Terug naar een onvoorwaardelijke pensioenregeling
Afstudeerscriptie Bart ter Veer Amstelveen, 11 oktober 2010
Inhoudsopgave 0. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Inleiding ............................................................................................................................ 3 Geschiedenis van het Nederlandse pensioenstelsel........................................................... 5 Ontwikkeling bij pensioenfondsen in de laatste 10 jaar.................................................... 6 Inkomensverschillen vóór en na de pensioendatum........................................................ 10 Gevolgen voor deelnemers tot de pensioendatum........................................................... 14 Gevolgen voor deelnemers na pensioendatum................................................................ 18 Benodigdheden na pensioneren....................................................................................... 21 Gevolgen voor het pensioenfonds ................................................................................... 24 Inflatierisico .................................................................................................................... 33 Alternatieven ................................................................................................................... 34 Conclusies en samenvatting ............................................................................................ 36 Begrippenlijst .................................................................................................................. 39 Bronvermelding............................................................................................................... 40
2
0. Inleiding Sinds het begin van deze eeuw is een forse afname te zien van het aantal eindloonregelingen. Hiermee is ook een einde gekomen aan een pensioen (inclusief AOW) ter grootte van 70% van het laatst verdiende salaris. Door de opkomst van de middelloonregeling en de DC regeling alsmede door de onzekerheid omtrent de voorwaardelijke toeslagverlening zullen weinig pensioengerechtigde deelnemers in de toekomst nog 70% van het laatst verdiende salaris ontvangen op de 65-jarige leeftijd. Het percentage zal veelal lager uitkomen. Daarbij geldt dat het ingegane pensioen naar verwachting niet jaarlijks gegarandeerd wordt aangepast aan de inflatie. Het toch al lagere pensioen loopt in dat geval nog verder uit de pas met het uitgavenpatroon van voor de 65-jarige leeftijd. Terwijl ik hierover nadacht stelde ik mezelf de vraag: Is het wellicht wenselijker om een hoger nominaal pensioen te ontvangen op de pensioendatum om vervolgens het ingegane pensioen niet meer van toeslagverlening te voorzien? Om deze vraag te beantwoorden zal ik in deze scriptie bekijken wat het effect is op de levensstandaard van een pensioengerechtigde deelnemer indien zijn pensioen niet van toeslagverlening wordt voorzien. Om het gemis aan toeslagverlening op te vangen zal wel het nominale pensioen op de pensioendatum verhoogd moeten worden. De volgende vragen en uitgangspunten spelen hierbij een rol.
Hoe ontwikkelt zich het uitgavenpatroon van een pensioengerechtigde deelnemer. Heeft een pensioengerechtigde deelnemer van bijvoorbeeld 80 jaar nog steeds evenveel inkomen nodig als iemand die net met pensioen is gegaan? Momenteel is er veelal een inkomensovergang bij pensioneren. Het netto besteedbaar inkomen vóór de pensioenleeftijd is veelal hoger dan het besteedbaar inkomen direct na pensioeningang. Is deze inkomensachteruitgang bij pensioneren gewenst, of is het wenselijker om dit inkomensverschil te beperken? Het niet verlenen van toeslagen aan de pensioengerechtigde deelnemers heeft tot gevolg dat pensioenen van de premievrije deelnemers eveneens niet meer van toeslagen hoeven te worden voorzien. Premievrije deelnemers zullen daardoor veel sneller geneigd zijn hun pensioen over te dragen naar het pensioenfonds van hun nieuwe werkgever. Pensioenfondsen blijven daardoor niet zitten met kleine pensioenen van premievrije deelnemers en deelnemers houden hun pensioen hierdoor "compleet" en overzichtelijk. Indien er na pensioeningang geen toeslagverlening plaatsvindt, concentreren de kosten van de pensioenregeling zich voornamelijk op de periode tijdens het actieve dienstverband. Hierdoor kan de premiecomponent effectiever worden ingezet als stuurmiddel om de dekkingsgraad van het pensioenfonds op peil te houden.
Bovenstaande onderwerpen zijn verwerkt in de scriptie. In de eerste twee hoofdstukken wordt een korte introductie gegeven op het ontstaan van het Nederlandse pensioensysteem. De oorsprong van het eerste pensioenfonds in Nederland alsmede de ontwikkeling van pensioenwetgeving komt aan bod. Daarnaast is er aandacht voor de ontwikkelingen in de afgelopen tien jaar bij pensioenfondsen in Nederland. Tevens is er inzicht in de ontwikkelingen van de verschillende soorten pensioenregelingen, de kosten van pensioenopbouw, de dekkingsgraden, alsmede de toeslagverlening. Tot slot staat op hoofdlijnen vermeld welke fiscale eisen er zijn ten aanzien van pensioen in Nederland.
3
Vanaf het derde hoofdstuk komen de onderzoeksvragen aan bod. Hoofdstuk 3 tot en met 6 staan in het teken van de deelnemers. De pensioenopbouw en de benodigdheden na de pensioendatum staan hierbij centraal. Deze hoofdstukken leggen tevens de basis voor de nieuwe pensioenregeling. De nieuwe pensioenregeling wordt vervolgens vergeleken met een middelloonregeling met na-indexatie. De vergelijking tussen beide regelingen geschieden op basis van verschillende inkomensniveaus en carrièrepaden. De nadruk ligt daarbij voornamelijk op de pensioenuitkomsten op en na de pensioendatum. Er is echter ook aandacht voor de situaties bij ontslag, overlijden en arbeidsongeschiktheid. Tot slot worden de inkomsten en uitgaven van pensioengerechtigde deelnemers tegen het licht gehouden. In hoofdstuk 7 staat het pensioenfonds centraal. Aan de hand van drie verschillende inkomensniveaus van deelnemers en verschillende kanssystemen worden de ontwikkelingen bij een pensioenfonds onder de loep genomen. Door middel van een prognoseberekening met een looptijd van 20 jaar van bekijken we het verloop van de dekkingsgraden, de premie almede de toeslagverlening in zowel de nieuwe regeling als de eerder genoemde middelloonregeling. In deze scriptie wordt geen aandacht besteedt aan het zoeken naar het optimale beleggingsbeleid voor de verschillende regelingen. De laatste hoofdstukken van deze scriptie beschrijven de nadelen van de nieuwe pensioenregeling. Bij elk van de nadelen wordt een oplossing gezocht om het nadeel (deels) teniet te doen.
4
1. Geschiedenis van het Nederlandse pensioenstelsel Alvorens we ingaan op de in de inleiding gestelde vragen, beginnen we met een korte passage over het ontstaan van pensioenfondsen in Nederland. Pensioenfondsen in Nederland ontstaan aan het einde van de 19e eeuw. Het eerste Nederlandse pensioenfonds is opgericht door de gebroeders Stork in 1881. Het betreft hier een pensioenfonds voor louter het personeel van de onderneming Stork. Een pensioenfonds voor een gehele bedrijfstak komt van de grond in 1917. Dit fonds wordt opgericht door het Coöperatief Verzekeringsfonds in Leeuwarden. Een gedeelte van de werknemers in de zuivelindustrie kunnen zich bij dat fonds aansluiten. Het opbouwen van pensioen bij de werkgever is ontstaan uit hoofde van de zorggedachte. Na een lang dienstverband kreeg een werknemer als beloning voor bewezen diensten een pensioen aangeboden. Daarnaast was het voor werkgevers ook nuttig om een pensioen aan te bieden aan haar werknemers. Werkgevers zagen mogelijkheden om individuele arbeiders voor het leven te binden aan het bedrijf, dankzij het pensioen. Tevens konden werkgevers zich op deze manier makkelijker ontdoen van oudere (minder geschikte) werknemers. Door het aanbieden van pensioen werden de loonkosten wel verhoogd, maar daar hadden de werkgevers weinig bezwaar tegen. De concurrentieverhoudingen binnen de landsgrenzen bleef immers gelijk. De internationale concurrentieverhoudingen kwamen hierdoor wel enigszins onder druk te staan, maar dat nadeel woog niet op tegen de voordelen. Het succes van Stork blijft niet ongemerkt. Andere bedrijven volgen het voorbeeld van Stork om hun werknemers pensioen aan te bieden. Tot begin jaren 50 van de 20ste eeuw is er nauwelijks wetgeving omtrent pensioen. Hierdoor kon het gebeuren dat indien een bedrijf in het nauw kwam, het pensioen van de werknemer verloren ging. Daarom werd in 1952 de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW) ingevoerd. Deze wet verplichtte de pensioenfondsen om de uitkering van pensioenen te garanderen. Eveneens werd het toezicht op hun beleggingen verscherpt. De reden voor een werkgever om pensioen aan te bieden is door de jaren heen veranderd. Zelden komt het nog voor dat werknemers hun hele leven bij één bedrijf werken. Eén argument voor een werkgever om pensioen aan te bieden (Een werknemer voor levenslang aan het bedrijf binden) is daarmee van tafel. Momenteel wordt een goede pensioenregeling door werkgevers dan ook meer beschouwd als een noodzakelijke verplichting tegenover werknemers dan een manier om personeel voor langere tijd aan zich te binden. Door wijzigingen in diverse wet- en regelgeving (de PSW is in 2007 vervangen door de Pensioenwet), alsmede door de gestegen levensverwachting zijn de kosten van een goede pensioenregeling aanzienlijk verhoogd. Werknemers hebben doorgaans echter geen idee wat hun werkgever uitgeeft aan de pensioenopbouw. Een goede pensioenregeling is daarmee (in mijn ogen) de meest onderschatte arbeidsvoorwaarde.
5
2. Ontwikkeling bij pensioenfondsen in de laatste 10 jaar In dit hoofdstuk worden kort de ontwikkelingen van de afgelopen tien jaar bij pensioenfondsen in Nederland beschreven. Er wordt daarbij gekeken naar: de ontwikkelingen van de verschillende soorten pensioenregelingen het verloop van de kosten van pensioenopbouw in de loop der jaren de ontwikkeling van de dekkingsgraden de mate van toeslagverlening Tot slot wordt nog een klein uitstapje gemaakt naar de fiscale eisen die aan pensioen gesteld worden. 2.1 Pensioenregeling Volgens het “statistisch bulletin maart 2010” van DNB is binnen het Nederlandse pensioenstelsel momenteel de middelloonregeling het meest gangbare type pensioenregeling. In tabel 2.1 is voor een aantal jaren per type pensioenregeling het percentage deelnemers bij een pensioenfonds weergegeven: Tabel 2.1 Ontwikkeling type pensioenregelingen Type pensioenregeling Eindloon Middelloon Beschikbare premie Overig 1
2000 59% 31% 0% 10%
2003 49% 35% 2% 14%
2006 11% 76% 4% 19%
2009 1% 91% 5% 3%
Te zien is dat aan het begin van het jaar 2000 bijna 60% van de deelnemers een pensioenregeling had op basis van zuiver eindloon. Binnen 10 jaar tijd is de zuivere eindloonregeling naar de achtergrond verdwenen. Slechts 1% van de deelnemers heeft momenteel nog een zuivere eindloonregeling. Verreweg de meeste deelnemers hebben een middelloonregeling. Ook de beschikbare premieregelingen zijn inmiddels de eindloonregelingen gepasseerd als het gaat om aantal deelnemers. Opvallend is de grote sprong van eindloon naar middelloon tussen 2003 en 2006. Waar het aantal deelnemers met een eindloonregeling daalt met circa 40%-punt, stijgt het aantal deelnemers met een middelloonregeling met circa 40%-punt. De voornaamste reden hiervoor is dat de twee grootste pensioenfondsen van Nederland, te weten ABP en PFZW (respectievelijk het pensioenfonds voor de ambtenaren en het pensioenfonds voor werknemers in de zorg) in 2004 zijn overgestapt van eindloon naar middelloon. Begin 2004 daalde daardoor het percentage deelnemers met een eindloonregeling naar circa 12%. Bovenstaande vergelijking is gemaakt op deelnemersniveau. Indien de vergelijking wordt gemaakt op deelnemersniveau, dan liggen de verhoudingen tussen het percentage eindloonregelingen en middelloonregelingen heel anders. 18% van de pensioenfondsen heeft een zuivere eindloonregeling en “slechts” 54% van de pensioenfondsen heeft een middelloonregeling. 1
Onder overige regelingen worden verstaan diverse combinaties tussen eindloon, middelloon en een beschikbare premie alsmede de zogenaamde vaste bedragenregelingen en spaarsystemen.
