TAALPLAN TOETSEN Constructie en verantwoording van programmagebonden woordenschattoetsen ten behoeve van Taalplan Kleuters groep 1 en 2
Rob Schoonen Resi Damhuis
juli 1992
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Schoonen, Rob Taalplan toetsen : constructie en verantwoording van programmagebonden woordenschattoetsen ten behoeve van Taalplan Kleuters groep 1 en 2 / Rob Schoonen, Resi Damhuis. - Amsterdam : Stichting Centrum voor Onderwijsonderzoek van de Universiteit van Amsterdam ; Amsterdam : Stichting Kohnstamm Fonds voor Onderwijsresearch [distr.j. - (SCO-rapport / Stichting Centrum voor Onderwijsonderzoek van de Universiteit van Amsterdam ; 307) Met lit. opg. ISBN 90-6813-350-0 geb. Trefw.: taalonderwijs ; kleuters ; toetsen.
Stichting Kohnstamm Fonds voor Onderwijsresearch, W. Sargentini Grote Bickersstraat 72, 1013 KS Amsterdam
1
INHOUD VOORWOORD 1. INLEIDING
1
2. ONDERZOEKSOPZET 2.1 Proefpersonen 2.2 De toetsen 2.3 De toetsafnames en toetsmedewerkers 2.4 Analyses
14 14
3. RESULTATEN Receptieve woordenschattoetsen 3.1 3.1.1 Toets 1.1: Groep 1, Werkplan 1, receptieve woordenschat 3.1.2 Toets 1.3: Groep 1, Werkplan 2, receptieve woordenschat 3.1.3 Toets 1.4: Groep 1, Werkplan 3, receptieve woordenschat 3.1.4 Toets 2.1: Groep 2, Werkplan 1, receptieve woordenschat 3.1.5 Toets 2.4: Groep 2, Werkplan 2, receptieve woordenschat 3.1.6 Toets 2.6: Groep 2, Werkplan 3, receptieve woordenschat 3.2 Produktieve woordenschattoetsen 3.2.0 B eoordelaarsovereenstemming 3.2.1 Toets 1.5: Groep 1, Werkplan 3, produktieve woordenschat 3.2.2 Toets 2.3: Groep 2, Werkplan 1, produktieve woordenschat 3.2.3 Toets 2.5: Groep 2, Werkplan 2, produktieve woordenschat 3.2.4 Toets 2.7: Groep 2, Werkplan 3, produktieve woordenschat 3.3 Samenvatting van de prestaties
18 18 18 22 25 28 33 36 41 41 47 53 59 63 68
5 5 8
4. EVALUATIE DOOR LEERKRACHTEN EN TOETSMEDEWERKERS 4.1 De evaluatieformulieren 4.2 Validiteit: prestaties en leerkrachtoordelen 5. CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN 6. BIBLIOGRAFISCHE GEGEVENS BIJLAGE I Instructie aan toetsmedewerkers BIJLAGE H Resultaten per item
71 71 74 78 83 85 90
VOORWOORD In het voorliggende verslag wordt gerapporteerd over de constructie en evaluatie van een tiental toetsen. De toetsen zijn bedoeld als een diagnostisch hulpmiddel bij de evaluatie van het woordenschatonderwijs zoals dat in Taalplan Kleuters vormgegeven is. Taalplan Kleuters is een taalstimuleringsprogramma ontwikkeld ten behoeve van 'onderwijs' Nederlands aan kleutergroepen met relatief veel allochtone kinderen. Het programma is ontwikkeld door het Projectbureau Onderwijsvoorrangsbeleid (OVB) Rotterdam. Bij de ontwikkeling en evaluatie van de toetsen is dan ook dankbaar gebruikgemaakt van de deskundigheid en ervaring van het projectteam van het bureau, i.h.b. van Marieke Boers en Marijke Kienstra. De ontwikkeling van de toetsen is mogelijk gemaakt door een subsidie van de Projectgroep NT2 in 1990 en 1991. Medewerkers van de programmagroep Taalonderwijs van de Stichting Centrum voor Onderwijsonderzoek (SCO) hebben de-toetsontwilckeling uitgevoerd, waarbij medewerkers van het Projectbureau OVB Rotterdam gezorgd hebben voor de benodigde inhoudelijke ondersteuning. De toetsontwikkeling door de SCO is tot mei 1991 door Resi Damhuis uitgevoerd, daarna zijn haar werkzaamheden door Rob Schoonen overgenomen. Bij de ontwikkeling van de toetsen waren tekeningen cruciaal. Illustrator Fred Marschall heeft dit monnikenwerk geleverd: ruim 1100 tekeningen, die in recordtijd af moesten zijn, omdat de afnames aan vaste momenten in het schooljaar gekoppeld waren. Uiteindelijk won hij het altijd weer van de klok. Voor zijn enorme inzet bedanken wij hem hartelijk. Toetsontwikkeling gaat meestal gepaard met grote aantallen toetsafnames, zo ook in dit onderzoek. De afnames konden alleen gerealiseerd worden door de medewerking van hen die bereid waren de individuele afnames te verzorgen. Uiteraard hebben ook de leerkrachten van de diverse kleutergroepen een belangrijke bijdrage geleverd aan de dataverzameling, enerzijds door de afnames in hun groep mogelijk te maken, anderzijds door het invullen van vragenlijsten en evaluatieformulieren e.d. Ten slotte moeten natuurlijk de kleuters zelf vermeld worden die steeds enthousiast bereid waren de afnames te ondergaan. Allen willen wij op deze plaats bedanken voor hun medewerking. Resi Damhuis Rob Schoonen
juni 1992 Amsterdam
1
1.
INLEIDING
Onderwijs aan meertalige kleutergroepen stelt leerkrachten vaak voor problemen en er is in het onderwijs dan ook grote behoefte aan programma's die het onderwijs aan meertalige kleutergroepen structureren en/of ondersteunen. Dit blijkt onder meer uit een enquête onder leerkrachten van groep 1 en 2, uitgevoerd door het Projectbureau Onderwijsvoorrangsbeleid (OVB) te Rotterdam in samenwerking met twee Rotterdamse onderwijsvoorrangsgebieden. De resultaten van het enquête-onderzoek waren aanleiding voor het Projectbureau OVB om in 1989 te starten met de ontwikkeling van Taalplan Kleuters. Taalplan Kleuters diende zich te richten op meertalige kleutergroepen (groep 1 en 2) met 70% of meer niet-Nederlandstalige kleuters. In het schooljaar 1989-1990 werd een voorlopige versie van Taalplan Kleuters op enkele scholen ingevoerd en een herziene versie in 1990-1991. In de eerste helft van 1990 is door de programmagroep Taalonderwijs van de Stichting Centrum voor Onderwijsonderzoek (SCO) van de Universiteit van Amsterdam, in samenwerking met het Projectbureau OVB, een woordenschatenquête uitgevoerd. In deze enquête werden 71 leerkrachten gevraagd te beoordelen wanneer bepaalde woorden receptief dan wel produktief door kleuters beheerst dienden te worden. Dit enquête-onderzoek leidde tot een streefwoordenlijst van 2585 woorden, waaruit er 2100 geselecteerd zijn. In de proefversie werden deze woorden gedurende de twee jaar kleuteronderwijs volgens een 'taalplan' aan de kleuters aangeboden. De woorden zijn thematisch gegroepeerd, zodat de woorden in een ruimere context geleerd kunnen worden.
Taalplan Kleuters is bedoeld als taalprogramma Nederlands voor meertalige kleutergroepen, waarin 70% of meer allochtone kinderen zitten. Het programma voorziet in taalactiviteiten die de ontwikkeling van het Nederlands in de tweede taal van de allochtone kleuters stimuleren, maar óók de ontwikkeling van het Nederlands als eerste taal van de autochtone kleuters die in dezelfde groep zitten. Centraal staat de uitbreiding van de woordenschat. Taalplan Kleuters geeft voor iedere week aan welke taalactiviteiten de leerkracht met de kinderen kan uitvoeren. Per week waren er zeven taalactiviteiten gepland, waarvan er vijf met de hele groep en twee bij voorkeur met kleinere groepen uitgevoerd worden.
2 In Taalplan Kleuters is voor groep 1 (jongste kleuters) een deel van de taalactiviteiten ingevuld met het programma Knoop het in je oren (Van Kleef, 1988), voor groep 2 (oudste kleuters) is dit gedaan met Laat wat van je horen (Boers & Van Kleef, 1990). Alle activiteiten uit deze twee programma's zijn op deze manier opgenomen in Taalplan Kleuters. Per week komen er drie á vier activiteiten uit een van deze beide programma's voor. Bij de overige activiteiten van een week is aangegeven welke woorden centraal staan. Voor een deel van deze activiteiten is ook al aangegeven op < welke manier, met wat voor materiaal enzovoorts, deze woorden aangeboden kunnen worden. Maar ook zijn er activiteiten waarbij de leerkracht zelf de invulling kan verzorgen: dan zijn alléén de woorden opgegeven. Het gehele programma bestaat uit (3x2=) zes werkplannen, gelijk verdeeld over de twee schooljaren. Elk werkplan kent drie (en in één geval vier) thema's. Voor een overzicht van de thema's raadplege men Tabel 2.3 (par. 2.2). Rond deze thema's zijn allerlei activiteiten gepland die de gelegenheid geven woorden aan te bieden en te oefenen. Er worden activiteiten onderscheiden die de hele groep betreffen en activiteiten die in kleinere groepjes uitgevoerd dienen te worden. In de eerste twee werkplannen ligt het accent op de ontwikkeling van receptieve taalvaardigheden. In de overige vier werkplannen wordt aan receptieve en produktieve taalvaardigheden even veel aandacht besteed. Het doel van (de proefversie van) Taalplan Kleuters was dat de kleuters aan het eind van groep 2 de eerder genoemde 2100 woorden uit de streefwoordenlijst produktief zouden beheersen. :Bij het eerder genoemde enquête-onderzoek van het Projectbureau OVB naar problemen bij het onderwijs aan meertalige kleutergroepen bleek ook dat de behoefte aan meer structurering van en ondersteuning bij het onderwijs zich ook vertaalde in een behoefte aan instrumenten om de vorderingen van de kleuters beter te kunnen volgen. Subsidiëring door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschap op advies van de Projectgroep NT2 maakte het mogelijk dat de SCO in samenwerking met het Projectbureau OVB een dergelijke instrumentontwikkeling uitvoerde. Omdat uitbreiding van de woordenschat een van de belangrijkste doelen is van Taalplan Kleuters, heeft de toetsconstructie zich op de -
3 woordenschat geconcentreerd: de constructie en evaluatie van programmagebonden woordenschattoetsen bij Taalplan Kleuters. De ontwikkelde toetsen moesten aan een aantal criteria voldoen, die voortvloeien uit de aard van Taalplan Kleuters. - De toetsen moeten programmagebonden zijn, d.w.z. op momenten die voor Taalplan Kleuters relevant zijn, die woorden toetsen die in Taalplan Kleuters aangeboden zijn. De relevante momenten zijn de weken direct na het afronden van elk Werkplan. Zowel de te toetsen woorden, als de afleiders (in receptieve toetsen), moeten uit de woordenlijsten van het betreffende Werkplan afkomstig zijn. - De toetsen zijn pertinent niet als selectiemiddel bedoeld, maar uitsluitend als diagnostisch hulpmiddel voor de leerkrachten. Leerkrachten krijgen op grond van de toetsgegevens zicht op de woordenschat van de kleuters en op problemen die individuele kleuters nog hebben met bepaalde onderdelen uit het Werkplan. Op deze wijze krijgen zij ook informatie over de manier waarop zij het verdere onderwijs op individuele kinderen kunnen afstemmen. - De toetsen worden per Werkplan gemaakt, maar moeten bij voorkeur ook informatie geven over de woordenschat van de kinderen op themaniveau: uit welk thema beheersen de kinderen de woorden behoorlijk goed, uit welk thema moeten woorden voor een kind nog eens extra aan bod komen? - De toetsen zouden aanwijzingen moeten opleveren over het soort fouten dat kinderen nog maken met de woorden, zodat het onderwijs ook dáárop afgestemd kan worden. Maken kinderen veel klankfouten? Of zijn het vooral details in de betekenis die nog niet volledig beheerst worden? - De toetsen moeten bij voorkeur in zo'n vorm gegoten zijn, dat de eigen leerkracht ze bij de kinderen kan afnemen. Taalplan Kleuters heeft aan het einde van elk Werkplan 1 of 2 weken gereserveerd, waarin geen nieuwe taalactiviteiten zijn gepland. Tijdens deze weken zou de leerkracht de toetsen bij de leerlingen kunnen afnemen. Voorliggend rapport is een verslag van het instrumentatieonderzoek en een verantwoording van de (eerste versie van de) toetsen. In het rapport wordt de opzet van het instrumentatie-onderzoek toegelicht (hoofdstuk 2) en worden de resultaten van de afnames van de toetsen beschreven (hoofdstuk 3). Bij de beschrijving van de resultaten van de (tien) toetsen is zoveel mogelijk naar uniformiteit
4 van bespreking gestreefd: de resultaten per toets moeten zoveel mogelijk zelfstandig te lezen zijn. De onvermijdelijke consequentie van dit streven is dat er regelmatig herhalingen in de tekst voorkomen. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op een evaluatie door leerkrachten en toetsmedewerkers. In hoofdstuk 5 ten slotte, worden er conclusies getrokken op basis van de resultaten en enkele aanbevelingen gedaan ter verbetering van de toetsen. In het rapport zijn uitgebreide bijlagen opgenomen met gedetailleerde informatie per item, zodat deze informatie gebruikt kan worden bij verdere ontwikkeling van de woordenschattoetsen. -
5 2. ONDERZOEKSOPZET
In dit hoofdstuk beschrijven we de aanpak van het onderzoek. Taalplan Kleuters kent drie onderdelen per groep, de eerder genoemde werkplannen (zie hoofdstuk 1). Aan het eind van elk werkplan werd een afname georganiseerd voor de toetsen die het geleerde uit het betreffende werkplan dienen te toetsen. Voor één toets (Toets 2.3) voor Werkplan 1, groep 2, moest een uitzondering gemaakt worden. Voor de constructie van die toets was op dat moment de benodigde informatie uit het programma nog niet beschikbaar. De constructie en afname van Toets 2.3 is toen uitgesteld tot een volgend schooljaar. Deze uitgestelde afname maakt dat er steeds sprake is van vier afnames. Bij de bespreking van de toetsen en de toetsresultaten zal niet de chronologische, maar de voor het programma logische volgorde gevolgd worden (zie Tabel 2.3, par. 2.2). In dit hoofdstuk komen eerst de 'proefpersonen' aan de orde, i.c. de kleuters uit groep 1 en 2 die de toetsen gemaakt hebben (par. 2.1). Vervolgens gaan we uitgebreid in op de voor de constructie van de toetsen gevolgde procedures (par. 2.2). In paragraaf 2.3 wordt verslag gedaan van de toetsafnames en, ten slotte, wordt in paragraaf 2.4 de voorgenomen data-analyse beschreven. ,
2.1 Proefpersonen Taalplan Kleuters richt zich op de kleuters uit groep 1 en 2 van het basisonderwijs. Zoals in de inleiding vermeld werd Taalplan Kleuters
op het moment van onderzoek, schooljaar 1990/1991 en begin 1991/1992, door een klein aantal scholen gebruikt, i.c. zeven. De scholen waar sprake was van een duidelijke invoering van Taalplan Kleuters bevinden zich alle in de regio Rotterdam met uitzondering van een school in Utrecht en een school in Amsterdam. Via het Projectbureau OVB Rotterdam zijn deze scholen benaderd voor deelname aan het onderzoek. Tijdens het onderzoek hebben er enkele mutaties plaatsgevonden in de deelnemende scholen. Deze mutaties worden hieronder toegelicht. Per afname worden de aantallen kleuters vermeld en het aantal scholen en groepen dat deze kleuters 'leverde'. Er is steeds gestreefd naar een groepsgrootte van circa 70 kleuters, hetgeen ook in bijna alle gevallen gerealiseerd kon worden.
6 In Tabel 2.1 worden de precieze aantallen kleuters vermeld evenals de groep/school van 'herkomst'. Omwille van de privacy worden de scholen met codes aangegeven. Tabel 2.1 Aantallen leerlingen, identificatie van groepen (klassen) en scholen betrokken bij de afnames (afn.) van de toetsen. Schoolcode
klascode
Jongste kleuters (groep 1) 1 1 2
le afn.
2e afn.
3e afn.
10 10
2
1 2
10 10
10 11
10 10
3
2
10
10
19
4
I 2
10 10
10 10
10 10
70
19 70
15 74
5 Totaal
1
4e afn.'
-
-
-
-
n.v.t.
Oudste kleuters (groep 2) 2
3 4
20 20
20 20
20 20
3
3 4
9 8
9 8
8 7
8 8
4
3 4
7 7
7 7
7 7
15-
6
1 2
Totaal
71
71
69
16 16 63
* De vierde afname heeft betrekking op groep 2, Toets 2.3, in een volgend schooljaar. Dit betekent dat enkele kinderen als eerste-groeper aan de toetsafnames voor groep 1 hebben deelgenomen. ** Bij de afname van Toets 23 (in een nieuw schooljaar) zijn de groepen 4.3 en 4.4 samengevoegd tot een combinatieklas.
In Tabel 2.2 worden de leerlingen kort getypeerd naar leeftijd, sekse, taalachtergrond, verblijfsduur in Nederland en moment van deelname aan het onderwijs. Daar de samenstelling van de groep kleuters niet
7 bij alle toetsafnames gelijk is, worden deze gegevens volledigheidshalve per afname gerapporteerd.
Tabel 2.2 Typering deelnemende kleuters. Afname Karakteristiek
le
2e
3e
Jongste kleuters Sekse: jongens (%) meisjes (%)
42.9 57.1
42.9 57.1
50.0 50.0
4;8
5;0
5;2
Taalachtergrond: Nederlands (%) Anderstalig (%)
11.4 88.6
11.4 88.6
11.1 88.9
Verblijfsduur: Sinds geboorte (%) Sinds gemiddelde leeftijd (jr;mnd)
93.4 2;5
88.5 2 ;7
85.5 2;8
28.4 67.2 4.5
33.8 58.8 7.4
42.9 51.4 5.7
51.4 48.6
51.4 48.6
53.0 47.0
565 43.5
5;8
6;0
6;4
5;8
Taalachtergrond: Nederlands (%) Anderstalig (%)
20.0 80.0
20.0 80.0
21.2 78.8
14.5 85.5
Verblijfsduur: Sinds geboorte (%) Sinds gemiddelde leeftijd (jr;mnd)
87.7 3
87.7 3
87.3 2
82.0 3;1
Deelname aan onderwijs sinds (%) (1) betreffend schooljaar 90/91 (2) schooljaar 89/90 (3) schooljaar 88189 (4) schooljaar 87/88
1.4 48.6 44.3 5.7
1.4 47.8 44.9 5.8
1.5 49.2 43.1 6.2
1.6 45.2 48.4 4.8
Gemiddelde leeftijd op moment van afname (jaren;maanden)
Deelname aan onderwijs sinds (%) (1) betreffend schooljaar 90/91 (2) schooljaar 89/90 (3) schooljaar 88189 (4) schooljaar 87188 Oudste kleuters Sekse: jongens (%) meisjes (%) Gemiddelde leeftijd op moment van afname (jaren;maanden)
0
0
4e
0
8 De karakteristieken in Tabel 2.2 waren niet van alle leerlingen bekend. Zo was van enkele leerlingen de precieze geboortedatum (leeftijd) niet bekend. Groter was het aantal ontbrekende gegevens met betrekking tot de verblijfsduur in Nederland (van tussen de negen en veertien kinderen ontbreken deze gegevens). Bij de vergelijking van de gemiddelde leeftijden voor de verschillende afnames dient men rekening te houden met de tijd tussen de afnames, steeds 3 á 4 maanden. Deze tijd verklaart voor een belangrijk deel de verschillen in gemiddelde leeftijd. Aparte vermelding verdient de '4e afname' in groep 2. Deze vond in een volgend schooljaar plaats, zodat de leeftijd van deze nieuwe kleuters vergeleken moet worden met die van de kleuters tijdens de eerste afname. De gemiddelde leeftijden blijken dan nagenoeg gelijk. In andere opzichten wijkt de groep kinderen van de vierde 'afname wel enigszins af van de eerste, tweede en derde afname. In deze nieuwe groep zijn er relatief weinig Nederlandstalige kinderen (14.5%) en relatief weinig kinderen zijn sinds hun geboorte in Nederland (82.0%). Overigens weerspiegelen de steekproeven de doelgroep goed, steeds is het percentage anderstaligen groter dan 70% (Surinaamse en Antilliaanse kinderen zijn als anderstalig gerekend). De afnames 1 t/m 3 lijken in zowel groep 1 als groep 2 bij goed gelijkende steekproeven te hebben plaatsgevonden. Tot slot dient vermeld dat de gerapporteerde gemiddelde leeftijden waarop de kinderen naar Nederland gekomen zijn op zeer kleine aantallen gebaseerd zijn. Ten eerste is het merendeel van de kleuters in Nederland geboren (82.0-93.4%) en van de weinige niet in Nederland geborenen is vaak niet bekend op welke leeftijd zij naar Nederland kwamen. De gemiddelde leeftijden van de niet in Nederland geborenen zijn gebaseerd op tussen de 1 en 9 observaties.
2.2 De toetsen Conform de opzet van Taalplan Kleuters zijn er voor elk werkplan toetsen ontwikkeld. Afhankelijk van de doelstellingen van het betreffende werkplan gaat het om alleen een receptieve toets (fase 1) dan wel een receptieve en een produktieve toets (fase 2 en 3). Een
9 ander onderscheid in toetsen dat aanvankelijk gemaakt is, is dat van contextrijke versus contextarme toetsen. Contextrijke toetsen. Bij de contextrijke toets gaat het om woordenschat in de context van een korte tekst: de betekenis van woorden in een verhaaltje (receptief) en een verhaaltje vertellen bij een reeks plaatjes (produktief). Bij Werkplan 1 van groep 1 en van groep 2 zijn proefversies gemaakt van een contextrijke receptieve toets. Elke proefversie bestond uit een kort verhaaltje van drie fragmentjes, waarbij per fragment drie vragen werden gesteld. Eén vraag werd met behulp van plaatjes gesteld (het bedoelde woord, en twee afleidende plaatjes). De andere vragen waren ja/nee-vragen. Steeds las de proefleider een fragmentje voor, en stelde dan de bijbehorende vragen. Bij voorbeeld (Fragment uit Toets 1.2 Groep 1, Werkplan 1; de vetgedrukte woorden zijn de bedoelde woorden in dit toetsfragment): Voorleesfragment: Samira staat bij het raam. Het regent. Samira moet binnen blijven. Buiten valt de regen. Het regent hard, héél hard. Het raam wordt nat. De regen tikt tegen het raam. Samira hoort het binnen: tik, tik, tiktiktik. "Jammer," zegt Samira, "al die regen! Zo kunnen we niet eens naar buiten! Brahim, Brahim, wat zullen we nu doen?" Vragen: 1. Waar zie je Samira binnen blijven? (keuze uit drie plaatjes) 2. Luistert Samira naar de regen? (ja/nee) 3. Vindt Samira het leuk, die regen? (ja/nee)"
10
imairgix7~~samiiiae waglingif
De eerste ervaringen met de constructie van de contextrijke toetsvorm (Werkplan 1 receptief voor groep 1 en 2) waren dermate slecht dat afgezien is van verdere ontwikkeling van deze toetsvorm binnen het huidige project. De toetsmedewerkers rapporteerden dat de kleuters vaak gokten bij de ja/nee-vragen en dat de afname zeer veel (teveel) concentratie vraagt van zowel kleuter als toetsafnemer. De scores op de toetsen waren betrekkelijk laag als men bedenkt dat er bij deze toetsen een gemiddelde raadkans van .44 was. In groep 1 werden 4.9 vragen van de negen goed gemaakt (gemiddelde pwaarde: .54), in groep 2 werden 6.3 van de eveneens negen vragen goed beantwoord (gemiddelde p-waarde: .70). Gezien het verschil in p-waarde voor de twee groepen is het mogelijk dat (vooral) de (jongste) kleuters nog te jong zijn voor een dergelijke toetsvorm. Overigens zij opgemerkt dat de twee toetsen niet exact te vergelijken zijn, omdat ze andere woorden bevragen. De test-hertestbetrouwbaarheid voor de twee toetsen, groep 1 en groep 2, bleken .68 respectievelijk .65. Hoewel de betrouwbaarheden voor de toetsen de gewenste .80 niet bereiken, zijn deze waarden gegeven het kleine aantal items (k=9) niet bijzonder laag. Overigens is de beslissing om de contextrijke toetsen in dit project niet verder te ontwikkelen niet op psychometrische gronden genomen, maar op basis van de eerder genoemde ervaringen van de toetsmedewerkers (en leerkrachten). De constructie van contextrijke toetsen is zo problematisch dat het aparte aandacht vraagt. Men zou met de diverse toetsvormen moeten kunnen experimenteren, hetgeen
11
binnen het huidige project en budget niet mogelijk was. In de verdere rapportage concentreren we ons op de contextarme toetsen. Als we in het vervolg spreken van 'toetsen' bedoelen we de 'contextarme toetsen'. Contextarme toetsen. Bij de contextarme toetsen moeten de kleuters
aan de hand van een enkele, 'neutrale' uitlokkingszin een van vier plaatjes aanwijzen (receptieve toets) of een plaatje benoemen (produktieve toets). Alle toetsen zijn volgens hetzelfde stramien geconstrueerd. Op basis van de beschikbare woordenlijsten per werkplan is een profiel gemaakt voor de te bevragen woorden. De woorden uit het werkplan zijn ingedeeld naar geledingen. In de eerste plaats zijn er de drie á vier thema's binnen een werkplan. Daarnaast zijn de woorden getypeerd als 'afkomstig uit Knoop het in je oren/Laat wat van je horen' of niet, als inhoudswoord of functiewoord, als gemakkelijk of moeilijk' en als zelfstandig naamwoord, werkwoord of overige woordsoorten. Bij de selectie van de woorden voor de toetsen is gestreefd naar een evenredige vertegenwoordiging van de verschillende geledingen in de toets in vergelijking met de woordenlijst van het betreffende werkplan. Bovendien is er op toegezien dat de woorden uit de verschillende activiteiten afkomstig zijn die bij een bepaald thema horen, zowel uit hele-groepsactiviteiten als uit kleine-groepsactiviteiten (zie hoofdstuk 1). Zo is er steeds uit 4 of 5 van de 7 Taalplanactiviteiten per week, een woord in de toets opgenomen. Per thema zijn er steeds 15 á 16 woorden voor bevraging geselecteerd. Bij de receptieve toetsen werden naast het doelwoord drie andere woorden uitgebeeld. Eén afleider beeldt een betekenisverwant woord uit, een tweede afleider een klankverwant woord en de derde afleider een niet verwant woord. Die afleiders zijn net als de bedoelde woorden uit het betreffende werkplan afkomstig. In een enkel geval is van deze opzet afgeweken. Voor sommige doelwoorden was het niet goed mogelijk een klankverwante afleider te doen tekenen. In deze gevallen is een tweede betekenis- of niet-
1 De woorden uit de Werkplannen zijn door de programmaontwikkelaars van het projectbureau OVB te Rotterdam geclassificeerd als moeilijk of gemakkelijk.
12 verwante afleider getekend. De volgorde van de vier plaatjes (doelwoord en afleiders) is willekeurig gemaakt.
Voorbeelditem van een receptieve toets (verkleind)
Voor de produktieve toets is er per doelwoord steeds één plaatje getekend, namelijk een afbeelding die, samen met een stukje uitlokkingszin, het bedoelde woord aan de kleuter moet ontlokken.
0.1
Dit is een
Voorbeelditem van een produktieve toets (verkleind)
13 In Tabel 2.3 wordt de verdeling van de geconstrueerde (contextarme) toetsen over de groepen, fasen en werkplannen schematisch weergegeven.
Tabel 2.3 Overzicht van de geconstrueerde toetsen. Groep
Fase
Werkplan
Thema
Toets
Groep 1
I
1
Buiten spelen Kleding Lichaam
1.1 Receptief
2
Klas School Beweging
1.3 Receptief
3
Eten Op stap Huis Familie
1.4 Receptief 1.5 Produktief
1
Vriendjes Het weer School
2.1 Receptief 2.3 Produktief
2
December Ziek zijn Verkeer
2.4 Receptief 2.5 Produktief
3
Dieren/Pasen Feest Boodschappen
2.6 Receptief 2.7 Produktief
II
Groep 2
III
(De toetsnumrners 12 en 2.2 waren gereserveerd voor contextrijke toetsen)
Uit het schema (Tabel 2.3) blijkt dat Werkplan 3 van groep 1 als enige vier thema's kent. Het thema 'School' komt in zowel groep 1 (Werkplan 2) als groep 2 (Werkplan 1) aan de orde.
14
2.3
De toetsafnames en toetsmedewerkers
De aard van de toetsen en de leeftijd en taalvaardigheid van de kleuters vraagt om een individuele afname van de toetsen. In het proefonderzoek zijn in totaal tien (contextarme) toetsen afgenomen aan steeds ca. 70 kleuters. Deze afnames zijn voor een belangrijk deel verzorgd door medewerkers van de onderwijsvoorrangsgebieden, zgn. 'gebiedsmedewerkers'; bij één school zijn de afnames verzorgd door een onderdirecteur en een maatschappelijk werkster en bij een groep door een van de onderzoekers. Ten slotte is bij de laatste afname (Toets 2.3) bij een groep een student met onderwijservaring ingevallen voor een OVG-medewerker. In alle gevallen waren de toetsmedewerkers niet de reguliere leerkracht van de groep. De toetsmedewerkers bezochten de scholen/groepen altijd ter kennismaking een dagdeel, ver dat zij de kleuters de toetsen afnamen. Op deze wijze waren kleuters en toetsmedewerkers al enigszins bekend met elkaar alvorens er van toetsing sprake was. Overigens is de toetsmedewerkers er op gewezen de toetsen te presenteren als een 'taalspelletje' om zoveel mogelijk een ontspannen toetsafname te bewerkstelligen. Voor de precieze instructie aan de toetsmedewerkers verwijzen we naar Bijlage I waar fragmenten uit de handleidingen voor toetsmedewerkers opgenomen zijn. Elke toets is voorzien van een handleiding voor afname. In deze handleiding staat beschreven welke procedures de toetsmedewerkers moeten volgen, met formuleringen die zij moeten gebruiken ter introductie van de toets bij de kleuters en tijdens de afname ervan.
2.4
Analyses
De toetsen die in dit onderzoek ontwikkeld en beproefd zijn, zijn 'programma-gebonden' toetsen. Dit betekent dat we niet na kunnen gaan in hoeverre de woordenschat in het algemeen verbeterd is. Bovendien betekent het dat we niet kunnen aannemen dat de bevraagde woorden, oftewel de items in de toets, onafhankelijke waarnemingen zijn voor de evaluatie van iemands woordenschat. Dit alles heeft consequenties voor de te volgen analyseprocedures.
15 Normaliter wordt de betrouwbaarheid van de toets bepaald door de interne consistentie te berekenen (b.v. Cronbachs a). Daarbij wordt ervan uitgegaan dat elk item (woord) een nieuwe, onafhankelijke observatie is van iemands woordenschat, en dat een goed score op het ene item iets zegt over de kans op een goed score bij het volgende item. Ook deze laatste veronderstelling is in woordenschatonderzoek discutabel. Men kan zich afvragen of kennis van het ene woord iets zegt over kennis van andere woorden. Tegen deze achtergrond is niet gekozen voor een betrouwbaarheidsbepaling op basis van interne consistentie, maar voor de (weliswaar bewerkelijkere) bepaling volgens test-hertest. Dit impliceert dat alle toetsen tweemaal aan dezelfde kleuters afgenomen zijn met een tussentijd van circa 1 á 2 weken. De betrouwbaarheidsbepaling kan zich op verschillende niveaus van een toets afspelen. In de eerste plaats kan men zich afvragen of de toets als geheel een betrouwbaar beeld geeft van de door de kleuters gekende woorden. Als men op een specifieker niveau uitspraken wil doen over de woordkennis met betrekking tot een bepaald thema, dan zullen ook de scores voor een thema bij een herhaalde meting (hertest) gerepliceerd moeten kunnen worden. Als men uitspraken op het niveau van individuele woorden wil doen dan zullen de items over de eerste en de tweede afname dezelfde scores moeten laten zien. In eerste instantie zullen we ons beperken tot het toets- en themaniveau. In Bijlage II worden resultaten op itemniveau gerapporteerd, de belangrijkste daarvan komen in de tekst aan de orde. De analyses van de receptieve toetsen worden als volgt gepresenteerd. Eerst wordt de moeilijkheidsgraad van de toetsen/thema's bepaald alsmede de aantrekkelijkheid van de afleiders (betekenis-, klank- of niet verwant). Vervolgens is de test-hertestbetrouwbaarheid op toets- en themaniveau geschat middels een produktmomentcorrelatie (pmc). Aan de hand van Bijlage II worden problemen met individuele items besproken. De evaluatie op itemniveau geschiedt aan de hand van de proporties leerlingen die het item goed maakten en aan de hand van aantekeningen van toetsmedewerkers, leerkrachten en medewerkers van het Projectbureau OVB bij de items. Tot slot wordt nagegaan in hoeverre de eerder genoemde geledingen (par. 2.2) een rol spelen in de moeilijkheidsgraad van de toetsen.
