Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling te Amsterdam Verslag van een onderzoek
Colofon ons kenmerk 12-0420/140/2011-0130/EV datum 30 november 2012 auteurs Dr. Hans Werdmölder en Drs. Romulus Petrina, m.m.v. Dr. Sophie Bouwens © 2012 Expertisecentrum Veiligheid Avans Hogeschool Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 2 van 27
Inhoudsopgave
Inleiding
3
1
De methode van de Herstelling
4
2
Onderzoeksvragen en opzet
5
3
Interpretatiekader
7
4
Doelgroep, programma en werkwijze van de Herstelling
9
5
De rol van werkmeester
15
6 6.1 6.2
Recidivevermindering Aard en ernst van de antecedenten Etniciteit van de deelnemers
19 20 22
Conclusie en aanbevelingen
23
Addendum
25
Literatuur
26
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 3 van 27
Inleiding In 2012 is de werkloosheid onder jongeren fors toegenomen. In januari 2011 waren er volgens het CBS nog 80.000 jongeren tussen 15 en 25 jaar zonder werk, dit aantal is opgelopen tot 111.000 in de maand september van 2012. Meer dan de helft van de werklozen zijn jongeren zonder startkwalificatie. Werk is niet alleen belangrijk uit het oogpunt van participatie en als centrale dagvulling, werk geeft ook betekenis aan het dagelijkse bestaan. Door het frequente contact met collega’s op de werkvloer worden deelnemers meer verbonden met de waarden en normen in de samenleving. Het blijkt ook een effectief middel om criminaliteit tegen te gaan. Het hebben van een vaste baan dwingt jongeren tot conformerend gedrag. Volgens de sociale integratietheorie van Travis Hirschi (1989) kan werk en een vast werkritme ook een bijdrage leveren in het herstel van de verstoorde relatie van jongeren met hun sociale omgeving. Hoewel niet direct sprake hoeft te zijn van een causaal verband, is er een duidelijke samenhang tussen voortijdig schoolverlaten, werkloosheid en criminaliteit (Traag en Marie, 2011: 17). Jaarlijks krijgen bijna 25.000 minderjarige jongeren te maken met een strafzaak (Wartna e.a., 2011). Jongeren tussen 15 tot 27 jaar zonder startkwalificatie (de zogenaamde voortijdige schoolverlaters) komen bijna zes keer zo vaak in aanraking met de politie als degenen mét een startkwalificatie. Bijna één op de tien werkloze voortijdige schoolverlaters wordt verdacht van een misdrijf (Traag en Marie, 2011: 17). In Amsterdam is veertien procent van de jongeren tussen 15 en 26 jaar zonder werk: 4% is niet in opleiding en werkzoekend, terwijl 10% is niet werkend, zonder opleiding en niet op zoek naar een baan. In 2010 ging het om bijna 12.000 jongeren. 1 De Dienst Werk en Inkomen beschikt over speciale Jongerenloketten om deze categorie beter te kunnen begeleiden. Vier van de vijf jongeren die instroomt bij het Jongerenloket van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de Gemeente Amsterdam heeft een migratieachtergrond uit nietwesterse landen (Savornin Lohman en Ling Liem, 2012). Dit rapport is het verslag van het onderzoek naar de methode en de werkwijze van het Werkbedrijf Herstelling, het re-integratiebedrijf van de Dienst werk en Inkomen (DWI) van de Gemeente Amsterdam. In dit onderzoek is speciale aandacht voor de rol van de werkmeester in het proces van re-integratie. Ook besteden we aandacht aan de vraag in hoeverre de methode van de Herstelling effect heeft (gehad) op het recidivegedrag van de deelnemers aan het re-integratieproject van de Herstelling.
1
Volgens de berekening van het CBS komt men tot een lager aantal, namelijk 10.252 jongeren die werkloos zijn.
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 4 van 27
1
De methode van de Herstelling Veel langdurig werkloze jongeren beschikken over onvoldoende sociale vaardigheden en hebben te weinig competenties om een vaste baan te verwerven. Ze hebben geen startkwalificatie 2, het niveau van het Nederlands schiet tekort of ze missen een goede werkhouding en attitude. Belangrijke, basale vaardigheden voor werknemerschap zijn dat je op tijd komt op het werk, dat je kunt samenwerken met collega's en dat je de leiding van een baas kunt accepteren. Veel jongeren zijn zich hiervan niet of onvoldoende bewust. Een aantal ziet zichzelf als slachtoffer van de samenleving die hen discrimineert en uitsluit. Een groot aantal jongeren heeft bovendien een rugzak met problemen, zoals hoge schulden, verstoorde relaties in het gezin, een crimineel verleden en geen vaste thuisbasis. Sommigen kampen met de gevolgen van drugs- en/of alcoholgebruik. Bij re-integratieprojecten gaat het niet alleen om training en het leren van vaardigheden, maar ook om de onderliggende psychologische capaciteiten om deze vaardigheden te vertalen in zinvol werk. Jongeren en jongvolwassenen zonder werk worden op basis van gesprekken met de klantmanagers van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) doorverwezen naar het reintegratieproject van de Stichting Herstelling. Sinds enkele jaren hanteert DWI een participatieladder met vijf treden: van onbemiddelbaar tot zelfstandig werkzoekende. Alleen personen die zijn ingeschaald in trede drie komen in aanmerking voor een re-integratietraject. Het gaat om jongeren die 're-employable' zijn; dat wil zeggen dat zij voldoende zelfredzaam moeten zijn, dat zij direct beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt en dat zij niet al te grote persoonlijke belemmeringen moeten hebben (Koen e.a. 2008: 34). De deelnemers aan een project als de Herstelling kunnen ook worden aangeleverd door de leerbedrijven en in een enkel geval door de reclassering. Jongeren, ingeschaald in trede drie, worden gedurende een periode van 6 tot 9 maanden geschikt gemaakt om als zelfstandige werknemer te participeren op de arbeidsmarkt. Het project van de Herstelling richt zich op mannen en vrouwen in de leeftijdscategorie tussen 16 en 35 jaar. In het geval een aangemelde deelnemer ouder is dan 35 jaar, wordt - voor een beslissing over deelname - gekeken naar zijn of haar arbeidsverleden. De methode van de Herstelling richt zich op een drietal aspecten van het werkproces: gedrag en attitude; de onderliggende normen en waarden; en de feitelijke, latente competenties. De methodiek is uitvoerig beschreven in het handboek 'Succesvolle leer-en werktrajecten op werelderfgoed' (Vrooland, 2011). De Herstelling heeft een agogische leerroute ontwikkeld die bestaat uit vijf fasen: 1. Het leren van de basale werknemersvaardigheden (zoals discipline, op tijd komen, kunnen luisteren, leiding aanvaarden). Om een betere inschatting te maken van de mogelijkheden worden alle deelnemers opgevangen in zogenaamde Instroomunits. 2. Gewenning en verdieping van de werknemersvaardigheden, de techniek leren en leren volhouden (samenwerken, groepsnormen aanvaarden, sociaal gedrag versus voor jezelf opkomen). 3. Basis vakkennis (inzicht, plannen, materiaalgebruik, veilig werken). 4. Uiteindelijke loopbaanoriëntatie, door middel van een drie maanden durende stage bij een werkgever, of starten met regulier werk. 5. Nazorg. Vanuit de Herstelling vindt ook een periode van zogenaamde nazorg plaats. Dit houdt in dat werkbegeleiders contact onderhouden met de werkgever en de voormalige deelnemer aan het project. 2
Het betreft jongeren die de capaciteiten ontberen om in het reguliere onderwijs een startkwalificatie te behalen. Een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt houdt in een diploma Havo, VWO of MBO 2.
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 5 van 27
2
Onderzoeksvragen en opzet De Dienst DMO van de gemeente Amsterdam en de leiding van het project de Herstelling hadden behoefte aan meer inzicht in de rol van de werkmeester en de invloed van het reintegratieproject de Herstelling op het recidive-gedrag van de deelnemers. Dit voorstel is tot stand gekomen op basis van oriënterende gesprekken met vertegenwoordigers van de gemeente, met Henk Kerzaan en Jelte Zondervan, beiden verbonden aan de Herstelling, en Hans Werdmölder, lector Jeugd en Veiligheid, verbonden aan het Expertisecentrum Veiligheid van Avans Hogeschool Het voorstel heeft geleid tot een opdrachtbrief van de Gemeente Amsterdam aan het Werkbedrijf Herstelling (d.d. 1 november 2011). De volgende onderzoeksvraag ligt aan de basis van het onderzoek: Wat zijn de specifieke succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling gericht op de re-integratie van deelnemers met een grote afstand tot de arbeidsmarkt? Het begrip 'succes- en faalfactoren’ kan verschillend worden uitgelegd. We gaan uit van de door de Herstelling gehanteerde definitie. Dat houdt in dat bij 'succes' een deelnemer het traject heeft afgerond en is doorgestroomd naar werk of een leerbedrijf. Bij uitleg van het begrip re-integratie beperken we ons tot de factor werk, terwijl het onderzoek is gericht op participatie aan het re-integratieproject van de Herstelling. De deelnemers aan dit onderzoek zijn allen mannen, waarvan een groot deel van allochtone herkomst. Onder een 'grote afstand tot de arbeidsmarkt' wordt verstaan dat het gaat om jongeren met meervoudige problematiek, dat wil zeggen problemen op school, werk, maar ook vaak met schulden, een crimineel verleden en een weinig stabiele thuissituatie. De algemene onderzoeksvraag heeft geleid tot de formulering van drie sub-vragen: 1.