6
2.2 Pensioenpremie Door de massale omzetting van de pensioenregelingen van de eindloonsystematiek naar de middelloonsystematiek zullen de kosten van pensioenopbouw naar verwachting dalen in de loop der jaren. De backservicekoopsommen hoeven immers niet meer gefinancierd te worden en de toeslagverlening wordt, zoals we straks zullen zien, veelal uit de liggende reserves gefinancierd. In tabel 2.2 is de ontwikkeling van de pensioenpremie als percentage van de salarissom weergeven. Tabel 2.2 Ontwikkeling pensioenpremies Jaar 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
Pensioenpremies als percentage van het salaris 8% 10% 12% 14% 15% 16% 16% 15% 16% 16%
Uit tabel 2.2 blijkt dat de omzetting van de pensioenregelingen niet voor een daling van de pensioenpremies heeft gezorgd. In tegendeel, bedroeg de gemiddelde pensioenpremie in 2000 nog 8% van het salaris, in 2009 bedroeg de gemiddelde pensioenpremie 16% van het salaris. Deze stijging is voornamelijk in de beginjaren van de 21-ste eeuw ingezet. De omzetting van eindloon naar middelloon heeft derhalve niet gezorgd voor lagere pensioenpremies. 2.3 Dekkingsgraden pensioenfondsen In het afgelopen decennium waren de dekkingsgraden van de pensioenfondsen aan fluctuatie onderhevig. Tot 2006 werd dit voornamelijk veroorzaakt door zowel positieve als negatieve beleggingsrendementen. Vanaf 2006 is er een tweede element bijgekomen die zorgt voor de fluctuatie van de dekkingsgraden. Door de invoering van de marktwaardering in 2006 dienen pensioenfondsen de pensioenvoorzieningen vast te stellen op de nominale rentetermijnstructuur in plaats van een vaste rente. Door schommelingen van deze rentetermijnstructuur zijn de dekkingsgraden vanaf 2006 nog meer aan fluctuatie onderhevig. In tabel 2.3 is de ontwikkeling van de gemiddelde dekkingsgraad van de pensioenfondsen opgenomen. Tabel 2.3 Ontwikkeling gemiddelde dekkingsgraden ultimo boekjaar Jaar 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
Dekkingsgraad 127% 109% 114% 121% 125% 136% 144% 95% 109%
7
Te zien is dat na de aanslagen van 11 september 2001, de dekkingsgraden fors daalden. Deze daling werd voornamelijk veroorzaakt door de wereldwijde daling van de aandelenbeurzen na de aanslagen. Vanaf 2002 tot en met eind 2007 liepen de dekkingsgraden weer gestaag op, tot de kredietcrisis. Door de kredietcrisis hebben bijna alle pensioenfondsen een enorme klap gekregen. De gemiddelde dekkingsgraad daalde binnen een jaar met bijna 50%-punt. 2.4 Toeslagverlening Met de overgang van eindloon naar middelloon wordt voor een grote groep deelnemers de carrièreontwikkeling niet meer volledig meegenomen in de pensioenopbouw. Wel worden de opgebouwde pensioenen in de meeste gevallen voorzien van toeslagverlening. In de tabellen 2.4 en 2.5 is kort de situatie weergegeven van begin 2009. Het betreft hier de toeslagverlening van actieve deelnemers bij pensioenfondsen: Tabel 2.4 mate van toeslagverlening Basis voor toeslagverlening Voorwaardelijke toezegging Onvoorwaardelijke toezegging Geen toezegging Geen beleid
% actieve deelnemers 90% 2% 3% 5%
Uit tabel 2.4 blijkt dat slechts 2% van het aantal actieve deelnemers met een middelloonregeling een onvoorwaardelijke toeslagverlening bezit. Ongeacht de financiële positie van het pensioenfonds, worden de opgebouwde pensioenaanspraken van deze actieve deelnemers van toeslagverlening voorzien. Voor het overgrote deel van de actieve deelnemers (90%) geldt dat er alleen toeslag wordt verleend indien de financiële positie van het pensioenfonds dit toelaat. Volgens het statistisch bulletin is de toeslagverlening voor pensioengerechtigde deelnemers in alle gevallen voorwaardelijk. Tabel 2.5 Maatstaf voor toeslagverlening Maatstaf Prijsinflatie Looninflatie (algemeen) Looninflatie (werkgever / bedrijfstak)
% actieve deelnemers 10% 12% 78%
In 90% van de gevallen geldt dat de looninflatie als maatstaf wordt gekozen voor de mate van de toeslagverlening voor actieve deelnemers. 2.5 Fiscale eisen pensioenopbouw In Nederland is de opbouw van pensioen belastingvrij. Pas wanneer het pensioen tot uitkering komt betaald de pensioengerechtigde belasting over het genoten pensioen. De fiscus heeft de pensioenopbouw echter wel gemaximeerd. Voor zowel de eindloon- als de middelloonregeling gelden fiscale beperkingen ten aanzien van de pensioenopbouw. Zo is voor een middelloonregeling de jaarlijkse pensioenopbouw gemaximeerd op 2,25% van de pensioengrondslag (PG). Voor een eindloonregeling geldt een maximum van 2,0% van de PG. Daarnaast geldt voor beide pensioensoorten een fiscaal minimale franchise ter grootte van 10/7 van de enkelvoudige AOW voor gehuwden.
8
Ook wanneer een DC regeling wordt aangeboden zijn er door de fiscus eisen gesteld aan de pensioenopbouw. Hiervoor zijn leeftijdsafhankelijke staffels opgesteld. 2.6 Samenvattend In dit hoofdstuk is de ontwikkeling bij pensioenfondsen in de laatste tien jaar weergegeven. Opvallend is de grote verschuiving van eindloon naar middelloon. In een tijdsbestek van tien jaar tijd is het percentage deelnemers met een eindloonregeling gedaald van bijna 60% naar 1%. De middelloonregeling heeft een tegenovergestelde beweging laten zien. Het percentage deelnemers dat tegenwoordig een middelloonregeling heeft bedraagt 91%, tegenover 31% tien jaar geleden. Bijzonder is dat ondanks deze wijziging, de kosten van pensioenopbouw niet zijn verlaagd. Sterker nog, de afgelopen tien jaar is de gemiddelde pensioenpremie zelfs verdubbeld van 8% van het salaris naar 16% van het salaris. De dekkingsgraden laten de afgelopen tien jaar een grillig verloop zien. Door de aanslagen van 11 september 2001 zijn de aandelenbeurzen gedaald. Dit had zijn weerslag op de dekkingsgraden van pensioenfondsen. Langzaam maar zeker kropen de pensioenfondsen uit dit dal totdat in 2008 de kredietcrisis kwam en zowel de rente als de beurskoersen daalden met als gevolg dat de meeste fondsen een dekkingsgraad hadden van onder de 100%.
9
3. Inkomensverschillen vóór en na de pensioendatum Vanaf het moment dat een deelnemer met pensioen gaat verandert vaak het besteedbaar inkomen. Het laatst genoten netto salaris is in veel gevallen hoger dan het netto pensioen (inclusief AOW) dat wordt ontvangen vanaf de 65-jarige leeftijd. Dit betekent dat er bij pensioeningang een inkomensachteruitgang plaatsvindt. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de inkomensovergang op het moment van pensioneren. 3.1 Oorzaken inkomensachteruitgang De volgende oorzaken zijn de voornaamste reden van de inkomensachteruitgang op de pensioendatum:
Zoals te zien is in het vorige hoofdstuk hebben veel deelnemers tegenwoordig een pensioenregeling die is gebaseerd op de middelloonsystematiek. Het pensioen is in dat geval gebaseerd op het gemiddelde salaris van een deelnemer en niet op het laatst verdiende salaris. Eveneens hebben we in het vorige hoofdstuk kunnen zien dat de zekerheid omtrent het verkrijgen van de toeslagen niet altijd gegarandeerd is. Toeslagen worden niet altijd volledig toegekend, waardoor het opgebouwde pensioen achterblijft bij het beoogde niveau. Een andere oorzaak is dat de franchise die veelal wordt gehanteerd hoger is dan het bedrag dat aan AOW wordt ontvangen. Zodoende wordt er een deel uit het salaris onttrokken waar geen pensioen over wordt opgebouwd. Dit deel komt echter niet terug in de AOW. De pensioengrondslag is gebaseerd op het bruto salaris vóór pensioneren. Voor een pensioengerechtigde deelnemer gelden echter andere belastingschijven dan voor een werkende deelnemer. Hierdoor sluiten de netto inkomsten vóór en na pensioendatum niet op elkaar aan.
Uitgaande van een volledige toeslagverlening ter grootte van de prijsinflatie na de pensioendatum, ziet het inkomenspatroon van een deelnemer met een middelloonregeling er grafisch gezien globaal als volgt uit:
10
inkomen
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
leeftijd
Figuur 3.1: inkomenspatroon bij een middelloonregeling met onvoorwaardelijke toeslagverlening
De blauwe lijn geeft het werkelijke niveau van het inkomen weer. Te zien is dat op de 65-jarige leeftijd een inkomensachteruitgang ontstaat. Deze inkomensachteruitgang lijkt in de loop der jaren teniet te worden gedaan door middel van toeslagverlening. Deze toeslagverlening zorgt er echter voor dat de pensioenuitkering niet achter gaat lopen bij de prijsinflatie. De roze lijn geeft het inkomen weer onder aftrek van de jaarlijkse inflatie (reële inkomen). Doordat de toeslagverlening is gekoppeld aan de prijsinflatie, blijft het reële inkomen vanaf de 65-jarige leeftijd constant. 3.2 Geen inkomensachteruitgang op de pensioendatum In de praktijk kom ik vaak tegen dat deelnemers voornamelijk geïnteresseerd zijn in het verschil tussen het netto inkomen vóór en het netto inkomen na de pensioendatum. Vragen als:”Kan ik na pensioeningang nog in mijn huis blijven wonen?” en “Kan ik mijn huidige bestedingspatroon handhaven?” zijn veelgehoorde vragen. Het is naar mijn mening dan ook wenselijker om een pensioenregeling te ontwikkelen die geënt is op het netto inkomen vanaf de pensioendatum, in plaats van een pensioenregeling die geënt is op het brutosalaris vóór de pensioendatum. Om er voor te zorgen dat het netto inkomensverschil op de pensioendatum nihil is dient een pensioenregeling aan de volgende eisen te voldoen:
De jaarlijkse pensioenopbouw wordt bepaald aan de hand van de pensioengrondslag. Deze pensioengrondslag dient zodanig te worden vastgesteld dat er rekening gehouden wordt met de verschillen in de belastingschijven tussen een actieve deelnemer en een pensioengerechtigde deelnemer. De franchise dient gelijk te zijn aan de enkelvoudige AOW voor gehuwden. De pensioengrondslag is zodoende gelijk aan het herrekende brutosalaris verminderd met de AOW. 11
Deze pensioengrondslag dient volledig te worden opgebouwd over een periode van 40 jaar. In deze scriptie wordt uitgegaan van de huidig geldende pensioenleeftijd van 65 jaar en een toetredingsleeftijd van 25 jaar. De jaarlijkse pensioenopbouw is in dat geval gelijk aan 2,50% van de pensioengrondslag. Bij een stijging van de pensioengrondslag, wordt deze stijging meegenomen over de achterliggende diensttijd. Er ontstaat derhalve een backservice.
3.3 Verhoging van de kosten Naar verwachting zal bovenstaande pensioenregeling voor veel deelnemers leiden tot hogere pensioenaanspraken op de pensioendatum. Daarmee gaan ook de kosten van de pensioenopbouw omhoog. Om de kosten van dit hogere nominale pensioen (deels) te compenseren zal er vanaf de pensioendatum geen toeslagverlening meer plaatsvinden. Een situatie waarin er geen inkomensachteruitgang plaatsvindt op de pensioendatum is weergegeven in figuur 3.2. Voor deze nieuwe pensioenregeling geldt dat vanaf het moment van pensioneren geen toeslagverlening meer plaatsvindt op de ingegane pensioenuitkeringen. Voor de vergelijking zijn tevens de grafieken uit figuur 3.1 opgenomen in onderstaande weergave.
inkomen
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
80
leeftijd
Figuur 3.2: vergelijking middelloon versus nieuwe regeling
De blauwe en roze grafieken komen overeen met de grafieken uit figuur 3.1. Doordat het inkomen vóór de pensioeningang onafhankelijk is van de pensioenregeling, zijn de rode grafiek en de blauwe grafiek vóór de 65 jarige leeftijd aan elkaar gelijk. Ditzelfde geldt voor de groene en de roze grafiek. In het fictieve scenario in figuur 3.2 snijden de grafieken elkaar op de 83-jarige leeftijd. Dit betekent dat tot de 83-jarige leeftijd er meer pensioen wordt ontvangen in de nieuwe regeling en dat er vanaf de 83-jarige leeftijd meer pensioen wordt ontvangen in de middelloonregeling. Het betreft hier een fictief scenario. In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op de twee verschillende pensioenregelingen. Hierin wordt onder ander voor verschillende groepen deelnemers bekeken bij welke leeftijden de snijpunten van de grafieken liggen. 12
De stijging van de kosten en de gevolgen voor de dekkingsgraad worden besproken in hoofdstuk 7. 3.4 Pensioenbewust Tot slot van dit hoofdstuk merken we nog het volgende op. Zoals uit diverse onderzoeken gebleken is, hebben werknemers doorgaans geen idee wat voor pensioenregeling zij hebben en wat de hoogte is van het pensioen op de pensioendatum. Hiermee hebben zij dan ook geen enkel inzicht in de financiële risico’s die zij mogelijk lopen op het moment dat ze met pensioen gaan. De in dit hoofdstuk beschreven pensioenregeling brengt duidelijkheid op het gebied van inkomsten na pensioneren. Er zijn geen onzekere factoren die het pensioen beïnvloeden. De deelnemer ontvangt gegarandeerd een netto pensioenuitkering die gelijk is aan zijn netto salaris vóór de pensioendatum. Belangrijk hierbij is om de deelnemer er van bewust te maken dat zijn pensioenuitkering niet waardevast is. 3.5 Samenvattend In dit hoofdstuk is het verschil in inkomensniveau besproken vóór de pensioendatum ten opzicht van het inkomensniveau na de pensioendatum. Het opgebouwde pensioen is, na aftrek van belasting, vaak lager dan het netto inkomen voor de pensioendatum. Het lijkt mij wenselijk dat er een beperkt verschil ontstaat tussen het inkomen vóór en na de pensioendatum. Om dit voor elkaar te krijgen dient de pensioenregeling te worden aangepast. De nieuwe pensioenregeling dient aan een aantal eisen te voldoen. Zo dient het pensioen gebaseerd te zijn op het laatst verdiende salaris, zal de gehanteerde franchise gelijk moeten zijn aan de enkelvoudige AOW en moet de pensioengrondslag gebaseerd zijn op het netto inkomen na pensioendatum. Daarnaast geldt dat de pensioengrondslag voor 100% opgebouwd dient te worden. Bij een arbeidsduur van 40 jaar dient het opbouwpercentage zodoende 2,5% te bedragen. De nominale pensioenopbouw in de nieuwe regeling zal naar verwachting hoger zijn dan de pensioenopbouw bij een traditionele middelloonregeling. Om de kosten van dit hogere nominale pensioen te compenseren zal er vanaf de pensioendatum geen toeslagverlening meer plaatsvinden.