16 De analyse van de produktieve toetsen is complexer. In de eerste plaats is niet zonder meer duidelijk wat een goede benoeming van een plaatje is en wat niet. Leerlingen die het bedoelde woord noemen krijgen zonder meer een goed score. Dit kon door de toetsmedewerkers eenvoudig op een scoreformulier aangegeven worden. Alle andere antwoorden dan het bedoelde woord werden door de toetsmedewerkers genoteerd. Zo zijn er leerlingen die het bedoelde woord in een zin gebruiken, waardoor er morfologische afgeleiden van het bedoelde woord ontstaan. Ook deze dienen goed gerekend te worden. Bij voorbeeld: 'Murat is aan het [knikkeren]'; antwoord: 'Hij knikkert'. In een klein aantal gevallen is er sprake van synonymie. Het is onmogelijk bij voorbeeld een 'fiets' uit te beelden die niet tevens .als 'rijwiel' benoemd kan worden. Hier kan zich een probleem voor doen. Als men wil weten of de kleuter het betreffende vervoermiddel kan benoemen, dan zal men met zowel 'fiets' als 'rijwiel' tevreden zijn. Als men echter per se wil weten of het kind het aangeleerde woord 'fiets' in zijn produktieve vocabulair heeft dan kan men met het antwoord 'rijwiel' geen genoegen nemen. Woorden die (bijna) synoniem zijn aan het bedoelde woord zijn met een aparte code gescoord. Ten slotte is er nog de categorie foute woorden. Alle antwoorden die niet het bedoelde woord zijn en die niet als synoniem met het bedoelde woord op te vatten zijn, worden als fout gescoord. In dit proefonderzoek waarin de kwaliteit van de toetsen centraal staat, is deze regel zonder pardon gehanteerd, ook als dit betekende dat een alleszins begrijpelijk en wellicht gezien de kwaliteit van een enkele tekening of uitlokkingszin plausibel antwoord fout gerekend wordt. Fouten moeten hier dan ook niet in eerste instantie als tekorten van de kleuters opgevat worden, maar als manco's van de toets. Als items systematisch fout gedaan worden en bovendien medewerkers kanttekeningen geplaatst hebben bij het item dan is dat voldoende reden om het item te verbeteren dan wel te verwijderen. Bij elke toets worden alleen de opvallendste items besproken, hetgeen niet betekent dat de overige opmerkingen van de toetsmedewerkers en leerkrachten niet tot verbetering van de toetsen kunnen leiden. Deze kanttekeningen zullen zeker betrokken worden bij de ontwikkeling van een verbeterde versie. Er is wel een poging gedaan om de foute antwoorden nader te typeren. Op deze wijze is getracht de parallellie met de verschillende
17 categorieën afleiders bij de receptieve toetsen de benaderen. De foute antwoorden zijn aan de hand van vier vragen nader geclassificeerd: Wat voor soort antwoord is het? 1) een ander bestaand woord, 2) een nieuwvorming, niet bestaand woord of verhaspeling, 3) een omschrijving of 4) een geluidsnabootsing (b.v. 'bui voor 'brommer'). Is de bedoelde betekenis begrepen? 1) de betekenis is kennelijk wel duidelijk (gezien b.v. de omschrijving of de nieuwvorming) of 2) de precieze betekenis is kennelijk niet duidelijk. Is er verwantschap met het bedoelde woord? 0) noch betekenis-, noch klankverwantschap, 1) betekenisverwantschap, 2) klankverwantschap of 3) betekenis- èn klankverwantschap. Is er sprake van4ezelfde woordsoort? 0) niet van toepassing (omschrijving of geluidsnabootsing), 1) zelfde woordsoort als het bedoelde woord of 2) andere woordsoort dan het bedoelde woord. Het zal duidelijk zijn dat men niet zonder meer mag aannemen dat elke toetsafnemer de niet bedoelde woorden op dezelfde manier zal taxeren. Om enig inzicht te krijgen in de overeenstemming tussen twee beoordelaars zijn de produktieve toetsen door een tweede beoordelaar eveneens gescoord. De bespreking van de produktieve toetsen zal dan ook voorafgegaan worden door een betrouwbaarheidsanalyse van de foutenclassificatie. Ook hier maken we onderscheid naar de verschillende niveaus van de toets: de toets, de thema's en de items. De rapportage van de prestaties van de kleuters zal gebaseerd worden op basis van de scores van de eerste beoordelaar.
18
3. RESULTATEN 3.1
Receptieve woordenschattoetsen
De receptieve woordenschattoetsen zijn volledig voorgestructureerd zodat er geen sprake is van een beoordelingsprobleem. De toetsen zijn door codeurs tot databestanden bewerkt: Hieronder bespreken we eerst de toetsen voor de drie werkplannen van groep 1 (par. 3.1.1 t/m 3.1.3), vervolgens komen de drie receptieve toetsen voor groep 2 aan de orde (par. 3.1.4 t/m 3.1.6).
3.1.1 Toets 1.1: Groep 1, Werkplan 1, receptieve woordenschat Toets 1.1 bestaat uit 47 items verdeeld over drie thema's: 'Buiten spelen' (k=16), 'Kleding' (k=15) en 'Lichaam' (k=16). De toets is in de periode november-december 1990 tweemaal afgenomen aan jongste kleuters. Bij de eerste afname zijn de scores van 70 kleuters verzameld, een tweede afname kon bij 65 van hen plaatsvinden. Met andere woorden de moeilijkheid van de toets en de afzonderlijke items met daarbij de aantrekkelijkheid van de afleiders bij 'eerste kennismaking' kan gebaseerd worden op 70 observaties, terwijl testhertestvergelijkingen gebaseerd worden op 65 observaties. Moeilijkheid. Bij een maximale score van 47 items 'goed' behaalden de kleuters een gemiddelde van 28,6 (sd=7,7). De kleuters lieten zich in hun foute antwoorden vooral verleiden tot betekenisverwante antwoorden, de overige typen afleiders werden minder vaak genoemd. In Tabel 3.1 staan de resultaten samengevat. Het beeld dat voor de toets als geheel geldt, is ook van toepassing op de afzonderlijke thema's, zoals uit Tabel 3.1 blijkt. Het thema 'Lichaam' werd over het algemeen iets minder goed gemaakt (54% goed) dan de andere twee thema's (63% en 66% goed). Betrouwbaarheid. De test-hertestbetrouwbaarheid is op toetsniveau .91 en is alleszins redelijk te noemen voor een eerste versie van de toets. Zelfs op thema-niveau zijn de betrouwbaarheden acceptabel,
19 waarbij de test-hertestbetrouwbaarheid van het thema 'Kleding' wat lager is (.73) dan die voor de overige twee thema's (.81 en .84).
Tabel 3.1 Percentages voor de antwoordalternatieven zoals die gekozen zijn bij eerste afname van Toets 1.1, en de testhertestbetrouwbaarheid (r). Thema's
Buiten spelen Kleding Lichaam
g
63 66 54
b
k
n
0
19 17 22
08 09 10
09 08 14
01 00 00
Totaal 61 19 09 10 01 b= g= goede antwoord betekenisverwant antwoord k= klankverwant antwoord n= niet-verwant antwoord 0= geen antwoord r= produktmomentcorrelatie
.81 .73 .84 .91
De afzonderlijke items hebben proporties 'goed' lopend van kansniveau .24 ('snee') tot .99 ('bed'). Enkele items lijken gewoon moeilijk (b.v. 2.08 'badpak' (zie voorbeelditems) en 2.13 'uittrekken' van kleding): de foute antwoorden zijn redelijk gespreid over de afleiders. Soms lijkt onduidelijkheid in de plaatjes hieraan debet (ook volgens opmerkingen van de toetsmedewerkers en leerkrachten). Een voorbeeld lijkt item 1.10 'graven' waar op het bedoelde plaatje het kind onvoldoende duidelijk graaft met als gevolg dat het plaatje zich onvoldoende onderscheidt van andere plaatjes met strandtaferelen. Iets dergelijks lijkt aan de hand met item 1.13 'hoog' waar een als niet verwant bedoelde afleider (een rijtje huizen) extra aantrekkingskracht krijgt door rook (enige klankverwantschap) die (hoog) uit de schoorsteen opkringelt (zie voorbeelditems). Extra moeilijke items zijn items die subtiele betekenisonderscheidingen uitdrukken (1.16 'mee' en 3.16 'ook'). De geïmpliceerde betekenis wordt door de kleuters vaak niet aangevoeld. Bij de stimulus 'Samira speelt mee' wordt vaak gekozen voor het plaatje waarop Samira (alleen) speelt in plaats van voor het plaatje waarop Samira èn anderen spelen. In een enkel geval heeft een afleider om
20 onduidelijke redenen grote aantrekkingskracht, bij voorbeeld bij item 3.06 waar het bedoelde woord 'snee' uitgebeeld wordt naast een 'prik', een 'teen' en een (niet verwante) 'douche'. De douche werd door 44% van de kleuters aangewezen bij het woord 'snee'. In een ander geval (item 3.14) trekt een beeldende tekening van een hard spelende radio onbedoeld veel aandacht, zodat het item vaak fout beantwoord werd (zie Bijlage II voor het volledige itemoverzicht).
Twee voorbeelditems.
Facetten. _In de toetsen zijn enkele facetten ingebracht om een zekere spreiding over de te bevragen domeinen te garanderen (zie par. 2.2). Het gaat hierbij om Knoop/niet-Knoop woorden, moeilijke/makkelijke woorden, inhoudswoorden/functiewoorden en woorden uit hele-groeps-/kleine-groepsactiviteiten. In Tabel 3.2 wordt de gemiddelde moeilijkheidsgraad (p-waarden) voor de betreffende indelingen
21 van de items gerapporteerd. Overigens zijn deze indelingen gecontamineerd: functiewoorden zijn bij voorbeeld vaak moeilijkere woorden. Het beperkte aantal items in de toetsen staat niet toe om 'interacties' tussen de verschillende facetten te onderzoeken. We beperken ons hier tot de 'hoofdeffecten'.
Tabel 3.2 Gemiddelde proporties goede antwoorden voor de vier facetten bij eerste afname van Toets 1.1 (k= aantal items). Knoop (k=13) vs niet-Knoop (k=34) Makkelijk (k=37) vs moeilijk (k=10) Inhouds- (k=41) vs functiewoord (k=6) Hele-groeps- (k=28) vs kleine-groepsactiviteit (k=19)
.76 .63 .62 .66
vs vs vs vs
.55 .54 .53 .53
Het blijkt dat de woorden die uit de methode Knoop het in je oren komen gemiddeld gemakkelijker zijn (.76) dan de andere woorden (.55). Dit verschil wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat de Knoop-woorden (evenals de Laat-woorden in groep 2) in meer dan één activiteit aan de orde komen. Het verwachte onderscheid naar moeilijke en makkelijke woorden vindt men ook terug in de prestaties, zij het niet zo sterk als men zou verwachten. Het onderscheid moeilijk/makkelijk valt, zoals eerder opgemerkt, voor een belangrijk deel samen met het onderscheid inhouds-/functiewoord. Het verschil in moeilijkheid voor het laatste onderscheid is dan ook van de zelfde orde. Opmerkelijk is dat de woorden die in de hele groep behandeld dienen te worden makkelijker lijken dan de woorden die in kleine groepen behandeld dienen te worden. Deze uitkomst is contraintuïtief, want men zou verwachten dat woorden die in kleine groepjes van kleuters behandeld worden beter geleerd worden dan woorden die bij hele-groepsactiviteiten horen. Een mogelijke verklaring is dat de kleine-groepsactiviteiten in de praktijk een sluitpost vormen voor het Taalplanprogramma, met als gevolg dat de voor deze activiteiten bedoelde woorden niet altijd aan bod komen.
22
3.1.2 Toets 1.3: Groep 1, Werkplan 2, receptieve woordenschat Toets 1.3 bestaat eveneens uit 47 items verdeeld over drie thema's: 'Klas' (k=16), 'School' (k=16) en 'Beweging' (k=15). Deze toets is in maart 1991 tweemaal afgenomen aan jongste kleuters. Bij de eerste afname zijn de scores van 70 kleuters verzameld. De tweede afname vond plaats bij 69 van hen. De moeilijkheid van de toets en de afzonderlijke items met daarbij de aantrekkelijkheid van de afleiders wordt gebaseerd op 70 observaties, terwijl test-hertestvergelijkingen gebaseerd worden op 69 observaties. Moeilijkheid. Bij een maximale score van 47 items goed behaalden de kleuters een gemiddelde van 31.3 (sd=6.3). De kleuters lieten zich ook nu vooral verleiden tot het kiezen van betekenisverwante, foute antwoorden, de overige typen afleiders werden minder vaak genoemd. In Tabel 3.3 staan de resultaten samengevat. Het beeld dat voor de toets als geheel geldt, is ook van toepassing op de afzonderlijke thema's, zoals uit Tabel 3.3 blijkt, met dit verschil dat er in het thema 'Klas' relatief veel betekenisverwante fouten gemaakt worden.
Tabel 3.3 Percentages voor de antwoordalternatieven zoals die gekozen zijn bij eerste afname van Toets 1.3, en de testhertestbetrouwbaarheid (r). Thema's
g
b
k
n
0
r
Klas School Beweging
60 67 73
27 18 18
08 09 04
04 06 05
01 01 00
.78 .66 .80
Totaal g= goede antwoord k= klankverwant antwoord 0= geen antwoord
67
21
07 b= n= r=
05 01 betekenisverwant antwoord niet-verwant antwoord produktmomentcorrelatie
.88
23
Betrouwbaarheid. De test-hertestbetrouwbaarheid is op toetsniveau .88, op thema-niveau beloopt deze waarden tussen .66 en 80. Op toetsniveau is dit weer zeer redelijk te noemen. Op thema-niveau zijn de betrouwbaarheden acceptabel voor Thema 1 en 3 (.78 en .80). Voor Thema 2 is de test-hertestbetrouwbaarheid met .66 duidelijk onvoldoende om op themaniveau betrouwbare uitspraken te doen. De afzonderlijke items hebben proporties 'goed' lopend van .14, duidelijk beneden kansniveau, tot 1.00, alle kleuters kiezen het goede antwoord ('kapstok', item 2.02). Het woord 'schip' (item 2.04) gaat slechts bij 14% van de kleuters goed. Het vaartuig is bij hen waarschijnlijk vooral bekend als 'boot', maar het is opvallend dat 81% van de kleuters het plaatje van een schep aanwijzen, de klankverwante afleider (zie voorbeelditems). Enkele woorden zijn ook volgens de toetsmedewerkers en leerkrachten onvoldoende duidelijk uitgebeeld (b.v. items 1.09, 1.15 en 1.16). 'Afmaken' (1.09) kan eigenlijk alleen uitgebeeld worden in combinatie met een handeling (die afgemaakt/afgerond wordt, b.v. puzzelen), concurrerende plaatjes waarop handelende personen afgebeeld staan, staan al gauw een interpretatie toe dat er iets afgemaakt wordt. Bij 'eraf' (rollen, item 1.15) en 'bijna' (pakken, item 1.16) is het lastig met een tekening onderscheid te maken tussen de verschillende fasen van b.v. pakken: pakken, gepakt hebben, aanstalten maken te pakken en bijna pakken (zie voorbeelditems). Dit soort contrasten zijn evenwel van belang om de betekenis van een woord als 'bijna' precies te kunnen bevragen. Bij woorden als 'terug' en 'terugbrengen' bleek het soms lastig het perspectief in het plaatje uit te beelden, namelijk dat er een 'heen' en 'meenemen' aan voorafgegaan is. Een vergelijkbaar probleem deed zich voor met 'dankuwel' dat onderscheiden moest worden van 'alstublieft' (item 2.14). Ten slotte werden plakplaatjes vaak voor 'vouwblaadjes' aangezien (item 1.04), een woonhuis voor een 'school', zorgde een getekende Zwarte Piet met 'strooien' voor te veel afleiding van het bedoelde 'omgooien' en werd een viltstift verward met 'kleur'. In het laatste geval is het de bedoeling dat de kleuters het enige gekleurde plaatje aanwijzen. De associatie van viltstift met kleur en bovendien het feit dat viltstiften gemakkelijk aangezien worden voor 'kleurtjes' verklaard waarschijn-
24 lijk het grote aantal kinderen dat voor viltstift koos (zie Bijlage H voor het volledige itemoverzicht).
1.16
Samira pakt het bijna. Waar eie je dat?
Twee voorbeelditems.
Facetten. Ook in Toets 1.3 zijn de eerder genoemde facetten onderscheiden. In Tabel 3.4 wordt de gemiddelde moeilijkheidsgraad (pwaarden) voor de betreffende indelingen van de items gerapporteerd. De indelingen zijn, zoals eerder opgemerkt, gecontamineerd: functiewoorden zijn bij voorbeeld vaak moeilijkere woorden.
Opmerkelijk is weer dat de woorden die uit de methode Knoop het in je oren komen gemiddeld gemakkelijker zijn dan de andere woorden. Dit effect is aanzienlijk prominenter dan het verwachte effect van moeilijke versus makkelijke woorden. Inhoudswoorden zijn ook in Toets 1.3 gemakkelijker dan functiewoorden.
25 Ook nu zijn de woorden die in de hele groep behandeld dienen te worden makkelijker dan de woorden die in kleine groepen behandeld dienen te worden. De hiervèèr genoemde mogelijke verklaring is dat de kleine-groepsactiviteiten in de praktijk niet altijd aan bod komen, zodat deze woorden door veel kleuters niet beheerst (kunnen) worden.
Tabel 3.4 Gemiddelde proporties goede antwoorden voor de vier facetten bij eerste afname van Toets 1.3 (k= aantal items). Knoop (k=11) vs niet-Knoop (k=36) Makkelijk (k=38) vs moeilijk (k=9) Inhouds- (k=38) vs functiewoord (k=9) Hele-groeps- (k=32) vs kleine-groepsactiviteit (k=15)
.81 .68 .69 .72
vs vs vs vs
.62 .62 .56 .56
3.1,3 Toets 1,4: Groep 1, Werkplan 3, receptieve woordenschat
Toets 1.4 bestaat uit 60 items verdeeld over vier thema's: 'Eten' (k=15), 'Op stap' (k=15), 'Huis' (k=15) en 'Familie' (k=15). Deze toets is juni 1991 tweemaal afgenomen aan jongste kleuters. De eerste afname betrof 74 kleuters. Bij de tweede afname was er enige uitval omdat de afname kort voor de zomervakantie plaatsvond. Bij 59 van de 74 kleuters is de toets een tweede keer afgenomen. De moeilijkheid van de toets en de afzonderlijke items wordt gebaseerd op 74 observaties, terwijl test-hertestvergelijkingen gebaseerd worden op 59 observaties. Moeilijkheid. Bij een maximale score van 60 items goed behaalden de kleuters een gemiddelde van 42.2 (sd=8.6). Het betekenisverwante, foute antwoord was bij de kleuters ook nu het aantrekkelijkste alternatief voor het goede antwoord. De twee andere typen afleiders, klank- en niet verwant, werden minder vaak gekozen. In Tabel 3.5 staan de resultaten samengevat. Het thema 'Eten' is het moeilijkst en hier worden ook de meeste betekenisverwante fouten gemaakt, het
26 thema 'Familie' is het gemakkelijkst en geeft ook de minste betekenisverwante fouten (Tabel 3.5).
Tabel 3.5 Percentages voor de antwoordalternatieven zoals die gekozen zijn bij eerste afname van Toets 1.4, en de testhertestbetrouwbaarheid (r). Thema's
g
b
k
n
0
Eten Op stap Huis Familie
65 71 69 76
20 16 18 14
09 05 09 06
04 07 04 03
01 01 00 01
Totaal g= goede antwoord k= klankverwant antwoord 0= geen antwoord
70
17
07 b= n= r=
05 01 betekenisverwant antwoord niet-verwant antwoord produktmomentcorrelatie
.78 .83 .76 .76 .92
Betrouwbaarheid. De test-hertestbetrouwbaarheid is op toetsniveau .92, op thema-niveau beloopt deze waarden tussen .76 en 83 (Tabel 3.5). Op toetsniveau is dit weer goed te noemen. Op thema-niveau zijn de betrouwbaarheden alle acceptabel. Weliswaar bereiken ze niet allemaal de nagestreefde .80, maar ze benaderen deze waarde zeer dicht (.76 of hoger). Met enkele verbeteringen is dit niveau van .80 zeker te bereiken. De afzonderlijke items hebben proporties goed lopend van .34 ('vaas') tot 1.00 ('klok'). Bij 'vaas' (item 3.07) zijn de antwoorden nagenoeg gelijk verdeeld over de drie verwante woorden: 'vaas' (bedoeld), 'haas' (klankverwant) en 'bloempot' (betekenisverwant) (zie voorbeelditems). Iets soortgelijks treffen we aan bij 'sla' (item 1.10) met als verwante afleiders 'vla' en 'bloemkool' en bij 'bij' met 'ei' en 'mier'. Klankverwante woorden die vaak verwisseld worden zijn 'kaars' en 'kaas' (item 4.07), 'deken' en 'beker' (item 3.02) en 'pit' en 'pet' (item 1.11). Betekenisverwarring, waarschijnlijk ten gevolge van andere dan voorziene/bedoelde associaties,
27 vinden we bij 'shampoo' (item 3.06) met als veel gekozen afleider 'zeep' (zie voorbeelditems) en in plaats van een meisje dat haar mond afveegt ('afvegen') kiezen de kleuters vaak het plaatje van een kind bij een w.c.-pot ('doortrekken'). Een frappante vermenging van klank- en betekenis-afleiding signaleerde een toetsmedewerker bij het woord 'nest'. Kleuters associeerden het plaatje van een vogelnestje niet met het bedoelde woord, maar kozen vaak voor het plaatje van een vishengel die ze associeerden met het (klankfoute) woord 'net'. Te moeilijk bleek, wellicht mede door de tekeningen, het onderscheid tussen 'afdrogen' en 'droogmaken'. De fouten bij het doelwoord 'droogmaken' zijn begrijpelijk als men bedenkt dat 'afdrogen' een speciale vorm van droogmaken is die niet bedoeld is. Verder bleek het item voor 'nul' niet geslaagd. De kleuters maakten geen onderscheid tussen de afbeeldingen waarop een kind met nul, twee of vijf beertjes in haar handen staat. In enkele gevallen kan een verbetering van de tekeningen onduidelijkheid voorkomen en bij voorbeeld het onderscheid tussen 'appeltaart' en 'pannekoek' verduidelijken (zie Bijlage II voor het volledige itemoverzicht).
o lal
0
„..-- • , . ,' 11 ,
--.^.411~~ ....
o 0 o &D oo. 0
.
I ia Li
Twee voorbeelditems.
0
oRD C) o *
-
0o
0
...",, - •
”'
Cs .)
.
0 A',
..
o ,h
28
Facetten. In Toets 1.4 zijn de eerder genoemde facetten evenzeer onderscheiden. In Tabel 3.6 wordt de gemiddelde moeilijkheidsgraad (p-waarden) voor de betreffende indelingen van de items gerapporteerd. De indelingen in facetten zijn niet onafhankelijk van elkaar (zie par. 3.1.1).
Tabel 3.6 Gemiddelde proporties goede antwoorden voor de vier facetten bij eerste afname van Toets 1.4 (k= aantal items). Knoop (k=20) vs niet-Knoop (k=40) Makkelijk (k=50) vs moeilijk (k=10) Inhouds- (k=52) vs functiewoord (k=8) Hele-groeps- (k=38) vs kleine-groepsactiviteit (k=22)
.83 .71 .72 .73
vs vs vs vs
.64 .65 .63 .66
Opmerkelijk is ook hier dat de woorden die uit de methode Knoop het in je oren komen gemiddeld beter beheerst lijken te worden dan de niet-Knoopwoorden. Dit effect is weer groter dan het verwachte effect van moeilijke versus makkelijke woorden. Inhoudswoorden zijn ook in Toets 1.4 gemakkelijker dan functiewoorden. De contaminatie tussen beide onderscheidingen (makkelijk/moeilijk en inhouds-/functiewoorden) resulteert in effecten van vergelijkbare grootte. Ook nu zijn de woorden die voor de hele-groepsactiviteiten gepland staan makkelijker dan die voor de kleine-groepsactiviteiten bedoeld zijn. Een mogelijke verklaring voor dit effect wordt bij Toets 1.1 genoemd (par. 3.1.1).
3.1.4 Toets 2.1: Groep 2, Werkplan 1, receptieve woordenschat Toets 2.1 bestaat uit 48 items verdeeld over drie thema's: 'Vriendjes' (k=16), 'Het weer' (k=16) en 'School' (k=16). De toets is, evenals bij groep 1, in de periode november-december 1990 tweemaal afgenomen aan oudste kleuters. Bij de eerste afname zijn de
29 scores van 71 kleuters verzameld, een tweede afname vond bij 67 van hen plaats. De moeilijkheidsgraad van de toets en de afzonderlijke items met daarbij de aantrekkelijkheid van de afleiders is gebaseerd op 71 observaties, de test-hertestvergelijkingen op 67 observaties.
Moeilijkheid. Bij een maximale score van 48 items goed behaalden de kleuters een gemiddelde van 323 (sd=6.8). De kleuters lieten zich in hun foute antwoorden vooral verleiden tot betekenisverwante antwoorden, de overige typen afleiders werden minder vaak gen md. In Tabel 3.7 staan de resultaten samengevat. Het beeld dat voor de toets als geheel geldt, is ook van toepassing op de afzonderlijke thema's, zoals uit Tabel 3.7 blijkt. Het thema 'Vriendjes' werd over het algemeen iets minder goed gemaakt (57% goed) dan de andere twee thema's (71% en 74% goed). Het 'extra' aantal foute antwoorden bij. thema komt tot uiting bij zowel betekenisverwante, klankverwante als niet verwante antwoorden.
Betrouwbaarheid. De test-hertestbetrouwbaarheid is op toetsniveau .85 en is ruim voldoende (>.80) te noemen. Op thema-niveau wordt bij twee thema's .80 benaderd. Thema 2 is aan de lage kant met .68.
Tabel 3.7 Percentages voor de antwoordalternatieven zoals die gekozen zijn bij eerste afname van Toets 2.1, en de testhertestbetrouwbaarheid (r). Thema's
g
b
k
n
0
r
Vriendjes Het weer School
57 71 74
24 19 16
09 05 05
09 04 05
0 0 0
.79 .68 .74
Totaal g= goede antwoord k= klankverwant antwoord 0= geen antwoord
67
20
06 b= n=
r=
06 0 betekenisverwant antwoord niet-verwant antwoord produktmomentcorrelatie
.85
30 De afzonderlijke items hebben proporties goed lopend van .14, hetgeen beneden kansniveau is voor een vier-keuze-item tot 1.00, waarbij iedereen het goede antwoord weet. Het moeilijke item (p=.14) betreft 'hurken' (item 1.11). Bij dit item is een sterke afleider in het geding, namelijk het betekenisverwante plaatje van een hinkelend kind. Hoewel een toetsmedewerker een kanttekening bij de tekening maakte, onderscheidt de afbeelding zich duidelijk van de andere drie en iemand die bet woord 'hurken' kent moet onmiskenbaar tot het goede antwoord komen (zie voorbeelditems). Met andere woorden het woord 'hurken' wordt, als werkwoord, nauwelijks gekend (zoals ook door de toetsmedewerkers opgemerkt werd).- Men zou kunnen denken dat de kleuters het gangbaardere 'op de hurken' zitten wel kennen, maar deze kennis was voldoende geweest om het juiste plaatje te kiezen en bovendien zou 'hurken' als werkwoord in Taalplan Kleuters aangeboden moeten zijn. Andere verwarringen voor de kleuters ontstonden door het contrast 'kommetje' en 'ketel' (item 1.07) en 'regen' en 'hagel' (item 2.01). In het laatste geval kan het subtiele onderscheid in de tekeningen voor de kinderen te moeilijk zijn (plasjes water versus kaatsende hagel) (zie voorbeelditems). Van iets andere orde zijn de volgende twee verwisselingen. In item 1.04 werd 'trappen' bevraagd via een voetballend kind als betekenisverwante afleider figureerde een stampend kind. Toetsmedewerkers constateerden dat de laatste afbeelding soms opgevat werd als 'iets stuk trappen'. Een soortgelijke ambiguïteit vonden we bij item 2.06 waar 'vuil' bevraagd werd via een meisje met een vuile jas. Als niet verwante afleider werd een kind afgebeeld dat een gek gezicht trekt. Sommige kleuters vatten dit (niet ten onrechte) op als 'vuil' kijken. Het woord 'stopcontact' (item 1.10) werd nogal eens verwisseld met 'stekker' en ook met het (enigszins) klankverwante 'toverstok'. Opmerkelijk was nog item 3.09 waar 'gum' bevraagd werd. Alle vier de antwoordmogelijkheden werden door ongeveer een kwart van de leerlingen gekozen ('gum', 'puntenslijper', 'gym' en 'regenboog'). De indruk dat hier volledig willekeurig geantwoord werd, wordt tegengesproken door het feit dat bij de tweede afname 64% van de kleuters het zelfde antwoord kiest. Dit verschijnsel kan niet goed verklaard worden, behalve dan door geheugeneffecten. Dat kinderen 'willekeurige' antwoorden goed zouden onthouden lijkt echter onwaarschijnlijk. De oorzaak voor het lage percentage goede antwoorden bij dit item -
31 heeft te maken met regionale variatie. De Rotterdamse kinderen lijken vooral 'stuf' te gebruiken voor 'gum'. Dit neemt niet weg dat als 'gum' werkelijk in het onderwijs aangeboden is, het nauwelijks lijkt te beklijven. Ten slotte, in item 1.15 werd 'eerst' bevraagd via een kind dat in verschillende stadia van aankleden verkeert. Het onderscheid tussen deze stadia blijkt onvoldoende duidelijk voor de kinderen, zodat relatief weinig kinderen het goede antwoord wisten te geven (p= .24; zie Bijlage II voor het volledige itemoverzicht).
,/
///:///' //
; ' nir
7
0
Twee voorbeelditems.
.4n,
___■.
11111
I
Facetten. In de toetsen zijn, als bij groep 1, enkele facetten ingebracht om een zekere spreiding over de te bevragen domeinen te garanderen (zie par. 3.1.1). Het gaat hierbij om Laat/niet-Laat woorden, moeilijke/makkelijke woorden, inhoudswoorden/functiewoorden en woorden uit hele-groeps-/kleine-groepsactiviteiten. In
32 Tabel 3.8 wordt de gemiddelde moeilijkheidsgraad (p-waarden) voor de betreffende indelingen van de items gerapporteerd. Overigens zijn deze indelingen ook hier gecontamineerd (zie par. 3.1.1).
Tabel 3.8 Gemiddelde proporties goede antwoorden voor de vier facetten bij eerste afname van Toets 2.1 (k= aantal items). Laat (k=20) vs niet-Laat (k=28) Makkelijk (k=32) vs moeilijk (k=16) Inhouds- (k=39) vs functiewoord (k=9) Hele-groeps- (k=32) vs kleine-groepsactiviteit (k=16)
.70 .68 .66 .70
vs vs vs vs
.65 .66 .71 .62
Het blijkt dat de woorden die uit de methode Laat wat van je horen komen gemiddeld iets gemakkelijker zijn dan de andere woorden. Het verwachte onderscheid naar moeilijke en makkelijke woorden vindt men nauwelijks terug in de prestaties. Opmerkelijk is dat de negen functiewoorden gemiddeld gemakkelijker zijn dan het gemiddelde inhoudswoord. Als we deze uitkomsten (globaal) vergelijken met die van de andere toetsen, zien we dat de functiewoorden wat aan de gemakkelijk kant zijn (bij voorbeeld 'alleen', 'erop', 'tegenaan', 'dezelfde') en dat de inhoudswoorden wat moeilijker lijken ("trappen', 'hurken', 'stopcontact', 'gum'). Deze twee tendensen hebben voor een omkering in de (verwachte) moeilijkheid van functie- en inhoudswoorden gezorgd. Toevalligheden in de woordselectie is vooralsnog de enige verklaring die we hiervoor kunnen geven. Ook hier zien we, zoals bij groep 1, dat de woorden uit helegroepsactiviteiten beter gekend zijn dan de woorden uit de kleinegroepsactiviteiten.
33 3.1.5 Toets 2.4: Groep 2, Werkplan 2, receptieve woordenschat Toets 2.4 bestaat evenals Toets 2.1 uit 48 items verdeeld over drie thema's: 'December' (k=16), 'Ziek zijn' (k=16) en 'Verkeer' (k=16). De toets is in maart 1991 tweemaal afgenomen aan oudste kleuters. Bij de eerste afname zijn de scores van 71 kleuters verzameld, een tweede afname vond bij 68 van hen plaats. De moeilijkheidsgraad van de toets en de afzonderlijke items met daarbij de aantrekkelijkheid van de afleiders is gebaseerd op 71 observaties, de test-hertestvergelijkingen op 68 observaties.