Wat is de rol van de werkmeesters in deze methode en werkwijze?
2.
Zijn deze factoren voor alle deelnemers gelijk of verschilt deze voor specifieke etnische groepen?
3.
In hoeverre heeft deze methode c.q. werkwijze effect op het recidivegedrag van de deelnemers?
Het onderzoek is hoofdzakelijk kwalitatief van opzet. Er is gestart met het volgen van een groep deelnemers (28 personen) die zijn gestart in de maand september 2011. In de maanden maart en april van 2012 zijn open en half gestructureerde interviews afgenomen met een tiental werkmeesters. Bij de keuze van interviewtopics is gebruik gemaakt van de competenties uit het zelfregulatiemodel van de sociaal agoog Gerard Donkers (2003). Gezien het feit dat dit model is ontwikkeld op basis van gemotiveerde cliënten, waarbij de nadruk ligt op interne gedragsverandering, hebben we ons beperkt tot topics waarmee werkmeesters in de praktijk te maken krijgen, zoals: problemen met discipline, niet kunnen omgaan met tegenstrijdige gevoelens, op tijd komen, kunnen luisteren, samenwerken, sociaal gedrag, motivatie, trots en zelfvertrouwen, faalangst. Er zijn ook observaties verricht op de werkplaatsen en op de forten van de Herstelling. Er is dossieronderzoek verricht en er zijn illustratieve casussen over de deelnemers verzameld.
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 6 van 27
Tot slot zijn de strafrechtelijke antecedenten van 80 deelnemers over vier jaar (2009, 2010, 2011 en 2012) verzameld. Bij alle deelnemers, die gestart zijn met een traject van negen maanden, heeft een vóór- en námeting plaatsgevonden. Per 1 september 2011 is drs. Romulus Petrina met het onderzoek van start gegaan, voor één dag in de week gedurende de periode van 1 september 2011 tot 1 juni 2012. Het onderzoek is begeleid door dr. Hans Werdmölder, lector Jeugd en Veiligheid, verbonden aan het Expertisecentrum Veiligheid van Avans Hogeschool. Op 10 juli 2012 heeft een tussentijdse bijeenkomst plaats gevonden tussen ambtenaren van de Dienst DMO, leden van de begeleidingsgroep en onderzoekers. Conclusie van dit overleg was dat het onderzoek nog moest worden voortgezet, in het bijzonder met betrekking tot de vraag naar het recidivegedrag van de deelnemers. Op kosten van het lectoraat is het onderzoek gecontinueerd tot 1 november 2012. Bij de interpretatie van de gegevens heeft ondersteuning plaats gevonden door dr. Sophie Bouwens. Voor bepaalde onderdelen van dit verslag is geput uit de lectorale rede van de lector (Werdmölder, 2012).
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 7 van 27
3
Interpretatiekader Voor het onderzoek hebben we gebruik gemaakt van de theorie van sociale integratie, ofwel sociale controletheorie van Travis Hirschi (1969). In deze theorie van jeugddelinquentie staat het begrip sociale bindingen centraal. Het vertrekpunt is dat alle mensen crimineel gedrag kunnen vertonen, maar dat de meesten ervan afzien omdat ze worden belemmerd door sociale bindingen (zoals binnen het gezin, de school, werk, kerk of moskee) met de conventionele samenleving. Met het plegen van crimineel gedrag zouden zij veel te verliezen hebben. Met andere woorden, het is de sociale controle vanuit de directe omgeving die varieert en ruimte biedt voor afwijkend of crimineel gedrag. Delinquente jongeren zijn vanwege een onvolkomen socialisatie gebrekkig in hun sociale vaardigheden en hebben moeite om langdurige, wederzijdse relaties aan te gaan. Schuld- of schaamtegevoelens, als producten van effectieve socialisatie, hebben zich bij hen niet of in mindere mate ontwikkeld. Zij spijbelen of gaan niet meer naar school, zij zijn werkloos en hebben weinig bindingen met conventionele personen in hun directe omgeving, zogenaamde 'significant others’. Kortom, ze hebben weinig te verliezen met crimineel gedrag. Integendeel, jongeren plegen delicten vanwege de inkomsten, het avontuur en de spanning van het moment. Op een bepaalde leeftijd zijn jongeren bovendien zeer gevoelig voor het oordeel van leeftijdgenoten (JungerTas, 1985; Bruinsma, 1985: 15; Werdmölder, 1990; Kolthoff, 2012: 19, 20). Hirschi onderscheidt vier aspecten van sociale bindingen met de conventionele samenleving. Het eerste element is attachment ofwel emotionele gehechtheid, dat verwijst naar gevoeligheid voor het oordeel van anderen. Voor een adolescent houdt dat onder meer in dat een goede relatie met je ouders, vrienden en leraren een remmend effect heeft op crimineel gedrag. Het tweede element is commitment ofwel betrokkenheid. Dit element verwijst naar het rationele element van de binding. Veel mensen gehoorzamen de regels, gaan naar school of naar de kerk of moskee, omdat ze bang zijn voor de negatieve gevolgen bij overtreding. Als derde element noemt Hirschi involvement ofwel gebondenheid. Iemand voelt zich gebonden als hij naar school gaat, vast werk heeft, veel tijd investeert in zijn familie en zijn vrije tijd doorbrengt in sport- en hobbyclubs. Het vierde element beliefs, ofwel overtuigingen, houdt in dat iemand gelooft in de conventionele normen en waarden van de samenleving. Ook religie kan van invloed zijn op het gedrag. Naarmate een persoon gelooft in de algemeen aanvaarde en religieuze normen zal hij de regels ook respecteren. Voor alle vier elementen geldt dat de sociale bindingen sterk of zwak kunnen zijn. Personen met zogenaamde zwakke bindingen laten zich niet afschrikken door afkeurende reacties of zijn er minder gevoelig voor. Zij zijn eerder geneigd tot crimineel en afwijkend gedrag. Tussen het kúnnen en de bereidheid tót crimineel gedrag is echter nog een grote stap. Andere voorwaarden spelen ook een rol, zoals de omgang met criminele vrienden, durf en vaardigheden en de ondersteuning van gelijkgestemden. Ook blijken schoolgaande jongeren eerder gevoelig voor informele sancties en morele afkeuring door personen uit de directe omgeving dan de dreiging met formele sancties (Box 1981: 123-150; Bruinsma 1985: 12-15; Paternoster, 1989). Het model van Hirschi is goed bruikbaar voor ons onderzoek. Immers, de door Hirschi genoemde elementen, zoals gehechtheid, betrokkenheid, gebondenheid en overtuigingen, zijn aspecten die van belang zijn in de wijze waarop de Herstelling te werk gaat; namelijk het bereiken van gedragsverandering door middel van een agogische route door te confronteren, corrigeren en disciplineren. Het doel van deze werkwijze is het opheffen van persoonlijke belemmeringen die het aangaan van sociale bindingen met belangrijke instituties en personen in de weg staan. Op alle vier, hierboven genoemde elementen (attachment, commitment,
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 8 van 27
involvement en beliefs) kunnen werkmeesters van invloed zijn. Werkmeesters gaan een emotionele band aan met de deelnemers, zij wijzen op de regels en de gevolgen ervan bij het niet nakomen, zij bieden een structurele gedragsbesteding in kleine groepen met een grote sociale controle. Als volwassene kunnen zij bovendien een brug slaan tussen de wereld van de straat en de conventionele samenleving. Al in de jaren zeventig heeft de socioloog David F. Greenberg (1977) gewezen op het probleem dat uitsluiting van jeugdigen uit de wereld van werkende volwassenen een structurele bron vormt voor crimineel gedrag. 3 De uitdaging - volgens de psycholoog Vrooland (2011: 68) de kern van het werk van de Herstelling - is om extrinsieke motivatie (iets doen omdat het door anderen wordt opgelegd) om te buigen tot intrinsieke motivatie (iets doen omdat je het zelf wilt). In sociologische termen zou men kunnen beweren dat externe beheersing van het gedrag door internalisering en socialisatie wordt omgezet in persoonlijke zelfbeheersing. De werkmeester vervult in dit proces van gedragsverandering een belangrijke rol. Bij de interpretatie van de gegevens maken we ook gebruik van het zelfregulatie-model van de psycholoog en agoog Gerard Donkers (2003). Zijn methode houdt in dat begeleiders worden aangemoedigd om ' mensen op een voorzichtige of confronterende manier (te) ondersteunen om zichzelf te helpen' (Donkers, 2008: 27). Doel hiervan is om het handelingsvermogen van de betrokkenen te versterken. Het ontwikkelen van de werknemerscompetenties vertoont overeenkomsten met dit model. Immers, in de dagelijkse praktijk tracht de werkmeester het zelfregulerend vermogen van de deelnemers te activeren en te versterken. Deelnemers hebben bijvoorbeeld geen duidelijke of onrealistische verwachtingen over wat ze willen worden, ze zijn vaak niet in staat hun eigen positie goed in te schatten en ze hebben moeite om normale relaties met anderen aan te gaan. Dat kan leiden tot verzet en agressief gedrag.