13
4. Gevolgen voor deelnemers tot de pensioendatum In dit hoofdstuk bekijken we wat de gevolgen zijn voor een deelnemer tot de pensioendatum. De nieuwe pensioenregeling wordt verder vormgegeven en de pensioenuitkomsten op de pensioendatum worden vergeleken met een bestaande middelloonregeling. Tevens worden de situaties bij ontslag, overlijden en arbeidsongeschiktheid besproken. 4.1 Middelloonregeling versus nieuwe regeling In het vorige hoofdstuk zijn een aantal randvoorwaarden gesteld waar de nieuwe pensioenregeling aan dient te voldoen. Wij gaan de nieuwe pensioenregeling vergelijken met een bestaande middelloonregeling en bekijken vervolgens de uitkomsten op de 65-jarige leeftijd. Door de aanpassing van de pensioenregeling zal er een en ander veranderen voor de deelnemers. De effecten van deze veranderingen zijn onder andere afhankelijk van: De huidige pensioenregeling Het startsalaris van een deelnemer De toetredingsleeftijd De carrière die iemand doormaakt gedurende zijn loopbaan 4.2 Uitgangspunten en veronderstellingen Voor het vergelijken van de twee pensioenregelingen, dienen enkele uitgangspunten en veronderstellingen gemaakt te worden. Deze luiden als volgt:
Voor de nieuwe pensioenregeling wordt geen rekening gehouden met de eerder genoemde fiscale eisen. Indien een dergelijke regeling tot stand zal komen dient het huidige fiscale stelsel aangepast te worden. In de nieuwe pensioenregeling geldt dat het netto inkomen vlak vóór de pensioengerechtigde leeftijd gelijk is aan het netto inkomen na de 65 jarige leeftijd. Voor de vergelijking tussen de nieuwe en een bestaande regeling wordt uitgegaan van een pensioenregeling die in grote lijnen gelijk is aan de regeling die momenteel bij zowel het ABP als PFZW wordt gehanteerd. Deze regeling ziet er in grote lijnen als volgt uit: o Soort regeling: Middelloonregeling o Jaarlijkse pensioenopbouw: 2,05% per dienstjaar o Fiscaal minimale franchise behorende bij een opbouw van 2,05% o Toeslagverlening: Een voorwaardelijke toeslagverlening voor zowel actieve als inactieve deelnemers. Voorts wordt rekening gehouden met: o Een partnerpensioen op opbouwbasis ter grootte van 70% van het te behalen ouderdomspensioen. o Een toekenning van de toeslagverlening in de middelloonregeling van 80% o Een minimumloon van € 17.900
Daarnaast worden enkele economische veronderstellingen gehanteerd:
Een algemene salarisstijging van 2,50% per jaar Een algemene prijsstijging van 2,00% per jaar De belastingschijven en de AOW stijgen jaarlijks met de prijsindex
14
Er worden vijf verschillende carrièrepaden bekeken. Deze carrièrepaden staan in tabel 4.1 weergegeven. Tabel 4.1– Vijf verschillende carrièrepaden carrierepad 1 2 3 4 5
25 1% 2% 3% 4% 8%
30 1% 2% 3% 4% 6%
35 1% 2% 2% 3% 4%
40 0% 1% 2% 3% 4%
45 0% 1% 1% 2% 4%
50 0% 1% 1% 2% 3%
55 0% 0% 0% 1% 2%
60 0% 0% 0% 1% 1%
Een deelnemer in carrièrepad 3 ontvangt jaarlijks een individuele salarisstijging van 3% gedurende de leeftijden 25 tot en met 34. Vanaf leeftijd 35 tot en met 44 is deze individuele stijging 2%. Gevolgd door twee periodes van 10 jaar met respectievelijk 1% en 0% individuele salarisstijging. Naast de individuele salarisstijging ontvangen de deelnemer een algemene salarisstijging. De gehanteerde belastingschijven staan in onderstaande tabel weergegeven. Het Nederlandse belastingstelsel kent vier belastingsschijven. Des te meer iemand verdient, des te meer belasting dient hij te betalen over het meerdere dat hij verdient. Onderdeel van de te betalen belastingen zijn de sociale premies voor AOW, ANW en AWBZ. Deze premies worden geheven over de laagste twee schijven. Indien iemand de 65-jarige leeftijd bereikt hoeft hij geen AOW premie meer te betalen. Tabel 4.2 - Belastingschijven
Inkomen Jonger dan 65 Ouder dan 65
Tot € 17.319 33,65% 15,75%
Tot € 31.122 41,40% 23,50%
Tot € 53.065 42% 42%
Boven € 53.065 52% 52%
4.3 Uitkomsten tijdens pensioenopbouw Nu de randvoorwaarden zijn geschetst kan de pensioenregeling worden doorgerekend. In tabel 4.3 staan de uitkomsten weergegeven. Hierin staan de hoogtes van de bruto aanvullende pensioenen weergeven op de 65 jarige leeftijd. De uitkomsten zijn weergegeven voor de vijf genoemde carrièrepaden. De aanvullende pensioenen zijn berekend op basis van zes verschillende startsalarissen. Tabel 4.3 - aanvullend pensioen op basis van verschillende startsalarissen en diverse carrièrepaden Startsalaris Carrièrepad Pensioenregeling 17.900 20.000 25.000 30.000 35.000 40.000 middelloon 21.272 25.871 36.821 47.771 58.721 69.671 1 nieuw 22.648 27.476 38.910 50.737 65.742 79.856 2
middelloon nieuw
29.356 35.929
34.904 42.252
48.112 59.999
61.320 79.120
74.528 95.555
87.736 115.243
3
middelloon nieuw
34.854 43.645
41.047 51.512
55.791 74.214
70.534 93.236
85.278 115.284
100.022 137.985
4
middelloon nieuw
47.446 78.216
55.116 89.678
73.377 121.260
91.638 154.237
109.900 187.213
128.161 220.190
5
middelloon nieuw
79.279 156.013
90.684 179.434
117.837 235.199
144.990 290.963
172.143 346.727
199.296 402.492
15
Een deelnemer met carrièrepad 3 en een startsalaris van € 30.000 komt in de middelloonregeling uit op een pensioen van € 70.534 op de 65 jarige leeftijd. In de nieuwe regeling is de uitkomst € 93.236. In de tabel is te zien dat voor alle startsalarissen en alle carrièrepaden het pensioen op de 65-jarige leeftijd in de nieuwe regeling hoger uitkomt dan in de middelloonregeling. Indien we de uikomsten in de nieuwe regeling uitdrukken als percentage van de uitkomsten in de middelloonregeling, dan ziet de tabel er als volgt uit. Tabel 4.4 – Verschil in pensioenopbouw als percentage van het aanvullend pensioen middelloon Startsalaris Carrièrepad 17.900 20.000 25.000 30.000 35.000 40.000 1 6,5% 6,2% 5,7% 6,2% 12,0% 14,6% 2 22,4% 21,1% 24,7% 29,0% 28,2% 31,4% 3 25,2% 25,5% 33,0% 32,2% 35,2% 38,0% 4 64,9% 62,7% 65,3% 68,3% 70,3% 71,8% 5 96,8% 97,9% 99,6% 100,7% 101,4% 102,0%
In deze tabel is duidelijk te zien dat de uitkomsten sterk afhankelijk zijn van het carrièrepatroon. Zo zijn de uitkomsten bij carrièrepad 5 zelfs het dubbele van het pensioen dat in de middelloonregeling wordt opgebouwd. 4.4 Financiering De hogere pensioenuitkomsten lijken gunstig. Echter deze pensioenaanspraken dienen uiteraard ook gefinancierd te worden. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de verwachte wijze waarop deze hogere pensioenopbouw gefinancierd dient te worden. Op de korte termijn zal de premie omhoog gaan, aangezien de pensioenopbouw toeneemt. Op de lange termijn ontstaat een kostenbesparing doordat enerzijds de toeslagverlening van de inactieve deelnemers niet meer gefinancierd hoeft te worden. Veelal worden de toeslagen gefinancierd uit de overrendementen. Deze overrendementen kunnen nu worden aangewend voor de versterking van de financiële positie van het pensioenfonds. Anderzijds dient het pensioenfonds minder buffers aan te houden. Buffers zijn in de nieuwe regeling louter noodzakelijk voor de bescherming tegen verschillende risico’s. Het aanhouden van buffers ten behoeve van toeslagverlening is niet meer aanwezig. Doordat er minder buffer aangehouden hoeft te worden kan er reeds in een veel eerder stadium premiekorting worden verleend. Naar verwachting zullen bovengenoemde twee besparingen echter geen uitkomst bieden om de kosten te drukken bij de scenario’s met carrièrepaden 4 en 5. De ontwikkeling van de premie alsmede de ontwikkeling van de dekkingsgraden van pensioenfondsen wordt verder behandeld in hoofdstuk 7. 4.5 Gevolgen bij ontslag, arbeidsongeschiktheid en overlijden voor de pensioendatum In de vorige paragraaf gaan we er van uit dat deelnemers de gehele periode bij een werkgever in dienst blijven. Door verschillende oorzaken kan het echter voorkomen dat een deelnemer vertrekt. Onderstaand worden drie vertrekmogelijkheden besproken. 4.5.1 Ontslag Indien een deelnemer voortijdig met ontslag gaat zal zijn pensioen na de ontslagdatum niet geïndexeerd worden. Zijn premievrije pensioen is daarmee dus niet waardevast. Dit hoeft niet 16
tot problemen te leiden indien de deelnemer snel na het ontslag een nieuwe werkgever vindt. Het premievrije pensioen kan in dat geval meegenomen worden naar de nieuwe werkgever. Dit levert voor de deelnemer het voordeel op dat het pensioen compleet blijft. Bij pensioneren ontvangt de pensioengerechtigde deelnemer het pensioen vanuit één pensioenfonds. De kans op vergeten pensioen is in dat geval ook nihil. Voor het pensioenfonds ontstaat het voordeel dat het fonds niet blijft zitten met gigantische aantallen van premievrije deelnemers en de veelal kleine pensioenen. Indien een gewezen deelnemer geen nieuwe baan vindt ontstaat wel een probleem. Het opgebouwde pensioen zal niet meer worden gecorrigeerd voor inflatie waardoor het reële pensioen al voor de pensioendatum daalt. Deelnemers die werkloos zijn moeten de mogelijkheid krijgen om hier iets aan te doen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door vrijwillige bijstorting. 4.5.2 Arbeidsongeschiktheid Bij arbeidsongeschiktheid wordt het pensioen van een deelnemer doorgaans premievrij voortgezet. De pensioengrondslag wordt daarbij jaarlijks aangepast aan de loon- of prijsinflatie. Een arbeidsongeschikte deelnemer blijft in dat geval pensioen opbouwen als ware hij een actieve deelnemer. Een arbeidsongeschikte deelnemer heeft daardoor tot aan de pensioendatum geen last van het niet verkrijgen van toeslagverlening. 4.5.3 Overlijden voor de pensioendatum Bij overlijden van een deelnemer voor de pensioendatum ontstaat eenzelfde probleem als bij de situatie waarin bij ontslag de deelnemer geen nieuwe baan vindt. Indien een deelnemer overlijdt voor de pensioendatum, dan wordt er partnerpensioen uitgekeerd. Het ingegane partnerpensioen wordt tot en met het overlijden van de partner niet geïndexeerd. Indien een deelnemer vroeg komt te overlijden kan het dus voorkomen dat een partnerpensioen 60 jaar lang niet wordt geïndexeerd. Om de partner hier enigszins tegen te beschermen moet een deelnemer verplicht een tijdelijke verzekering af te sluiten. Middels deze verzekering wordt jaarlijks een indexatie op risicobasis verzekerd van 2% per jaar vanaf het moment van overlijden tot aan de 65 jarige leeftijd van de partner. De kosten voor een deelnemer blijven hierbij beperkt tot enkele tientjes op jaarbasis. 4.6 Samenvattend De nieuwe pensioenregeling is vergeleken met een pensioenregeling die op hoofdlijnen overeenkomt met de pensioenregeling bij ABP en PFZW. Bij de vergelijking ligt de nadruk op de uitkomsten bij pensioneren. Voor de vergelijking is gebruik gemaakt van zogenaamde maatmensen die op leeftijd 25 binnenkomen bij het pensioenfonds. Er zijn vijf verschillende carrièrepaden en zes verschillende aanvangssalarissen doorgerekend. Daarnaast zijn nog enkele aannames gemaakt. De belangrijkste is wellicht de mate van toeslagverlening in de middelloonregeling. Er is vanuit gegaan dat de toeslagverlening voor 80% wordt toegekend. Gebleken is dat voor alle scenario’s de nieuwe pensioenregeling een hoger opgebouwd pensioen op de pensioendatum geeft. Voor deelnemers met een beperkt aanvullend pensioen is de verhoging op de pensioendatum gering. Voor deelnemers die flinke carrière doormaken kan het pensioen op de pensioendatum zelfs twee keer zo hoog zijn als in de middelloonregeling. Dit betekent dat de kosten voor de nieuwe pensioenregeling ook hoger zullen liggen. Deze hogere kosten worden besproken in hoofdstuk 7. 17
