REDACTIE: Mw. mr. L. Porsius Inspecteur loonheffingen, Belastingdienst te Amsterdam
THEMANUMMER
Mr. C.F.M. Berkhout Senior wetgevingsjurist, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Den Haag Mr. J.J. de Nooy Belastingadviseur Loonheffingen, IJ-LAND Belastingadvies te Amsterdam F.E. Dekker Belastingadviseur, Loyens & Loeff Advocaten, belastingadviseurs en notarissen, kantoor Rotterdam Drs. J.M. de Vreede Senior adviseur, Ernst & Young Belastingadviseurs, kantoor Den Haag
ABONNEMENTEN: Fiscaal up to Date Postbus 125 5600 AC Eindhoven Tel: 040 - 2 925 950 Abonnementen kunnen op elk gewenst tijdstip ingaan en lopen automatisch door, indien zij niet 2 maanden voor het verstrijken van de abonnementstermijn schriftelijk zijn opgezegd. Hoewel uiterste zorg is besteed aan de inhoud van Beloning & Belasting ®, aanvaardt de uitgever noch de redactie enige aansprakelijkheid voor onvolledigheid of onjuistheid of voor gevolgen daarvan. Verveelvoudigen en openbaarmaking van Beloning & Belasting is slechts toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. ISSN: 0925-4544
Uitzendondernemingen in het Polderlandschap van Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in Nederland Bezien vanuit het perspectief van de Metaal en Techniek
Pagina 2
Nummer 6 27 maart 2014
VOORWOORD De maaltijd die u met dit themanummer wordt voorgeschoteld, betreft op het eerste oog geen dagelijkse kost. Desondanks hebben uitzendondernemingen (en hun adviseurs) er dagelijks mee te maken. Ook betreft het een maaltijd die altijd op de menukaart staat vermeld van werkgevers- en werknemersverenigingen (Sociale Partners) die betrokken zijn bij de Bedrijfstakregelingen voor de Uitzendbranche. Het gaat hier om een Bedrijfstakpensioenregeling en Bedrijfstakcao-regelingen voor de Uitzendbranche, die op verzoek van de Sociale Partners door de Minister (wettelijk) verplicht gesteld zijn voor de Bedrijfstak van de Uitzendbranche. Alle uitzendwerkgevers in Nederland krijgen hierdoor ‘op de ene of de andere wijze’ de in dit themanummer geschetste problematiek met betrekking tot Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Uitzendbranche voorgeschoteld. Indien een uitzendwerkgever ook nog eens gespecialiseerd is in een bepaalde andere Bedrijfstak, bijvoorbeeld de ‘Metaal en Techniek’, de ‘Bouwnijverheid’ of het ‘Beroepsvervoer over de Weg’, dan kan de maaltijd als zeer taai (zo niet onverteerbaar) worden ervaren. Er dient dan namelijk te worden vastgesteld of deze uitzendwerkgever verplicht is tot deelneming in de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen voor ofwel de Uitzendbranche, ofwel enige andere Bedrijfstak. De spreekwoordelijke ‘kok die kan koken voor alle monden’, is helaas nog steeds niet gevonden. Daarom wordt in dit themanummer deze problematiek (slechts) uitgelegd vanuit het perspectief van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek en niet tevens vanuit het perspectief van alle andere Bedrijfstakken. Dit laatste zou namelijk een boekwerk opleveren waar menigeen ‘zijn tanden op stuk zou bijten’. Via de gekozen weg wordt inzichtelijk gemaakt waarop gelet moet worden bij de beantwoording van de vraag of een uitzendwerkgever kwalificeert als een Werkgever in de Bedrijfstak voor de Uitzendbranche, of als een Werkgever in een andere Bedrijfstak, in dit geval de Metaal en Techniek. Dient de betreffende uitzendwerkgever de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Uitzendbranche, of die van ‘de andere Bedrijfstak’ toe te passen? Welke arbeidsvoorwaarden zijn van toepassing? Aan welke Bedrijfstakfondsen dient de uitzendwerkgever pensioenpremies en cao-bijdragen te voldoen? Dit zijn voor werkgevers en werknemers belangrijke vragen, waarop in dit themanummer antwoord wordt gegeven. In paragraaf 1 en 2 van dit themanummer wordt het systeem van verbindendverklaring door de Minister van Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen uitgelegd. Vervolgens worden in paragraaf 3 en 4 achtereenvolgens de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in enerzijds de Uitzendbranche en anderzijds de Metaal en Techniek toegelicht. In paragraaf 5, 6 en 7 wordt uiteengezet dat het ontgaan door een in de Metaal en Techniek gespecialiseerde uitzendwerkgever van de toepasselijkheid van beide Bedrijfstakregelingen niet tot de mogelijkheden behoort. Daarna wordt in paragraaf 8 en 9 de in deze Bedrijfstakregelingen vermelde ‘samenloopbepaling’ behandeld, die voorkomt dat een uitzendwerkgever verplicht kan worden deel te nemen in de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van zowel de Metaal en Techniek als de Uitzendbranche. Dit themanummer wordt in paragraaf 10 afgesloten met een viertal bondige conclusies, die samen enig houvast bieden bij het beantwoorden van de vraag of een werkgever onder de werkingssfeer van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek, dan wel die van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Uitzendbranche valt. Deze, in paragraaf 10, vermelde conclusies kunnen tevens enig houvast bieden voor de beoordeling van grensgeschillen tussen de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van de Uitzendbranche met andere Bedrijfstakken dan de Metaal en Techniek. Het verdient derhalve aanbeveling in ieder geval ‘dit toetje’, bestaande uit vier korte alinea’s achterin dit themanummer, te nuttigen. Ten slotte zult u bij lezing van dit themanummer vaststellen dat daarin vele bronnen zoals wetgeving, literatuur en gerechtelijke uitspraken worden geciteerd. Deze citaten worden geserveerd aan de fijnproever en kunt u desgewenst bij het lezen van dit themanummer buiten beschouwing laten. In ieder geval wens ik u veel leesplezier toe. M.J.H. Halsema.1
Nummer 6 27 maart 2014
Pagina 3
INHOUD 1. Inleiding 4 1.1 Systeem van verbindendverklaring van Bedrijfstakregelingen 4 1.2 De werkingssfeerbepaling is relevant 6 1.3 Uitlegregels van de Hoge Raad 8 2. Geen overlap van werkingssferen 10 2.1 De Stichting van de Arbeid 10 2.2 Algemeen verbindendverklaring van Bedrijfstakcao-regelingen 11 2.3 Verbindendverklaring van Bedrijfstakpensioenregelingen 12 3. De Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Uitzendbranche 14 3.1 StiPP 14 3.2 NBBU, ABU en NVUB 15 3.3 Drie conclusies 17 3.3.1 De eerste conclusie: Cao-regelingen Uitzendbedrijfstak 17 3.3.2 De tweede conclusie: Pensioenregeling Uitzendbedrijfstak 17 3.3.3 De derde conclusie: Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen Uitzendbranche 18 4. De Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek 19 4.1 Een arbeidsovereenkomst 19 4.2 Werkgever in de Metaal en Techniek & Werkgever in de Bedrijfstak 20 4.3 Betrokkenheid bij werkzaamheden in de Metaal en Techniek 22 5. Zijn er mogelijkheden tot het ontgaan van Bedrijfstakregelingen? 25 6. Aanknopingspunten tegen het ontgaan van Bedrijfstakregelingen 28 6.1 Kantonrechter Arnhem: fictieve werkvloer 28 6.2 Hof Den Bosch: werkvloercriterium 29 6.3 Hoge Raad: activiteitencriterium 29 6.4 Conclusie 29 7. De ratio van de beginselen van de relatieve hoofdzaak en de fictieve werkvloer 31 8. De samenloopbepaling ter voorkoming van overlappende werkingssferen 33 9. De 75/25%-norm van de samenloopbepaling nader bezien 34 10. Conclusies 35 Noten 36
Auteur: M.J.H. Halsema Advocaat bij Loyens & Loeff N.V., Advocaten, Belastingadviseurs en Notarissen, kantoor te Rotterdam. Mr. Halsema is als advocaat betrokken geweest bij meerdere zaken die in dit themanummer worden behandeld. Dit themanummer is op persoonlijke titel door mr. Halsema geschreven.
Pagina 4
Nummer 6 27 maart 2014
1. INLEIDING Nederland kent een polderlandschap.2 Dit geldt niet alleen voor haar door sloten gescheiden grazige, vlakke weiden met koeien en windmolens. Er is ook een vlak landschap op het gebied van arbeidsvoorwaarden gecreëerd door werkgeversverenigingen en werknemersverenigingen binnen te onderscheiden Bedrijfstakken. Dit noemen wij dan populair het “level playing field” dat dient te voorkomen dat er binnen die Bedrijfstakken op arbeidsvoorwaarden met elkaar wordt geconcurreerd. Een tweetal Nederlandse wetten maakt het mogelijk om afspraken van representatieve verenigingen van werkgevers en werknemers in een bepaalde Bedrijfstak over een pensioenregeling en cao-regelingen, aan die Bedrijfstak dwingend op te leggen, zodat deze ook gelden voor werkgevers en werknemers die niet zijn aangesloten bij een werkgeversvereniging of een werknemersvereniging. Deze twee wetten betreffen de Wet verplichte deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds 2000 en de Wet op het Algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van Collectieve arbeidsovereenkomsten. De Minister verklaart dan op verzoek van de representatieve werknemersverenigingen en werkgeversverenigingen Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen verbindend voor de gehele Bedrijfstak. In geval van het door de Minister op verzoek van de werknemersverenigingen en werkgeversverenigingen (hierna: de Sociale Partners) verbindend verklaren van dergelijke regelingen, dienen de werkgevers binnen een Bedrijfstak verplicht (a) de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de Collectieve arbeidsovereenkomst binnen de Bedrijfstak toe te passen, (b) cao-bijdragen op grond van algemeen verbindend verklaarde fondsenbepalingen in een Collectieve arbeidsovereenkomst aan een of meer Bedrijfstakcao-fondsen te voldoen en (c) werknemers aan te melden bij en pensioenpremies te voldoen aan het door de Minister verplicht gestelde Bedrijfstakpensioenfonds. Ook is Nederland het land van de zogenaamde ruilverkaveling, ook wel kavelruil genoemd. Dit is een proces waarbij eigenaren van een stuk land, de grondgebruikers, kavels met elkaar ruilen. De grondgedachte daarachter is dat alle grondgebruikers hun “grondpositie daardoor beter op orde” hebben. Iets vergelijkbaars heeft zich de afgelopen jaren afgespeeld binnen het zojuist beschreven “level playing field” op arbeidsvoorwaarden. Oorzaken daarvan zijn enerzijds het ontwikkelen van uitzendwerkgevers tot specialistische aanbieders van werknemers binnen één Bedrijfstak en anderzijds het ontwikkelen van Bedrijfstakwerkgevers tot uitzendwerkgevers binnen of buiten de eigen Bedrijfstak. Dit leidde tot een verstoring van het level playing field binnen de verschillende Bedrijfstakken, waaronder de Metaal en Techniek. Om die reden zijn de Sociale Partners die betrokken zijn bij de Bedrijfstakregelingen in enerzijds de Uitzendbranche en anderzijds de Metaal en Techniek tot ruilverkaveling overgegaan. Met andere woorden: deze Sociale Partners hebben afspraken gemaakt om toekomstige grensgeschillen te voorkomen door de scheiding tussen hun grondgebieden te herdefiniëren. Inmiddels zijn er de nodige gerechtelijke procedures gevoerd over de precieze uitleg van deze herdefiniëring van de grondgebieden. Als gevolg van deze gerechtelijke procedures is er (meer) duidelijkheid ontstaan over de contouren en grenzen van het polderlandschap. Daarover gaat dit themanummer. Allereerst volgen hierna enkele inleidende opmerkingen met betrekking tot het systeem van verbindend verklaren van Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen en de uitleg van de daarin vermelde werkingssfeerbepalingen, die de reikwijdte bepalen van het grondgebied van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen voor enerzijds de Metaal en Techniek en anderzijds de Uitzendbranche. 1.1
Systeem van verbindendverklaring van Bedrijfstakregelingen
Als gezegd, biedt de Wet verplichte deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds 2000 de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de mogelijkheid op verzoek van Sociale Partners binnen een bepaalde Bedrijfstak deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds verplicht te stellen. Op grond van artikel 2 lid 1 van de Wet verplichte deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds 2000 kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid letterlijk (Wet verplichte deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds 2000 van 21 december 2000, Stb. 628, hierna: Wet Bpf):3
Nummer 6 27 maart 2014
Pagina 5
“op aanvraag van het georganiseerde bedrijfsleven binnen een bedrijfstak dat naar zijn oordeel een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds voor een of meer bepaalde groepen van personen die in de betrokken bedrijfstak werkzaam zijn, verplicht stellen”.
Een Besluit van de Minister tot verplichtstelling van deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds geldt in beginsel voor onbepaalde tijd. Een dergelijk Besluit wordt ook wel een Verplichtstellingsbeschikking genoemd. Het is belangrijk zich te realiseren dat een later door Sociale Partners in de ene Bedrijfstak ingediende aanvraag om verplichtstelling dient te worden afgebakend van een eerder ingediende aanvraag om verplichtstelling in een andere Bedrijfstak. Dienaangaand vermelden de Beleidsregels Toetsingskader Wet Bpf 2000 het navolgende (Staatscourant 15 december 2011, nummer 22535, hierna: Toetsingskader Wet Bpf): “Met het Toetsingskader Wet Bpf 2000 werd aangesloten bij het in 1998 tot stand gekomen Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring van CAO-bepalingen (Toetsingskader AVV, Stcrt. 1998, nr. 240, laatstelijk gewijzigd per 1 oktober 2010, Stcrt. 2010, 13489). Omdat de duur en betekenis van een besluit tot verplichtstelling (in beginsel voor onbepaalde tijd) een andere is dan bij een besluit tot algemeen verbindend verklaring (bepaalde tijd met een maximum van vijf jaar voor fonds-CAO’s), zijn de procedures niet helemaal gelijk. Daar waar mogelijk is, wordt in het Toetsingskader Wet Bpf 2000 aansluiting gezocht bij het Toetsingskader AVV. Het is mogelijk dat de werkingssferen van twee verschillende bedrijfstakpensioenfondsen elkaar overlappen. Zo’n overlap van werkingssferen komt meestal aan het licht via ingediende zienswijzen. Wanneer deelname in een van de betrokken bpf-en al verplicht gesteld is zal dit ertoe leiden dat een later ingediende aanvraag om verplichtstelling daarvan afgebakend moet worden”.
Het uitgangspunt van de hierboven vermelde wetgeving, te weten de Wet Bpf en het Toetsingskader Wet Bpf, is derhalve dat de werkingssferen van de verschillende Besluiten van de Minister tot verplichte deelneming in enig Bedrijfstakpensioenfonds dusdanig van elkaar zijn afgebakend dat er geen overlap (ook wel genoemd samenloop) van deze werkingssferen bestaat. Het is niet de bedoeling dat een werknemer verplicht wordt tot deelneming in twee te onderscheiden Bedrijfstakpensioenfondsen en zijn werkgever verplicht wordt tot afdracht van pensioenpremies aan twee verschillende Bedrijfstakpensioenfondsen voor dezelfde werknemer. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan, als gezegd op verzoek van Sociale Partners, ook bepalingen van een Collectieve arbeidsovereenkomst binnen een Bedrijfstak algemeen verbindend verklaren. Artikel 2 lid 1 van de Wet op het Algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van Collectieve arbeidsovereenkomsten vermeldt in dit verband het navolgende (Wet van 25 mei 1937, Stb. 1937, 801, hierna: Wet Avv Cao):4 “Onze Minister kan bepalingen van eene collectieve arbeidsovereenkomst, die in het geheele land of in een gedeelte des lands voor eene - naar zijn oordeel belangrijke meerderheid van de in een bedrijf werkzame personen gelden, in het geheele land of in dat gedeelte des lands algemeen verbindend verklaren. Deze bepalingen zijn dan, behalve in de gevallen door Onzen Minister uitgezonderd, binnen dat gebied verbindend voor alle werkgevers en werknemers ten aanzien van arbeidsovereenkomsten, die naar den aard van den arbeid, waarop zij betrekking hebben, onder de collectieve arbeidsovereenkomst vallen of zouden vallen, hetzij deze arbeidsovereenkomsten op het tijdstip, waarop de werking der verbindendverklaring aanvangt, reeds gesloten zijn, hetzij zij daarna gesloten worden”.
Ook het door de Minister algemeen verbindend verklaren van bepalingen van een Collectieve arbeidsovereenkomst is aan de nodige spelregels gebonden. Het Toetsingskader Algemeen verbindend verklaring van bepalingen van een Collectieve arbeidsovereenkomst vermeldt in dit verband bijvoorbeeld dat arbeidsvoorwaardenbepalingen van een Collectieve arbeidsovereenkomst maximaal voor een periode van twee jaar en fondsenbepalingen van een Collectieve arbeidsovereenkomst maximaal vijf jaar algemeen verbindend mogen worden verklaard (Staatscourant 6 december 2013, nummer 34009, onder 4.3., 4.4. en 6.2.1., hierna: Toetsingskader Avv Cao):
Pagina 6
Nummer 6 27 maart 2014
“Niet voor avv in aanmerking komen
(…) 4. cao-bepalingen over pensioenen. Pensioenen zijn voorzieningen met een eigen, door de Pensioenwet bepaald regime. Voor pensioenen bestaat analoog aan het algemeen verbindend verklaren van CAObepalingen de “verplichte deelname” op basis van de wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds (WBpf 2000).”
en “De maximale looptijd van een besluit tot avv bedraagt twee jaar, met uitzondering van bepalingen ten aanzien van fondsen (artikel 2, tweede lid, Wet avv). Een avv-besluit met betrekking tot fondsen kan voor een maximale looptijd van vijf jaar gelden (artikel 2, tweede lid, Wet avv juncto artikel 18, Wet CAO).” en “Bepalingen inzake de werkingssfeer die geen duidelijke afbakening van de rechtsgebieden bevatten of die overlapping met een of meer andere cao’s waarvan bepalingen algemeen verbindend zijn verklaard of doorgaans algemeen verbindend worden verklaard teweeg brengen, worden niet algemeen verbindend verklaard.”
Net als bij een Besluit van de Minister tot verplichte deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds, geldt voor een Besluit van de Minister tot algemeenverbindendverklaring van Caobepalingen dat werkingssfeerbepalingen die geen duidelijke afbakening met andere Bedrijfstakken bevatten, niet door de Minister algemeen verbindend worden verklaard. Het is dus belangrijk zich te realiseren dat het systeem van verbindendverklaring door de Minister van Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen tot uitgangspunt heeft dat er geen overlap bestaat tussen de werkingssferen van de verschillende Bedrijfstakken. De verschillende werkingssfeerbepalingen in te onderscheiden Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen zijn derhalve van groot belang. De Bedrijfstakkavels binnen het Nederlandse polderlandschap dienen derhalve duidelijk van elkaar te zijn afgebakend. 1.2
De werkingssfeerbepaling is relevant
De Hoge Raad oordeelde al in zijn arrest van 6 januari 1995 in de zaak Derksen/Iselmar Recreatie B.V.5 dat de vraag naar de toepasselijkheid van een Bedrijfstakregeling zal “moeten worden beantwoord aan de hand van de werkingssfeerbepaling” in de betreffende regeling. De tekst van de werkingssfeerbepaling is derhalve van groot belang. Prof. mr. P.A. Stein signaleert in zijn noot6 bij laatstgenoemd arrest (terecht) dat de werkingssfeerbepaling “prevaleert boven de wettelijke maatstaf van de aard van de te verrichten werkzaamheden” zoals vermeld in artikel 2 lid 1 Wet Avv Cao (met betrekking tot algemeen verbindend verklaarde bepalingen van Collectieve arbeidsovereenkomsten, NJ 1995, 549): “Wanneer een CAO algemeen verbindend wordt verklaard, doet zich de vraag voor wat beslissend is voor de omvang van haar werking: het bedrijf waar de arbeid wordt verricht of de aard van de te verrichten arbeid. Terwijl de aard van de arbeid het wettelijk uitgangspunt is (art. 2 lid 1 van de Wet Algemeen Verbindend Verklaring), richt de praktijk zich tegenwoordig meer op de werkingssfeer-bepaling in de CAO, die niet naar de aard van de werkzaamheden pleegt te verwijzen, maar naar de bedrijven waarin de CAO moet worden toegepast; naar men mag aannemen ter voorkoming van onzekerheid. De werkingssfeer-bepaling in de algemeen-verbindend-verklaring (avv) berust op art. 8.5 lid 3 onder c van de wet. Het bovenstaande arrest sluit bij die ontwikkeling aan door te beslissen dat de werkingssfeer-bepaling in de beschikking tot algemeen-verbindendverklaren prevaleert boven de wettelijke maatstaf van de aard van de te verrichten werkzaamheden.”
