen
uur
minuten
dagen
uur
minuten
H. LEEFSTIJL – ROKEN H1
Rookt u (wel eens)?
ja
nee, maar vroeger wel Î GA NAAR VRAAG J1
nee, ik heb nooit gerookt Î GA NAAR VRAAG J1
J. LEEFSTIJL - ALCOHOL EN DRUGS J1
Wilt u aangeven welke soorten alcoholhoudende drank u in de afgelopen 12 maanden wel eens hebt gedronken? U kunt meerdere antwoorden aankruisen.
J8
bier (geen alcoholarm of alcoholvrij/malt bier) wijn, sherry, port, vermout likeur, advocaat, bessenjenever, citroenjenever jenever, brandewijn, vieux, rum, cognac, whisky, wodka of ander gedistilleerd alcoholhoudende drank gemengd met frisdrank of met vruchtensap (bijvoorbeeld breezers, shooters enzovoort) ik dronk vroeger wel, maar ik heb de afgelopen twaalf maanden geen alcoholhoudende drank gedronken Î GA NAAR VRAAG J9 ik heb nooit alcoholhoudende drank gedronken Î GA NAAR VRAAG J9
De volgende vragen hebben alleen betrekking op het afgelopen jaar (dus de laatste twaalf maanden). Kruis op iedere regel uw antwoord aan.
nee
a.
Hebt u wel eens de behoefte gehad om minder te gaan drinken?
b.
Hebt u wel eens geprobeerd met drinken te stoppen zonder dat dat lukte?
c.
Hebt u wel eens maaltijden overgeslagen in een periode dat u meer alcoholhoudende drank dronk?
d.
Hebt u wel eens alcoholhoudende drank gedronken om uw zorgen te vergeten?
e.
Maakten uw partner en/of naaste familieleden zich wel eens zorgen over uw drankgebruik of klaagden ze er wel eens over?
68
Bijlagen
f. K6
Raakte u wel eens geïrriteerd door aanmerkingen van anderen over uw drankgebruik?
Hoeveel dagen in de week gebruikt u gewoonlijk een ontbijt? aantal dagen NB: Drinkontbijt, ontbijtreep, muesli en dergelijke telt ook als minder dan 1 1 2 3 ontbijt.
4
5
6
7
Q. ACHTERGRONDVRAGEN Q1 Q2 Q3 Q4
Wat is uw geboorteland?
Nederland Suriname Nederlandse Antillen Aruba Turkije Marokko anders, namelijk
Wat is het geboorteland van uw moeder?
Nederland Suriname Nederlandse Antillen Aruba Turkije Marokko anders, namelijk
Wat is het geboorteland van uw vader?
Nederland
Suriname
Nederlandse Antillen
Aruba
Turkije
Marokko
anders, namelijk
Tot welke bevolkingsgroep rekent u zichzelf?
Nederlandse
Surinaamse
Antilliaanse
Arubaanse
Turkse
Marokkaanse
anders, namelijk
69
Bijlagen
Q5
Sinds welk jaar woont u in Nederland?
Q6
Sinds welk jaar woont u in Utrecht en/of Vleuten‐ De Meern?
P. OPLEIDING, WERK EN INKOMEN P1
Wat is uw hoogst voltooide opleiding? Een opleiding afgerond met diploma of voldoende getuigschrift. (Als u in het buitenland een opleiding hebt gevolgd, kiest u het niveau dat hier het dichtst bij in de buurt komt).
geen opleiding (lager onderwijs niet afgemaakt)
lager onderwijs (basisschool, speciaal basisonderwijs)
lager of voorbereidend beroepsonderwijs (zoals LTS, LEAO, LHNO, VMBO)
middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (zoals MAVO, (M)ULO, MBO‐kort, VMBO‐t)
middelbaar beroepsonderwijs en beroepsbegeleidend onderwijs (zoals MBO‐lang, MTS, MEAO, BOL, BBL, INAS)
hoger algemeen en voorbereidend wetenschappelijk
70
onderwijs (zoals HAVO, VWO, Atheneum, Gymnasium, HBS, MMS) hoger beroepsonderwijs (zoals HBO, HTS, HEAO, HBO‐V, kandidaats wetenschappelijk onderwijs) wetenschappelijk onderwijs (universiteit) anders namelijk
Bijlagen
Bijlage 2: Vragenlijst interviews EIGEN BELEVENING GEZONDHEID 1) Kun u iets vertellen over uzelf (werk opleiding leeftijd etniciteit geslacht) a) Op welke manier(en) komt u aanraking met gezondheid? 