ARCHEOLOGIE Toelichting op de gehanteerde vrijstellingswaarden in het aanlegvergunningstelsel van de gemeente Leiden Inleiding De gemeente Leiden heeft een rijk en divers bodemarchief. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. Om deze doelstelling te kunnen realiseren wordt in ruimtelijke plannen een aantal voorschriften en maatregelen opgenomen. De gemeente Leiden hanteert in dit stelsel enkele vrijstellingswaarden ten aanzien van de toegestane omvang en diepte van bodemingrepen. Hieronder wordt toegelicht hoe de gemeente Leiden tot deze waarden is gekomen.
Gemeentelijke bevoegdheden Met de vernieuwing van de Monumentenwet is vastgesteld (Wet op de Archeologische Monumentenzorg, gepubliceerd in 2007) dat gemeentes bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artikel 38a). Artikel 41a stelt vervolgens dat deze regel niet van toepassing is op projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m2; de gemeenteraad kan een hiervan afwijkende andere oppervlakte vaststellen. De provincie Zuid-Holland heeft als aanvulling hierop gesteld dat voor alle archeologisch waardevolle gebieden een oppervlak van 100 m2 en een diepte van 30 cm gehanteerd moet worden (Structuurvisie provincie Zuid-Holland). Onlangs is in gezamenlijk overleg tussen de provinciaal archeoloog en de gemeentelijk archeologen van Zuid-Holland echter nogmaals vastgesteld dat gemeenten met eigen beleid en kaartmateriaal op basis van art. 41a van de WAMZ kunnen afwijken van het provinciale beleid. De vertaling van de archeologische waarden naar ruimtelijke plannen In de gemeente Leiden is ervoor gekozen af te wijken van de norm van 100m2. In grote delen van Leiden wordt een kleiner oppervlak gehanteerd. Voor andere delen van het grondgebied gelden ruimere voorwaarden in zowel oppervlak als diepte. De voorschriften zijn zoveel mogelijk proportioneel afgestemd op de omvang van de eventuele ingreep, de economische draagkracht van de ontwikkeling, het maatschappelijk draagvlak en de kans dat belangwekkende en informatieve overblijfselen zullen worden aangetroffen. Getracht is een verantwoorde balans te vinden tussen enerzijds de wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke en organisatorische uitvoerbaarheid. Om op een verantwoorde manier met ons bodemarchief om te gaan, is het van essentieel belang dat Leiden op archeologisch gebied keuzes maakt, net zoals dat gebruikelijk is voor andere vormen van archiefbeheer en behoud. We kunnen niet alles bewaren en dat willen we ook niet. Er moeten duidelijke keuzes worden gemaakt tussen wat in de bodem behouden moet blijven voor de toekomst, wat opgegraven mag worden en wat weg gegraven kan worden. Deze afweging moet op inhoudelijke punten en op het juiste niveau gemaakt worden. Hierbij is gekozen voor een verscherpte aandacht voor, en het stellen van duidelijke voorwaarden aan, ingrepen in de bodem van de archeologisch meest waardevolle delen van het grondgebied. Concreet betekent dit dat voor de verschillende verwachtingszones een oppervlakte- en dieptecriterium is gehanteerd. Aan bodemingrepen die groter zijn dan de hieronder genoemde oppervlaktes èn dieper gaan dan het genoemde aantal centimeters zullen in ruimtelijke plannen voorwaarden verbonden worden die gericht zijn op het behoud (in of ex situ) van de aanwezige archeologische resten. Kleinere of ondiepere bodemingrepen zijn vrijgesteld van een dergelijke verplichting. Voor die laatste gevallen geldt slechts de verplichting, zoals verwoord in de monumentenwet, artikel 53, lid 1, om archeologische vondsten te melden bij de minister van OC&W.
De gemeentelijke archeologische waardenkaart onderscheidt de volgende verwachtingszone’s met bijbehorende oppervlakte- en dieptecriteria:
Waarde archeologie 1. Archeologisch rijksmonument Hierop zijn de bepalingen zoals verwoord in de monumentenwet 1988 van toepassing. Waarde archeologie 2. Gebied van archeologische waarde binnen de singels. Aanlegvergunning vereist bij gebieden groter dan 25 m² en dieper dan 50 cm. Waarde archeologie 3. Gebied van archeologische waarde buiten de singels. Aanlegvergunning vereist bij gebieden groter dan 30 m² en dieper dan 30 cm. Waarde archeologie 4. Gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen de singels. Aanlegvergunning vereist bij gebieden groter dan 50m² en dieper dan 50 cm. Waarde archeologie 5. Gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels. Aanlegvergunning vereist bij gebieden groter dan 250 m² en dieper dan 50 cm. Waarde archeologie 6. Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting. Aanlegvergunning vereist bij gebieden groter dan 500 m² en dieper dan 75 cm. Waarde archeologie 7. Gebieden met een lage archeologische verwachting. Aanlegvergunning vereist bij gebieden groter dan 2500 m² en dieper dan 75 cm.