3
'Among the structural sources of adolescent crime ... the exclusion of juveniles from the world of adult work plays a crucial role' (Greenberg, 1977: 211).
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 9 van 27
4
Doelgroep, programma en werkwijze van de Herstelling De doelgroep, in meerderheid jongens en jong volwassenen van allochtone afkomst, zijn langdurig zonder werk en/of hebben een zeer onregelmatig arbeidsverleden. Als zij gedurende een maand niet in staat zijn om op eigen kracht werk te vinden, komen zij - met behoud van uitkering - in aanmerking voor het traject van de Herstelling. De meesten hebben een grote weerstand ontwikkeld tegen alles wat met scholing te maken heeft. Die weerstand is, aldus een constatering in een TNO-rapport, het gevolg van het ‘niet kunnen’, ‘niet durven’, ‘niet-weten’ en ook ‘niet-willen’ (Smit e.a. 2005: 10,11). Faalangst, onzekerheid en geen zelfvertrouwen, vaak op grond van negatieve ervaringen, liggen hieraan ten grondslag. 4 Een werkmeester zegt bij voorbeeld over de deelnemers: 'Die jongens zijn heel kwetsbaar. Ze weten best wat er mis is met ze. Dat compenseren ze door geschreeuw en intimidatie' (Jaarverslag Stichting Herstelling, 2008: 11). Een groot aantal deelnemers (tussen 70 tot 80%) staat geregistreerd in de politie- en justitieregisters, in de meeste gevallen vanwege geweld- en vermogensdelicten. Het gedrag van deelnemers wordt vaak gekenmerkt door negatief gewoontegedrag, zoals kwaad worden als iemand kritiek op je heeft, blowen en drinken, niet kunnen omgaan met autoriteit, provocerend gedrag, achterdocht en wantrouwen (Vrooland, 2011: 80-84). Vele jongeren kampen bovendien met problemen in de persoonlijke en huiselijke sfeer. Een wat oudere werkmeester zegt over hen: ‘Ik zie nu hoeveel sores ze hebben, hoe ingewikkeld het is. Elke jongen heeft een rugzak vol shit.’ De deelnemers aan het re-integratieproject van het werkbedrijf de Herstelling worden aangeleverd door de Dienst Werk en Inkomen (DWI). Op basis van oriënterende gesprekken met de klantmanagers van DWI zijn ze ingedeeld in trede drie, dat wil zeggen dat zij in principe bemiddelbaar en geschikt zijn voor arbeidsactivering. Deelnemers zijn verplicht tot deelname, vanwege het risico van korting op de uitkering. De Herstelling, als onderdeel van DWI, heeft de uitkering in eigen beheer. Dat maakt het mogelijk het middel te gebruiken als stok achter de deur. We betreden hiermee het 'commitment-domein', waarbij jongeren een rationele afweging maken in hun houding en gedrag. Korting op de uitkering heeft immers invloed op hun financiën. De dreiging met korting vindt in eerste instantie plaats aan de kop van het traject, als onderdeel van de te beïnvloeden extrinsieke motivatie. Gedurende het traject wordt het middel prudent ingezet, met als doel dat deelnemers aan het traject in de pas blijven lopen. Korting kan bijvoorbeeld plaatsvinden bij herhaaldelijk niet op tijd komen en bij ongeoorloofd wegblijven. Het middel wordt alleen toegepast na een waarschuwing, waarbij een deelnemer de mogelijkheid heeft tot verweer. Sommige potentiële deelnemers blijken niet gevoelig voor korting op hun uitkering, hetgeen kan inhouden dat zij andere, vaak illegale inkomsten hebben. Maar ook zij laten zich in hun gedrag leiden door rationele overwegingen. Met ingang van januari 2013 is de mogelijkheid van de korting op de uitkering ook wettelijk geregeld. 5 Er vinden voorafgaand aan het traject gesprekken plaats met consulenten. De deelnemers aan het traject krijgen te horen dat niet langer hun persoonlijke eisen, wensen of 4 De weerstand tegen scholing moet niet worden verward met het fenomeen ‘reactance’. Reactance kan worden beschouwd als een normale reactie op een situatie waarbij iemands vrijheid, autonomie, wordt beknot of bedreigd. Het treedt op bij iedereen ongeacht leeftijd, afkomst, klasse, culturele achtergrond of ontwikkelingsniveau. Het verschil tussen reactance en weerstand is overigens niet altijd duidelijk vast te stellen. Vaak blijkt dat pas gaandeweg het contact. 5 Persoonlijke mededeling van Youri van der Lugt, directeur van het werkbedrijf Herstelling.
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 10 van 27
verwachtingen centraal staan. Dit is geen onbelangrijk punt, omdat veel werkloze jongeren aangeven dat ze geen goede baan kunnen vinden, omdat hun profiel niet voldoet of dat werkgevers te hoge eisen stellen of discrimineren (Savornin Lohman en Ling Liem, 2012: 19). De normen en verwachtingen van de maatschappij en toekomstige werkgever staan in de gehanteerde methode van de Herstelling centraal. Dat kan inhouden dat bepaalde deelnemers hun ambities over wat ze willen gaan worden, moeten bijstellen. Een groot aantal heeft niet alleen een irreëel beroepsbeeld, maar ook een verkeerd beeld van het stelsel van sociale uitkeringen. Dat blijkt bij voorbeeld uit onderstaande casus: Casus 4 (groep 1): Profiel deelnemer: heel kieskeurig, niet open voor ander werk dan wat hij in zijn hoofd heeft gezet, bijvoorbeeld automonteur. Dat is een beroep met hoog aanzien in zijn vriendenkring. Aan hem wordt verteld dat hij ook open moet staan voor aanverwante beroepen zoals werken bij het banden servicestation, uitlaatreparatie, etc. Daarop antwoordt hij: 'ik wil geen uitlaat repareren, niet lassen, daarom is dat hier tijdsverspilling voor me, wat jullie hier doen ... ik heb recht op de uitkering ... we zijn hier niet in Afrika, man!' De deelnemers aan het project de Herstelling moeten bij de start van het traject een reglement met gedragsregels in tweevoud ondertekenen. Er vindt, met instemming van de deelnemers, ook een screening plaats van contacten met justitie en politie. Deze screening, anders dan politie-informatie, is gebonden aan wettelijke regels. De verkregen informatie wordt als zeer nuttig ervaren, omdat men ‘op deze wijze beter geïnformeerd is over de achtergrond van deelnemers in relatie tot gedrag en veiligheid’. Men wil bijvoorbeeld weten of iemand vuurwapengevaarlijk is. In zoverre van toepassing kunnen de deelnemers door de speciaal aangestelde coördinator Veiligheid worden aangesproken op hun gedrag. Zo nodig wordt samengewerkt met de reclassering, bureau jeugdzorg en hulpverlening. Alle deelnemers worden opgevangen in een Instroomunit. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 25 jaar. Met uitzondering van de vakantiemaanden vindt er tweemaal per maand een instroomunit plaats. De eerste voorlichtingsbijeenkomst vindt plaats op het Leer Praktijk Centrum in Amsterdam Zuidoost. Na een uitbreide voorlichting krijgen de deelnemers gedurende tien dagen, op een speciaal daarvoor ingericht fort, een introductieprogramma. In deze periode wordt bekeken wie men precies voor zich heeft en wat een deelnemer wel en niet kan. Ook worden de huisregels in begrijpelijke taal, en met de nodige humor van de werkmeester, uitgelegd. De deelnemers krijgen te horen dat zij elke dag precies om acht uur in werkkleding klaar moeten staan. Bij aanvang van het project krijgen de deelnemers werkschoenen en werkkleding. In het geval van ziekte of andere geldige redenen moeten ze zich telefonisch afmelden. Het juiste adres moet worden doorgegeven, want er worden ook huisbezoeken afgelegd. ‘Ben je niet thuis, dan heb je een probleem ....’ Alleen al het simpele huisadres kan problemen geven. Casus 1 (groep 1): Op de simpele vraag “wat is je adres?” komt de deelnemer met een heel ingewikkeld verhaal als antwoord: hij staat ingeschreven bij zijn vriendin, maar eigenlijk woont hij nu bij zijn moeder, want zijn vriendin heeft hem er uit geschopt. Soms woont hij ook bij zijn vader, maar hij heeft met vader gevochten ... eigenlijk wil hij het liefst op zichzelf gaan wonen, maar ... De jongeman wordt door de werkmeester op de instroomunit onderbroken met de opmerking dat alleen de postcode van zijn adres nodig is. Hij weet dat niet uit zijn hoofd, maar zal het morgen brengen. Hij is geboren
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 11 van 27