2) Hoe ervaart u de algemene gezondheid van de mensen in u woon/leef/werkomgeving? a) Vindt u de algemene gezondheid van de bevolking/wijk/bevolkingsgroep vooruit of achteruit is gegaan de afgelopen 5 jaar? b) Maakt u zich zorgen om de gezondheid van de bevolking? c) Waar maakt u zich zorgen om? d) Was dit 5 jaar geleden ook al zo? 3) Zijn er opvallende ontwikkelingen in bepaalde aandoeningen? a) Ervaart u een afname of een toename van die aandoeningen? b) Waaraan ziet u dat? c) Geldt dit voor heel Utrecht of alleen voor een bepaalde groepen/wijken binnen de populatie? d) In hoeverre is dit een probleem? e) Hoe zou dit probleem (verder) terug gedrongen kunnen worden? Wat zou een goede oplossing voor dit probleem kunnen zijn? Hoe zou de gemeente kunnen bijdragen dit probleem op te lossen? f) Heeft u het idee dat dit een onderwerp is wat sterk bij de bevolking leeft? Een speerpunt in het gemeentelijke gezondheidsbeleid is het verbeteren van de leefstijl van de bevolking omdat verwacht wordt dat daar een belangrijke winst voor de volksgezondheid te halen is. 4) Zijn er opvallende ontwikkelingen in bepaald gezondheidsgerelateerde gedragingen als roken en sporten/ Ziet u een toename of afname in bepaald gedrag dat de gezondheid kan beïnvloeden? a) Hoe heeft dit zich +/‐ de afgelopen 5 jaar ontwikkeld? b) Waaraan ziet u dat? Hoe ervaart u dat? c) In hoeverre is dit een probleem? d) Hoe zou dit probleem (verder) terug gedrongen kunnen worden?/ Wat zou een goede oplossing voor dit probleem kunnen zijn? Hoe zou de gemeente kunnen bijdragen om dit probleem op te lossen? 5) Is er een bepaalde subgroep waarbinnen u een duidelijke ontwikkeling heeft opgemerkt met betrekking tot leefstijl? a) Zouden bepaalde acties deze groep (beter) kunnen helpen om het gedrag ‐dat de gezondheid negatief beïnvloed‐ terug te dringen. Hoe kunnen deze groepen het best bereikt worden? 6) Wat voor mensen/instanties zouden kunnen bijdragen aan het verbeteren van de situatie. a) Wat zijn de mogelijkheden om dit probleem (verder) terug te dringen. b) Welke hulp hebben deze mensen nodig om hun gedrag te verbeteren. FEEDBACK GEGEVENS Een selectie van de data wordt voorgelegd voor de onderwerpen relevant voor de genodigde. In een presentatie ‐dan wel de hand‐outs daarvan‐ wordt data getoond van de ontwikkeling van bepaalde indicatoren en determinanten over de afgelopen 5 (soms 2) jaar. Sommige factoren zijn uitgesplitst naar subgroep van de bevolking. *N indicatoren/Determinanten 7) Is de trend herkenbaar voor u / Is de trend een verrassing/ Ziet u deze terug in de omgeving? a) Waarom is het een verassing/ is de trend opmerkelijk? b) Wat ervaart u met betrekking tot dit onderwerp in de Utrechtse bevolking? 8) Zijn er bepaalde subgroepen waarvoor de trend er anders uit zou kunnen zien tov van Utrecht als geheel. a) Waaraan ervaart u dat / Kun u omschrijven waaraan u dit opmerkt?
71
Bijlagen
9) Zijn er oplossingen voor deze trend? a) Waardoor zou de situatie kunnen kantelen/ Wat voor inzet is er nodig om de huidige situatie (verder) te verbeteren/ Hoe zou de gemeente een rol kunnen spelen in het verbeteren van de situatie? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………. 10) Zijn er onderwerpen met betrekking tot aandoeningen en leefstijl die u miste in deze studie. a) Waarom miste u die? b) Waarom denkt u dat dit een probleem is? c) Waar merkt u aan dat dit probleem toe of afneemt? d) Wat voor oplossing zou u voor dit probleem aandragen? 11) Mogelijk ziet u in de praktijk of in uw leefomgeving ook nog bepaalde subgroepen waarvan u denkt dat hun gezondheid op bepaalde specifieke vlakken er slecht aan toe is of verbeterd kan worden? Zou u deze toe kunnen lichten? a) Wat zou hieraan gedaan moeten worden? b) Welke doelgroepen zou de gemeente zich op moeten richten om de volksgezondheid te verbeteren. 12) Van alle dingen die nu besproken zijn, wat vind u het grootste probleem, waar zou direct meer aandacht voor moeten komen. a) Waar moet het beleid de komende jaren op in zetten. 13) Zijn er voorzieningen die u mist die het leven prettiger of minder zorgelijk zouden kunnen maken? ‐Te denken aan sociaal culturele activiteiten, buurthuis, ondersteuning bij emotionele problemen in de vorm van een spreekuur of cursus. 14) Zijn er nog factoren in de leefomgeving waarvan u denkt dat ze gezondheid slecht beïnvloeden waar meer aandacht voor moeten komen/ wat verbeterd moet worden? 15) Heeft u zelf tenslotte nog iets dat u graag kwijt wilt met betrekking tot het onderzoek?