5. Gevolgen voor deelnemers na pensioendatum In hoofdstuk 3 is gesproken over de snijpunten tussen de middelloonregeling en de nieuwe pensioenregeling. Een snijpunt geeft daarbij vanaf welke leeftijd heft pensioen in de middelloonregeling gelijk is aan het pensioen in de nieuwe pensioenregeling. In dit hoofdstuk worden voor drie verschillende categorieën deze snijpunten bepaald. 5.1 Inkomen na de pensioendatum In de nieuwe pensioenregeling zal op de pensioendatum geen inkomensachteruitgang plaatsvinden. Het netto inkomen is op de pensioendatum gelijk aan het netto inkomen voor de pensioendatum. Wel geldt dat de deelnemer vanaf de pensioendatum geen toeslagverlening meer ontvangt. Jaarlijks zal daardoor het aanvullende pensioen minder waard worden als gevolg van inflatie. We onderscheiden drie groepen pensioengerechtigde deelnemers Deelnemers met een beperkt aanvullend pensioen Deelnemers met een modaal aanvullend pensioen Deelnemers met een hoog aanvullend pensioen Waarbij geldt: Een beperkt aanvullend pensioen: Een deelnemer met een startsalaris dat gelijk is aan het minimum loon en carrièrepad 1 heeft. Een modaal aanvullend pensioen: Een deelnemer met een startsalaris van € 25.000 en carrièrepad 3 heeft. Een hoog aanvullend pensioen: Een deelnemer met een startsalaris van € 35.000 en carrièrepad 5 heeft. In de tabel 5.1 staan de relatieve verschillen weergegeven tussen de netto pensioenuitkeringen van beide pensioenregelingen op de verschillende leeftijden. De percentages zijn weergegeven voor zowel de uitkeringen exclusief als inclusief AOW. Het meenemen van de AOW (welke jaarlijks wel voor inflatie wordt gecorrigeerd) zorgt voor een dempend effect op de verschillen. Tabel 5.1 – Verschil in uitkering tussen beide regelingen als percentage van de middelloonregeling Leeftijd AOW Beperkt Modaal Hoog Exclusief 6% 20% 45% 65 Inclusief 3% 15% 41% 75
Exclusief Inclusief
-10% -5%
9% 7%
36% 33%
85
Exclusief Inclusief
-29% -13%
-3% -2%
27% 24%
In hoofdstuk 4 was reeds te zien dat de pensioenuitkering op de pensioendatum voor alle gevallen in de nieuwe pensioenregeling hoger is dan in de middelloonregeling. Dit is eveneens te zien in tabel 5.1. Na verloop van tijd wordt het pensioen in de nieuwe regeling minder waard als gevolg van het niet toekennen van toeslagverlening. Doordat het pensioen in de middelloonregeling wel van toeslagverlening wordt voorzien, groeien de 18
pensioenuitkeringen in de loop der jaren naar elkaar toe. Onderstaand worden de drie categorieën nader besproken. 5.2 Beperkt aanvullend pensioen In hoofdstuk 4 hebben we gezien dat voor een deelnemer met een laag pensioen geldt dat het aanvullende pensioen op de pensioendatum in de nieuwe regeling iets hoger is dan het aanvullende pensioen in de middelloonregeling. Netto beschouwd is de nieuwe regeling circa 6% hoger dan in de middelloonregeling. Bij een toeslagverlening die gelijk is aan 2% per jaar blijkt dat op de 69-jarige leeftijd het pensioen in de nieuwe regeling nagenoeg gelijk is aan het pensioen in de middelloonregeling. Vanaf dat moment is de middelloonregeling gunstiger dan de nieuwe regeling. Op de 75-jarige leeftijd is daardoor het aanvullende pensioen in de middelloonregeling circa 10% hoger dan in de nieuwe regeling. Voor deze groep pensioengerechtigde deelnemers geldt dat de AOW een belangrijk onderdeel van de totale pensioenuitkering uitmaakt (bijna 50%). Aangezien deze AOW jaarlijks wel wordt geïndexeerd, wordt het totale inkomen vanaf de pensioenleeftijd derhalve voor een belangrijk deel wel verhoogd. Indien dan ook wordt gekeken naar het totale netto inkomen, dan geldt voor een deelnemer met een laag pensioen dat hij in het eerste jaar 3% meer ontvangt en 10 jaar later 5% minder dan in de middelloonregeling. 5.3 Modaal aanvullend pensioen Voor pensioengerechtigde deelnemers met een modaal pensioen ligt het omslagpunt iets voor de 85 jarige leeftijd. Tot die tijd ontvangt een pensioengerechtigde deelnemer meer pensioen in de nieuwe regeling dan in de middelloonregeling. 5.4 Hoog aanvullend pensioen Voor pensioengerechtigde deelnemers met een hoog pensioen geeft de nieuwe regeling bij alle leeftijden een hogere netto pensioen. Doordat de pensioenen in de nieuwe regeling veel hoger zijn dan in de middelloonregeling, zullen de kosten tijdens de actieve periode eveneens fors hoger liggen. Om de kosten enigszins te beperken kan er voor worden gekozen om het pensioen te maximeren op een bepaald salarisniveau. Een andere mogelijkheid is een hybride regeling waarbij boven een bepaald salarisniveau een andere pensioenregeling van toepassing is. In hoofdstuk 9 wordt hier nader naar gekeken. 5.5 Inflatierisico Bij bovenstaande scenario’s zijn we uitgegaan van een inflatie van 2% per jaar. Zolang de inflatie rond dit percentage blijft, ontstaat er voor de grootste groep geen probleem. Op het moment dat de inflatie echter flink toeneemt, ontstaat wel een fors verlies in koopkracht. Tegen dit risico zijn de pensioengerechtigden in de nieuwe regeling niet beschermd. Dit inflatierisico lijkt (naast hogere pensioenpremies) het grootste bezwaar te zijn van de nieuwe regeling. Immers, indien de inflatie een aantal jaren achter elkaar 10% is, dan is het pensioen relatief veel minder waard. De vrees voor hoge inflatie dient echter ook niet overdreven te worden. In de recente 25 jaar is de inflatie niet boven de 5% uitgekomen. Het gemiddelde inflatieniveau over deze periode bedraagt ruim 2%. Het verleden biedt uiteraard geen garantie voor de toekomst, maar op basis van het verloop van de inflatie in de afgelopen 25 jaar lijkt het inflatierisico redelijk beperkt.
19
5.6 Samenvattend Na de pensioendatum vindt er in de nieuwe pensioenregeling geen toeslagverlening plaats op de ingegane pensioenuitkeringen. Bij de middelloonregeling is dit wel het geval. Hier vindt toeslagverlening plaats op basis van 80% van de verwachte prijsinflatie van 2%. De hoogte van het pensioen in beide regelingen groeit zodoende naar elkaar toe. Deelnemers met een beperkt aanvullend pensioen bereiken op de 69 jarige leeftijd al het omslagpunt. Vanaf de 69jarige leeftijd is het pensioen in de middelloonregeling (inclusief de toeslagverlening) reeds hoger dan het nominale pensioen uit de nieuwe pensioenregeling. Op de 75-jarige leeftijd is het verschil in aanvullend pensioen al 10%. Voor deze groep geldt echter dat de AOW een belangrijk onderdeel van de totale pensioenuitkering uitmaakt (bijna 50%). Aangezien deze AOW jaarlijks wel wordt geïndexeerd, wordt het totale inkomen vanaf de pensioenleeftijd voor een belangrijk deel wel verhoogd. Voor de deelnemers met een modaal aanvullend pensioen geldt dat het omslagpunt pas iets vóór de 85-jarige leeftijd ligt. Tot dat moment is de uitkering in de nieuwe pensioenregeling hoger. Voor deelnemers met een hoog aanvullend pensioen is de uitkering in de nieuwe regeling op alle leeftijden hoger.
20
6. Benodigdheden na pensioneren In het vorige hoofdstuk hebben we gekeken naar de snijpunten van de twee pensioenregelingen. Het pensioen in de nieuwe pensioenregeling wordt relatief gezien elk jaar minder waard. De koopkracht van een pensioengerechtigde deelnemer gaat daarmee achteruit. In dit hoofdstuk gaan we in op het uitgavenpatroon van een pensioengerechtigde deelnemer. 6.1 Uitgavenpatroon van een pensioengerechtigde deelnemer Indien er vanaf de pensioendatum geen toeslagverlening wordt gegeven op de opgebouwde pensioenaanspraken, heeft dit tot gevolg dat de koopkracht van de pensioengerechtigde deelnemer afneemt. De vraag hierbij is, is het een probleem wanneer een pensioengerechtigde deelnemer er in koopkracht op achteruitgaat? Om deze vraag te beantwoorden is het zaak om te weten hoe het uitgavenpatroon van 65 plusser zich ontwikkelt in de loop der jaren. Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft in 2006 een uitgebreid onderzoek gedaan naar het uitgavenpatroon van ouderen met een laag inkomen 2 . Enerzijds is er een vergelijking gemaakt tussen werkende mensen en pensioengerechtigden. Anderzijds is er een vergelijking gemaakt tussen oudere ouderen en jongere ouderen. Bij het onderzoek worden door het Nibud de uitgaven verdeeld in drie categorieën: Vaste lasten: huur/hypotheek, gas water en licht, verzekeringen, vervoer en telefoon Reseververingsuitgaven: kleding, inventaris, vakantie/vrije tijd, onderhoud Huishoudelijke uitgaven: voeding, roken, huisdieren, huishoudelijke hulp 6.2 Werkenden versus pensioengerechtigden In tabel 6.1 is weergegeven waar pensioengerechtigde deelnemers relatief meer en relatief minder geld aan uitgeven dan de werkende deelnemers. Tabel6.1 - verschillen in uitgaven tussen pensioengerechtigde deelnemers en werkenden Waar geven ouderen Waar geven ouderen meer aan uit minder aan uit Hobby’s Woonlasten Abonnementen Vervoer Ziektekosten Recreatie Hulp (in huishouding en tuin) Sparen Gas Kosten voor kinderen Inventaris
Aangezien ouderen meer vrije tijd hebben, zijn zij vaker lid van clubs en verenigingen. Met het tellen van de jaren worden eveneens de uitgaven aan ziektekosten hoger. Daarnaast geldt dat ouderen het over het algemeen sneller koud hebben en meer thuis zijn. Hierdoor is het gasverbruik hoger. Tegenover de extra uitgavenposten staan de posten waar ouderen minder aan uitgeven. Ouderen met een koopwoning hebben hun hypotheek meestal (grotendeels) hebben afbetaald. Hierdoor zijn de woonlasten relatief laag. Daarnaast geldt dat naarmate de pensioengerechtigde deelnemer ouder wordt, de mobiliteit afneemt. Daardoor ontstaat minder behoefte aan verre vakanties. Ook zorgt de beperkte mobiliteit er voor dat mensen minder vaak van huis zijn, waardoor de vervoerskosten lager zijn. Ondanks het feit dat oudere 2
Een laag inkomen wordt hierbij gedefinieerd als ouderen met een inkomen tot 150% van het sociaal minimum.