in Nederland, heeft op een paar scholen gezeten en niets afgerond. Hij heeft een dochter, ruzie met ex-vriendin, etc. Vanaf het begin wordt aan het aspect van 'op tijd komen op het werk' sterk de nadruk gelegd. Dat is nog niet zo simpel, zoals uit onderstaande observatie blijkt. Tijdens onze periode van observatie komen twee deelnemers, met de headphones op hun oren, om 10.35 uur aanslenteren. Ze hadden zich om 8.00 uur 's ochtends moeten melden voor de voorlichtingsbijeenkomst. Het excuus luidt: ‘ik heb me verslapen’. De werkmeester, die de voorlichting geeft, reageert niet. Dit soort zaken wordt gerapporteerd aan de consulent, die daar verder mee aan de slag gaat. Vervolgens verscheurt een van de twee deelnemers het inschrijfformulier met de opmerking: ‘dit heeft toch geen zin’. De werkmeester reageert in de trant van: ‘niet heel netjes, hè?’ In een gesprek blijkt dat de deelnemer het formulier heeft verscheurd omdat hij niet kan lezen. Voor de groep van andere deelnemers wilde hij zijn onkunde verbergen door het formulier door te scheuren. Het is niet onbelangrijk om vast te stellen dat provocerend gedrag ook een middel kan zijn om de eigen gebreken, waarvoor men zich schaamt, te verbergen. In de Instroomunit van september 2011 wordt aan de deelnemers aan de hand van een vragenlijst gevraagd naar hun motivatie. Eén van de vragen luidt: ‘Wat moet de Herstelling/DWI voor je doen zodat je het traject succesvol kan afronden?’ De deelnemers geven de volgende antwoorden: ‘Goed laten leren, leren hoe je moet werken, zodat je het begrijpt hoe je dat moet doen; discipline bijbrengen wat ik niet heb, druk op mij zetten; het is goed dat de uitkering wordt gekort, want anders ga ik nooit werken; duidelijkheid bieden over hoe je dingen voor elkaar moet krijgen; bij de beroepskeuze helpen.’ Er kwam een kritische, opstandige reactie: ‘niks moet de Herstelling voor me doen, dit is tijdsverspilling, ik leer hier niks.’ Op de vraag: ‘Wat moet je zélf doen tijdens dit traject om het succesvol af te ronden?’ volgen nog een aantal sociaal wenselijke antwoorden. Maar wederom één kritische reactie, naar we aannemen van dezelfde persoon. ‘Goede inzet, bezighouden, gehoorzaam aan de werkmeester; zich aan de regels houden; inzet tonen, altijd aanwezig zijn; gemotiveerd zijn, goed werken; teamwerken, geen ruzie maken' en 'tegen mijn zin in werken want anders korten ze mijn uitkering.’ De introductiegroep van september 2011 is intensief gevolgd. Van de 28 door DWI aangemelde personen, zijn op de eerste dag van het introductieprogramma slechts 13 personen daadwerkelijk aanwezig. Hiervan zijn 7 personen op de derde dag niet meer komen opdagen. Volgens een werkmeester is met name de derde dag kritiek. ‘Eerste dag is het wennen, de tweede dag is het nog even aanzien en de derde dag meldt men zich ziek.’ In alle gevallen vindt een terugrapportage plaats aan de klantmanager van DWI. Wanneer blijkt dat een deelnemer zich bewust onttrekt van de verplichting actief mee te werken aan het reintegratietraject, kan hij op zijn uitkering worden gekort met 30 procent. De sanctie kan maximaal oplopen tot drie maanden uitsluiting van de uitkering. Is deze hoge uitval van aangemelde personen uniek? Nee, zo wordt ons verteld door de werkmeesters. Het beeld komt ook overeen met een uitgevoerde tweede check. In de
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 12 van 27
Instroomunit van juni 2012 zijn er van de 38 aangemelde personen slechts 11 personen komen opdagen. Hiervan zijn 4 á 5 personen in het traject blijven 'hangen'. De aangemelde deelnemers aan het traject vallen om verschillende redenen af. De deelnemers zijn onvoldoende gemotiveerd, ze zijn op vakantie in Suriname of Marokko of een deelnemer heeft persoonlijke problemen thuis. In feite houdt dit in dat zij niet behoren tot de categorie van trede drie, omdat ze niet ‘re-employable’ zijn. Het laatste is een voorwaarde om te kunnen participeren binnen het project van de Herstelling. Sommige deelnemers worden uiteindelijk doorverwezen naar beter aansluitende trajecten, zoals het project ‘Amsterdamse Bos’ voor de oudere deelnemers of naar het re-integratieproject ‘Pantar’ voor deelnemers die, vanwege fysieke of mentale problemen, zijn aangewezen op een plek binnen de sociale werkvoorziening. Het volgen van de deelnemers die in een latere fase afvallen is moeilijk, omdat dit buiten de reikwijdte van de administratie van de Herstelling valt. Voor degenen die blijven participeren in het project worden de leefregels van meet af heel duidelijk aangegeven. De mobieltjes moeten worden opgeborgen in een persoonlijke kluis. Deelnemers mogen niet drinken en blowen, geen IPods in hun oren hebben en op de werkvloer wordt Nederlands gesproken. De petten moeten af en het te lange haar moet in een haarnetje worden opgeborgen. De deelnemers worden ook vertrouwd gemaakt met de veiligheidsvoorschriften, rommel moet meteen worden opgeruimd en jongeren leren voorzichtig met de apparaten om te gaan. Praktische zaken moeten op de 'vrije dag', dat wil zeggen op de vrijdag, worden geregeld. De tweede dag van de introductie worden de deelnemers met een personenbusje naar een van de forten gebracht. Daar moeten ze onder begeleiding van werkmeesters een aantal opdrachtjes maken. De eerste gebreken komen dan al gauw aan het licht. Om te kunnen timmeren moet je immers kunnen rekenen en ruimtelijk inzicht hebben. En als je hoogtevrees hebt, heeft het geen zin om te kiezen voor het vak schilderen. Ook worden de deelnemers wederom vertrouwd gemaakt met de Arbo veiligheidsvoorschriften. Alle activiteiten in het kader van de re-integratie vinden plaats op de werkplaats. De werkplaats staat model voor intensieve samenwerking tussen de werkmeester en de deelnemers aan het project van de Herstelling. Het is een stabiele omgeving met veel structuur en duidelijkheid. Het werk vindt plaats in een informele, ongedwongen sfeer. De werkmeester heeft de leiding. Hij controleert, corrigeert en motiveert. In deze omgeving moeten deelnemers hun oude gedragspatronen loslaten en nieuwe vaardigheden eigen maken. De werklocaties zijn bij voorkeur gevestigd in prikkelarme omgevingen, in de natuur en buiten de stad. De forten van de Stichting Herstelling, rondom Amsterdam, zijn wat dat betreft ideaal. Dagelijks worden de deelnemers met personenbusjes naar de verschillende locaties gebracht. De confrontatie met een veranderende omgeving, de vertrouwensrelatie met een vaste begeleider en het gezamenlijk verkeren in dezelfde omstandigheden zijn belangrijke elementen bij dit type projecten gericht op gedragsverandering (Van der Ploeg, 2011). De werkplaats fungeert als een alternatieve werkplek, waarbij niet zozeer de productie maar het leerproces centraal staat. Vanwege de intensieve persoonlijke begeleiding kan de groep niet al te groot zijn, hooguit zes tot acht personen. Ook tijdens het traject kunnen nog tal van conflicten voorkomen, omdat een deelnemer onvoldoende zicht heeft op de realiteit. In zo'n geval vinden de gesprekken niet meer plaats met de werkmeester, maar met de consulent. Deze consulenten zijn werkzaam op de locatie van de Herstelling.
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 13 van 27
Casus cliënt (groep 1): Cliënt heeft een brief gekregen met daarin de melding dat zijn uitkering mogelijk gekort gaat worden, vanwege herhaaldelijk niet op tijd komen. Reactie van cliënt: ‘je hebt mijn geld gestolen.’ Consulent: ‘We, de Herstelling, zijn al heel lang bezig om je op eigen benen te krijgen. Ik vind dat je veel te weinig inzet voor wat we afgesproken hebben. Je kwam te laat en het busje was al vertrokken naar het fort. Je hebt van mij een routebeschrijving gekregen over hoe je met het openbaar vervoer naar het fort kunt komen. Dat hebben we zo afgesproken.’ Reactie van cliënt: ‘Nee, zo werkt het niet, we hebben niets afgesproken’ (op hoge toon). ‘Wat je zegt slaat nergens op, je moet niet liegen, vriend!’ Nadere uitleg van consulent: ‘Cliënt denkt dat hij door de Herstelling alsnog met de auto naar het fort had moeten worden gebracht. Bovendien zegt hij dat de routebeschrijving niet goed was, want de bus kwam helemaal niet op die halte waar hij stond te wachten. In ieder geval ligt de schuld zeker niet bij hem.’ Reactie van cliënt: ‘jullie hebben me niet gebracht.’ Reactie van consulent: ‘welke werkgever, denk je, zorgt ervoor dat er een taxi klaar staat om naar je werk te brengen omdat je te laat was? Een echte werkgever brengt je niet naar je klus vanuit het hoofdkantoor, dus daarom werd je hier ook niet betutteld. Je moet zelf de weg kunnen vinden.’ In geval van gemelde ziektes kunnen de deelnemers op het opgegeven woonadres worden gecontroleerd. De huisbezoeken worden door twee werknemers van de Herstelling afgelegd. Dat kan leiden tot meer en betere informatie over de sociale achtergronden van de deelnemers. Soms blijken de ouders of andere familieleden helemaal niet te weten dat hun zoon of broer in een traject zit van de Herstelling. In bepaalde gevallen blijkt zelfs dat de familie niet op de hoogte is van de precieze verblijfplaats van hun zoon. De laatste jaren wordt een toename geconstateerd van jongeren met hinderlijk straatgedrag (schelden, vechten, brutaal gedrag) en individuele gedragsproblemen, soms mede het gevolg van een laag IQ. In zo'n geval worden deelnemers voor een meer uitgebreide observatie geplaatst in het diagnosecentrum De Zeehoeve. Het motto van De Zeehoeve luidt: ‘kansen en beperkingen van de deelnemers beter in kaart brengen.’ Het gebeurt regelmatig dat medewerkers van De Zeehoeve te maken krijgen met extreem geweld. Casus 3 (groep 1): Op het diagnosecentrum De Zeehoeve heeft deze deelnemer een medewerker met een mes bedreigd. De deelnemer was dronken. Hij is verslaafd aan alcohol. De deelnemer moet beseffen dat hij hulp nodig heeft en dat hij sommige dingen niet alleen kan. Het probleem is bij hem de combinatie van alcohol en agressie. Hij heeft er moeite mee om met Jellinek (afkickkliniek) afspraken na te komen. Over de medewerker die hij bedreigd heeft, zegt hij: ‘Die man weet dat hij fout zit. Er is geen aangifte gedaan, omdat hij mij geprovoceerd heeft.’ De deelnemer is er zonder aangifte bij de politie vanaf gekomen, alleen maar met een boete van 300 euro. Hij heeft veel antecedenten en contacten met de politie gehad. Bijna alle incidenten hebben met bovenmatig gebruik van alcohol te maken. Hij zegt: ‘de klantmanager maakt me ook soms boos. Waarom moet ik naar de Jellinek-kliniek. Ik heb toch geen probleem met alcohol? Ik drink alleen als ik gefrustreerd ben, man.’