72
Bijlagen
Bijlage 3: Gezondheidsvisie van de wijkraden De stem van de burger is vertegenwoordigd middels 5 wijkraad interviews. De wijkraden en daarmee de burger waren ondervertegenwoordigd in het onderzoek ten opzichte van de professionals. Om hun geluid sterker naar voren te laten komen zijn de belangrijkste zaken hier kort beschreven. Dit onderdeel valt echter buiten het trend onderzoek en is om die reden opgenomen in de bijlage. Vanuit de wijkraden ging veel aandacht op het gebied van gezondheid naar de omgevingsfactoren. De analyses met betrekking tot de gezondheid en leefstijl zijn in de hoofdstukken verwerkt. Wijkraad overstijgend kwamen drie thema’s herhaaldelijk terug. Verkeer Het verkeer en de gerelateerde luchtkwaliteit leeft sterk onder de wijkraden, niet geheel losstaand van het Plan Luchtkwaliteit Utrecht vanuit de gemeente. Onder de bevolking leeft de vraag: Wat is nu de invloed van het verkeer op de gezondheid? Daaraan gerelateerd is de aandoening CARA/COPD een veel besproken aandoening. In de wijk Zuid vermoedde iemand dat het percentage CARA/COPD in de wijk hoog ligt vanwege het verkeer. In Zuidwest wordt op de vraag naar de algemene gezondheid direct beantwoord met 'er lopen wel een paar grote verkeersaders door de wijk, dat zal er invloed op hebben’. In de wijk Zuidwest en West komen zelfs signalen van toename in CARA/COPD verschijnselen. De wijk West en Zuid benoemde niet alleen de luchtkwaliteit maar ook geluidsoverlast ten gevolge van verkeer: ‘de stille tijden nemen af’(west). In Leidsche Rijn hebben mensen het idee ‘dat ze ‘volgebouwd worden met autowegen’. En in Overvecht wordt de Noordelijke Randweg Utrecht ‘een issue’ voor de toekomst genoemd, ‘die dreigt een snelweg te worden terwijl er mensen pal naast wonen’. Zorg ‐en sociale voorzieningen De afwezigheid of het gebrek aan zorg of sociale voorzieningen vormden een aandachtspunt vanuit de wijkraden. De wijk Zuid werkt aan het in kaart brengen van kwetsbare groepen. ‘Zij zijn nog niet goed in beeld’. Een probleem vormen de vele instanties ‘die werkelijk allemaal langs elkaar heen werken’. Hier ligt een taak voor de GG&GD. Vooral in Lunetten wonen veel mensen met eenzaamheid en depressie klachten. Nadat ze goed in beeld zijn, moeten de voorzieningen daar goed op afgestemd worden. Ook heerst er in de wijk een tekort aan tandartsen. In de wijk West wonen (naar eigen zeggen) veel 80‐plussers en mensen van met een lagere SES. Uit de getoonde cijfers blijkt dat deze groepen een minder goede gezondheid hebben. Juist zij hebben behoefte aan sociale voorzieningen, wordt verteld. In Oog en Al ontbreekt het hier aan: ‘er is niets te doen in de wijk’. Eenparig werd de behoefte aan extra binnen en buitensport accommodaties geuit. In Leidsche Rijn werd een tekort aan sociale voorzieningen geuit: ‘Er zijn nog te weinig plekken om elkaar te ontmoeten’. Ook zouden er meer sportscholen ‘in de buurt’ moeten komen. In de wijk Zuidwest bestaan zorgen met betrekking tot het verdwijnen van de Mesos Ziekenhuis. ‘De angst bij bewoners bestaat dat ze met klachten niet meer terecht kunnen op een post‘. Aan sportfaciliteiten ontbreekt het in deze wijk volgens de wijkraadsleden niet.
73
Bijlagen
Groenvoorziening Het groen staat ook duidelijk op de agenda bij de wijkraden. Men is zich welbewust van de positieve werking van groen op de gezondheid. In Leidsche Rijn en West vindt men dat er te weinig groen is. In West wordt de vraag over de algemene gezondheid gerelateerd aan dat er in Lombok nauwelijks groen is en in Oog en Al wel veel groen is.
74
Bijlagen
Bijlage 4: Plan van aanpak Overgewicht en de psychosociale gezondheid vormen momenteel (2007‐2010) speerpunten in het gezondheidsbeleid. Sommige professionals gaven aan waar met betrekking tot deze problematiek meer aandacht voor moet komen. Het onderdeelaandachtspunten valt in principe buiten het kader van het trendonderzoek en is om die reden in de bijlagen als aanvullende informatie opgenomen. De aandachtspunten omhelsden verschillende niveaus: individueel: direct van toepassing op het individu, zoals voorlichting; de leefomgeving, waarbij het initiatieven in de buurt, werk en leefomgeving betreffen en zorgorganisatie wanneer het niet tot de wijk beperkt blijft of het de zorg organisatie betreft. Zij zijn hier kort uitgewerkt. Psychosociale problemen bij allochtonen Individueel: De meest aangedragen oplossing voor het psychosociale probleem bij allochtonen is voorlichting. Het psychosociale probleem moet bekend worden en besproken om het taboe te doorbreken. Ook kan de voorlichting nog meer afgestemd worden op de doelgroep, zowel in taal en niveau: ‘Tegenwoordig zijn ze verplicht bepaalde cursussen in NL te geven heb ik begrepen. Ik krijg best veel klachten dat ze het niet kunnen volgen’, aldus een Turkse AMW. Voor de vrouwen in het algemeen werd gevraagd om erkenning voor hun situatie. Zij moeten meer informatie krijgen over hoe ze ondersteund kunnen worden om de lasten binnen het gezin te verlichten. Leefomgeving: Daarnaast werd aandacht voor de sociale ‐en fysieke omgeving benoemd. Bewerkstelligen van buurtcohesie, het veilig voelen in de woonomgeving en oog hebben voor elkaar horen daarbij. Ook komt sport hier terug. Het is een sociale activiteit, maar ook goed voor het mentale welzijn. Turkse professionals gaven aan dat het integratie belangrijk wordt bevonden onder de Turkse mensen. Maar zij missen een woonbeleid om integratie te bevorderen: ‘er komen steeds meer zwarte wijken. Ik mis daarop beleid, vooral op het gebied van wonen’. Ook vinden zij dat interculturele activiteiten een positieve bijdrage leveren. Zorg: Communicatie (taalbarrière), somatiseren van problemen en de beperkte tijd tussen arts en allochtone cliënt werden meermaals benoemd als factor waardoor cliënten niet bij de juiste hulpverlening terecht komen. Initiatieven in de GGZ waarbij de hulpverlener bekend is met de culturele achtergrond van de cliënt werden vanuit de GGZ zelf en de eerstelijns zorg ook aangemoedigd. NOAGG is daar een voorbeeld van. Vanuit de tweedelijns GGZ en welzijnswerk werd, gezien de omvang van het probleem, voorgesteld om de hele GGZ problematiek bij allochtonen onder de loep te nemen. Eenzaamheid Eenzaamheid, met name sociale eenzaamheid zou een groeiend probleem zijn onder de ouderen. Er werd bij eenzaamheid veel gesproken over de invloed van de leefomgeving. Buurtcohesie en veiligheid, laagdrempelige sociale voorzieningen en integratie zijn factoren waarin geïnvesteerd zou moeten worden. Zorg: Vanuit gezondheidsbevordering heerst het idee dat een aanpak op kleine schaal het meest effectief zou zijn, dan kunnen vraag ‐en aanbod beter op elkaar afgestemd worden.