Toelichting op de oppervlakte- en dieptecriteria Terreinen van archeologische waarde binnen de singels: Grote delen van de Leidse binnenstad zijn aangeduid als terrein van archeologische waarde. Het gaat hierbij om de oudste ontstaansgebieden van de stad alsmede de uitvalswegen uit de middeleeuwse stad. In deze gebieden is een oppervlaktecriterium gehanteerd van 25 m2. De aanwezige archeologische resten worden van groot belang geacht. Een minimale grens is echter ingesteld om ervoor te zorgen dat kleinschalige ingrepen met een lage economische draagkracht kunnen worden uitgevoerd. Een bijkomende reden voor deze vrijstelling is dat de opbrengst van archeologisch onderzoek op ‘postzegellocaties’ niet in verhouding is met de kosten en de organisatorische inspanningen van zowel initiatiefnemer als de toezichthoudende overheid. Archeologisch onderzoek op locaties kleiner dan 25 m2 levert hoogst zelden toegevoegde informatie over het verleden op terwijl de kosten voor de (vaak particuliere) initiatiefnemer verhoudingsgewijs hoog zijn. Bodemingrepen ondieper dan 50 cm zijn eveneens vrijgesteld. Hiermee wijkt de gemeente Leiden af van de provinciale norm van 30 cm. De reden hiervoor is, dat bij archeologisch en milieukundig onderzoek is aangetoond dat de bodem in Leiden dieper dan 50 cm verstoord is als gevolg van bouwen infrastructurele werken. De bovenste 50 cm bevatten daardoor geen archeologische waarden. Terreinen van archeologische waarde buiten de singels: Enkele delen van de buitengebieden van Leiden zijn aangeduid als terrein van archeologische waarde. Het gaat hierbij om aangetoonde vindplaatsen uit de Romeinse tijd in de Oostvlietpolder en zones rondom aangetoonde cultuurhistorische objecten zoals kastelen, buitenplaatsen en schansen. 2 In deze gebieden is een oppervlaktecriterium gehanteerd van 30 m . De aanwezige archeologische resten worden van groot belang geacht. Een minimale grens is echter ingesteld om ervoor te zorgen dat kleinschalige ingrepen met een lage economische draagkracht kunnen worden uitgevoerd. Bodemingrepen ondieper dan 30 cm zijn eveneens vrijgesteld. Bij archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische resten pas vanaf een diepte van 30 cm aanwezig zijn. Terreinen binnen de singels waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt zijn in grote delen van de stad aanwezig. Het gaat hierbij om de post-middeleeuwsse stadsuitbreidingswijken binnen de 17e-eeuwse stadssingels. In deze gebieden is een oppervlaktecriterium gehanteerd van 50 m2. De aanwezige archeologische resten worden van groot belang geacht. De reden voor het hanteren van een vrijstelling van 50 m2 is dat de opbrengst van archeologisch onderzoek op kleinere locaties niet in verhouding is met de kosten en de organisatorische inspanningen van zowel initiatiefnemer als de toezichthoudende overheid. De archeologische vraagstellingen die voor deze gebieden zijn geformuleerd (zie Gemeentelijke onderzoeksagenda Archeologie Leiden, 2009) kunnen slechts effectief beantwoord
2
worden ingeval grotere oppervlakken vlakdekkend worden onderzocht. Archeologisch onderzoek op locaties kleiner dan 50 m2 levert hoogst zelden toegevoegde informatie over het verleden op terwijl de kosten voor de (vaak particuliere) initiatiefnemer verhoudingsgewijs hoog zijn. Bodemingrepen ondieper dan 50 cm zijn eveneens vrijgesteld. Hiermee wijkt de gemeente Leiden af van de provinciale norm van 30 cm. De reden hiervoor is, dat bij archeologisch en milieukundig onderzoek is aangetoond dat de bodem in Leiden dieper dan 50 cm verstoord is als gevolg van bouwen infrastructurele werken. De bovenste 50 cm bevatten daardoor geen archeologische waarden. Terreinen buiten de singels waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt zijn te vinden op landschappelijk aantrekkelijke zones in het gemeentelijk (grotendeels verstedelijkt) gebied. Het gaat daarbij om de oeverafzettingen van diverse waterlopen waar de omstandigheden in het verleden gunstig waren voor bewoning. Het verschil tussen terreinen van archeologische waarde en de terreinen met een hoge verwachting is de zekerheid waarmee we kunnen zeggen dat er archeologische resten aanwezig zijn. Waar we het bij de eerste categorie zeker weten, hebben we het bij deze groep over een verwachting die gebaseerd is op landschappelijke geschiktheid. De trefkans op het aantreffen van archeologische resten is in deze verwachtingsgebieden dan ook aanzienlijk lager. In deze gebieden is een oppervlaktecriterium gehanteerd van 250 m2. Net als in het geval van de terreinen van archeologische waarde, geldt ook hier de afweging tussen kosten en baten van archeologisch onderzoek en de maatschappelijk draagkracht voor een beschermende maatregel. De reden voor het hanteren van een vrijstelling van 250 m2 is dat de opbrengst van archeologisch onderzoek op kleinere locaties niet in verhouding is met de kosten en de organisatorische inspanningen van zowel initiatiefnemer als de toezichthoudende overheid. Archeologisch onderzoek op deze locaties kleiner dan 250 m2 levert hoogst zelden toegevoegde informatie over het verleden op terwijl de kosten voor de (vaak particuliere) initiatiefnemer