Nummer 6 27 maart 2014
Pagina 7
Deze zaak Derksen/Iselmar Recreatie B.V. betreft het al dan niet toepasselijk zijn van algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een Collectieve arbeidsovereenkomst met arbeidsvoorwaarden. Mevrouw Derksen stelt in deze zaak namelijk dat er loonsuppletie door Iselmar Recreatie B.V. moet plaatsvinden, nu naar haar mening de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de Horeca-Cao, in plaats van de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de Metaalbewerkingsbedrijf-Cao, van toepassing zijn. De Hoge Raad oordeelt (als gezegd) dat deze vraag aan de hand van de relevante werkingssfeerbepalingen van enerzijds de Horeca-Cao en anderzijds de Metaalbewerkingsbedrijf-Cao moet worden beantwoord. De aard van de door mevrouw Derksen verrichte arbeid is voor het antwoord op het werkingssfeervraagstuk, te weten of de Metaalbewerkingsbedrijf-Cao dan wel de HorecaCao van toepassing is, niet van primair belang. Het gaat om te beginnen om de tekst van de verschillende werkingssfeerbepalingen. De Hoge Raad acht in zijn arrest van 27 mei 2011 (mede) relevant voor de uitleg van werkingssfeerbepalingen dat er geacht wordt geen sprake te zijn van overlappende werkingssferen tussen te onderscheiden Bedrijfstakken. In dat verband oordeelt de Hoge Raad ter zake de werkingssfeer van enerzijds de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Bouwnijverheid en anderzijds de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek dat het (MT-Fondsen en Mn Services N.V./BAM Geleiderail B.V. en Cordares Diensten B.V., r.o. 3.4.2): 7 “(...) aannemelijk is dat beide CAO’s aldus zijn geformuleerd dat een overlapping van de werkingssfeer daarvan zoveel mogelijk wordt voorkomen. In dat verband komt mede betekenis toe aan het feit dat werkingssfeerbepalingen van een CAO die overlappen met dergelijke bepalingen van een andere CAO, blijkens de beleidsregels van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, neergelegd in het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalingen (laatstelijk Stcrt. 2010, nr. 13489) niet algemeen verbindend worden verklaard, terwijl een overeenkomstig beleid wordt gevoerd voor de verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds.”
In deze BAM Geleiderail-zaak gaat het om het antwoord op de vraag of geleiderailwerkzaamheden (werkzaamheden aan vangrails) kwalificeren als metaalbewerkingswerkzaamheden (die onder de werkingssfeer van de Bedrijfstakregelingen in de Metaal en Techniek vallen) of als civieltechnische werkzaamheden (die onder de werkingssfeer van de Bedrijfstakregelingen in de Bouwnijverheid vallen). De Hoge Raad oordeelt dat dergelijke werkzaamheden worden uitgesloten van de werkingssfeer van de Bedrijfstakregelingen in de Bouwnijverheid en worden ingesloten door de werkingssfeer van de Bedrijfstakregelingen in de Metaal en Techniek.8 In de noot bij dit arrest schrijft mr. dr. E. Koot-van der Putte het navolgende (JAR 2011, 172): “Deze uitspraak maakt pijnlijk duidelijk hoe lastig het is zekerheid te verschaffen over de uitleg van werkingssfeerbepalingen van een CAO. Dit is wel wat regelmatig wordt gevraagd door cliënten. Echter, vergif kan men er niet op innemen, en men moet niet te gevoelig zijn voor slapeloze nachten.”
In de hierboven weergegeven arresten van de Hoge Raad van 6 januari 1995 en 27 mei 2011 komt de relatie van de Bedrijfstakregelingen in de Metaal en Techniek tot andere Bedrijfstakregelingen (zoals de Bedrijfstak Horeca & Catering en de Bedrijfstak Bouwnijverheid) aan de orde. De Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek vormen9 niet alleen een materieel-wettelijk systeem zonder overlappende werkingssferen met (bijvoorbeeld) de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Bouwnijverheid, maar tevens met de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Uitzendbranche. Ter beperking van eventuele “slapeloze nachten” worden hierna in paragraaf 2 van dit themanummer de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Uitzendbranche uitgelegd in het perspectief van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek. Dergelijke Bedrijfstakregelingen dienen te worden uitgelegd aan de hand van de door de Hoge Raad geformuleerde ‘cao-norm’.10 Deze cao-norm wordt hierna eerst toegelicht aan de hand van een citaat van Advocaat-Generaal prof. mr. D.W.F. Verkade uit diens Conclusie bij een voor dit themanummer relevant ‘standaardarrest’ van de Hoge Raad.11
Pagina 8 1.3
Nummer 6 27 maart 2014
Uitlegregels van de Hoge Raad
Bij de uitleg van bepalingen van Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen gaat het in beginsel om een objectieve uitleg van de tekst van die bepaling; de cao-norm. Deze geldt dus ook voor de uitleg van werkingssfeerbepalingen in dergelijke Bedrijfstakregelingen. De voor de uitleg van Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen relevante cao-norm is als volgt samengevat door de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad, prof. mr. Verkade, in zijn Conclusie bij het arrest van de Hoge Raad in de zaak tussen Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Landbouw en Agrarisch Loonbedrijf Geert van den Berg B.V. (Hoge Raad 20 mei 2005, JAR 2005, nummer 154, Conclusie A-G, onder 3.8). “In het arrest wordt in herinnering gebracht dat de CAO-norm een uitleg naar objectieve maatstaven inhoudt, waarbij als te hanteren gezichtspunten kunnen fungeren (i) de elders in de CAO gebruikte formuleringen, (ii) de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de verschillende mogelijke interpretaties, (iii) de bewoordingen van de eventueel bij de CAO behorende schriftelijke toelichting12 en (iv) de kenbare bedoelingen bij de uit te leggen bepaling.13 Uit het arrest DSM-Chemie/Fox volgt voorts dat de Hoge Raad niet uitgesloten acht dat bij de CAO-uitlegmaatstaf een rol kunnen spelen: (v) de ratio van de betreffende regeling, (vi) de redelijkheid van (de uitkomst van) de verschillende interpretaties en (vii) de mate waarin de verschillende mogelijke interpretaties passen binnen het systeem van de gehele regeling. 3.9 Andere - deels overlappende - mogelijk te hanteren objectieve maatstaven zijn, blijkens verdere arresten van de Hoge Raad: viii. de vorige CAO,14 ix. de vraag of bepaalde situaties met de in de CAO-bepaling genoemde gevallen kunnen worden gelijkgesteld;15 x. de aard van de bestreken arbeid16 en (xi) de (schriftelijke toelichting bij een) latere versie van de uit te leggen CAO.17
Daarbij heeft het Hof Den Bosch (bij arrest van 13 mei 2003) al eerder geoordeeld dat [JAR 2003, nummer 200, Xerox/Verheyen (r.o. 4.4)]: “Niet wordt uitgesloten dat bij de uitleg van een CAO beding ook aan andere objectief vast te stellen omstandigheden betekenis kan worden toegekend in het bijzonder aan de wet, het systeem van de wet en overeenkomstige regelingen die voorkomen in andere CAO’s.
Voorts heeft de Hoge Raad geoordeeld dat (a) zelfs een taalkundig eenduidige Cao-bepaling tegen de letterlijke betekenis in kan worden uitgelegd wanneer duidelijk is dat de bedoeling van Cao-partijen afwijkt van de letterlijke tekst van de Cao-bepaling18 en voorts (b) een taalkundig eenduidige bepaling op grond van de aard van de gehele regeling tegen haar letterlijke betekenis in kan worden uitgelegd.19 In beginsel gaat het bij de uitleg van werkingssfeerbepalingen van Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen kort gezegd om een objectief taalkundige uitleg, waarbij tevens aan andere objectief kenbare omstandigheden betekenis kan worden toegekend, terwijl “de redelijkheid en billijkheid” bij deze uitleg ook een rol kunnen spelen. Kort samengevat zal het (inmiddels) duidelijk zijn dat de uitleg van werkingssfeerbepalingen van Bedrijfstakregelingen bepaald niet altijd een eenvoudige zaak is. Ten slotte acht de Hoge Raad het blijkens het eerder genoemde BAM Geleiderail-arrest20 voor de uitleg van de werkingssfeer van Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van belang dat het systeem van verbindendverklaring door de Minister naar de aard geen overlap van werkingssfeerbepalingen met zich meebrengt. Prof. mr. C.J. Loonstra merkt over het BAM Geleiderail-arrest op:21
Nummer 6 27 maart 2014
Pagina 9
“De Hoge Raad betrok in een arrest uit 2011 bij de uitleg van de werkingssfeer van cao’s voor het eerst in de rechtspraak het feit dat cao’s op dusdanige wijze worden geformuleerd dat overlapping van de werkingssfeer daarvan zo veel mogelijk wordt voorkomen en dat het voorkomen van overlappende werkingssferen ook onderdeel is van het door de minister van SZW te voeren avv-beleid.”
De Hoge Raad gaat blijkens het BAM Geleiderail-arrest uitdrukkelijk in op de (uitsluitend uit objectieve bronnen zoals het Toetsingskader Avv Cao en het Toetsingskader Wet Bpf kenbare) bedoeling (ook van Sociale Partners), te weten dat er geen overlap van werkingssferen tussen te onderscheiden Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen binnen de Nederlandse polder bestaat.
Pagina 10 2.
Nummer 6 27 maart 2014
GEEN OVERLAP VAN WERKINGSSFEREN
Geruime tijd geleden is binnen het baken van onze Nederlandse polder, te weten de Stichting van de Arbeid, het probleem van overlappende werkingssferen van Bedrijfstakregelingen gesignaleerd die een uitzendonderneming kunnen binden. Dit is, als gezegd, uiteindelijk de reden geweest om tot ruilverkaveling binnen de Nederlandse Bedrijfstakpolder over te gaan. Daarop wordt hierna nader ingegaan. 2.1
De Stichting van de Arbeid
De Stichting van de Arbeid (STAR)22 is het landelijk overlegorgaan voor de centrale organisaties van zowel werkgevers als werknemers in Nederland. De STAR signaleert reeds in haar Nota van 17 oktober 200123 het probleem van overlappende werkingssferen van Bedrijfstakregelingen die een uitzendonderneming kunnen binden.24 De STAR ziet drie situaties die een dergelijke overlap tot gevolg kunnen hebben, te weten (a) de definitie van de werkingssfeer in de verschillende Bedrijfstakregelingen, (b) de wettelijke kwalificatie van de uitzendovereenkomst als een arbeidsovereenkomst en (c) de opkomst van gespecialiseerde uitzendondernemingen in de verschillende Bedrijfstakken: 25 “De eerste situatie is het gevolg van historisch gegroeide verschillen in werkingssfeeromschrijving. Sommige sectoren definiëren hun werkingssfeer op basis van de economische activiteiten van ondernemingen en andere op basis van het type werkzaamheden dat door werknemers wordt verricht, ongeacht de arbeidsrelatie die daaraan ten grondslag ligt. Dit laatste kan betekenen dat (soms als onbedoeld gevolg) een uitzendonderneming die uitzendwerknemers in de desbetreffende sector tewerk stelt om arbeid als benoemd in de werkingssfeer van de sector-CAO te verrichten, in beginsel ook onder de werkingssfeer van die CAO komt te vallen. Wanneer deze sector-CAO algemeen verbindend is verklaard, gelden de desbetreffende bepalingen ook voor de uitzendonderneming en haar werknemers. De tweede situatie is het gevolg van de wetgeving Flexibiliteit en Zekerheid.26 Daarin wordt de uitzendovereenkomst wettelijk gedefinieerd als een arbeidsovereenkomst, waarbij de werknemer (uitzendkracht) door zijn werkgever (de uitzendonderneming) aan een derde (de inlener) ter beschikking wordt gesteld om onder toezicht en leiding van die derde arbeid te verrichten (artikel 7:690 BW).27 In aansluiting op de wetswijzigingen werd ook de werkingssfeer van de uitzend-CAO(‘s) herzien. Als gevolg van die nieuwe juridische werkelijkheid en de daarop geënte nieuwe werkingssfeer van de uitzend-CAO(‘s) werden detacheringsbedrijven, die tot dan toe veelal geacht werden niet onder de uitzendCAO te vallen en vaak wel vanwege hun specialistische karakter onder bedrijfstak-CAO’s vielen, geconfronteerd met een situatie waarin zij potentieel onder de werkingssfeer van meer dan één CAO vallen. Ook worden bedrijfstakken geconfronteerd met de vraag of zij deze detacheerders nu wel of niet als “werkgevers in de bedrijfstak” willen (blijven) beschouwen. De derde situatie doet zich voor in bedrijfstakken waar in toenemende mate gespecialiseerde uitzendondernemingen werkzaam zijn, en waar soms de behoefte bestaat om - vanwege dit specialistische karakter en de binding aan een specifieke sector of samenhangende cluster van sectoren - deze gespecialiseerde uitzenders in de werkingssfeer expliciet aan te duiden als ‘werkgever in de bedrijfstak’.”
Vervolgens signaleert de STAR in haar Nota van 2001 dat,28 “mede als gevolg van de wetgeving inzake Flexibiliteit en Zekerheid, de grenzen vervagen tussen uitzendondernemingen en andere ondernemingen”. In dit verband wijst de STAR erop dat (a) uitzendwerkgevers zich ontwikkelen tot specialistische aanbieders van werknemers binnen een Bedrijfstak, (b) Bedrijfstakwerkgevers binnen en buiten de eigen Bedrijfstak werknemers gaan uitzenden en (c) detacheringsbureaus zich op het grensvlak van Bedrijfstakken bewegen, hetgeen tot een verstoring van het level playing field op arbeidsvoorwaarden leidt (pagina 16 en verder):
Nummer 6 27 maart 2014
Pagina 11
“Sommige uitzendondernemingen ontwikkelen zich tot specialistische aanbieders van personeelsdiensten binnen één sector of enkele nauw samenhangende sectoren. Ondernemingen binnen een bedrijfstak gaan een deel van hun personeel uitzenden binnen of buiten de eigen bedrijfstak.29 Detacheringsbureaus bewegen zich op het grensvlak van enkele sectoren en zijn soms nauwelijks te onderscheiden van (onder) aannemers. Het vorenstaande maakt een herbezinning op en herdefiniëring van werkingssfeerdefinities in CAO’s gewenst, mede met het oog op het voorkomen van mogelijke verstoringen van concurrentieverhoudingen. Met name op dit terrein luisteren de te kiezen oplossingen zeer nauw. Immers, er is pas geen sprake meer van overlapping van werkingssferen als werkingssfeerbepalingen in bedrijfstak-CAO en uitzend-CAO elkaar zeer precies en spiegelbeeldig uitsluiten.”
De door de STAR gesignaleerde (mogelijke) verstoring van het level playing field op arbeidsvoorwaarden en daarmee van de concurrentieverhoudingen binnen de polder, is voor de STAR aanleiding aanbevelingen te doen ter voorkoming van overlapping van werkingssferen van de Bedrijfstakregelingen voor de Uitzendbranche met andere Bedrijfstakken. Uiteindelijk komt de STAR in haar Nota van 17 oktober 2001 tot aanbevelingen voor een adequate afbakening en regulering van Bedrijfstakcao-regelingen die van toepassing kunnen zijn op uitzendwerknemers en uitzendondernemingen. Inmiddels vermelden de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in enerzijds de Metaal en Techniek en anderzijds de Uitzendbranche geruime tijd weliswaar spiegelbeeldige samenloopbepalingen ter voorkoming van overlappende werkingssferen, zoals door de Stichting van de Arbeid aanbevolen, maar is er de afgelopen jaren toch een aantal gerechtelijke procedures gevoerd waarbij de uitleg van (onder meer) die samenloopbepalingen aan de orde is gekomen. Daarom wordt in dit themanummer (vele jaren na de Nota van de Stichting van de Arbeid) aandacht besteed aan de uitleg van de werkingssfeerbepalingen (waaronder de samenloopbepalingen) in enerzijds de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek en anderzijds de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Uitzendbranche.30 Allereerst wordt hierna nog even kort ingegaan op het systeem van verbindend verklaren van Bedrijfstakcao-regelingen (paragraaf 2.2) en het systeem van verbindend verklaren van Bedrijfstakpensioenregelingen (paragraaf 2.3). Daarna wordt in paragraaf 3 ingegaan op de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van de Uitzendbranche. 2.2
Algemeen verbindendverklaring van Bedrijfstakcao-regelingen
Zoals gezegd, kunnen bepalingen van Collectieve arbeidsovereenkomsten door de Minister op verzoek van Sociale Partners algemeen verbindend worden verklaard. De maximale looptijd van een Besluit tot algemeenverbindendverklaring van arbeidsvoorwaardenbepalingen bedraagt twee jaar. Bepalingen met betrekking tot Bedrijfstakcao-fondsen kunnen voor maximaal vijf jaar algemeen verbindend worden verklaard.31 Prof. mr. H.L. Bakels heeft het systeem van gebondenheid aan bepalingen van Collectieve arbeidsovereenkomsten als volgt op eenvoudige wijze in zijn handboek “Schets van het Nederlandse arbeidsrecht” weergegeven.