75
Bijlagen
Overgewicht Individueel: Voorlichting werd benoemd voormensen met een lage SES om mensen meer bewust te maken van overgewicht en de factoren die daarop inspelen. Een fysiotherapeut en AMW’er denken dat alleen voorlichting niet voldoende is: ‘Die combi van bewegen en diëtisten is iets dat een aandachtspunt verdiend’ (fysiotherapeut). leefomgeving: De fysieke en sociale omgeving zouden uit moeten nodigen om meer buitenactiviteiten te ondernemen. Veiligheid wordt hierbij specifiek genoemd. Ook goedkope sportgelegenheden voor mensen met een lager dan gemiddeld inkomen zijn nodig. Hierbij werd verschillend gedacht over het wel of niet specifiek aanbieden van sport voor allochtone vrouwen. Sommigen pleitten voor een intercultureel aanbod. De fysiotherapeut vond dat het meer moet mengen, omdat vrouwen veel makkelijker met de buurvrouw over eten praten dan de dokter. Autochtone mensen met een lage SES behoren gebruik te maken van het reguliere sportaanbod. Maar de kosten zijn ook voor hen een belangrijke drempel gaf een huisarts aan. Zorg: Aansluiting van preventie bij de curatieve zorg werd als mogelijke winst aangedragen: ‘leefstijl is binnen de geneeskunde nog altijd een ondergeschoven kindje‘, aldus een overgewicht deskundige. Tenminste één van de huisartsen gaf wel aan hier een actief een voorstander van te zijn.
76
Bijlagen
Bijlage 5a: De actoren rondom de GGD’en In de inleiding werd duidelijk dat de GG&GD Utrecht (maar ook de andere GGD’en) zich midden in het krachtenveld van beleid, onderzoek en praktijk bevindt. Wetenschappelijk onderzoek is essentieel is om de gezondheid van de bevolking in kaart te brengen, om interventies te ontwikkelen en vervolgens de effectiviteit ervan te meten (Saan 2005). Een deel van het onderzoek dient als onderbouwing en input voor het op te stellen beleid. Het gekozen beleid moet vervolgens in de praktijk geïmplementeerd en uitgevoerd gaan worden (Jansen 2007). Binnen de GG&GD Utrecht (en andere GGD’en) is dit onderscheid eveneens te maken, zij onderhoudt relaties met de verschillende domeinen. In de huidige bijlage wordt duidelijk wat de positie is van de GG&GD is het geheel door een selectie van de verschillende partijen in het werkveld toe te lichten.
RIVM
VWS IGZ
NIVEL Trimbos instituut TNO
GGD Nederland Universiteiten
VNG
RHV Utrecht
Cliënten organisaties
ad vi es
Gemeente
RGO
ui Ke tw n is nis se lin g
ZonMw
GG&GD
regie
NIGZ tw ee de lijn s
k zie
e rst ee
O DM
GG
Z
is hu en
sG lijn GZ
77
Bijlagen
Beleid Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en draagt zorg voor de volksgezondheid. Dit betreft zowel het beleid gericht op de (individuele) reguliere zorg in ziekenhuizen en huisartsenposten als de openbare gezondheidzorg (OGZ). Laatst genoemde richt zich vooral op collectieve preventie, maar bijvoorbeeld ook op de voorbereiding van rampen en epidemieën (IGZ 2008). De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) verzorgt het toezicht namens de overheid op de volksgezondheid. Zij bewaakt de kwaliteit van zorg, de medische producten en van preventie. Ook voert zij supervisie uit op de GGD’en. Zij beoordeelt een (verplichte set van) indicatoren van de gezondheid en beoordeeld of er adequaat is ingespeeld op de problematiek (IGZ 2007). Een belangrijk onderdeel van het OGZ beleid is preventie (Jansen 2002). De verzorging van (o.a.) deze taak is vastgelegd in de wet publieke gezondheid. Zij beschrijft dat elke 4 jaar door de minister van VWS (dhr. A. Klink sinds 2007) de landelijke prioriteiten op het gebied van de collectieve preventie vastgesteld moeten worden. Voorafgaand hieraan brengt het RIVM cyclisch een actueel informatieoverzicht uit van de Nederlandse volksgezondheid (Volksgezondheid Toekomst Verkenningen) om beleidsontwikkeling te ondersteunen (VWS 2006). Sinds 1989 is de uitvoering van de collectieve preventie deels gedecentraliseerd (op basis van de wet collectieve preventie volksgezondheid) naar de lokale autoriteiten, om het beleid beter op de lokale behoeftes af te stemmen (Jansen 2007). Daartoe wordt door de GGD’en de gezondheid op lokaal niveau iedere 4 jaar voorafgaand aan het opstellen van de nota volksgezondheid in kaart gebracht. De speerpunten die landelijk zijn opgesteld behoren hier (idealiter) in terug te komen (VWS 2006). De GGD functie binnen het lokale gezondheidsbeleid kan gezien worden als adviserend. Voordat besluiten worden genomen die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de publieke gezondheidszorg vraagt het college van B&W advies aan de GGD. Het college van B&W is tevens