Moeilijkheid. Bij een maximale score van 48 items goed behaalden de kleuters een gemiddelde van 34.3 (sd=6.1). De kleuters lieten zich in hun foute antwoorden ook hier vooral verleiden tot betekenisverwante antwoorden; de klankverwante en niet-verwante afleiders werden minder vaak gekozen. In Tabel 3.9 staan de resultaten samengevat. Het beeld voor de totale toets is ook van toepassing op de afzonderlijke thema's, zoals uit Tabel 3.9 blijkt, met dit verschil dat het thema 'December' over het algemeen iets minder goed gemaakt werd (63% goed) dan de andere twee thema's (79% en 72% goed). Bij dit thema hadden de betekenis- en ook de klankverwante afleiders kennelijk een grotere aantrekkingskracht dan bij de overige twee thema's. Betrouwbaarheid. De test-hertestbetrouwbaarheden voor de afzonderlijke thema's liggen betrekkelijk dicht bij elkaar. Op thema-niveau wordt bij één thema ('Ziek zijn') .80 gehaald, bij de andere twee thema's wordt deze waarde goed benaderd. Op toetsniveau is de test-hertestbetrouwbaarheid ruim voldoende (.91) (Tabel 3.9).
34
Tabel 3.9 Percentages voor de antwoordalternatieven zoals die gekozen zijn bij eerste afname van Toets 2.4, en de testhertestbetrouwbaarheid (r). g December Ziek zijn Verkeer
Totaal g= goede antwoord k= klankverwant antwoord 0= geen antwoord
b
63 79 72
21 14 18
71
17
k
b= n=
r=
n
0
10 04 03
06
04 07
0 0 0
.76 .81 .77
,06
06
0
.91
betekenisverwant antwoord - niet-verwant antwoord produktmomentcorrelatie
De afzonderlijke items hebben proporties goed lopend van .27 (item 1.11 'meest') tot .99 (item 1.01 'sportschoen'). 'Meest' werd veelal verward met het (enigszins) klankverwante woord 'gemeen', bovendien is niet uitgesloten dat het gemene gezicht dat bij de klankverwante afleiding hoort sowieso veel aandacht (en antwoorden) trekt. Enkele uiteindelijk minder geslaagde uitbeeldingen zorgden voor onbedoelde foute antwoorden. Bij voorbeeld: 'oefenen' (item 1.09) werd uitgebeeld door een vallende schaatser (i.t.t. onder meer een goede schaatser) met als uitlokkingszin 'Wie is er aan het oefenen'. De afbeelding wordt meer met 'vallen' geassocieerd dan met 'oefenen' (zie voorbeelditems). Iets dergelijks deed zich voor bij 'eind (slot)' (item 1.10), dat uitgebeeld werd door een voorlezende juf die haar boek dichtslaat. Deze afbeelding is voor de kleuters te weinig met 'eind' geassocieerd om als goede afbeelding van het bedoelde woord dienst te kunnen doen. Bij item 3.06 werden twee verkeerssituaties afgebeeld om 'voorzichtig' en de afleider 'gevaarlijk' uit te beelden. Deze twee plaatjes stonden in de toets naast elkaar en leken voor de kleuters met elkaar te maken te hebben (zie voorbeelditems). Volgens de toetsmedewerkers leidde dit voor sommige kleuters tot verwarring. Moeilijk bleek het woord 'arm' (item 1.12) uitgebeeld door een kind met een lege portemonnee; veel kinderen kozen het klankverwante 'walm' uitgebeeld door een zonnebadend meisje.
35 Het onderscheid tussen een telwoord en een rangtelwoord bleek bij 'zevende' (item 1.15) moeilijk. De afbeelding waarop het zevende kind een bal draagt, werd vooral verward met de afbeelding waarop zeven kinderen een bal dragen. Ook 'twee-aan-twee' (item 2.16) werd veel verwisseld met 'twee'. Ten slotte bleek 'recht' (item 3.14) een moeilijk woord voor de kleuters. Alle drie de foute afleiders ('echt', 'scheef' en 'keihard') werden regelmatig gekozen (zie Bijlage II voor het volledige itemoverzicht).
Twee voorbeelditems.
Facetten. De eerder genoemde facetten voor de spreiding over de te bevragen domeinen (zie par. 2.2) zijn ook in deze toets aanwezig. In Tabel 3.10 wordt de gemiddelde moeilijkheidsgraad (p-waarden) voor de betreffende indelingen van de items gerapporteerd. Deze
36 indelingen zijn zoals eerder gesteld zeker niet onafhankelijk van elkaar (zie ook par. 3.1.1).
Tabel 3.1DGemiddelde proporties goede antwoorden voor de vier facetten bij eerste afname van Toets 2.4 (k= aantal items). Laat (k=13) vs niet-Laat (k=35) Makkelijk (k=30) vs moeilijk (k=18) Inhouds- (k=40) vs functiewoord (k=8) Hele-groeps- (k=34) vs kleine-groepsactiviteit (k=14)
.77 .79 .73 .72
vs vs vs vs
.69 .59 .64 .71
Ook hier blijkt dat de woorden die uit de methode Laat wat van je horen komen gemiddeld iets gemakkelijker zijn dan de andere woorden (.77 versus .69). Het verwachte onderscheid naar moeilijke en makkelijke woorden vindt men in deze toets wat sterker terug in de prestaties dan in de vorige toetsen (par. 3.1.1 - 3.1.4). Zoals verwacht kon worden zijn de functiewoorden gemiddeld iets moeilijker dan het gemiddelde inhoudswoord. In tegenstelling tot eerdere resultaten zien we hier geen noemenswaardig verschil tussen de woorden uit hele-groepsactiviteiten en die uit de kleine-groepsactiviteiten.
3.1.6 Toets 2.6: Groep 2, Werkplan 3, receptieve woordenschat Toets 2.6 bestaat evenals voorgaande receptieve toetsen voor groep 2 (2.1 en 2.4) uit 48 items verdeeld over drie thema's: 'Dieren en Pasen' (k=16), 'Feest' (k=16) en 'Boodschappen' (k=16). De toets is voor de zomervakantie, in juni 1991, tweemaal afgenomen aan de oudste kleuters. De toetsen voor groep 2 werden een week eerder afgenomen dan die van groep 1 (vgl. par. 3.1.3), zodat hier geen grote uitval ten gevolge van de naderende zomervakantie te constateren valt. Bij de eerste afname zijn de scores van 69 kleuters verza-
37 meld. De tweede afname vond bij 67 van hen plaats. De moeilijkheidsgraad van de toets en de afzonderlijke items met daarbij de aantrekkelijkheid van de afleiders is gebaseerd op 69 observaties, de test-hertestvergelijkingen op 67 observaties. Moeilijkheid. Bij een maximale score van 48 items goed behaalden de kleuters een gemiddelde van 33.6 (sd=6.6). De kleuters lieten zich in hun foute antwoorden weer vooral verleiden tot betekenisverwante antwoorden, de klankverwante en niet-verwante afleiders werden weinig gekozen. In Tabel 3.11 staan de resultaten samengevat. De thema's verschillen onderling betrekkelijk weinig, zoals uit Tabel 3.11 blijkt. Het thema 'Boodschappen' werd over het algemeen iets minder goed gemaakt (67% goed) dan de andere twee thema's (71% en 72% goed), maar deze verschillen zijn minimaal. Opmerkelijk is nog dat bij het thema 'Dieren en Pasen' relatief veel klankverwante fouten gemaakt worden, maar deze fouten komen voornamelijk op conto van twee items: het bedoelde 'heg' wordt verward met 'hert' en 'sluipen' met 'sluiten'. Ook hier zij opgemerkt dat de absolute verschillen met de andere thema's betrekkelijk klein zijn. Betrouwbaarheid. De test-hertestbetrouwbaarheden zijn voor twee van de drie thema's betrekkelijk hoog ('Dieren en Pasen' en 'Feest' beide .85), voor 'Boodschappen' is deze betrouwbaarheid wat minder .73. Op toetsniveau is de test-hertestbetrouwbaarheid ook hier ruim voldoende (.91) (Tabel 3.11).
38
Tabel 3.11 Percentages voor de antwoordalternatieven zoals die gekozen zijn bij eerste afname van Toets 2.6, en de testhertestbetrouwbaarheid (r).
'
g
b
k
n
0
r
Dieren en Pasen Feest Boodschappen
71 72 67
14 17 20
11 03 07
03 08 06
00 01 01
.85 .85 .73
Totaal & ii g= goer ntwoor k= klankverwant antwoord 0= geen antwoord
70
17
——
—
---
07 b= n= r=
06 01 betekenisverwant antwoord niet-verwant antwoord produktmomentcorrelatie
.91
De afzonderlijke items hebben proporties goed lopend van .13 ('heg', item 1.07) tot .97 ('honger', item 2.02, en 'dragen', item 3.03). Het woord 'heg' wordt nauwelijks gekend door de kleuters, zij kiezen in grote getale voor het klankverwante 'hert' (zie voorbeelditems). Ook het klankonderscheid tussen 'sluipen' en 'sluiten' (item 1.12) en tussen 'ui' en 'uil' (item 3.06) lijkt voor de kleuters erg moeilijk gezien de proportie kleuters dat het klankverwante foute antwoord kiest. Moeilijke betekenisonderscheidingen zijn die tussen 'zetten' en 'leggen' (item 2.13), 'deftig' en 'slordig' (item 2.15) en 'bakker' en 'kok' (item 3.01). In het laatste geval kunnen ook de tekeningen onvoldoende onderscheidend zijn (zie voorbeelditems). In het algemeen moeilijke woorden (d.w.z. er lijkt geen sprake van specifieke verwarring) zijn 'zolder' (versus 'kelder', 'borstel' en '(voorraad)bus', item 2.08), en 'voordringen' (versus 'erbij komen', 'vastbinden' en 'stelen', item 3.11). Problemen van iets andere aard doen zich voor bij item 3.15 en 3.16. Bij beide items wordt naar een getal gevraagd: 'kwart' en 'dertig'. Toetsmedewerkers merkten op dat de meeste kleuters daar nog niet aan toe waren. Wellicht is het .prematuur deze woorden op te nemen in Taalplan Kleuters. Overigens negeerden de kleuters bij deze twee items de niet verwante alternatieven die geen aantal uitbeelden en dus ook geen taartstukken respectievelijk stippen vertoonden (zie Bijlage II voor het volledige itemoverzicht).
39
Twee voorbeelditems.
Facetten. De eerder genoemde facetten voor de spreiding over de te bevragen domeinen (par. 2.2) zijn ook in Toets 2.6 aanwezig: Laat-
/niet-Laat woorden, moeilijke/makkelijke woorden, inhouds-/functiewoorden en woorden uit hele-groeps-/kleine-groepsactiviteiten. In Tabel 3.12 wordt de gemiddelde moeilijkheidsgraad (p-waarden) voor de betreffende indelingen van de items gerapporteerd. Deze indelingen zijn niet onafhankelijk van elkaar (zie ook par. 3.1.1).
40
Tabel 3.12 Gemiddelde proporties goede antwoorden voor de vier facetten bij eerste afname van Toets 2.6 (k= aantal items). Laat (k=15) vs niet-Innt (14=33) Makkelijk (k=33) vs moeilijk (k=15) Inhouds- (k=40) vs functiewoord (k=8) Hele-groeps- (k=33) vs kleine-groepsactiviteit (k=15)
.80 .70 .71 .69
vs vs vs vs
.66 .70 .65 .71
Ook nu blijkt dat de woorden die in de methode Laat wat van je horen komen gemiddeld gemakkelijker zijn dan de andere woorden. Het verwachte onderscheid naar moeilijke en makkelijke woorden vindt men in deze toets in het geheel niet terug in de prestaties. Zoals verwacht kon worden zijn de functiewoorden gemiddeld iets moeilijker dan het gemiddelde inhoudswoord. Zoals bij de vorige toets (2.4) zien we hier geen noemenswaardig verschil tussen de woorden uit hele-groepsactiviteiten en die uit de kleine-groepsactiviteiten.
41
3.2
Produktieve woordenschattoetsen
3.2.0 Beoordelaarsovereenstemming
Zoals in paragraaf 2.4 aangegeven is, is voor de produktieve woordenschattoetsen een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd met betrekking tot de classificatie van de fouten. Eerst wordt kort uitgelegd welke analyses uitgevoerd zijn. In Tabel 3.13 en 3.14 worden de resultaten samengevat. Als we er van uitgaan dat een gegeven antwoord 'goed', 'synoniem' of 'fout' is dan kunnen we de totaalaantallen 'goed', 'synoniem' en 'fout' per thema en per toets uitrekenen. Deze drie somscores zijn uiteraard complementair aan elkaar. In een eerste analyse is nagegaan of de somscores die kleuters behalen op de drie variabelen volgens de ene beoordelaar samenhangen met die volgens de andere beoordelaar (pmc). Bij de interbeoordelaarscorrelaties voor deze drie somscores tekenen we aan dat synoniemen zeer weinig voorkomen zodat alle kleuters laag 'scoren' op het totaalaantal 'synoniemen'. Omdat deze variabele bij beide beoordelaars zeer weinig variantie vertoont, zullen de correlaties sterk schommelen (Tabel 3.13). In een volgende analyse is voor alle woorden die door beide beoordelaars als fout aangemerkt zijn, nagegaan hoe vaak zij er de zelfde classificatie aan toekennen (vgl. ook par. 2.4). Deze overeenstemming is uitgedrukt als het percentage van het totaal aantal te classificeren fouten. De overeenstemming is bepaald voor de beantwoording van de vier vragen apart en voor het geheel van de vier vragen. In het laatste geval wordt er pas van overeenstemming gesproken als beide beoordelaars alle vier de vragen met betrekking tot een fout hetzelfde beantwoorden (Tabel 3.14). We roepen in herinnering dat de beoordelaars van de foute antwoorden moeten bepalen wat voor soort antwoord het is (bestaand ander woord, nieuwvorming, omschrijving of geluidsnabootsing), of de betekenis begrepen is (betekenis is kennelijk wel/niet duidelijk), of de fout verwantschap vertoont met het bedoelde woord (geen verwantschap, betekenisverwantschap, klankverwantschap of beide verwantschappen) en of de fout van de zelfde woordsoort is (zelfde/andere woordsoort of niet van toepassing). De vier vragen
42 zijn niet helemaal onafhankelijk van elkaar. Als de kleuter een omschrijving van het plaatje geeft in plaats van het bedoelde woord, dan is bij voorbeeld vraag 4 over de woordsoort niet meer van toepassing. Deze afhankelijkheid beperkt de analyse van de overeenstemming per vraag enigszins. Onenigheid tussen de beoordelaars over de vraag of het gegeven antwoord een omschrijving dan wel een fout ander bestaand woord is (vraag 1), keert weer terug bij de 'score' die men bij vraag 4 zal geven (zelfde woordsoort of niet, of niet van toepassing). Omdat we hier een globale indruk van de overeenstemming tussen de beoordelaars per vraag willen geven, hebben we met deze afhankelijkheden verder geen rekening gehouden. Bovendien rapporteren we ook de overeenstemming over de vier vragen gezamenlijk (zie Tabel 3.14).
Tabel 3.13 Beoordelaarsbetrouwbaarheid (pmc) op toets- en themaniveau voor de vier produktieve toetsen. ToetsIthema
goedscore
synoniemscore
foutscore
Toets 1.5 (n=74) Eten Op stap Huis Familie
1.00 .99 1.00 .97 .99
.82 .48 .87 .66 .91
.99 .96 .99 .94 .97
1.00 1.00 .99 1.00 .98
Toets 2.3 (n=63) Vriendjes Het weer School
.99 .98 .98 .99
.58 39 .62 .36
.96 .95 .96 .90
1.00 1.00 1.00 .98
Toets 2.5 (n=71) December Ziek zijn Verkeer
.99 .99 .99 .98
.39 .29 .60 .36
.98 .97 .98 .93
1.00 .99 1.00 .99
Toets 2.7 (n=69) Dieren en Pasen Feest Boodschappen
1.00 .99 .99 1.00
.66 .44 .75 .65
.98 .99 .94 .94
1.00 1.00 1.00 1.00
geen responsscore
43 Zoals enigszins verwacht kon worden zijn de betrouwbaarheden zeer hoog voor de somscores, met uitzondering van die voor de somscores voor 'synoniem'. Voor een deel is de scoring van de produktieve toetsen te vergelijken met meer-keuzetoetsen. Als de kleuter het goede woord noemt, kan de toetsmedewerker volstaan met een 'kruisje'. Onder het 'goede woord' verstaan we het woord zoals bedoeld en gebruikt in Taalplan Kleuters en alleen morfologisch afgeleide woorden van het bedoelde woord, zoals verkleinwoorden, meervoud. Toevoegingen aan het bedoelde woord werden toegestaan. Als bij voorbeeld het bedoelde woord school is, dan werden 'school', 'schooltje', 'scholen', 'schoolgebouw', 'een grote school' enzovoort goed gerekend. Bij 'geen respons' van de kleuter kon een schuine streep (/) in de marge genoteerd worden. De kleine afwijkingen van een perfecte correlatie van 1.00 zijn waarschijnlijk te wijten aan invoer-/codeerfouten en niet zozeer aan beoordelingsverschillen. Anders ligt het bij de fouten en de synoniemen. Bij de synoniemen zijn de correlaties soms laag. Dit wordt mede veroorzaakt door de lage frequentie van synoniemen en uiteraard door meningsverschillen tussen de beoordelaars. Wat door de ene beoordelaar als een bijna synoniem beschouwd wordt, is voor de andere een fout antwoord. Dat de lage correlaties bij de synoniemscores vooral door de geringe variantie veroorzaakt worden, blijkt uit de (wel) hoge betrouwbaarheden voor de foutscores, die in zekere zin 'complementair' zijn aan de synoniemscores. Ook als men de items opvat als 'vierkeuze': geen respons, goede woord, synoniem en fout woord, blijken de beoordelaars in 12962 van de in totaal 13826 vergelijkingen (= aantal items x aantal kleuters, minus 15 ontbrekende scores) overeen te stemmen, hetgeen 94% is. Wat de 'goed-fout' beoordeling betreft, kan men de produktieve toetsen welhaast opvatten als objectief scoorbare toetsen. Ongetwijfeld zal het voor de diagnose van de foute antwoorden anders liggen. Bij de classificatie van de foute antwoorden is het aantal vergelijkingen dat we tussen de twee beoordelaars kunnen maken uiteraard afhankelijk van het aantal fouten dat er door de kleuters gemaakt wordt. Daarbij moeten beide beoordelaars het antwoord als 'fout' beschouwen, zodat beiden een classificatie van het woord maken. In Tabel 3.14 wordt een overzicht gegeven van de overeenstemming tussen de twee beoordelaars. Het gaat om de overeenstemming per vraag en voor de vier vragen als geheel. De overeenstemming wordt
44 uitgedrukt in percentages. Daarnaast zijn de 'ruwe' percentages gecorrigeerd voor 'toevallige' overeenstemming ten gevolge van het kleine aantal antwoordcategorieën. Voor de correctie is een afgeleide formule van Cohens kappa gebruikt, waarbij de marginalen van de kruistabellen als 'vrij' beschouwd worden, d.i. Bennets S (Brennan & Prediger, 1981): (% overeenstemming - % door toeval) / (100% - % door toeval). Bij elke vraag wordt het aantal antwoordcategorieën veilneld. Volledigheidshalve herhalen we dat de vier vragen niet volledig onafhankelijk van elkaar zijn. Uit het overzicht (Tabel 3.14) blijkt dat de vraag naar de verwantschap qua 'klank- en/of betekenis lastig is. De beoordelaars zijn het over het antwoord op deze vraag vaak oneens. Uiteraard kan men trachten de beslisregels aan te scherpen, maar het is niet eenvoudig aan te geven wanneer een woord klank- en/of betekenisverwant is. Wel kan men trachten op basis van nu reeds verzamelde foute antwoorden scheidslijnen te trekken, zodat bij de correctiesleutel van de toetsen veel voorbeelden gevoegd kunnen worden. De overige vragen zijn over het algemeen eenstemmig beantwoord. De uiteindelijke classificatie van foute antwoorden op de vier vragen is, grotendeels ten gevolge van vraag c), met matige eenstemmigheid gebeurd. Bij de bespreking van de foute antwoorden in de volgende vier paragrafen (Toets 1.5, 2.3, 2.5 en 2.7) zal met deze resultaten rekening gehouden moeten worden.
45 Tabel 3.14Beoordelaarsovereenstemming (%) bij de classificatie van de foute antwoorden naar de vier vragen (k= aantal mogelijke antwoorden): a) type antwoord (k=4) b) betekenis begrepen (k=2) c) verwantschap (k=4) d) woordsoort gelijk (k=3) Toets/thema Toets 1.5
Eten
Op stap
Huis
Familie
Toets 2.3
Vriendjes
Het weer
vraag
aantal gelijk
aantal vergll.
% overeenstemming
gecorrigeerd voor toeval
a) b) c) d) abcd) a) b) c) d) abcd) a) b) c) d) abcd) a) b) c) d) abcd) a) b) c) d) abcd)
1667 1739 1491 1592 1290 431 443 380 414 335 436 462 392 407 323 442 462 402 421 353 358 372 317 350 279
1794
93 97 83 89 72 94 97 83 91 73 92 97 83 86 68 92 96 84 88 73 94 98 83 92 73
91 94 77 84 * 92 94 77 87 * 89 94 77 79 * 89 92 79 82 * 92 96 77 88 *
a) b) c) d) abcd) a) b) c) d) abcd) a) b) c) d) abcd)
1355 1343 957 1330 824 495 492 261 489 236 454 449 393 437 319
1463
93 92 65 91 56 94 93 49 92 45 89 88 77 86 63
91 84 53 87 * 92 86 32 88 * 85 76 69 79 *
457
475
481
381
529
508
46 (vervolg Tabel 3.14) School
a) b) c) d) abcd)
406 402 303 404 269
426
95 94 71 95 63
93 88 61 93 *
Toets 2.5
a) b) c) d) abcd) a) b) c) d) abcd) a) b) c) d) abcd) a) b) c) d) abcd)
1141 1173 1013 1069 853 343 349 302 298 241 388 407 349 370 295 410 417 362 401 317
1222
93 96 83 87 70 96 98 85 83 68 91 96 82 87 69 93 95 82 91 72
91 92 77 81 * 95 96 80 75 * 88 92 76 81
December
Ziek zijn
Verkeer
357
425
440
91 90 76 87 *
94 92 802 a) 753 90 759 b) 95 61 569 c) 71 87 733 d) 91 * 485 60 abcd) 94 92 284 301 Dieren/Pasen a) 92 96 290 b) 61 214 c) 71 282 94 91 d) * 63 191 abcd) 89 228 249 92 a) Feest 88 94 233 b) 68 76 189 c) 85 90 224 d) * 60 149 abcd) 95 241 252 96 Boodschappen a) 88 236 94 b) 55 66 166 c) 85 90 227 d) * 58 145 abcd) * Door de afhankelijkheden tussen de vragen is ntet precies aan te geven hoeveel 'antwoordmogelijkheden' (combinaties van antwoorden op de vier vragen) er zijn. Er zijn 32 combinaties denkbaar, hetgeen de overeenstemming door toeval, de correctieterm in de formule, te verwaarlozen maakt. Toets 2.7
47 3.2.1 Toets 1.5: Groep 1, Werkplan 3, produktieve woordenschat
Toets 1.5 is de enige produktieve-woordenschattoets voor groep 1. De toets bestaat uit de vier eerder genoemde thema's 'Eten', 'Op stap', 'Huis' en 'Familie', elk vertegenwoordigd door 15 items. Deze toets is samen met de receptieve Toets 1.4 (vgl. par. 3.1.3) in juni 1991 tweemaal afgenomen aan jongste kleuters. De eerste afname vond plaats bij 74 kleuters, de tweede bij 59. De relatief grote uitval werd veroorzaakt door de naderende zomervakantie. De moeilijkheid van de toets en de afzonderlijke items, en de foutenclassificatie worden gebaseerd op prestaties van de 74 kleuters, terwijl test-hertestvergelijkingen gebaseerd worden op 59 observaties. Moeilijkheid. Bij een maximale score van 60 items goed, behaalden de kleuters een gemiddelde van 19.8 (sd=10.8). De kleuters scoren slechts een derde van de items goed, terwijl het om woorden gaat die in het onderwijsprogramma aangeboden zijn. Uiteraard liggen de p-waarden lager dan bij de receptieve toetsen waar er door de vierkeuze-vraagvorm nog een aanzienlijke raadkans bestaat. Ook als men dit verschil in vraagvorm in acht neemt wordt de produktieve toets slechter gemaakt. Het thema 'Huis' wordt iets slechter beheerst dan de overige drie thema's. Opmerkelijk aan de resultaten in Tabel 3.15 is bovendien dat er weinig synonieme woorden door de kleuters genoemd worden, slechts in 5% van de gevallen. Vaak blijven ze een antwoord schuldig. Bij gemiddeld 19% van de vragen geven de kinderen geen respons.
48
Tabel 3.15Percentages goed, synoniem en fout bij eerste afname van Toets 1.5, en de test-hertestbetrouwbaarheid (r). g Eten Op stap Huis Familie Totaal g= s= r=
33 35 025 38 33 goede woord (bijna) synoniem woord produktmomentcorrelatie
s
f
0
03 02 06 09
45 44 48 35
20 19 21 17
.90 .92 .93 .86
19
.96
05
43 f= fout woord 0= geen antwoord
Betrouwbaarheid. De test-hertestbetrouwbaarheid is op toetsniveau .96, op thema-niveau beloopt deze waarden tussen .86 en .93. Zowel op toets- als thema-niveau zijn de betrouwbaarheden redelijk goed te noemen. Voor de produktieve toetsen is het lastiger de individuele items te bespreken. Door het open karakter van de toetsen is lang niet altijd duidelijk waarom een item vaak fout gemaakt wordt. Bij de bespreking van de items zullen we meer nog dan bij de receptieve toetsen moeten uitgaan van de opmerkingen van de toetsmedewerkers en leerkrachten. De afzonderlijke items hebben proporties goed lopend van .00 ('pudding', item 1.06, en 'gelijk/tegelijk', item 2.14) tot .95 ('telefoon', item 4.01). Enkele items worden om onduidelijke redenen slecht gemaakt. Het gaat dan om concrete, duidelijk uitbeeldbare begrippen. Voorbeelden zijn 'tafelkleed' (item 1.05), 'pudding' (item 1.06), 'slager' (item 1.07), 'brug' (item 2.07), 'gordijn' (item 3.01), 'fornuis' (item 3.02), '(afwas)borstel' (item 3.04), 'zaag' (item 3.05, zie voorbeelditems), 'wekker' (item 3.09), 'lucifer' (item 4.05) en 'deksel' (item 4.06). Zou men bij 'wekker' nog kunnen denken dat de niet digitale wekker (zoals afgebeeld) voor de kleuters niet meer van deze tijd is, voor de andere voorbeelden zijn dergelijke tegenwerpingen veel moeilijker te vinden. De resultaten zijn des te
49 opmerkelijker als men bedenkt dat de kleuters deze woorden in het programma aangeboden dienen te hebben gehad. In andere gevallen merkten de toetsmedewerkers en leerkrachten op dat de tekeningen voor de kleuters te weinig sturen naar het bedoelde woord. Dit geldt men name voor woorden voor abstracte begrippen en voor functiewoorden. Voorbeelden zijn: 'tussen' (item 1.13), 'genoeg' (item 1.14), 'mee' (item 1.15), 'opschieten' (item 2.12), 'ernaast' (item 2.13), 'gelijk/tegelijk' (item 2.14), 'binnenbrengen' (item 3.12), 'eronder' (item 3.14), 'alletwee' (item 3.15), 'kiezen' (item 4.03), 'vooraan' (item 4.14) en 'weer (opnieuw)' (item 4.15). In een enkel geval wordt de moeilijkheid van de hiervoor genoemde items vergroot door oen onbedoelde 'afleiding' in de tekening. Zo lokt het meisje dat het-eten afwijst terwijl ze over laar volle buik wrijft, niet alleen het bedoelde 'genoeg' uit, maar ook 'buikpijn', en een (op de grond) zittend meisje naast een jongen op een bank met als uitlokkingszin 'Brahim zit op de bank. Samira zit...' leidt niet alleen tot het bedoelde 'ernaast', maar begrijpelijkerwijs ook tot 'op de grond'. Voor de kleuters lastige en daardoor minder geslaagde tekeningen bleken ook die voor 'aflikken' (item 1.09) en 'uitspugen' (item 1.10). De afbeelding voor 'krant' (item 2.08) was te 'close', zodat de kinderen geen goed perspectief kregen en de krant niet konden onderscheiden van tijdschrift, stripboek enzovoort (zie voorbeelditems). De 'chips' bleken voor de kleuters onvoldoende herkenbaar (item 4.04). Een (duidelijke) afbeelding van een 'schuur' resulteerde in weinig goede benoemingen. Hoewel dit verklaard kan worden, zoals enkele toetsmedewerkers opmerkten, door dat veel van de randstedelijke kinderen thuis niet over een schuur beschikken, blijft toch dat het woord ondanks onderwijs slecht gekend wordt. Het kan niet zo zijn dat kleuters alleen woorden leren van zaken waarmee zij persoonlijk goed bekend zijn. Tot slot leidde een aantal afbeeldingen tot (bijna) synoniemen of andere nauw verwante woorden van het bedoelde woord. Enkele voorbeelden zijn een 'sinaasappel' die appel of mandarijn genoemd wordt (item 1.04) en een gegraven 'kuil' wordt minder precies een gat genoemd (item 2.09). Een 'slaapkamer' met een prominent aanwezig bed leidt vaak tot het antwoord 'bed (item 3.07). Een hond die een kartonnen doos 'stuk maakt' wordt ervan beschuldigd de doos 'op te eten' (item 3.11). Een kind dat een bal onder een tafel legt, legt deze niet alleen 'eronder' (bedoeld), maar ook 'op de
50 grond' (item 3.14). Ten slotte staat een meisjes dat als eerste van een reeks kinderen afgebeeld is niet alleen 'vooraan' (bedoeld), maar ook 'in de rij' (item 4.14). (Zie Bijlage II voor het volledige itemoverzicht.)
Twee voorbeelditems.
Facetten. Ook in produktieve toetsen zijn de eerder genoemde facetten te onderscheiden. In Tabel 3.16 wordt de gemiddelde moeilijkheidsgraad (p-waarden) voor de betreffende indelingen van de items gerapporteerd. De moeilijkheidsgraad is berekend voor kleuters die alle items van de toets gemaakt hebben, d.w.z. dat kleuters van wie een score ontbreekt op een van de items in de toets buiten beschouwing gebleven zijn. Voorts zijn de items alleen goed gerekend als het bedoelde woord (of een morfologisch afgeleide ervan) genoemd werd. 'Synoniemen' zijn buiten beschouwing gebleven. Overigens bleek bij controle-analyses waarbij synoniemen wèl als 'goed' gerekend werden, dat de in Tabel 3.16 gesignaleerde tendensen hetzelfde blijven. De percentages zijn in het algemeen iets hoger, waarbij de laagste percentages uiteraard wat meer profiteren van de liberale scoringswijze dan de hogere. Dit betekent dat de verschillen iets kleiner zijn als men 'synoniemen' mee rekent.
51 Zoals al bij de receptieve toetsen opgemerkt is, zijn de indelingen in facetten niet onafhankelijk van elkaar: functiewoorden zijn bij voorbeeld vaak moeilijkere woorden.
Tabel 3.16Gemiddelde proporties goede antwoorden voor de vier facetten bij eerste afname van Toets 1.5 (k= aantal items). Knoop (k=12) vs niet-Knoop (k=48) Makkelijk (k=48) vs moeilijk (k=12) Inhouds- (k=49) vs functiewoord (k=11) Hele-groeps- (k=34) vs kleine-groepsactiviteit (k=26)
.64 .39 .38 .38
vs vs vs vs
.27 .16 .16 .29
Opmerkelijk is ook hier dat de woorden die uit de methode Knoop het in je oren komen gemiddeld aanzienlijk gemakkelijker zijn dan de andere woorden. Woorden als 'kaas', 'boom', 'telefoon' en 'sleutel' worden door meer dan driekwart van de kleuters gekend. Bij de niet-Knoopwoorden komen zulke bekende woorden relatief weinig voor. Het 'methode'-effect is duidelijker dan het verwachte effect van moeilijke versus makkelijke woorden. Inhoudswoorden zijn ook in Toets 1.5 gemakkelijker dan functiewoorden. De contaminatie tussen beide onderscheidingen (makkelijk/moeilijk en inhouds-/functiewoorden) resulteert in nagenoeg gelijke verschillen. Ook nu zijn de woorden die in de hele groep behandeld dienen te worden, makkelijker dan de woorden die in kleine groepen behandeld dienen te worden. Een mogelijke verklaring voor dit effect wordt bij Toets 1.1 genoemd (par. 3.1.1). Typering fouten. In de volgende alinea's trachten we de door de kleuters gegeven fouten nader te typeren. Bij de receptieve toetsen kon dat door na te gaan welke afleiders vooral door de kleuters gekozen werden. Bij de produktieve toetsen gaat het om een classificatie, achteraf, van de door de toetsmedewerker genoteerde foute antwoorden. De fouten zijn aan de hand van vier vragen getypeerd:
52 soort antwoord, begrip van de betekenis van het bedoelde woord, verwantschap met het bedoelde woord en woordsoortovereenkomst. In Tabel 3.17 rapporteren we hoe de fouten verdeeld zijn over de antwoorden van de vier vragen. We beperken ons tot het toetsniveau.