Pagina 12
Nummer 6 27 maart 2014
Schets van het Nederlandse arbeidsrecht, Prof. mr. H.L. Bakels32
In het licht van het bovenstaande, is het op 28 september 2009 tussen de Fondsen in de Metaal en Techniek en Pro-techno Zevenaar B.V. uitgesproken vonnis door de Rechtbank Arnhem (Sector Kanton, Locatie Arnhem) illustratief.33 In deze zaak (a) had de betreffende uitzendwerkgever, te weten Pro-techno Zevenaar B.V. een lidmaatschap afgesloten bij een werkgeversvereniging, te weten de Nederlandse Bond voor Bemiddelings- en Uitzendbedrijven (hierna ook: NBBU), die niet betrokken is bij de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek, (b) paste Pro-techno Zevenaar B.V. ook nog de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen voor de Uitzendbranche toe, maar (c) oordeelde de Rechtbank desondanks (in overeenstemming met vaste rechtspraak en literatuur) dat de werkingssfeer van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek op deze uitzendwerkgever Por-techno Zevenaar B.V. van toepassing is. Hieruit volgt wederom dat de formulering van de (algemeen verbindend verklaarde) werkingssfeerbepaling van cruciaal belang is voor het antwoord op de vraag of een werkgever onder de werkingssfeer van de door de Minister algemeen verbindend verklaarde Bedrijfstakcao-regelingen valt. De zaak tegen Pro-techno Zevenaar B.V. (hierna ook: Pro-techno) komt in dit verband verderop in dit themanummer nogmaals aan de orde. 2.3
Verbindendverklaring van Bedrijfstakpensioenregelingen
Als gezegd, kunnen Bedrijfstakpensioenregelingen bij Besluit van de Minister (in beginsel voor onbepaalde tijd) verplicht gesteld worden. Hieronder staat een (globale) opsomming weergegeven van de circa 60 Bedrijfstakken waarvan de Bedrijfstakpensioenregeling momenteel bij Besluit van de Minister verplicht is gesteld. Metaal en Techniek
Handel in Bouwmaterialen
Wonen
Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf
Metalektro
Houthandel
Vleeswaren- en Gemaksvoedingindustrie
Woningcorporaties
Koopvaardij
Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven
Technische Groothandel
Textielverzorging
Horeca & Catering
Reisbranche
Nederlandse Groothandel
Beroepsvervoer over de Weg
Betonproductenindustrie
Schoenmakerij
Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie
Zeevisserij
Nummer 6 27 maart 2014
Pagina 13
Detailhandel
Media PNO
Brandstoffenbedrijf
Bakkersbedrijf
Levensmiddelenbedrijf
Zoetwarenindustrie
Groothandel in Levensmiddelen
Medewerkers in het Notariaat
Sigarenindustrie
Kappersbedrijf
Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen
ABP
Landbouw
Vlees, Vleeswaren, Gemaksvoeding en Pluimveevlees
Groothandel in Vlakglas, de Groothandel in Verf, het Glasbewerkings- en het Glazeniersbedrijf
Werk en (re)Integratie
Particuliere Beveiliging
Slagersbedrijf
Schoen-, Leder- en Lederwarenindustrie
Waterbouw
Rijn- en Binnenvaart
Molenaars
Openbare Bibliotheken
Grafische Bedrijven
Houtverwerkende Industrie en Jachtbouw
Recreatie
Bitumineuze en Kunststof Dakbedekkingsbedrijven
Agrarische en voedselvoorzieningshandel
Banden- en Wielenbranche
Architectenbureaus
Bouwnijverheid
Drankindustrie
Groenten- en Fruitverwerkende Industrie
Tandtechniek
Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf
Zorg en Welzijn
Medewerkers Apotheken
Personeelsdiensten (StiPP)
Baksteenindustrie
Een van de hierboven genoemde Bedrijfstakpensioenfondsen, te weten Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten, ook wel kort aangeduid als StiPP, betreft het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Uitzendbranche. Dit Bedrijfstakpensioenfonds heeft inmiddels de overlap van de werkingssfeer van haar pensioenregeling met een aantal andere hierboven weergegeven Bedrijfstakpensioenfondsen voorkomen, door met hen spiegelbeeldige samenloopbepalingen overeen te komen. Een van deze andere Bedrijfstakpensioenfondsen is Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek. Als gezegd, vermelden de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in enerzijds de Uitzendbranche en anderzijds de Metaal en Techniek inmiddels spiegelbeeldige samenloopbepalingen die de overlap van werkingssferen van de verschillende Bedrijfstakregelingen beogen te voorkomen. Hierna wordt in paragraaf 3 ingegaan op de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Uitzendbranche. Vervolgens zal in paragraaf 4 worden ingegaan op de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek.
Pagina 14 3.
Nummer 6 27 maart 2014
DE BEDRIJFSTAK (CAO EN PENSIOEN) REGELINGEN IN DE UITZENDBRANCHE
Sinds 1 januari 1999 is er weliswaar een pensioenregeling voor uitzendkrachten die wordt uitgevoerd door (thans) Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (hierna ook: StiPP), maar tot 1 januari 2004 waren alleen bij de werkgeversvereniging, te weten de Algemene Bond van Uitzendondernemingen (hierna: ABU), aangesloten ondernemingen verplicht hun uitzendkrachten deel te laten nemen aan deze pensioenregeling. 3.1 StiPP Bij het Besluit van de Staatssecretaris van 19 december 200334 is de StiPP-regeling per 1 januari 2004 verplicht gesteld voor alle uitzendkrachten. Per die datum is er een bepaling in deze Verplichtstellingsbeschikking voor StiPP opgenomen ter voorkoming van overlappende werkingssferen met andere Verplichtstellingsbeschikkingen voor Bedrijfstakpensioenfondsen, zoals Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek.35 Deze samenloopbepaling vermeldt een aantal cumulatieve vereisten op grond waarvan een Bedrijfstakwerkgever in de Metaal en Techniek alsnog als een Bedrijfstakwerkgever in de Uitzendbranche wordt gekwalificeerd, waarop verderop in dit themanummer zal worden ingegaan. Deze samenloopbepaling komt verderop in dit themanummer nader aan de orde en luidt als volgt (Bekendmaking wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in het Bedrijfstakpensioenfonds voor Personeelsdiensten, Staatscourant 2009, 3 februari 2009, nummer 1645): “Het deelnemen in de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten is verplicht gesteld voor uitzendkrachten die op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam zijn voor een uitzendonderneming, vanaf de eerste dag van de maand waarin zij de leeftijd van 21 jaar bereiken tot de eerste dag van de maand waarin zij de leeftijd van 65 jaar bereiken. Hierbij wordt verstaan onder: • Uitzendonderneming: de natuurlijke of rechtspersoon die voor tenminste 50 procent van het totale premieplichtig loon op jaarbasis uitzendkrachten ter beschikking stelt van (uitzendt naar) opdrachtgevers, zijnde de werkgever in de zin van artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek. • Uitzendovereenkomst: de arbeidsovereenkomst, waarbij de ene partij als werknemer door de andere partij als werkgever in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van die werkgever ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan die werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde. Alles met dien verstande, dat: 1. De verplichtstelling van toepassing is op uitzendkrachten die activiteiten ontplooien zoals omschreven in de werkingssfeerbepaling van Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek indien de uitzendonderneming met wie de desbetreffende uitzendkrachten een uitzendovereenkomst hebben, voldoet aan de volgende cumulatieve vereisten: a. de bedrijfstakactiviteiten van de uitzendondernemingen bestaan uitsluitend uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten als bedoeld in artikel 7:690 Burgerlijk Wetboek, én b. het aantal overeengekomen arbeidsuren van de bij deze uitzendonderneming in dienst zijnde uitzendkrachten die betrokken zijn bij de in de Verplichtstellingsbeschikking van Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, onder 1 t/m 19 genoemde werkzaamheden - zoals gepubliceerd in de Staatscourant 1999, 226 - bedraagt minder dan 75% van het totaal aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde uitzendkrachten, d.w.z. dat ten minste 25% van het aantal arbeidsuren van de in dienst zijnde uitzendkrachten betrekking heeft op werkzaamheden uitgeoefend in enige andere tak van bedrijf, én c. de uitzendonderneming zendt voor tenminste 15%36 van het totale premieplichtig loon op jaarbasis uit op basis van uitzendovereenkomsten met uitzendbeding als bedoeld in artikel 7:691 lid 2 Burgerlijk Wetboek, zoals nader gedefinieerd in artikel 1, lid 1 en 2, en artikel 2 van het Besluit Indeling Uitzendbedrijven van het LISV d.d. 6 oktober 1999, gepubliceerd in de Staatscourant nummer 49 van 9 maart 2000. De uitzendonderneming heeft aan dit criterium
Nummer 6 27 maart 2014
Pagina 15
voldaan, indien en voor zover dit door de uitvoeringsinstelling dan wel het LISV/ UWV is vastgesteld, én d. de uitzendonderneming is geen onderdeel van een concern dat rechtstreeks of door de onderhavige verplichtstelling gebonden is aan de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, én e. de uitzendonderneming is geen paritair afgesproken arbeidspool. Het in dit lid bepaalde is niet van toepassing op de uitzendkrachten in dienst van een uitzendonderneming die op 1 januari 2001 verplicht dan wel vrijwillig was aangesloten bij de Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek.”
Deze Bekendmaking van de wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in het Bedrijfstakpensioenfonds voor Personeelsdiensten37 (StiPP) vermeldt dat de naamswijziging van het Bedrijfstakpensioenfonds “is ingegeven door de opkomst van het fenomeen pay-rolling”. Naar aanleiding van ingediende zienswijzen tegen de wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in dit Bedrijfstakpensioenfonds voor Personeelsdiensten, stellen de Sociale Partners die betrokken zijn bij dit Bedrijfstakpensioenfonds “dat payroll-ondernemingen al onder de oude verplichtstelling vielen” en “in die zin is er dan ook geen sprake van een uitbreiding van de werkingssfeer”.38 In paragraaf 8 en paragraaf 9 van dit themanummer wordt nader ingegaan op deze samenloopbepaling. Hierna wordt ingegaan op de van kracht zijnde Collectieve arbeidsovereenkomsten in de Uitzendbranche met (eventuele) samenloopbepalingen. 3.2
NBBU, ABU en NVUB
Binnen de Bedrijfstak voor de Uitzendbranche zijn drie werknemersverenigingen actief, met alle drie een eigen Collectieve arbeidsovereenkomst. Het betreft de ABU, de NBBU en de Nederlandse Vereniging van Uitzend- en Bemiddelingsbedrijven (voorheen de NVUB, inmiddels omgedoopt in Continuflex, hierna: NVUB). De Collectieve arbeidsovereenkomst van de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) heeft een geldingsduur van 1 januari 2014 tot en met 31 mei 2014.39 Er zijn geen bepalingen van deze NBBU-Cao algemeen verbindend verklaard. De relevante werkingssfeerbepaling van de NBBU-Cao luidt (artikel 1 lid 1 NBBU-Cao): “Deze Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) geldt voor werkgevers die werkzaam zijn in het midden- en kleinbedrijf van de bemiddelings- en uitzendbranche en als lid zijn aangesloten bij de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU).”
Artikel 1 lid 4 NBBU-Cao verwijst naar bijlage 7 van deze Cao waarin een samenloopbepaling is opgenomen met (nagenoeg) dezelfde cumulatieve voorwaarden als vermeld in de Bedrijfstakpensioenregeling voor StiPP. Uitsluitend sub b van de samenloopbepaling is anders geformuleerd, en wel op de volgende wijze: “b. Het aantal overeengekomen arbeidsuren van de bij deze werkgever in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals omschreven in de CAO Metaalbewerkingsbedrijf, CAO Carrosseriebedrijf, CAO Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf, CAO Goud- en Zilvernijverheid, CAO Isolatiebedrijf, CAO Elektrotechnisch bedrijf en/of CAO Loodgieters-, Fitters-, Centrale Verwarmingsbedrijf en Koeltechnisch Installatiebedrijf, bedraagt minder dan 75% van het totaal aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers, dat wil zeggen dat ten minste 25% van het aantal arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers betrekking heeft op werkzaamheden uitgeoefend in enige andere tak van bedrijf dan in artikel 3 van genoemde CAO’s.”
Het hierboven afgedrukte onderdeel van de samenloopbepaling in de NBBU-Cao vermeldt Bedrijfstakken die tot de Metaal en Techniek behoren, waarover meer in paragraaf 4 van dit themanummer. Anders dan bij de NBBU-Cao, zijn bepalingen van de Collectieve arbeidsovereenkomst van de Algemene Bond voor Uitzendkrachten (ABU-Cao) wel algemeen verbindend verklaard.40 De relevante algemeen verbindend verklaarde werkingssfeerbepaling van de door de ABU41 gesloten Collectieve arbeidsovereenkomst voor Uitzendkrachten, luidt als volgt (artikel 2 lid 1 ABU-Cao):
Pagina 16
Nummer 6 27 maart 2014
“1. De CAO is van toepassing op de uitzendovereenkomsten tussen uitzendkrachten en een uitzendonderneming, indien en voor zover de omvang van de uitzendloonsom tenminste 50% van het totale premieplichtig loon op jaarbasis van die uitzendonderneming, behoudens dispensatie op grond van artikel 4 van de CAO. 2. De CAO is niet van toepassing op de werkgever die als lid is toegelaten bij de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU). Een overzicht van deze leden is te vinden op de website van de NBBU. 3. De CAO is niet van toepassing op de uitzendonderneming die valt onder de werkingssfeeromschrijving van een andere bedrijfstak-CAO, tenzij die uitzendonderneming voldoet aan de in lid 4 genoemde cumulatieve vereisten.”
De in artikel 2 lid 4, sub a tot en met sub e van de ABU-Cao vermelde cumulatieve voorwaarden zijn nagenoeg gelijk aan de cumulatieve voorwaarden in de samenloopbepaling van de Bedrijfstakpensioenregeling voor StiPP. Sub b van de samenloopbepaling is net iets anders geformuleerd, te weten als volgt (artikel 2 lid 4 sub b ABU-Cao): “b. De arbeidskrachten (uitzendkrachten) van die werkgever zijn voor ten minste 25 procent van de loonsom, of althans van het in de betreffende CAO gehanteerde relevante kwantitatieve criterium (zoals arbeidsuren), betrokken bij werkzaamheden uitgeoefend in enige andere tak van bedrijf dan in de werkingssfeer van die andere CAO omschreven.”
Voldoet een uitzendwerkgever aan de in de NBBU-Cao42 c.q. de ABU-Cao43 vermelde (cumulatieve voorwaarden van de) samenloopbepaling, dan valt deze uitzendwerkgever derhalve onder de werkingssfeer van de NBBU-Cao, dan wel de ABU-Cao. De ABU-Cao is niet van toepassing op de werkgever die lid is van de NBBU. Daardoor kan de werkgever niet tegelijkertijd aan zowel de ABU-Cao als de NBBU-Cao gebonden zijn. Met het oog op de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2014 kan ook de NVUBCao44 toegevoegd worden aan de mogelijk toepasselijke Collectieve arbeidsovereenkomsten voor de Uitzendbranche. De relevante werkingssfeerbepaling van de door de NVUB gesloten Collectieve arbeidsovereenkomst voor Uitzendkrachten luidt als volgt (artikel 1 lid 1 NVUBCao):45 “Deze collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) geldt voor werkgevers die werkzaam zijn in de uitzend- en bemiddelingsbranche en die als lid zijn aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Uitzend- en Bemiddelingsbedrijven (NVUB).”
Anders dan de ABU-Cao en de NBBU-Cao, bevat de NVUB-Cao (van welke laatste twee Cao’s nimmer bepalingen algemeen verbindend zijn verklaard) geen samenloopbepaling die de eventuele overlap van werkingssferen met andere Bedrijfstak-Cao’s voorkomt. Een werkgever die lid is van de NVUB kan dan te maken krijgen met de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de ABU-Cao, dan wel de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van andere Bedrijfstak-Cao’s, zoals in de Metaal en Techniek. Voorts heeft de Minister bij Besluit van 27 mei 2011 met het oog op de periode 2 juni 2011 tot 29 maart 2014 de bepalingen van de Collectieve arbeidsovereenkomst Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche algemeen verbindend verklaard (hierna: SFU-Cao).46 Het algemeen verbindend verklaarde artikel 2 van deze SFU-Cao vermeldt dezelfde samenloopbepaling als de ABU-Cao. Artikel 3 lid 5 van de SFU-Cao vermeldt ter zake de financiering en opbrengsten van het Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche;
Nummer 6 27 maart 2014
Pagina 17
“Naast financiering van SFU strekt de opbrengst der bijdragen, genoemd in lid 4, tot financiering door de SFU van de kosten voor • activiteiten van de Stichting Opleiding & Ontwikkeling Flexbranche (STOOF); • activiteiten voortvloeiend uit artikel 3 sub a en b van de statuten van de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU); • Activiteiten van de Stichting Arbo Flexbranche (STAF). De statuten en reglementen van STOOF, SNCU en STAF maken integraal onderdeel uit van deze CAO.”
Kort samengevat is een Bedrijfstakwerkgever in de Uitzendbranche (die voldoet aan de cumulatieve vereisten van de samenloopbepaling en behoudens vrijstelling47 c.q. dispensatie48) derhalve (a) verplicht tot deelneming in en het betalen van pensioenbijdragen aan Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (StiPP) en in geval van algemeenverbindendverklaring (b) verplicht de bepalingen van de ABU-Cao toe te passen (tenzij er sprake is van een lidmaatschap van de NBBU) en (c) cao-bijdragen aan het Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche te voldoen. 3.3
Drie conclusies
Met het oog op het bovenstaande vallen er drie conclusies te trekken met betrekking tot (a) de Bedrijfstakcao-regelingen in de Uitzendbranche en (b) de Bedrijfstakpensioenregeling in de Uitzendbranche. 3.3.1 De eerste conclusie: Cao-regelingen Uitzendbedrijfstak De ABU-Cao sluit NBBU-leden van haar werkingssfeer uit. Noch de ABU-Cao, noch de NBBUCao sluiten leden van de NVUB uit. Bij algemeenverbindendverklaring van bepalingen van de ABU-Cao zullen derhalve leden van de NVUB (net als uitzendwerkgevers die geen lid van enige werkgeversvereniging zijn) kunnen worden gebonden aan deze bepalingen van de ABU-Cao. De NVUB-Cao kent, anders dan de ABU-Cao en de NBBU-Cao, geen samenloopbepaling. Hierdoor kan het voorkomen dat een uitzendwerkgever, tevens NVUB-lid, die zijn werknemers voornamelijk uitzendt naar een bepaalde Bedrijfstak, zowel onder de werkingssfeer van de NVUB-Cao als onder de werkingssfeer van de betreffende Bedrijfstak-Cao valt. Indien uitsluitend bepalingen van de Bedrijfstak-Cao algemeen verbindend zijn verklaard en deze Bedrijfstak-Cao tevens geen samenloopbepaling kent, gaan de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de Bedrijfstak-Cao vóór op de NVUB-Cao. Om de overlappende werkingssfeer van de NVUB-Cao met een Bedrijfstak-Cao te voorkomen, lijkt het de voorkeur te verdienen (a) in de NVUB-Cao een samenloopbepaling zoals vermeld in de ABU-Cao op te nemen en (b) dat alle Bedrijfstak-Cao’s een spiegelbeeldige samenloopbepaling vermelden. Dit laatste geldt in feite ook voor de NBBU-Cao. Het valt immers op dat artikel 1 lid 4 juncto bijlage 7 onder b van de NBBU-Cao uitsluitend de samenloop met de Bedrijfstak-Cao’s in de Metaal en Techniek voorkomt en artikel 2 lid 4 sub b van de ABU-Cao de samenloop (middels een neutraal geformuleerde bepaling) met alle Bedrijfstak-Cao’s beoogt te voorkomen. 3.3.2 De tweede conclusie: Pensioenregeling Uitzendbedrijfstak De Bedrijfstakcao-regelingen van de ABU, de NBBU en de NVUB hangen allemaal samen met de Bedrijfstakpensioenregeling van StiPP. De ABU-Cao (artikel 42), de NBBU-Cao (artikel 31) en de NVUB-Cao (artikel 33) verklaren allemaal de Bedrijfstakpensioenregeling van StiPP van toepassing. De Verplichtstellingsbeschikking van de Minister voor StiPP vermeldt een samenloopbepaling met betrekking tot een zestal Bedrijfstakpensioenfondsen.49 De Bedrijfstakpensioenregeling van StiPP vermeldt (derhalve) geen neutraal geformuleerde samenloopbepaling zoals vermeld in de ABU-Cao. Het kan dan (in ieder geval in theorie) voorkomen dat een werkgever verplicht wordt aan zowel StiPP als een ander Bedrijfstakpensioenfonds (waarmee de samen-
Pagina 18
Nummer 6 27 maart 2014
loop niet uitdrukkelijk is geregeld) pensioenpremies af te dragen;50 dit kan gezien het eerder genoemde Toetsingskader Wet Bpf niet de bedoeling zijn. Deze situatie kan worden voorkomen door de Verplichtstellingsbeschikking van StiPP aan te passen. In plaats van de overlappende werkingssfeer van StiPP met slechts zes (van de in totaal ongeveer 60) andere Verplichtstellingsbeschikkingen voor Bedrijfstakpensioenfondsen te voorkomen, lijkt het praktischer om een neutrale samenloopbepaling op te nemen (zoals in de ABU-Cao vermeld) die in feite de samenloop met alle andere Bedrijfstakken beoogt te voorkomen. Het zou (nu zulks niet is gebeurd) zo kunnen zijn dat het een probleem is hierover overeenstemming te bereiken met álle Sociale Partners die bij de (ongeveer 60) Bedrijfstakpensioenfondsen betrokken zijn. Anders gezegd; “binnen de sloten van de Nederlandse Bedrijfstakpolder” lijkt nog geen eenduidige koers te worden gevaren. 3.3.3 De derde conclusie: Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen Uitzendbranche Door zowel de NVUB-Cao, de NBBU-Cao als de StiPP-regeling aan te passen, kunnen de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen voor de Uitzendbranche mogelijk zodanig dichtgetimmerd worden dat ogenschijnlijk overlappende werkingssferen met (andere) Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen niet meer, althans minder voor zullen komen.51 In ieder geval kan van de StiPP-Bedrijfstakpensioenregeling, de ABU-Cao en de NBBU-Cao worden gezegd dat deze de overlap van werkingssferen met de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek middels een samenloopbepaling voorkomen. Hierna worden uitzendondernemingen in het perspectief van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van de Metaal en Techniek behandeld. Het zal dan blijken dat de spiegelbeeldige samenloopbepalingen in enerzijds de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek en anderzijds de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Uitzendbranche daadwerkelijk op eenzelfde wijze kunnen worden uitgelegd.