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 14 van 27
Op het diagnosecentrum De Zeehoeve, dat zeer geïsoleerd ligt in de buurt van Diemen, krijgen jongeren na twee maanden een advies voor een passend leerwerk- of zorgtraject. Dit gebeurt aan de hand van tests en een oriëntatiecyclus. Het komt ook voor dat wordt vastgesteld dat een deelnemer niets bijzonders mankeert. Op het diagnosecentrum hebben ze geconcludeerd dat zijn IQ in orde is. Hij mankeert niets, maar deelnemer vertoont wel probleemgedrag. Hij heeft ook geen doorzettingsvermogen. Verder heeft hij schulden van €4.000 tot €5.000 uit de periode dat hij op zichzelf woonde. Aldus de deelnemer: ‘Soms heb ik van die dagen, man, dat ik me niet lekker in mijn hoofd voel en daarom wil ik een eigen plek hebben!’ Hij vertelt zelf dat hij liever gaat werken dan in de uitkering te zitten: ‘daar word je niet goed van om op uitkering te leven je hele leven, ik ga liever werken, man!’ Binnen de Herstelling is veiligheid een belangrijk thema, niet alleen voor het personeel (werkmeesters, consulenten en administratief personeel), maar ook voor de deelnemers. In 2011 is de algemene beveiliging van het Leer Praktijk Centrum in handen gekomen van een particuliere beveiligingsorganisatie. Het is ook zinvol te kijken naar de gemelde incidenten, die hebben plaatsgevonden binnen het Leer Praktijk Centrum en op de forten Gedurende de jaren 2009, 2010 en 2011 heeft een incidentenregistratie plaatsgevonden. In 2009: 52 incidenten; in 2010: 48 incidenten; 2011: 44 incidenten. Deze incidenten leiden in de regel niet tot een Proces Verbaal. In 2011 was sprake van 44 incidenten, met 79 componenten. Daarbij moet men denken aan verbale agressie (22 maal), overtredingen reglementen (16 maal), werkweigering (11 maal) en vermissing c.q. ontvreemding (10 maal). In 6 gevallen was sprake van lichamelijke agressie tegenover de leiding of andere deelnemers. In één geval is een deelnemer na bedreiging van een consulent verwijderd. Blijkend uit de aantallen per locatie vinden de incidenten vooral plaats aan het begin van het traject, dat wil zeggen binnen de behuizing van het Leer Praktijk Centrum (Zondervan: Interne notitie, 2011).
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 15 van 27
5
De rol van werkmeester In het proces van re-integratie spelen werkmeesters een cruciale rol. De dagelijkse contacten zorgen voor het ontstaan van een vertrouwensrelatie tussen deelnemers en werkmeester. Hij is ook een figuur die kan zorgen voor affectieve bindingen met de deelnemers, hetgeen een absolute voorwaarde is voor constructieve gedragsverandering. Jongeren moeten gevoelig worden voor het oordeel van de werkmeester (het 'attachment-domein'), hetgeen pas plaatsvindt op basis van een vertrouwensrelatie. Uit ons onderzoek blijkt ook de gedrevenheid van de werkmeesters. Ze geloven in de mogelijkheden van de deelnemers, maar ze maken ook duidelijk dat iedereen kán werken. Aldus een werkmeester: ‘iedereen kan een schoffel vasthouden.’ Een andere werkmeester zegt: ‘het mooie van dit werk is dat je energie in de mensen mag steken. Je mag tijd nemen om de deelnemers op te voeden.’ Werkmeesters zijn blij met kleine successen, ze nemen werk mee naar huis, maar zo min mogelijk ballast. Ze willen ook niet op de hoogte zijn van wat een deelnemer allemaal op zijn kerfstok heeft. Wel willen ze weten of iemand vuurwapengevaarlijk is, om te voorkomen ‘dat je foute grapjes maakt’. Ook zijn ze geïnteresseerd in de thuissituatie van de deelnemers, want in zo'n geval kunnen ze iemands gedrag ook beter begrijpen. Veel Surinaamse deelnemers, aldus een door ons benaderde werkmeester, zijn gestrest, omdat ze problemen hebben met hun woonsituatie. De werkmeesters zijn zich ervan bewust dat ze invloed kunnen uitoefenen op het gedrag van de deelnemers, maar dat ze daar op gepaste wijze mee moeten omgaan. Aangezien veel deelnemers gevoelig zijn voor de groepsdruk, is het bijvoorbeeld raadzaam om iemand even apart nemen. Je kunt dan om uitleg te vragen naar aanleiding van een bepaalde oververhitte reactie. De werkmeesters geven wel aan kennis te missen over psychiatrische ziektebeelden om bepaald gedrag tijdig te kunnen herkennen. Bij twijfel worden jongeren naar het diagnosecentrum De Zeehoeve verwezen. ‘Maar mensenkennis hebben we hier zeker,’ laat een van de geïnterviewde werkmeesters weten. Wat de algemene werkzaamheden van de werkmeester aangaat, kunnen we een drietal domeinen noemen: 1) het corrigeren en disciplineren van de deelnemers; 2) het overbrengen van kennis en vaardigheden; 3) een brug slaan tussen de volwassen, burgerlijke cultuur en de wereld van de straat. 6 We zullen de domeinen wat preciezer beschrijven. Ad. 1) Confronteren en disciplineren staan in het proces van gedragsbeïnvloeding centraal, maar wel vanuit een houding van afstandelijke betrokkenheid. Het vraagt om een actieve, alerte houding. Een werkmeester moet de hele dag scherp zijn en er bovenop zitten. In een gesprek met een leidinggevende van het project de Herstelling wordt dit principe nog eens uitgelegd. ‘Je moet slecht beginnen en meteen de confrontatie aangaan. In het veld wordt hoog opgegeven over enthousiasmeren, de talenten van de jongens ontdekken, door de confrontatie te vermijden. Dat is niet goed, want dan ga je het probleem juist uit de weg. Je moet er bovenop zitten. Wij motiveren de jongens juist, door ook de confrontatie aan te gaan. Wij zijn daar heel alert op. Rust in de tent is niet voldoende, want ook het tempo van de werkzaamheden moet omhoog. Je moet doorgaan met het tempo op te schroeven, want 6 We kunnen nog een vierde taak benoemen, zeker in die gevallen waarbij werkmeesters te maken krijgen met criminele jongens van de 'top-600' in Amsterdam. Dit houdt in: 4) de ontwikkeling van een individueel en sociaal geweten. Ons onderzoek heeft zich hierop niet gericht, omdat deze categorie jongeren pas later in beeld zijn gekomen.