Tabel 3.17Typering van de foute antwoorden bij de eerste afname van Toets 15 aan de hand van vier vragen. Vraag
Vraag
Wat voor soort antwoord wordt gegeven? - ander bestaand woord 74 3 - een nieuwvorming - een omschrijving 23 - een geluidsnabootsing 1
Is er verwantschap met het woord? - noch klank, noch betekenis - betekenisverwantschap - klankverwantschap - zowel betekenis als klank
Is de bedoelde betekenis begrepen?
Is de woordsoort gelijk aan bedoelde woordsoort? - niet van toepassing 24 57 - woordsoort gelijk 19 - woordsoort verschillend
- betekenis lijkt duidelijk - betekenis lijkt onduidelijk
4 96
bedoelde 51 40 8
Uit Tabel 3.17 blijkt dat de gegeven foute antwoorden vaak wel bestaande woorden zijn (74%). Als omschrijvingen werd bij voorbeeld geantwoord voor 'genoeg' (gegeten) 'niet honger', of voor 'weggooien' 'prullenbak doen'. Een aardige nieuwvorming is 'tafeldeken' voor 'tafelkleed'. Uit de antwoorden kan men voorts opmaken dat de bedoelde (precieze) betekenis bij de kleuters meestal niet duidelijk is (96%). Voor een deel kan dit te wijten zijn aan de toets die onvoldoende naar het bedoelde woord stuurt, zodat kleuters niet goed weten wat er bedoeld wordt; 51% van de foute antwoorden lijkt geen verwantschap te vertonen met het beoogde woord. De overige 49% vertoont wel enige, meestal betekenis-, verwantschap. Overigens zij opge-
53 merkt dat de vraag naar verwantschap minder betrouwbaar te beoordelen is. De antwoorden zijn vaak wel van de goede grammaticale categorie (57% versus 19%). Hieruit kan men opmaken dat de syntactische sturing van de uitlokkingszinnen als zodanig ook door de kleuters gevoeld wordt.
3.2.2 Toets 2.3: Groep 2, Werkplan 1, produktieve woordenschat
Toets 2.3 is de eerste produktieve-woordenschattoets voor groep 2. De toets is evenwel om praktische redenen later geconstrueerd dan de overige toetsen (zie hoofdstuk 2), met als gevolg dat de proefafname in een volgend schooljaar plaatsvond. Dit betekent dat Toets 2.3 door andere oudste kleuters gemaakt is dan de overige toetsen voor groep 2. Een deel van deze 'nieuwe' oudste kleuters was wel als (toen nog) jongste kleuter betrokken bij de afname van de toetsen voor groep 1. De toets bestaat uit de drie bij Werkplan 1 horende thema's in groep 2 (vgl. receptieve Toets 2.1): 'Vriendjes', 'Het weer' en 'School', vertegenwoordigd door respectievelijk 16, 16 en 15 items. Deze toets is in november-december 1991 apart (d.w.z. zonder, bijbehorende receptieve toets) tweemaal afgenomen. De eerste afname vond plaats bij 63 oudste kleuters, de tweede bij 60. Ook hier geldt dat de moeilijkheid van de toets en de afzonderlijke items, en de foutenclassificatie worden gebaseerd op prestaties van de 63 kleuters, terwijl test-hertestvergelijkingen met 60 observaties uitgevoerd worden.
Moeilijkheid. Bij een maximale score van 47 items goed, behaalden de kleuters een gemiddelde van 12,3 (sd=6.4). De kleuters scoren amper een kwart van de items goed, terwijl het om woorden gaat die in het onderwijsprogramma aangeboden zijn. De p-waarden zijn lager dan die bij de vorige produktieve toets (par. 3.2.1). Mogelijke verklaringen behalve toeval zijn de veranderde steekproef en een wisseling van toetsconstructeur. Bij de eerste verklaring moet men bedenken dat twee groepen kleuters (meer dan de helft van de
54 steekproef, zie Tabel 2.1) voor het eerst met het proefonderzoek meededen en hierdoor wellicht iets minder presteerden. Bovendien hebben deze kleuters een iets andere achtergrond: het percentage anderstaligen is hoger en meer kleuters zijn niet in Nederland geboren, maar pas op latere leeftijd naar Nederland gekomen (zie Tabel 2.2). Bij de tweede verklaring kan opgemerkt worden dat hoewel de procedure voor de toetsconstructie voor beide constructeurs dezelfde was, de tweede constructeur mogelijk• iets meer 'risico' genomen heeft door moeilijker uitbeeldbare woorden in de toets op te nemen. Opmerkelijk aan de resultaten in Tabel 3.18 is dat het relatief lage percentage 'goed' voor Thema 2 'Het weer' min of meer gecompenseerd wordt door een relatief hoge score op 'synoniemen'. Deze hoge score komt hoofdzakelijk op conto van twee items (nr. 2.09 en 2.15, zie Bijlage II). In het eerste geval wordt door bijna alle kleuters 'sjaal' gezegd waar 'das' bedoeld is, bij het tweede item zegt meer dan de helft 'voor(aan)' waar 'voorop' beoogd wordt. Bij gemiddeld 15% van de vragen weten de kinderen geen antwoord.
Tabel 3.18Percentages goed, synoniem en fout bij eerste afname van Toets 2.3, en de test-hertestbetrouwbaarheid (r). g Vriendjes Het weer School Totaal g= s= r=
27 18 34 26 goede woord (bijna) synoniem woord produktmomentcorrelatie
s
f
0
r
06 11 06
53 51 49
14 20 I I
.83 .86 .86
15
.94
08
51 f= fout woord 0= geen antwoord
Betrouwbaarheid. De test-hertestbetrouwbaarheid is op toetsniveau .94, op thema-niveau beloopt deze waarden tussen .83 en .86. Zowel
55 op toets- als thema-niveau zijn de betrouwbaarheden redelijk goed te noemen. De afzonderlijke items hebben proporties goed lopend van .00 ('waarschuwen' (item 2.02), 'wandeling' (item 2.08), 'das' (item 2.09), 'buigen' (item 2.11), 'jammer' (item 2.16) en 'vervelend' (item 3.03)) tot .97 ('juf/juffrouw', item 3.10). Voor 'das' geldt zoals eerder opgemerkt dat de afbeelding veelal het synonieme sjaal uitlokte. Ook bij deze toets worden enkele items om onduidelijke redenen slecht gemaakt. Het gaat dan om concrete, duidelijk uitbeeldbare begrippen. Voorbeelden zijn 'sproeten' (item 1.01), 'zwaard' (item 1.07), 'crossfiets' (item 1.08), 'bijl' (item 2.06, zie voorbeelditems), 'denneappel' (item 2.07), 'regenlaarzen' (item 2.10), 'kist' (item 3.01), 'rijgen' (item 3.02), 'poppenkastpop' (item 3.08) en 'stempelen' (item 3.11). Op basis van deze resultaten moet men aannemen dat de bovengenoemde woorden maar matig beklijven bij de kleuters, aangenomen dat ze daadwerkelijk in het onderwijs aangeboden zijn. Van de kleine-groepsactiviteiten is eerder al verondersteld dat deze bij een drukbezet onderwijsprogramma van de leerkrachten weleens achterwege gebleven zullen zijn. In andere gevallen merkten de toetsmedewerkers en leerkrachten op dat de tekeningen voor de kleuters te weinig sturen naar het bedoelde woord. Dit geldt met name voor woorden voor abstracte begrippen en voor functiewoorden. Voorbeelden zijn: 'zonder' (item 1.15, zie voorbeelditems), 'glad' (item 2.03), 'ver weg' (item 2.05), 'wandeling' ( item 2.08), (was) 'afhalen' (item 2.12), 'voorop' (item 2.15), 'jammer' (item 2.16), 'omhoog' (item 3.05), '(kleuter)groep' (item 3.06) en 'nog' (item 3.15). Voor de meeste van deze woorden lijkt het zeer moeilijk een dwingend plaatje te ontwerpen zonder al te veel prijs te geven in de uitlokkingszin. Bij andere items bleken er gangbaardere uitdrukkingen voor het bedoelde begrip in omloop te zijn onder de kleuters. Het is dan niet duidelijk of de kleuters het bedoelde woord niet kennen of alleen een voorkeur voor hun eigen uitdrukking hebben. Zo wordt '(het) goed maken' (item 1.11) veeleer weer vriendjes worden' genoemd en 'klikken' (item 1.14) wordt dan 'het vertellen aan ...'. 'Iemand waarschuwen' (item 2.02) kan in de meeste gevallen even goed 'iemand roepen' zijn en 'vervelend' (item 3.03) is ook 'niet leuk'. '
56 Enkele items verdienen aparte vermelding. Zo bleek het niet goed mogelijk het persoonlijk voornaamwoord 'zij' (item 1.05) te bevragen met uitsluiting van de naam van de referent (i.c. Noortje). Hoewel 'voetbal' en 'voetballen' woorden zijn die men redelijk bekend mag veronderstellen is het uitlokken van de beroepsnaam 'voetballer' (item 1.10) veel lastiger. 'Buigen' werd in een min of meer metaforische context bevraagd (bomen die buigen door de wind, item 2.11); dit was volgens de toetsmedewerkers extra lastig voor de kleuters. Tot slot leidde een aantal afbeeldingen tot (bijna) synoniemen of andere nauw verwante woorden van het, bedoelde woord. 'Das' en 'voor(aan)' zijn al genoemd. 'Krullebol' '(item 1.02) leidde vaak tot alleen 'haar' of 'zwart haar'. Overigens passen deze twee laatste antwoorden grammaticaal niet bij de uitlokkingszin. Andere voorbeelden zijn 'touwtjespringen' (item 1.13) dat als 'springtouwen' of gewoon 'springen' benoemd wordt, 'regenlaarzen' die vaak 'schoenen' (item 2.10) genoemd worden, een 'kist' (item 3.01) die als 'doos' of 'koffer' bestempeld wordt en 'omhoog' (item 3.05) kijken dat als 'naar boven' beschreven wordt. In de meeste gevallen zouden deze laatste uitdrukkingen in de gegeven contexten niet misstaan, hoewel ze niet het bedoelde (en onderwezen) woord betreffen. (Zie Bijlage II voor het volledige itemoverzicht.) 1.15 De kinderen hebben frites net mayonaise- Yok-lin {Yok.lin aanwijzen} niet, die heeft frites
Twee voorbeelditems.
57 Facetten. In Toets 2.3 zijn dezelfde facetten te onderscheiden als in Toets 1.5, alleen Knoop het in je oren is in groep 2 Laat wat van je horen geworden. In Tabel 3.19 wordt de gemiddelde moeilijkheidsgraad voor de betreffende indelingen van de items gerapporteerd. Alle kleuters hebben voor alle items van de toets een score voor de eerste afname, d.w.z. dat de facetten vergeleken worden op basis van de scores van alle 63 kleuters. De items zijn alleen goed gerekend als het bedoelde woord (of een morfologisch afgeleide ervan) genoemd werd. 'Synoniemen' zijn buiten beschouwing gebleven. Overigens bleek bij controle dat het wel goed rekenen van synoniemen de conclusies met betrekking tot de facetten niet verandert. De indelingen in facetten zijn niet onafhankelijk van elkaar (zie par. 3.1.1).
Tabel 3.19 Gemiddelde proporties goede antwoorden voor de vier facetten bij eerste afname van Toets 2.3 (k= aantal items). Laat (k=15) vs niet-Laat (k=32) .28 vs .25 Makkelijk (k=33) vs moeilijk (k=14) .24 vs .32 Inhouds- (k=39) vs functiewoord (k=8) .29 vs .12 Hele-groeps- (k=26) vs kleine-groepsactiviteit (k=8) .25 vs .16 *e1,4 1 voor de produktieve herhaling waren door de ontwikkelaars van Taalplan Kleuters nog niet aan bepaalde activiteiten toegewezen, zodat voor slechts 34 woorden deze .
-indeling gemaakt kon worden.
Bij deze toets is het verschil tussen de woorden die uit de methode Laat wat van je horen komen en de overige woorden miniem. Opmerkelijk is dat de als moeilijk gekarakteriseerde woorden beter gekend zijn dan de makkelijke woorden. Enkele als moeilijk gekwalificeerde woorden blijken relatief zeer makkelijk te zijn: 'lief' (p=.62), 'donker' (p=.78), 'klaar' (p=.79) en 'groen' (p=.83). Men kan hieruit ook afleiden dat niet per se alle abstracte moeilijk te bevragen zijn. De indeling inhouds- versus functiewoorden is in dat opzicht consistenter, de inhoudswoorden zijn steeds gemakkelijker dan de functiewoorden.
58 Ook hier zijn de woorden die in de hele groep behandeld dienen te worden beter gekend dan de woorden die in kleine groepen behandeld dienen te worden. Typering fouten. De door de kleuters gegeven foute antwoorden kunnen als volgt nader getypeerd worden. Het gaat hierbij om de classificatie achteraf van de door de toetsmedewerker 'genoteerde foute antwoorden.- In Tabel 3.20 rapporteren we hoe de 'fouten verdeeld zijn over Xle antwoorden op de vier vragen. We beperken ons tot het toetsniveau.
Tabel 3.20Typering van de foute antwoorden bij de eerste afname van-Toets 2.3 aan de hand van vier vragen. Vraag
Vraag
Wat voor soort antwoord wordt gegeven? - ander bestaand woord 68 - een nieuwvorming 2 - een omschrijving 30 - een geluidsnabootsing 0
Is er verwantschap met het woord? - noch klank, noch betekenis - betekenisverwantschap - klankverwantschap - zowel betekenis als klank
Is de bedoelde betekenis begrepen?
Is de woordsoort gelijk aan bedoelde woordsoort? - niet van toepassing 30 - woordsoort gelijk 50 - woordsoort verschillend 19
- betekenis lijkt duidelijk - betekenis lijkt onduidelijk
7 93
bedoelde 47 37 15
Tabel 3.20 geeft een nagenoeg gelijk beeld als Tabel 3.17 voor Toets 1.5. De gegeven foute antwoorden zijn vaak wel bestaande woorden (68%). Omschrijvingen (al dan niet juist) worden ook vaak gegeven, bij voorbeeld 'aan mama zeggen' voor 'klikken'. Nieuwvormingen zijn ook hier gering in aantal (b.v. 'sterretje sstok' voor 'toverstok'). Uit de foute antwoorden blijkt dat de bedoelde (precieze) betekenis bij de kleuters meestal niet duidelijk is (93%). Zevenenveertig procent van de foute antwoorden lijkt geen verwantschap
59 te vertonen met het beoogde woord. De overige 53% vertoont wel enige, meestal betekenis-, verwantschap. De antwoorden zijn vaak wel van de goede grammaticale categorie (50% versus 19%).
3.2.3 Toets 2.5: Groep 2, Werkplan 2, produktieve woordenschat
Toets 2.5 bestaat uit de drie bij Werkplan 2 horende thema's (vgl. receptieve Toets 2.4): 'December' (15 items), 'Ziek zijn' (15 items) en 'Verkeer'(16 items). Deze toets is in maart 1991 tweemaal afgenomen aan de oudste kleuters. Aan de eerste afname werd door 71 kleuters deelgenomen, 68 van hen waren ook bij de tweede afname aanwezig. Met andere woorden, de moeilijkheid van de toets en de afzonderlijke items, en de foutenclassificatie worden gebaseerd op prestaties van de 71 kleuters, de test-hertestvergelijkingen op die van 68 kleuters. Moeilijkheid. Bij een maximale score van 46 items goed, behaalden
de kleuters een gemiddelde van 18.9 (sd=7.8). De kleuters scoren ruim een derde van de items goed. De p-waarden zijn hoger dan die bij de vorige produktieve toets van groep 2 (Toets 2.3, par. 3.2.2) en ook dan die voor de produktieve toets in groep 1 (Toets 1.5, par. 3.2.1). In Tabel 3.21 blijkt dat het thema 'Verkeer' relatief het moeilijkst is. Hier lijkt zich hetzelfde verschijnsel voor te doen als bij de vorige toets, namelijk dat het relatief lage percentage bedoelde antwoorden 'gecompenseerd' wordt door veel acceptabele 'synoniemen'. Dit hoge gemiddelde percentage 'synoniemen' wordt voornamelijk veroorzaakt door drie items (nr. 3.04, 3.08 en 3.16, zie Bijlage II). In het eerste geval (3.04) wordt door twee derde van de kleuters 'pakken' gezegd waar 'oprapen' bedoeld is, bij het tweede item (3.08) zegt een derde 'brommer' waar 'motor' beoogd wordt, en bij het derde item (3.16) wordt door bijna een derde van de kleuters van 'rechts' gesproken, waar 'rechtsaf' het doelwoord was. Ook hier blijft 14% van de vragen onbeantwoord door de kinderen.
60
Tabel 3.21Percentages goed, synoniem en fout bij eerste afname van Toets 2.5, en de test-hertestbetrouwbaarheid (r).
December Ziek zijn Verkeer Totaal g= s= r=
g
s
f
0
47 43 32
01 03 10
37 41 44
14 13 14
41
14 .94
41 goeck777Z7T (bijna) synoniem woord produktmomentcorrelatie
05
f=
.90 .93 .84
fout woord 0= geen antwoord
Betrouwbaarheid. De test-hertestbetrouwbaarheid is op toetsniveau .94, op thema-niveau beloopt deze waarden tussen .84 en .93. Zowel op toets- als thema-niveau zijn de betrouwbaarheden redelijk goed te noemen. De afzonderlijke items hebben proporties goed lopend van .06 ('station', item 3.10) tot 1.00 ('oog', item 2.03, en 'fiets', item 3.03). Enkele items worden slecht gemaakt zonder dat er duidelijke redenen voor in de afbeelding te vinden zijn. Kennelijk is het woord/begrip te moeilijk of niet onderwezen. Bij voorbeeld: 'kerk' (item 1.05), 'breken' (item 2.05), 'helm' (item 3.01, zie voorbeelditems), 'bushalte' (item 3.02) en 'achterbank' (item 3.09). De items waarbij (voor de hand liggende) synoniemen gegeven worden zijn hiervoor al genoemd. In andere gevallen merkten de toetsmedewerkers en leerkrachten op dat de tekeningen voor de kleuters te weinig sturen naar het bedoelde woord, of soms afleiden van het bedoelde begrip. Dit geldt men name voor woorden voor abstracte begrippen en voor functiewoorden. Voorbeelden zijn: 'uitpakken' (item 1.10), waarbij het uit te pakken cadeau te klein was, 'opstaan' (item 2.06), 'zalf' (item 2.09) bij een gezwollen arm was voor de kleuters onduidelijk (zie voorbeelditems), 'knikken' (item 2.11), waarbij een kind te heftig knikt en opvallend lacht, 'achterkant' (item 2.12), waarbij een kind naar de achterkant van een t.v. kijkt
61 en de t.v. veel aandacht trekt, 'achteruit' (item 3.07), waarbij de voor- en achterkant van de achteruit rijdende auto moeilijk te onderscheiden zijn, en 'station' (item 3.10), dat door veel kleuters benoemd kon worden, maar waarbij sommigen afgeleid werden door treinen e.d. Ook bleek de batterij (item 1.01) voor de kleuters niet goed te herkennen. Waarschijnlijk is een batterij zonder de (visuele) context van een elektrisch apparaat te moeilijk. Vergelijkbaar is de 'kromme' -(wandel)stok van item 1.11. Weinig kinderen konden de stok beschrijven als zijnde 'krom'. Het 'laatste' snoepje (item 1.14) kan niet alleen met 'laatste' benoemd worden, maar ook met 'snoepje', hetgeen niet de bedoeling is, maar regelmatig voorkomt. Het plaatje en de uitlokkingszin zijn niet dwingend genoeg. Ten slotte bleken de items voor "s avonds' (item 2.14) en 'meerijden' lastig. Hoewel de plaatjes afbeelden wat ze moeten afbeelden, is niet duidelijk of de begrippen voor de kinderen te moeilijk zijn, of dat de plaatjes onvoldoende uitnodigend zijn. (Zie Bijlage II voor het volledige itemoverzicht.) -
Twee voorbeelditems.
62
Facetten. In Tabel 3.22 wordt de gemiddelde moeilijkheidsgraad voor de betreffende indelingen van de items gerapporteerd op basis van de scores van de 71 kleuters, waarbij de 'synoniemen' weer buiten beschouwing blijven. Uit controle blijkt dat dezelfde verschillen tussen de facetten optreden als men de 'synoniemen' wel als goed scoort. De indelingen in facetten zijn niet onafhankelijk van elkaar (zie par: 3.1.1).
Tabel 3.22 Gemiddelde proporties goede antwoorden voor de vier facetten bij eerste afname van Toets 2.5 (k= aantal items). Laat (k=1'.5 .vs niet-Laat (k=31) Makkelijk (k=31) vs moeilijk (k=15) Inhouds- (k=38) vs functiewoord (k=8) Hele-groeps- (k=36) vs kleine-groepsactiviieit (k=10)
.44 .42 .42 .43
vs vs vs vs
.39 .39 .36 .33
De eerder gevonden tendensen keren alle terug bij Toets 2.5: de Laat-woorden zijn iets beter gekend dan de niet-Laat-woorden, de moeilijke woorden zijn daadwerkelijk ook iets moeilijker dan de makkelijke woorden, evenals de functiewoorden moeilijker zijn dan de inhoudswoorden, en de woorden uit de hele-groepsactiviteiten worden beter beheerst dan de woorden uit de kleine-groepsactiviteiten. De verschillen tussen de facetten zijn overigens over het algemeen (zeer) klein.
Typering fouten. De foute antwoorden zijn aan de hand van vier vragen getypeerd: soort antwoord, begrip van de betekenis van het bedoelde woord, verwantschap met het bedoelde woord en woordsoortovereenkomst. In Tabel 3.23 rapporteren we hoe de fouten verdeeld zijn over de antwoorden op de vier vragen. We beperken ons tot het toetsniveau.
63
Tabel 3.23Typering van de foute antwoorden bij de eerste afname van Toets 2.5 aan de hand van vier vragen. Vraag
Vraag
Wat voor soort antwoord wordt gegeven? 77 ander bestaand woord 4 een nieuwvorming een omschrijving 19 0 een geluidsnabootsing
Is er verwantschap met het bedoelde woord? noch klank, noch betekenis 46 betekenisverwantschap 43 klankverwantschap 1 zowel betekenis als klank 10
Is de bedoelde betekenis begrepen?
Is de woordsoort gelijk aan bedoelde woordsoort? niet van toepassing 19 woordsoort gelijk 67 woordsoort verschillend 13
-
-
-
betekenis lijkt duidelijk betekenis lijkt onduidelijk
5 95
-
-
-
-
-
De percentages in Tabel 3.23 komen in grote trekken overeen met die voor de vorige produktieve toetsen (Toets 1.5 en Toets 2.3, Tabel 3.17 respectievelijk Tabel 3.20). De foute antwoorden zijn veelal bestaande woorden (77%), gevolgd door omschrijvingen (b.v. 'papier doen' voor 'uitpakken') en een gering aantal nieuwvormingen (b.v. 'ijsman' voor 'sneeuwpop', 'punthuis' voor 'kerk' en 'ijzerschoen' en 'glijschoen' voor 'schaats'). De bedoelde (precieze) betekenis wordt met het foute antwoord niet uitgedrukt (95%). Een deel van de foute antwoorden vertoont enige, meestal betekenis-, verwantschap met het doelwoord (54%), de overige 46% lijkt noch klank-, noch betekenisverwant aan het doelwoord. De antwoorden zijn vaak wel van de goede grammaticale categorie (67% versus 13%).
3.2.4 Toets 2.7: Groep 2, Werkplan 3, produktieve woordenschat
Toets 2.7 representeert de drie thema's: 'Dieren en Pasen' (15 items), 'Feest' (15 items) en 'Boodschappen' (16 items, vgl. receptieve Toets 2.6).
64 Deze toets is samen met Toets 2.6 voor de zomervakantie van 1991 tweemaal afgenomen aan de oudste kleuters. Bij de eerste afname waren 69 oudste kleuters betrokken, bij de tweede afname waren nog 67 kleuters aanwezig, zodat de moeilijkheid van de toets en de afzonderlijke items, en de foutenclassificatie op prestaties van de 69 kleuters gebaseerd kan worden, de test-hertestvergelijkingen op die van 67.
Moeilijkheid. Bij een maximale score van 46 items goed, behaalden de kleuters een gemiddelde van 22.1 (sd=9.2). De kleuters scoren bijna de helft van de items goed. De p-waarden zijn hoger dan die bij alle vorige produktieve toetsen (par. 3.2.1 t/m par. 3.2.3). Afgezien van toevallige factoren kan ook mee gespeeld hebben dat bij deze toets alle kleuters al eerder een produktieve toets gemaakt hebben. Bij Toets 1.5 en 2.5 was het de eerste keer dat betreffende kleuters een produktieve toets voorgelegd kregen; bij Toets 2.3 geldt in ieder geval voor twee derde van de groep dat zij een dergelijke toets voor het eerst maakten. In Tabel 3.24 blijkt dat bet thema 'Boodschappen' relatief het moeilijkst is. Dit lagere percentage wordt evenwel niet gecompenseerd door een relatief hoog percentage 'synoniemen', zoals dat bij de vorige toetsen wel gebeurde. Het blijkt dat bij het thema 'Boodschappen' de kinderen relatief vaak geen antwoord weten te geven. In totaal blijft in 16% van de gevallen een antwoord uit.
Tabel 3.24Percentages goed, synoniem en fout bij eerste afname van Toets 2.7, en de test-hertestbetrouwbaarheid (r). g Dieren en Pasen Feest Boodschappen Totaal g= s= r=
51 52 43
48 goede woord (bijna) synoniem woord produktmomentcorrelatie
s
f
0
r
03 07 07
30 29 29
16 12 21
.82 .88 .93
16
.94
06
30 f= fout woord 0= geen antwoord
65
Betrouwbaarheid. De test-hertestbetrouwbaarheid is op toetsniveau .94, op thema-niveau beloopt deze waarden tussen .82 en 93. Deze waarden komen sterk overeen met de betrouwbaarheden van de vorige toetsen. Zowel op toets- als thema-niveau kunnen de betrouwbaarheden als goed beschouwd worden. De afzonderlijke items hebben proporties goed lopend van .01 ('altijd', item 1.15) tot .97 ('boos', item 2.04). Enkele items worden om onduidelijke redenen slecht gemaakt. Het gaat dan om concrete, duidelijk uitbeeldbare begrippen. Voorbeelden zijn 'kassa' (item 3.06, zie voorbeelditems), 'koekepan' (item 3.07), 'sleutelgat' (item 3.08) waarbij het perspectief wellicht iets te veraf was, en 'bezem' (item 3.01). Bij 'bezem' nemen veel kinderen hun toevlucht tot 'veger'. Ook bij 'ijscoman' (item 3.05), 'thuisbrengen' (item 2.14), 'dief' (item 3.10) en 'kussen/zoenen' (item 2.13) werden (bijna) synoniemen genoemd, respectievelijk 'ijsboer', 'naar huis brengen', 'boef' en 'kusje geven'. Bij het eerste woord ('ijscoman') werden ook nogal eens foute varianten gegeven als 'ijsman' en 'ijsmeneer' Bij het laatste woord ('kussen/zoenen') merkten de toetsmedewerkers ook enige gêne bij met name de allochtone kinderen. 'Vos' (item 1.05) scoorde relatief laag omdat de afbeelding iets te veel een poezegezicht had en sowieso (voor kleuters) moeilijk te onderscheiden is van andere dieren van gelijke grootte. Lastig was ook het 'pikken' (item 1.10) van een vogel. Het woord kan eenvoudig vervangen worden door 'eten' en bovendien heeft 'pikken' de negatieve associatie met 'stelen'. In andere gevallen merkten de toetsmedewerkers en leerkrachten op dat de tekeningen voor de kleuters te weinig sturen naar het bedoelde woord of onbedoeld afleiden. Voorbeelden zijn: 'zichzelf' (item 1.13), waarbij een jongen in de spiegel naar zijn spiegelbeeld kijkt, 'ondersteboven' (item 3.14) waarbij een meisje met een te opvallend gezicht een verfpot omgekeerd vasthoudt, 'helft' (item 3.15) waarbij een moeder twee (te kleine) appelhelften uitdeelt, en 'anders' (item 2.05), waarbij de kleuters naast het veelvuldig voorkomende 'niet hetzelfde' soms 'vies' zeiden. In het laatste geval moesten ze opmerken dat de ene broek 'anders' is dan een andere broek, maar de eerste broek lijkt ook een beetje smerig. Moeilijk
66 bleken ook 'ingooien' (item 2.11, zie voorbeelditems), dit woord wordt kennelijk niet beheerst, en 'uitkiezen' (item 3.12) met een piekerend kind voor een schaal heerlijke koekjes. Sommige kinderen gaven dan ook 'denken' als antwoord. Ten slotte moet opgemerkt worden dat het moeilijkste item, 'altijd' (item 3.15), als een mislukte poging om dit begrip uit te beelden beschouwd moet worden. Dat olifanten altijd groter zijn dan muizen kan niet met een open uitlokkingszin bevraagd worden. '(Zie Bijlage II voor het volledige itemoverzicht.)
Facetten. In Tabel 3.25 wordt de gemiddelde moeilijkheidsgraad voor de verschillende facetten venneld. Van één kleuter ontbrak een score op een item. Deze kleuter blijft bij de vergelijking van de facetten buiten beschouwing. De 'synoniemen' zijn ook hier niet meegerekend. Uit controle blijkt dat de facetten zich op dezelfde manier 'gedragen' als men de 'synoniemen' wél als goed scoort. De indelingen in facetten zijn niet onafhankelijk van elkaar (zie par. 3.1.1).
67
Tabel 3.25 Gemiddelde proporties goede antwoorden voor de vier facetten bij eerste afname van Toets 2.7 (k= aantal items). Laat (k=12) vs niet-Laat (k=34) Makkelijk (k=33) vs moeilijk (k=13) Inhouds- (k=38) vs functiewoord (k=8) Hele-groeps- (k=35) vs kleine-groepsactiviteit (k=11)
.67 .49 .51 .50
VS VS VS VS
.42 .48 .35 .42
De Laat-woorden onderscheiden zich duidelijk van de niet-Laatwoorden: ze zijn gemakkelijker. Het onderscheid tussen de moeilijke woorden en makkelijke woorden ontbreekt nagenoeg. De functiewoorden zijn behoorlijk wat moeilijker dan de inhoudswoorden, en ook de woorden uit de hele-groepsactiviteiten worden weer beter beheerst dan de woorden uit de kleine-groepsactiviteiten.
Typering fouten. Ook nu zijn de fouten aan de hand van de vier vragen getypeerd. In Tabel 3.26 rapporteren we hoe de fouten verdeeld zijn over de antwoorden op de vier vragen. We beperken ons tot het toetsniveau.
Tabel 3.26Typering van de foute antwoorden bij de eerste afname van Toets 2.7 aan de hand van vier vragen. Vraag
Vraag
Wat voor soort antwoord wordt gegeven? - ander bestaand woord 78 - een nieuwvorming 6 16 - een omschrijving 0 - een geluidsnabootsing
Is er verwantschap met het bedoelde woord? - noch klank, noch betekenis 37 44 - betekenisverwantschap - klankverwantschap 1 - zowel betekenis als klank 19
Is de bedoelde betekenis begrepen?
Is de woordsoort gelijk aan bedoelde woordsoort? - niet van toepassing 16 - woordsoort gelijk 73 - woordsoort verschillend 11
- betekenis lijkt duidelijk - betekenis lijkt onduidelijk
6 94
68
Het foutenpatroon is voor de produktieve toetsen, evenals voor de receptieve toetsen, redelijk consistent. Ook bij de laatste produktieve toets (Toets 2.7) wordt meestal als fout toch een bestaand woord genoemd (78%). In vergelijking met de voorgaande produktieve toetsen worden er relatief weinig omschrijvingen gegeven en wat meer nieuwvormingen, bij voorbeeld 'vlaggers' voor 'vleugel', 'babyvarken' voor 'biggetje' en 'waterzwem' voor 'zwembad'. Bij slechts 6% van de foute antwoorden geeft de kleuter toch blijk de betekenis van her bedoelde woord te begrijpen. Iets minder vaak dan bij de voorgaande (produktieve) toetsen geven de kleuters een antwoord dat geen verwantschap vertoont met het doelwoord (37%). De woordsoort is 'voor 73% van de foute woorden gelijk aan die voor het doelwoord. -
3.3 Samenvatting van de prestaties Receptieve toetsen De betrouwbaarheden voor de receptieve toetsen zijn alleszins redelijk te noemen. Op toetsniveau zijn de test-hertestcorrelaties steeds boven de .80 (.85 < rxx < .92, mediaan .91). Op themaniveau zijn de betrouwbaarheden uiteraard lager, maar voor een eerste versie van een toets redelijk te noemen. In veel gevallen wordt de .80 gehaald of dicht benadert (.66 < r„„ < .85, mediaan .78). Met verwijdering of verbetering van de minder geslaagde items moet voor alle thema's .80 bereikt kunnen worden. Uiteraard zouden aanpassingen in de toetsen in een nieuw onderzoek beproefd moeten worden op hun effect. De toetsen lijken betrekkelijk moeilijk voor de kleuters. Als men bedenkt dat het om vierkeuze toetsen gaat en dat het onderwezen woorden zijn, is een resultaat dat gemiddeld tweederde van de vragen goed beantwoord wordt niet zeer hoog (p-waarden voor de toets: .61 < p < .71, mediaan .69). In hun foute antwoorden kiezen de kleuters het vaakst een plaatje dat een betekenisverwant woord uitbeeldt.