Nummer 6 27 maart 2014 4.
Pagina 19
DE BEDRIJFSTAK (CAO EN PENSIOEN) REGELINGEN IN DE METAAL EN TECHNIEK
De Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek bestaan (onder meer) uit (a) een Beschikking van de Minister tot verplichte deelneming in Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, (b) Besluiten van de Minister tot Algemeenverbindendverklaring van bepalingen van Collectieve arbeidsovereenkomsten voor de Bedrijfstakcao-fondsen in de Metaal en Techniek52 en (c) Besluiten van de Minister tot Algemeenverbindendverklaring van bepalingen van de Collectieve arbeidsovereenkomsten met arbeidsvoorwaarden voor de Bedrijfstakken binnen de Metaal en Techniek. Enkele Bedrijfstakken binnen de Metaal en Techniek zijn bijvoorbeeld: (a) Metaalbewerkingsbedrijf; (b) Technisch Installatiebedrijf; (c) Goud- en Zilvernijverheid; (d) Isolatiebedrijf; (e) Carrosseriebedrijf; (f) Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf; (g) Goud- en Zilvernijverheid.
De Beschikking van de Minister voor Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek is (net als de Reglementen en Statuten van Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek) volgens vaste rechtspraak zogenaamd “objectief recht”.53 Voor de Besluiten van de Minister tot Algemeenverbindendverklaring van bepalingen van de Collectieve arbeidsovereenkomsten (alsook de Reglementen en Statuten van de Bedrijfstakcao-fondsen) in de Metaal en Techniek, geldt hetzelfde.54 Wat betekent dit nu precies? Bij werkingssfeervraagstukken zijn (vaak) de relevante rechtsfeiten (a) het door werknemers van een werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst (b) uitsluitend of in hoofdzaak (c) betrokken zijn bij werkzaamheden in de Metaal en Techniek. Het objectief recht (te weten de Wet Bpf, de Beschikking van de Minister, de Wet Avv, de Besluiten van de Minister tot Algemeenverbindendverklaring, de Reglementen en de Statuten van de Fondsen in de Metaal en Techniek) verbindt aan deze rechtsfeiten dan (onder meer) het rechtsgevolg dat een werkgever kwalificeert als een Werkgever in de Metaal en Techniek. Dit betekent dat deze werkgever als Bedrijfstakwerkgever (a) zijn werknemers bij de Fondsen in de Metaal en Techniek dient aan te melden, (b) werknemersgegevens aan de Fondsen in de Metaal en Techniek dient te verstrekken, (c) op basis van deze werknemersgegevens berekende pensioenpremies en cao-bijdragen aan de Fondsen in de Metaal en Techniek dient te voldoen55 en (d) ten slotte de arbeidsvoorwaarden zoals vermeld in de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de Collectieve arbeidsovereenkomsten binnen de Metaal en Techniek dient toe te passen. 4.1
Een arbeidsovereenkomst
Hierna wordt toegelicht dat voor de toepasselijkheid van de werkingssfeer van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst essentieel is. De Beschikking van de Minister knoopt voor Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek op de volgende wijze aan bij de civielrechtelijke arbeidsovereenkomst (de Beschikking van de Minister van 12 januari 2010, Staatscourant 2010, nummer 576, artikel 23): “Onder “werknemer” wordt verstaan degene die in dienst van een werkgever tegen salaris arbeid verricht, tenzij in de hierna volgende artikelen anders is bepaald.”
In dit verband kwalificeert artikel I.1.7 van het Pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek een “dienstbetrekking” als volgt (januari 2014):56 “De rechtsbetrekking tussen Werkgever en Werknemer als gevolg van de arbeidsovereenkomst.”
Artikel I.1.32 van het Pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek kwalificeert een werknemer als volgt:
Pagina 20
Nummer 6 27 maart 2014
“De persoon die een arbeidsovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek met de Werkgever heeft.”
De algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de Collectieve arbeidsovereenkomsten in de Metaal en Techniek knopen voor het begrip werknemer eveneens aan bij de civielrechtelijke arbeidsovereenkomst. Zo kwalificeert artikel 1 onder C van de Collectieve arbeidsovereenkomst Werkgeversbijdrage Sociaal Fonds Metaal en Techniek bijvoorbeeld een werknemer als (Avv-Besluit 2009/2013 Cao-SFM, Staatscourant 22 december 2008, nummer 248): “degene die in dienst van een werkgever tegen salaris arbeid verricht.”
Het is derhalve voor de toepasselijkheid van de werkingssfeer van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek van belang dat de werknemers bij een bepaalde werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn. Voorts is van belang dat de Beschikking van de Minister voor Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek de volgende ruime definitie van het begrip werkgever geeft (Staatscourant 2010, nummer 576, pagina 6, artikel 21): “Onder “Werkgever” wordt verstaan de in Nederland wonende natuurlijke persoon of de in Nederland gevestigde rechtspersoon, dan wel de maatschap, de vennootschap onder firma of de commanditaire vennootschap gevormd door twee of meer zodanige natuurlijke en/of rechtspersonen gezamenlijk, alsmede de in het Rijk in Europa gevestigde nevenvestiging van een daarbuiten wonende natuurlijke persoon en/of daarbuiten gevestigde rechtspersoon, waarvoor op grond van de Handelsregisterwet 1996 (Wet van 8 februari 1996, Staatsblad 1996, 181, zoals laatstelijk gewijzigd op 14 december 2005, Staatsblad 2005, 727) een verplichting tot inschrijving in het Handelsregister bestaat.”
Met betrekking tot de werknemers vermeldt de Beschikking van de Minister voor Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek (Staatscourant 2010 nummer 576, pagina 1, onder I): “De werknemers (…) die werkzaam zijn in ondernemingen, in welke ongeacht de economische functie, uitsluitend of in hoofdzaak één of meer van de hierna onder sub 1 tot en met 17 genoemde werkzaamheden (MH: in de Metaal en Techniek) worden uitgeoefend.”
Voorts omschrijft de Beschikking van de Minister voor Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek een Werkgever in de Metaal en Techniek als volgt (Staatscourant 2010, nummer 576, pagina 6, artikel 22): “Onder “Werkgever in de Metaal en Techniek” wordt in deze verplichtstelling verstaan de werkgever bij wie het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden zoals uitgeoefend in de in artikel 1 t/m 17 genoemde takken van bedrijf, groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren57 van de in dienst zijnde werknemers die betrokken58 zijn bij werkzaamheden uitgeoefend in enige59 andere tak van bedrijf, blijvende bij de hier voren omschreven vergelijking de economische functie van elk der werkzaamheden buiten beschouwing.”
De bij Besluit van de Minister algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de Collectieve arbeidsovereenkomsten in de Metaal en Techniek kwalificeren een Werkgever in de Metaal en Techniek op dezelfde wijze.60 De hierboven afgedrukte definitie van het begrip “Werkgever in de Metaal en Techniek” vormt de denkbeeldige toegangspoort tot het Bedrijfstaklandschap van de Metaal en Techniek. Op dit belangrijke kernbegrip van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek wordt hierna ingegaan. 4.2
Werkgever in de Metaal en Techniek & Werkgever in de Bedrijfstak
Voor het antwoord op de vraag of een werkgever kwalificeert als een Werkgever in de Metaal en Techniek dient blijkens de hierboven afgedrukte definitie daarvan de omvang van de bij de Metaal en Techniek betrokken werkzaamheden kwantitatief (er staat: “het aantal (…) groter is dan het aantal”) te worden vergeleken met de omvang van de bij “enige” andere Bedrijfstak61
Nummer 6 27 maart 2014
Pagina 21
(buiten de Metaal en Techniek) betrokken werkzaamheden. Dit wordt ook wel het beginsel van de “relatieve hoofdzaak” genoemd. De term “relatief” laat zich (immers) als volgt definiëren (www.encyclo.nl):62 “Betrekkelijk; tgst. absoluut, volstrekt (www.encyclo.nl) Moet worden gezien in relatie tot iets anders (www.filosofischwoordenboek.nl Naar verhouding - ten opzichte van - vergelijkenderwijs - verhoudingsgewijs (www.mijnwoordenboek.nl) Relatief betekent dat iets moet worden bezien in relatie tot iets anders. (nl.wikipedia. org).”
Volgt (a) uit deze kwantitatieve vergelijking met te onderscheiden Bedrijfstakken buiten de Metaal en Techniek63 dat er sprake is van een Werkgever in de Metaal en Techniek, dan dient (b) vervolgens een kwantitatieve vergelijking tussen de te onderscheiden Bedrijfstakken binnen de Metaal en Techniek plaats te vinden om te kunnen beoordelen in welk Opleidings- en Ontwikkelingsfonds binnen de Metaal en Techniek de Werkgever in de Metaal en Techniek dient deel te nemen64 en welke (algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de) Collectieve arbeidsovereenkomst met arbeidsvoorwaarden binnen de Metaal en Techniek van toepassing is. De werkingssfeerbepalingen van de Collectieve arbeidsovereenkomsten (voor de Opleidingsen Ontwikkelingsfondsen alsook de Collectieve arbeidsovereenkomsten met arbeidsvoorwaarden) in de Metaal en Techniek vermelden weliswaar hetzelfde begrip “Werkgever in de Metaal en Techniek”, maar (a) voor een deelnemingsverplichting c.q. een bijdrageverplichting aan een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds in de Metaal en Techniek en (b) de toepasselijkheid van een bepaalde Collectieve arbeidsovereenkomst binnen de Metaal en Techniek met arbeidsvoorwaarden geldt het begrip “Werkgever in de Bedrijfstak” (vergelijk bijvoorbeeld artikel 6 lid 3 Avv-Besluit 2010/2014 Cao OTIB, Staatscourant 15 februari 2010, nummer 2216): “Onder “werkgever in de bedrijfstak” wordt in deze CAO verstaan de “werkgever in de Metaal en Techniek” bij wie het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers, die betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals genoemd in lid 4 (MH: bijvoorbeeld werkzaamheden binnen het Technisch Installatiebedrijf) groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden uitgeoefend in enige andere tak van bedrijf in de Metaal en Techniek. In geval het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers in enige tak van bedrijf in de Metaal en Techniek gelijk is aan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers betrokken bij een andere tak van bedrijf in de Metaal en Techniek, geeft de hoogte van de loonsommen van de betrokken werknemers in de maand januari de doorslag.”
Met betrekking tot dit “beginsel van de relatieve hoofdzaak” overweegt het Hof Den Bosch op 12 april 2011 (MT-Fondsen/Laudam Detachering B.V., r.o. 4.15.5):65 “De Fondsen leggen de hierboven onder r.o. 4.15.1 geciteerde definitie van het begrip werkgever aldus uit dat het aantal overeengekomen arbeidsuren van de werknemers die betrokken zijn bij “werkzaamheden uitgeoefend in enige andere tak van bedrijf” per afzonderlijke andere tak van bedrijf66 moet worden vergeleken met het aantal overeengekomen arbeidsuren van de werknemers die betrokken zijn bij M&T werkzaamheden.”
De kwantitatieve verhouding tussen de Bedrijfstakken Landbouw, Metaal en Techniek en Bouwnijverheid zou dan bijvoorbeeld kunnen zijn 2:6:2 of zelfs 3:4:3. In deze gevallen is sprake van een Werkgever in de Metaal en Techniek. Vervolgens dient op een vergelijkbare wijze een kwantitatieve afweging te volgen tussen de Bedrijfstakken binnen de Metaal en Techniek om het Werkgeverschap in de Bedrijfstak (binnen de Metaal en Techniek) vast te kunnen stellen. Bij het maken van een kwantitatieve afweging tussen Bedrijfstakken, eerst buiten de Metaal en Techniek en vervolgens binnen de Metaal en Techniek, zijn blijkens de hierboven weergegeven werkingssfeerbepalingen begrippen zoals “betrokken bij” en “in hoofdzaak” van belang.
Pagina 22 4.3
Nummer 6 27 maart 2014
Betrokkenheid bij werkzaamheden in de Metaal en Techniek
Hierna wordt allereerst ingegaan op het begrip “betrokken (zijn) bij”. Vervolgens wordt ingegaan op het hierboven vermelde “hoofdzaak”-criterium. Voor alle duidelijkheid: deze beide begrippen komen voor in de in paragraaf 4.1 en paragraaf 4.2 van dit themanummer afgedrukte werkingssfeerbepalingen van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van de Metaal en Techniek. Het begrip “betrokken67 (zijn) bij” (dat in de Bedrijfstakregelingen van de Metaal en Techniek voorkomt) is logischerwijze een ‘hoofdverzameling’ die de ‘deelverzameling’ “verrichten” omvat.68 Immers, iemand die bepaalde (nader omschreven) werkzaamheden (zelf) verricht, is automatisch ook bij die werkzaamheden betrokken. Maar als iemand bij bepaalde (nader omschreven) werkzaamheden betrokken is (bijvoorbeeld op een ondersteunende manier), betekent dat (natuurlijk) niet automatisch dat diegene die werkzaamheden ook (zelf) verricht. De hoofdverzameling van werkzaamheden die wordt gedekt door het begrip “betrokken (zijn) bij” omvat derhalve naar de aard weliswaar de deelverzameling van werkzaamheden die worden gedekt door het begrip “verrichten”, maar andersom is dat in zijn algemeenheid niet het geval. Dit wordt met de navolgende figuur nader inzichtelijk gemaakt.
Verrichten
Betrokken bij
“Verrichten” en “betrokken bij”; deelverzameling respectievelijk hoofdverzameling
Dit “betrokken bij”-criterium is van elementair belang voor de uitleg van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van de Metaal en Techniek. Dat het “aantal werknemers” dat “betrokken is bij” de werkzaamheden in de Metaal en Techniek een belangrijk kwantitatief criterium is, volgt uit de hieronder (en overigens hierboven) afgedrukte definities, afkomstig uit de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van de Metaal en Techniek. Voor Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek luidt het kwantitatieve criterium, ook wel het ‘hoofdzaakcriterium’ genoemd, als volgt. De Beschikking van de Minister vermeldt letterlijk dat de verplichtstelling geldt voor (de Beschikking van de Minister van 18 november 1999, Staatscourant 1999, nummer 226):69 “Een onderneming wordt geacht “in hoofdzaak” één of meer van de hierboven genoemde werkzaamheden uit te oefenen wanneer het aantal werknemers, dat bij de bedoelde werkzaamheden is betrokken, groter is dan het aantal werknemers, dat werkzaamheden verricht op het gebied van enige andere bedrijfstak (MH: dan de Metaal en Techniek).”
Het hierboven weergegeven kwantitatieve (hoofdzaak)criterium (te weten: het aantal werknemers) voor Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek geldt tot en met 31 oktober 2007. Dit kwantitatieve criterium is kristalhelder: het aantal werknemers dat betrokken is bij werkzaamheden in de Metaal en Techniek dient te worden geteld. Met ingang van 1 november 2007 geldt voor Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek hetzelfde kwantitatieve (hoofdzaak)criterium zoals dat (reeds daarvoor) geldt voor de Bedrijfstakcao-regelingen in de Metaal en Techniek. Met ingang van 1 november 2007 geldt derhalve voor de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek het navolgende kwantitatieve criterium.
Nummer 6 27 maart 2014
Pagina 23
“de werkgever bij wie het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals uitgeoefend in de hiervoor omschreven takken van bedrijf, groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden uitgeoefend in enige andere tak van bedrijf.”
De hierboven in het citaat afgedrukte term “zijn” in de tweede regel slaat op “werknemers” in diezelfde tweede regel.70 Dit betekent dan dat voor een kwantitatieve beoordeling van de werkingssfeer allereerst “de werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden” in de Metaal en Techniek dienen te worden geteld en vervolgens “het aantal met hen overeengekomen arbeidsuren” dient te worden geteld. In dezelfde lijn als de Rechtbank te Arnhem71, heeft het Hof Den Bosch bijvoorbeeld over dit hoofdzaakcriterium geoordeeld dat vier van de vijf werknemers “betrokken zijn bij” de productie van metalen voorwerpen en daarom de werkingssfeer van de Bedrijfstakregelingen in de Metaal en Techniek van toepassing is (arrest van 12 mei 2009, MT-Fondsen / Mimeos, LJN BJ 0902, r.o. 4.11.1 en verder): 4.11.1. Het hof volgt de fondsen in de stelling dat 4 van de 5 personen (aanvankelijk 3 van de 4 personen) betrokken zijn bij de productie van de stampers. [persoon 3] is daarbij betrokken als mastering manager (40 uur per week) en de heren [persoon 4] en [persoon 5] en [persoon 6] zijn daarbij betrokken als productiemedewerker (3 × 40 uur per week). Daaraan doet niet af dat, zoals Mimeos cs stelt, 2 van de 4 personen full-time bezig zijn met pre-mastering of hieraan gerelateerde werkzaamheden en dat van de overige 2 personen ‘ongeveer 40%’ is toe te wijzen aan het kopiëren van vormen (electroforming) (zie prod. 1 bij cnc d.d. 27 juni 2007). Weliswaar worden in de onderneming van Mimeos vof meer en andere werkzaamheden uitgeoefend dan (enkel) het aanbrengen van metaalneerslag op voorwerpen en het be- en verwerken van het daardoor verkregen nikkelen schijfje, zoals het polijsten van metaal (a), doch deze andere werkzaamheden, bestaande uit het verwerken van de aangeleverde informatiedata (pre-mastering) en het proces van glas-mastering (b), vormen de noodzakelijke voorbereidende werkzaamheden om het nikkelen schijfje (de stamper) te kunnen vervaardigen. Daardoor zijn alle vier werknemers betrokken bij de met (a) aangeduide werkzaamheden. Hierbij neemt het hof tevens in aanmerking dat Mimeos vof uitsluitend tot doel heeft het produceren van nikkelen stampers (vgl. prod. 2 inl. dagv.). 4.12. Het feit dat genoemde voorbereidende werkzaamheden meer arbeidstijd van de werknemers van Mimeos vof in beslag nemen dan de tijd die gemoeid is met de eigenlijke vervaardiging van het nikkelen schijfje via electroforming en de afwerking daarvan, staat dan ook niet in de weg aan de conclusie dat de werknemers van Mimeos vof werkzaam zijn in een onderneming waarin in hoofdzaak voormelde met (a) aangeduide werkzaamheden worden uitgeoefend, zoals is bepaald in de verplichtstellingsbeschikking van 13 juli 2006 (prod 13, pag. 1, eerste kolom, en pag 3., tweede kolom bij inl. dagv.). Immers, zoals gezegd, zijn 4 van de 5 personen die in dienst zijn van Mimeos vof (aanvankelijk 3 van de 4 personen), betrokken bij de in 4.11.1. met (a) aangeduide werkzaamheden, zodat bij die werkzaamheden een groter aantal werknemers is betrokken dan het aantal werknemers dat werkzaamheden verricht op het gebied van enige andere bedrijfstak. Dus moet op grond van voormelde verplichtstellingsbeschikking van 13 juli 2006 de onderneming van Mimeos vof worden geacht in hoofdzaak de in 4.11.1. met (a) aangeduide werkzaamheden uit te oefenen. Aldus is voldaan aan de eisen die in de onder 4.1. sub f genoemde verplichtstellingsbeschikking, zoals die is gewijzigd op 13 juli 2006, is gesteld voor de verplichte deelneming van werknemers in de stichting PMT. 4.12.1. In de onder 4.1. sub f genoemde verplichtstellingsbeschikking, zoals die is gewijzigd op 25 oktober 2007, wordt eveneens het criterium van ‘betrokken zijn bij’ gehanteerd (art. 22). Hetzelfde geldt voor de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de CAO SFM (art. E), de CAO AVIM (art. E) en de CAO OOM (art. 6, lid 2).