21
mensen meer tijd thuis doorbrengen, wordt over het algemeen niet de noodzaak ingezien om de inventaris te vernieuwen. Uit het onderzoek van het Nibud komt verder de volgende zaken naar voren over pensioengerechtigde deelnemers: Alleenstaande vrouwen geven over het algemeen meer uit aan reserveringsuitgaven en huishoudelijke uitgaven. De meest voorkomende hogere uitgaven zijn kleding, inventaris, onderhoud en voeding. Alleenstaande mannen geven juist meer geld uit aan vervoer. Per saldo houden alleenstaande mannen geld over aan het eind van de maand, terwijl alleenstaande vrouwen hun budget net sluitend kunnen krijgen. Echtparen hadden gemiddeld een duidelijk overschot. 6.3 Oudere ouderen versus jongere ouderen Het toenemen van de leeftijd leidt bij ouderen tot beperkingen in mobiliteit en gezondheid. Eveneens wijzigt de samenstelling van de huishoudens. Het aantal echtparen vermindert en het aantal alleenstaanden mensen neemt toe. Daarbij geldt dat in de oudste leeftijdsgroepen het percentage alleenstaande vrouwen veel hoger is dan het percentage alleenstaande mannen. Bovengenoemde effecten hebben dan ook hun weerslag op het uitgavenpatroon van oudere pensioengerechtigden. Het Nibud heeft het maandelijkse inkomen van pensioengerechtigden vergeleken met de maandelijkse uitgaven van pensioengerechtigden. Hierbij zijn de pensioengerechtigden in drie groepen verdeeld. Groep 1: leeftijdscategorie 65 jaar tot en met 69 jaar Groep 2: leeftijdscategorie 70 jaar tot en met 74 jaar Groep 3: leeftijdscategorie 75 jaar en ouder 6.3.1 Groep 1 versus 2 Uit het onderzoek blijkt dat de maandelijkse uitgaven van groep 1 en 2 niet veel van elkaar verschillen. Alleen op het gebied van het kopen van inventaris is een groot verschil tussen beide groepen. Een pensioengerechtigde deelnemer uit groep 1 besteedt ongeveer 8,8% van zijn inkomen aan het kopen van inventaris tegenover circa 6,1% van de pensioengerechtigden uit groep 2. Daartegenover staat dat een pensioengerechtigde uit groep 1 minder uitgeeft aan recreatie dan een pensioengerechtigde uit groep 2 (9,7% versus 12,3% van het inkomen.) Een pensioengerechtigde uit groep 1 houdt per maand ongeveer 5% van zijn inkomsten over. Voor een pensioengerechtigde uit groep 2 ligt dit percentage lager, namelijk op 2%. 6.3.2 Groep 2 versus 3 De uitgaven tussen deze twee groepen verschilt in meerdere opzichten. De voornaamste verschillen zijn in tabel 7.2 weergegeven. Het genoemde percentage heeft betrekking op het percentage van de totale maandelijkse uitgaven. Tabel 6.2 - verschillen in uitgaven tussen groep 2 en groep 3 Groep 2 Contributies en abonnementen 2,7% Vervoer 12,3% Recreatie 9,0% Voeding 14,7%
Groep 3 5,7% 6,6% 6,9% 10,7%
22
Een pensioengerechtigde uit groep 3 geeft meer dan het dubbele van de maandelijkse uitgaven uit aan contributies en abonnementen dan iemand uit groep 2. Pensioengerechtigden uit de tweede groep daarentegen geven veel meer uit aan vervoer, recreatie en voeding. Doordat de uitgaven van pensioengerechtigden uit de derde groep afnemen, houden deze mensen per maand gemiddeld 16% van het totale inkomen over. Op basis van het onderzoek van het Nibud blijkt dat pensioengerechtigden naarmate ze ouder dan 75 jaar zijn een kleiner gedeelte van de maandelijkse inkomsten uitgeven. 6.4 Verzorgingstehuis Een van de hoogste kostenposten van ouderen zijn de kosten van een verzorgingstehuis. Hiervoor geldt echter het volgende. In Nederland is iedereen verzekerd voor kosten van het verblijf in een verzorgingshuis via de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Wanneer men in een verzorgingshuis verblijft, betaalt men zelf ook mee aan de zorg die men daar ontvangt. Daarbij geldt dat een inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt betaald. 3 De grootste kostenpost (het verblijf in een verzorgingstehuis) is daarmee dus grotendeels gedekt door de AWBZ in combinatie met de inkomensafhankelijke bijdrage. Ongeacht of iemand een fors pensioen heeft, de opname in een verzorgingstehuis is sowieso gegarandeerd. 6.5 Samenvattend Het NIBUD heeft in 2006 een onderzoek uitgevoerd naar de uitgaven van ouderen met een laag inkomen. Onderzocht is hoe het uitgavenpatroon van oudere mensen zich ontwikkeld. In de eerste plaats zijn de uitgaven van werkenden vergeleken met dat van pensioengerechtigden. Hieruit blijkt dat pensioengerechtigden ten opzichte van werkende mensen onder andere meer geld uitgeven aan hobby’s, ziektekosten en gas. Minder geld wordt daarentegen uitgegeven aan onder andere woonlasten, recreatie en inventaris. Vervolgens worden de pensioengerechtigden in drie leeftijdscategorieën geplaatst. Hieruit blijkt dat mensen gemiddeld vanaf hun 75ste levensjaar minder geld uitgeven dan daarvoor. Dit sluit aan bij de nieuwe pensioenregeling. In de nieuwe pensioenregeling vindt immers geen toeslagverlening plaats na de pensioendatum. In de praktijk blijkt dat mensen naar mate ze ouder worden minder geld nodig hebben. Het niet verlenen van toeslagen hoeft daarom niet te leiden tot problemen.
3
Bron: ministerie van volksgezondheid, welzijn en sport
23
7. Gevolgen voor het pensioenfonds Tot nu toe is alleen de kant van de het individu benaderd. In dit hoofdstuk worden de gevolgen van het wijzigen van de pensioenregeling (van de middelloonregeling naar de nieuwe pensioenregeling) voor een pensioenfonds behandeld. 7.1 Prognose en veronderstellingen Om de gevolgen voor een pensioenfonds in kaart te brengen is een prognose gemaakt van de ontwikkeling van het deelnemersbestand voor de komende 20 jaar. Hierbij worden de ontwikkelingen van beide pensioenregelingen naast elkaar gezet voor wat betreft de ontwikkeling van de voorziening alsmede de ontwikkeling van de pensioenpremie. De prognose is gemaakt voor de drie eerder genoemde groepen: - Scenario 1: Deelnemers met een beperkt aanvullend pensioen - Scenario 2: Deelnemers met een modaal aanvullend pensioen - Scenario 3: Deelnemers met een hoog aanvullend pensioen. Het hierin opgenomen carrièrepad zal voor weinig pensioenfondsen gelden. Vandaar dat hiervoor carrièrepad 4 wordt genomen. Bij het maken van de prognose worden de volgende algemene veronderstellingen gehanteerd. Tabel 7.1 - Economische veronderstellingen Leeftijdscategorie Ontslagkansen man vrouw 25 10,0% 10,0% 30 7,5% 7,5% 35 5,0% 5,0% 40 5,0% 5,0% 45 2,5% 2,5% 55 0,0% 0,0% 65 0,0% 0,0% 75 0,0% 0,0%
Overlijdenskansen man vrouw 0,03% 0,04% 0,05% 0,08% 0,14% 0,35% 0,98% 3,58%
0,02% 0,02% 0,04% 0,07% 0,13% 0,29% 0,64% 1,93%
Gehuwdheid man Vrouw 50% 70% 90% 90% 90% 90% 100% 88%
75% 85% 85% 85% 85% 80% 100% 80%
Bij overlijden, pensioneren en ontslag vindt er toetreding plaats van nieuwe deelnemers. Zodoende blijft het aantal actieve deelnemers constant. Deelnemers die nieuw in dienst treden en ouder zijn dan 25 nemen hun opgebouwde pensioenaanspraken mee. De opgebouwde pensioenaanspraken zijn leeftijdsafhankelijk. Er wordt geen rekening gehouden met arbeidsongeschiktheid. Na ontslag kunnen deelnemers er voor kiezen om hun pensioenrechten over te dragen naar een ander fonds/verzekeraar. Voor de middelloonregeling wordt uitgegaan van een kans op waardeoverdracht van 20%. In de eindloonregeling ligt dit percentage op 98%, doordat er geen toeslagverlening plaatsvindt op de premievrije pensioenaanspraken. Er wordt vanuit gegaan dat alleen deelnemers die geen nieuwe baan vinden hun pensioenaanspraken laten staan. De gehanteerde rekenrente bedraagt 4%.
24
Daarnaast zijn er nog enkele deelnemer specifieke veronderstellingen. Een pensioenfonds bestaat doorgaans uit actieve en inactieve deelnemers. De inactieve deelnemers hebben een bepaalde toeslagregeling. Zoals we gezien hebben geldt voor veel inactieve deelnemers dat deze toeslagregeling voorwaardelijk is en afhangt van eventuele overrendementen. Indien de pensioenregeling wordt omgezet, dan worden de pensioenaanspraken van de inactieve deelnemers niet meer van toeslagverlening voorzien. De bestaande toeslagregeling kan uiteraard niet zomaar worden aangepast. Daarom zal het pensioenfonds gesplitst dienen te worden in een actieve en een inactieve groep. De pensioenaanspraken van de inactieve deelnemers kan bijvoorbeeld worden ondergebracht bij een verzekeraar. Met de verzekeraar kunnen vervolgens afspraken worden gemaakt over de te hanteren toeslagverlening. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt er vanuit gegaan dat het pensioenfonds de pensioenaanspraken van de inactieve deelnemers elders heeft ondergebracht en dat er wordt begonnen met alleen maar actieve deelnemers in het bestand. 7.1.1 Veronderstellingen omtrent deelnemers De populatie van het pensioenfonds bestaat voor 50% uit vrouwen en voor 50% uit mannen. De leeftijdsverdeling van het pensioenfonds in het eerste jaar is als volgt: Tabel 7.2 - Leeftijdsverdeling Leeftijdscategorie 25-34 35-44 45-54 55-64
Percentage 33% 30% 21% 16%
De hoogte van het salaris en de opgebouwde pensioenaanspraken zijn grotendeels afhankelijk van het aantal dienstjaren. De benodigde solvabiliteitsbuffer bedraagt 20%. Het rendement op vastrentende waarden is 4%. Voor zakelijke waarden geldt een risicopremie van 3%.
Aan de hand van de prognose wordt bekeken hoe de dekkingsgraad en de premie zich ontwikkelen. We gaan hierbij uit van het hierna volgende beleid van het pensioenfonds. Daarbij maken we onderscheid tussen beide regelingen. Doordat de pensioenregelingen verschillend zijn, is ook het te voeren beleid bij beide regelingen verschillend. 7.1.2 Veronderstellingen premiebeleid De te ontvangen premie is in beide gevallen gelijk aan de zuiver kostendekkende premie. Indien de financiële positie van het fonds verslechtert, wordt een opslag op de premie geheven ter grootte van 10% van de premie. De premiekortingsgrens is voor beide regelingen verschillend. In de nieuwe pensioenregeling dienen buffers louter aangehouden te worden ten behoeve van verschillende risico’s. In de middelloonregeling worden de buffers eveneens gebruikt voor het verlenen van toeslagen. In de middelloonregeling ligt de premiekortingsgrens derhalve op een ander punt dan in de nieuwe regeling. Schematisch ziet het premiebeleid er als volgt uit: 25
Tabel 7.2 - Schematische weergave van het premiebeleid in beide regelingen Dekkingsgraad Nieuwe regeling Middelloonregeling Dkg < 105% Kostendekkende premie + 10% Kostendekkende premie + 10% 105%< Dkg < 120% Kostendekkende premie x (1-(Dkg -/- Kostendekkende premie x (1-(Dkg -/105%) / (120% -/- 105%)) 105%) / (120% -/- 105%)) 120% < Dkg < 125% Kostendekkende premie Kostendekkende premie 125% < Dkg < 140% Kostendekkende premie x (1-(Dkg -/- Kostendekkende premie 125%) / (140% -/- 125%)) 140% < Dkg < 180% 0% Kostendekkende premie Dkg > 180% 0% Kostendekkende premie x (1-(Dkg -/180%) / (210% -/- 180%))
7.1.3 Veronderstellingen toeslagbeleid De toeslagverlening geldt uiteraard alleen voor de middelloonregeling. De toeslagverlening wordt voor zowel de actieve als de inactieve deelnemers gefinancierd uit de overrendementen. De mate van de toeslagverlening is afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad. Hierbij wordt de volgende staffel gehanteerd. Tabel 7.3 - Schematische weergave van het toeslagbeleid in de middelloonregeling Dekkingsgraad Toeslag Dkg < 105% 0% 105% < Dkg < 120% Naar rato Dkg > 120% 100% Dkg > 140% 100% + Inhaaltoeslag
Indien de dekkingsgraad boven de 140% uitkomt worden in het verleden gekorte toeslagen als nog toegekend. Hierbij geldt, reguliere toeslag gaat voor inhaaltoeslag. Eveneens geldt dat inhaaltoeslag wordt gegeven zolang de dekkingsgraad na het verlenen van de inhaaltoeslag niet onder de 140% komt. 7.1.4 Veronderstellingen beleggingsbeleid Het beleggingsbeleid is voor beide fondsen gelijk. Er wordt voor 60% belegd in vastrentende waarden en voor 40% in zakelijke waarden 4 . 7.2 Resultaten Op basis van bovenstaande uitgangspunten is er voor drie verschillende startdekkingsgraden en voor de drie verschillende scenario’s een ontwikkeling gemaakt van het verloop van de dekkingsgraad, de ontwikkeling van de te betalen premie en de gegeven toeslagverlening. 7.3 Scenario 1, deelnemers met een beperkt aanvullend pensioen De basis van dit scenario is het volgende carrièrepatroon. 1% carrière tussen leeftijd 25 en 45 en 0% daarna. Het startsalaris op leeftijd 25 is hier gelijk aan het minimumloon. 7.3.1 Dekkingsgraad Het verloop van de dekkingsgraden ziet er (afhankelijk van de startdekkingsgraad) als volgt uit. 4
Het beleggingsbeleid is in dit onderzoek eenvoudig gehouden. Zo is er bijvoorbeeld geen sprake van rente afdekking, swapconstructies of valutatermijncontracten. In de praktijk zal door middel van een ALM studie een optimale beleggingsmix bepaald moeten worden. Mogelijk kan er in de nieuwe regeling iets defensiever belegd worden aangezien er geen rendement behaald hoeft te worden om toeslagen te kunnen verlenen.