opdrachtgever van de GGD’en voor specifieke onderzoeken en zij stelt uiteindelijk de VMU en nota volksgezondheid vast. De gemeente Utrecht werkt in het gezondheidsbeleid ‐met name vanwege de grote verschillen tussen wijken‐ zoveel mogelijk 'wijkgericht'. In Utrecht heeft iedere wethouder binnen de gemeente naast vakinhoudelijke taken ook één of twee wijken onder haar hoede. Zij zijn namens het college van B&W het aanspreekpunt in de wijk en proberen door raadpleging van de wijkraden de wensen uit de wijk terug te laten komen in het beleid (www.utrecht.nl). De Vereniging van Nederlandse Gemeente behartigt de belangen van alle gemeenten bij overheden als de Tweede Kamer en het Kabinet maar ook bij de maatschappelijke organisaties. De vereniging informeert en adviseert haar leden op verzoek maar ook bij belangrijke ontwikkelingen over alle zaken die gemeenten aan gaan. Ook hebben zij het 3 jarig project Lokale Gezondheidsimpuls geïnitieerd, wat een breed aanbod aan ondersteuning biedt op het terrein van lokaal gezondheidsbeleid (VNG 2007). Een vergelijkbare organisatie is de GGD Nederland, zij behartigt de belangen van GGD’en specifiek bij landelijke instanties als overheden, maatschappelijke organisaties en de VNG. Tevens bieden zij een platform voor overleg tussen de GGD’en en voeren zij projecten uit ter ondersteuning van de GGD taken (www.ggd.nl). Tenslotte zijn er vele overkoepelende organisaties actief die de belangen behartigen van de professionals in de gezondheidzorg op lokaal of nationaal niveau, zoals de Regionale Huisartsen Vereniging Utrecht. Daarnaast bestaan er tal van patiënten en cliëntenorganisaties die opkomen voor de belangen van de cliënten
78
Bijlagen
in de zorg als CliëntenBelang, Platform GGZ Utrecht en stichting MEE. Naast belangenbehartiging ondersteunen zij eveneens de cliënten en vormen zij ook onderdeel van de praktijk. Onderzoek Het onderzoek in de publieke gezondheid wordt voornamelijk gevormd door de universiteiten, verschillende onderzoeksinstituten en GGD’en. Het onderzoek op de universiteiten beslaat onderzoek naar zowel sociale geneeskunde, het ontwikkelen van gezondheidsbevordering, gezondheidsbeleid, gezondheidseconomie als de epidemiologie. Zij dragen in Nederland ongeveer 37% bij aan het OGZ onderzoek. De verschillende onderzoekinstituten dragen ongeveer 55% bij. De belangrijkste werden door Jansen in haar proefschrift beschreven: Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM), Instituut voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO), het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nivel), het Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en ziektepreventie (NIGZ), Stichting Consument en Veiligheid en het Landelijk Kennisinstituut voor Geestelijke Gezondheidszorg, Verslavingszorg en Maatschappelijke Zorg (Trimbos) (Jansen 2007). Het epidemiologische onderzoek dat GGD’en uitvoeren dient ter onderbouwing en evaluatie van het gevoerde beleid, ook wordt er interventie onderzoek uitgevoerd (RGO 2003). De GGD’en streven ernaar steeds vaker deel te nemen aan academische werkplaatsen waarin een samenwerkingsverband bestaat tussen onderzoek/universiteiten en GGD’en om gegenereerde kennis toepasbaar te maken voor de praktijk en meer vraag gestuurd te werk te gaan. Daarnaast is het veld van de GGD epidemiologie sterk in ontwikkeling om de verschillende GGD’en op uniforme wijze gezondheidsonderzoek uit te voeren ter bevordering van de kwaliteit een efficiëntie (Houben 2008). Hiertoe is het project ‘Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid’ geïnitieerd wat het RIVM samen uitvoert met GGD Nederland (www.monitorgezondheid.nl) Het RIVM is een kennis‐ en onderzoeksinstituut wat zich richt op de bevordering van de publieke gezondheid en een gezond en veilig leefmilieu. Het adviseert en ondersteunt beleidsmakers en professionals, maar voorziet ook niet‐professionals van informatie (www.rivm.nl). Naast de onderzoeksinstituten bestaan er instanties die gezondheidsonderzoek financieren en monitoren. “ZonMw werkt mee aan een verbetering van preventie, zorg en gezondheid door het stimuleren en financiering van gezondheidsonderzoek en zorginnovatie (http://www.zonmw.nl). Ook binnen de GG&GD lopen er verschillende onderzoeksprojecten die door ZonMw gefinancierd worden. De belangrijkste financiers van ZonMw zijn weer het ministerie van VWS en de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek (NWO). De Raad van gezondheidsonderzoek (RGO) maakt sinds februari 2008 onderdeel uit van de Gezondheidsraad. Zij heeft een adviserende functie naar de ministers van VWS, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en van Economische Zaken (EZ) met betrekking tot prioriteiten in het gezondheidsonderzoek, het zorgonderzoek en de technologieontwikkeling in deze sector en over de daarbij behorende infrastructuur (RGO 2009). De Raad becommentarieert het brede spectrum van OGZ onderzoeksonderwerpen verspreid over een groot aantal onderzoeksgroepen in Nederland. Zij pleit voor een