Pagina 24
Nummer 6 27 maart 2014
Voor de vraag of Mimeos vof is aan te merken als een ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ is blijkens de genoemde artikelen niet maatgevend of het aantal werknemers dat ‘betrokken is bij’ de in 4.11.1. met (a) aangeduide werkzaamheden groter is dan het aantal werknemers dat werkzaamheden verricht op het gebied van enige andere bedrijfstak, maar is maatgevend of het aantal arbeidsuren van werknemers die ‘betrokken zijn bij’ de in 4.11.1. met (a) aangeduide werkzaamheden groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden uitgeoefend in enige andere tak van bedrijf. Echter ook daaraan is voldaan. Het aantal overeengekomen arbeidsuren van bedoelde vier personen is immers 160 uur per week (aanvankelijk voor 3 personen 120 uur per week), terwijl het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst van Mimeos vof zijnde persoon ([persoon 7]) die betrokken is bij administratieve werkzaamheden (financiële administratie) slechts 20 uur per week bedraagt.
Het Hof Den Bosch legt aldus het hoofdzaakcriterium juist uit (en past het vervolgens juist toe). Voor de uitleg van het hoofdzaakcriterium in de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van de Metaal en Techniek is tevens het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2012 (ROM en PME/Vector, LJN BU 9889) van belang, waarin met betrekking tot de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metalektro [die met betrekking tot de Bedrijfstak van het “Metaalbewerkingsbedrijf” feitelijk en juridisch “communicerende vaten” vormen met de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van de Metaal en Techniek],72 het navolgende wordt overwogen (Hoge Raad 24 februari 2012, LJN BU 9889): “3.5.5 Een redelijke uitleg van het gestelde in lid 2 onder a73 brengt dan ook mee dat bij de toepassing van het hoofdzakelijkheidscriterium alle in de onderneming gewerkte arbeidsuren dienen te worden betrokken die redelijkerwijze vallen toe te rekenen aan de uitoefening van het bedrijf van be- en/of verwerken van metalen. Dit betreft dus naast de arbeidsuren die door werknemers zijn gemaakt bij het verrichten van de onder a gespecificeerde werkzaamheden, onder meer de arbeidsuren van andere werknemers74 in de onderneming die eerstgenoemden tot het verrichten van hun werkzaamheden in staat stellen, hun daarbij ondersteuning verlenen, anderszins faciliteren, of ervoor zorgen dat de producten van de bedrijfsuitoefening afzet vinden.”
De uitleg door de Hoge Raad van het hoofdzaakcriterium sluit derhalve aan op de uitleg van dat criterium door het Hof Den Bosch. Alle werknemers die “betrokken zijn bij” de werkzaamheden in de Metaal en Techniek dienen te worden geteld.75 De Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek vermelden, zoals eerder weergegeven, met betrekking tot de werknemers dat die (Staatscourant 2010, nummer 576, pagina 1 onder I): “werkzaam zijn in ondernemingen, in welke, ongeacht de economische functie, uitsluitend of in hoofdzaak één of meer van de hierna (…) genoemde werkzaamheden worden uitgeoefend”.
Dat deze “ondernemingen” zowel de uitzendwerkgever als de inleenwerkgever kunnen betreffen, heeft de Hoge Raad in feite al op 10 januari 1986 onder ogen gezien. Een andere uitleg zal namelijk ontduikingsmogelijkheden met zich meebrengen. Ter toelichting het navolgende.
Nummer 6 27 maart 2014 5.
Pagina 25
ZIJN ER MOGELIJKHEDEN TOT HET ONTGAAN VAN BEDRIJFSTAKREGELINGEN?
Dit arrest van de Hoge Raad van 10 januari 1986 is belangrijk met het oog op de in dit themanummer behandelde Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Uitzendbranche in het perspectief van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek. De Hoge Raad oordeelt op 10 januari 1986 (NJ 1986, nummer 476, r.o. 3.3, Heineken/Bedrijfstakpensioenfonds voor de Drankindustrie): “Weliswaar valt aan te nemen dat bij het redigeren van de zinsnede in de verplichtstellingsbeschikking “werknemers (…) in dienstbetrekking werkzaam zijnde in een onderneming in de Drankindustrie” is gedacht aan het geval dat de onderneming waarin de werknemers werkzaam zijn, is de onderneming van een werkgever, maar de gebezigde woorden verzetten zich er niet tegen om ook werknemers als ook de onderhavige (MH: op uitzendbasis werkzame) onder deze formule te vatten.”
De Hoge Raad vervolgt, r.o. 3.3. (NJ 1986, nummer 476): “De met een zodanige beschikking beoogde gelijkstelling van alle desbetreffende bedrijfsgenoten - een “bedrijfsgenoot” is “een ieder die in de betrokken bedrijfstak werkzaam is” uit art.1 lid 1 sub c - brengt mee dat de onderhavige beschikking aldus moet worden uitgelegd dat de daarin vervatte verplichtstelling zich uitstrekt tot een ieder (tot de nader omschreven groep behorende) die - als werknemer in dienstbetrekking werkzaam is in de betrokken bedrijfstak. Nu in het onderhavige geval de werkgever de werknemers te werk heeft gesteld in een onderneming in de Drankindustrie, zijn ook zij te beschouwen als werknemers in de zin van (…) de verplichtstellingsbeschikking: de omstandigheid dat in de onderneming van Heineken “uitsluitend het bierbrouwerijbedrijf wordt uitgeoefend” staat daaraan niet in de weg.”
Advocaat-Generaal prof. mr. M.R. Mok merkt in zijn conclusie bij het Heineken-arrest met betrekking tot Bedrijfstakpensioenregelingen het volgende op (HR 10 januari 1986, NJ 1986, nummer 476 onder 4.2 en 5.1): “Ik merk echter op dat het standpunt van HB (MH: Heineken Brouwerijen B.V.) er wel toe kan leiden dat in andere gevallen voor vergelijkbare constructies zou kunnen worden gekozen om zich aan verplichte deelneming aan een bedrijfspensioenfonds te onttrekken. De raadsman van de Stichting in cassatie heeft in zijn pleitnota (p. 5) daarover gezegd: “in de opvatting van Heineken zou de pensioenregeling van het bedrijfspensioenfonds geheel kunnen worden uitgehold door werknemers van ondernemingen in de drankindustrie in dienst te laten treden van niet tot de drankindustrie behorende ondernemingen zonder wijziging van hun feitelijke werkzaamheden in de drankindustrie.” Anders gezegd, het door HB toegepaste en bepleite stelsel zou ertoe kunnen leiden dat, in strijd met de bedoeling van de wetgever, de verhoudingen in een sector worden scheefgetrokken. (…) De Rb. heeft die redenering niet gevolgd, en dat lijkt mij juist, omdat deze ontsnappingsmogelijkheden zou openlaten. Voor de Rb. was voldoende dat de desbetreffende werknemers in dienstbetrekking waren en dat zij (al was dat in een andere onderneming dan die waarbij zij in dienstbetrekking waren) werkzaam waren in een onderneming in de drankindustrie.”
De conclusie luidt dan dat werknemers die (al dan niet op uitzendbasis) werkzaam zijn in een bepaalde Bedrijfstak in principe deelnemen in de bijbehorende Bedrijfstakpensioenregeling. Er kunnen dan vier situaties worden onderscheiden. Werknemers kunnen immers worden uitgezonden:
Pagina 26
Nummer 6 27 maart 2014
(a) voor Bedrijfstakwerkzaamheden naar (i) een Werkgever in de Bedrijfstak (ii) een niet-Werkgever in de Bedrijfstak (b) voor niet-Bedrijfstakwerkzaamheden naar (i) een Werkgever in de Bedrijfstak (ii) een niet-Werkgever in de Bedrijfstak
In de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van de Metaal en Techniek valt (als gezegd) in dit verband te lezen dat deze verplicht zijn voor (vergelijk de Beschikking van de Minister voor Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, Staatscourant 2010, nummer 576, pagina 1, onder I): “de werknemers (…) die werkzaam zijn in ondernemingen, in welke, ongeacht de economische functie, uitsluitend of in hoofdzaak één of meer van de hierna onder sub 1 tot en met 17 genoemde werkzaamheden (MH: in de Metaal en Techniek) worden uitgeoefend.”
Voor de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Fondsen in de Metaal en Techniek is in dit verband in de zaak tegen de uitzendonderneming Oldenhave Personeelsdiensten B.V. in lijn met het hierboven behandelde Heineken-arrest76 van de Hoge Raad geoordeeld [Fondsen in de Metaal en Techniek/Oldenhave Personeelsdiensten B.V., Rechtbank Zutphen (Hoger Beroep) 7 februari 2002, JAR 2002, nummer 80, r.o. 8.5 en r.o. 8.11]: “De woorden “werkzaam in ondernemingen” hebben niet uitsluitend betrekking op de onderneming van de werkgever van de betreffende werknemers. (…) Voor de beantwoording van de vraag of de uitzendkrachten van Oldenhave vallen onder de verplichte deelneming in het betreffende pensioenfonds dient het vertrekpunt dan ook te zijn de feitelijk door de betreffende werknemers verrichte werkzaamheden. In eerste aanleg heeft Oldenhave (…) zelf aangegeven dat door haar in belangrijke mate wordt uitgezonden c.q. gedetacheerd bij ondernemingen op het gebied van de Metaalnijverheid.”77
De Rechtbank te Zutphen acht derhalve de feitelijke werkzaamheden van uitzendwerknemers bij een inlener die kwalificeert als een Werkgever in de Metaal en Techniek relevant. Aldus geeft dit oordeel van de Rechtbank te Zutphen geen expliciet antwoord op (bijvoorbeeld) de vraag of op uitzendbasis verrichte Metaal en Techniek-werkzaamheden bij een inlener die niet kwalificeert als een Werkgever in de Metaal en Techniek, eveneens onder de werkingssfeer van de Bedrijfstakregelingen in de Metaal en Techniek vallen. Ook het (in lijn met zijn Heineken-arrest) door de Hoge Raad op 20 mei 2005 gewezen arrest geeft geen antwoord op (bijvoorbeeld) de vraag of op uitzendbasis verrichte Bedrijfstakwerkzaamheden bij een inlener die niet kwalificeert als een Werkgever in de Bedrijfstak onder de werkingssfeer van de Bedrijfstakregelingen (in dit geval binnen de Bedrijfstak Landbouw) vallen (Fondsen in de Landbouw / Agrarisch Loonbedrijf Geert van den Berg B.V., JAR 2005, nummer 154, r.o. 3.7.1):78 “(…) dat Van den Berg als werkgever deze werkzaamheden doet verrichten in de glastuinbouwbedrijven van de inleners. Daarbij is van belang dat de tekst van art. 3 lid 1 van de onderhavige CAO’s expliciet rekening houdt met het “doen verrichten” van de werkzaamheden buiten de eigen onderneming. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat de werking van de CAO’s op eenvoudige wijze zou kunnen worden ontgaan.”
De gerechtelijke uitspraken in achtereenvolgens de Heineken-zaak, de Oldenhave-zaak en de Van den Berg-zaak lijken allemaal te gaan over het uitlenen van werknemers die Bedrijfstakwerkzaamheden verrichten bij Werkgevers in de Bedrijfstak79 (de hierboven onder a sub (i) geschetste situatie).80 Deze gerechtelijke uitspraken geven derhalve geen expliciet antwoord op de vragen of een werknemer die op uitzendbasis Bedrijfstakwerkzaamheden verricht bij een niet-Werkgever in
Nummer 6 27 maart 2014
Pagina 27
de Bedrijfstak onder de werkingssfeer van enige Bedrijfstakregeling kan vallen (hierboven onder a sub (ii)), of een werknemer die op uitzendbasis niet-Bedrijfstakwerkzaamheden verricht bij een Werkgever in de Bedrijfstak onder de werkingssfeer van enige Bedrijfstakregeling kan vallen (hierboven onder b sub (i)) en of een werknemer die op uitzendbasis niet-Bedrijfstakwerkzaamheden verricht bij een niet-Werkgever in de Bedrijfstak onder de werkingssfeer van enige Bedrijfstakregeling kan vallen (hierboven onder b sub (ii)).81 Het lijkt dan nog steeds mogelijk de werkingssfeer van Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen te ontgaan. Dit zou dan bijvoorbeeld mogelijk zijn door het optuigen van een constructie waarbij de ene onderneming de activa en de andere onderneming op uitzendbasis de Bedrijfstakwerknemers ter beschikking stelt. De zojuist genoemde rechtspraak geeft wel aanknopingspunten voor het opwerpen van een dam tegen het ontgaan van Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen door een uitzendwerkgever. Dit wordt als volgt aan de hand van rechtspraak [waarbij de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Fondsen in de Metaal en Techniek betrokken zijn] toegelicht.
Pagina 28 6.
Nummer 6 27 maart 2014
AANKNOPINGSPUNTEN TEGEN HET ONTGAAN VAN BEDRIJFSTAKREGELINGEN
Gesteld zou kunnen worden dat voor de beoordeling van de werkingssfeer bij een uitzendonderneming “de aard van de arbeid van de werknemer” (het activiteitencriterium: “gaat het om Bedrijfstakarbeid?”) en/of “de aard van de arbeid binnen de onderneming waar de werknemer feitelijk arbeid verricht” (het werkvloercriterium: “is de inlener een Werkgever in de Bedrijfstak?”) van belang is. Middels deze twee criteria (te weten het activiteitencriterium en/of het werkvloercriterium) kan de (zogenaamde) “fictieve werkvloer” van de uitzendwerkgever (“de onderneming”) in beeld worden gebracht. activiteitencriterium: de feitelijke werkzaamheden van de werknemer; en/of werkvloercriterium: de onderneming waar de werknemer feitelijk arbeid verricht.
Vervolgens kan aan de hand van de relevante kwalitatieve en kwantitatieve criteria de toepasselijkheid van de werkingssfeer van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen worden beoordeeld.82 In dat verband zijn (als gezegd) de relevante (kwalitatieve en kwantitatieve) werkingssfeerbepalingen van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van belang.83 Het beginsel van de fictieve werkvloer van de uitzendonderneming (bestaande uit het werkvloercriterium en het activiteitencriterium) wordt hierna aan de hand van rechtspraak nader toegelicht. 6.1
Kantonrechter Arnhem: fictieve werkvloer
De Kantonrechter te Arnhem heeft bij vonnis van 28 september 2009 op de volgende wijze in de eerder genoemde zaak tussen de Fondsen in de Metaal en Techniek en Pro-techno Zevenaar B.V. het beginsel van de fictieve werkvloer toegepast. Dit blijkt uit de navolgende rechtsoverwegingen van de kantonrechter (De beoordeling, LJN BK 3281, MT-Fondsen/Protechno Zevenaar B.V.). “Het gaat dus niet alleen om de feitelijke werkzaamheden, maar ook om de werkomgeving.”; en “(…) dat de ten behoeve van (bedrijf X) verrichtte werkzaamheden als M&T-werkzaamheden moeten worden gekwalificeerd.”; en “(…) uitgezonden naar bedrijven die, naar eiseressen onweersproken hebben gesteld, onder de werkingssfeer van de Btr vallen. De aard van de daar verrichtte werkzaamheden is dan, anders dan gedaagde aanvoert niet relevant.”
Aldus oordeelt de Kantonrechter te Arnhem uitdrukkelijk dat (a) werknemers die voor Bedrijfstakwerkzaamheden worden uitgeleend aan een niet-Werkgever in de Bedrijfstak (het activiteiten-criterium) en (b) werknemers die voor niet-Bedrijfstakwerkzaamheden worden uitgeleend aan een Werkgever in de Bedrijfstak (het werkvloer-criterium) onder de werkingssfeer van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek vallen.84 Door afzonderlijke toepassing van zowel het activiteiten-criterium als het werkvloer-criterium komt de kantonrechter vervolgens tot het oordeel dat meer dan 80% van de overeengekomen arbeidsuren van de werknemers (de fictieve werkvloer) van de betreffende uitzendwerkgever op uitzendbasis betrokken is bij de Metaal en Techniek. Reden waarom de kantonrechter dan tot het oordeel komt dat de betreffende uitzendwerkgever kwalificeert als een Werkgever in de Metaal en Techniek. Het Hof Den Bosch heeft in een andere eerder genoemde zaak met betrekking tot een uitzendwerkgever als volgt in dezelfde lijn geoordeeld.
Nummer 6 27 maart 2014 6.2
Pagina 29
Hof Den Bosch: werkvloercriterium
Het Hof Den Bosch oordeelt bij arrest van 12 april 2011 als volgt met betrekking tot het werkvloer-criterium (r.o. 4.18.1 en r.o. 4.9.1, LJN BQ 1268, MT-Fondsen/Laudam Detachering B.V.): “De uitsplitsing van verloonde uren arbeid, verricht bij bedrijven op het gebied van M&T, in arbeid met betrekking tot metaalbewerking en arbeid anderszins, welke uitsplitsing Laudam in productie B bij die memorie weergeeft, is niet van belang bij de beoordeling van de vraag of voldaan is aan het criterium “in hoofdzaak”. Bij de door Laudam gestelde verdeling van arbeidsuren geldt dat ook de arbeidsuren van degenen die niet onder de kolom “metaalbewerking” vallen arbeidsuren betreffen van werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden in de M&T, zoals omschreven in het verplichtstellingsbesluit.”
Anders gezegd, het Hof Den Bosch oordeelt in de zaak Laudam net als de kantonrechter in de zaak Pro-techno dat niet-Bedrijfstakwerkzaamheden op uitzendbasis bij een Werkgever in de Bedrijfstak (in de Metaal en Techniek) eveneens onder de werkingssfeer van de Bedrijfstak (in casu de Metaal en Techniek) regelingen vallen. Het Hof Den Bosch past derhalve net als de Kantonrechter te Arnhem het werkvloercriterium (waarbij de activiteiten van de uitzendwerknemer niet van belang zijn) toe. Inmiddels heeft de Hoge Raad in een zaak tussen de Fondsen in de Metaal en Techniek en een uitzendwerkgever (net als de Kantonrechter te Arnhem in de zaak Pro-techno en het Hof Den Bosch in de zaak Laudam) het activiteitencriterium toegepast (waarbij de werkvloer van de uitzendwerknemer dan niet relevant is). Dit wordt als volgt toegelicht. 6.3
Hoge Raad: activiteitencriterium
De Hoge Raad oordeelt met betrekking tot het activiteitencriterium bij arrest van 15 april 2011 als volgt over de uitzendwerkgever Van der Tas (r.o. 3.6 en r.o. 3.7, LJN BP 6601, MT-Fondsen/Van der Tas):85 “(…) dat een onderneming als Van der Tas waarvan de bedrijfsactiviteiten uitsluitend bestaan in het ter beschikking stellen van bij haar in dienst zijnde arbeidskrachten aan derden voor werkzaamheden als omschreven in de verplichtstellingsbeschikking in beginsel onder de werkingssfeer van deze beschikking valt, ook wanneer de werknemers die bij haar in dienst zijn feitelijk werkzaam zijn in ondernemingen die zelf niet vallen binnen de werkingssfeer van de beschikking, behoudens de uitzondering als bedoeld in artikel 25 lid 8 die zich hier niet voordoet.”86
De Hoge Raad oordeelt derhalve uitdrukkelijk voor uitzendondernemingen dat Bedrijfstakwerkzaamheden (in casu in de Metaal en Techniek), irrelevant de aard van de werkvloer, onder de werkingssfeer van de Bedrijfstakregelingen (in casu in de Metaal en Techniek) vallen. Aldus past de Hoge Raad uitdrukkelijk het activiteitencriterium toe. 6.4 Conclusie Op grond van het bovenstaande luidt de conclusie dan dat (a) een uitzendwerkgever die in (relatieve) hoofdzaak zijn werknemers (irrelevant de aard van de werkzaamheden) uitzendt naar Werkgevers in de Metaal en Techniek en/of (b) een uitzendwerkgever wiens werknemers in (relatieve) hoofdzaak betrokken zijn bij Metaal en Techniek-werkzaamheden (irrelevant de aard van het inleenbedrijf), (c) onder de werkingssfeer van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van de Metaal en Techniek valt. Door toepassing van het bovenvermelde activiteitencriterium én het bovenvermelde werkvloercriterium komt “de fictieve werkvloer van een uitzendonderneming” in beeld en kan de (relatieve) hoofdzaak van de Bedrijfstak waar de uitzendwerkgever werkzaam is, worden vastgesteld. Prof. mr. E. Lutjens lijkt deze benadering met oog op de Verplichtstellingsbeschikking voor Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek als volgt te kwalificeren (vergelijk diens noot bij het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, MT-Fondsen/Van der Tas, PJ 2011, 81, punt 7):
Pagina 30
Nummer 6 27 maart 2014
“Het vormt een harde dam tegen ontduikingen van de verplichtstelling via payroll en andere vormen van uitlenen of uitzenden van personeel met de bedoeling dat, in ieder geval met gevolg dat, verplichtstelling niet meer van toepassing zou zijn.”