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 16 van 27
deze jongens denken heel snel dat zij hun best hebben gedaan. Néé, dat is onvoldoende, want het tempo op een werkplaats of een fabriek ligt ook veel hoger. Het doel is steeds een werknemer af te leveren die in een normaal bedrijf kan functioneren.’ Dat vergt in de praktijk om veel correcties en geduld. Hieronder volgt een observatie uit groep 1: Deelnemer ontwijkt het echte aanpakken bij het werk. Hij loopt vaak heen en weer, is bovendien veel te langzaam en heeft er zichtbaar geen zin in. Zijn stoffer, nodig bij schilderen om eerst het oppervlak schoon te maken, heeft hij de vorige dag laten liggen onder een boom. Hij gaat ernaar op zoek, loopt traag en dagdroomt. Zonder gericht op zoek te zijn naar de stoffer, blijft hij staan onder de boom. Na ongeveer 20 minuten dagdromen merkt hij dat de werkmeester naar hem kijkt. Dan komt hij langzaam in beweging. Intussen zijn de andere deelnemers verder gegaan met het opbouwen van de steiger. Deelnemer vraagt of het niet tijd is om te pauzeren. Er moet steeds een juiste balans worden gevonden tussen een harde, confronterende, disciplinerende en een zachte, faciliterende en ondersteunende aanpak. Dit moet leiden tot mobilisering en versterking van het zelfregulerend vermogen van de deelnemers. Het komt vaak neer op intuïtie om te weten hoe, op welke wijze en wanneer iemand gecorrigeerd moet worden. Een werkmeester moet ook beschikken over een beetje balgevoel, waarbij humor heel goed kan werken. Hieronder een sprekend voorbeeld. Nadat een deelnemer van de Herstelling voor de vijfde keer er niet in slaagt een bitumen matje om een luchtkoker te maken, zegt een werkmeester tegen zijn pupil: ‘Jongen, ik word verdrietig van je.’ En hij doet het nog een keer voor. Niet meteen een bestraffende toon aanslaan, want dat zijn ze gewend. Alleen maar ‘Goed zo!’ is ook onvoldoende. Deze activerende, confronterende aanpak wijkt af van het gangbare agogische model binnen de hulpverlening, dat nog uitgaat van de wensen en verwachtingen van de gemotiveerde cliënt. Werkmeesters stralen een houding uit van ‘niet lullen maar poetsen’. Veel jongeren zijn van huis uit gewend te worden gestraft, maar niet om te worden gecorrigeerd. Het ter plekke corrigeren gebeurt op basis van wederzijds vertrouwen en, niet onbelangrijk, op de juiste toon. ‘Hup, vriend, aan je werk. Pauze is al lang voorbij’, straalt gezag en vertrouwen uit. De deelnemers leren de consequenties van ingesleten negatief gewoontegedrag. Daar worden ze op aangesproken. Een werkmeester moet ook tegen een stootje kunnen, want soms wordt hij door één van de deelnemers uitgedaagd. De vraag is dan: ‘Hoe zal hij reageren?’ In de vorige paragraaf hebben we daarvan al een voorbeeld gegeven. Ad. 2) Het werkproces kent ook een inhoudelijke kant. Het overdragen van kennis en vaardigheden is de tweede taak van de werkmeester. Nog belangrijker is het leren van werknemerscompetenties, want binnen dit traject leren de deelnemers geen vak. Dat neemt niet weg dat veel jongeren eraan deelnemen met het idee dat zij iets leren dat noodzakelijk is voor hun verdere beroepsvorming. Er is sprake van een opklimmend niveau van aan te leren vaardigheden. Een teammanager van de Herstelling noemt enkele gehanteerde strategieën. ‘Werken moet worden omgezet in vaardigheden, die worden geleerd op de werkvloer. Dat begint met het verrichten van eenvoudige werkzaamheden zoals slopen, opruimen, snoeien en bestraten. Gedurende deze periode wordt al doende gewerkt aan de ontwikkeling van belangrijke competenties zoals een positieve werkhouding, op tijd komen (misschien wel het moeilijkste onderdeel), leren samenwerken, leiding accepteren, concentratie, motivatie en het ontwikkelen van zelfvertrouwen.’ Een deelnemer zal bijvoorbeeld vragen waarom juist hij de
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 17 van 27
rommel moet opruimen of de toiletten schoonmaken. Het antwoord zal zijn dat een werkgever dit ook kan vragen. Dit kost tijd en er is vaak uitleg nodig. Een werkmeester zegt erover: ‘Ze komen uit de wereld van de straat waar alles heel snel gaat. Het leren van een vak gaat echter langzaam.’ Ook moeten jongeren hun taalgebruik aanpassen. Een reactie als ‘Hé klojo, rot op!!’ wordt niet gepikt. In een normale werksituatie leidt dat tot conflicten, soms zelfs tot ontslag. Vaardigheden leren en plezier hebben in het werk gaan vaak samen. Een jongeman krijgt nieuwe taken opgedragen, die steeds een stukje uitdagender zijn - dat wordt ‘chaining’ genoemd (Aalsma, 2011: 123). De deelnemers krijgen geleidelijk ook het gevoel van: ‘ik voel me ergens welkom; ik word begrepen; het is ook nog gezellig.’ De continue feedback, aanmoedigingen en gesprekjes leiden tot gewenning en verdere stappen, zowel op sociaal als inhoudelijk gebied. Ad. 3) Als derde optie is het de taak van de werkmeester om een brug te slaan tussen de wereld van de jongeren en die van de volwassenen. De socioloog Robert Putnam (2000) spreekt in dit verband over ‘bridging’, ofwel ‘inburgering op microniveau’. 7 Er gaapt een kloof - sommigen spreken over een ravijn - tussen de werkvloer en de straat, maar ook tussen de gezinnen waar deelnemers uit afkomstig zijn en de Nederlandse maatschappij. Er is sprake van een groeiende kloof tussen de wereld van de ouders en die van hun kinderen. Vele, vooral allochtone, ouders hebben geen idee wat hun kinderen buiten de deur, op school en op straat, uitspoken. ‘Volgens hun op school heb ik problemen met vrouwelijke jufs.’ Deelnemer heeft één jaar op het ROC in Amsterdam-Noord gezeten, daarna is hij geplaatst op het Gaasterland College. Hij is van school verwijderd: ‘er was iemand die de boel fopte en ik heb de schuld gekregen.’ In deze periode is zijn opa overleden. Hij kan het zich niet meer precies herinneren, want zijn hoofd zat vol met persoonlijke dingen. Daarna is hij twee maanden op het ROC Amstelveen geweest in het 2e jaar op niveau 4. Vervolgens heeft hij twee jaar wat rondgehangen. Tussen 2006-2009 heeft hij gewerkt in een wasserette in Amsterdam-Oost. In 2009 is hij via een uitzendbureau gaan werken in het magazijn van Vroom en Dreesmann. Uiteindelijk is hij weer zonder werk geraakt. Zijn privéleven is niet stabiel. Deelnemer heeft schulden van rond €13.000 tot €14.000. Hij loopt ver achter bij de betaling van de belastingschulden en er zijn ook nog andere schulden. Omdat hij geen vaste woonplek had, heeft hij negen maanden met verschillende vrienden op straat geleefd. Hij drinkt geen alcohol. Af en toe gaat hij wel blowen. Zijn klantmanager bij het DWI vroeg hem: ‘wat zou je willen?’ Hij antwoordt: ‘Uit de shit geholpen worden.’ Daarmee doelt hij op de hoge schulden, zijn woonsituatie, het werk, enzovoort. Een paar keer tijdens de gesprekken wordt hij emotioneel en begint te huilen. Hij schaamt zich voor zijn huidige situatie. In zijn rol van coach vindt ook een vorm van motiverende gespreksvoering plaats, waarbij een werkmeester laat blijken iemand als persoon te willen accepteren, echter niet zijn of haar negatieve gedrag (Miller & Rollnick, 2002). Dit gebeurt in een confronterende stijl, zonder dat hij de pupil van zich vervreemdt of agressieve gevoelens ontlokt. De psycholoog Vrooland (2011: 184) noemt deze gehanteerde werkwijze: jongeren uit hun ‘comfort zone’ halen. Het 7 Robert Putnam maakt een onderscheid tussen ‘bonding’ en ‘bridging’. ‘Bonding’ gaat over sociale verbindingen tussen personen binnen groepen, terwijl ‘bridging’ slaat op het leggen van verbindingen tussen de verschillende groepen.
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 18 van 27
gaat erom dat jongeren inzien dat uitdagend en negatief type gedrag niet tot een positief resultaat leidt. De drie bovengenoemde domeinen staan niet los van elkaar. Integendeel, ze versterken elkaar. Heel concreet, elke dag en met veel geduld laat een werkmeester zien hoe je moet schilderen, timmeren of lassen. Hierdoor ontstaat een vertrouwensbasis. Indien jongeren dit inzien en zijn gezag accepteren, zullen zij ook meer open staan voor correcties en opmerkingen over hun gedrag. En als de vertrouwensband van voldoende niveau is, zullen de deelnemers ook een gewillig oor hebben voor meer algemene zaken. Een werkmeester moet ook toezien op de groepsdynamische processen, zowel in positieve als in negatieve zin. Als er te veel conflicten zijn, wordt een groep uit elkaar gehaald. Te veel jongeren van een bepaalde nationaliteit of etniciteit in de groep wordt als probleem ervaren. Een werkmeester moet bovendien oog hebben voor het interne groepsproces, in het bijzonder de positie van leiders in de groep. Bij negatief gedrag dien je de positie van een leider nooit belangrijker maken. Bij positief gedrag kun je zijn rol juist groter maken 'door hem een onderscheidend jasje' te geven. Op het werk is Nederlands altijd de voertaal. De volwassen, burgerlijke en Nederlandse cultuur is maatgevend, want een werknemer moet later in zo'n omgeving kunnen functioneren. Vorderingen in gedrag en werknemersvaardigheden worden beschreven in een wekelijks bijgehouden dossier. 8 Een werkmeester kan ook putten uit persoonlijke ervaringen − zogenaamde ‘zelf ontsluitende opmerkingen’. Soms voert de werkmeester zichzelf op als casus, waarbij hij vertelt over zijn eigen ervaringen als gewone arbeider of dat hij door het overlijden van zijn vader noodgedwongen moest gaan werken. ‘Ik kom zelf uit zo'n milieu. Je moet knokken om iets te worden. Niets gaat vanzelf.’ In deze rol fungeert de werkmeester als een surrogaatvader. Het coachen houdt ook in dat te hoge, niet-realistische verwachtingen worden rechtgezet en vertaald in meer realistische aspiraties. Dit geldt evenzeer voor aspiraties op crimineel gebied. Immers, niet iedereen kan een Holleeder worden. We begeven ons hier op het terrein van ‘beliefs’ uit de sociale integratietheorie van Hirschi. Zoals vermeld hebben veel jongeren een totaal onrealistisch beeld van de samenleving. Bij de vele informele gesprekken tijdens de lunch of onder het schuren, lakken of opmeten kunnen werkmeesters gesprekjes met de deelnemers aangaan. Dit soort gesprekken hebben tot doel dat soms ingesleten negatief gedrag en niet realistische opvattingen bij de deelnemers wordt bijgesteld. In deze rol kan de werkmeester zeer effectief zijn, tot ver na de beëindiging van het gekozen traject.