verhoudingsgewijs hoog zijn. Bodemingrepen ondieper dan 50 cm zijn eveneens vrijgesteld. Hiermee wijkt de gemeente Leiden af van de provinciale norm van 30 cm. De reden hiervoor is, dat bij archeologisch en milieukundig onderzoek is aangetoond dat de bodem in Leiden minimaal tot een diepte van 50 cm verstoord is als gevolg van bouw- en infrastructurele werken. Vaak is er zelfs sprake van een ophogingpakket van meer dan een meter dikte. De bovenste 50 cm bevatten daardoor geen archeologische waarden. Terreinen buiten de singels waarvoor een middelhoge archeologische verwachting geldt liggen in landschappelijke zones waar fossiele kreek- en geulruggen in de ondergrond aanwezig kunnen zijn. In deze gebieden is een oppervlaktecriterium gehanteerd van 500 m2. De vrijstelling is gerelateerd aan de kans dat archeologische resten aanwezig kunnen zijn. De kans op het aantreffen van archeologische resten wordt in deze gebieden als middelmatig ingeschat: alleen op eventueel aanwezige fossiele kreekruggen worden belangwekkende bewoningssporen uit het verleden verwacht. Deze kreekruggen liggen verspreid in het landschap en worden daardoor hoogst zelden aangetroffen bij kleine ingrepen. Pas wanneer een grootschalige ontwikkeling plaatsvindt, is er een reële kans op het aantreffen en op een betekenisvolle wijze interpreteren van deze fenomenen. Om deze reden is ervoor gekozen om kleine ontwikkelingslocaties niet financieel te belasten met de kosten van onderzoek dat doorgaans geen betekenisvolle informatie oplevert. De archeologische resten liggen in deze gebieden op grotere diepte. Bodemingrepen ondieper dan 75 cm zijn daarom vrijgesteld. Hiermee wijkt de gemeente Leiden af van de provinciale norm van 30 cm. Terreinen buiten de singels waarvoor een lage archeologische verwachting geldt: De lage verwachtingsgebieden kenmerken zich door natte omstandigheden in combinatie met een moerige ondergrond. Hierdoor waren deze gebieden minder geschikt voor bewoning. Bewoningssporen zullen daardoor hoogst zelden voorkomen. In het geval dat ze worden aangetroffen zijn ze echter wel van hoge waarde. In deze gebieden is een oppervlaktecriterium gehanteerd van 2500 m2. Deze vrijstellingswaarde is gerelateerd aan de lage trefkans voor het vinden van archeologische resten. Pas wanneer een grootschalige ontwikkeling plaatsvindt, is er een reële kans op het aantreffen en op een betekenisvolle wijze interpreteren van deze fenomenen. Om deze reden is ervoor gekozen om alleen grote ontwikkelingslocaties financieel te belasten met de kosten van archeologisch onderzoek. De archeologische resten liggen in deze gebieden op grotere diepte. Bodemingrepen ondieper dan 75 cm zijn daarom vrijgesteld. Hiermee wijkt de gemeente Leiden af van de provinciale norm van 30 cm.
3
Archeologische waarden in het plangebied Uit het onderzoek dat is verricht ten behoeve van de archeologische inventarisatie is gebleken dat in en naast het tracé van de RijnGouwelijn-Oost een groot aantal onderzoeken verricht is. Hieronder wordt per tracédeel beschreven welke archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn. Daarnaast wordt weergegeven wat de mate van verstoring van de bodem is. Deel 1: emplacement Zoeterwoude –RijnSchiekanaal (vanaf de gemeentegrens tot aan het RijnSchiekanaal). Archeologische waarden en verwachting: Dit gebied staat op de archeologische waardenkaart van Leiden aangeduid als een gebied waarvoor een hoge verwachting geldt. Deze verwachting is gebaseerd op meerdere vondstmeldingen uit de omgeving. In de meeste gevallen betreft het inheems aardewerk dat in de Romeinse tijd gedateerd wordt. 1 2 Het gebied ligt direct ten zuiden van het Romeinse kanaal van Corbulo (dat ongeveer de loop van het huidige Rijn-Schiekanaal volgt. Verwacht wordt dat gedurende de Romeinse tijd langs dit kanaal lintbebouwing aanwezig was, getuige de vele vindplaatsen langs het huidige kanaal. In 2007 is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in het tracé van de RijnGouwelijnOost. Hierbij zijn op verschillende plaatsen archeologische resten aangetroffen die waarschijnlijk in verband kunnen worden gebracht met de andere Romeinse vindplaatsen die zich in de omgeving bevinden. De resten bevinden zich op een diepte van 25-70 cm onder maaiveld in de laag direct onder de bouwvoor. In het oosten is op een diepte van 1 tot 1,5 meter veen in de ondergrond aanwezig. Dit veen was slecht afgewaterd en niet bewoonbaar. Op het 3 veen is klei afgezet waar wel archeologische resten in zijn aangetroffen. In het bestemmingsplan zijn voor dit tracédeel beschermende maatregelen opgenomen. Verstoring van de bodem: De verstoring van de bodem als gevolg van subrecente activiteiten varieert per boring. Op enkele plaatsen is de bodem tot een diepte van bijna 2 meter verstoord. De meeste boringen 4 geven echter een onverstoord bodemprofiel weer. Vertaling naar plankaart: Op de plankaart is dit tracédeel aangeduid als Waarde Archeologie 5. Deel 2: Brug over het RijnSchiekanaal Archeologische waarden en verwachting: Het RijnSchiekanaal volgt ongeveer dezelfde loop als het kanaal van Corbulo dat in 47 na Chr. is aangelegd en gedurende een deel van de Romeinse tijd in gebruik