Mr. dr. A. Stege stelt in zijn noot bij dit arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011 met betrekking tot de Bedrijfstakcao-regelingen voor de Fondsen in de Metaal en Techniek het navolgende (JAR geannoteerd, 25 juni 2011, aflevering 4, nummer 136, pagina 106, eerste kolom, boven punt 4): “Al te gemakkelijke ontwijking van toepassing van CAO-bepalingen wordt hiermee voorkomen.”
Er kan derhalve worden gesteld dat de “onderneming” van een uitzendwerkgever zowel op de Bedrijfstakactiviteiten van de uitzendwerknemer(s) als op de Bedrijfstakwerkvloer van de inlener(s) ziet en dat deze tezamen de (fictieve) werkvloer van de uitzendwerkgever vormen. Aldus lijkt de werkingssfeer van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van de Metaal en Techniek helder afgebakend. Dit is ook in overeenstemming met het in paragraaf 1 van dit themanummer genoemde Toetsingskader Wet Bpf 2000 ter zake verplichtgestelde Bedrijfstakpensioenfondsen en het Toetsingskader Wet Avv ter zake het algemeen verbindend verklaren van bepalingen van Collectieve arbeidsovereenkomsten. Daarbij beperkt deze benadering de mogelijkheid voor werkgevers met uitzend-werknemers om op arbeidsvoorwaarden te concurreren.
Nummer 6 27 maart 2014 7.
Pagina 31
DE RATIO VAN DE BEGINSELEN VAN DE RELATIEVE HOOFDZAAK EN DE FICTIEVE WERKVLOER
De beperking van concurrentie op arbeidsvoorwaarden is ook een van de beoogde effecten van het algemeen verbindend verklaren van bepalingen van Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen. Het Toetsingskader Avv Cao vermeldt immers met betrekking tot het beoogde effect van algemeenverbindendverklaring het navolgende (vergelijk Staatscourant 6 december 2013, nummer 34009, pagina 3, onder 1): “Collectieve afspraken bevorderen evenwichtige arbeidsverhoudingen en arbeidsrust en vormen daarmee een belangrijke randvoorwaarde voor een positieve sociaaleconomische ontwikkeling. Avv heeft in de kern tot doel het uitoefenen van die verantwoordelijkheid van Sociale Partners (via collectieve afspraken in de vorm van cao’s) te ondersteunen en te beschermen. Het beoogde effect van avv is concurrentie op arbeidsvoorwaarden door onderbieding door niet-gebonden werkgevers en werknemers te voorkomen. Door avv kan andere regelgeving door de centrale overheid worden beperkt.”
De Memorie van Antwoord met het oog op de oude Wet Bpf 1949 (die dus voorafgaat aan de Wet Bpf 2000) vermeldt ook met betrekking tot Bedrijfstakpensioenfondsen dat concurrentie “door het niet geven van pensioen” niet mag (Handelingen der Staten-Generaal, Bijlagen 1948-1949, Wettelijke regeling betreffende verplichte deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds, 785, 5): “Het onderhavige ontwerp beoogt een soortgelijke voorziening te geven op het gebied der particuliere pensioenregeling, als de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten behelst ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden. Het gaat dus om het wegnemen van de mogelijkheid om door het niet-geven van pensioen een voorsprong op de vakgenoten te hebben.”
Mr. P.M. Tulfer merkt ten aanzien van deze oude Wet Bpf 1949 op (Pensioenen, fondsen en verzekeraars, monografieën sociaal recht, nummer 10, tweede druk, 1997, Kluwer, pagina 18 en pagina 153): “Het doel van de Wet bpf was vooral het concurrentievoordeel weg te nemen dat ontstond wanneer niet-georganiseerde werkgevers voor hun werknemers en voor zichzelf, en zelfstandige ondernemers voor zichzelf afzagen van pensioen.”87 (…) Een verplichtstelling beperkt de mogelijkheid tot mededinging via lage (binnenlandse) arbeidskosten. De beperking van concurrentieverschillen is een van de doeleinden geweest voor het totstandkomen van de Wet bpf (…).”88
Het Toetsingskader Wet Bpf 2000 vermeldt in lijn met de oude Wet Bpf 1949 het navolgende (vergelijk Staatscourant 15 december 2011, nummer 22535, pagina 2 onder 1): “Sociale partners zijn primair verantwoordelijk voor de arbeidsvoorwaarden, waaronder pensioen. De minister van SZW ondersteunt met het instrument van verplichtstelling deze verantwoordelijkheid van Sociale Partners en het sluit aan op het streven van het kabinet naar een situatie waarin witte vlekken op het terrein van de aanvullende pensioenen niet langer voorkomen. Door een besluit tot verplichtstelling wordt de deelname in een bedrijfstakpensioenfonds (verder: bpf) voor iedereen in een omschreven bedrijfstak verplicht. De verplichtstelling levert hierdoor een belangrijke bijdrage aan de verkleining van de witte vlekken.”
Een andere uitleg dan de bovenstaande (dat wil zeggen, wanneer het beginsel van de fictieve werkvloer niet wordt toegepast) kan tot gevolg hebben dat het door verplichte Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen gecreëerde level playing field op arbeidsvoorwaarden (waaronder een pensioenregeling) op oneigenlijke wijze wordt doorbroken. Onder r.o. 4.16 van het Laudam-arrest oordeelt het Hof Den Bosch overigens dat de bovenvermelde uitleg juist is. Zulks omdat deze het meest in overeenstemming is met het doel en
Pagina 32
Nummer 6 27 maart 2014
de strekking van de verbindendverklaringen en van de daaraan ten grondslag liggende wetgeving, terwijl de uitleg tevens verenigbaar is met de bewoordingen van de definitie van het begrip Werkgever in de Metaal en Techniek (LJN BQ1268). Mr. dr. A. Stege wijst er in zijn noot bij het Van der Tas-arrest van de Hoge Raad op dat bij gebreke van de toepasselijkheid van de werkingssfeer van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Uitzendbranche van toepassing (kunnen) zijn (noot bij het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, JAR 2011, nummer 136, onder 5): “Mocht later blijken dat niet is voldaan aan de in de metaal-cao’s neergelegde maatstaf voor toepasselijkheid van die cao’s, dan komt de vraag op of de werkgever wellicht onder het bereik valt van eventueel algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de CAO Uitzendkrachten (detacheren is doorgaans een vorm van uitzending). Thans (5 mei 2011) ligt er een verzoek bij het Ministerie van Sociale Zaken tot verbindendverklaring van bepalingen van de CAO Uitzendkrachten tot 28 maart 2014. Voorts geldt voor langdurige uitzendkrachten ook, op basis van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, een verplichtstelling tot deelname aan het Bedrijfstakpensioenfonds StiPP (Pensioenfonds voor Personeelsdiensten, voorheen Stiplu, zie Staatscourant 2003, 251). Het lijkt erop dat de werkgever in deze zaak in de toekomst sowieso rekening zal moeten houden met betaling van pensioenpremies en afdrachten aan fondsen (ook de uitzendbranche heeft een sociaal fonds). Is het niet aan het ene fonds, dan wel aan het andere.”
De Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Uitzendbranche zijn in paragraaf 3 van dit themanummer behandeld. De Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek bevatten net als de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Uitzendbranche een samenloopbepaling ter voorkoming van overlappende werkingssferen van deze Bedrijfstakregelingen. Daarop wordt hierna ingegaan.
Nummer 6 27 maart 2014 8.
Pagina 33
DE SAMENLOOPBEPALING TER VOORKOMING VAN OVERLAPPENDE WERKINGSSFEREN
Indien (a) aan de hand van de beginselen van de relatieve hoofdzaak en de fictieve werkvloer komt vast te staan dat een werkgever met uitzendwerknemers kwalificeert als een Werkgever in de Metaal en Techniek, dan dient vervolgens (b) aan de hand van de hieronder afgedrukte samenloopbepaling te worden beoordeeld of (vanaf enig moment) sprake is van een deelnemingsverplichting in de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen voor de Metaal en Techniek dan wel de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen voor de Uitzendbranche. Een werkgever behoort niet tot de Metaal en Techniek indien hij voldoet aan de navolgende cumulatieve vereisten (artikel 25 lid 8 van de Beschikking van de Minister voor Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, Staatscourant 2010, nummer 576):89 25. De verplichtstelling geldt niet voor (…) 8. De werkgever die voldoet aan volgende cumulatieve vereisten: a. de bedrijfsactiviteiten van de werkgever bestaan uitsluitend uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten als bedoeld in artikel 7:690 BW90 én b. het aantal overeengekomen arbeidsuren van de bij deze werkgever in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals uitgeoefend in de in artikel 1 t/m 17 genoemde takken van bedrijf bedraagt minder dan 75% van het totaal aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers, dat wil zeggen dat tenminste 25% van het aantal arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers betrekking heeft op werkzaamheden uitgeoefend in enige ander tak van bedrijf91 dan in artikel 1 t/m 17 genoemd én c. de werkgever zendt voor tenminste 15% van het totale premieplichtige loon op jaarbasis uit op basis van uitzendovereenkomsten met uitzendbeding als bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW, zoals nader gedefinieerd in artikel 1, lid 1 en 2, en artikel 2 van het Besluit Indeling Uitzendbedrijven van het LISV d.d. 6 oktober 1999, gepubliceerd in de Staatscourant nummer 49 van 9 maart 2000. De werkgever heeft aan dit criterium voldaan indien en voor zover dit door de Uitvoeringsinstelling dan wel het LISV als zodanig is vastgesteld92 én d. de werkgever is geen onderdeel van een concern dat rechtstreeks of door de onderhavige verplichtstelling gebonden is aan het Pensioenfonds Metaal en Techniek én e. de werkgever is geen paritair afgesproken arbeidspool. Voor de toepassing van de onderdelen 25, 8a. en b. blijven buiten beschouwing de werknemers, c.q. het aantal arbeidsuren van werknemers, wier functie geheel ten dienste staat aan de bedrijfsactiviteit “ter beschikking stellen” zoals administratie en bemiddeling. 9. Tot en met 31 december 2002 voor de werkgever die op 1 januari 1999 lid was van de Algemene Bond uitzendondernemingen (ABU) en uit dien hoofde aangesloten bij de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de langdurige Uitzendkrachten (STIPLU) dan wel vóór 30 november 2001 lid was van de NBBU en uit dien hoofde aangesloten bij de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor Langdurige Uitzendkrachten in het Midden- en kleinbedrijf (SBLUM).93
Voldoet een Werkgever in de Metaal en Techniek aan alle cumulatieve vereisten van deze samenloopbepaling, dan neemt deze (van rechtswege) verplicht deel in de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van de Uitzendbranche (die kortweg94 het spiegelbeeld van deze samenloopbepaling vermelden).95 De samenloopbepaling in zowel de Bedrijfstakregelingen voor de Metaal en Techniek als de Bedrijfstakregelingen voor de Uitzendbranche vermeldt (naast de overige vereisten) een norm waaraan voldaan moet worden, die hierna nog even kort wordt toegelicht. Het betreft de zogenaamde 75/25%-norm van deze samenloopbepaling.
Pagina 34 9.
Nummer 6 27 maart 2014
DE 75/25%-NORM VAN DE SAMENLOOPBEPALING NADER BEZIEN
Indien toepassing van de beginselen van de relatieve hoofdzaak en de fictieve werkvloer uitwijst dat meer dan 75% van de (overeengekomen arbeidsuren van) werknemers van een uitzendwerkgever betrokken is bij de Metaal en Techniek, wordt niet meer toegekomen aan (verdere) toepassing van de samenloopbepaling. Dit volgt uit het hieronder afgedrukte spiegelbeeldige sub b van de samenloopbepaling dat (in feite) zowel in de Bedrijfstakregelingen van de Metaal en Techniek als in de Bedrijfstakregelingen van de Uitzendbranche staat vermeld. “Het aantal overeengekomen arbeidsuren van de bij deze werkgever in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals uitgeoefend in de in artikel 3 genoemde takken van bedrijf (MH: binnen de Metaal en Techniek) bedraagt minder dan 75% van het totaal aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers, dat wil zeggen dat ten minste 25% van het aantal arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers betrekking heeft op werkzaamheden uitgeoefend in enige andere tak96 van bedrijf (MH: dan binnen de Metaal en Techniek) dan in artikel 3 genoemd.”
Uit het bovenstaande volgt dat de samenloopbepaling een 75/25%-norm kent. Dit volgt uit de zinsnede “dat wil zeggen”. Deze zinsnede heeft de navolgende betekenis (www.synoniemennet.nl)97 “met andere woorden, anders geformuleerd, anders gezegd, kortom, oftewel, namelijk, en wel, te weten”.
De tekst achter de woorden “dat wil zeggen” met “25%” formuleert de daaraan voorafgaande tekst met “75%” derhalve op andere wijze. Gesteld kan worden dat de 75%-norm het negatief is (een negatief van een foto is minder helder) en de 25%-norm98het positief (de heldere foto) is. Dit betekent dan concreet het navolgende. Indien > 75% betrokken bij de M&T dan volgt geen toepassing 25%-norm. Indien < 75%99betrokken bij de M&T dan volgt wel toepassing 25%-norm.
Indien op bovengemelde wijze wordt toegekomen aan de 25%-norm, dan dient ten minste 25% van (het aantal overeengekomen arbeidsuren van) de werknemers betrokken te zijn bij enige andere tak van bedrijf (bijvoorbeeld ofwel de Landbouw ofwel de Bouwnijverheid) dan de Metaal en Techniek. Is dit het geval, dan dient tevens aan de overige cumulatieve vereisten van de samenloopbepaling te worden voldaan. Voldoet een werkgever volledig aan de samenloopbepaling van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek, dan neemt deze ingevolge het materieel-wettelijk systeem van rechtswege deel in de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van de Uitzendbranche. De hierboven weergegeven uitleg van het materieel-wettelijk systeem gevormd door enerzijds de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek en anderzijds de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Uitzendbranche is in overeenstemming met (a) het streven van de regering naar een verkleining van de witte vlekken op pensioengebied100 en (b) het uitgangspunt dat er geen overlap bestaat tussen de werkingssferen van de te onderscheiden Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in Nederland.
Nummer 6 27 maart 2014
Pagina 35
10. CONCLUSIES Ten aanzien van gespecialiseerde uitzendwerkgevers kunnen in het licht van het bovenstaande de navolgende vier conclusies op een rij worden gezet in het perspectief van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek. Middels de hier geschetste weg kan worden beoordeeld of dergelijke uitzendwerkgevers onder de werkingssfeer van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in de Metaal en Techniek, dan wel die van de Uitzendbranche vallen. a. Allereerst kan op grond van de (Metaal en Techniek-activiteiten van de uitzendwerknemers en/of de Metaal en Techniek-werkvloer van de inlenende onderneming die tezamen vormen de) fictieve werkvloer worden beoordeeld of er sprake is van een Werkgever in de Metaal en Techniek. b. Indien vervolgens blijkt dat minder dan 75% van de (overeengekomen arbeidsuren van de) werknemers (op grond van het beginsel van de fictieve werkvloer) betrokken is bij werkzaamheden in de Metaal en Techniek, dan wordt toegekomen aan de 25%-norm van de samenloopbepaling en kán sprake zijn van Werkgeverschap in de Uitzendbranche. c. Voor de toepasselijkheid van de 25%-norm is van belang dat ten minste 25% van de (overeengekomen arbeidsuren van de) uitzendwerknemers betrokken is bij enige andere Bedrijfstak dan de Metaal en Techniek, derhalve bijvoorbeeld ofwel de Bedrijfstak Bouwnijverheid ofwel de Bedrijfstak Landbouw. d. Voldoet de werkgever uiteindelijk aan alle (in paragraaf 8 van dit themanummer vermelde) cumulatieve vereisten van de samenloopbepaling, dan wordt deze uitgesloten van de werkingssfeer van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van de Metaal en Techniek en ingesloten door de werkingssfeer van de relevante Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen voor de Uitzendbranche. Aldus is duidelijk dat de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in enerzijds de Metaal en Techniek en anderzijds de Uitzendbranche een materieel-wettelijk systeem vormen zonder overlappende werkingssferen. Dit is het logische gevolg van de ruilverkaveling die is gecreëerd met de samenloopbepalingen binnen het polderlandschap van Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen in Nederland.
Pagina 36
Nummer 6 27 maart 2014
NOTEN 1. Advocaat bij Loyens & Loeff N.V., Advocaten, Belastingadviseurs en Notarissen, kantoor te Rotterdam. Mr. Halsema is als advocaat betrokken geweest bij meerdere zaken die in dit themanummer worden behandeld. Dit themanummer is op persoonlijke titel door mr. Halsema geschreven. 2. F.B.J. Grapperhaus, Terug de polder in, 2013, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, pagina 31: “Polderen is een mooi begrip; typisch Nederlands, zou men denken. Zolang het gaat om de letterlijke betekenis, waarbij land wordt gewonnen op water, is dat grotendeels juist. Maar als het gaat over de overdrachtelijke zin van overleg tussen werkgevers en werknemers op centraal niveau, ligt dat anders. Dat komt overal voor. In de Europese Unie is zelfs het overgrote deel van sociale politiek en regelgeving afkomstig van de sociale partners op Europees niveau.” 3. De wet is laatstelijk gewijzigd bij wet van 24 mei 2012, Stb. 250. 4. Laatstelijk gewijzigd op 9 oktober 2013, Stb. 2013, 405 (inwerkingtreding 1 januari 2014). 5. Bij r.o. 3.2.2. 6. Een noot is een door een rechtsgeleerde geschreven commentaar bij een gerechtelijke uitspraak. 7. LJN BQ 0010, NJ 2011, 258, JAR 2011, 172, RvdW 2011, 684, RAR 2011, 111, PJ 2011, 107 en NJB 2011, 1181. 8. - De auteur is als advocaat van de Fondsen in de Metaal enTechniek en Mn Services N.V. betrok ken bij deze zaak, die momenteel (als verwijzingsprocedure) aanhangig is bij het Hof Den Haag. -- “De bewoordingen brengen mee dat ook ondernemingen waar aan het bedrijf is gericht op het uitvoeren van werken met betrekking tot stalen voorwerpen, van de werkingssfeer van de Bouw-Cao zijn uitgesloten” (r.o. 3.4.2, Hoge Raad 27 mei 2011, LJN BQ 0010). Daardoor kwalificeren deze werkzaamheden niet als civieltechnische werkzaamheden zoals vermeld in de Bouwnijverheid-Cao. -- “Het voorgaande strookt ook met de omstandigheid dat (zoals het Hof, in cassatie onbestreden, heeft vastgesteld) laatstbedoelde ondernemingen in ieder geval onder de (ruime) omschrijving van de werkingssfeer van de Metaal- Cao vallen” (r.o. 3.4.2., Hoge Raad 27 mei 2011, LJN BQ 0010). Deze werkzaamheden kwalificeren als metaalbe- en verwerkingswerkzaamheden zoals vermeld in de Metaalbewerkingsbedrijf-Cao. -- Mede omdat de werkzaamheden niet kwalificeren als civieltechnische werkzaamheden zoals bedoeld in de Bouwnijverheid-Cao, is het naar mening van de auteur aannemelijk dat deze ook niet kwalificeren als civieltechnische werkzaamheden zoals bedoeld in de Beschikking van de Minister voor het Bedrijfstakpensioenfonds Bouwnijverheid. -- Vergelijk ook M.J.H. Halsema, Hiërarchie van werkingssferen (Beloning & Belasting, nummer 9, 28 april 2011). In deze bijdrage wordt aan de hand van een voorbeeld inzichtelijk gemaakt dat er een zekere hiërarchie van werkingssferen tussen verschillende Bedrijfstakregelingen bestaat, waardoor geen sprake is van overlappen de werkingssferen van deze Bedrijfstakregelingen en zelfs zou kunnen worden gesproken van een systematisch verband tussen de te onderscheiden Bedrijfstakregelingen. 9. Dit is de mening van de auteur. 10. Hoge Raad 31 mei 2002, NJ 2003, 110 (Ziekenhuis De Heel/Huisman). 11. De Advocaat-Generaal adviseert de Hoge Raad middels zijn (zogenaamde) Conclusie omtrent de inhoud van een door de Hoge Raad te wijzen arrest. De Hoge Raad is niet verplicht het advies van de Advocaat-Generaal op te volgen. 12. Dit volgt uit Hoge Raad 31 mei 2002, C00/186, NJ 2003, 110 (Ziekenhuis de Heel/Huisman). 13. Dit volgt uit Hoge Raad 28 juni 2002, C01/012, NJ 2003, 111, JAR 2002, 168 (Buijsman/ Motel Akersloot). 14. Hoge Raad 31 mei 2002, C00/186, NJ 2003, 110 (Ziekenhuis de Heel/Huisman), r.o. 3.7 en 3.8. 15. Hoge Raad 14 februari 2003, C01/347, NJ 2003, 301 (Stichting Thuiszorg/Bulters), r.o. 3.7. 16. Hoge Raad 11 april 2003, C01/248, NJ 2003, 430 (Baron/Terra Nigra), r.o. 3.5. 17. Hoge Raad 2 april 2004, C02/306, JAR 2004, 113 (Arriva/Uppenkamp), r.o. 3.4. 18. Hoge Raad 28 juni 2002, C01/012, NJ 2003, 111, JAR 2002, 168 (Buijsman/Motel Akersloot). 19. Hoge Raad 20 december 2002, JAR 2003, 17 (FNV/Recticel). 20. Hoge Raad 27 mei 2011, LJN BQ 0010. 21. C.J. Loonstra, ‘Uitlegvragen in het arbeidsrecht’, Tijdschrift arbeidsrechtpraktijk 2011/7, pagina 268. 22. De STAR is opgericht in 1945 en is het landelijk overlegorgaan voor de centrale organisaties van zowel werkgevers als werknemers in Nederland (www.stvda.nl). 23. Het betreft de “Nota Arbeidsvoorwaarden van Uitzendwerknemers. De verhoudingen tussen uitzend-Cao’s en Cao’s van inlenende ondernemingen” van 17 oktober 2001, publicatienummer 10/01.