26
Tabel 7.4a – Ontwikkeling dekkingsgraden in scenario 1 startdkg Jaar 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 15 20
100% Middelloon nieuwe regeling 100% 100% 103% 103% 105% 106% 107% 109% 109% 112% 111% 115% 112% 117% 113% 120% 114% 122% 115% 124% 118% 131% 121% 131%
120% Middelloon nieuwe regeling 120% 120% 119% 122% 118% 124% 118% 125% 117% 127% 117% 129% 118% 130% 118% 130% 118% 129% 118% 129% 121% 130% 126% 131%
130% Middelloon nieuwe regeling 130% 130% 128% 129% 127% 128% 126% 128% 125% 128% 124% 129% 123% 129% 123% 129% 123% 129% 123% 129% 124% 130% 131% 131%
Op basis van tabel 7.4a kunnen we voor de middelloonregeling het volgende concluderen: De startdekkingsgraad is zeer bepalend voor de dekkingsgraad na 20 jaar. Indien een fonds zich in een situatie van een reservetekort bevindt loopt de dekkingsgraad van het fonds niet snel op. Het tekort blijft daardoor lang in stand. Doordat de toeslagen uit de overrendementen worden gefinancierd zijn de toeslagen zeer beperkt bij een lage startdekkingsgraad. Eenmaal uit een reservetekort ziet het verloop van de dekkingsgraad er solide uit. De toeslagen worden bijna geheel verstrekt. Het bereiken van de premiekortingsgrens is echter niet aan de orde. Voor de nieuwe regeling kunnen we het volgende concluderen: De dekkingsgraad convergeert naar 130%, ongeacht de startdekkingsgraad. Bij een lage startdekkingsgraad duurt het circa 12 jaar voordat het evenwicht is bereikt. Doordat er tot een dekkingsgraad van 125% een forse premie wordt geheven en doordat de premie een materiële impact heeft op het verloop van het vermogen, ontstaat er niet gauw een reservetekort. Het evenwicht wordt bereikt doordat er premiekorting wordt gegeven. Indien er geen premiekorting wordt gegeven zal de dekkingsgraad verder oplopen. 7.3.2 Premie In tabel 7.4b staan de te betalen premie weergegeven, uitgedrukt als percentage van de salarissom. Tabel 7.4b – Ontwikkeling premie in scenario 1 premie Jaar 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 15 20
100% Middelloon nieuwe regeling 6,0% 9,9% 6,1% 10,1% 6,3% 10,3% 6,4% 10,5% 6,5% 10,7% 6,6% 10,9% 6,7% 11,0% 6,8% 11,2% 7,0% 11,4% 7,1% 11,8% 7,4% 8,2% 7,8% 8,2%
120% Middelloon nieuwe regeling 5,5% 9,0% 5,6% 9,1% 5,7% 9,4% 5,9% 9,7% 6,1% 9,7% 6,3% 8,7% 6,4% 7,9% 6,6% 7,7% 6,8% 8,0% 7,0% 8,5% 7,2% 8,7% 7,8% 8,1%
130% Middelloon nieuwe regeling 5,5% 6,0% 5,6% 6,1% 5,7% 7,0% 5,8% 7,7% 6,0% 8,1% 6,2% 8,2% 6,3% 8,2% 6,5% 8,2% 6,7% 8,4% 6,9% 8,6% 7,2% 8,6% 7,8% 8,1%
In tabel 7.4b vallen de volgende zaken op: 27
Indien er geen premiekorting wordt verleend is de premie in de nieuwe regeling fors hoger dan in de middelloonregeling. Er kan echter wel worden geconstateerd dat na verloop van jaren de premies naar elkaar toegroeien. De verleende premiekorting in de nieuwe regeling speelt hier uiteraard een belangrijke oorzaak in.
7.3.3 Toeslagen Uitgaande van een startdekkingsgraad van 100% zal er, gezien de dekkingsgraad, in de eerste 20 jaar nauwelijks sprake zijn van toeslagverlening. Indien de toeslagen van de actieve deelnemers worden gefinancierd middels een opslag op de premie, dan betekent dit een extra premielast ter grootte van circa 3% van de salarissom in de beginjaren oplopend tot 4% na 20 jaar. 7.4 Scenario 2, deelnemers met een modaal aanvullend pensioen De basis van dit scenario is het volgende carrièrepatroon. 3% carrière tussen leeftijd 25 en 34, 2% tussen leeftijd 35 en 44, 1% tussen leeftijd 45 en 54 en 0% daarna. Het startsalaris is in dit scenario gelijk aan € 25.000. 7.4.1 Dekkingsgraad Het verloop van de dekkingsgraden ziet er (afhankelijk van de startdekkingsgraad) als volgt uit. Tabel 7.5a – Ontwikkeling dekkingsgraden in scenario 2 startdkg Jaar 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 15 20
100% Middelloon nieuwe regeling 100% 100% 103% 104% 105% 107% 108% 110% 110% 113% 111% 116% 112% 118% 113% 120% 114% 122% 115% 124% 118% 130% 122% 130%
120% Middelloon nieuwe regeling 120% 120% 119% 122% 118% 124% 118% 126% 118% 128% 118% 129% 118% 130% 118% 129% 118% 129% 118% 129% 121% 130% 128% 131%
130% Middelloon nieuwe regeling 130% 130% 128% 129% 127% 128% 126% 127% 125% 128% 124% 128% 124% 129% 123% 129% 123% 129% 123% 129% 125% 130% 133% 131%
De conclusies uit scenario 1 zijn ook hier van toepassing. De verschillen in startsalaris en carrière hebben blijkbaar een zeer beperkte invloed op het verloop van de dekkingsgraad. 7.4.2 Premie In tabel 7.5b staan de te betalen premie weergegeven, uitgedrukt als percentage van de salarissom.
28
Tabel 7.5b – Ontwikkeling premie in scenario 2 premie Jaar 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 15 20
100% Middelloon nieuwe regeling 11,5% 19,7% 11,6% 19,7% 11,8% 20,0% 12,0% 20,2% 12,0% 20,4% 12,2% 20,5% 12,3% 20,8% 12,5% 21,1% 12,7% 21,6% 13,0% 22,5% 13,0% 15,9% 13,6% 16,6%
120% Middelloon nieuwe regeling 10,5% 17,9% 10,6% 17,9% 10,8% 18,2% 11,0% 18,6% 11,3% 18,2% 11,6% 16,3% 11,8% 14,9% 12,1% 14,6% 12,3% 15,4% 12,6% 16,6% 12,8% 17,2% 13,6% 16,4%
130% Middelloon nieuwe regeling 10,5% 11,9% 10,6% 12,0% 10,7% 13,8% 10,9% 15,3% 11,1% 16,0% 11,4% 15,8% 11,6% 15,6% 11,9% 15,5% 12,2% 16,0% 12,5% 16,7% 12,8% 17,3% 13,6% 16,4%
Voor de premie geldt allerminst dat er geen verschil is tussen het scenario 1 en 2. Allereerst zijn de premies in scenario 2 veel hoger dan in scenario 1. Wat opvalt, is de fors hogere premie in de nieuwe regeling. In hoofdstuk 5 hebben we gezien dat de uitkomst van het nominaal pensioen op de pensioendatum voor deze groep mensen in de nieuwe regeling circa 20% hoger was dan in de oude regeling. De premies in de nieuwe regeling zijn echter veel hoger dan deze 20%. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de vergelijking niet helemaal eerlijk is. De toeslagen in de middelloonregeling worden immers niet gefinancierd uit de premie, terwijl de backservicekoopsommen wel in de premiecomponent van de nieuwe regeling zijn opgenomen. In de loop der jaren groeien de premies echter naar elkaar toe. De verleende premiekorting in de nieuwe regeling speelt ook hier een belangrijke rol. 7.4.3 Toeslagen Uitgaande van een startdekkingsgraad van 100% zal er, gezien de dekkingsgraad, in de eerste 20 jaar nauwelijks sprake zijn van toeslagverlening. Indien de toeslagen van de actieve deelnemers worden gefinancierd middels een aanvullende premie, dan betekent dit een extra premielast ter grootte van circa 6% van de salarissom in de beginjaren oplopend tot 7% na 20 jaar. Bij de twee overige startdekkingsgraden is de toeslagverlening nagenoeg volledig. 7.5 Scenario 3, deelnemers met een hoog aanvullend pensioen De basis van dit scenario is het volgende carrièrepatroon. 4% carrière tussen leeftijd 25 en 34, 3% tussen leeftijd 35 en 44, 2% tussen leeftijd 45 en 54 en 1% daarna. Het startsalaris bedraagt in deze variant € 35.000. 7.5.1 Dekkingsgraad Het verloop van de dekkingsgraden ziet er (afhankelijk van de startdekkingsgraad) als volgt uit.
29
Tabel 7.6a – Ontwikkeling dekkingsgraden in scenario 3 startdkg Jaar 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 15 20
100% Middelloon nieuwe regeling 100% 100% 103% 104% 105% 108% 108% 112% 110% 115% 111% 118% 113% 120% 114% 122% 115% 124% 115% 126% 118% 129% 122% 129%
120% Middelloon nieuwe regeling 120% 120% 119% 122% 118% 124% 118% 125% 118% 127% 118% 128% 118% 129% 118% 128% 118% 127% 119% 127% 121% 129% 128% 129%
130% Middelloon nieuwe regeling 130% 130% 128% 127% 127% 125% 126% 125% 125% 127% 124% 128% 124% 129% 124% 128% 123% 127% 123% 127% 125% 129% 133% 129%
De conclusies uit scenario 1 en 2 zijn ook hier van toepassing. De verschillen in startsalaris en carrière hebben ook hier een beperkte invloed op het verloop van de dekkingsgraad. 7.5.2 Premie In tabel 7.6b staan de te betalen premie weergegeven, uitgedrukt als percentage van de salarissom. Tabel 7.6b – Ontwikkeling premie in scenario 3 premie Jaar 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 15 20
100% Middelloon nieuwe regeling 14,4% 31,1% 14,4% 31,5% 14,6% 32,1% 14,9% 32,6% 15,0% 33,3% 15,2% 34,1% 15,5% 34,4% 15,7% 34,8% 16,0% 35,9% 16,4% 37,5% 16,8% 30,8% 17,7% 32,7%
120% Middelloon nieuwe regeling 13,0% 28,3% 13,1% 28,6% 13,4% 29,2% 13,7% 30,2% 14,1% 30,6% 14,5% 28,2% 14,9% 26,0% 15,2% 26,5% 15,6% 29,1% 16,0% 32,0% 16,6% 31,5% 17,7% 32,9%
130% Middelloon nieuwe regeling 13,0% 18,9% 13,1% 19,1% 13,3% 24,5% 13,6% 29,5% 13,9% 30,9% 14,3% 29,0% 14,6% 26,7% 15,0% 26,5% 15,4% 28,7% 15,8% 31,6% 16,6% 31,5% 17,7% 32,9%
Zoals verwacht is de premie in de nieuwe regeling fors hoger dan in de oude regeling. Ook na verloop van jaren groeien de premies niet naar elkaar toe. Voor deelnemers met een hoge carrière is de nieuwe pensioenregeling dan ook een zeer kostbare aangelegenheid. In hoofdstuk 9 zal dit nader worden besproken. 7.6 Kosten In dit hoofdstuk zijn de uitvoeringskosten van een pensioenfonds buiten beschouwing gelaten. De uitvoeringskosten zijn echter wel onderdeel van de totale premie. In de nieuwe pensioenregeling zullen de kosten naar verwachting lager zijn dan bij een middelloonregeling. Het aantal te verrichten handelingen voor inactieve deelnemers zal lager worden. Hierbij valt de denken aan de volgende handelingen 1. Het versturen van UPO’s 2. Het administreren van toeslagverlening 3. Communicatie omtrent toeslagverlening 4. Inhaaltoeslagen en achterstanden Ad 1) Vanaf het moment dat een deelnemer inactief wordt dient nog eenmaal een UPO te worden verstuurd met daarin het opgebouwde pensioen. Dit pensioen blijft tot de 30
overlijdensdatum ongewijzigd. Het is daarom niet nodig om periodiek een UPO aan de inactieve deelnemers te sturen. Ad 2) De administrateur van het pensioenfonds hoeft geen mutaties van de pensioenaanspraken meer door te voeren nadat een deelnemer inactief is geworden Ad 3) De AFM ziet toe dat de communicatie met de deelnemers goed wordt vormgegeven. Fonds dienen te communiceren over verwachte toeslagverlening en pensioenresultaten. Daarnaast zijn fondsen verplicht om een consistentietoets uit te voeren. In de nieuwe pensioenregeling is er geen sprake van toeslagverlening. Dit maakt de communicatie eenvoudiger en scheelt derhalve in de kosten. Ad 4) Indien er sprake is van inhaaltoeslag, dan dient er op een of andere wijze bijgehouden te worden hoeveel de achterstanden per persoon bedragen. Dit is administratief bewerkelijk en zorgt dus voor extra kosten. Ook hier vindt dus een kostenbesparing plaats. 7.7 Samenvattend In dit hoofdstuk hebben we aan de hand van prognoseberekeningen met een looptijd van 20 jaar bekeken wat de impact is van de nieuwe pensioenregeling op het beleid bij pensioenfondsen. Hierbij zijn de ontwikkelingen van beide pensioenregelingen naast elkaar gezet voor wat betreft de ontwikkeling van de voorziening, de dekkingsgraden alsmede de ontwikkeling van de pensioenpremie. De prognoses zijn gemaakt voor de drie scenario’s. Het betreffen hier de eerder genoemde groepen met een beperkt, modaal en hoog aanvullend pensioen. Het premiebeleid is voor beide regeling verschillend. Bij de nieuwe pensioenregeling is het niet noodzakelijk om riante buffers te vormen, aangezien er geen sprake is van toeslagverlening. Er dienen louter buffers aangehouden te worden ten grootte van het vereist eigen vermogen. Er kan in de nieuwe regeling dan ook veel sneller premiekorting worden gegeven. Op basis van het geformuleerde premie en toeslagenbeleid zijn de dekkingsgraden ontwikkelt. Hieruit blijkt dat in de nieuwe pensioenregeling de dekkingsgraad na 20 jaar onafhankelijk is van de startdekkingsgraad en van het gekozen scenario. De evenwichtspositie van de dekkingsgraad is ongeveer 130%. In de middelloonregeling duurt het langer voordat de 130% is bereikt. Voornaamste oorzaak is de hogere premie in de nieuwe regeling. Daarnaast speelt de voorwaardelijke toeslagregeling een rol. In de middelloonregeling worden de toeslagen gefinancierd uit de aanwezige buffers. Hierdoor groeien de buffers minder hard. De dekkingsgraad in de nieuwe regeling ziet er stabieler uit. Hier staat echter wel een kostenplaatje tegenover. In de eerste jaren is in elk scenario de premie in de nieuwe regeling hoger. Echter doordat er in de nieuwe regeling op een eerder moment premiekorting gegeven kan worden groeien de premies in het eerste scenario in de loop der jaren naar elkaar toe. In het tweede scenario is de premie in de nieuwe regeling na 20 jaar nog steeds hoger dan in de middelloonregeling. Het verschil in uitvoeringskosten tussen beide pensioenregelingen kan hier nog een deel van het verschil compenseren. In het derde scenario ligt de premie beduidend hoger in de nieuwe regeling. Door de grote backservicekoopsommen is de premie ook met premiekorting nog bijna 2 keer zo hoog als in de middelloonregeling. Voor deelnemers die veel carriere maken lijkt een dergelijke regeling dan ook niet weggelegd. In hoofdstuk 9 wordt nader ingegaan op de carriere in combinatie met de nieuwe regeling. In de vergelijking zijn de uitvoeringskosten niet meegenomen. Doordat er in de nieuwe regeling geen toeslagverlening plaatsvindt, zullen de uitvoeringskosten naar verwachting afnemen. Doordat het opgebouwde pensioen van de inactieve deelnemer niet meer wijzigt, hoeft er 31
slechts eenmaal een UPO te worden verzonden en niet elk jaar. Eveneens vinden er geen mutaties meer plaats voor inactieve deelnemers, anders dan bij pensioneren en overlijden. Ook hoeft het fonds geen berekeningen uit te voeren voor de vaststelling van de verwachte toeslagverlening. Als laatste kostenbesparing geldt dat er niet bijgehouden hoeft te worden welke deelnemer recht heeft op eventuele inhaaltoeslag.