is geweest als scheepvaartverbinding tussen de Rijn en de Maas. De exacte loop van dit Romeinse kanaal is ter plaatse van het RijnSchiekanaal niet bekend. Bij de aanleg van het RijnSchiekanaal is in 1912 enkele honderden meters ten noordwesten van de huidige Lammebrug een Romeinse platbodem waargenomen.5 Bij werkzaamheden ten behoeve van de bouw van een brug kunnen oeverafzettingen en beschoeiingen aan het licht komen van het Romeinse kanaal. Bij het booronderzoek ter plaatse zijn direct ten oosten van het kanaal archeologische resten aangetroffen.6 In het bestemmingsplan zijn voor dit tracédeel beschermende maatregelen opgenomen. Verstoring van de bodem: De verstoring van de bodem als gevolg van subrecente activiteiten varieert per boring van 45 tot 170 cm.7 Vertaling naar plankaart: Op de plankaart is dit tracédeel aangeduid als Waarde Archeologie 5. 1
Archisnrs. 8654 t/m 8661 en 24253 In 1978 is door de Rijks Geologische Dienst een beperkt booronderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit booronderzoek zijn helaas niet bruikbaar voor het RijnGouwelijn-tracé. Suurmond-van Leeuwen, 1978: 14 3 De Kruif 2007. 4 Idem. 5 Brandenburgh & Hessing, 2005: Matilo – Rodenburg – Roomburg. De Roomburgerpolder: van Romeins castellum tot moderne woonwijk, Leiden (Bodemschatten & Bouwgeheimen 1), 20. 6 De Kruif 2007 7 Idem. 2
4
Deel 3: RijnSchiekanaal – NS Station Lammenschans Archeologische waarden en verwachting: In 2004 en 2007 zijn inventariserende booronderzoeken uitgevoerd op respectievelijk de ROClocatie aan de Lammenschansweg en het tracédeel RijnSchiekanaal tot de ROC-locatie. Tijdens beide onderzoeken zijn geen archeologische resten aangetroffen. De ondergrond bestaat tot 1 à 2 m –Mv uit zandige ophogingslagen. Hieronder bevindt zich tot 3 à 3,5 m -Mv een kleilaag waarin geen archeologische resten zijn aangetroffen. Op basis van het inventariserend booronderzoek kan geconcludeerd worden dat in dit deel van het tracé geen archeologische resten (meer) te verwachten zijn. 8 Vertaling naar plankaart: Voor dit tracédeel zijn geen beschermende maatregelen opgenomen in het bestemmingsplan. Deel 4:Lammenschansweg en Jan van Houtbrug Archeologische waarden en verwachting: De Lammenschansweg is aangelegd in 1929. Tot die tijd liep hier het Filosofenpad en een waterloop die uitkwam in de Zoeterwoudsesingel. Ter hoogte van de Filosofenbrug tegen de Singel aan is de Jan van Houtbrug gebouwd. In 2007 is een deel van de Lammenschansweg (station Lammenschans tot Leliestraat/Lorentzkade) archeologisch onderzocht.9 Hierbij is gebleken dat de bodem tot een diepte van 120-200 cm verstoord is. Tot grote diepte is subrecent puin aangetroffen wat in verband gebracht kan worden met de aanleg van de huidige infrastructuur. Er zijn geen archeologische resten aangetroffen. Dientengevolge zijn voor dit deel van de Lammenschansweg geen beschermende maatregelen opgenomen in het bestemmingsplan. Voor het noordelijk deel van de Lammenschansweg (Leliestraat/Lorentzkade tot Jan van Houtbrug) zijn geen archeologische onderzoeken bekend. Verwacht mag worden dat de verstoringgraad op dit tracédeel vergelijkbaar is. Archeologisch onderzoek in de omgeving heeft uitgewezen dat doorgaans sprake is van een ophogingpakket van minimaal 1 meter in dit deel van de stad.10 Hieronder kunnen, mits de bodem onverstoord is, resten aanwezig zijn uit de IJzertijd t/m Nieuwe Tijd. De Jan van Houtbrug die de kade verbindt met de Lammenschans dateert uit 1923 en heeft daarmee geen archeologische waarde. Wel kunnen resten van de voorganger van deze brug aanwezig zijn (de Filosofenbrug) alsmede overblijfselen van de 17e-eeuwse inrichting van het buitenstedelijk gebied. In het bestemmingsplan zijn voor dit deel van de Lammenschansweg en de Jan van Houtbrug beschermende maatregelen opgenomen. Verstoring van de bodem: De verstoring van de bodem als gevolg van subrecente activiteiten is minimaal 100 cm. 11 Vertaling naar plankaart: Op de plankaart is het noordelijk deel van de Lammenschansweg (Leliestraat/Lorentzkade tot Jan van Houtbrug) aangeduid als Waarde Archeologie 6. Voor het zuidelijk tracédeel zijn geen beschermende maatregelen opgenomen in het bestemmingsplan. Deel 5: Jan van Houtkade-Geregracht Archeologische waarden en verwachting: Voor het tracédeel Jan Van Houtkade-Geregracht geldt een hoge archeologische verwachting voor de volgende resten: De Jan van Houtkade maakt onderdeel uit van de stadsuitleg van 1386. Voorheen was dit de vestwal. Ten westen van de brug staat nog één van de verdedigingstorens van de stad, de Oostenrijk toren. Volgens Van Oerle12 zijn de muurtorens en stadsmuren tussen Koepoort en Hogewoerdspoort pas 8
Van der Ham 2004, De Kruif 2007 De Kruif 2007 Zie De Kruif 2007; Berkhout, M., 2009: Lorentzhof, Leiden. Archeologisch Bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek (IVO) d.m.v. boringen, Noordwijk (Becker & v.d. Graaf bv). 11 Idem; Daarnaast is bekend dat de bodem onder en vlak naast wegen tot een diepte van 100 cm verstoord is tijdens de aanleg van de wegen. Het is gebruikelijk om een zandbed van 80 cm aan te brengen waarop een 20 cm dik pakket wegverharding wordt aangebracht (mondelinge mededeling diverse medewerkers van het Ingenieursbureau gemeente Leiden). 12 Oerle, H.A. van, 1975: Leiden binnen en buiten de stadsvesten. De geschiedenis van de stedebouwkundige ontwikkeling binnen het Leidse rechtsgebied tot aan het einde van de gouden eeuw, Leiden, 265. 9