Nummer 6 27 maart 2014
Pagina 37
24. De Nota van de STAR behandelt de problematiek van overlappende werkingssferen van Cao’s. Dit themanummer behandelt zowel de werkingssfeer van Bedrijfstak-Cao’s als Bedrijfstakpensioenregelingen. De thematiek is zowel bij Bedrijfspensioenregelingen als bij Bedrijfstak-Cao’s van gelijke aard. 25. Pagina 16 van de Nota van 17 oktober 2001 van de Stichting van de Arbeid met publicatienummer 10/01. 26. Wet Flexibiliteit en Zekerheid van 14 mei 1998 (Stb. 98, 300), 24 december 1998 (Stb. 98, 741), in werking getreden per 1 januari 1999. 27. Artikel 7:690 BW: “De uitzendovereenkomst is de arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer door de werkgever, in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van de werkgever ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde” (14 mei 1999, Staatsblad 300, Kamerstukken 25263). 28. Pagina 16 van de Nota van 17 oktober 2001, publicatienummer 10/01. 29. Vergelijk Hoge Raad 27 oktober 1995, JAR 1995, nummer 253 (Ghomriani/B.S.S. Diensten B.V.). De door een schoonmaakbedrijf aan een bouwbedrijf uitgeleende schoonmaker valt niet onder de werkingssfeer van de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de Cao Bouwnijverheid. 30. Op grond van het zogenaamde “loonverhoudingsvoorschrift” van artikel 8 van de Wet Allocatie Arbeidskrachten Door Intermediairs (WAADI) lijkt er geen verplichting te bestaan om een uitzendkracht enige Bedrijfstakregeling aan te bieden die gelijkwaardig is aan de Bedrijfstakregeling van de inlener waar de uitzendkracht feitelijk werkzaam is. De Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen regelen zelf de toepasselijkheid van deze regelingen op uitzendkrachten. Vergelijk E. Lutjens, Pensioen voor Uitzendkrachten, SR 2004, 78, Kamerstukken II 1996/97, 25 264, nummer 3, pagina 13 en 20 en nummer 5, pagina 14 en pagina 18, F.B.J. Grapperhaus, De uitzendkracht en gelijke beloning, SMA 2003, nummer 1, pagina 13, C.J. Loonstra, Uitzend- of inleen-Cao? De loonverhoudingsnorm van art. 8 WAADI, Ondernemingsrecht 1999, 3, pagina 69 e.v., C.E. Passchier, Loon naar werkgever of loon naar werkvloer, SMA 2002, nummer 1 en M. Tanja en C.M.E.P. van Lent, De contradictio in terminis van de loonverhoudingsnorm, Arbeidsrecht 2008, 11. 31. Hieronder staat voor het gemak een globaal overzicht weergegeven van de wijze(n) waarop een Collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing kan worden. -- Een Cao komt tot stand door onderhandelingen tussen een of meer werkgevers of verenigingen van werkgevers en een of meer verenigingen van werknemers. Deze partijen zijn in ieder geval aan de Cao gebonden. Een Bedrijfstak-Cao bindt de werkgever die tot de Bedrijfstak behoort, indien hij lid is van een werkgeversvereniging die de Cao heeft ondertekend. -- Een Ondernemings-Cao bindt uitsluitend de werkgever die de Cao met een of meer werknemersverenigingen heeft afgesloten. -- Een werkgever die lid is van een werkgeversvereniging, is verplicht de BedrijfstakCao toe te passen op werknemers die lid zijn van de werknemersvereniging die de Bedrijfstak-Cao heeft afgesloten. Hij is bovendien verplicht om de BedrijfstakCao toe te passen ten aanzien van werknemers die geen lid zijn van de werknemersvereniging die de Bedrijfstak-Cao heeft ondertekend. Deze laatste werknemers moeten op dezelfde manier worden behandeld als de werknemers die wel lid zijn van een werknemersvereniging. Zij kunnen echter, zolang zij geen lid zijn van de werknemersvereniging, niet afdwingen dat de werkgever de Bedrijfstak-Cao ten opzichte van hen naleeft. -- Bij een Bedrijfstak-Cao bestaat (als gezegd) de mogelijkheid dat bepalingen van de Cao algemeen verbindend verklaard worden door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Algemeen verbindend verklaarde Cao’s vormen recht in de zin van artikel 79 Wet op de Rechtelijke Organisatie. Dit betekent dat de algemeen verbindend verklaarde Cao-bepalingen dwingend materieel recht zijn. Het gevolg van algemeenverbindend verklaring is dat zowel werknemers die lid zijn van een werknemersvereniging, als werknemers die geen lid zijn van een werknemersvereniging, verplicht onder de werkingssfeer van de Bedrijfstak-Cao vallen. Ook werkgevers die geen lid zijn van een werkgeversvereniging vallen gedurende de periode van algemeenverbindendverklaring onder de werkingssfeer van de Bedrijfstak-Cao. -- Ten slotte is het mogelijk om in de individuele arbeidsovereenkomst met een werknemer te bepalen dat de Cao in de relatie werkgever-werknemer van toepassing is. De Cao is dan geïncorporeerd in de arbeidsovereenkomst. 32. Kluwer Deventer 2013, 22e druk, pagina 261. 33. MT-Fondsen / Pro-techno Zevenaar B.V., Rechtbank Arnhem, 28 september 2009, LJN BK 3281. 34. Staatscourant 30 december 2003, nummer 251. 35. - De eerste Verplichtstellingsbeschikking van de Minister voor StiPP dateert van 19 de cember 2003 (Staatscourant 30 december 2003, nummer 251) en de tweede (meest re cente) Verplichtstellingsbeschikking van (namens) de Minister dateert van 30 januari 2009 (Staatscourant 3 februari 2009, nummer 1645).
Pagina 38
Nummer 6 27 maart 2014
-- De betrokken werknemersverenigingen zijn FNV Bondgenoten, CNV Dienstenbond en De Unie. De betrokken werkgeversvereniging is de ABU. 36. De Bekendmaking wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in het Bedrijfstakpensioenfonds voor personeelsdiensten vermeldt met betrekking tot de zienswijzen van het Verbond van Verzekeraars: “Het 15%-criterium is onderdeel van de afbakeningscriteria die in overleg zijn opgesteld met de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten door meerdere verplicht gestelde Bedrijfstakpensioenfondsen. De vaststelling door het LISV/ UWV van het 15%-criterium als onderdeel van de afbakeningscriteria gebeurt niet binnen de context van de beoordeling of een onderneming onder de verplichtstelling van het Pensioenfonds voor Personeelsdiensten valt. Dat laatste is in eerste instantie een beoordeling van het Pensioenfonds zelf.” 37. Staatscourant 3 februari 2009, nummer 1645, pagina 3. 38. Op het fenomeen payrolling (het begrip komt als zodanig niet in de wet voor) zal in dit themanummer niet worden ingegaan. Op 11 mei 2012 heeft de Stichting van de Arbeid aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid haar visie met betrekking tot payrolling kenbaar gemaakt. Van september 2006 tot en met 31 december 2011 was er een Cao voor medewerkers van Payroll Ondernemingen (VPO-Cao). Deze Cao werd door de (op 24 juli 2006 opgerichte) Vereniging Payroll Ondernemingen (VPO) afgesloten met de werknemersverenigingen FNV Bondgenoten, CNV Dienstenbond en De Unie en was exclusief toepasbaar voor VPO-leden. Daarna is het niet meer tot een nieuwe VPO-Cao gekomen. Met het eindigen van de VPO-Cao vanaf 1 januari 2012 zijn formeel de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de ABU-Cao van toepassing op een payrollovereenkomst. VPO-leden dienen voorts cao-premies af te dragen aan het Sociaal Fonds Uitzendbranche (SFU) en pensioenpremies af te dragen aan StiPP. Zie ook www.vpo.nu en hierna. 39. De werknemersverenigingen betrokken bij deze NBBU-Cao zijn de Landelijke Belangenvereniging (LBV), FNV Bondgenoten, CNV Dienstenbond en De Unie. De betrokken werkgeversvereniging is de NBBU. 40. Gedurende de periode 17 september 2013 tot 17 september 2015, blijkens Staatscourant 16 september 2013, nummer 24920. 41. De bij de ABU-Cao betrokken werknemersverenigingen zijn FNV Bondgenoten, CNV Dienstenbond, De Unie en LBV. De betrokken werkgeversvereniging is de ABU. 42. Artikel 1 lid 4 juncto bijlage 7 NBBU-Cao. 43. Artikel 2 lid 4 ABU-Cao. 44. De betrokken werknemersvereniging bij deze NVUB-Cao is het Alternatief voor Vakbond (AVV) en de betrokken werkgeversvereniging is de Nederlandse Vereniging van Uitzenden Bemiddelingsbedrijven (NVUB). 45. De Nederlandse Vereniging van Uitzend- en Bemiddelingsbedrijven (inmiddels omgedoopt in Continuflex) heeft voor de periode 1 april 2013 tot en met 31 december 2017 met het Alternatief voor Vakbond de zogenaamde Continuflex-Cao afgesloten, die (dus) enige tijd naast de NVUB-Cao loopt. Noch bepalingen van de NVUB-Cao, noch bepalingen van de Continuflex-Cao zijn door de Minister algemeen verbindend verklaard. 46. Zulks op verzoek van de ABU en de NBBU aan de ene zijde en FNV Bondgenoten, CNV Dienstenbond, De Unie en LBV aan de andere zijde. De namens de NVUB ingediende bedenkingen zijn door de Minister van de hand gewezen. 47. Een Bedrijfstakpensioenfonds kan op grond van artikel 13 Wet Bpf 2000 vrijstelling van de verplichting tot deelneming aan een Bedrijfstakwerkgever verlenen. 48. De Minister (artikel 7 Toetsingskader Avv Cao) c.q. Sociale Partners (artikel 2 Toetsingskader Avv Cao) kunnen dispensatie verlenen van toepassing van een Bedrijfstak-Cao. 49. Het betreft (a) Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, (b) Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg, (c) het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Metalektro, (d) Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Vleeswarenindustrie en de Gemaksvoedingindustrie, (e) Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij en (f) het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid. 50. Of dit daadwerkelijk het geval is, zal in het uiterste geval door de rechter moeten worden beoordeeld. 51. - Vergelijk M.J.H. Halsema, Hiërarchie van werkingssferen (Beloning & Belasting, num mer 9, 28 april 2011). -- Vergelijk met het oog op dit alles M.J.H. Halsema, De gespecialiseerde uitzendbranche 1 (Beloning & Belasting, nummer 15, 20 juli 2006), De gespecialiseerde uitzendbranche 2 (Beloning & Belasting, nummer 17, 14 september 2006), De gespecialiseerde uitzendbranche 3 (Beloning & Belastingnummer 4, 15 februari 2007) en De uitzendovereenkomst (Beloning & Belasting nummer 9, 28 april 2005). 52. Deze Bedrijfstakcao-fondsen zijn bijvoorbeeld N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken (Avv-Besluit 2011/2013 Cao-AVIM, Staatscourant 18 november 2011, nummer 19349), Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Technisch Installatiebedrijf (Avv-Besluit Cao-OTIB 2010/2014, Staatscourant 15 februari 2010, nummer 2216) en Stichting Sociaal Fonds Metaal en Techniek (Avv-Besluit 2009/2013 Cao-SFM, Staatscourant 22 december 2008, nummer 248).
Nummer 6 27 maart 2014
Pagina 39
53. In de zin van artikel 79 Wet op de Rechterlijke Organisatie. Het betreft hier recht in de zin van rechtsregel, in tegenstelling tot subjectief recht, waarmee een bevoegdheid wordt aangeduid. 54. Deze vaste rechtspraak betreft onder andere Hoge Raad 10 januari 1986, NJ 1986, nummer 476, Hoge Raad 19 april 1996, NJ 1996, nummer 500, Hoge Raad 21 december 2001, JAR 2002, nummer 20 en Hoge Raad 20 mei 2005, Pensioenjurisprudentie juli 2005, nummer 76 (met Conclusie van A-G prof. mr. D.W.F. Verkade). Vergelijk te dezen ook Veegens/ Korthals Altes/Groen, Cassatie in burgerlijke zaken (1989). 55. De vraag of een werkgever onder enige verplicht gestelde Bedrijfstakregeling valt, dient te worden beantwoord aan de hand van de werkingssfeerbepaling (Hoge Raad 6 januari 1995, NJ 1995, 549, r.o. 3.2.2, Derksen/Iselmar Recreatie B.V.). 56. Het Pensioenreglement is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2014. Het Uitvoeringsreglement van Stichting Pensioenfonds in de Metaal en Techniek is op diezelfde datum in werking getreden en vermeldt dezelfde definities van “dienstbetrekking” en “werknemer”. 57. Tot 31 oktober 2007 luidt het kwantitatieve criterium voor Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek dat “het aantal werknemers dat bij de bedoelde werkzaamheden is betrokken, groter is dan het aantal werknemers dat werkzaamheden verricht op het gebied van enige andere Bedrijfstak” (MH: dan binnen de Metaal en Techniek). Per 31 oktober 2007 luidt het kwantitatieve criterium voor Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek hetzelfde als voor de Bedrijfstakcao-fondsen in de Metaal en Techniek. 58. Vergelijk r.o. 2.5.1 van het vonnis van 29 april 2005 van de Rechtbank te Arnhem (Sector Kanton, Locatie Nijmegen), MT-Fondsen/Wafrega, zaaknummer 282171/CV EXPL 03-697/ JB 103. De kantonrechter telt in dit vonnis bij de beoordeling van het kwantitatieve criterium eerst het aantal werknemers dat werkzaamheden in de Metaal en Techniek verricht. Dan kan de kantonrechter voor de jaren 1998, 1999 en 2004 reeds oordelen dat aan het kwantitatieve criterium is voldaan. Het aantal werknemers dat werkzaamheden verricht in de Metaal en Techniek is volgens de kantonrechter in de jaren 2000, 2001, 2002, 2003 respectievelijk 13 van de 26, 12 van de 24, 13 van de 27 en 14 van de 28. Indien daarbij vervolgens jaarlijks 2 werknemers worden geteld wegens betrokkenheid in de Metaal en Techniek, zoals een magazijnmedewerker en een medewerker kwaliteitszorg, moet volgens de kantonrechter worden geoordeeld dat ook voor de laatstgenoemde jaren aan het kwantitatieve criterium is voldaan. 59. Van Dale, 14e herziene uitgave: “één of andere”, “waarvan er geen tweede is” en “tautologie is enig en alleen”. 60. Vergelijk de in noot 52 genoemde Avv-Besluiten van de Minister, respectievelijk onder E, artikel 6 lid 2 en E. 61. Een vergelijkbaar criterium staat vermeld in de hierna nog te behandelen bepaling die de overlap van werkingssferen met Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen voor de Uitzendbranche beoogt te voorkomen. 62. De versie van 25 november 2013. 63. Bijvoorbeeld de Bouwnijverheid dan wel de Agrarische Bedrijfstak dan wel de Technische Groothandel dan wel Vervoer et cetera. 64. - Voor het antwoord op de vraag of een werkgever kwalificeert als een “Werkgever in de Bedrijfstak van het Metaalbewerkingsbedrijf” dient (bijvoorbeeld) het aantal overeenge komen arbeidsuren van de werknemers betrokken bij werkzaamheden in de Bedrijfstak van het Metaalbewerkingsbedrijf te worden afgewogen tegen het aantal overeengeko men arbeidsuren van werknemers betrokken bij de afzonderlijke andere Bedrijfstakken binnen de Metaal en Techniek. -- De andere Bedrijfstakken binnen de Metaal en Techniek betreffen dan bijvoorbeeld (a) het Carrosseriebedrijf, b) de Goud- en Zilvernijverheid, (c) het Isolatiebedrijf, (d) het Motorvoertuigenbedrijf en het Tweewielerbedrijf en (e) het Technisch Installatiebedrijf. 65. Het beginsel van de relatieve hoofdzaak is bij arrest van 12 april 2011 door het Hof Den Bosch bevestigd (r.o. 4.6, r.o. 4.6.3, r.o. 4.7, r.o. 4.15.1, r.o. 4.15.5 en r.o. 4.16, LJN BQ 1268, MT-Fondsen/Laudam Detachering B.V.). 66. Het spreekt voor zich dat “welke rekenregel dan ook” onredelijke rechtsgevolgen met zich mee kan brengen, hetgeen van geval tot geval zal moeten worden bezien. Zulks zit in feite ook verpakt in de cao-norm (de uitlegregel voor Bedrijfstakregelingen) zoals die is ontwikkeld door de Hoge Raad (20 februari 2004, JAR 2004/83, DSM/FOX, r.o. 4.5.): “(…) rechtspraak heeft als gemeenschappelijke grondslag dat bij de uitleg van een schriftelijk contract telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.” De rekenregel kan derhalve in beginsel zonder probleem op gespecialiseerde uitzendwerkgevers worden toegepast. 67. Betrokken: “in iets gemoeid” (Dikke Van Dale). 68. Verrichten: “ten uitvoer brengen, synoniem: doen, uitvoeren” (Dikke Van Dale). 69. - Het betreft de tekst van de (toenmalige) Beschikking van de Minister van 18 november 1999, nummer 9944049, Staatscourant 1999, nummer 226, pagina 14. Daaropvolgende Beschikkingen van de Minister zijn van (a) 13 juli 2006, Staatscourant 17 juli 2006, num mer 136, pagina 25, (b) 25 oktober 2007, Staatscourant 29 oktober 2007, nummer 2009,
Pagina 40
Nummer 6 27 maart 2014
pagina 11 en (c) 7 januari 2010, Staatscourant 2010, nummer 576. De Beschikking van de Minister is gebaseerd op artikel 2 jo. 10 Wet verplichte deelneming in een Bedrijfstak pensioenfonds 2000. -- Na oktober 2007 geldt voor Stichting Pensioenfonds in de Metaal en Techniek eveneens het criterium van overeengekomen arbeidsuren, zoals dat ook voor de Bedrijfstakcaofondsen in de Metaal en Techniek geldt. 70. Indien beoogd wordt te verwijzen naar het (enkelvoudige) woord “aantal”, dan zou er immers staan: “dat betrokken is bij”, in plaats van “die betrokken zijn bij”. 71. Vergelijk het in noot 58 vermelde vonnis van 29 april 2005 van de Rechtbank te Arnhem (Sector Kanton, Locatie Nijmegen), MT-Fondsen/Wafrega, zaaknummer 282171/CV EXPL 03-697/JB 103. 72. In het Vector-arrest van de Hoge Raad gaat het om een ‘groot metaalbewerkingsbedrijf’, dat louter vanwege de zogenaamde ‘urennorm’ verplicht deelneemt in de Metalektro (vroeger genaamd de ‘Grootmetaal’) en niet in de Metaal en Techniek (vroeger ook genaamd de ‘Kleinmetaal’). Vergelijk respectievelijk de artikelen 2, 4 en 1, 18 en 24 van de Verplichtstellingsbeschikkingen van de Minister voor deelneming in het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Metalektro (Beschikking van de Minister van 24 november 2008, Staatscourant 2008, nummer 230) en het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Metaal en Techniek (Beschikking van de Minister van 7 januari 2010, Staatscourant 2010, nummer 576). De werkingssfeerbepalingen met betrekking tot het Metaalbewerkingsbedrijf (waarover het hier gaat) zijn in beide regelingen identiek. Vanwege dit systeem van ‘communicerende vaten’ tussen de Metalektro en de Metaal en Techniek, is het logisch dat ook hetzelfde ‘hoofdzaakcriterium’ in beide regelingen wordt gehanteerd. Een andere uitleg leidt ook tot onredelijke rechtsgevolgen. 73. Van artikel 2 van de Verplichtstellingsbeschikking van de Minister voor het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Metalektro (Beschikking van de Minister van 24 november 2008, Staatscourant 2008, nummer 230). 74. Let op, de hier gehanteerde ‘percentuele benadering op basis van uren’ is onjuist. 75. Hoge Raad 24 februari 2012, LJN BU 9889. 76. HR 10 januari 1986, NJ 1986, nummer 476 (Heineken/Bedrijfstakpensioenfonds voor de Drankindustrie). 77. De Bedrijfstakregelingen in de “Metaal en Techniek” zijn voorheen genaamd de “Metaal en Technische Bedrijfstakken”, de “Metaalnijverheid” en daarvoor de “Kleine Metaalnijverheid”. 78. LJN AS 5255. 79. - R.o. 7.1 en 8.17 van het vonnis van de Rechtbank te Zutphen van 7 februari 2002, JAR 2002, nummer 80 in de Oldenhave-zaak luidt bijvoorbeeld: “7.1 (…) De Fondsen heb ben in dit verband in hoger beroep aange-voerd dat de werknemers van Oldenhave in hoofdzaak de onder 9 en 11a van bedoelde beschikking vermelde werkzaamheden uit oefenen. Dit is door Oldenhave in haar memorie van antwoord niet bestreden. Nu ten aanzien van de onder 9 en 11a vermelde werkzaamheden geen relatie wordt gelegd met het aantal uren dat per week aan de betreffende werkzaamheden wordt besteed, vallen de onder 9 en 11a bedoelde werkzaamheden op zichzelf zonder meer onder het be reik van de verplichte deelname aan het bedrijfspensioenfonds voor de Metaalnijver heid, nadien gewijzigd in het Bedrijfspensioenfonds voor de Metaal en Technische Be drijfstakken. (…) 8.17 Oldenhave heeft in hoger beroep aangevoerd dat bij haar thans ongeveer voor 2800 uur per week wordt uitgezonden, waarvan ongeveer 70% in de me taalnijverheid en 30% in overige sectoren zoals automatisering, zorg, grootmetaal en aardappelverwerkingsindustrie. Ook in eerste aanleg heeft zij aangevoerd dat er voor meer dan 1200 uur per week uitzendwerkzaamheden worden verricht. Gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 7.1 is overwogen is in casu het aantal gewerkte uren niet van belang. De door het merendeel van de uitzendkrach- ten van Oldenhave verrichte werkzaamheden vallen derhalve onder de Werkingssfeer van de Verplichte Deelname aan het Bedrijfspensioenfonds voor de Metaalnijverheid”. -- R.o. 2.1 e.v. van het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2005, JAR 2005, nummer 154 in de Van den Berg zaak vermeldt: “De onderneming van Van den Berg houdt zich bezig met het ter beschikking stellen van personeel op uitzendbasis aan bedrijven in de glastuinbouw. De werkzaamheden van de uitgezonden werknemers bestaan naast het inpakken en sorteren van producten voornamelijk in het snijden van bloemen en het poten van bloembollen. 2.2. Vanaf 1 januari 2001 sluit Van den Berg met haar (10 à 14) werknemers uitzendovereenkomsten in de zin van artikel 7:691 BW met een daarin opgenomen uitzendbeding”. 80. Lutjens vermeldt in zijn noot bij het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011 (Pensioenjurisprudentie 2011/81 in de zaak MT-Fondsen/Van der Tas) dat het werkingssfeercriterium voor verplichte deelneming in de Heineken-zaak was “in dienstbetrekking werkzaam zijnde in een onderneming in de drankindustrie” en het werkingssfeercriterium voor verplichte deelneming in de Van den Berg-zaak was “alle personen, die op arbeidsovereenkomst werkzaam zijn in “een onderneming in de landbouw”. 81. Dit laatste geval [(onder b sub (ii)] lijkt niet tot de mogelijkheden te behoren.