69 De facetten in de toetsen zijn maar gedeeltelijk terug te vinden in de moeilijkheid van de items die die facetten indiceren. De Laat-/Knoop-woorden zijn wel steeds (duidelijk) gemakkelijker dat de woorden die niet aan die methoden ontleend zijn. Zoals bij Toets 1.1 opgemerkt, zal dit effect waarschijnlijk veroorzaakt zijn door de herhaling van woorden bij diverse activiteiten in de beide methoden. De effecten van de overige facetten zijn kleiner en minder consistent. De functiewoorden zijn (bijna altijd) moeilijker dan inhoudswoorden, en de als moeilijk getypeerde woorden zijn ook (bijna altijd) moeilijker dan de als makkelijk getypeerde. Ten slotte viel op dat de woorden die voor behandeling in kleine groepen gepland staan minder goed gekend worden dan de woorden die voor hele-groepsactiviteiten gepland zijn. Bij de—bespreking van de toetsen is aangegeven welke items het eerst in,- aanmerking voor verbetering komen. In de meeste gevallen lijken de tekorten van deze eerste versies van de toetsen 'reparabel'. Produktieve toetsen
De produktieve toetsen laten nog wat meer problemen zien dan de receptieve toetsen. De test-hertestbetrouwheden zijn overigens zeker niet slechter dan die voor receptieve toetsen. Op toetsniveau belopen de betrouwbaarheden waarden tussen .94 en .96 (mediaan .94) en ook op themaniveau zijn de betrouwbaarheden (ruim) boven de .80 (.82
70 25% is. Ook als men synoniemen van het bedoelde woord of bijna synoniemen goed rekent, stijgt het percentage goede antwoorden nauwelijks (gemiddeld 6%). Zoals bij de bespreking van de afzonderlijke toetsen al is aangegeven, is een deel van de problemen te herleiden op de moeilijke uitbeeldbaarheid van sommige woorden. In sommige gevallen echter zijn er geen aanwijsbare oorzaken en moet men veronderstellen dat het bedoelde woord niet tot de produktieve woordenschat van de- kinderen behoort. Uit analyse van de foute antwoorden blijkt dat de kinderen vaak een (bestaand) ander woord noemen, dat vaak wel enige betekenisverwantschap heeft met het bedoelde woord, maar waaruit toch blijkt dat de -uitgebeelde betekenis niet goed begrepen is. De foute antwoorden behoren vaak wel tot dezelfde grammaticale woordsoort als het bedoelde woord. Ook bij de produktieve toetsen werden `.(dezelfde) facetten onderscheiden. Het onderscheid Laat-/Knoop-woorden versus andere woorden keerde bij de produktieve toetsen sterk terug. De woorden uit de methoden bleken gemakkelijker. 'Moeilijke' woorden waren over het algemeen moeilijker dan 'makkelijke' woorden, functiewoorden bleken moeilijker dan inhoudswoorden en de woorden voor kleine-groepsactiviteiten waren eveneens moeilijker dan die voor hele-groepsactiviteiten. Opmerkelijk is dat het onderscheid moeilijk /makkelijk vaak het minst duidelijke facet bleek. Een aantal van de bij de bespreking van de afzonderlijke toetsen genoemde tekorten in de toets kunnen zeker ondervangen worden. Bij de produktieve toetsen zijn echter ook enkele problemen gesignaleerd die wellicht niet eenvoudig op te lossen zijn en die verder onderzoek met alternatieve toetsvormen vergen. Wij komen in hoofdstuk 5 uitgebreider hierop terug.
71 4.
Evaluatie door leerkrachten en toetsmedewerkers
De leerkrachten en de toetsmedewerkers vulden evaluatieformulieren in die ons in de gelegenheid stellen na te gaan hoe de toetsafnames in de praktijk uitwerken. In paragraaf 4.1 wordt op de ervaringen van de toetsmedewerkers en leerkrachten ingegaan. De leerkrachten vulden bovendien een vragenlijst in naar de geschatte moeilijkheid en beheersing van de woorden. Deze informatie uit de vragenlijsten stelt ons enigszins in staat de validiteit van de toetsen te evalueren. In paragraaf 4.2 zal deze aanpak verder gemotiveerd en toegelicht worden. De resultaten van deze evaluatie worden eveneens in paragraaf 4.2 besproken.
4.1 De evaluatieformulieren Na elke afnameronde vulden zowel toetsmedewerkers als leerkrachten een evaluatieformulier in. De toetsmedewerkers deden dat op basis van hun afnames bij de kinderen, de leerkrachten vulden het formulier in op basis van hun afname bij twee kinderen uit hun groep. Deze twee kinderen zijn niet betrokken in het hoofdonderzoek. De afname bij hen was uitsluitend bedoeld om de leerkrachten ervaring op te laten doen met de toetsen om zo hun mening te kunnen vragen over de toetsen. Het evaluatieformulier vraagt naar algemene aspecten zoals de afnameduur, de tijd nodig om de handleiding te bestuderen, de duidelijkheid van de handleiding, toetsen en scoreformulieren en naar gedetailleerd commentaar op itemniveau over de afbeeldingen en uitlokkingszinnen. Veel van de opmerkingen van de leerkrachten en de toetsmedewerkers op itemniveau zijn al verwerkt in de bespreking van de individuele items (par. 3.1.1 t/m 3.2.4). Van de overige opmerkingen zullen wij hieronder de belangrijkste 'bloemlezen'. Daar de opmerkingen van leerkrachten en toetsmedewerkers meestal parallel lopen, maken we in onze bespreking alleen onderscheid tussen de twee categorieën commentatoren wanneer hun opmerkingen uiteenlopen. Kanttekeningen die hier --omdat ze te zeer op details betrekking hebben-- onbesproken blijven zullen zeker wel gebruikt worden om de toetsen en handleidingen te verbeteren.
72 Leerkrachten en toetsmedewerkers is gevraagd hoeveel tijd zij ongeveer nodig hadden om zich de instructie bij de toetsen eigen te maken. De tijden variëren onderling sterk. De mediane tijd voor de toetsmedewerkers varieert over de verschillende afnames tussen de 15 en 30 minuten, die voor de leerkrachten tussen de 15 en 45 minuten. Hierbij dient aangetekend te worden dat de toetsmedewerkers ook een voorlichtingsmiddag kregen aangeboden. Op de vraag of de instructie bij de toets duidelijk is, werd steeds 'ja' geantwoord. Vooral de-toetsmedewerkers merkten bij latere afnames op dat de instructie meer dan duidelijk is. De handleidingen in deze proefafnames zijn .steeds geschreven voor gebruikers die voor de eerste maal met de toetsen geconfronteerd worden, zodat bij herhaalde toetsafnames de uitleg overdreven of 'overdone' lijkt. De geschatte gemiddelde afnameduur per toets was steeds rond de tien minuten voor de receptieve toetsen en bijna een kwartier voor de produktieve toetsen. Voor de leerkrachten liggen de gemiddelde afnametijden drie á vijf minuten hoger. Dit verschil is begrijpelijk als men bedenkt dat de leerkrachten bij slechts twee kleuters de toets afnamen en de toetsmedewerkers bij acht tot 20 kleuters. Ervaring met de toets en met het afnemen ervan, kan de procedure wat vlotter doen verlopen. Op de vraag of het haalbaar is de toetsen in het reguliere onderwijs af te nemen als in het programma van Taalplan Kleuters hiervoor tijd geroosterd wordt, antwoordde men overwegend 'nee'. Belangrijkste bezwaren zijn toch tijdgebrek en gebrek aan faciliteiten: afname in het eigen klaslokaal leidt de getoetste kleuter te veel af en bovendien moet de leerkracht haar aandacht verdelen over de toetsafname en de rest van de groep. De enige mogelijkheid lijkt hulp van bij voorbeeld een remedial teacher of een taakleerkracht. Behalve commentaar op de plaatjes was de leerkrachten en toetsmedewerkers ook gevraagd om commentaar op de uitlokkingszinnen. Deze zinnen waren nu zo geconstrueerd dat het te bevragen c.q. het uit te lokken woord aan het eind van de zin komt, omdat het daar het meeste opvalt. Bij receptieve toetsen kan van deze restrictie enigszins afgeweken worden door aan de uitlokkingszin bij voorbeeld 'Waar zie je dat?' toe te voegen. Bij de produktieve toetsen geeft deze restrictie meer problemen, omdat het gevraagde woord aan het eind van de uitlokkingszin aangevuld moet worden. Functiewoorden, bij voorbeeld, staan zelden aan het einde van een
73 zin. Bovendien moest de voorafgaande zinscontext zomin mogelijk aanwijzingen geven voor het goede antwoord, omdat anders ook het begrip van de overige woorden in de zin een rol gaat spelen bij het beantwoorden van het item. Deze restricties beperken de mogelijkheden voor de uitlokkingszinnen enorm. De toetsmedewerkers en leerkrachten merkten dan ook op dat in een aantal gevallen de zinnen te onnatuurlijk waren en te veel afweken van wat 'gewone spreektaal' is. Bij voorbeeld 'Maarten gaat al naar huis. Harold en Murat blijven ?' [nog]. Sommige uitlokkingszinnen waren 'complex', d.w.z. bestonden uit meer dan een zin. Bij voorbeeld: 'Yok-lin kijkt naar Noortje. En Noortje kijkt naar Yok-lin. Noortje en Yok-lin kijken naar 7' [elkaar]. De toetsmedewerkers hadden niet de indruk dat deze complexe uitlokkingszinnen speciale problemen gaven. De leerkrachten daarentegen meenden bij met name de produktieve toetsen met de complexe uitlokkingszinnen wat extra problemen te ondervinden. De Resultatenbladen waarop de scores genoteerd kunnen worden, en de daarbij behorende uitleg waren volgens de leerkrachten en toetsmedewerkers -op een enkele kleinigheid na- duidelijk. Meer moeite hadden de leerkrachten en toetsmedewerkers met het beoordelen of in de produktieve toets een antwoord gegeven werd dat goed gerekend moet worden. (Over de beoordeling door beoordelaars is in par. 3.2.0 gerapporteerd.) In de eerste plaats betwijfelden sommigen of ze wel over alle kleuters consistent beoordeelden. In de tweede plaats had men moeite met het 'fout rekenen' van antwoorden die gezien het plaatje en/of de uitlokkingszin alleszins redelijk en logisch zijn. Soms had men de indruk dat de kleuter het woord wel kent, maar door de toets te weinig gestuurd werd naar het gebruik van het bedoelde woord (zie ook de opmerkingen bij de afzonderlijke toetsen). In de handleiding bij de toetsen waren ook voorlopige en voorzichtige vuistregels gegevens voor de interpretatie van de scores. Hierbij werd ingegaan op het aantal goed dat men mag verwachten en op de mogelijkheden om na te gaan of een kleuter juist woorden mist uit een bepaald thema of van een bepaald facet. Toetsmedewerkers en leerkrachten vonden die toelichting op een mogelijke interpretatie over het algemeen duidelijk, hoewel niet alle leerkrachten meteen voor ogen hadden hoe zij bij een geconstateerde lacune in de woordenschat van een kleuter deze zouden moeten opvangen. Zij •
74 hebben naar hun oordeel weinig ruimte voor extra activiteiten met afzonderlijke kinderen of kleine groepjes. In het kader van Taalplan Kleuters worden evenwel extra taalstimuleringsactiviteiten ontwikkeld. Ten slotte zijn de toetsmedewerkers en de leerkrachten in de gelegenheid gesteld algemene opmerkingen over de gang van zaken te maken. Enkele opmerkingen betroffen met name Taalplan Kleuters zelf en niet zozeer de toetsen, bij voorbeeld waarom bepaalde woorden door de kleuters gekend moeten worden. Sommige leerkrachten en toetsmedewerkers vonden de afnames waarbij 'zowel een receptieve als een produktieve toets aan de orde kwam iets aan de lange kant; dit gold met name voor Werkplan 3 van groep 1 waar vier (in plaats van drie) thema's bevraagd worden. Men zou de afname van een receptieve en produktieve toets kunnen verdelen over twee sessies: één voor de receptieve toets en één voor de produktieve. Ook op de toetsmomenten had men kritiek. De bij de proefinvoering van Taalplan Kleuters geplande toetsmomenten vielen in de periode rond Sinterklaas, Pasen en de zomervakantie; doorgaans niet de rustigste perioden in een schooljaar. Mede door deze drukke perioden waarin de afnames plaatsvonden vonden de toetsmedewerkers de belasting soms zwaar. Bij de definitieve versie van Taalplan Kleuters is er meer ruimte om de toetsmomenten in andere perioden te plannen. Voorts dient hierbij aangetekend te worden dat voor het betrouwbaarheidsonderzoek herhaalde afnames noodzakelijk waren. In de onderwijspraktijk zal men uiteraard volstaan met één afname van de toetsen, die men bovendien naar eigen goeddunken kan plannen. Afnames moeten uiteraard wel kort na afsluiting van het betreffende werkplan plaatsvinden.
4.2 Validiteit: prestaties en leerkrachtoordelen
De toetsen zijn als redelijk betrouwbaar te beschouwen, maar betrouwbaarheid biedt nog geen enkele garantie op validiteit. Eerder signaleerden we al enkele problemen met sommige items. Als een item bij een eerste afname misleidend is en ook een bij een tweede afname, dan is het weliswaar een betrouwbaar item in de zin dat het
75 twee keer dezelfde informatie geeft, maar het item meet niet wat we bedoelen te meten, namelijk kennis van een bepaald woord. Het item meet veeleer of een kleuter zich laat misleiden. De vraag of men meet wat men beoogt te meten (de validiteitsvraag) is nooit eenduidig en afdoende te beantwoorden. Een onderzoeker kan alleen uit verschillende bronnen evidentie aandragen voor beantwoording van de validiteits vraag. Men kan zich in de eerste plaats afvragen of het te bevragen domein goed bestreken is (inhoudsvaliditeit). Het domein wordt gevormd door de woorden uit Taalplan Kleuters. De in hoofdstuk 2 beschreven procedures garanderen een goede spreiding van woorden uit het domein, zodat de inhoudsvaliditeit gewaarborgd lijkt. Een tweede mogelijkheid om de validiteit te evalueren is de prestaties van de kleuters op de toets te vergelijken met prestaties op vergelijkbare toetsen (concurrentenvaliditeit). Echter, de hier geconstrueerde toetsen zijn methodegebonden en kennen dan ook geen 'concurrenten' waarmee ze vergeleken kunnen worden. Om toch enige indruk van de validiteit te krijgen is aan leerkrachten middels een vragenlijst gevraagd hoeveel kinderen uit hun groep een woord begrijpen (receptieve toets) of zèlf kunnen gebruiken (produktieve toets). In hun antwoorden konden de leerkrachten uit vijf antwoordmogelijkheden kiezen: 0 =(bijna) geen van de kinderen, 1 =ongeveer een kwart van de kinderen, 2 =ongeveer de helft van de kinderen, 3 =ongeveer driekwart van de kinderen, 4 =(bijna) alle kinderen. Tevens is de leerkrachten gevraagd hoe moeilijk zij een woord voor het betreffende kleuterniveau achten. Ook hier gold een vijfpuntsschaal: 1 =erg moeilijk, 2 =vrij moeilijk, 3 =middelmatig, 4 =vrij gemakkelijk en 5 =erg gemakkelijk. Alle bedoelde woorden uit de toetsen zijn op deze manier aan de leerkrachten voorgelegd: voorafgaand aan elke toetsafname is de vragenlijst met de bijbehorende woorden door leerkrachten ingevuld. Uitgaande van de veronderstelling dat leerkrachten tot op zekere hoogte goed in kunnen schatten wat het niveau is van hun kinderen is en wat moeilijk is voor jongste dan wel oudste kleuters, mag men verwachten dat de met behulp van de toetsen geobserveerde moeilijkheid positief en substantieel samenhangt met de leerkrachtoordelen. Per toets zijn alle woorden door tussen vier en tien leerkrachten op de twee eerder genoemde vragen beoordeeld. Op basis van het gemiddelde oordeel van de leerkrachten zijn de items
76 gerangordend op moeilijkheid. Deze rangorde is vergeleken met een rangorde van de items op basis van de prestaties. In de eerste plaats valt op dat de beoordeling van de woorden door leerkrachten op vraag 1, 'hoeveel van de (getoetste) leerlingen kunnen het woord begrijpen/gebruiken' zeer sterk samenhangt met de beoordeling op vraag 2, 'hoe moeilijk is dit woord voor jongste/ oudste kleuters'. De correlaties voor de verschillende toetsen belopen waarden tussen :86 en .95. Beide vragen geven met andere woorden nagenoeg dezelfde informatie. Voor de vergelijking tussen de prestaties en de leerkrachtoordelen beperken we ons dan ok tot alleen de moeilijkheidsoordelen. In Tabel 4.1 wordt voor de afzonderlijke toetsen de correlatie gerapporteerd tussen de moeilijkheid volgens de leerkrachten en de gevonden moeilijkheid.
Tabel 4.1 Correlatie (r, pmc) tussen leerkrachtoordelen voor itemmoeilijkheid en gevonden itemmoeilijkheid (k—aantal items). Groep 1 Toets (receptief7produktief)
Groep 2 Toets (receptief/produktief)
Toets 1.1 (receptief, k=47)
.59
Toets 1.3 (receptief, k=47)
.58
Toets 1.4 (receptief, k=60) Toets 1.5 (produktief, k=60)
.54 .63
.
Toets 2.1 (receptief, k=48) Toets 2.3 (produktief, k=47) Toets 2.4 (receptief, k=48) Toets 2.5 (produktief, k=46) Toets 2.6 (receptief, k=48) Toets 2.7 (produktief, k=46)
.38 .68 .43 .73 .48 .61
De moeilijkheidsoordelen en de gevonden p-waarden correleren alle inderdaad positief en in (bijna) alle gevallen substantieel. Betrekkelijk lage correlaties vinden we voor de receptieve toetsen voor groep 2. Kennelijk wordt het lastiger om adequaat de receptieve moeilijkheid van woorden te schatten. Voor de produktieve toetsen zijn de correlaties het hoogst. Men zou kunnen stellen dat de produktieve woordenschat zich het meest in (uiterlijk) gedrag manifesteert en als zodanig het best in te schatten is voor leerkrachten. De correlaties zijn als validiteitscoëfficiënten niet zeer hoog, maar men moet zich hierbij bedenken dat onbetrouwbaarheid in de
77 toetsscores en leerkrachtoordelen de correlaties enigszins attenueren (verlagen). Als men rekening houdt met deze attenuatie, kan men de toetsen volgens het criterium van de leerkrachtoordelen validiteit zeker niet ontzeggen. Uiteraard wordt deze vorm van concurrentenvaliditeit bepaald door de validiteit van de leerkrachtoordelen. De validiteit van de leerkrachtoordelen is hier apriori gesteld, maar is ook betwistbaar.
78
5. CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN In dit rapport is beschreven hoe eerste versies van programmagebonden toetsen voor Taalplan Kleuters tot stand gekomen zijn en hoe deze toetsen functioneerden bij herhaalde afname aan circa 70 eerste- en 70 tweedegroepers die volgens proefversies van Taalplan Kleuters woordenschatonderwijs genoten. In dit hoofdstuk gaan we in op de kwaliteit van deze eerste versies van de toetsen. In de eerste plaats zullen de toetsen betrouwbaar moeten zijn. Betrouwbaarheid is een voorwaarde om de kwaliteit van de toetsen in de zin van 'meten ze wat ze beogen te meten' (validiteit) te kunnen evalueren. Validiteit is het uiteindelijke criterium waarop toetsen beoordeeld dienen te worden. De oordelen en ervaringen van toetsgebruikers spelen hierbij een belangrijke rol. Waar de kwaliteit van de toetsen nog te wensen overlaat, zullen aanbevelingen gedaan worden voor mogelijkheden de huidige versies te verbeteren en/of mogelijkheden alternatieven te onderzoeken. Niet alle ontwikkelde toets(vorm)en functioneerden naar tevredenheid. Zo bleken de contextrijke toetsen duidelijk niet te voldoen. De toetsen waren in verscheidene opzichten te moeilijk. De leerlingprestaties waren uitzonderlijk laag en de afname vergde teveel van zowel kleuter als toetsmedewerker. Omdat de kleuters nog niet geletterd zijn, moeten zij de context van het te bevragen woord in hun geheugen opslaan en deze bij het beantwoorden van de vragen weer actualiseren. Deze bewerkingen zijn wellicht voor de kleuters te hoog gegrepen. Het is onzeker of een dergelijke toetsvorm voor jonge kinderen geschikt te maken is. Om de cognitieve belasting voor de kinderen te verminderen zou men bij de (receptieve) contextrijke toets kunnen experimenteren met een variant van de huidige waarbij steeds na een doelwoord het voorleesfragment onderbroken wordt om de vraag te stellen. Dit betekent een vermindering van de cognitieve belasting van het kind, maar het betekent ook dat de context enigszins 'verbrokkelt'. Overigens zijn geschikte produktieve contextrijke toetsen nog moeilijker voorstelbaar dan receptieve. Kinderen zouden zo gestimuleerd moeten worden dat zij specifieke woorden in een 'rijke' context gebruiken.
79 De contextarme toetsen functioneerden over het algemeen beter. De receptieve toetsen bleken betrouwbaar op toets- en meestal ook op themaniveau. De commentaren op de toetsen zijn in de meeste gevallen te ondervangen door enkele tekeningen te veranderen of te verbeteren. De betrekkelijke lage scores van de kleuters kunnen door verschillende (combinaties van) factoren verklaard worden. In de eerste plaats zijn sommige items nog niet optimaal en daardoor moeilijk (verwarrend). Daarnaast was de implementatie Taalplan Kleuters nog niet volledig. Het betrof proefversies en naar het zich liet aanzien werden, wegens tijdgebrek, niet alle onderdelen van het programma uitgevoerd. Voor de definitieve versie van het programma zijn in dit opzicht al enige aanpassingen doorgevoerd. In de derde plaats kan het uiteraard ook zijn dat maar een (klein) deel van het woordenschatonderwijs bij de kleuters beklijfd. Effectstudies zullen over de laatste mogelijke verklaring uitsluitsel moeten geven. In de receptieve toetsen is steeds gekozen voor drie typen afleiders (afbeeldingen van andere, foute woorden). Naast de goede afbeelding waren er tekeningen die een betekenisverwant, een klankverwant of een niet verwant woord uitbeelden, zodat de diagnostische waarde van de toetsen vergroot wordt. In hoeverre deze afleiders hun beoogde taak vervullen is niet met zekerheid vast te stellen. In secundaire onderzoeken zou nagegaan moeten worden of bij voorbeeld de klankverwante afleider ook voor de kleuter als zodanig functioneert. Herkent de kleuter in de afbeeldingen naast het bedoelde 'pit' bij voorbeeld ook de getekende klankverwante 'pet'? Om dit na te gaan zouden de afleiders in een produktieve toets (bij oudere leerlingen die de woorden al beheersen) benoemd moeten worden, zodat gecontroleerd kan worden of de afleider 'pet' ook als 'pet' herkend wordt en niet als 'hoed'. Als proefpersonen vooral een 'hoed' zien in de bedoelde 'pet', dan zou er geen klankverwantschap meer zijn met 'pit'. Enige indicatie over het functioneren van de afleiders hebben we wel, namelijk dat niet alle drie de typen afleiders even aantrekkelijk zijn, met andere woorden: de typen afleiders onderscheiden zich enigszins van elkaar. De betekenisverwante afleiders blijken over het algemeen veel aantrekkelijker dan de klankverwante en de niet verwante. Van de facetten die in de toetsen zijn aangebracht (inhoudsversus functiewoorden, moeilijke versus makkelijke, Knoop /Laat-
80 versus niet-Knoop-ILaatwoorden, hele-groeps- versus kleine-groepsactiviteiten) keren de onderscheidingen naar woordsoort en naar al dan niet ontleend aan de Knoop het in je oren of Laat wat van je horen het duidelijkst terug in de prestaties. Bij de woordsoort kunnen minder fraaie uitlokkingszinnen voor de functiewoorden ook een rol gespeeld hebben. In een klein experiment zou nagegaan kunnen worden in hoeverre de vorm van de uitlokkingszin een cruciale rol speelt in de moeilijkheid van functiewoorden (en inhoudswoorden). Ook de produktieve toetsen bleken betrouwbaar, op zowel toets- als themaniveau. Het gebruikersoordeel viel daarentegen veel slechter uit dan bij de receptieve toetsen. De validiteit van een flink aantal items (en daarmee de toetsen) werd door de gebruikers betwijfeld. Hun kritische kanttekeningen werden ondersteund door de vaak lage scores van de kleuters. De gesignaleerde tekorten (zie ook hoofdstuk 4) zullen zeker niet in alle gevallen eenvoudig ondervangen kunnen worden. Uiteraard kan een aantal tekeningen verbeterd worden of kunnen woorden anders uitgebeeld worden. Bovendien kunnen toetsafnemers geïnstrueerd worden relevante details in de plaatjes aan te wijzen, of de details kunnen met pijltjes gemarkeerd worden, maar in het onderzoek bleek dat met name functiewoorden en abstracte inhoudswoorden moeilijk eenduidig uitgebeeld kunnen worden. In kleine experimenten zou men kunnen onderzoeken in hoeverre bij voorbeeld twee plaatjes bij één woord sommige problemen kunnen oplossen. Zo zijn werkwoorden die een duratief aspect of verandering in zich hebben lastig in één plaatje uit te beelden. Twee plaatjes zouden de verandering duidelijker kunnen illustreren. Bij voorbeeld: 'uitpakken' kan men beter illustreren met eerst een ingepakt cadeau, dat in een tweede plaatje (gedeeltelijk) uitgepakt is. Meer dan één plaatje biedt ook meer mogelijkheden om andere vervoegingen van een (werk)woord te gebruiken dan alleen de infinitief. Uitlokkingszinnen kunnen daardoor eveneens natuurlijker worden. Bij voorbeeld: 'Brahim heeft het cadeau ' [uitgepakt]. Het gesignaleerde probleem dat het soms onvemijdelijk is dat kleuters een ander (goed) woord gebruiken dan het bedoelde, bij voorbeeld een synoniem, kan betrekkelijk eenvoudig ondervangen worden door de toetsafnemers te instrueren door te vragen ('weet je nog een ander woord?').
81 Ten slotte kan wellicht nog een aantal problemen voorkomen worden door in de uitlokkingszinnen sterkere aanwijzingen te geven. In deze eerste versie is gekozen voor 'neutrale' uitlokkingszinnen. Deze zinnen doen door hun eenvoud nauwelijks een beroep op taalbegrip, maar blijken in een aantal gevallen te weinig te sturen naar het bedoelde woord. Sturing wordt wel bewerkstelligd door bij voorbeeld met constrasten te werken: 'De olifant is niet klein, maar [groot]. Met dergelijke uitlokkingszinnen prikkelt men sterk het beoogde concept, de kleuter hoeft alleen het bijbehorend label te geven. Dat het concept 'prijs gegeven' wordt in de uitlokkingszin hoeft geen bezwaar te zijn, daar Taalplan Kleuters gericht is op het aanleren van labels bij concepten waarvan men mag verwachten dat de kleuter die al kent. Aanvullende onderzoeken zullen moeten uitwijzen in hoeverre die hierboven gedane aanbevelingen ook tot de beoogde verbeteringen leiden. Het is niet onwaarschijnlijk dat een aantal functiewoorden en abstracte inhoudswoorden moeilijk te bevragen blijven in een produktieve woordenschattoets. Wel moet geconstateerd worden dat de produktieve woordenschattoetsen in huidige vorm géén adequate operationalisaties zijn van de woorden uit het Taalplan Kleuters. Een selectie in de produktieve toetsen van alleen die woorden die concreet zijn (en dus goed te bevragen zijn) betekent een ernstige vermindering van de inhoudsvaliditeit van de toetsen. De toetsen bestrijken niet meer het domein dat ze geacht worden te representeren. ,
Tot besluit In dit rapport is de constructie en eerste beproeving van programmagebonden toetsen voor Taalplan Kleuters beschreven. In het ideale toetsconstructieproces dienen na elke wijziging in toetsen deze opnieuw beproefd te worden. In de praktijk zijn hiervoor zelden de middelen. Wat betreft de receptieve toetsen mag men aannemen dat de voorgestelde wijzigingen de kwaliteit van de toetsen niet drastisch zullen doen veranderen en de kwaliteit alleen ten goede zullen komen. Bij de voorgestelde wijzigingen met betrekking tot de produktieve toetsen kan men deze aannames niet zonder meer doen en lijkt verder onderzoek dringend gewenst. De toetsen zullen ook enigszins veranderen door ontwikkelingen in Taalplan Kleuters zelf. Als programmagebonden toetsen
82
dienen de toetsen de veranderingen in het programma te volgen. De veranderingen betreffen vooral een iets kleiner aantal woorden dat aangeboden wordt (1800 in plaats van 2100) en een iets andere volgorde van aanbieding. De eerste verandering lijkt gezien de gerapporteerde betrouwbaarheden niet problematisch. Ervan uitgaande dat de toetsen zes á zeven items korter worden (op themaniveau twee á drie) zal bij homogene toetsverkorting de betrouwbaarheid met ca. .015 op toets- en .030 op themaniveau dalen. Dit zijn globale schattingen gebaseerd op de mediane betrouwbaarheid van de receptieve toetsen. Op dit moment is echter nog niet duidelijk of de vermindering van het aantal woorden en de herordening ervan zal leiden tot een gelijkmatige vermindering van het aantal items over de diverse toetsen, zodat preciezere schattingen voor de verwachte betrouwbaarheid hier niet gegeven kunnen worden. Naar verwachting zullen de nieuwe, verbeterde versies van de receptieve toetsen begin 1993 verschijnen.
83 6,
BIBLIOGRAFISCHE GEGEVENS
Boers, M. & Kleef, M. van (1990). Laat wat van je horen. Nederlandse taal voor kleuters in meertalige groepen. Rotterdam: Projectbureau OVB. Brennan, R.L. & Prediger, D.J. (1981). Coefficient kappa: some uses, misuses, and alternatives. Educational and Psychological Measurement, 41, 687-699. Kleef, M. van (1988). Knoop het in je oren. Nederlandse taal voor kleuters in meertalige groepen. Rotterdam: Projectbureau OVB.
84
BIJLAGEN Bijlage 1 Bijlage 2
Instructie aan toetsmedewerkers Resultaten per item
85 Bijlage 1 Instructie aan toetsmedewerkers In deze bijlage zijn fragmenten opgenomen uit de handleiding voor toetsmedewerkers die een indruk moeten geven van de gevolgde procedure tijdens de afnamen. Als voorbeelden zijn opgenomen Toets 1.4, de receptieve toets voor groep 1 aan het einde van Werkplan 3, en Toets 1.5, de produktieve toets voor groep 1, Werkplan 3. tt
I... beschrijving van Toets 1.4 en de bijbehorende resultatenbladen...] De instructie bij Toets 1.4 Bij het afnemen van de toetsen volgt u uiterst nauwkeurig de hier gegeven instructies. Het is de bedoeling dat u vrij vlot het Toetsboekje doorwerkt. Er zou niet meer dan een kwartier voor nodig moeten zijn. U moet er géén langdradig gebeuren van maken, maar meer een soepel taalspelletje. U kunt bij de overgang naar een volgend thema eventueel een heel korte pauze inlassen, waarin u even iets aardigs tegen het kind zegt. U legt het Toetsboekje open bij de plaatjes van de eerste voorbeeldvraag. U geeft hierbij de volgende uitleg, waarbij u het onderstreepte woord benadrukt: "Kijk, ik heb hier vier plaatjes [aanwijzen, 1, 2, 3, 4]. Waar zie je een stoel? Wijs maar aan. Waar zie je een stoel?" Als de kleuter het goede plaatje aanwijst, zegt u bewonderend: "Ja hoor, heel goed. Dat heb je goed gezien. Dit is een stoel [daarbij nog een keer het plaatje aanwijzen]." Als het kind niet reageert, of een ander plaatje aanwijst, helpt u (helpen mag alléén bij de voorbeeldvragen!!): "Is dit een stoel? Nee, hè? Dit is een tafel. Is dit dan een stoel? Nee, ook niet, het is een schoen, hè? En is dit een stoel? Ja, een stoel!" Dan slaat u het blad om en zegt bij de tweede voorbeeldvraag:
86 "Hier heb ik weer vier plaatjes. Waar zie je een kind zitten? Wijs het maar aan. Waar zie je een kind zitten?" Als het kind het juiste plaatje aanwijst, zegt u: "Ja, heel goed hoor. Dat heb je goed gezien. Hier zie je een kind zitten [daarbij nog een keer het plaatje aanwijzen]" Ook hier mag u weer helpen als het nodig is: "Zie je hier iemand zitten? Nee, hè? Hier staat het kind. En hier? Zie je hier een kind zitten? Nee, het kind is hier aan 't eten, hè? En zie je hier iemand zitten? Ja, dit kind zit!" Als- een kind nog niet helemaal door heeft, wat het moet doen, herhaalt u de beide votrbeeldvragennog eens. U zegt opnieuw de uitlokkingszin. Samen niet het kind benoemt u dan de vier plaatjes. Dan stelt u nog eens de vraagzin en laat het kind het juiste plaatje nog eens aanwijzen. Als het kind door heeft, wat het moet doen, begint u met de echte toetsvragen. U mag een foute reactie nu niet meer verbeteren, dat mocht alleen maar bij de voorbeelditems. U moet nu in alle gevallen (dus ook bij foute antwoorden) een neutrale of vrij positieve reactie geven. Als de voorbeelden begrepen zijn, zegt u: "Nou, heel goed hoor. Zullen we er nog meer doen? Je krijgt steeds vier plaatjes. En dan vraag ik een woord. Kijk maar eens hier. Waar zie je een mes?" U slaat steeds de bladzijde van het Toetsboekje om en houdt in de gaten dat u bij de juiste pagina bent. Bij elke vraag noteert u op uw Resultatenblad welk plaatje het kind aanwees (een rondje om de letter onder de kolom van het betreffende plaatjesnummer). U geeft het kind steeds de bijbehorende uitlokkingszin, die boven de plaatjes in het Toetsboekje is gegeven. U leest die zinnen precies voor zoals ze daar staan. Als een kind geen enkel plaatje aanwijst, herhaalt u de uitlokkingszin nog eens duidelijk. Maar u mag niet verder helpen! Als het kind dan nog niet kan kiezen zegt u:
87 "Oh, weet je deze niet? Dat geeft niet hoor. Dan gaan we gewoon naar de volgende. Kijk maar." En dan neemt u de volgende bladzijde in het Toetsboekje met de volgende uitlokkingszin. Op het Resultatenblad zet u een liggend streepje achter het vraagnummer waarbij het kind geen plaatje heeft gekozen. U werkt zo met de kleuter het hele Toetsboekje door. Bij elke pagina zegt u de bijbehorende uitlokkingszin en noteert u het antwoord op de Resultatenbladen.