10
5
laat gebouwd: Oostenrijk en de naastgelegen toren Bourgondië zijn omtrent of direct na 1486 gebouwd. Hij vermeldt het niet expliciet, maar dit zou ook gelden voor de muurtoren Huis te Brem, vlak ten oosten van de Jan van Houtbrug.13 De ingang van de muurtoren Oostenrijk ligt gedeeltelijk onder het straatpeil. Dit komt door de ophoging van de vestwal in 1543.14 Aan de stadszijde van de Jan van Houtbrug worden resten verwacht van de middeleeuwse stadsmuur en de bebouwing daarachter. In 1984 is direct ten oosten van de Jan van Houtbrug, in de Geregracht, een stuk stadsmuur over een lengte van 30 m vrij gelegd. Deze muur loopt verder naar het noordoosten en ligt onder het kruispunt Geregracht-Oranjeboomstraat. Een deel van de stadsmuur is na de opgraving gesloopt tot 1 m onder wegdek.15 De waltoren Huis te Brem die hier in de buurt ligt is nooit gelokaliseerd. Ook hiervan zullen naar verwachting nog resten in de grond zitten direct ten zuiden van de Geregracht (buiten het tracé van de RijnGouwelijn-Oost). Na de stadsuitbreiding van 1386 was de Ge(e)regracht een stadsveste die zich gerend (schuins) uitstrekte vanaf Huis te Brem tot aan de Levendaaltoren aan het einde van het Levendaal. Pas bij de stadsuitleg van 1659 werd de Geregracht binnen de bebouwing getrokken en werd het Levendaal oostwaarts verlengd. De Geregracht is in 1880 gedempt. In de bodem kunnen resten aanwezig zijn van oeverwerken van deze stadsveste. Direct ten noorden van de muurtoren Huis ten Brem stond vanaf 1575 de houten korenmolen ’t Calff. Deze molen werd later vervangen door de stenen korenmolen De Oranjeboom welke in 1904 werd gesloopt. Tussen de molen op de vestwal en de bebouwing aan de stadszijde liep vroeger een nauw straatje (Kalverstraat), dat verviel bij de afbraak van de molen.16 Resten uit de IJzertijd en Romeinse tijd kunnen eveneens in de bodem aanwezig zijn. In de Romeinse tijd is de zuidelijke oever van de Rijn intensief bewoond geweest zijn. Circa 200 meter ten noordoosten van de Jan van Houtbrug is aan de Koenesteeg een goed geconserveerde nederzetting uit de Romeinse tijd opgegraven. In het bestemmingsplan zijn voor dit tracédeel beschermende maatregelen opgenomen. Verstoring van de bodem: Het is niet bekend in hoeverre de bodem van de Jan van Houtkade verstoord is tijdens de bouw van de Jan van Houtbrug. Aangenomen mag worden dat de bodem in de Geregracht tot een diepte van 100 cm verstoord is.17 Vertaling naar plankaart: Op de plankaart is dit tracédeel aangeduid als Waarde Archeologie 4. Deel 6: Oranjeboomstraat-Levendaal Archeologische waarden en verwachting: Voor het tracédeel Jan Van Houtkade-Geregracht geldt een hoge archeologische verwachting voor de volgende resten: De Oranjeboomstraat is in 1909 aangelegd. Tot die tijd was het terrein bebouwd (tot 1452 de St. Jorisdoelen), zoals ook blijkt uit archeologisch onderzoek ten westen van de Oranjeboomstraat. In 1985 is op de hoek van de Oranjeboomstraat-Levendaal een opgravingen uitgevoerd waarbij enkele beerputten uit de 15e eeuw zijn aangetroffen.18 In 1994 heeft een archeologisch onderzoek plaatsgevonden op de hoek van de Oranjeboomstraat-Catharijnestraat.19 Hierbij zijn enkele kuilen en beerputten met afval van bewoning en ambachtelijke activiteiten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd gedocumenteerd.20 In het kader van een milieukundig booronderzoek is op de Oranjeboomstraat een boring gezet. Uit deze boring blijkt dat de ondergrond tot een diepte van 1 meter –maaiveld verstoord is, daaronder bevinden zich tot 1,6 meter diepte puinrijke kleilagen. Te verwachten is dat tussen 100 en 160 cm benden maaiveld resten van de oorspronkelijke bebouwing aanwezig zijn. 13
Van Oerle 1975, 197. Van Oerle 1975, 256. Suurmond-Van Leeuwen 1984: Bodemonderzoek in Leiden 1984, 19-21. 16 Driessen, G.L. 1929: Leidsche straatnamen, Leiden; Van Oerle 1975, 427. 17 Het is bekend dat de bodem onder en vlak naast wegen tot een diepte van 100 cm verstoord is tijdens de aanleg van de wegen. Het is gebruikelijk om een zandbed van 80 cm aan te brengen waarop een 20 cm dik pakket wegverharding wordt aangebracht (mondelinge mededeling diverse medewerkers van het Ingenieursbureau gemeente Leiden). 18 Bodemonderzoek in Leiden 1986, p.18-19. 19 Archis onderzoeksmelding 3618. 20 Hessing, W.A.M., 1995: Leiden: Catharijnestraat., in: Archeologische kroniek Holland over 1994, overdruk uit Holland jrg. 27-6, 398. 14 15
6