79
Bijlagen
betere intensivering van bijvoorbeeld interventie onderzoek, maar ook de toepassing van de beschikbare kennis zou bevorderd moeten worden (RGO 2009). Praktijk De wet PG verlicht iedere gemeente een GGD te onderhouden. Een belangrijk deel van de implementatie van het OGZ beleid komt neer op de schouders van de GGD’en. Hierbij onderhouden zij een regie functie naar de lokale partijen die actief zijn in de gezondheidszorg en treed zij op als partner in het uit te voeren beleid. Dit betreft een breed scala aan organisaties of instellingen werkzaam op het gebeid van (wijk)welzijn, de eerstelijnsgezondheidszorg, tweedelijns specialisten, de thuiszorg, dienst maatschappelijke ondersteuning (gemeente), vele cliëntenorganisaties en zelfhulporganisaties. Zij voorzien deze partijen van informatie om effectief te werk te gaan, het monitoren van de gezondheid is daarom een belangrijke taak van de GG&GD. Eerstelijnszorg Onder de eerstelijnszorg wordt die zorg verstaand die direct toegankelijk is voor bewoners: algemeen maatschappelijk werkers, apotheken, consultatiebureaus, diëtisten, eerstelijns psychologen, ergotherapeuten, fysiotherapeuten, gezondheidscentra, huisartsen, kraamzorg, oefentherapeuten en verloskundigen behoren hiertoe. Het betreft laagdrempelige zorg in de buurt als eerste aanspreekpunt bij het voordoen van een gezondheidsprobleem (www.kiesbeter.nl). Mocht er voor het gezondheidsprobleem extra expertise nodig zijn, dan kan een zorgverlener uit de eerstelijnszorg iemand doorverwijzen naar de tweedelijns gezondheidszorg: een specialist in de tweedelijns geestelijke gezondheidszorg of het ziekenhuis. Tweedelijnszorg Altrecht is een instelling die specialistische behandeling en begeleiding verleend aan mensen met psychische problemen . Centrum Maliebaan is deskundige op het gebied van verslavingspsychiatrie, een gespecialiseerde vorm van geestelijke gezondheidszorg. Ziekenhuizen hebben een centrale rol in het bieden van cure and care binnen de regio. Veel tweedelijns specialisten zijn in de ziekenhuizen gevestigd. De GG&GD werkt samen met ziekenhuizen wanneer het gaat om preventie en bestrijding van ziekten. Zo bestaat er tegenwoordig een convenant met ziekenhuizen binnen Utrecht ter bestrijding en voorkóming van rampen en om adequate zorg te leveren rond crisis situaties. (wijk)Welzijnswerk Op het gebied van welzijnwerk bestaan er in Utrecht drie grote welzijnorganisaties die verschillende activiteiten, diensten en voorzieningen aanbieden: Portes, Doenja en Cumulus. Zij werken samen met vrijwilligers en in afstemming met de gemeente aan verbetering van het sociale leefklimaat en de leefomgeving van alle bewoners binnen het werkgebied te verbeteren. De problemen per wijk zijn verschillend, de vraag en dus ook het aanbod worden hierop afgestemd.
80
Bijlagen
Thuiszorg In Utrecht zijn er verschillende organisaties die zorg aan huis leveren. Voorbeelden zijn Aveant, Axion Continu Groep en Zuwe thuiszorg. Op basis van een indicatiestelling leveren zij diensten in de vorm van advies, ondersteuning en hulp bij het dagelijks leven, aan iedereen die daar door fysieke, psychische of sociale omstandigheden behoefte aan heeft. Met deze ondersteuning kunnen de mensen op zichzelf wonen. Dienst Maatschappelijke Ondersteuning Dienst Maatschappelijke Ondersteuning is een onderdeel van de gemeente Utrecht en ingedeeld in de beleidsvelden Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onderwijs, Cultuur, Inburgering, Sport en Recreatie en Welzijn. De eerst genoemde is het grootst ondersteund mensen met een laag inkomen met voorzieningen. Ook organiseert zij voldoende mogelijkheden voor ontspanning en ontmoetingen om kwaliteit van leven voor alle Utrechters mogelijk te maken. In haar taken werkt zij samen met de verschillende welzijnorganisaties in Utrecht.
81
Bijlagen
82
Bijlagen
Bijlage 5b: Dekkingsgraad wijken voor interviews In de onderstaande tabel is de dekking van aandachtswijken over de respondenten, met uitzondering van de GG&GD interne medewerkers (5 + themagroep VMU), een onderzoeker en iemand van de tweedelijns GGZ.