Nummer 6 27 maart 2014
Pagina 41
82. - Vergelijk Lutjens (Nederlands Tijdschrift voor Sociaal Recht, aflevering 2004-11, num mer 78, pensioen voor uitzendkrachten, paragraaf 2): “Met name Bedrijfstakcao’s kno pen voor de werkingssfeer wel aan bij het criterium dat op basis van een arbeidsover eenkomst arbeid wordt verricht in een onderneming in de Bedrijfstak tot welke de CAO haar werkingssfeer uitstrekt. De feitelijke werkzaamheid van de werknemers of van de onderneming waar de werknemer feitelijk arbeid verricht, is dan bepalend, waarbij irrele vant is of de bedrijfsactiviteit van de formele werkgever (met wie de arbeidsovereen komst bestaat) zelf onder de werkingssfeer van de CAO valt” (cursivering MH). -- Vergelijk ook Stein in zijn noot bij Hoge Raad 6 januari 1995, NJ 1995, nummer 549: “Wanneer een CAO algemeenverbindend wordt verklaard, doet zich de vraag voor wat beslissend is voor de omvang van haar werking: het bedrijf waar de arbeid wordt verricht of de aard van de te verrichten arbeid”. 83. Vergelijk paragraaf 1 van dit themanummer (onder meer Hoge Raad 6 januari 1995, NJ 1995 nummer 549). 84. Vergelijk paragraaf 5 onder (a) sub ii en (b) sub i. 85. - Zie ook JAR 2011, 136, NJ 2011, 181, NJB 2011, 926, PJ 2011, 81, RAR 2011, 97, RvdW 2011, 536. -- Stege signaleert in zijn noot bij het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, JAR 2011, nummer 136: “De onderhavige zaak verschilt op één punt van het hiervoor aangehaalde arrest (MH: het Van den Berg-arrest van de Hoge Raad) aangezien de Fondsen hier betaling van premies claimen voor werkzaamheden die zijn verricht bij ondernemingen die zelf niet per se onder de werkingssfeer van de cao vallen”. 86. Zie hierna ook paragraaf 8 van dit themanummer. 87. Vergelijk MvA TK 785, nummer 5, bladzijde 2 en 4 (noot 56, pagina 18, Tulfer, pensioenen, fondsen en verzekeraars, monografieën sociaal recht nummer 10, tweede druk, 1997, Kluwer). 88. - Tulfer verwijst naar een SER-advies (97/05 1997, bladzijde 575, Tulfer, pensioenen, fondsen en verzekeraars, monografieën sociaal recht, nummer 10, tweede druk, 1997, Kluwer, pagina 153 noot 85). -- Kosten en baten van collectieve pensioensystemen, S.G. van der Lecq, O.W. Steenbeek, Kluwer 2006, bladzijde 222 en 223: “De solidariteit tussen werkgevers was een expliciete rechtvaardiging voor een verplichtstelling. Daarnaast wordt met de verplichte deelname concurrentie op loonkosten c.q. arbeidsvoorwaarden binnen een Bedrijfstak voorkomen.” -- Pensioen voor de DGA, P.M. van Ravenzwaaij, Kluwer 2007, bladzijde 37 en 38: “De werkgevers in deze Bedrijfstakken zijn verplicht om hun werknemers bij het pensioenfonds aan te melden op grond van de Wet verplichte deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds. Dit om concurrentie op grond van arbeidsvoorwaarden tegen te gaan.” -- Rechtvaardig en solidair pensioen, L. van Vorselen, Kluwer 2008, bladzijde 120: “Met deze verplichtstelling werd niet alleen een pensioenvoorziening voor de betrokken werknemers beoogd. Ook oneerlijke concurrentie op basis van verschillende arbeidsvoorwaarden (wel of geen pensioen) werd hiermee tegengegaan.” 89. Deze samenloopbepaling past binnen het door de Stichting van de Arbeid op 17 oktober 2001 (publicatienummer 10/01) geschapen kader (Arbeidsvoorwaarden van Uitzendwerknemers. De verhouding tussen uitzend-Cao’s en Cao’s van inlenende ondernemingen). De conclusie van de STAR luidt (pagina 19 onder 5 van de Nota): “De Stichting is van oordeel dat op basis van de bovengenoemde aanbevelingen een adequate afbakening en regulering kan plaatsvinden van CAO-regelingen die van toepassing zijn op uitzendwerknemers en uitzendondernemingen. De aanbevelingen bevatten tevens de nodige ruimte voor partijen op decentraal niveau om tot een nadere invulling te komen waarbij rekening kan worden gehouden met de (economische) structuur van de Bedrijfstakken/ sectoren en de proposities en preferenties van alle betrokken partijen op dat niveau. Naar de mate waarin decentrale partijen de diverse aanbevelingen volgen, kunnen afbakeningsen overlappingsproblemen worden voorkomen dan wel worden opgelost. Tenslotte stelt de Stichting vast dat, waar de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij meerdere gelegenheden heeft gesteld dat de oplossing van eventuele problemen op dit gebied wordt overgelaten aan de Sociale Partners, met het geheel van deze aanbevelingen aan die verantwoordelijkheid invulling is gegeven. De Stichting gaat er van uit dat regelingen en afspraken in CAO’s die voldoen aan c.q. passen in het door de Stichting aanbevolen raamwerk, voor algemeenverbindendverklaring in aanmerking komen.” Ten slotte vermeldt pagina 7 van de Nota van 17 oktober 2001 van de Stichting van de Arbeid over het karakter van de aanbevelingen: “Ter vermijding van misverstanden hecht zij eraan om het karakter van deze aanbevelingen nader aan te geven. Uitgangspunt is nadrukkelijk dat partijen bij Collectieve arbeidsovereenkomsten hun autonomie behouden en derhalve zelf beslissen om in de CAO’s waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, al dan niet bepalingen ter zake uitzendwerk/uitzendwerknemers op te nemen. Het gaat er slechts om dat, indien en voor zover partijen bij die CAO’s het wenselijk achten om ter zake in de eigen CAO’s dergelijke bepalingen op te nemen, zij verzocht worden om daarbij de aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid te volgen resp. daarmee zoveel mogelijk rekening te houden.”
Pagina 42
Nummer 6 27 maart 2014
90. - In de literatuur en rechtspraak bestaan (voornamelijk in relatie tot payrolling en gespe cialiseerde uitzendondernemingen) verschillende opvattingen over (a) de definitie van het begrip ‘allocatieve functie’ (of: ‘allocatiefunctie’) en (b) de rol die dit begrip speelt bij de toepasselijkheid van de artikelen 7:690 BW (de uitzendovereenkomst) en 7:691 lid 2 BW (het uitzendbeding). Afhankelijk van de benadering die wordt gekozen, zullen werkgevers al dan niet onder artikel 7:690 BW vallen en dus aan sub a van de samenloopbepaling vol doen. Voor de kwalificatie ‘uitzendovereenkomst’ als bedoeld in artikel 7:690 BW, is in ieder geval van belang of het ter beschikking stellen gebeurt ‘in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf’ van de betreffende werkgever, welke zinsnede op zichzelf kan wor den omschreven als een ‘zeer ruime definitie’ van het begrip al- locatieve functie, zodat daar al snel aan wordt voldaan. Deze lezing is in overeenstemming met de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 1996/97, 25 263, nr. 3, pagina 33 bij artikel 7:690 BW): “De terbeschikkingstelling moet geschieden in het kader van het beroep of bedrijf van de werkge ver. Dat betekent dat terbeschikkingstelling (een) doelstelling van de bedrijfs- of beroeps- ac tiviteiten van de werkgever moet zijn; de toepasselijkheid van de uitzendovereenkomst is aldus gekoppeld aan de allocatieve functie van de werkgever.” -- Grapperhaus koppelt het begrip allocatieve functie echter aan artikel 7:691 BW en stelt dat werkgevers zoals payrollondernemingen weliswaar uitzendovereenkomsten als bedoeld in artikel 7:690 BW met hun werknemers (kunnen) sluiten (die dan kwalificeren als een arbeidsovereenkomst), maar meent dat deze werkgevers geen gebruik kunnen maken van het uitzendbeding als bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW. Indien zoals bij de payrollonderneming het in dienst genomen personeel wordt uitgezonden naar de oorspronkelijke werkgever, is volgens Grapperhaus geen sprake van een optimale verwezenlijking van de allocatieve functie, zodat zijns inziens ook geen gebruik zal kunnen worden gemaakt van het uitzendbeding (als bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW). Dit uitzendbeding is volgens Grapperhaus juist in de wet opgenomen in verband met de optimale verwezenlijking van de allocatieve functie van uitzendwerkgevers (F.B.J. Grapperhaus, Tekst & Commentaar Arbeidsrecht, 7e druk, 2012, Kluwer, pagina 251). -- Zwemmer stelt dat payrollondernemingen vanwege het ontbreken van een allocatieve functie in het geheel niet vallen onder het bereik van artikel 7:690 BW, zodat er om die reden ook geen sprake is van een uitzend- overeenkomst, J.P.H. Zwemmer, Waarom de payrollonderneming geen (uitzend)werkgever is, TRA 2009/12). Grapperhaus stelt dat de opvatting van Zwemmer niet in overeenstemming met de wettekst en de parlementaire geschiedenis is, nu deze ‘de allocatieve functie’ niet als vereiste stellen voor de toepasselijkheid van artikel 7:690 BW (F.B.J. Grapperhaus, Tekst & Commentaar Arbeidsrecht, 7e druk, 2012, Kluwer, pagina 251). -- Vergelijk met betrekking tot een nog beperktere opvatting van het begrip allocatieve functie dan die van Grap- perhaus, Zwemmer en de parlementaire geschiedenis (het betreft een gespecialiseerde uitzendonderneming in de zorg in relatie tot artikel 7:690 BW) bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam, 1 juli 2013 (zaaknummer CV 12-7528.2, ECLI:NL:RBAMS:2013:6257). 91. De Nota van de STAR van 17 oktober 2001 vermeldt op pagina 18 onder b niet de zinsnede “in enige andere tak van bedrijf”. Deze zinsnede in de samenloopbepaling van de Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van de Metaal en Techniek past wel binnen het door de STAR geschapen kader, nu de aanbevelingen van de STAR in de Nota van 17 oktober 2001 daarvoor de ruimte bieden. 92. - Indien een onderneming met het oog op de sociale verzekeringen in Sector 52 (Uitzend bedrijven) is ingedeeld, dan betekent dit dat deze onderneming voor ten minste 15% van het premieplichtige loon op jaarbasis arbeids- krachten ter beschikking stelt (op grond van een arbeidsovereenkomst met een uitzendbeding) zoals vermeld in artikel 1 en arti kel 2 van het Besluit Indeling Uitzendbedrijven (Staatscourant 9 maart 2000, nummer 49). -- Het Verbond van Verzekeraars heeft in het verleden zienswijzen ingediend tegen de Beschikking van de Minister van 30 januari 2009 voor StiPP, waarin nagenoeg dezelfde tekst staat vermeld: “De zienswijzen van het Verbond van Verzekeraars betreffen de afbakening van de werkingssfeer van het Bedrijfspensioenfonds Personeelsdiensten met het Pensioenfonds Metaal en Techniek en het Bedrijfstakpensioenfonds Metalektro op het punt van de vaststelling van het percentage premieplichtig loon door LISV/UWV. Het lijkt het Verbond niet juist dat een derde partij vaststelt of een onderneming onder de werkingssfeer valt”. Dienaangaande vermeldt de Beschikking van de Minister voor StiPP: “Het 15%-criterium is onderdeel van de afbakeningscriteria die in overleg zijn opgesteld met de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten door meerdere verplicht gestelde Bedrijfstakpensioenfondsen. De vaststelling door het LISV/UWV van het 15%-criterium als onderdeel van de afbakeningscriteria gebeurt niet binnen de context van de beoordeling of een onderneming onder de verplichtstelling van het Pensioenfonds voor Personeelsdiensten valt. Dat laatste is in eerste instantie een beoordeling van het Pensioenfonds zelf”. 93. Deze samenloopbepaling staat (bijvoorbeeld) met ingang van de navolgende data in de navolgende Bedrijfstak (Cao en Pensioen) Regelingen van de Metaal en Techniek ver-
Nummer 6 27 maart 2014
Pagina 43
meld. Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek (1 november 2007), Stichting Sociaal Fonds Metaal en Techniek (1 januari 2004), N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken (1 januari 2004), Stichting Werkgelegenheidsfonds Metaal en Technische Bedrijfstakken (2 december 2001), Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Metaalbewerkingsbedrijf (7 december 2000). 94. De Verplichtstellingsbeschikking van de Minister voor StiPP vermeldt eveneens samenloopbepalingen met het oog op Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg, het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Metalektro, Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Vleeswarenindustrie en de Gemaksvoedingsindustrie, Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij en Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Bouwnijverheid. 95. Vergelijk paragraaf 3 van dit themanummer. 96. De zinsnede “enige andere tak” komt zowel in de definitie van het begrip “Werkgever in de Metaal en Techniek”, de definitie van het begrip “Werkgever in de Bedrijfstak”, als in de samenloopbepaling voor en dient daarom op dezelfde wijze te worden uitgelegd. Vergelijk paragraaf 4.3. van dit themanummer (Hof Den Bosch 12 april 2011, r.o. 4.15.5 (MT-Fondsen/Laudam Detachering B.V.). 97. De versie van 25 november 2013. 98. Vergelijk ook artikel 2 lid 4 sub b ABU-Cao waar uitsluitend de 25%-norm staat vermeld (paragraaf 3 van dit themanummer). 99. Hier zou eigenlijk “≤ 75%” moeten staan, omdat de 25%-norm de woorden “ten minste” vermeldt. De 75%-norm vermeldt echter de term “minder”. 100.- Toetsingskader Wet Bpf 2000 (Staatscourant 15 december 2011, nummer 22535, pa gina 2, Doel van verplichtstelling). -- De publicatie “Witte vlek op pensioengebied 2007” van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag/Heerlen, 2009, pagina 11, alinea 3, regel 1 en 2: “Alle werknemers werkzaam bij een bedrijf in een Bedrijfstak met een verplicht gesteld Bedrijfstakpensioenfonds worden niet tot de witte vlek gerekend (vergelijk ook “Witte vlek op pensioengebied 2010” van het CBS, pagina 4 onder 2.2).”
Pagina 44
Nummer 6 27 maart 2014