[... beschrijving van Toets 1.5 en de bijbehorende resultatenbladen...]
De instructie bij Toets 1.5 Bij het afnemen van de toetsen volgt u nauwkeurig de hier gegeven instructies.
Het is de bedoeling dat u vrij vlot het Toetsboekje doorwerkt. Er zou niet meer dan een kwartier voor nodig moeten zijn. U moet er géén langdradig gebeuren van maken, maar meer een soepel taalspelletje. U kunt bij de overgang naar een volgend thema eventueel een heel korte pauze inlassen. U legt het Toetsboekje open bij het plaatje van de eerste voorbeeldvraag U geeft hierbij de volgende uitleg: "Kijk, ik heb hier 'n plaatje. Wat zie je op dit plaatje? Zeg maar wat je ziet. Dit is een ...?" Daarbij laat u het einde van de laatste vraag uitnodigend open. U vult natuurlijk niet zèlf het bedoelde woord al in op de stippeltjes! Als de kleuter 'meisje' zegt, het bedoelde woord, zegt u bewonderend: "Ja hoor, heel goed. Dat heb je goed gezien. Dit is een meisje." Als het kind niet reageert, probeert u het nog een keer: "Kijk eens naar dit plaatje. Weet je wat dat is? Dan mag je het zeggen. Dit is een ...?" Als een kind een geheel ander woord geeft, dat onjuist is, dan verbetert u:
88 "Nee toch, kijk eens goed. Dit is geen ....(het woord dat het kind zei). Dit is toch een meisje? Ja, het is een meisje. Zeg het maar: meisje."
En dan laat u de kleuter het woord nazeggen. Dit mag alleen bij de voorbeeldvragen, niet meer bij de echte vragen! Het kan ook gebeuren dat een kleuter een te algemeen woord zegt, in plaats van het bedoelde woord. In die gevallen mag de toetsmedewerker doorvragen. Als het kind bij de eerste voorbeeldvraag bij voorbeeld 'kind' zegt, mag de toetsmedewerker vragen: "Ja, het is een kind. Maar wát voor kind is het?"
Bij dit doorvragen mogen verder beslist géén hints gegeven worden, dus u geeft niet eerst zelf het tegengestelde in de hoop dat het kind daarmee op het goede spoor gezet wordt! Dus hulp zoals "Wat voor kind? Het is geen jongetje, maar een ...?" IS ABSOLUUT NIET TOEGESTAAN. Vervolgens doet u de tweede voorbeeldvraag: "Ik heb nog een plaatje. Een plaatje met een jongetje. Wat doet dat jongetje? Dit jongetje zit te ...?"
Ook hier mag u het nog een keer proberen en het tenslotte nog voorzeggen, als het kind niet reageert. Als een kind nog niet helemaal door heeft, wat het moet doen, herhaalt u de beide voorbeeldvragen nog eens. U zegt opnieuw de uitlokkingszin en probeert het kind over te halen iets te zeggen, en helpt eventueel nog eens met voorzeggen. Helpen door voorzeggen mag alléén bij de voorbeeldvragen!! Als het kind door heeft, wat het moet doen, begint u met de echte toetsvragen. U mag een foute reactie nu niet meer verbeteren, dat mocht alleen maar bij de voorbeelden. U moet nu in alle gevallen (dus ook bij foute antwoorden) een neutrale of vrij positieve reactie geven. Als de voorbeelden begrepen zijn, zegt u: "Nou, heel goed hoor. Zullen we er nog meer doen? Je krijgt steeds een plaatje. En dan zeg jij wat je ziet. Kijk maar eens hier. Dit is een ...?"
Bij te algemene, overkoepelende woorden als antwoord, mag u dus doorvragen, maar alleen héél open, zonder tegengestelde woorden te geven! "Ja, maar wat voor (overkoepelend woord dat kind zei)?" U slaat steeds de bladzijde van het Toetsboekje om en houdt in de gaten dat u bij de juiste pagina bent. Bij elke vraag noteert u op uw Resultatenblad een kruisje, als het kind precies het bedoelde woord zei. Als het kind een ander woord zegt, schrijft u dat op achter het bedoelde woord. U leest steeds de uitlokkingszin die boven het plaatje in het Toetsboekje is gegeven. U leest die zinnen precies voor zoals ze daar staan. Achter sommige uitlokkingszinnen staat '{aanwijzen!}'. Dit betekent dat u een onderdeel van het plaatje moet aanwijzen terwijl u de uitlokkingszin zegt. Wèlk onderdeel dat is, kunt u afleiden uit het bedoelde woord dat op het Resultatenblad staat. Bij plaatjes waar géén aanwijs-opdracht is opgenomen, kan het toch voorkomen, dat een kind een ander detail benoemt dan het bedoelde: bij voorbeeld bij vraag 1.7 'toonbank' in plaats van het bedoelde 'slager'. U moet dan het bedoelde detail alsnog aanwijzen en opnieuw de uitlokkingszin zeggen. Als een kind geen antwoord geeft, herhaalt u de uitlokkingszin nog eens duidelijk. Maar u mag niet verder helpen! Als het kind dan nog niets zegt, zegt u: "Oh, weet je deze niet? Dat geeft niet hoor. Dan gaan we gewoon naar de volgende. Kijk maar." En dan neemt u de volgende bladzijde in het Toetsboekje met de volgende uitlokkingszin. Als het kind géén antwoord geeft, zet u een schuine streep achter het bedoelde woord. U werkt zo met de kleuter het hele Toetsboekje door. Bij elke pagina zegt u de bijbehorende uitlokkingszin, u wijst eventueel een onderdeel op het plaatje aan en u noteert het antwoord op de Resultatenbladen.
(R. Damhuis, Toetsontwikkeling derde proefafname (week 24, 25 en 26 1991). Handleiding toetsmedewerkers. Amsterdam: S.C.O., 1991).
90 Bijlage 2 Resultaten per item
In deze bijlage wordt per item informatie gegeven over de resultaten van de afnames. Eerst worden de resultaten voor de zes receptieve toetsen gegeven (Toets 1.1, 1.3, 1.4, 2.1, 2.4 en 2.6), daarna die voor de vier produktieve toetsen (Toets 1.5, 2.3, 2.5 en 2.7). In de overzichten dienen de volgende afkortingen als volgt geïnterpreteerd te worden. P(T 1 ) de proportie kleuters die bij de eerste afname (T I ) het betreffende (type) antwoord gaf. De regel met proporties sommeert, afgezien van afronding, steeds tot 1.00. %(T 1 =T2)het percentage kleuters dat bij zowel de eerste afname als de tweede afname het betreffende (type) antwoord gaf. Deze regel met percentages sommeert niet per se tot 100%, omdat ._ niet alle kleuters bij beide afnamen hetzelfde (type) antwoord gaf. In principe is het percentage steeds lager dan de corresponderende proportie. Bij voorbeeld: als .50 van alle kleuters bij de eerste afname het goede antwoord koos, dan kan nooit meer dan 50% van de kleuters op zowel de eerste als de tweede afname goed gescoord hebben. In een enkel geval is %(T 1 =T2 ) toch iets hoger dan P(T 1 ). Deze omkering is dan ontstaan doordat bij de tweede afname een of meer leerlingen afwezig waren, zodat het percentage op een iets ander aantal kleuters betrekking heeft dan de proportie (b.v. item 3.15 van Toets 1.3). Bij de receptieve toetsen zijn de volgende antwoordcategorieën onderscheiden: goede antwoordalternatief; g betekenisverwant antwoordalternatief; b klankverwant antwoordalternatief; k niet verwant antwoordalternatief; n geen respons. gr Bij de produktieve toetsen zijn de volgende antwoordcategorieën onderscheiden: goede woord; g (bijna) synoniem woord; s
91
Toets 1.1 1.01
Waar zie je een plas?
plas
g
.73
P(TI) %, (T,=TJ
b
63.1
k
n
totaal
gr
76.9
Waar zie je een stuur?
1.03 stuur
%(T,=T 2)
k
b
.01
.90
P(T1)
87.7
1.5
.06
totaal
%(T,=T2)
46.2 Opmerkingen
Wie is er aan 't springen?
gr
g
92.3
3.1
47.7
15.4
1.5
totaa
gr .01
.04
.03
.39
.53
.01
.01
n
k
b
66
1.5
Opmerkingen
1.05 rollen
.57 P(T 1 )
83
3.1
80.0
1.04 springen
n
Opmerkingen
g
.01
.06
.03
totaa
gr
Opmerkingen
Opmerkingen
g
.04
.86
13.8
n
k
b
8
.03
.24
Waar zie je een touw?
1.02 touw
b
n
k .27
9.2
.11 1.5
totaal
gr .03
Waar zie je een paraplu?
1.06 paraplu
Wie is er iets aan 't rollen?
.01
.87 56.9
86.2 Opmerkingen
n
k
b
g
.03
.06
totaa
gr .03
1.5
.01 87
oets 1.1
b
g
%(T,=Ti)
n
k
78.5
Wie is er aan 't wandelen?
1.09 wandelen
7.7
9.2
totaal
gr
10.8
.33 56.9
%(T,=T2)
44.6 Opmerkingen
23.1
n
k
6.2
totaal
gr .37
.23
.07 4.6
1.12 schoppen (een bal)
Wie is er aan 't uitglijden?
n
k
b .61
75.4
-
-
-
55.4
21.5
Opmerkingen
1.11 uitglijden
P(rI)
-
-
Wie is er aan 't graven?
b
g
.03 1.5
Opmerkingen
g
12.3
totaal
gr .03
.23
1.10 graven
.20
.14
.23
.40
n
k
b
27.7
63.1
n
Opmerkingen
Opmerkingen
g
g
Waar zie je een kleurtje? k
b .74
3.1
-
75.4
totaal
gr .10
.03
.04
.83
P(rI)
1.08 kleurtje (klewporlood)
Waar zie je een teddybeer?
1.07 teddybeer
.04
.21 6.2
-
totaal
gr .11
3.1
b
g .53
.01 53.8
46.2 Opmerkingen
Wie is er iets aan 't schoppen? n
k .23
7.7
.16 9.2
totaal
gr .03
.06 1.5
-
64.6
93 Toets 1.1 1.13 hoog g
k
.49
P(TI) ek(Ti =T 2)
Wie staat er hoog? b
.34
30.8
16.9
Brahim zit in de doos. Waar zie je dat?
1.14 in n
totaal
gr .14
g
.03
4.6
b
Opmerkingen
56.9
n
totzu
gr .07
.20
.73 52.3
k
6t
1.5
6.2
Opmerkingen Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
1.15 allemaal b
g .73
P(T,) goCri=T2)
60.0
%(T,=T2 )
k
n
gr
totaal
66.2
16.9
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
2.01 bed
2.02 kachel
b .99
95.4 Opmerkingen
n
k
gr
totaal
.84
.01 95.4
78.5 Opmerkingen
gr
totaz
Waar zie je een kachel? n
k
b
g
totai
3.1
35.4
Opmerkingen
Waar zie je een bed?
gr .09
.63
.29
6.2
n
k
b
g
.01
.26
Samira speelt mee. Waar zie je dat?
1.16 mee
Opmerkingen
g P(TI)
Het zijn allemaal kinderen. Waar zie je dat?
.01
.06 1.5
.07 3.1
.01 82
oets 1.1 2.04 Waar zie je een jurk? (van 2.03 jurk kopen b
g
P(Ti) q.(r,=Tz)
.90 86.2
n
k
totaal
.63
-
-
89.2
b
n
k .11
.57
6.2
.61
1.5
66.2
46.2
56.9
k .10
3.1
.01 -
64.6
n .06
.23 4.6
totaal
gr
3.1
-
67.7
n
k .20
6.2
.11 4.6
gr
totaal
.16 7.7
Waar zie je een badpak?
2.08 badpak
Waar zie je een armband? b
Opmerkingen
3.1
Opmerkingen
2.07 armband
.53
b
g
.11
.20 12.3
gr
totaal
Opmerkingen
g
.17
.03 -
totaal
gr
Waar zie je een t-shirt?
2.06 t-shirt
Waar zie je een kous?
2.05 kous
46.2
.16 1.5
n
Opmerkingen
Opmerkingen
g
60.0
Wie is er iets aan het kopen? k
b
g
.01
.09 3.1
gr
kleren)
b
8 .37
64.6
16.9 Opmerkingen
k .37
21.5
n .17
6.2
totaal
gr .07
.01 -
44.6
95 Toets 1.1 2.09
g
.54
KT,) 9o(T,=T2)
30.8
.10
.26 6.2
gr
n
k
b
1.5
-
tY
b
75.4
2.12 strikken (haarstrik)
Waar zie je een verfkwast?
.83
P(TI)
n
k .03
.11 1.5
-
gr
totaal
b
9b(T,=T2)
.34 27.7 Opmerkingen
93
40.0
.16
.07
.23
.54 76.9
n
gr
totaa
-
53
7.7
6.2
Opmerkingen
2.13 uittrekken (kleren)
P(T,)
-
Wie is iets aan het strikken?
k
b
g
.03 -
Opmerkingen
g
totaa
-
-
93.8
gr
Opmerkingen
2.11 verfkwast
.03
.97 40.0
n
k
b
g
.01
.09 1.5
totaal
Opmerkingen
g
Waar zie je een olifant?
2.10 olifant
Waar zie je een dief?
dief
k .16
1.5
n .31
10.8
gr
totaal
b
8 .59
.19 6.2
Waar zie je blauw?
2.14 blauw
Wie is iets aan het uittrekken?
46.2
55.4 Opmerkingen
k
n
-
1.5
totaa
-
72
.06
.36 15.4
gr
"aow 1.1
.37
.60
PUI) %(T,=T2)
k
b
g
46.2
n
-
-
.47 72.3
33.8
n
k
b
g
.01
.01
-
26.2
totaal
gr
Waar zie je een tand?
3.01 tand
Brahim is helemaal aangekleed. Waar zie je dat?
2.15 helemaal
18.5
6.2
gr .07
.21
.24
3.1
totaal
-
61.5
Opmerkingen
Opmerkingen Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
qi,(T,=T i )
86.2
-
gr
totaal
1.5
87.7
%(T,=Ta)
69.2 Opmerkingen
.04
.03 1.5
-
totaal
-
-
80.0
k
n
gr
totaal
b
g .54
.24 12.3
-
Waar zie je een wekker?
3.05 wekker
Wie is zich aan 't wassen? b
.76
4.6
gr
Opmerkingen
3.04 zich wassen
P(TI)
73.8
n
k .11
.81 -
Opmerkingen
g
b
g
.03
.01
.07
.89
P(rI)
n
k
b
g
Waar zie je een kam?
3.03 kam
Waar zie je billen?
3.02 billen
-
81.5
36.9 Opmerkingen
n
k .20
1.5
.11 7.7
gr .14
1.5
totaal
-
-
47.7
97 Toets 1.1 Waar zie je een snee?
3.06 snee (wond)
b
g P(T,) %(T,=T i)
.24
.24 12.3
15.4
totaal
gr
.07 1.5
55.4
26.2
%(T i =T 2. )
.64
n
k .11
3.1
3.1
3.1
-
96("L=Ti)
b .46
32.3 Opmerkingen
-
-
52
gr
toto g
9.2
3.1
-
-
-
52
Opmerkingen
3.10 overgeven (spugen)
PUI)
41.5
.16
.04
.23
.57 61.5
n
k
b
g
.01
.14
.09
totaal
gr
Opmerkingen
g
1.5
Wie zie je iets aanraken?
3.09 aanraken
Waar zie je een baard?
b
52.3
7.7
totag
Opmerkingen
3.08 baard
KT)
36.9
7.7
gr .07
.26
.24
.43
n
k
b
g
.44
Opmerkingen
g
Waar zie je een pink?
3.07 pink
n
k
n
k .17
3.1
.17 3.1
gr
totaal
46.2
k
b
g .43
.20 7.7
Wie is er aan 't kruipen?
3.11 kruipen
Wie is er aan 't overgeven?
32.3 Opmerkingen
.10 1.5
n .26
9.2
gr .21
10.8
tot aa1
52
nets 1.1 Wie is er aan 't knijpen?
3.12 knijpen b
g .41
PUI) %(T,:=T2)
30.8
n
k .20
9.2
totaal
gr .10
.27 10.8
3.13 sterk (kracht) b
g
.01
6.2
Wie is er sterk?
83.1
n
-
1.5
.14
.83 56.9
k
3.1
gr .03
totaal
-
-
87.7
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee niet-verwante afleiden, geen klankverwante.
Wat is er vol?
3.14 vol b
g .34 26.2
k .13
totaal
gr .51
.01
33.8
g .56
64.6
Er zit niets in. Waar zie je dat? b
52.3
k
n
-
1.5
.36 13.8
gr .09
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee niet-verwante afleiden, geen klankverwante.
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
Samira is ook aan 't tekenen. Waar zie je dat? b
g
%(Ti =Ti)
-
4.6
3.16 ook
P(T i )
3.15 niets n
.27 13.8
k .71
n
gr
totaal
.01
53.8
Opmerkingen Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
67.7
totaal
-
-
67.7
99 Toets L3 b
g .
%(T,=T,)
98.6
n
gr
totaal
98.6
-
%(T,=T i)
b
k
n
gr
totaal
17.4
-
-
76.8
%(T,=T2)
97.1 Opmerkingen
75
gr
toto;
.01
36.2
n
k
4.3
23.2
.01
.10
.41
2.9
-
6!
k .01
1.4
n
gr
tOil
-
8:
Waar zie je eén kleur?
1.06 kleur
Waar zie je een schaar?
b .99
-
Opmerkingen
1.05 schaar
P(TI)
-
-
.07
.40
Opmerkingen
g
gr
Waar zie je een vouwblaadje?
b
g
.34
.66 59.4
24.6
1.04 vouwblaadje
Wie is er aan 't verven?
1.03 verven
P(TI)
n
Opmerkingen
Opmerkingen
g
55.1
tot &
k .37
.61 -
-
b
g
.01
.99
P(1 1)
k
Waar zie je een plant?
1.02 plant
Waar zie je een ketting?
1.01 ketting
gr
totaal
.27
- 98.6
23.2 Opmerkingen
n
k
b
g
.01
.01
.70 594
-
-
>ets 1.3
.93
P(Ti) %(T,=T 2)
94.2
n
k
b
g
.07
Wie is er aan 't klappen?
1.08 klappen
Waar zie je politie?
1.07 politie
totaal
gr
b
g
.04
.90
-95.7
1.4
.04
.01
totaal
-
-
2.9
84.1
gr
n
k
87.0
Opmerkingen
Opmerkingen Twee niet - verwante afleiders, geen klankverwante.
1.09 afmaken (voltooien) b
g
%(T,=T 2)
21.7
n
k
.27
P(T3
.23 10.1
1.10 omgooien
Wie is er iets aan 't afmaken?
4.3
gr
23.2
-
P(Ti) %(T,=T 2)
59.4
33.3
gr
-
-
-
30.4
totaal
63.8
k .61
-
46.4
Opmerkingen Twee niet-verwante afleiders, geen klankverwante.
n
totaal
gr .07
2.9
Waar zit er iets vast?
1.12 vast
Wie is er iets aan 't scheuren? b
26.1
.53
n
Opmerkingen
1.11 scheuren
.30
k
.47
Opmerkingen
g
Wie is er iets aan 't omgooien? b
g
.01
.34
.14
totaal
.01
b
g .69
75.4
62.3 Opmerkingen
n
k .07
1.4
.11 4.3
gr .13
7.2
totaal
-
75.4
101 Toets 1.3 1.13 graag g .66
P(T,) %(T,=T 2)
Samira doet het graag. Waar zie je dat? b
50.7
k
n
-
..
gr
.31 17.4
b
g .73
.03 -
Brahim zit naast Samira. Waar zie je dat?
1.14 maart totaal
68.1
Opmerkingen
62.3
k
n .01
.24 11.6
-
totaal
gr .01 ..
-
73:
Opmerkingen Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
1.15 eraf
De bal rolt eraf Waar zie je dat? b
g .34
P(T)
20.3
k .64
47.8
.53
.41 68.1
31.9
k
n
- -
3.4.8
Opmerkingen Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
.51 40.6 Opmerkingen
k
.44 23.2
n
.01 -
gr .01
.01
..
totaal
-
63.8
g
b
1.00
-
95.7 Opmerkingen
.04 -
Waar zie je een kapstok?
2.02 kapstok
Waar zie je een school?
b
totaal
gr .01
Opmerkingen
g
%(T,---T2)
-
-
b
g
.01
- -
totaal
gr
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
2.01 school
P(T1 )
n
Samira pakt het bijna. Waar zie je dat?
1.16 bijna
k
n
gr
totaal
-
..
-
95.'
roets 1.3 Wie is er aan 't lachen?
2.03 lachen
b
B
%(T,=T 2)
91.3
n
-
-
-
2.04 schip
totaal
gr .03
.03
.93
P(TI)
k
%,(Ti =T 2.)
2.9
.81 76.8
gr .01
-
totaal
-
-
92.8
Opmerkingen
k
b .96
n
gr
totaal
b
g
.01
.03
Waar zie je een boterham?
2.06 boterham
Waar zie je een prullenbaklmand?
2.05 prullenbaldmand
P(r,)
13.0
n
k .03
.14 91.3
Opmerkingen
g
g
.01 -
Waar zie je een schip?
b
95.7
95.7
46.4
k .33
.64
24.6
n .01
1.4
gr .01
totaal
-
-
72.5
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee niet verwante afleiders, geen klankverwante. -
P(1.1) %(T,=T 2)
102
k
b
g .76 72.5 Opmerkingen
.07 2.9
n .06
4.3
Waar zie je een ster?
2.08 ster
Waar zie je brand?
2.07 brand
gr
totaal
.84
.11 4.3
b
g
84.1
79.7 Opmerkingen
k .09
1.4
n .04
2.9
totaal
gr .01
.01 -
84.1
103 Toets 1.3 2.09 oppakken g
.54
P(TI) %(T,=T,)
k .10
.44
n .14
gr
totaal
.07
60.9
g P(T,) %(T,=T i )
24.6
n
k .27
.39
15.9
.01
.10
.23 8.7
totaal
gr
50.
1.4
Opmerkingen
Opmerkingen
2.11 oversteken
b
g
.21
.06
.04
Wie is er iets aan 't tillen?
2.10 tillen
Wie is er iets aan 't oppakken? b
b
k .04
.71 65.2
n
Wie is er iets aan 't uitdelen?
2.12 uitdelen
Wie is er aan 't oversteken? gr
totaal
78.3
4.3
68.1
totaal
gr .01
.06
.07
.10
.76
.24 13.0
n
k
b
g
73.
1.4
Opmerkingen
Opmerkingen Twee niet-verwante afleiders, geen klankverwante.
2.13 wakker
g p(r,) %(1.,=T 2)
Wie is er wakker? k
b .81
78.3
Brahim zegt "danlcuwel". Waar zie je dat?
2.14 dankuwel n
gr
totaal
.30
.07 2.9
81.2
k
b
g
14.5
n
.69 50.7
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee niet-verwante afleiders, geen klankverwante.
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
totaal
gr .01
65.
nets 1.3
.24
.76 63.8
8.7
totaal
gr
-
72.5
-
-
72.5
-
20.3
Opmerkingen
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
89.9
n
k
b
.03
.06
totaal
gr
Opmerkingen
4.3
3.04 slaan (op trommel)
Waar zie je een zandbak? n
k
b
72.5
94.2
k
n
-
-
gr
totaal
98.6
-
Opmerkingen
3.03 zandbak
.79
.04
.96 89.9
-
Opmerkingen
g
b
g
.01 -
-
Waar zie je een glijbaan?
3.02 glijbaan
Waar zie je een lamp?
.90
P(T,)
%(T,=T,)
.01
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
g
P(TI)
52.2
totaal
gr
.33
.66
-
n
k
b
Opmerkingen
3.01 lamp
qe(T,=T 2)
n
k
b
g g
Het zijn vier kinderen. Waar zie je dat?
2.16 vier
Samira tekent zelf. Waar zie je dat?
2.15 zelf
8.7
-
gr .01
.06
.13
-
totaal
g .70
.01 81.2
69.6 Opmerkingen
Wie is er aan 't slaan? n
k
b
.01
.09 4.3
-
gr
totaal
.20 11.6
-
85.5
105 Toets 1.3 3.05 scheppen
P(T,) %(T,=T 2)
Wie is er aan 't scheppen?
b
g .87
k .03
84.1
.07
totaal
.54 88.4
Waar zie je een speelzaal?
.86
n
k
b
81.2
.06
.04
1.4
%(T,=.-T 2)
gr
.69
Opmerkingen
.01 66.
4.3
Wie zitten er op de grond?
85.5
totaal
gr .04
.01
.93
2.9
n
k
b
g
.04
Waar zie je een slee?
b
60.9
totaal
gr
.01 91.
91.3 Opmerkingen
3.09 slee
P(TI)
.16
.29 11.6
3.08 grond (op de)
totaal
Opmerkingen
g
50.7
n
k
Opmerkingen
3.07 speelzaal
P(Ti)
b
g
.03
4.3
Opmerkingen
g
Wie hebben er ruzie?
3.06 ruzie gr
k
.29 14.5
n
.01 1.4
Wie is er aan 't weglopen?
3.10 weglopen
gr
totaal
.01 1.4
b
g .86
78.3
76.8
Opmerkingen
k .14
7.2
-
n
gr
totaal
ets 1.3 3.12 opblazen Wie is iets aan 't terugbrengen? 3.11 terugbrengen b
g
.54
.23 17.4
k
n
totaal
gr
5.8
.66 -
56.5
3.13 afvallen (ergens af) b
k
.13 4.3
n .10
-
.11
n
..
totaal
gr
b
g .34
.06 81.2
-
24.6
k .63
42.0
n
-
Samira heeft geen bal. Waar zie je dat? b
k
n
.16 7.2
Opmerkingen Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
gr
totaal .01 .01
92.8
totaal
gr .01
-
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
84.1
65.2
Brahim loopt terug. Waar zie je dat?
Twee niet-verwante afleiden, geen klankverwante.
. P(T,)83
-
1.4
Opmerkingen
g
totaal
gr
Opmerkingen
3.15 geen
%(T,=T i)
k
3.14 terug
Waar zie je een kind eraf vallen?
.10
.84 81.2
59.4
Wie is iets aan 't opblazen?
Opmerkingen
Opmerkingen
g
b
g
.14
.09
33.3
(ballon)
.01 66.7
107
Toets 1.4 1.01
mes
Waar zie je een mes?
b
8
P(TI) %(T,..=T2)
.95 91.5
k .03
n .01
gr
totaal
.96 91.5
%(T,=T 2)
Waar zie je een kopje?
b .88
n
k .05
.04
1.04 wang gr
totaal
Opmerkingen
g
P(T,) %(T,=T2)
Wie is er aan 't voelen?
b
50.8 Opmerkingen
-
-
98
Waar zie je een wang?
b
44.1
k .08
.16 15.3
n
5.1
totaa
gr .05
.14 5.1
69
Opmerkingen
.55
.57 83.1
.01
.03
gr
totaa
n
3.4
g
.03
83.1
1.05 voelen
94.9
k
Opmerkingen
1.03 kopje
INT,)
b
g
.01
Opmerkingen
g
Waar zie je een koelkast?
1.02 koelkast
k .16
8.5
n .23
13.6
.04 3.4
Waar zie je een pannekoek?
1.06 pannekoek
totaal
gr .01
b
g .50
76.3
32.2 Opmerkingen
k .47
33.9
n
totaa:
gr .03
66.
'acts 1.4
b
g
%(T,=Ti)
86.4
h
totaal
8r
.50 89.8
3.4
-
%(T,=T 2)
1.7
6.8
totaal
gr .07
.12
.18
.61
n
k
b
57.6
1.7
08
18.6
-
-
-
-
n
gr .01
.31
.34 18.6
totaal
78.0
totaal
-
62.7
25.4
.04 1.7
-
totaal
gr .01
.43 33.9
Wie is er aan 't roeren?
1.12 roeren n
k
b
Opmerkingen
k
b .34
67.8
Waar zie je een pit?
44.1
gr
Opmerkingen
1.11 pit
.50
39.0
n
Waar zie je sla?
g
.03 -
Opmerkingen
g
.01
.49
1.10 sla
Waar zie je fruit?
1.09 fruit
PST,)
39.0
k
Opmerkingen
Opmerkingen
g
b
g
.04
.10
.87
P(TI)
k
Waar zie je een melkboer?
1.08 melkboer
Waar zie je een tomaat?
1.07 tomaat
b
g .81
.01 79.7
83.1 Opmerkingen
n
k .05
.01
gr
totaal
.12 1.7
..
84.7
109 Toets 1.4 1.13 plukken 8
.72
PtT1) %(T,=T2)
Wie is er iets aan 't plukken?
b
64.4
k .16
3.4
n .04
1.7
gr
%(r1=1. 2)
3.4
72.9
42.4
27.1
gr
totaa
.03
.04
69
-
.55
k
n
gr
.42
totaal
1.7
b
g
.03
18.6
Waar zie je een hand?
2.01 hand
Brahim en Sarnira hebben een zelfde bal. Waar zie je dal?
b
50.8
.41
.53
n
k
Opmerkingen
1.15 zelfde
P(T1)
b
g
.08
Opmerkingen
g
Wie is iets aan 't afvegen?
1.14 afregen
totaal
Opmerkingen
gr
totaal
.03
.97 71.2
n
k
91.
91.5 Opmerkingen
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
Waar zie je een vlieg?
2.02 vlieg
b
8
P(T1) %Cr i =T,)
.78 59.3 Opmerkingen
k .20
15.3
n
Waar zie je een mevrouw?
2.03 mevrouw
gr
totaal
b
g
k
n
.97
.01 74.6
98.3 Opmerkingen
Twee niet-verwante afleiders, geen klankverwante.
gr
totaal
.03 1.7
100
oets 1.4
b
g
n
k .04
.95 89.8
2.05 slapen
Wie is er aan 't rennen?
2.04 rennen
.01
gr
totaal
1.7
9:,(T,=T 2)
Waar zie je een hondehok? k
b
.93
n
gr
1.7
-
9'o(T,--1.2)
.62 89.8
-
Waar zie je een bij? b
.41 28.8 Opmerkingen
10
-
78.0
52.5
k
.19 5.1
n
.11 8.5
totaal
gr
.07
.01 66.1
-
Opmerkingen
2.08 bij (dier)
P(TI)
totaal
Waar zie je een veer? b
g
.05
.01
88.1
2.07 veer totaal
Opmerkingen
g
5.1
gr
Opmerkingen
2.06 hondehok
PUI)
72.9
n
k .18
.82 91.5
Opmerkingen
g
g
-
Wie is er aan 't slapen? b
n
k .30
10.2
.24 10.2
Waar zie je een schelp?
2.09 schelp
totaal
gr .03
.68
.03 -
b
g
49.2
61.0 Opmerkingen
k .04
1.7
n .22
15.3
gr .07
6.8
totaal
84.7
111 Toets 1.4 2.10 nest
Waar zie je een nest? b
8 .35
P(TI)
k .01
2.11 krokodil
n .14
gr
totaal
b
g
.50
Waar zie je een krokodil?
.97
%(Ti --.T2) 00.0 27.1 3.4 475 1
78.0
Opmerkingen
n
k .03
-
gr
tm:
-
10(
-
Opmerkingen Twee niet-verwante afleiders, geen klankverwante.
2.12 varen
n
k .08
.51
P(T1) %(T,=Ti)
Waar zie je iets varen? b
g
.03
42.4
2.13 nul gr
.35
totaal .03
27.1
Brahim heeft méé beertjes, maar Sarmra
b
g
.61
.39 69.5
Opmerkingen
35.6
k
n
nul. Waar ne je dat?
gr
tolas
-
42.4
-
Opmerkingen Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
2.14 voorin g P(T i ) 9,,(T i =TJ
Samira zit voorin. Waar zie je dat? k
b .54
52.5
.42
n
2.15 vlakbij totaal
gr .01
25.4
.03
k
g b .72
78.0
Brahim is vlakbij school. Waar zie je dat?