Aan het einde van de Oranjeboomstraat overkruist de RijnGouwelijn het Levendaal. Dit deel van het Levendaal is al in de 13e eeuw gegraven als Vestgracht van de voorstad op de Hogewoerd. Waarschijnlijk is het Levendaal ontstaan uit een verbreding van een bestaande watering.21 Met de stadsuitbreiding van 1386 kwam het Levendaal in de stad te liggen en werd een woongracht. Deze latere gracht was smaller dan de oorspronkelijke vestgracht. De gracht werd in 1935 gedempt. In de bodem kunnen resten aanwezig zijn van deze oude vestgracht, kademuren en de brug die ter hoogte van de St.Jorissteeg over het Levendaal lag. Ook bewoningssporen uit voorgaande periodes, met name de Romeinse tijd, kunnen in de bodem aanwezig zijn. In het bestemmingsplan zijn voor dit tracédeel beschermende maatregelen opgenomen. Verstoring van de bodem: Aangenomen mag worden dat de bodem in de Oranjeboomstraat en de zijkanten van het Levendaal 22 tot een diepte van 100 cm verstoord is. Ter plaatse van de in 1935 gedempte watergang in het Levendaal bestaat de bodem tot grotere diepte uit recente opvulling. Vertaling naar plankaart: Op de plankaart is dit tracédeel aangeduid als Waarde Archeologie 4. Deel 7: St. Jorissteeg-Watersteeg Archeologische waarden en verwachting: Voor het tracédeel St. Jorissteeg-Watersteeg geldt een hoge archeologische verwachting. De St.Jorissteeg was aanvankelijk een laan die in het verlengde van de Hooigracht richting de St. Jorisdoelen liep. Het St. Jorispoorthuis moet aan het zuidelijke einde van de St Jorissteeg gelegen hebben. Mogelijk zijn hiervan funderingen aangetroffen tijdens de verbreding van de St. Jorissteeg in 1972. Archeologisch onderzoek binnen het tracé heeft niet plaatsgevonden, maar naar aanleiding van het vondstmateriaal uit de directe omgeving kunnen resten verwacht worden uit de Late Middeleeuwen. De Watersteeg is een steeg tussen de St. Jorissteeg en de Nieuwe Rijn, die via de Gansoordbrug overgaat in de Hooigracht. De Watersteeg maakt onderdeel uit van de eerste stadsuitleg, de Voorstad op de Hogewoerd. Omdat de beide stegen zijn verbreed en de rooilijnen aan weerszijden deels zijn aangepast, kunnen nog funderingsresten van bebouwing uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd aangetroffen worden. 23 Op grotere diepte kan ook ouder materiaal (Romeins en vroeger) tevoorschijn komen. In het bestemmingsplan zijn voor dit tracédeel beschermende maatregelen opgenomen. Verstoring van de bodem: Aangenomen mag worden dat de bodem in de St. Jorissteeg en Watersteeg tot een diepte van 100 cm verstoord is.24 Vertaling naar plankaart: Op de plankaart is dit tracédeel aangeduid als Waarde Archeologie 4.
Deel 8: Hooigracht Archeologische waarden en verwachting: Voor het tracédeel Hooigracht geldt een hoge archeologische verwachting. De Hooigracht is terug te voeren op een verbrede wetering. De gracht was al bebouwd in 1331 en vormde een van de hoofdaders door de stad. De benaming Hoeygraft komt reeds voor in 1367. Driessen (1929) noemt de vijf bruggen over de gracht: de Koppenhinkbrug (na 1452, tegenover de Koppenhinksteeg), de Vleerbrug (ca. 1435, tegenover de St. Pancrassteeg), de Heerenbrug (ca. 1435, tegenover de Groenesteeg), de Choorbrug (tegenover de Hooglandse Kerkkoorsteeg) en de St. Annabrug (tegenover de Nieuwstraat). Volgens de overlevering werd de Hooigracht in 1681 overwulfd, dat wil zeggen overkluisd. Voor een brede gracht als de Hooigracht (8 à 9 m) zou dat zeer uitzonderlijk geweest zijn, want een dergelijk gewelf zou sterk genoeg geweest moeten zijn om het toenmalige verkeer van paard en wagen te kunnen dragen. De overwelving bij de Hooigracht betrof 21 22 23 24
Van Oerle 1975, 130 Mondelinge mededeling diverse medewerkers van het Ingenieursbureau gemeente Leiden. Dütting, Van Oort & Mietes 2008, 22-23. Mondelinge mededeling diverse medewerkers van het Ingenieursbureau gemeente Leiden.
7
eerder de aanleg van een riool bestaande uit een metselwerk van anderhalve meter dik binnenwerk met een halfronde boog aan de buitenzijde. Uit archiefstukken is bekend dat de gracht c.q. het riool in de 18de en de 19de eeuw meerdere malen is geruimd; de laatste keer was in 1803. Begin 20e eeuw is de Hooigracht gedempt. Aan weerszijden van de voormalige gracht kunnen nog resten van de oude bruggen, beschoeiingen en kademuren aanwezig zijn. In het bestemmingsplan zijn voor dit tracédeel beschermende maatregelen opgenomen. Verstoring van de bodem: Aangenomen mag worden dat de bodem aan de zijkanten van de Hooigracht tot een diepte van 100 25 cm verstoord is. Ter plaatse van de gedempte watergang bestaat de bodem tot grotere diepte uit recente opvulling en een 2 meter diepe rioolsleuf. Vertaling naar plankaart: Op de plankaart is dit tracédeel aangeduid als Waarde Archeologie 4. Deel 9: Pelikaanstraat-Klokpoort Archeologische waarden en verwachting: Voor het tracédeel Pelikaanstraat en Klokpoort geldt een hoge archeologische verwachting. De Pelikaanstraat bestaat sinds 1903. Voor die tijd werd de straat de Bakkersteeg genoemd. De straat ligt in Maredorp, dat vanaf 1355 bij de stad is gaan horen. De straat is verbreed; onder de straat kunnen resten aanwezig zijn van de bebouwing aan weerszijden van de oorspronkelijke straat. Aan het einde van de Pelikaanstraat ter hoogte van de Pauwbrug, stond de St. Ewoutstoren.26 De Klokpoort ligt in een gebied dat pas vanaf 1611 bebouwd is. De straat is in 1971 ontstaan toen de doorgaande verkeersroute van de Hooigracht naar de Langegracht door het bestaande huizenblok werd aangelegd. Onder de straat kunnen resten aanwezig zijn van de 17e-eeuwse bebouwing. In het bestemmingsplan zijn voor dit tracédeel beschermende maatregelen