X
X
X
X
Noordoost
X
X
X
Oost
X
X
X
Binnenstad
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Zuid*
X
X
Zuidwest*
X
X
X
Vleuten de Meern Leidsche Rijn
X
West
X
Noordwest*
X
X
X X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Wijk welzijnswerk(3)
VETC
X
cliëntenorganisatie
X
Wijkbureau
zorgconsulent
X
vrouwenorganisatie
Fysiotherapeut(2)
X
Migranten
GGZ(2)
X
Leger des Heils
AMW(3)
X
ouderen
Extramurale zorg(2)
X
Stedelijke adviesgroep
Wijkraden(5)
Overvecht*
Huisarts(3)
X X
X
* wijken waar een krachtwijk onder valt
83
Bijlagen
84
Bijlagen
Bijlage 6: Extensive summary The objective of this study was to identify trends in health over the period 2003‐2008 among the adult population of Utrecht and subgroups specifically, in preparation for setting the agenda for a local public health policy. Background Health can be described as a comprehensive state of social, physical and mental wellbeing. In the Netherlands development and implementation of public health policy is to a large extent decentralized to the municipalities. The field of public health was once described by the Canadian minister Marc Lalonde in the Health Field Concept as 5 ‘determinants’ that are interdependently responsible for health: personal factors, the health care system, lifestyle, social environment and the physical environment. According to law, formulation of health policy is based on epidemiologic knowledge on the distribution of illness and health in the population. Lalonde’s model on health is still appropriate as a conceptual framework to describe health in terms of indicators. A significant component of today’s health policy aims at health promotion; a principle formulated by the WHO to realize equal chances on health for all people. The government is responsible to create equal chances, but health promotion points out the population’s own responsibility on health as well. These days this concept is put into practice with a central position for the promotion of healthy lifestyles. Unhealthy lifestyles appear to bring about a major burden on public health and are regarded as avoidable. This mode of operation is challenged by the notion that health is an interaction between the individual and environmental factors. For certain groups or individuals in the population, the opportunity to be healthy and the choice for a healthy lifestyle are limited by unfavourable environmental circumstances. Across the Netherlands health disparities are well documented for subpopulations such as people with a low social economic status and migrants. Governments are now aiming to reduce those differences and provide extra support to those that are more vulnerable of developing ill health. The GG&GD Utrecht is responsible to monitor the health of the population of Utrecht in preparation of the local health policy formulation. To meet obligations, once in every four years they develop the Health Monitor Utrecht (VMU). The monitor is a composition of different data sources representing the health status of the population. The major sources of information in the Health monitor Utrecht are describing point prevalence measurements on health of the population. Policy officers will value information on trends and developments in health in preparing a new strategic health policy document. This more dynamic knowledge will be helpful to make decisions on how to proceed from the last term. The present study examined how health developed among the Utrecht population from 2003 to 2008. With the policy focus on healthy lifestyle promotion, trends were examined for both health indicators and lifestyle determinants. Trends were not only studied for the
85
Bijlagen
population of Utrecht as a whole. In addition, we examined whether trends diverged among subpopulations, in order to monitor widening or narrowing of health differences. Methodology The study encompassed a quantitative trend analysis that was validated qualitatively by interviewing professionals in the field of health and residents of Utrecht. Quantitative trend analysis The data for trend analysis were derived from three local representative health questionnaire surveys conducted in 2003, 2006 and 2008. Stratified by district, residents of Utrecht, aged 16 and over were requested to report their own health. The questionnaires included items on the physical and social environment, lifestyle, socio‐demographics and the use of health care. However over the years, questions were not always comparable, therefore some indicators could only be measured over 2006‐2008. Different questionnaires were utilized for the elderly (55 plus) and adults (19‐54). Questions on alcohol and sexual transmitted disease were exclusively asked to adults and not elderly. Trends were examined for prevalence of 16 different diseases and physical impairments, 5 different measures of psychosocial issues and 6 lifestyle determinants. The analyses were performed using a combined data set (n=10,405). Trend analyses were performed by using logistic regression. First trends were studied univariate (p<0.05). Subsequently, multivariate analyses were performed adjusting for differences in population composition over the surveys on the basis of 5 socio‐demographic characteristics (gender, age, district, socioeconomic status and ethnicity). Subsequently, we examined whether the trends (or non‐trends) had developed differently among certain subgroups within the population, distinguished by the same 5 socio‐ demographic variables. Qualitative trend analysis The GG&DG operates in the centre of the public health field which comprises the sectors of research, policy and practice. To implement effective public health policy, collaboration between these partners in health is important, but to date, this is still limited. To improve collaboration and the quality of the results, knowledge from the professionals in the field of health was included to the study to validate the quantitative results. In addition, ‘lay knowledge’ on health trends of residents was included in the study. The aim was to identify whether the quantitative trends were being recognized by the respondents among the Utrecht population. We selected mainly professionals in the primary health care, welfare, care and health promotion workers. In total 29 meetings with professionals working in health field practice and five neighborhood councils were held for the validation of the quantitative results. The interview setup gave the opportunity to freely discuss the perceived trends in health and lifestyle first. Subsequently the respondents were confronted with the quantitative results. The main question was: Are the trends recognized by the respondents based on their experience? This included overall trends for Utrecht, but as well for the different subpopulations.
86
Bijlagen
Results trend analysis Trends in physical health Rising trends were established for strokes and heart failures/attacks. The prevalence of people with hypertension and vasoconstriction in the abdomen or legs did not vary. Various responses were received on the rising trends by the professionals. Overall the trends were perceived to be reliable; however from the interviews came forward that the effect of these health problems ‐due to improved diagnosis and treatment‐ possibly has become less severe over the years. For the indicators on the locomotor system, no trends were identified for severe back ailments, arthrosis and arthritis. However, some professionals did observe an increase in arthrosis and arthritis prevalence among first generation migrants. Diabetes appeared to be increasing in prevalence. All of the professionals encountered this trend in practice as well. Some professional presumed that the trend partly originated from improved diagnosis. For migrants, professionals perceived an increase of diabetes among younger people. Also sexually transmitted diseases increased in prevalence although this was over two years from 2006 to 2008. All the general practitioners recognized the trend. For the prevalence of CARA/COPD and the skin diseases eczema and psoriasis no trends were found. None of the professionals had the impression that this finding was inaccurate. The same constant prevalence was established for severe headaches and cancer. Most of the professionals recognized this reflection among the Utrecht population. However, it was postulated that female Moroccans possibly developed breast cancer more often and two physiotherapists encountered over time more migrants with severe headaches. For cancer, a significant interaction term was established for the different age categories, however these developments were not recognized; neither could anyone give any explanation. Although several trends were perceived to have developed differently among subgroups, quantitative analysis established evenly distributed trends among all groups of the population. Trends in psychosocial health For the overall indicators of a psychosocial health ‐a moderate or moderate to high risk of anxiety and depression (‘06‐‘08) and a severe loneliness‐ the prevalence remained constant. However, for the sub dimension of loneliness, social loneliness, an increase in prevalence was established among the Utrecht population. Several professionals and various neighborhood councils related this trend to elderly in the population. There were special concerns with respect to psychosocial health of the migrant population. Some mental health care professionals mentioned encountering many more migrant clients than non‐migrant clients. Some migrant health workers also perceived a rise in these problems. The first generation migrant was mentioned; as they encounter multiple problems in society, the problems accumulate and psychosocial problems increase. Turkish and Moroccan woman were also mentioned because of the serious problems they encounter in relationships or after a divorce. According to some professionals, this problem might be occurring more often.