67.8
.28 11.9
n
gr
totaa
-
-
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
79
acts 1 .4 g pa l ) %(T,=T2.1
1.00 100.0
b
k
n
-
-
-
-
-
gr
totaal
-
100.0
Waar zie je een rug?
..
-
gr
totaal
Wie is er aan 't huilen?
12
.05
.38 30.5
totaal
gr
1.7
_ 76.3
-
Wie is er aan 't helpen?
45.8
n
k
-
totaal
gr .01
.15
.04
.19 6.8
61.0
8.5
-
-
-
Waar zie je shampoo?
3.05 shampoo
gr
totaal
-
g
94.9
33.9 Opmerkingen
n
k
b .45
.01
.01
.01
.96
n
k
b
Opmerkingen
n
Opmerkingen
3.05 huilen
94.9
5.1
.61 91.5
-
Opmerkingen
%(T,=T2)
.11
b
g
.04
.01
.95
P(TI)
39.0
k
3.04 helpen
n
k
b
g
g
Opmerkingen
3.03 rug
91.5
b .46
Opmerkingen
g
'Wadr zie je een deken?
3.02 deken
Waar zie je een klok?
3.01 klok
.47 39.0
.01 ..
totaal
gr .05
1.7
.01 -
74.6
113 Toets 1.4 Waar zie je een tang?
3.08 Waar zie tang je een vaas? 3.07 vaas
g
P(r,) 94,(T,=T2)
b
g .34 28.8
k .34
18.6
n
totaal
gr
72.9
25.4
3.09 straf
(T,=T2)
k
b
61.0
n
gr
totaal
Opmerkingen
18.6
47.5
tot
gr
.01
.12
■
1.7
k .04
n
Wie is iets aart 't droogmaken?
3.12 droogmaken
Wie is er aan 't afwassen?
b
88.1
n
Opmerkingen
3.11 afwassen
.95
5.1
.28
.01
.57 84.7
k
b
g
.01
.28 23.7
Opmerkingen
g
3.4
Wie is er aan 't gapen?
3.10 gapen
Waar zie je straf?/Wie krijgt er straf?
.70
PCT,/
8.5
Opmerkingen
Opmerkingen
g
40.7
tot
gr .08
.16
.16
.60
.01
.31
n
k
b
gr
totaal
g .37
.01 88.1
22.0 Opmerkingen
n
k
b .60 44.1
.01
gr
tc*,
.03 1.7
t
iets 1.4 Samira kijkt naar de buurman. Waar zie je dat?
3.13 buurman
k
b
g
72.9
.07
.08
.80
1.7
n
gr
3.14 daarachter
totaal
/3
.05
Brahim zit daarachter. Waar zie je dat?
78.0
64.4
gr
n
.30
.69
3.4
k
b
.01
5.1
-
totaal
-
-
69.5
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee betekenisverwante afleiden, geen klankverwante.
ció(T,=T2)
k
b
g
96.6
n
gr
totaal
Waar zie je een emmer? b
g
.03
.97
P(r,)
4.01 emmer
Er is iemand met een bal. Waar zie je dat?
3.15 iemand
.92 100.0
3.4
89.8
k
3.4
n .01
.05
gr
totaal
.01 -
1.7
94.9
Opmerkingen
Opmerkingen Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
Waar zie je een cadeau?
4.02 cadeau b
g "Ti) %(T,=T2)
[4
.03
.93 94.9
k
-
Opmerkingen Twee niet-verwante afleiden, geen klankverwante.
n
4.03 potlood gr
totaal
.04 1.7
Waar zie je een potlood? b
g
89.8 Opmerkingen
-
n
gr
totaal
_
.07
.93 96.6
k
-
-
_
89.8
115 Toets 1.4 4.04 komen
g P(T 1 ) %(Ti =T 2)
Waar zie je iemand komen?
b .74
71.2
k .12
n .04
totaal
.76
1.7
78.0
Opmerkingen
%(ri=T2)
b
69.5
.07
.14
gr
tota
.04 8
1.7
8.5
n
k .20
gr
totaal
.60 76.3
1.7
n
k
b
g
.04
5.1
Waar zie je een kaars?
4.07 kaars
Waar zie je een postbode?
.76
P(T')
71.2
n
k
Opmerkingen
4.06 postbode
g
b
8
.10
5.1
Wie is iets aan 't zoeken?
4.05 zoeken
gr
.03
.38
tota.
gr
-
7,
25.4
49.2 Opmerkingen
Opmerkingen
Twee niet-verwante afleiders, geen klankverwante.
4.08 trommel (koek) g
.61 P(Ti) 9f2(T1 =T 2 ) 57.6 Opmerkingen
Waar zie je een trommel?
b
n
k .23
8.5
.10 6.8
.03 1.7
Waar zie je gebak?
4.09 gebak
totaal
gr
.72
.04
74.6
k
b
g 62.7 Opmerkingen
.08 3.4
n .01
total
gr .18
11.9
.01
7f
7oets 1.4
Waar zie je een kinderwagen?
4.10 kinderwagen
P(r,) %(T,=T 2)
.04
.81 81.4
n
k
b
g
1.7
.12 10.2
4.11 opdrinken totaal
gr
-
.96 93.2
4.12 roken
%(T,=T 2)
71.2
n
k .07
1.7
.07
totaal
gr .04
%(T,=T 2.)
.70 74.6
1.7
Brahim pakt het op tijd. Waar zie je dat? b
.62 52.5
-
-
totaal .01 91.5
66.1
n
k .16
1.7
.11
totaal
gr .01
.01
8.5
76.3
Opmerkingen
4.14 op tijd
P(TI)
gr
Waar is 't moederdag? b
g
.03
Opmerkingen
g
n
.03 -
4.13 moederdag
Wie is er aan 't roken? b
.80
PC1. 3
91.5
k
Opmerkingen
Opmerkingen
g
b
g
.03
-
Wie is iets aan 't opdrinken?
k .32
-
n
totaal
gr .04
.01
15.3
4.15 haar
-
b
g .51
67.8
Brahim en Samira gaan naar buiten. Brahim maakt haar jas dicht. Waar zie je dat?
49.2
k
n
-
-
.47 28.8
gr .01
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee betekeinisverwante afleiders, geen klankverwante.
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
totaal
-
78.0
117
Toets 2.1 1.01 vlecht
Waar zie je een vlecht? b
g .76
P(TI) %(T,.=-T2)
k .06
73.1
3.0
1.02 speelgoed gr
.11
totaal
b
8
.07
7.5
Waar zie je speelgoed?
.97
4.5
88.1
Opmerkingen
k
n
.01
gr
tot;
.01
5
94.0 Opmerkingen Twee niet-verwante afleiders, geen klankverwante.
1.03 lantaarnpaal g .76
P(TI) %Cri=1".2)
Waar zie je een lantaarnpaal? b
65.7
k .09
4.5
n
1.04 trappen gr
.14
totaal
.30 73.1
Opmerkingen
Wat is er oud?
b
P(TI) %(T,,=T2)
.41 31.3
19.4
k
n
gr
Lou
.0 1
.69 55.2
1.5
-
7
Opmerkingen
1.05 oud (niet nieuw) g
g
.01
3.0
Wie is er aan 't trappen? b
, k
1.06 alleen n
.04 1.5
totaal
gr .49
37.3
.06
k
b
g .92
70.1
Murat speelt alleen. Waar zie je dat?
.09
n
gr
tot:
-
89.6
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee niet-verwante afleiders, geen klankverwante.
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankvenvante.
8
'nets 2.1
b
g
%,(T, =T2)
35.8
19.4
n .06
.38
.42
P(TI)
k
1.5
totaal
gr
64.2
k
3.0
n
totaal
gr
.21 76.1
11.9
b
10.4 Opmerkingen
18
13.4
n
k .34
.37 26.9
.03 -
74.6
19.4
gr .09
1.5
totaal
-
-
61.2
n
k .55
38.8
.14 7.5
totaal
gr .11
6.0
Wie is er aan 't schrijven?
1.12 schrijven
Wie is er aan 't hurken?
1.11 hurken
%(Ti =T i)
.13 7.5
Opmerkingen
Opmerkingen
.14
totaal
gr
Waar zie je een stopcontact? b
g
.17
.14
.69
P(T,)
.25 16.4
1.10 stopcontact
Waar zie je een stapel? b
g
-
n
Opmerkingen
1.09 stapel
61.2
50.7
k .01
.58 -
Opmerkingen
g
b
g
.14 7.5
Waar zie je een net?
1.08 net (znw)
Waar zie je een kommetje?
1.07 kommetje
.06 1.5
b
g .97
64.2
94.0 Opmerkingen
n
k .01
1.5
.01 1.5
-
gr
totaal
-
97.0
119 Toets 2.1 1.13 verliezen (kwijtraken) b
g
p(r,) %(T,=T i)
.45 28.4
n
k .27
6.0
4.5
totaal
gr .20
.07
Wie is er iets aan 't delen?
1.14 delen
Wie is er iets aan 't verliezen?
.01
41.8
16.4
%(T i =T,)
b .24
13.4
k
n
.72
totaal
gr
b
g
.16
.85
.01
.03
58.2
44.8
.11
79.1
k
n
-
-
4.5
Opmerkingen Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
.59 41.8
k
n
Br
totaal
.41 31.3
Opmerkingen Twee niet-verwante afleiders, geen klankverwante.
.87 73.1
80.6 Opmerkingen
n
k
b
g
gr
tota
-
8:
gr
tota
Waar is 't nacht?
2.02 nacht
Waar zie je regen?
b
g
6
3.0
Opmerkingen
2.01 regen
KT')
4.5
tota
Yok-lin stapt erop. Waar zie je dat?
1.16 erop Harold trekt eerst zijn sokken aan. Waar zie je dat? 1.15 eerst
PUI)
.10
gr
Opmerkingen
Opmerkingen
g
n
k .30
.49 43.3
4.5
b
g
.04 1.5
.04
.04
8:
nets 2.1
P(T 3 ) %(Ti =T i)
.47 38.8
n
k
b
g
totaal
gr
64.2
k
n
-
3.0
11.9
totaal
gr .04
.21
.75 61.2
-
22.4
b
g
.01
.52
Wie is er bang?
2.04 bang
Wie is iets aan 't ophangen?
2.03 ophangen
-
79.1
-
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee niet-verwante afleiders, geen klankverwante.
%(T,=T 2)
.34
.63
P(r,)
41.8
n
k
b
g
16.4
totaal
gr
58.2
96(T,=T2)
56.7
k .35
20.9
n
totaal
gr .01
1.5
Opmerkingen
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
20
-
26.9
.01 -
70.1
Waar zie je een voorhoofd?
2.08 voorhoofd
Noortje is er dichtbij. Waar zie je dat?
b .62
37.3
6.0
totaal
gr .38
.10
.01
.49
-
n
k
Opmerkingen
2.07 dichtbij
P(TI)
b
g
.03
Opmerkingen
g
Wat is er vuil?
2.06 vuil
Waar is 't herfst?
2.05 herfst
b
g .89
.01 79.1
88.1 Opmerkingen
k .09
1.5
n
gr .03
-
1.5
totaal
91.0
121 Toets 2.1 2.09
sop
g
Waar zie je sop?
b
k
gr
totaal
b
g
.62 .27 .07 1 .00 .01 P(Ti)
.03 ) 53.7 %(1',=T 2 19.4 3.0 76.1 100.0 Opmerkingen
%(T,=T a)
Waar zie je een eekhoorn?
b .89
P(r,)
86.6
k
.09 7.5
%(T,=T 2)
n .01
gr
totaal
.89
Opmerkingen
totaa
-
100
Waar zie je iets omwaaien?
.47 94.0
k
b
g
.01
Wie is er aan 't bibberen?
b
88.1
gr
31.3
14.9
totaa
gr
.03
.28
.23 7.5
n
-
55
1.5
Opmerkingen
2.13 bibberen
P(Ti )
-
2.12 omwaaien
Opmerkingen
g
n
k
Opmerkingen
2.11 eekhoorn
g
Waar zie je een winterjas?
2.10 winterjas
k .01
n .04
Waar zie je iets van hout?
2.14 van hout
gr
totaal
.06
b
g .51
88.1
43.3 Opmerkingen
k .16
7.5
n .24
13.4
totaa:
gr .07
.03 64
acts 2.1
%(T,=T 2)
.16
.85
PUI)
76.1
n
k
b
g
2.16 dezeijde
Yok- lin staat er tegenaan. Waar zie je dat?
2.15 tegenaan
gr
totaal
.79 80.6
4.5
74.6
k
n
gr
-
-
-
-
.21 10.4
-
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
.03
.92 89.6
n
k
b
g
3.02 spinneweb
Waar zie je een schoolbord?
3.01 schoolbord
gr
.78
Opmerkingen
9.0
k
n
-
-
-
-
gr
totaal
74.6
.17 4.5
gr
n
k .04 1.5
Wie is er aan 't opruimen?
3.04 opruimen
Wie is er iets aan 't bouwen? b
71.6
65.7
85.1
Opmerkingen
3.03 bouwen g
.21
.79 91.0
totaal
Waar zie je een spinneweb?
b
g
.01
.04 1.5
-
totaal
Opmerkingen
22
b
g
-
Harold en Maarten hebben dezelfde jas. Waar zie je dat?
totaal
b
g .78
.01 77.6
71.6 Opmerkingen
n
k .16
6.0
.06 -
gr .01
-
totaal
77.6
123 Toets 2.1 3.05 leuk g .85
P(TI) cfr,(T,=T2)
Wie vindt 't leuk? b
k .01
76.1
.11 4.5
Wie is er stout?
3.06 stout n
gr
totaal
g
.03
b .73
1.5
82.1
Opmerkingen
62.7
k
n
gr
totaa
.21
.06
74
10.4
1.5
Opmerkingen Twee niet-verwante afleiders, geen klankverwante.
3.07 omlaag
g
Murat kijkt omlaag. Waar zie je dat? b
.70
P(T,)
%(T,=T 2) 59.7
k .30
14.9
n
gr
Waar zie je een leesboek?
3.08 leesboek totaal
b
g .80
-
-
74.6
-
Opmerkingen
70.1
k
n
gr
totaa
.01
.18
76
6.0
Opmerkingen
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
Waar zie je een stip?
3.09 gum Waar zie je eenstip gum? 3.10 g
P(T,) 94T,=T2)
b
g .28 23.9 Opmerkingen
k .23
7.5
n .27
17.9
gr
totaal
.23 14.9
b .86
64.2
83.6 Opmerkingen
.04
.07 4.5
-
gr
n
k
totaa
.03 88
'
nets 2.1 3.11 verscheuren g
%(T,=T 2)
71.6
n
k .10
.75
PUI)
3.12 breien
Wie is er iets aan 't verscheuren? b
3.0
3.0
gr .01
.13
totaal
1.5
.01
.62 79.1
-
.17 9.0
n .01
gr .20
1.5
9.0
totaal
-
-
74.6
b .59
k .25
16.4
n .11
7.5
Waar zie je oranje?
3.14 oranje
Wie is iets aan 't doodmaken?
3.13 doodmaken
49.3
55.2
k
Opmerkingen
Opmerkingen
g
Wie is er aan '8 breien? b
g
totaal
gr .01
.93
.03 73.1
-
b
g
92.5
n
k .04
1.5
gr
totaal
.03 -
-
94.0
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee niet- verwante afleiders, geen klankverwante.
Harold stapt er overheen. Waar zie je dat?
3.15 overheen
k
b
g .86 80.6
n
gr
.14 7.5
b
g .59
-
Noortje staat rechtop. Waar zie je dat?
3.16 rechtop totaal
88.1
46.3
.41
k
n
gr
-
-
-
32.8
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
totaal
79.1
125
Toets 2.4 1.01 sportschoen g
Waar zie je een sportschoen? b
k
n
.99
P(TI)
9li(T1 =T2) 98.5
1.02 staf (Sint) gr
totaal
g
%(T,=T2)
Waar zie je hooi? k
b .16
60.3
.01
totaa
gr .03
.01
16.2
82
Opmerkingen
.70
P( 1. 1)
66.2
n
k .24
.70 98.5
b
g
.01
Opmerkingen
1.03 hooi
Waar zie je een staf?
5.9
1.04 kinderfilm n
.06 4.4
gr
.07 2.9
totaal
g
.01
Waar zie je een kinderfilm? b
.73 73.5
Opmerkingen
67.6
k
n
.25
gr
totaa
.01
14.7
1.5
83
Opmerkingen Twee niet-verwante afleiden, geen klankverwante.
1.05 ijsblok
g p(T1) %(T,=T1)
Waar zie je een ijsblok? b
.90 85.3 Opmerkingen
k .06
2.9
.04 1.5
n
1.06 bibliotheek gr
totaal
g
b .76
89.7
Waar zie je een bibliotheek?
67.6 Opmerkingen
k .23
13.2
n
gr
totaal
.01
80.
ets 2.4 1.07 verrassen
Wie zie je iemand verrassen? b
g .63 58.8
k .03
.09 2.9
h
1.5
1.08 verbranden gr
totaal
.73 -
77.9
1.09 oefenen
9o(1. ,=T 2)
16
Wie is er aan 't oefenen? b
.30
PUI)
16.2
k .39
22.1
n
20.6
g
.14
.17 10.3
gr
.01 -
gr .01
totaal
79.4
-
Waar zie het einde? b
8.8
57.4
17.6
k .27
.32
16.2
1.12 arm (niet rijk)
Waar zie je 't meest? k
b
Opmerkingen
n
n .27
11.8
gr .14
totaal
-
5.9
51.5
Opmerkingen
1.11 meest
.27
.24 14.7
1.10 eind (slot) totaal
Opmerkingen
g
64.7
k
Opmerkingen
Opmerkingen
g
b
g
.25 14.7
Waar zie je iets verbranden?
.09 2.9
n
.61 48.5
-
gr
totaal
.04
b
g
.42 72.1
Wie is er arm?
26.5 Opmerkingen
k
.09 2.9
n
.37 17.6
gr
.13 2.9
_ -
totaal
50.0
127 Toets 2.4 1.13 daarna
b
g P(T 1 ) %(T,=T,)
Harold doe zijn broek aan. Daarna doet hij zijn sokken aan. Waar zie je dat?
.75
k
n
.24
63.2
gr
totaal
1.14 eerder
8.8
b
g
.01
net meisje is er eerder dan de jongen. Waar zie je dat?
.75 72.1
-
Opmerkingen
69.1
k
n
gr
totaa
.25 10.3
79
Opmerkingen
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
1.15 zevende
.30
P(TI)
.70
1go(T1 r-T2 ) 25.0
n
-
-
gr
totaal
1.16 te voorschijn
Murat komt te voorschijn. Waar zie je dat?
b
g .90
73.5
-
88.2
k
n
gr
1.5
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
Waar zie je een dokter?
b .79
.20 8.8
72.1 Opmerkingen
k
n
2.02 pleister
gr
totaal
.01
.99 80.9
98.5 Opmerkingen
91
Waar zie je een pleister?
b
g
totaa
.07
.03 1.5
Opmerkingen
g
%(rI=T2)
48.5
k
Opmerkingen
2.01 dokter
P(TI)
Het zevende jongetje heeft een bal. Waar zie je dat?
b
g
k
n .01
gr
totaal
-
98.
'oets 2.4 g
b
79.4
k
n
gr
totaal
4.4
-
-
83.8
%(T,=Ta.)
k
-
2.9
n
gr
totaal
1.5
41.2
n
k .31
.49 95.6
-
19.1
2.08 kiespijn
Wie is er moe?
b
k .01
.70 -
n
-
gr
totaal
.28
-
16.2
Opmerkingen
Twee niet-verwante afleiders, geen klankverwante.
28
-
totaal
91.2
.10
gr
totaal
.10
4.4
1.5
-
66.2
Opmerkingen
2.07 moe
66.2
gr .03
Wie is er gezond?
b
g
.07
Opmerkingen
g
2.9
2.06 gezond
Waar zie je iemand schrikken?
b .93
92.6
n
Opmerkingen
2.05 schrikken
Peri)
86.8
k .10
.87
Opmerkingen
g
Wie is er aan 't hoesten?
b
g
.10
.90
PUI)
2.04 hoesten
Waar zie je een oma?
2.03 oma
g .90
-
82.4
Wie heeft er kiespijn?
b
86.8 Opmerkingen
.10 4.4
k
n
-
-
-
-
gr
totaal
91.2
129 Toets 2 4 Waar zie je een speld?
2.09 speld
b
g .68
P(Ti ) %(T, =T 2)
60.3
n
k .17
.01
7.4
gr
totaal
Wie is er aan 't zweten?
b .75
9.(T, T 2 ) ,
69.1
n
k .13
4.4
%(T, =T,)
.11 8.8
totaal
.96
Opmerkingen
-
91
Wie is iets aan 't inslikken?
83.8
64.7
1.5
n
gr
totaa
.14
.09
.78
1.5
k
b
g
.01
Er zit een beertje op de bovenkant. Waar zie je dat?
b
94.1
totaa
72
5.9
Opmerkingen
2.13 bovenkant
P(r,)
.01
gr
91.2
2.12 inslikken
gr
Opmerkingen
8
.06
.93 76.5
n
k
Opmerkingen
2.11 zweten
PCT,)
b
g
.14 8.8
Opmerkingen
g
Waar zie je een zieke?
2.10 zieke
n
k
gr
totaal
.04 2.9
b
g .78
97.1
Wie is er gelukkig?
2.14 gelukkig
69.1 Opmerkingen
n
k .13
7.4
.06 2.9
gr
totaal
.04 1.5
80.
'oets 2.4 Ieder kind keeft een jas. Waar zie je dat?
2.15 ieder
g P(T1
go(T,=T2
b
)
67.6
k
n
.20
.79
)
5.9
gr
2.16 twee aan twee totaal
.37 73.5
-
33.8
.63
k
n
-
-
-
-
-
45.6
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
Waar zie je een bord?
3.01 bard
b
g
k
.96 95.6
n
totaal
-
.96 -
98.5
Waar zie je een groenteman?
b .73
61.8 Opmerkingen
94.1
79.4
k
n
-
-
.01
.03 1.5
gr
totaal
-
95.6
Opmerkingen
3.03 groenteman g
b
g
.01
.03 1.5
ge
totaal
gr
Waar zie je een bus?
3.02 bus
Opmerkingen
30
b
g
.01
Ze lopen twee aan twee. Waar zie dat?
k .27
11.8
- -
n
3.04 remmen
gr
totaal
-
g .56
73.5
Wie is er aan 't remmen?
b
38.2 Opmerkingen
k .25
7.4
n .11
5.9
gr .07
2.9
totaal
54.4
131 Toets 2 4 3.05 instappen b
g .79
P(rl) %(T,=T2)
Wie is er aan 't instappen?
72.1
k .14
n .01
5.9
3.06 voorzichtig gr
totaal
b
g
.06
Wie is er voorzichtig?
.30
1.5
79.4
Opmerkingen
23.5
k
n
gr
tota.
gr
total
.21
.49 17.6
14.7
Opmerkingen Twee niet-verwante afleiden, geen klankverwante.
3.07 crossfiets b
g .92
P(T,) %(T,=T,)
Waar zie je een crossfiets?
86.8
n
k
gr
totaal
.80 89.7
%(T,=T 2)
Waar zie je een autoweg? b
.97 95.6 Opmerkingen
76.5
k .04
n .06
.10 1.5
1.5
71
Opmerkingen
3.09 autoweg
P(T,)
b
g
.09 2.9
Opmerkingen
g
Waar zie je een achterlicht?
3.08 achterlicht
n
k .01
3.10 stoeprand gr
totaal
.01
g .75
95.6
Waar zie je een stoeprand? b
64.7 Opmerkingen
n
k .07
1.5
.03
gr
Laas
.16 8.8
75
Toets 2.4
%(T,=T2)
.34
.49
P(TI)
27.9
n
k
b
g
27.9
4.4
gr
totaal
5.9
A6
.72 -
66.2
63.2
n
k
b
g
.09
.09
Wie zie je omkijken?
3.12 omkijken
Waar zie je een fabriek?
3.11 fabriek
5.9
-
gr .13
-
..
7.4
-
totaal
76.5
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee niet - verwante afleiders, geen klankverwante.
k
b
g
gr
totaal
7.4
96(T,=-T 2)
132
61.8
.21 10.3
totaal
.27 -
11.8
69.1
k
n
gr
totaal
b
g .59
.28 20.6
-
Ze zijn even groot. Waar zie je dat?
3.16 even (net zo)
Maarten loopt naar voren. Waar zie je dat?
b .72
11.8
gr
Opmerkingen
3.15 voren (van/naar)
P(TI)
35.3
n
k .16
.37 89.7
-
Opmerkingen
g
b
g
.10
.90 82.4
n
Wat staat er recht?
3.14 recht
Wie loopt er naar de overkant?
3.13 overkant
82.4
54.4
k
n
-
..
.41 35.3
gr
totaal
-
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
89.7
133
Toets 2.6 1.01 haan g
g .75
P(TI) %(T,=T2)
Waar zie je een haan? b
73.1
.19 11.9
totaal
b .68
.06 4.5
Waar zie je een hok?
1.02 hok
n
k
89.6
-
Opmerkingen
59.7
k
.93
P(TI) %(T,=T2)
92.5
total
St
26.9
Opmerkingen
b
g
gr
.32
Waar is er iets kort?
1.04 1.03 aaien Wie is er aan kort 't aaien? g
n
k
n
.03
.03
1.5
totaal
gr
1.5
.01 1.5
b
Opmerkingen
62.7
.07
.06
.71 97.0
n
k
1.5
3.0
gr
total
gr
tocaa
.16 7.5
Opmerkingen
Twee niet-verwante afleiders, geen klankverwante.
1.05 nergens g P(Tl) %(T,=T2)
Er zitten nergens strepen op. Waar zie je dat? b
.64 61.2
k .32
20.9
.04 1.5
Opmerkingen Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
Waar zie je eesi kameel?
1.06 kaineel totaal
n
g .96
83.6
k
b
92.5 Opmerkingen
.01
n .03
92
l'oets 2.6 b
g
%(T,=Tz)
10.4
65.7
-
totaal
gr
-
n
k
b
3.0
-
totaal
gr
-
88.1
134
6.0
-
88.1
3.0
n
k .16
7.5
-
totaal
gr .01
.13 4.5
Wie is er aan 't sluipen?
1.12 sluipen
Waar zie je een camping? b
Opmerkingen
79.1
.09
totaal
gr
Opmerkingen
1.11 camping
.68
74.6
-
n
k .07
.84
Opmerkingen
62.7
b
g
.07
.01
.91
g
-
3.0
Waar zie je een sprong?
1.10 sprong
Waar zie je een boer?
1.09 boer
85.1
13.4
Opmerkingen
Opmerkingen
g
58.2
totaal
gr
.07
.23
.70 76.1
n
k
b
g
.03
.03
.80
.01
.13
P(Ti)
n
k
Waar zie je een ezel?
1.08 cie!
Waar zie je een heg?
1.07 heg
.28
.01 1.5
b
g
76.1
14.9 Opmerkingen
k .13
4.5
n .51
35.8
totaal
gr .01
.07 4.5
-
59.7
135 Toets 2.6 1.13 wegvliegen
Wie is er aan 't wegvliegen?
b
g .87
P(TI) %(T i =T i)
.10
77.6
n
k .01
Wie is iets aan 't opvangen?
1.14 opvangen
gr
totaal
b
g
85.1
68.7
gr
totaal
.06
.20
.74
.01
7.5
n
k
6.0
76
1.5
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee niet-verwante afleiders, geen klankverwante.
Alle kinderen hebben een bal, behalve Yok-1 n. Waar zie je dat?
1.15 behalve
b
g .75
PC1.1)
rg,(T i =Tz.) 67.2
.25 13.4
totaal
b
g
80.6
-
77.6
n
9.0
Opmerkingen
.96 95.5 Opmerkingen
k .03
1.5
Wie heeft er honger?
2.02 honger
Waar zie je een fluit?
n
gr
totaal
b
g .97
.01 97.0
94.0 Opmerkingen
totaal
86.
-
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
b
gr
.19
.81
-
-
k
Opmerkingen
g
9'.(T,=Tz)
gr
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
2.01 fluit
P(TI)
n
k
Harold heeft een broek aan, maar verder niets. Wa zie je dat?
1.16 verder (voor de rest)
k
n
gr .03
1.5
totaal
-
95.
oets 2.6
b
g
%(T,=T2)
64.2
n
k .12
.68
Pal)
2.04 broertje
Wie is er aan 't zuigen?
2.03 zuigen
1.5
b
g .80
.01
.19 11.9
3.0
totaal
gr
Waar beeft Yok - lin een broertje?
80.6
76.1
.20
k
n
-
-
gr
totaal
-
7.5
83.6
Opmerkingen
Opmerkingen Twee niet-verwante afleiders, geen klankverwante.
b
g
3.0
.57 91.0
-
43.3
n
k
gr .04
.39
Twee niet-verwante afleiders, geen klankverwante.
Waar zie je rook? k
b .67
58.2
.29 23.9
n
-
g
-
83.6
25.4
Opmerkingen
n
k
b .36
.01
.03 1.5
gr
67.2
Waar zie je een zolder?
2.08 zolder totaal
totaal
-
3.0
20.9
Opmerkingen
Opmerkingen
36
b
g
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
g
%(T,=T2)
totaal
Opmerkingen
2.07 rook
P(Ti)
gr .04
.04
.91 88.1
n
k
Er zitten een paar vlekken op. Waar zie je dat?
2.06 een paar
Wat is er lelijk?
2.05 lelijk
.33 25.4
.10 7.5
gr .20
4.5
totaal
-
62.7
137 Toets 2.6 2.09 schilderij g .62
KT ' ) %(T,-,T2)
Waar zie je een schilderij? b
53.7
k .06
6.0
gr .16
10.4
.15 7.5
ge(T,=T i )
77.6
Waar zie je een balkon? b
.93
k 04
92.5
totaal
gr
.01
%(T,=-T,)
.39
Opmerkingen
tot&
.04
.04 -
gr
8(
1.5
Wie gaat er iemand bezoeken?
64.2
n
gr
tota;
.19
.15
.67 94.0
k
71
4.5
7.5
Opmerkingen
Wie is er iets op tafel aan 't zetten? b
26.9
3.0
b
g
.01
1.5
2.13 zetten
P(1. 1)
82.1
2.12 bezoeken
Opmerkingen
g
.04
.87
n
k
Opmerkingen
2.11 balkon
P(TI)
b
g
.01
Opmerkingen
g
Waar zie je een circus?
2.10 circus totaal
k
n
gr
b
8 .78
.61 37.3
Waar zie je een groep?
2.14 groep totaal
64.2
77.6 Opmerkingen
n
k .01
.10 6.0
tottu
gr .09
1.5
.01
ets 2.6 b
g .45
XTJ r,(T,=Tj
37.3
k
n
gr
totaal
.88 76.1
14.9
.03 -
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
k
b .39
.61
P(T,)
53.7
3.02 portemonnee
Waar zie je een bakker?
n
gr
totaal
.96
77.6
23.9
92.5
Waar zie je een portemonnee?
b
g
totaal
gr
.09 4.5
Twee niet verwante afleiders, geen klankverwante.
g
%(T,=T 2)
n
Opmerkingen
3.01 bakker (persoon)
PUI)
88.1
k
Opmerkingen -
91,(T,=T a)
b
g
.20
.35 23.9
Noortje kijkt achterom. Waar zie je dat?
2.16 achterom
Wie is er deftig?
2.15 deftig
k
n .01
.03
totaal
gr -
95.5
95.5
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee niet verwante afleiders, geen klankverwante. -
b
g
k
gr
totaal
.03
.97 95.5
n
-
1.5
Wat is er duur?
3.04 duur
Wie is er iets aan ' t dragen?
3.03 dragen
b
g .80
97.0
73.1
k .03
3.0
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee niet-verwante afleiders, geen klankverwante.
Twee niet-verwante afleiders, geen klankverwante.
n
totaal
gr .16
6.0
.01 1.5
83.6
139 Toets 2.6 3.05
kan
g KT,) qn(T,=T 2)
n
k .06
.70 64.2
totaal
gr
.20 14.9
%C1. 1-1. 2)
.48
k
gr .20
.17 10.4
16.4
totaal
80.6
%(T,=T2 )
56.7
gr
n .04
.06
.30
totaal
-
64.
14.9
49.3
k .03
1.5
n .35 22.4
Opmerkingen Twee niet-verwante afleiders, geen ldankverwante.
Waar zie je een sleutelhanger?
3.10 sleutelhanger
Waar zie je een weegschaal? b
.62
g
Opmerkingen
3.09 weegschaal
P(TI)
80.
29.9
k
b .59
.15 10.4
Opmerkingen
g
.01
Waar zie je een knoopsgat?
3.08 knoopsgat
Waar zie je een sandaal? b
43.3
13.4
37.3
totaal
gr .03
.33
.25
.38 79.1
n
k
b
Opmerkingen
3.07 sandaal
P(TI)
g
.04
Opmerkingen
g
Waar zie je een ui?
3.06 ui
Waar zie je een kan?
gr
totaal
b
g .96
80.6
94.0 Opmerkingen
n
k
gr
totaal
.04 3.0
97.
rets 2.6
.28
.45
P(T) l' 1=T2)
k
b
g
41.8
3.12 smeren
Wie is er aan 't voordringen?