opgenomen. Verstoring van de bodem: Aangenomen mag worden dat de bodem in de Pelikaanstraat en Klokpoort tot een diepte van 100 cm verstoord is.27 Vertaling naar plankaart: Op de plankaart is dit tracédeel aangeduid als Waarde Archeologie 4. Deel 10: Langegracht-Lammermarkt Archeologische waarden en verwachting: Voor het tracédeel Langegracht geldt een middelhoge archeologische verwachting. De 15 meter brede Langegracht is onderdeel van de stadsuitbreiding van 1611 en is gedempt in 1964.28 Bij demping zijn de walmuren tot 1 m onder maaiveld afgebroken. Al hetgeen dieper zat, is naar verwachting nog aanwezig. Het geheel tracé van de RGl valt binnen de opgevulde gracht. Slechts de opvulling van de Langegracht zal bij de RGl verstoord worden.29 Deze opvulling zal grotendeels bestaan uit recent 20ste-eeuws materiaal, maar op grotere diepte, vermoedelijk vanaf ca. 2 meter beneden maaiveld, kunnen ook oorspronkelijke afvalpakketten uit de Langegracht geroerd worden. Aan weerszijden van de Mare bevindt zich een zone met een hogere archeologische verwachting. Langs de oevers van de Mare is naar verwachting al vroeg in de middeleeuwen bebouwing ontstaan. In hoeverre hier na de aanleg van de Langegracht nog iets van over was, is onbekend. Ook deze sporen vallen buiten het tracé van de RijnGouwelijn-Oost. De Lammermarkt was feitelijk het verlengde van de Langegracht. Deze gracht werd gedempt in 18751876. Het race van de RGl valt geheel binnen de laat 19e-eeuwse opvulling van deze gracht. Buiten het tracé kan men resten tegenkomen van de insteek van de oude gracht, de wal, eventueel de waterstoep, de brugaanzet en bij de aansluiting met de Molenwerf ook fundamenten van oude bebouwing (daterend van na de stadsuitleg van 1611). Archeologisch onderzoek ten noorden van de Lammermarkt heeft aangetoond dat ook prestedelijke kavelsloten en eventuele veldovens voor steenbakkerijen kunnen worden aangetroffen. 25
Mondelinge mededeling diverse medewerkers van het Ingenieursbureau gemeente Leiden. Van Oerle 1975, 252. Mondelinge mededeling diverse medewerkers van het Ingenieursbureau gemeente Leiden. 28 Driessen 1929; Van Oerle 1975. 29 Mondelinge mededeling van dhr. De Baar (Regionaal Archief Leiden, september 2008). 26 27
8
In het bestemmingsplan zijn voor dit tracédeel beschermende maatregelen opgenomen. Verstoring van de bodem: Aangenomen mag worden dat de opvulling van de Langegracht minimaal tot een diepte van 2 meter beneden maaiveld uit laat 20ste-eeuws materiaal bestaat. Vertaling naar plankaart: Op de plankaart is dit tracédeel aangeduid als Waarde Archeologie 6. Deel 11: Molenwerf-Schuttersveld-Schipholweg-Stationsplein Archeologische waarden en verwachting: Voor het tracédeel Molenwerf-Schuttersveld geldt een gematigde archeologische verwachting. In het tracédeel Schipholweg-Stationsplein zijn (geen) archeologische waarden meer aanwezig. Het bolwerk van Molen de Valk behoort tot de stadsuitbreiding van 1611. Allerlei aanpassingen rond molen De Valk, de Beestenmarkt en de Lammermarkt (het ruimen van de Joodse begraafplaats, de veemarkt, aanleg van de parkeerplaats, sloop panden, loopgraven tijdens WOII en de aanleg van de nieuwe verkeersroute) hebben ervoor gezorgd dat het tracé waarschijnlijk zo ernstig verstoord is dat van intacte resten uit de 17de eeuw geen sprake meer kan zijn. Deze locatie biedt wel de mogelijkheid om meer over de recentere (bouw-)geschiedenis van het noordoostelijke deel van het huidige Leidse centrum te weten te komen. Mogelijk aan te treffen resten zijn: (gedempte) singelsloot, vestwal, funderingsresten (17de-20ste eeuw), brugaanleg en WOII loopgraven en –bebouwing. Incidenteel kan menselijk botmateriaal van de geruimde begraafplaats worden aangetroffen. In het bestemmingsplan zijn voor het tracédeel Molenwerf-Schuttersveld beschermende maatregelen opgenomen. Het stationsgebied, waaronder de Schipholweg en het Stationsplein, is sinds het laatste kwart van de 20e eeuw vaak op de schop geweest. Een tunnel loopt sinds midden jaren negentig onder het stationsplein door en heeft het bodemarchief hier onherstelbaar verstoord. Dientengevolge zijn voor dit tracédeel geen beschermende maatregelen opgenomen in het bestemmingsplan. Verstoring van de bodem: De eerste bebouwing aan het Schuttersveld dateert van eind jaren zestig. Panden en terreinen ten westen en oosten van het Schuttersveld zijn onderheid en onderkelderd. Het toekomstige tracé van de RijnGouwelijn-Oost over het Schuttersveld is door de aanleg van de weg in ieder geval tot een diepte van 100 cm ook geheel verstoord. 