32
8. Inflatierisico De basis van deze scriptie heeft betrekking op het niet verlenen van toeslagen na pensioeningang. Dit brengt echter wel een risico met zich mee namelijk, het inflatierisico. Wat gebeurt er indien de inflatie jaren achter elkaar bijvoorbeeld 5% bedraagt. In dat geval wordt het opgebouwde pensioen snel minder waard. Door het niet verlenen van toeslagen na pensioeningang lijkt het inflatierisico te verschuiven van “eigenaar”. In de traditionele middelloonregelingen lijkt het inflatierisico immers bij het pensioenfonds te liggen. Veelal wordt er voor de toeslagverlening van de inactieve deelnemers echter geen extra premie betaald. De toeslagverlening wordt gefinancierd uit de buffers indien en voor zover de rendementen goed zijn. De laatste jaren hebben we gezien dat, indien de rendementen tegenvallen en de dekkingsgraden van de pensioenfondsen dalen, de toeslagverlening veelal achterwege blijft. Pensioenfondsen doen er alles aan om de nominale pensioenaanspraken van de deelnemers te garanderen. Het garanderen van de voorwaardelijke componenten is daarbij van ondergeschikt belang. Er wordt dan ook voornamelijk gestuurd op een dekkingsgraad waarbij het pensioenfonds kan voldoen aan de nominale pensioenverplichtingen. Het inflatierisico ligt in dat geval dus deels bij de deelnemer. Dit wil echter niet zeggen dat het gehele inflatierisico bij de deelnemer ligt. Veel pensioenfondsen streven wel naar het verlenen van toeslagverlening. Het collectief maakt het ook mogelijk om veelal toeslagverlening te geven. Inactieve deelnemers die zich ook in de nieuwe pensioenregeling graag willen beschermen tegen het inflatierisico, moeten hiervoor de mogelijkheid krijgen. Veel verzekeraars bieden tegenwoordig inflatieswaps aan. Bij een dergelijke constructie neemt een verzekeraar het inflatierisico voor haar rekening. De deelnemer betaalt daarvoor jaarlijks of ineens een bepaald bedrag en de verzekeraar zorgt neemt het inflatierisico over van de deelnemer. Bij een dergelijke constructie zal de deelnemer op de pensioendatum een deel van zijn ouderdomspensioen in kunnen ruilen voor inflatiebescherming. Een andere mogelijkheid is om het opgebouwde partnerpensioen uit te ruilen voor inflatiebescherming. In het laatste geval blijft het netto inkomen vóór en na de pensioendatum gelijk.
33
9. Alternatieven In deze scriptie is een middelloonregeling op diverse vlakken vergeleken met een nieuwe pensioenregeling. De voornaamste verschillen tussen beide regelingen zijn dat in de nieuwe regeling er geen inkomensverschil is op de pensioendatum en in de middelloonregeling wel. In de nieuwe regeling wordt er geen toeslagverlening gegeven op pensioenaanspraken van niet actieve deelnemers en in de middelloonregeling wel. 9.1 Nadelen van de nieuwe pensioenregeling In deze scriptie zijn een aantal nadelen naar voren gekomen van de nieuwe pensioenregeling. In dit hoofdstuk worden deze nadelen besproken. Tevens worden er alternatieven aangedragen om deze nadelen (deels) op te lossen. De voornaamste nadelen van de nieuwe regeling zijn: Hoge pensioenkosten voor deelnemers met een hoge carrière Een complexe pensioenregeling voor pensioenadministratie Deelnemers hebben geen bescherming meer tegen inflatierisico. Onderstaand wordt ingegaan op de genoemde nadelen van de nieuwe pensioenregeling. 9.2 Deelnemers met zeer hoge pensioenkosten Zoals in hoofdstuk 7 te zien was, geldt dat de pensioenkosten voor deelnemers met grote carrièrestijgingen aanzienlijk oplopen. Deze enorme kostenstijging zorgt er naar verwachting voor dat een dergelijke regeling niet doorgevoerd wordt bij een pensioenfonds. Een mogelijk alternatief is het invoeren van de nieuwe pensioenregeling tot een bepaalde salarisgrens. Op het moment dat deze salarisgrens bereikt wordt, wordt er over het meerdere salaris geen pensioen meer opgebouwd. Dit zorgt voor lagere pensioenkosten. Bij een salarismaximum van bijvoorbeeld € 75.000 en € 100.000 ontstaan de volgende pensioenpremies, uitgaande van een startdekkingsgraad van 120%. Tabel 9.1 – premies bij gemaximeerde salarissen Nieuwe regeling Middelloon Jaar Geen maximum max 100k 1 13,0% 28,3% 27,9% 2 13,1% 28,6% 28,3% 3 13,4% 29,2% 29,1% 4 13,7% 30,2% 29,7% 5 14,1% 30,6% 29,5% 6 14,5% 28,2% 26,9% 7 14,9% 26,0% 24,8% 8 15,2% 26,5% 24,6% 9 15,6% 29,1% 26,1% 10 16,0% 32,0% 27,8% 15 16,6% 31,5% 26,8% 20 17,7% 32,9% 23,8%
max 75k 24,2% 22,0% 22,4% 23,0% 22,5% 19,8% 17,6% 17,0% 17,7% 18,6% 19,8% 18,0%
In bovenstaande tabel zijn de pensioenpremies weergegeven indien het salaris voor de pensioenopbouw is gemaximeerd op respectievelijk € 100.000 en € 75.000, waarbij het maximum salaris jaarlijks stijgt met de algemene loonontwikkeling. De eerste twee premiekolommen komen overeen met de uitkomsten uit tabel 7.6b. Het invoeren van een salarismaximum zorgt uiteraard voor een lagere premie. Bij een salarismaximum van € 100.000 duurt het echter wel enkele jaren voordat de daling goed zichtbaar is. Het invoeren 34
van een salarismaximum van € 75.000 is al veel sneller zichtbaar. Na verloop van tijd daalt de premie in deze variant tot ongeveer het niveau van de premie in de middelloonregeling. Het invoeren van een salarismaximum heeft een zeer beperkte impact op het verloop van de dekkingsgraad. Het vermogen stijgt minder hard doordat er minder premie binnenkomt. Aan de andere kant stijgen ook de verplichtingen minder hard doordat er minder pensioen wordt opgebouwd. Indien een maximum wordt ingevoerd heeft dat tot gevolg dat het inkomen vóór de pensioendatum niet meer gelijk is aan het inkomen na de pensioendatum. De levensstandaard zal dan mogelijk niet gehandhaafd kunnen worden. Echter, deelnemers met een dusdanig hoog salaris hebben naar verwachting wel een buffer aangelegd in de vorm van spaargeld, zodat de levensstandaard ook na de pensioendatum nog steeds gewaarborgd kan worden. Tevens geldt dat het hier een beperkt deel van de Nederlandse bevolking betreft. Volgens het CBS verdient 90% van het aantal mensen in Nederland minder dan € 75.000 en 96% minder dan € 100.000. Het invoeren van een salarismaximum van € 75.000 houdt de kosten op termijn dan ook binnen de perken en doet tegelijkertijd voor 90% van de Nederlandse bevolking geen afbreuk aan het systeem van de nieuwe regeling. 9.3 Complexiteit van de nieuwe pensioenregeling De nieuwe pensioenregeling heeft als uitgangspunt dat het netto inkomen vóór en na de pensioendatum gelijk is. Het rekenen met een netto inkomen maakt de pensioenregeling complex. Om de nieuwe pensioenregeling exact te implementeren, dienen de huidige administratiepakketten naar verwachting te worden aangepast. Totdat de administratiepakketten aangepast zijn dienen er mogelijk kleine concessies gedaan te worden aan de pensioenuitkomsten om zodoende de praktische werkbaarheid van de pensioenadministratie te bevorderen. Op het moment dat het pakket is aangepast kan eventueel nog een aanvullende premie (of een lagere premie) worden gestort om zodoende alsnog uit te komen op een gelijk netto inkomen vóór en na de pensioendatum. Een mogelijke concessie is om het pensioengevend salaris te corrigeren met een vast percentage, afhankelijk van de hoogte van het salaris. Bij bruto salarissen tot € 42.000 dient het pensioengevend salaris met ongeveer 77% te worden vermenigvuldigd. Voor salarissen van € 54.000 geldt een percentage van circa 82%. Om niet te veel administratieve handelingen te hoeven verrichten is het wenselijk om 4 of 5 salariscategorieën te maken. Bij een dergelijke aanpassing van het salaris kan de pensioenregeling verder worden uitgevoerd als een “normale” pensioenregeling. Wellicht dienen alleen de fiscale minima en maxima een update te krijgen. 9.4 Inflatierisico Zoals al genoemd in hoofdstuk 8 moet een inactieve deelnemer de mogelijkheid krijgen om zich te beschermen tegen inflatierisico. Dit kan door het uitruilen van een deel van het ouderdomspensioen of het partnerpensioen. Het uitgeruilde pensioen wordt dan aangewend voor de inkoop van de toekomstige prijsinflatie. Deze inkoop kan plaatsvinden bij een verzekeraar. Het pensioenfonds loopt in dat geval geen extra risico, maar fungeert slechts alleen als tussenpersoon tussen de verzekeraar en de deelnemer.