8 In dit dossier wordt gekeken naar 1. gedrag en persoon; 2. sociale vaardigheden; 3. werkhouding. Ook wordt een aanwezigheidsoverzicht bijgehouden. Op de eerste dag van de Testweek worden jongeren eerst zelf gevraagd de lijst in te vullen met diverse mogelijke antwoorden (van onvoldoende tot goed). Er wordt ook een Belbin-test afgenomen, met karakterisering van de diverse rollen (van bedrijfsman tot groepswerker).
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 19 van 27
6
Recidivevermindering Ter beantwoording van de derde sub-vraag hebben wij gekeken naar het aantal antecedenten van de deelnemers aan het re-integratieproject van het werkbedrijf Herstelling. Dat hebben we gedaan voor de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012. Voor elk jaar zijn op volstrekt willekeurige wijze 20 deelnemers, waarvan 10 positief en 10 negatief uitgestroomden, uit de bakken gehaald. Dit hebben we laten doen door een medewerker van de Herstelling, die niet bij het onderzoek is betrokken. De 80 personen zijn vervolgens gescreend op antecedenten, dat wil zeggen één jaar vóór, tijdens en één jaar ná het traject. Voor elk jaar hebben we twee categorieën gemaakt: 10 deelnemers die positief zijn uitgestroomd en 10 deelnemers die negatief zijn uitgestroomd. Onder ‘positieve uitstroom’ verstaan we dat deelnemers zijn doorgestroomd naar werk of een leerwerktraject. In het geval van ‘negatieve uitstroom’ heeft het traject niet geleid tot werk of een leerwerktraject. In dergelijke gevallen blijven de deelnemers afhankelijk van een uitkering. In onderstaande tabel zijn de resultaten in beeld gebracht. Aantal antecedenten van 80 deelnemers (één jaar vóór, tijdens en één jaar ná het traject) alsmede hun betrokkenheid bij geregistreerde delicten (als melder, getuige, aangever, benadeelde)
2009 2010 2011 2012 Totaal
Positief (10)
Eén jaar vóór het traject
3
Tijdens het traject
1
Eén jaar ná het traject
6
Betrokkenheid: vóór, tijdens, ná
0–2-6
Negatief(10)
4
2
6
0–3-8
Positief (10)
8
6
0
8–5-3
Negatief(10)
17
7
9
17 – 0 - 11
Positief (10)
12
0
5
22 – 7 - 5
Negatief(10)
10
0
12
19 - 3 - 8
Positief (10)
6
0
2
6-2–2
Negatief(10)
11
0
2
17 -2 - 8
80 deeln.
71
16
42
89 – 22 - 51
We kunnen vaststellen dat de periode op het traject de Herstelling een positief effect heeft gehad op de vermindering van de recidive. Er is sprake van een vermindering van 41% van de geregistreerde delicten in het jaar ná het afsluiten van het traject. Ook kunnen we vaststellen dat deelname aan het traject een remmende werking heeft op het strafbare gedrag van de deelnemers, in vergelijking met de periode ervóór en de periode ná hun participatie. Dit geldt zowel voor de strafbare feiten als hun betrokkenheid bij andere delicten. Op dit punt kunnen we verwijzen naar het ‘involvement-domein’ van de theorie van Hirschi. Dit houdt in dat jongeren door hun werkzaamheden en participatie gedurende het traject op de Herstelling geen tijd c.q. energie hebben om crimineel gedrag te plegen. 's Avonds zullen ze wellicht, zo is onze inschatting, te moe zijn om op het criminele pad te gaan.
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 20 van 27
In het algemeen kan worden geconstateerd dat sprake is van een reductie van het aantal antecedenten voor de genoemde jaren, met uitzondering van 2009. De aantallen zijn echter te klein om daar verreikende conclusies aan te verbinden. In het jaar 2009 is bij de categorie positieve uitstroom zelfs een toename van delicten ná het traject te constateren. Dit komt vooral voor rekening van één deelnemer (nummer 3). Kijken we naar de verschillen tussen de positief en negatief uitgestroomde deelnemers dan blijkt dat de ‘negatief uitgestroomden’, met uitzondering van het jaar 2011, meer antecedenten hebben dan de ‘positief uitgestroomden’. In 2009 en 2012 is het aantal antecedenten voor positieve en negatieve uitstroom gelijk. De aantallen zijn te gering zodat we niet kunnen werken met percentages. Bovendien moeten we rekening houden met de mogelijkheid dat het algemene beeld wordt vertekend door het gegeven dat bepaalde personen relatief veel antecedenten hebben. Dat was bijvoorbeeld het geval bij de ‘positief uitgestroomden’ in 2009 (nummer 3). In het jaar 2010 zijn voor de categorie ‘negatief uitgestroomde’ personen 17 antecedenten geregistreerd. Daarvan komen 8 antecedenten voor rekening van één persoon (nummer 39). Hetzelfde kan worden opgemerkt voor de ‘positief uitgestroomden’ uit het jaar 2011. De 12 registraties blijken allemaal voor rekening te komen van één persoon, terwijl dezelfde persoon ook nog in vijftien gevallen was betrokken bij incidenten. In deze gevallen is sprake van vertekening van de resultaten door uitschieters van één persoon. Bij de 12 antecedenten van de ‘negatief uitgestroomden’ in 2011 (ná het traject), is sprake van een gelijkmatige verdeling c.q. spreiding van de antecedenten (2, 1, 4, 3, 2) over vijf personen. We hebben per deelnemer ook gekeken naar de meer inhoudelijke kanten van ‘positieve’ en ‘negatieve’ uitstroom tot de maand mei in 2012. We moeten in een aantal gevallen constateren dat bij ‘positieve uitstroom’ een periode van werk gevolgd kan worden door een uitkering. Het omgekeerde vindt ook plaats, maar in een minder aantal gevallen. Dat wil zeggen dat bij ‘negatieve uitstroom’ een periode van een uitkering gevolgd kan worden door regulier werk of uitzendwerk. Hieruit kunnen we afleiden dat de meeste carrières van deze deelnemers, ook ná het traject, nog fragiel blijven.