30 Het tracédeel Schipholweg-Stationsplein is geheel verstoord (zie boven). Vertaling naar plankaart: Op de plankaart is de Molenwerf-Schuttersveld aangeduid als Waarde Archeologie 6. Voor de overige delen van dit tracédeel zijn geen beschermende maatregelen opgenomen in het bestemmingsplan. Deel 12: Stationsplein tot Plesmanlaan Archeologische waarden en verwachting: Voor het tracédeel Sandifiortdreef geldt een gematigde archeologische verwachting. In het tracédeel Albinusdreef, Zernikedreef en Einsteinweg zijn (geen) archeologische waarden meer aanwezig. Voor het tracédeel direct ten oosten van de Ehrenfestweg geldt een hoge archeologische verwachting. Het terrein van het (voormalig) academisch ziekenhuis (Albinusdreef) is in het verleden volledig verstoord. Onderkelderde gebouwen zijn gesloopt en de bouw van het nieuwe ziekenhuis heeft ervoor gezorgd dat er geen archeologische resten meer aanwezig zijn. Ten noorden en zuiden van de Sandiforddreef is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hier kunnen eventueel archeologische resten aanwezig zijn daterend uit de IJzertijd tot Nieuwe Tijd. Op de hoek van de Zernikedreef/Darwinweg zijn op een diepte van 1.8 meter enkele sporen uit de Romeinse tijd gevonden. Deze vindplaats lijkt in oostelijke richting verder te lopen en ligt vermoedelijk buiten het tracé van de RijnGouwelijn-Oost.31 Ten noorden en zuiden van de Zernikedreef en de Einsteinweg is uitgebreid archeologisch onderzoek verricht.32 Hierbij is aangetoond dat de bodem plaatselijk 1 tot 1.30 meter is opgehoogd.33 Aan
30
Mondelinge mededeling diverse medewerkers van het Ingenieursbureau gemeente Leiden. Domburg, K.M. & C.R. Brandenburgh 2006: Darwinweg 2005 & 2006. Een inventariserend Veldonderzoek, Leiden (Bodemonderzoek in Leiden 21), 6. 31
9
weerszijden van de wegen zijn bovendien geen archeologische resten aangetroffen. Op basis van deze inventariserende onderzoeken kan geconcludeerd worden dat in dit deel van het tracé geen archeologische resten (meer) te verwachten zijn. Ten westen van de Ehrenfestweg is eveneens archeologisch onderzoek uitgevoerd.34 Archeologische resten zijn aangetroffen op ca. 150 meter ten westen van de Ehrenfestweg. Direct grenzend aan de Ehrenfestweg zijn geen archeologische resten gevonden. Hier kunnen grondsporen aanwezig zijn daterend uit de vroege en late middeleeuwen. In het bestemmingsplan zijn voor delen van dit tracé (Sandifortdreef en Ehrenfestweg) beschermende maatregelen opgenomen. Verstoring van de bodem: Aangenomen mag worden dat de bodem onder de Sandifortdreef en de Ehrenfestweg tot een diepte van minimaal 100 cm verstoord is.35 Aan weerszijden van de wegen in het gebied is de bodem tot een 36 diepte van minimaal 70 cm verstoord. Aan de oostzijde van de Ehrenfestweg is sprake van ophoging van 100-130 cm. Vertaling naar plankaart: Op de plankaart is de Sandifortdreef aangeduid als Waarde Archeologie 6. Het gebied rondom de Ehrenfestweg is aangeduid als Waarde Archeologie 5. Voor de overige delen van dit tracédeel zijn geen beschermende maatregelen opgenomen in het bestemmingsplan. Deel 13: Plesmanlaan-Transferium Archeologische waarden en verwachting: Voor het tracédeel Plesmanlaan geldt een hoge archeologische verwachting. Vanaf de A44Transferium zijn (geen) archeologische waarden (meer) aanwezig. In opdracht van gemeente Leiden is een inventariserend booronderzoek uitgevoerd in het RijnGouwelijn-tracé van de Plesmanlaan.37 Hieruit is een hoge archeologische verwachting naar voren gekomen voor resten uit de Middeleeuwen, zowel de Late als de Vroege Middeleeuwen. Archeologische indicatoren werden aangetroffen vanaf een diepte van circa 0,4 m –Mv tot circa 2,0 m –Mv (fosfaat). Dit komt overeen met de resultaten van een booronderzoek dat op het perceel direct ten noorden van de Plesmanlaan is uitgevoerd.38 Op deze locatie werden vergelijkbare vondsten gedaan. Mogelijk staat deze vindplaats in verband met de vroegmiddeleeuwse nederzetting die ten westen van de A44 is onderzocht.39 Ter plaatse van het viaduct is de bodem vermoedelijk tot grote diepte verstoord tijdens de aanleg van de weg. Het tracédeel aan de westzijde van het viaduct bevindt zich op het talud van de brug over de Rijn. Bodemingrepen vinden hier in opgebrachte grond plaats. In het bestemmingsplan zijn voor een deel van dit tracé (Plesmanlaan) beschermende maatregelen opgenomen.
Verstoring van de bodem: De bodem in dit tracédeel is plaatselijk slechts tot 40 cm diepte verstoord.40 Ter plaatse van het viaduct is de bodem vermoedelijk tot grote diepte verstoord tijdens de aanleg van de weg. Het
32
Hamburg, T.D., 2007: Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek te Leiden Sylviusterrein en Boerhaveterrein, Leiden (Archolrapport 73). Domburg, K.M. & C.R.Brandenburgh, 2008: Inventariserend Veldonderzoek Bio-Sciencepark, Leiden (Bodemonderzoek in Leiden 23). Jansen, B. & C.N. Kruithof, 2008: Plangebied Leeuwenhoek, deelgebieden sportvelden en Max Plamckweg, gemeente Leiden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, Amsterdam (Raapnotitie 2575). 33 Ophoging geldt vooral voor het oostelijk deel van de Zernikedreef. Ten westen van het kruispunt met de Archimedesweg was de ophoging gering (70-100 cm). 34 Jansen & Kruithof 2008. 35 Mondelinge mededeling diverse medewerkers van het Ingenieursbureau gemeente Leiden. 36 Jansen & Kruithof 2008. 37 De Kruif 2007 38 Jansen & Kruithof 2008. 39 Hemminga, M. & T.D. Hamburg, 2006: Een Merovingische nederzetting op de oever van de Oude Rijn, Leiden (Archolrapport 69). 40 De Kruif 2007.
10
tracédeel aan de westzijde van het viaduct bevindt zich op het talud van de brug over de Rijn. Bodemingrepen vinden hier in opgebrachte grond plaats. Vertaling naar plankaart: Op de plankaart is het tracédeel aangeduid als Waarde Archeologie 3.
11