35
10. Conclusies en samenvatting In dit laatste hoofdstuk worden de belangrijkste punten uit deze scriptie samengevat en de voor- en nadelen op een rij gezet. De vragen die ik mij voorafgaande aan dit onderzoek had gesteld waren: Hoe ontwikkelt zich het uitgavenpatroon van een pensioengerechtigde deelnemer. Heeft een pensioengerechtigde deelnemer van bijvoorbeeld 80 jaar nog steeds evenveel inkomen nodig als iemand die net met pensioen is gegaan? Is het wenselijk om een inkomensachteruitgang te ondervinden bij pensioneren? In deze scriptie is een traditionele middelloonregeling vergeleken met een alternatieve pensioenregeling. Voor de vergelijking staan twee uitgangspunten centraal. Het inkomensverschil op de pensioendatum en de toeslagverlening na pensioeningang. In de alternatieve pensioenregeling wordt gestuurd op een nihil netto inkomensverschil bij pensioneren. Het netto inkomen vlak na de pensioendatum is gelijk aan het netto inkomen dat iemand vlak vóór de pensioendatum ontvangt. Daarnaast wordt er in de alternatieve regeling geen toeslagverlening na pensioeningang verleend. In de eerste hoofdstukken van de scriptie blikken we terug op de historie van pensioenfondsen. De focus ligt daarbij voornamelijk op de ontwikkeling bij pensioenfondsen in de laatste tien jaar. Opvallend hierbij is de grote verschuiving van eindloon naar middelloon. In een tijdsbestek van tien jaar tijd is het percentage deelnemers met een eindloonregeling gedaald van bijna 60% naar 1%. De middelloonregeling heeft een tegenovergestelde beweging laten zien. Het percentage deelnemers dat tegenwoordig een middelloonregeling heeft bedraagt 91%, tegenover 31% tien jaar geleden. Bijzonder is dat ondanks deze wijziging, de kosten van pensioenopbouw niet zijn verlaagd. Sterker nog, de afgelopen tien jaar is de gemiddelde pensioenpremie zelfs verdubbeld van 8% van het salaris naar 16% van het salaris. Na de terugblik wordt de nieuwe pensioenregeling geïntroduceerd. Doel van deze regeling is het beperken van het verschil tussen het inkomen vóór en na de pensioendatum. Om dit inkomensverschil nihil te maken dient de nieuwe pensioenregeling aan een aantal eisen te voldoen. Zo dient het pensioen gebaseerd te zijn op het laatst verdiende salaris, zal de gehanteerde franchise gelijk moeten zijn aan de enkelvoudige AOW en moet de pensioengrondslag gebaseerd zijn op het netto inkomen na pensioendatum. De nominale pensioenopbouw in de nieuwe pensioenregeling brengt naar verwachting hogere kosten met zich mee dan in een middelloonregeling. Om de kosten van dit hogere nominale pensioen te compenseren zal er vanaf de pensioendatum geen toeslagverlening meer plaatsvinden. De nieuwe pensioenregeling is vergeleken met een pensioenregeling die op hoofdlijnen overeenkomt met de pensioenregeling bij ABP en PFZW. Voor de vergelijking is gebruik gemaakt van zogenaamde maatmensen die op leeftijd 25 binnenkomen bij het pensioenfonds. Aan de hand van vijf verschillende carrièrepaden en zes verschillende aanvangssalarissen en enkele aannames is de vergelijking gemaakt. Er is vanuit gegaan dat de toeslagverlening voor 80% wordt toegekend. Gebleken is dat voor alle scenario’s de nieuwe pensioenregeling een hoger opgebouwd pensioen op de pensioendatum geeft. Voor deelnemers met een beperkt aanvullend pensioen is de verhoging op de pensioendatum gering. Voor deelnemers die flinke carrière doormaken kan het pensioen op de pensioendatum zelfs twee keer zo hoog zijn als in de middelloonregeling. 36
Na de pensioendatum vindt er in de nieuwe pensioenregeling geen toeslagverlening meer plaats op de ingegane pensioenuitkeringen. Bij de middelloonregeling is dit wel het geval. Hier vindt toeslagverlening plaats op basis van 80% van de verwachte prijsinflatie van 2%. De hoogte van het pensioen in beide regelingen groeit zodoende naar elkaar toe. Deelnemers met een beperkt aanvullend pensioen bereiken op de 69 jarige leeftijd al het omslagpunt. Vanaf de 69-jarige leeftijd is het pensioen in de middelloonregeling (inclusief de toeslagverlening) hoger dan het nominale pensioen uit de nieuwe pensioenregeling. Voor deze groep geldt echter dat de AOW een belangrijk onderdeel van de totale pensioenuitkering uitmaakt (bijna 50%). Aangezien deze AOW jaarlijks wel wordt geïndexeerd, wordt het totale inkomen vanaf de pensioenleeftijd voor een belangrijk deel wel verhoogd. Voor de deelnemers met een modaal aanvullend pensioen geldt dat het omslagpunt pas iets vóór de 85jarige leeftijd ligt. Tot dat moment is de uitkering in de nieuwe pensioenregeling hoger. Voor deelnemers met een hoog aanvullend pensioen is de uitkering in de nieuwe regeling op alle leeftijden hoger. In de nieuwe pensioenregeling wordt het pensioen elk jaar minder waard. Het is dan ook van belang om het uitgavenpatroon van ouderen te onderzoeken. Het NIBUD heeft in 2006 een onderzoek uitgevoerd naar de uitgaven van ouderen met een laag inkomen. Onderzocht is hoe het uitgavenpatroon van oudere mensen zich ontwikkeld. Hieruit blijkt dat mensen gemiddeld vanaf hun 75ste levensjaar minder geld uitgeven dan daarvoor. Dit sluit aan bij de nieuwe pensioenregeling. Het niet verlenen van toeslagen hoeft daarom niet te leiden tot problemen. Na de vergelijkingen op deelnemerniveau, staat het pensioenfonds centraal. Aan de hand van prognoseberekeningen met een looptijd van 20 jaar is bekeken wat de impact is van de nieuwe pensioenregeling op het beleid bij pensioenfondsen. Hierbij zijn de ontwikkelingen van beide pensioenregelingen naast elkaar gezet voor wat betreft de ontwikkeling van de voorziening, de dekkingsgraden alsmede de ontwikkeling van de pensioenpremie. De prognoses zijn gemaakt voor de hiervoor genoemde drie scenario’s. Het premiebeleid is voor beide regeling verschillend. Bij de nieuwe pensioenregeling is het niet noodzakelijk om riante buffers te vormen, aangezien er geen sprake is van toeslagverlening. Er kan in de nieuwe regeling dan ook veel sneller premiekorting worden gegeven. Op basis van het geformuleerde premie- en toeslagenbeleid zijn de verlopen van de dekkingsgraden ontwikkeld. Hieruit blijkt dat in de nieuwe pensioenregeling de dekkingsgraad na 20 jaar onafhankelijk is van de startdekkingsgraad en van het gekozen scenario. De evenwichtspositie van de dekkingsgraad is ongeveer 130%. In de middelloonregeling duurt het langer voordat de 130% is bereikt. Voornaamste oorzaak is de hogere premie in de nieuwe regeling. Daarnaast speelt de voorwaardelijke toeslagregeling een rol. In de middelloonregeling worden de toeslagen gefinancierd uit de aanwezige buffers. Hierdoor groeien de buffers minder hard. De dekkingsgraad in de nieuwe regeling ziet er stabieler uit. Hier staat echter wel een kostenplaatje tegenover. In de eerste jaren is in elk scenario de premie in de nieuwe regeling hoger. Echter doordat er in de nieuwe regeling op een eerder moment premiekorting gegeven kan worden groeien de premies in het eerste scenario in de loop der jaren naar elkaar toe. In het tweede scenario is de premie in de nieuwe regeling na 20 jaar nog steeds hoger dan in de middelloonregeling. Het verschil in uitvoeringskosten tussen beide pensioenregelingen kan hier nog een deel van het verschil compenseren. In het derde scenario ligt de premie beduidend hoger in de nieuwe regeling. Door de grote backservicekoopsommen is de premie ook met premiekorting nog bijna 2 keer zo hoog als in de middelloonregeling. Voor deelnemers die veel carriere maken lijkt een dergelijke regeling dan ook niet weggelegd.
37
Tot slot bekijken we de belangrijkste voor- en nadelen van de nieuwe pensioenregeling. Deze vergelijken we met een middelloonregeling met na-indexatie. Hierbij onderscheiden we twee categorieën. De voor- en nadelen voor deelnemers en de voor en nadelen voor pensioenfondsen/werkgevers. Tabel10.1 – Voor- en nadelen voor deelnemer Voordelen Een hoger nominaal pensioen op de pensioendatum. Meer duidelijkheid bij de deelnemer over de hoogte van het pensioen bij pensioneren. De ontwikkeling van het pensioen na de pensioendatum sluit beter aan bij het uitgavenpatroon van pensioengerechtigde deelnemers Een onvoorwaardelijke pensioenopbouw tijdens actief dienstverband die onafhankelijk is van de dekkingsgraad
Nadelen Geen waardevastheid van het pensioen. Het inflatierisico ligt volledig bij de deelnemer.
Tabel10.2 – Voor- en nadelen voor pensioenfonds/werkgever Voordelen Nadelen Geen kosten meer voor inactieve deelnemers. De pensioenregeling is lastig te programmeren in de huidige systemen. Mogelijk lagere solvabiliteitsbuffer omdat er Bij hoge carrière is de premie zeer kostbaar. defensiever belegd kan worden. Premiestuur wordt effectiever. De aan te houden buffers zijn beperkt doordat er geen buffers aangehouden hoeven te worden voor toeslagverlening. Er blijven weinig slapers achter in het fonds. Eventuele extra rendementen kunnen gebruikt worden voor premiekorting.
Om de nadelen van de nieuwe pensioenregeling te beperken kunnen er concessies en aanvullingen worden gedaan op de inhoud van de nieuwe pensioenregeling. Om de hogere pensioenkosten, voor deelnemers met een hoge carrière, te beperken kan een maximumsalaris worden ingesteld. Een maximumsalaris van € 75.000 zorgt voor een forse daling in de pensioenlasten. Op lange termijn dalen de pensioenkosten naar een niveau van de pensioenkosten in de middelloonregeling. Aangezien 90% van de Nederlandse bevolking minder verdient dan dit salaris, geldt dat het invoeren van een salarismaximum van € 75.000 voor een groot deel van de Nederlandse bevolking geen afbreuk doet aan het systeem van de nieuwe regeling. Om de nieuwe pensioenregeling exact te implementeren, dienen de huidige administratiepakketten naar verwachting te worden aangepast. Totdat de administratiepakketten aangepast kunnen er kleine concessies gedaan worden aan de pensioenuitkomsten om zodoende de praktische werkbaarheid van de pensioenadministratie te bevorderen. Een mogelijke concessie is om het pensioengevend salaris te corrigeren met een vast percentage, afhankelijk van de hoogte van het salaris. Het inflatierisico ligt volledig bij de deelnemer. Om dit te voorkomen dient een inactieve deelnemer de mogelijkheid krijgen om zich te beschermen tegen inflatierisico. Een deel van het ouderdomspensioen of het partnerpensioen kan worden benut om de toekomstige prijsinflatie in te kopen. Deze inkoop kan plaatsvinden bij een verzekeraar. Het pensioenfonds loopt in dat geval geen extra risico, maar fungeert slechts alleen als tussenpersoon tussen de verzekeraar en de deelnemer. 38
11. Begrippenlijst Franchise Pensioengrondslag Eindloonregeling Middelloonregeling Beschikbare premie regeling
Kostendekkende premie Pensioenwet
Premievrije deelnemer Dekkingsgraad AOW ANW AWBZ
Het deel van het salaris waar geen pensioen over wordt opgebouwd. Salaris -/- franchise Pensioenregeling waarbij de hoogte van het ouderdomspensioen afhangt van de pensioengrondslag op de pensioendatum. Pensioenregeling waarbij de hoogte van het ouderdomspensioen afhangt van de gemiddelde pensioengrondslag. Pensioenregeling waarbij de hoogte van het pensioen afhankelijk is van de betaalde premies en de behaalde rendementen. Het behaalde kapitaal op de pensioendatum wordt aangewend voor de inkoop van een ouderdomspensioen De premie die een pensioenfonds minimaal dient te ontvangen volgens de wettelijke regels. In 2007 ingevoerd wet ter vervangen van de Pensioen- en Spaarfondsenwet. Hierin staat de wetgeving omtrent pensioenen in Nederland beschreven Een deelnemer die niet meer werkzaam is bij het bedrijf, maar die nog wel pensioenaanspraken bij het pensioenfonds heeft staan. Verhouding tussen het pensioenvermogen en de pensioenvoorziening Algemene Ouderdomswet Algemene Nabestaandenwet Algemene wet Bijzondere ziektekosten
39
12. Bronvermelding Onderstaand staan de bronnen vermeld die ik gebruikt heb bij het schrijven van deze scriptie. Literatuur: Wolthuis, H en R. Bruning, Levensverzekeringswiskunde Deel 1, Universiteit van Amsterdam, 1996 Wolthuis, H, Riemann-Stieltjesintegratie en Toepassingen in de Levensverzekeringswiskunde, Universiteit van Amsterdam, 1997 Van Aalst, P, Asset Liability Management 2, Universiteit van Amsterdam, 2006 Wolthuis, H. 2003. Life insurance mathematics (The Markovian model), second edition, Universiteit van Amsterdam, 2003 Bodie, Z, Kane, A en Marcus, A, Investments (sixth edition), McGraw Hill, 2005 Brealey, R.A. en Myers, S.C, Principles of Corporate Finance (seventh edition), McGraw Hill, 2003 Hoogeveen, M. , Meusen, G. , Van Mourik, M. , Rijkers, A. & van Roij, W, Inleidng belastingheffing ondernemingen en particulier, SDU Fiscale en Financiële uitgevers, 2007 Dehling, H en Kalma, J, Kansrekening, Epsilon Uitgaven, 1995 Bain L.J. en Engelhardt M, Introduction to Probability and Mathimatical statistics (second edition), Duxbury, 1991 Atkinson, K.E, An introduction to Numerical Analysis¸ John Wiley & Sons, 1989 Jänich, K, Analysis für Physiker und Ingenieure, Springer, 1991 Bay, J.S. Fundamentals of Linear State Space Systems, McGraw Hill, 1999 Mankiw, G, Macroeconomics (fifth edition), Worth, 2003 Smid, C. & Wolthuis, H, Bedrijfsanalyse en Embedded Value, Universiteit van Amsterdam, 2001 Hull, J, Options, Futures and Other Derivatives (sixth edition), Pearson, 2006 Van der Harst, G en Maijers, R, Effectief GUI-ontwerp, Academic Service, 1999 Friedberg, S. Insel, A. and Spence, L, Linear Algebra, Prentice Hall, 1997 Trentelman, H. Stoorvogel, A and Hautus, M, Control Theory for Linear Systems, Springer, 2001 Marsden, J. and Tromba, A, Vector Calculus (fourth edition), W.H. Freeman and Company, 1996 Lang, S, Complex Analysis (fourth edition), Springer, 1999 Varian, H, Intermediate Microeconomics (sixth edition), Norton, 2003 Doughtery C, Introduction to Econometrics (second edition), Oxford, 2002 Walkenbach, J, Het complete handbook Excel 2007, SDU uitgevers, 2007
40
Websites Nibud, september 2006, Besteding van ouderen: www.nibud.nl
DNB, maart 2010, Statistisch bulletin: www.cbs.nl
ABP ten behoeve van de pensioenregeling van het fonds: www.abp.nl
PFZW ten behoeve van de pensioenregeling van het fonds: www.pfzw.nl
Belastingdienst ten behoeve van de gehanteerde belastingtarieven: www.belastingdienst.nl
Watson Wyatt voor diverse pensioengerelateerde informatie: www.watsonwyatt.nl
Stork, inzake de geschiedenis van het pensioenfonds Stork: www.stork.nl
Wikipedia, inzake de geschiedenis van het Nederlandse pensioensysteem: www.wikipedia.nl
AEGON, Corporate & Institutional Clients: www.aegon.nl
CBS Statline: www.cbs.nl
41