87
Bijlagen
Lifestyle determinants The lifestyle of the Utrecht population has seen several improvements. More people met the Dutch public health recommendations for physical activity and fulfilled the norm of breakfast (≥5 days a week). The group that smoked was reduced in size and the prevalence of people with overweight, obesity or alcohol problems remained even. Most professionals endorsed the trends for the population of Utrecht, however they questioned whether the trend was the same in all subpopulations. Most professionals and residents recognized the stable prevalence on overweight and obesity; but they still considered it as a serious health problem. They brought forward that physical activity is probably more on the agenda and improvements were visible, for instance for some of the migrant women. However others explained that groups referred to as people with a lower SES or migrants did not make any improvements. The group that fulfills the norm of breakfast did expand over the years, however the trend was found to be initiated by people with a higher SES, while people with a lower SES did worse in the same time span. This was in accordance with the assumption of most professionals. Also the improvement seemed to be initiated among young adults and no trend was seen for the other age categories. This trend might be attributed to school programs on breakfast in Utrecht for younger children, which in turn affects their parents as well. The positive trend for smoking received a comparable response; the trend was recognized but people with a low SES were possibly less capable to do so. For problem drinking no trend was established. Neither did any of the respondents observe any trends. Determinants on health Besides the lifestyle determinants, the other ‘Lalonde determinants’ were also brought forward by the professionals in this study. Some points were made on developments that might result in negative developments in health. Two of them directed at health care or promotion were described: One of the developments is the initiation of the Act on Social Support (Wet Maatschappelijke ondersteuning) which resulted in a reduced budget for domiciliary care. However, professionals are concerned about the group that is now excluded from preventative observation. Second, remarkable results of the study were the comments on the (lack of) attention in health promotion activities for the native population with a lower SES. The group was thought to be out of sight, while more attention is directed at the migrants. Professionals and some of the residents proposed more attention for the former group as they are known to encounter relatively many health problems. Discussion, conclusion and recommendations This study identified trends in health among the population of Utrecht. We also established whether trends developed differently among subpopulations. In addition professionals and residents of Utrecht, well represented from all over the city, were consulted to check whether the trends were recognized among the population. One of the strong points was that as a result, developments in health or healthcare came forward that were not visible in the survey, like the identification of subpopulations. These results on subpopulations
88
Bijlagen
need to be taken seriously in order to prevent widening of health inequalities. The results will be integrated into the VMU 2010 and provide an extra dimension of support on whether to proceed with the current focus points in policy as overweight and psychosocial health, or initiate new ones. With the interpretation of the results, one should consider some weaknesses. Over the years, the surveys were not completely similar. Therefore, some indicators could only be examined over two years, which is less relevant for policy. Others, like environmental factors, no trends could be determined at all, while it is known that these factors play an important role in health. Another issue is that people with a lower SES are likely to be underrepresented in the study (Carlier 2007). This could have influenced the results on trends per subgroup. One of the limitations of the qualitative research is the reduced reliability because the respondents were asked to recall the situation of 6 years ago. In addition, identification on developments in health appeared not to be easy for all respondents, what could have influenced the outcomes. Main conclusions Based on the current study, we concluded that the population health of Utrecht developed negatively on six factors out of thirteen, without any positive developments. On the other hand, the lifestyle of the Utrecht population developed positively, as three indicators on smoking, physical activity and having breakfast developed positively and obesity, overweight and problem drinking remained constant in prevalence. However for the indicator breakfast people with a lower SES did worse in time, while people with a higher SES made improvements. Most trends developed equally over the sub‐populations. However, according to various professionals, several health problems were perceived to have developed (perhaps) more negatively among vulnerable groups such as indigenous people with a lower SES, migrants and elderly. From the quantitative results combined with the qualitative results we can conclude that health disparities have not been reduced. Recommendations Municipal elections will be held in 2010. The new city council will develop strategic plans on the focal points for action on health for the next governmental term. The results of this study as part of the VMU will contribute to the policy development process. However, not all trends are relevant for policy purposes. The consultation of professionals and residents facilitated identification of trends that were considered problematic and have a bearing capacity on the professionals in practice and residents. Overweight and psychosocial health came forward as priority problems. Based on our results it is recommended to extend the attention towards these issues on the public health agenda. The rising trend in sexually transmitted diseases was well recognized among professionals as well. For the next term, this issue might need a more prominent position on the agenda. Given that health inequalities were not reduced, this problem should receive unabated attention in health policy. These issues are offered to the VMU for consideration to include them in their list of 10 priority points.
89