3.11 voordringen
16.4
n .20
4.5
gr
totaal
.22
.78
1.5
-
64.2
68.7
1.5
k
n
-
-
gr
-
-
totaal
70.1
Opmerkingen
Opmerkingen
b .84
n
k .03
gr
totaal
b
g .78
.09
.04
83.6
3.0
80.6
Het bord valt vanzelf. Waar zie je dat?
3.14 vanze f
Wat is er plat?
3.13 plat g
b
g
.07
Wie is iets aan 't smeren?
70.1
k
n
.20
.01
3.0
totaal
gr -
73.1
-
-
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
3.15 kwart
P(T,)
10
k
b
g .54 37.3
n
totaal
-
-
64.2
k
b
g .22
.01
.45 26.9
gr
Waar zie je dertig stippen?
3.16 dertig
Waar zie je een kwart van de taart?
14.9
.74 58.2
- -
n
totaal
gr .01
1.5
Opmerkingen
Opmerkingen
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
Twee betekenisverwante afleiders, geen klankverwante.
.03 1.5
76.1
141
Toets 1.5 1.01 lepel
f
s
g
74.6
Dit meisje is aan 't
11.9
(T, =T 2 )
15.3
1.05 tafelkleed
g
%(-1 . ,=TJ
.14
.06 3.4
10.2
.22 71.2
49.2
13.6
.69
10.2
13.6
76.3
66.1
25.4
64.4
totaal
Dit is een
.25
6.8
83.1
7
totaal
g .84
.26 8.5
.35
gr
69.5
totaal
totaal
Dit is een ..... .?
g
1.08 tas
gr
54.2
15.3
84.';
2
.75
?
1.7
.22
.22
.21
.64
Dit is een
totaal
.12
gr
1.06 pudding
gr
f
g
q6(T,.=T2)
.01
6.8
1.07 slager
P(TI)
f
Dit is een
g
.22
Dit is. een ..... .?
s
6.8
76.3
totaal
gr .11
1.04 sinaasappel
.27
45.8
13 (1",)
88.1
totaal
.51
f
.77
2
g P(TI)
8
.18
1.7
1.03 ruiken
totaal
gr .08
.74
P(TI)
Dit is een ..... .?
1.02 kaas
?
Dit is een
78.0
.08 3.4
.08 6.8
88.1
,ets 1.5
s
g
.01
.16
PUI)
1.7
16.9
ql,(T, =T 2)
f
f
s
g
.03
.06 -
6.8
s
%(T, =T 2 )
42
.24 25.4
40.7
2
1.14 genoeg
totaal
gr
3.4
-
f
81.4
totaal
gr .60
39.0
10.2
f
74.6
54.2
.15 6.8
78.0
39.0
-
Dit is een
-
totaal
gr .39
.50
s
g
2
Samira hoeft geen eten meer. Zij heeft nu wel
2.01 tram
.60
.16 10.2
27.1
3.4
s
g
79.7
totaal
gr .28
.11
.14
.78 71.2
66.1
Brahim gaat naar buiten. Samira gaat met hem ......?
1.15 mee
P(T,)
f
s
g
f .04
.53
1.7
.23 10.2
Brahim geeft het aan zijn vader. En hij zegt
s
g
.07
Dit zijn twee boterhammen. De kaas zit er
1.13 tussen
8
totaal
gr
40.7
-
23.7
54.2
-
15.3
1.12 alstublieft
.49
.05
.39
%(T, =T 2 )
74.6
totaal
gr .59
.01
.16
3.4
f
s
g
.20
.62
Zij is iets aan 't ......?
1.11 weggooien
PCT,)
totaal
gr
52.5
Brahim is iets aan':
1.10 Uitspugen
Samira is iets aan 't ..... .?
1.09 aflikken
18.6
67.8
2
f
totaal
gr .38
27.1
.03 3.4
84.7
2
143 Toets 1.5 2.02 boom
totaal
gr
%(T,=.1.2)
5.1
89.8
2.04 lammetje
Dit is een
f
g
%("1"-=T 2 )
35.6
27.1
2.06 koe
Dit is een
%(T i =T,)
2.08 bant
%(T, T2 )
Dit is eert
.08 8.5
13.6
totaal
gr
.87 74.6
Dit is een
.07
.05 3.4
86.4
8.6
.23 22.4
45.8
74.E
7
f
s
g
.54
.28 11.9
16.9
2.09 kuil
2
f
g
P(Ti)
1.7
59.3
69.5
totaal
gr .18
74.6
13.6
Dit is een .... ?
g
.18
.14
.69
P(1. ,)
.31
.38 27.1
28.8
2.07 brug
totaal
gr
81.4
totaal
gr .31
78.0
3.4
Brakim is gestoken. Nu heeft hij een
g
.25 15.3
7
f
g
totaal
gr
.51
.25
P(TI)
5.1
72.9
2.05 bult
2
.05
.22
.73 94.9
totaal
gr
g
.07
.03
.91
P(T I )
Hij is aan t
2.03 zwemmen
Dit is een
.45 37.9
totaal
gr .25 12.1
79.'i
'oefs 1.5
f
s
g
52.5
6.8
9Kf i =1. 2 )
s
f
64.4
-
Dit is een
3.01 gordijn
s
g
.47 43.1
11.9
76.3
totaal
gr .18
13.8
f
s
g
76.3
1.7
39.7
-
13.8
Dit is een
.36
11.9
.07 1.7
12.1
64.4
?
f
s
g
86.4
totaal
gr
.49
.15
.36 20.7
.04
Het bord is nog niet leeg. Er ligt nog een klein
2.15 beetje
3.02 fornuis
?
f
2
.15
.31
.69
-
totaal
gr
84.7
81.4
2
totaal
gr
.92
.01
.03
Samira en Brahim rennen naar huis. Ze komen er
2.14 gelijk (tegelijk) g
22.0
f
s
76.3
1.7
Brahim zit op de bank. Samira zit
g
.31
.60
.10
P(T)
.08
.47
2.13 ernaast
totaal
totaal
gr
32.2
-
42.4
83.1
1.7
f
-
.45
.05
gr
De bal is aan 't s
B
Samira is het laatste. Alle kinderen zijn er al. Samira moet nu echt ..... .?
2.12 opschieten
l44
10.2
-
71.2
totaal
gr .16
.01
.77
P(r,)
f
s
g
2.11 rollen
7
Deze is aan 't
2.10 vliegen
totaal
gr .35
20.3
.43 27.1
61.0
145 Toets 1.5 3.03 poetsen
totaal
8
.54 .70 P(TI) %(T i =T z)
13.6
Dit is een
%(T,=T2)
3.09 wekker
%(T,=T 1)
.18 20.3
totaal
1.7
72.9
Dit is een totaal
.70
55.9
.12 1.7
15.3
13.6
25.4
.20
.35
.22
13.6
6.8
49.
Samira komt thuis. Voordat ze binnen mag, moe ze eerst
f
s
8 .32
78.0
86.
totaal
g
3.10 voetenvegen
gr
3.4
Dit is ......?
.23 76.3
.11
10.2
.10
.50 44.1
totaal
3.08 wc -papier
gr
f
8
P(TI)
.01
30.5
62.7
74.
Dit is een ..... .?
.08
2
f
8
32.8
.30 20.3
8
.53
.27 17.2
3.07 siaaplcamer
16.9
totaal
gr
37.3
3.06 schuur
.81 .19 P(T,)
.39
81.4
totaal
gr
13.8
f
.16
Dit is een
g
P(TI)
3.4
P
Dit is een
s
g
.11
.19
64.4
3.05 zaag
%(T,=T2)
3.04 afwaskwast/borstei
De jongen is zijn tanden aan 't
.08 1.7
.49 18.6
totaal
gr .11 5.1
50.
'oefs 1.5 De hond is de doos aan 't
3.11 stukmaken
58.6
6.9
10.3
%(T,=T 2.)
f
s
g
.51 42.4
30.5
%(T, =T i)
Dit is een
4.02 sleutel s
PUI) %(T, =T2)
146
.87 79.7
totaal
gr .05
3.4
91.5
.08
.08 5.1
88.1
5.1
72.9
-
39.0
s
f
-
-
totaal
gr
.05
-
91.5
-
Het meisje is iets aan 't ......?
s
g
.08
Dit is een ..... .?
4.01 telefoon
g
2
totaal
gr .47
.26
59.3
6.8
f
11.9
4.03 kiezen
P
f
2
42.4
.95 66.1
45.8
6.8
g
totaal
22.0
.20
Dit is een tafel. Samira legt de bal
.19 78.0
.18
.57
.10
5.1
s
g
.19 5.1
gr
f
s
13.6
5.1
totaal
Brahim vindt die lekker, maar die ook. Hij pakt ze
3.15 alletwee
.16
76.3
3.14 hieronder
gr
.30
P(T1)
1.7
7
totaal
gr
.61
.08
.11
.08
f
s
g
De baby is helemaal ......?
3.13 bloot
g
totaal
gr .69
.15
.08
P(TI)
f
s
g
Het gaat regenen. Brahim gaat zijn boek
3.12 binnenbrengen
2
-
f
totaal
gr .66
57.6
.26 3.4
66.1
147 Toets 1.5 Dit zijn
4.04 chips
.15
P(T,)
%("1",=T2)
12.1
27.6
go(T i =T 2 )
35.6
go(T,=T2 )
45.8
4.10 kruipen
.03
totaal
gr .43
23.7
.32
1.7
71.2
%(T,=T2)
.30 27.1
52.5
f
3.4
83.1
.18 10.2
.05
.45 32.2
1.7
76.
Dit is Brahim, en dit is zijn
totaal
gr
30.5
81.
totaal
gr
g .30
.08
8.5
Hij is de deur aan 't ......?
4.11 vader
Hij is aan 't ..... .?
.62
32.2
.19
.32
22.0
s
g
81.
totaal
gr
50.8
.10
32.2
2
.49 67.8
totaal
P(T;)
Dit is een
4.09 opendoen
f
g .45
16.9
25.4
1.7
g
.30
Dit is een
4.08 hoed
P(T I )
totaal
gr
.49
.22 15.3
22.0
.39
.37
.01
.23 50.8
totaal
gr
4.07 brievenbus
f
g
P(Tl)
12.1
Dit is een
4.06 deksel
g
.33
.51
.01
totaal
gr
f
g
Dit is een ..... .?
4.05 lucjer
7
.66 40.7
.03
.01 71.
ets 1.5 Zij is aan 't
4.12 bellen
s
g
.78 74.6
f
1.7
P(rI) %(T,=T,)
18
f
s
.12 10.2
5.1
6.8
.43 30.5
.27 18.6
88.1
2
66.1
30.5
f
s
5.1
.16 8.5
76.3
Brahim was stout gisteren. En nu is hij 't
4.15 weer (opnieuw)
g
totaal
gr
.37
37.3
.04
.18
6.8
f
.47
totaal
gr
s
g
.11
Samira staat in de rij. Ze staat helemaal
4.14 vooraan g
totaal
gr .08
.03
Het papier is nu ......?
4.13 rond (i,wiw)
P
.01 1.7
.60 55.9
totaal
gr
.35 15.3
78.0
149
Toets 2.3 1.01 sproeten
Maarten heeft ..
g P(T,) %Cri=Tz)
.18 13.3
1.03 rolschaatsen
.03
9l,(T,=T 2 )
3.3
20.0
13.3
.91 80.0
Dit is een
.11 10.0
.32
.64 58.3
1.08 crossfiets
totaal
gr .25 20.0
3.3
.21 11.7
68.2
Hiermee kun je ook in het bos rijden. Dit is een .....
f
g .03
88.3
25.0
totaal
gr
.40
.08 3.3
71.'
2
f
28.3
83.3
totaal
.06
21.7
Dit is een
75.1
2
gr
g
.06
8.3
.32
50.0
totaal
3.3
Het meisje vindt de hond
1.06 toverstok
2
.11
33.3
g
81.7
2
f
8
30.0
totaal
gr
.51
.62
13.3
gr
.03
%(T,=Ta)
9,(T,T2)
totaal
.13
Moeder wacht op Noortje. Hier komt
g
3.3
f .35
1.04 lief
.24
55.0
1.07 zwaard
73.3
Harold heeft een
$
g
.03
36.7
gr
1.05 zij
P(Ti)
totaal .48
Het meisje is aan 't ..... .?
.64
P(T,)
gr
.32
g
P(T1)
1.02 krullebol
2
f
.95 93.3
gr
totaal .02
1.7
98.3
oets 2.3 Harold geeft Murat een
1.09 klap (mep)
%(T,=T ) 2
60.0
3.3
Het meisje is aan het
1.13 touwtjespringen
(T,..--T2)
.46
.13
P(T,)
f
S
g
6.7
33.3
11.7
50
f
S
.16
totaal
gr
.06
63.3
1.7
totaal
gr
.62 48.3
.02 1.7
85.0
71.7
53.3
.37 21.7
78.3
Harold zoekt de bal. Vader zegt: hij ligt ......?
s
30.0
93.3
totaal
gr .60
1.16 hier
.35
.16 10.0
5.0
f
3.3
g
.02 1.7
Het meisje vertelt het aan moeder. Ze is aan 't
s
g
73.3
totaal
gr .10
.03
.13 11.7
f
s
g
1.14 klikken
7
.29 11.7
93.3
.03 1.7
Murat gaat de bal ..... .?
.87
De kinderen hebben frites met mayonaise. Yok-lin 2 niet, die heeft frites
1.15 zonder g
3.3
86,7
-
63.3
1.12 gooien
.05
.92
.03
totaal
gr
.83
.02
8.3
totaal
V.
g
7
f
s .13
80.0
Murat en Ilarold hebben gevochten. Nu moeten ze het weer 2
1.11 goedmaken
g
.05 3.3
16.7
-
totaal
gr
.32
.02
.62
PCT,)
f
s
g
Dit is een
1.10 voetballer
?
-
f .52 18.3
totaal
gr .13 6.7
55.0
2
151 Toets 2.3
gr
g .40
PCF ,) %(-1. ,=-T2)
36.7
35.0
3.3
56.7
58.3
3.3
Dit is een
2.07 denneappel s
ore(T,=T 2)
.05 5.0
totaal
gr
8.3
3.3
Dit is een
totaal
gr .30
16.7
3.3
78.3
.52
.38 30.0
36.7
75.1
De man maakt een f .73
.65 56.7
g
5.0
75.■
totaal
gr
2.08 wandeling
? f
6.7
P
g .03
70.0
86:
.14
.08
65.0
.13
.65
.PCT,) 06 .10 .13
P(T,)
76.7
10.0
totaal
2.06 bijl
f
.16
Het is nacht. Buiten is het
.78
Deze boom is
8
g
5.0
totaal
gr
g
.10
.70
.21 15.0
76.7
78.3
totaal
gr
2.05 ver weg
%tT1=T2)
3.3
2.04 donker
g
(TI=T2)
f
s
g
.84
De straat is
2.03 glad
P(Ti)
totaal .10
.46
.05
Het gaat regenen en 4e was wordt nat. Maarten gaat zijn moeder
2.02 waarschuwen
Dit zijn druppels
2.01 druppels
50.0
totaal
gr .27 21.7
71.
ets 2.3
2.09 das g
-
f
73.3
6.7
s
86.7
74T, =T 2)
Het is aan 't
2.13 waaien
.41 30.0
.18 16.7
f .62
51.7
.10 3.3
.03 3.3
91.7
totaal
f
70.0
2
totaal
80.0
-
.06 5.0
76.7
totaal
gr .25
16.7
2.16 jammer
-
.11 8.3
f
31.7
g
7
Dit boekje is gemaakt van ..... .?
.43
18.3
86.7
totaal
gr
55.0
s
g
.10 6.7
.71
16.7
.25
gr
.78 68.3
totaal
gr
De was is droog. Moeder gaat de was s
2.14 van papier
.32
2
.22
De kinderen lopen in een rij. Noortje loopt s
g
.08
gr
21.7
-
8.3
f
2.12 erafhalen (was)
7
.02
2.15 voorop (lopen) g
88.3
5.0
f
s
g
.10
totaal
gr .92
P(TI)
2
.10 8.3
f
s
8
Door de wind moet de boom ......?
2.11 buigen g
totaal
gr .10
.81
Dit zijn
2.10 regenlaarzen
Dit is een ......? s
.32 66.7
18.3
De toren valt om. De jongen vindt dat ......? s
f .08
5.0
.81 73.3
totaal
gr .11 3.3
81.7
153 Toets 2.3 3.01 kist
Dit is een
totaal
gr
91,(T,=T 2)
.22
.25
P(TI)
18.3
.35
8.3
3.03 vervelend
18.3
90.0
3.05 omhoog s
.10
.41
3.07 cassetterecorder
.
.02
f
g
5.0
65.0
.59 43.3
totaal
Dit is een
.11 3.3
.14 3.3
totaal
gr
11.7
.10 5.0
73.3
2
g
.11 66.7
totaal
gr
.76
.10 70.0
83.3
Murat en Harold zitten in één
3.08 poppenkastpop
gr
f
20.0
1.7
Dit is een
8
%,(1 ,=TJ
33.3
3.3
6.7
73.3
.03
.46
30.0
totaal
.05
.16
3.06 (kleuter)groep gr
f
68.2
totaal
gr
f
g
.79 91.7
11.7
Noortje is nog aan 't werken. Yok-tin hoeft niet meer, die is ......
3.04 kidar
Noortje kijkt ......?
g
.29
1.7
.22
.67 50.0
6.7
.05
.95
%(T,=T 2)
5.0
56.7
totaal
gr .11
totaal
gr
P(T I )
P(TI)
11.7
2
g
.18
Yok-lin wil niet luisteren. Yok-lin is ......?
g
Het meisje is aan 't
3.02 rijgen
2
.59 43.3
.21 11.7
71.7
'oefs 2.3 f
s
B
20.0
5.0
16.7
%(rI=T2)
s
g .59 43.3
3.15 nog
totaal
f
56.7
totaal
61.7
-
Maarten gaat al naar huis. Harold en Murat blijven totaal
g .83
-
.13 1.7
81.7
78.3
f
96.7
2
totaal
gr .16
26.7
10.0
80.0
De kleur van de bal is ......? s
g .83
.02
.40
75.0
43.3
-
.38
3.14 groen
2
gr
18.3
g
.02 _
De jongen is blaadjes aan 't s
.46
8.3
31.7
Het meisje is aan 't
3.13 tekenen
. P(TI)05 5.0 %(T,=-T2)
[54
-
96.7
.19
.57
.02
.22
PUI)
68.3
totaal
gr
f .02
_
3.12 vouwen gr
7
.97
2
f
s
g
3.3
s
g
.06
40.0
Het kind is aan 't
3.11 stempelen
totaal
gr .59
.08
.27
Dit is de
3.10 Jufljuffrouw
Dit is een .. .... ?
3.09 poppenhuis
f
totaal
gr .11
1.7
.06 1.7
81.7
155 Toets 25 1.01 batterij
Dit is een
s
g
f
%Cr i .--T ) 2
17.6
totaal
gr .30
.20
P(T)
25.0
.51
%Cri =T2)
1.05 kerk
.31 22.1
Dit is een
.16
P(.1",) %(T,=1',)
60.3
Dit is een
%cr,=-1 2) .
91.2
.04 1.5
.04 2.9
7.4
8.8
Deze kinderen zitten te
55.9
.06 4.4
.30 11.8
94
2
totaal
gr
g
.62 95.6
totaal .09
.11
77.9
86
7
gr
1.08 kaarten
totaal
.17 10.3
g
.80 79.4
totaal
gr
.18
Dit is een
72
7
14.7
61.8
.10 5.9
17.6
f
1.06 baard
gr .92
75.0
2
g
P(Ti)
Dit is een
.65
totaal
gr .75
13.2
1.07 sneeuwpop
10.3
31
.37 23.5
s
g
.17
P
f
g
1
30.9
totaal
gr
1.04 spook
.01
42.6
g
7
.32 76.5
totaal
g
P(r,)
I
.51 33.8
Dit is een
1.03 schaats
Dit is een
1.02 schoorsteen
2
.03 72.
oets 2.5 Deze kinderen zijn aan het
1.09 touwtrekken
f
s
g
.03
.47
Deze stok is
1.11 krom
%(• 1 =T2)
("T,=T2 )
41.2
1.5
%(Ti=T2)
56
.72 67.6
70.6
totaal
gr
19.1
f
7.4
75.0
35.3
gr
.78 63.2
Dit is
s .38
.07 -
f
13.2
2.01 verband
.21
73.5
Harold en Noortje hebben al een snoepje. Maarten 2 pakt nu het
s
g
73.5
totaal
gr
10.3
1.14 laatste
g
11.8
.24
.18 72.1
totaal
gr
f
63.2
.14 10.3
Noortje loopt naar ..... .?
s
g
.25 17.6
.37
.01
1.15 boven
P(TI)
f
s .48
P(TI)
.52
s
g
.23
Hoeveel olifantjes zijn dit?
.76
Naar welke kant kijkt Murat? Hij kijkt naar ......?
1.13 links
g
totaal
51.5
totaal
gr
.63
4.4
1.12 negen
gr
30.9
22.1
5.9
f .06
.09
2
.01
.21
P(T1)
s
8
.01 76.5
f
s
Dit kindje is iets aan het ......1
1.10 uitpakken
totaal
gr .49
36.8
39.7
g
?
totaal .04
2.9
79.4
2
f
totaal
gr .41
23.5
.21 14.7
73.5
157 Toets 2.5 2.02 pillen g
%(T,=T 2)
s .35
P(T i )
Dit zijn
29.4
totaal
23.5
13.2
70.6
.65
totaal
gr
5.9
Zij is aan het ......?
%(T,=T i)
.09 7.4
2.08 dun 8 PUI) %(T,=T2)
.16 4.4
Deze man is heel
f .85
82.4
2.9
totaal
gr .11
5.9
63.2
.01
.04 4.4
77
13.2
DU is ......?
8
totaal
gr .13
92.6
totaal .07
.24
1.5
2.09 zalf
2
91
-
gr .68
60.3
totaal .01
Hij was gisteren ziek. Maar nu is hij weer
8
.04
.72
7
.73 66.2
25.0
2.07 beter
45.6
gr .25
72.1
totaal KT ' )
Hij is de lak aan het
8
.14
.21 11.8
2.06 opstaan
98.
98.5
2.05 breken
f
totaal
f
1.00
Dit is een
54.4
Dit is een
8
.25
.34
4.4
8
%(T,=T 2 )
gr
f .06
2.04 teen
P(T,)
2.03 oog
7
8.8
.10 5.9
.31 20.6
.47 41.2
76.
ets 2.5 Zij krijgt een
2.10 prik
f
s
g
Zij kijkt naar de
;8
17.6
f
Dit is een s
.24 23.5
54.4
-
-
totaal
8/
83.8
.34 23.5
totaal
gr
s
27.9
f
32.4
75.0
22.1
72.1
totaal
gr .20 13.2
79.4
Dit meisje staat bij de ......? s
.25
.42
.03 1.5
.44
33.8
g
7
Yok-lin kijkt naar Noortje. En Noortje kijkt naar Yok-lin. Y ok-lin en Noortje kijken naar ......?
3.02 bushalte
2
f
.56
2.15 elkaar g
72.1
totaal
g;
36.8
33.8
- .37
.16 11.8
f
.41 61.8
.16 10.3
Dit jongetje mag niet meespelen. Hij is heel s
g
totaal
gr
.69 48.5
13.2
.13
.66
3.01 helm g
totaal
gr
Murat trekt zijn kleren uit en stapt in bed. Wanneer doet hij dat altijd? Hij doet' dat 2
.18
P(T')
89.7
2
f .01
2.13 zielig
.72
s
g
s
g .14
2
51.5
2.9
2.14 's avonds
(T,=Tz)
f .03
.13 7.4
3.0
-
s
g
.
.04
-
2.12 achterkant
totaal
gr
.03
.93 88.1
Dit jongetje til te
2.11 knikken
'
f .45 30.9
totaal
gr .30 22.1
75.0
159 Toets 2.5 Hij is 3.03 fiets
iets Dit is een 2 f
g
P(TI)
aan 3.04 oprapen totaal
gr
1.5
52.9
.01 1.5
.27
.65
.07 100.0
17.6
Het 2 erg 3.06 druk 3.05 oversteken ir Zij is aan 'thier
g
rre(T, =T 2)
.63
.31
P(L)
29.4
.09
%(T,=T 2)
7.4
3.09 achterbank
.14
Het meisje zit op de
.76 .11
2
3.10 station
totaal
gr
g
8.8
7.4
35.3
5.9
.83 69.1
58.8
1.5
.34 20.6
.04 1.5
79.4
totaal .01
1.5
totaal
gr
g
4.4
82.
Dit is een ..... .?
.06
.06
88.
Dit is een ......?
gr .61
55.9
20.6
g
.16
.62
.23
.31
3.08 motor
totaal
totaal
gr
22.1
45.6
73.
2
f
5
.47 77.9
Deze auto rijdt
g
P(Ti)
g
.06 4.4
44.1
3.07 achteruit
totaal
gr
f
totaal
gr
g
1.00 100.0
2
't
58.8
.18 16.2
79.
nets 2.5 Dit is een
3.11 ziekenauto
f
s
g
.17
.56 48.5
14.7
%(T,=T2)
32.4
gr
.48 70.6
f
gr .45
29.4
Dit is een
10.3
g
72.1
7.4
14.7
.21 11.8
22.1
Yok-lin gaat
80.9
2
f .30
totaal
gr
.31
-
7.4
66.2
2
f
s
totaal
.24
.56 36.8
47.1
.13
.18
gr
..
3.16 rechtsaf
totaal
f
$
g
.01
Deze paal staat ......? S
.37
totaal
54.4
3.15 schuin
14.7
3.14 driehoek
.70
.01
16.2
g
7.4
2
.03
.17 70.6
Maarten mag met de auto s
g
.04
.23
f
s
.27
P(T,)
totaal
gr
Hij is aan 't ..... .?
3.13 wegrennen g
3.12 meerijden
2
.48 27.9
totaal
gr .10 5.9
48.5
161
Toets 2.7 f
g
%(T, =1 2) .
16.4
41.8
1.03 dicht
%(T, =T 2.)
55.2
7.5
7.5
Dit is een
go(T,=T 2 )
13.4
1.07 dierentuin
%(T i =Tz)
16.4
20.9
.52
totaal
49.3
9.0
.30 59.7
totaal
gr
31.3
13.4
73.1
16.4
.01
70.
2
totaal
.54 35.8
.15 7.5
74.1
Dit is een ..... .?
totaal
8 .68
.23
.29
gr
1.08 lijn (streep)
10.4
Dit is een
8
.16
Dit is een
.25
11.9
41.8
totaal
gr .26
.45 74.6
2
f
1.06 biggetje
.46
.19
f
8
P(Tt)
4.5
gr .19
Dit is een
totaal
2
8
941
94.0
.13
.13
.09
1.05 vos
P(r,)
71.6
.04
.01
.94
1.04 rups
gr
f .65
13.4
totaal
gr
8
.26
Dit deurtje is ......?
8
P(TI)
totaal
gr
.25
.49
PUI)
Dit is een ..... .?
1.02 kikker
Dit is een
1.01 vleugel
68.7
.15 6.0
.17 13.4
88.
ets 2.7
.83 L(Ti =T2)
i2
f
s
g
77.6
-
3.0
f
Naar wie kijkt Maarten? Maarten kijkt naar ......?
1.13 zichzelf
f
s .17
13.4
s .01
35.8
.74
10.4
73.1
f
totaal
gr .39
26.9
46.3
74.6
totaal .10
9.0
74.6
totaal
gr .25
.01 65.7
9.0
2.01 slinger(s)
Dit is een/zijn s
71.6
7
gr
f
-
56.7
g
80.6
Hoeveel knikkers zijn dit?
.71
.59
f
22.4
s
g
1.5
.44
1.14 dertien
.13
Wanneer is een olifant groter? Hij is dat .. .... ?
1.15 altijd
1.5
totaal
gr .51
.19
.06
Het water is hier heel
43.3
totaal
gr
.75
.46 92.5
2
f
62.7
s
g
.01 -
92.5
g
82.1
totaal
gr
Deze vogel is aan het
.19 16.4
1.12 diep
.04
.94
13.4
1.5
S
g
.06
Deze beer is aan 't .. .... ?
s
g
totaal
gr
.12
1.11 slapen g
1.10 pikken (met snavel)
Dit is een ..... .?
1.09 zweetbad
f .12
-
6.0
2 totaal
gr
.17 11.9
89.6
163 Toets 2.7 2.02 wieg s
g
31.3
2.04 boos
34.3
7.5
%(r,=T2 )
.01
.97
totaal
1.5
97.0
totaal
. 36 10 .71 Pfri)
2.08 borstel
g
88.1
totaal
gr .52
35.8
6.0
4.5
f
gr
Dit t's een
73.1
16.4
26.9
Dit is een
totaal .22
totaal
gr
g
59.7
83.E
2
.62
.15 7.5
20.9
40.3
2.09 kapper
f
.17
.16
.33
.42
Dit is een
. 13 .32 .01 PST,) 29.9
16.4
76.1
Maarten en Manrat hebben dezelfde broek aan. 2 Maar de broek van Harold is
8
.19
4.5
67.2
22.4
2.07 vuilniszak
Dit is een
1.5
3.0
totaal .33
98.5
.04
.16
.04
3.0
totaal
g
.01
g
%(T,=T,)
68.7
2.05 anders
De vader van Harold kijkt heel
gr
2.06 piano
73.1
gr
f
8 .75
.22
8
P(T,)
totaal
gr
f
. 45 .33 PUL) %(T,=T2)
ok-lin geeft haar pop ggn ;Voortje. Noortje gfeft star pop aan Yok-iin. Gij zapt de poppen aan t
2.03 ruilen
7
Dit is een
4.5
.25 11.9
76.1
oets 2.7
s
g
PUI) 96(T i =T2)
f
-
.57
Dit meisje is aan 't
.01
.46
1.5
28.4
cga(T, =T 2 )
f
s
g
P(TI)
s
P(r,) %(T j =T a)
.39
s .36
35.8
73.1
totaal
f .25
9.0
1.5
7
25.4
totaal
79.1
88.1
77.6
totaal
gr
.04
6.0
.01 1.5
85.1
1.5
gr
s
f
-
3.0
.04
7
totaal
.03
.44
29.9
De kinderen staan in een
.90
.35 32.8
g
4.5
.10
f
s
44.8
.10
Maarten pakt niet één snoepje, hij pakt ze
.52 67.2
totaal
gr
62.7
f
2.15 allemaal
g
7
.73
.29
3.02 rij
gr .04
52.2
.06 1.5
s
g
't
Ze zijn aan 't ......?
.57
Dit is eert ..... .?
3.01 bezem
g
1.5
gr
13.4
22.4
29.9
totaal .04
.29
.26
6.0
2.13 /amen (zoenen)
.48
f
4.5
77.6
2
gr
41.8
.10
.07
Het feest is afgelopen en de kinderen moeten naar huis. De vader van Harold gaat de vriendjes nu
2.14 thuisbrengen g
4.5
f
s
g
.06
16.4
2.12 aanbellen
totaal
gr .38
56.7
Deze jongen is de ruit aan
2.11 ingooien
Dit is een ......?
2.10 boekenkast
76.1
-
7
totaal
gr .06
1.5
92.5
165 Toets 2.7 3.03 smelten
%(T 1 --42)
f
s
g P(T I )
De chocola is aan':
Dit is een
f
s
.25 18.2
3.07 koekepan
%(T,=T2)
34.3
25.4
Dit is een
%(T,=. 1. 2)
55.2
.12 7.5
16.4
22.4
85.1
25.4
Dit is een
.38 35.8
totaal
gr .25 13.4
.23 13.4
62
totaal
gr
29.9
83
7
8 .32
.29
totaal
gr
.41
.15 7.5
3.10 dief totaal
gr .59
f .20
79.1
89
Dit is een ......
g
.28 19.4
1
g P(T i )
totaal
gr
1.5
.19 4.5
43.3
3.08 sleutelgat
.45
.28
f .44
73.1
Dit is een f
3.09 rits
6.1
.04
Dit is een
g
.12
.50 39.4
8
P(T,)
totaal
gr
.13 10.6
3.0
85.1
3.06 kassa
7
totaal
.06
.90 88.1
2
f
8
.23 13.4
3.05 ijscoman 8
totaal
Br
74.6
Deze tas is heel
3.04 zwaar
7
.03
.74
I
.25 17.9
.20 11.9
73
acts 2.7 Hij is een plakje aan 't
3.11 afsnijden
Deze broek zit heel
3.13 strak
29.9
41.8
f
s
.16 11.9
totaal
.09 6.0
38.8
'
65.7
73.1
17.9
totaal .16
6.0
68.7
7
totaal
gr
.33
.32
.25
23.9
65.7
De olifant wil door het gaatje, maar dat gaat
s
g
.71
f
14.9
3.16 niet
.80
.25 9.0
9.0
?
gr
56.7
Ze houdt de verfpot
.10 76.1
totaal
gr
.51
-
s
g
.19 4.5
Moeder deelt de appel. Yok-lin krijgt de
3.15 helft
6.0
3.14 ondersteboven
2
.38
.44
g
.01
.12 82.1
f
s
g
.15 9.0
gr
f
s
g
totaal
gr
46.3
26.9
Hij is iets lekkers aan 't
3.12 Uitkiezen
7
.54
.32
P(TI) %(T,=T2)
f
s
g
f .10 6.0
totaal
gr .10 3.0
82.1
2