6.1
Aard en ernst van de antecedenten We hebben ook gekeken naar de aard en ernst van de antecedenten. Het spreekt voor zich dat we hierdoor een beter beeld krijgen over de betrokkenheid van de deelnemers aan delicten. De periode van de Herstelling kan ertoe leiden dat een deelnemer, na een turbulent leven, orde op zaken stelt. Uit de wetenschappelijke literatuur is bekend dat personen tussen 25 en 35 jaar eerder bereid zijn tot gedragsverandering dan jongeren onder deze leeftijdsgrens (Uggen, 2000; Van der Geest, 2011). Dit heeft te maken met het feit dat criminele mannen, na een aantal mislukkingen, op een punt komen dat zij zich gaan nestelen. In mijn longitudinale onderzoek onder Marokkaanse en Nederlandse mannen met een crimineel verleden, heb ik deze personen ‘late uitstappers’ genoemd (Werdmölder, 2011). Een huwelijk, vaste relatie, het krijgen van kinderen en het hebben van een vaste baan heeft een grote invloed op het definitief stoppen van crimineel gedrag. Dit blijkt ook uit onderstaande casus: ‘Ik had ruzie met mijn vrienden en dat is waarom ik vast moest zitten voor een jaar lang, in 2009 voor de laatste keer.’ Daarvoor was het beter: ‘we [vriendin en hij] hadden toen een huis, weet je, begeleid wonen contract van HVO Querido, maar ik was
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 21 van 27
drie keer opgepakt en toen hebben we het huis kwijt geraakt. Maar intussen ben ik vader geworden (dochter van 3 jaar), dus ik ben veranderd, ik moet nu wel: of ik moet het echt goed doen, of ik moet gaan werken.’ Consulent adviseert: ‘Nu moet je er een dikke streep onder zetten.’ De deelnemer heeft tot nu toe heel veel trajecten doorlopen. De cliënt zegt zelf: “Ik word er echt ziek van, man! Misschien is het goed voor me dat het moet, nu moet ik iets doen voor de uitkering, ik heb niet veel keuze ...” Het is ook beslist zinvol om wat specifieker naar de aangeleverde casussen te kijken. Laten we de casus van nummer 3 (man geboren in Suriname) uit het cohort van 2009 (‘positieve uitstroom’) eens nader bekijken. Dan blijkt dat over hem geen geregistreerde antecedenten bekend zijn in het jaar voordat hij aan het traject deelnam. Hij heeft tien maanden in het traject geparticipeerd en is positief uitgestroomd. In deze periode zijn er geen antecedenten te melden. Ná het traject blijkt hij binnen één jaar drie maal als verdachte te zijn aangehouden. Kijken we naar de aard van de feiten, dan gaat het om eenvoudige mishandeling, bezit van hard drugs en het opgeven van een valse naam. Vervolgens blijkt hij ook in de jaren daarna (2010, 2011 en 2012) meermalen met politie contact (bij aangifte van woninginbraak, vermissing en straatroof) te hebben gehad. In een periode van drie jaar blijkt hij op niet minder dan zes adressen gewoond te hebben. Dit wijst op een niet stabiel leven. Bij nummer 9 (Antilliaanse man geboren in Amsterdam) uit het cohort van 2009 (‘positieve uitstroom’) blijkt dat de twee incidenten vóór de instroom betrekking hebben op een poging tot doodslag c.q. moord en rijden zonder rijbewijs. Twee delicten, maar ze verschillen aanmerkelijk qua ernst en aard. Tijdens het traject van zes maanden zijn geen antecedenten gemeld. Hij is positief uitgestroomd. Ná het traject is sprake van één antecedent (oplichting). De persoon blijkt nog viermaal betrokken te zijn geweest bij geregistreerde antecedenten. Het blijkt te gaan om huiselijk geweld. Alweer een indicatie dat er ook aandacht moet zijn voor de huiselijke situatie. In een ander geval (man geboren in Marokko: nummer 13) blijkt dat de geregistreerde antecedenten ná het traject vooral betrekking hebben op het rijden zonder rijbewijs, rijden onder invloed van alcohol en geluidshinder. Wellicht heeft de persoon ná het traject een auto aangeschaft. Laten we nog een casus bij de hand nemen, nummer 24 (‘positief uitgestroomd’, 2010). Man is geboren in Curaçao. Hij heeft zes maanden in een traject gezeten en is positief uitgestroomd. Vóór de instroom heeft hij twee antecedenten op zijn naam staan (diefstal en geweldpleging) en één incident als aangever. Tijdens het traject was sprake van drie antecedenten (wildplassen, eenvoudige mishandeling en rijden onder invloed van alcohol). Ná de positieve uitstroom hebben er géén antecedenten plaats gevonden. Is in dit geval sprake van een stabiele situatie? Helaas weten we dit niet op grond van de ons beschikbare feiten. Dit geldt evenzeer voor nummer 27 (‘positief uitgestroomd’, 2010). Vóór het traject: 5 antecedenten. Tijdens het traject: twee antecedenten en ná het traject: géén antecedenten. In beide gevallen (nummers 24 en 27) zouden we een interview hebben moeten afnemen om meer bijzonderheden te weten over de periode ná het traject. Dit was niet mogelijk, gegeven de onderzoeksopzet. Meer in het algemeen kan worden opgemerkt dat de kans op terugval groot is als de thuissituatie van de deelnemers niet is veranderd. Ook op basis van grootschaliger onderzoek is gebleken dat werk juist in combinatie met wonen en huwelijk de meeste kans biedt tot duurzame re-integratie (Laub en Sampson, 2003).
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 22 van 27
6.2
Etniciteit van de deelnemers Er is ook gekeken naar de etnische achtergrond van de deelnemers, op basis van het land van herkomst (geboorteplaats) en naam. Twee derde van de deelnemers (68,5%) is van buitenlandse herkomst (verreweg de meesten zijn in het buitenland geboren). Eén derde (31%) is in Nederland geboren en van autochtone herkomst). Van één persoon is de etnische achtergrond onbekend. Kijken we naar de landen waar de tachtig deelnemers zijn geboren, dan blijkt het volgende: 25 personen zijn in Nederland geboren; 11 personen zijn uit Marokko afkomstig, 7 personen uit Turkije, 6 personen uit Suriname en drie personen uit Curaçao. Vervolgens hebben we gekeken naar de etnische achtergrond voor degenen die positief en degenen die negatief zijn uitgestroomd. Marokkanen zijn gelijkmatig positief (6) en negatief (5) uitgestroomd. Dit geldt ook voor de Turken: positief (4) en negatief (3). Dit geldt echter niet voor de categorie Surinamers: positief (1) en negatief (5). Gezien het feit dat de aantallen gering zijn, kunnen we op basis van deze gegevens geen verstrekkende conclusies trekken. Natuurlijk zijn er verschillen tussen de deelnemers te constateren, die mogelijkerwijze het gevolg zijn van opvoeding en cultuur. Ook zullen de kosten- en batenoverwegingen van recidiverend gedrag per etnische groep verschillen. Op de werkvloer zijn er vaak botsingen te constateren die te maken hebben met een culturele factor, zoals eer, geen stap terug willen zetten, niet willen afgaan in het bijzijn van anderen, specifiek groepsgedrag, enzovoort. Dit soort ‘culturele confrontaties’ worden juist zichtbaar als mensen intensief met elkaar moeten samenwerken. Dan blijkt vaak dat het gedrag ook is gebaseerd op impliciete en ingesleten gedragscodes. Om dit gedrag te kunnen observeren, zouden we veel intensiever en langduriger onderzoek hebben moeten verrichten. Dit was binnen de randvoorwaarden van dit onderzoek niet mogelijk.
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 23 van 27
Conclusie en aanbevelingen We kunnen concluderen dat de opzet, werkwijze en de inzet van werkmeesters in belangrijke mate bijdragen aan het succes van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling. De locatie van de forten is ook geen onbelangrijk gegeven, want de werkzaamheden en de gesprekken met deelnemers vinden plaats in een landelijke, prikkelarme omgeving. Er is weinig afleiding. Ook de uitkering als drukmiddel kan een positief effect hebben op de bereidwilligheid van de deelnemers om aan het project te participeren. Er is ook sprake van een ring van deskundige professionals, die een taak hebben in de begeleiding, veiligheid, controle bij afwezigheid en nazorg. Tot slot heeft de indeling in treden een positief effect op de min of meer constante kwaliteit van deelnemers aan het project. De confrontatie met een veranderende omgeving, de vertrouwensrelatie met een vaste begeleider en het gezamenlijk verkeren in dezelfde omstandigheden zijn belangrijke troeven in het succes. Het gedrag van deelnemers wordt vaak gekenmerkt door negatief gewoontegedrag, hetgeen moet worden omgevormd tot ‘normaal’ werknemersgedrag. De werkmeesters onderscheiden zich door hun informele wijze van werken, waarbij zij veel oog hebben voor de individuele capaciteiten en tekortkomingen van de aan hen toevertrouwde deelnemers. Er is ook sprake van realisme, want de deelnemers leren dat niet langer hun wensen en verwachtingen centraal staan, maar die van de toekomstige werkgever. Duidelijkheid en discipline, humor op de werkvloer, ‘balgevoel’ en intuïtie en een prettige sfeer hebben een positieve invloed op het gedrag van de deelnemers. Werkmeesters zijn in staat een positieve relatie aan te gaan met de meeste deelnemers. Aan de basis daarvan ligt wederzijds vertrouwen en realisme. Dit zijn elementen die ook in de sociale integratietheorie van Travis Hirschi centraal staan. We kunnen bovendien concluderen dat de periode op het traject van de Herstelling een positief effect heeft op de vermindering van de recidive. Er is sprake van een vermindering van 41% van geregistreerde delicten in het jaar ná het afsluiten van het traject. Ook blijkt dat het aantal antecedenten tijdens het traject aanzienlijk minder is dan vóór of ná het traject. Werk als centrale dagvulling heeft een remmend effect op crimineel gedrag. We moeten echter vaststellen dat het gaat om positief en negatief uitgestroomde deelnemers, waarbij aan het begin van het traject een aanzienlijke zelfselectie heeft plaats gevonden. Kijken we naar de faalfactoren, dan moeten we vaststellen dat een aanzienlijk aantal door DWI aangemelde deelnemers (meer dan 50%) niet op het project verschijnt of in de eerste periode uitvalt. Dit is een belangrijk en kritisch aandachtspunt. De uitkering als stok achter de deur heeft kennelijk niet bij iedereen het bedoelde effect of het kan zijn dat het middel niet door alle begeleiders of consulenten voldoende wordt toegepast. Op dit punt zouden we meer onderzoek moeten verrichten om te achterhalen wat daarvan precies de oorzaken zijn. Ook moeten we vaststellen, maar hiervoor zou meer empirisch onderzoek moeten worden verricht, dat een relatief groot aantal deelnemers terugvalt omdat de huiselijke en woonomstandigheden niet zijn veranderd. Het hebben van vast werk dient te worden ondersteund door een stabiele woon- en thuissituatie. Het traject van de Herstelling zou hieraan meer aandacht moeten besteden. De tweede sub vraag van dit onderzoek, de vraag wat de invloed is van etniciteit op de succes- en faalfactoren van de werkwijze van de Herstelling, kunnen we helaas niet beantwoorden. Het zou vragen om een ander onderzoeksontwerp.
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 24 van 27
Op grond van het onderzoek komen we tot de volgende aanbevelingen: 1.
2.
3.
4.
Het project van de Herstelling richt zich met name op de categorie oudere jongeren, de gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 25 jaar. Het project zou zich ook moeten richten op jongeren met een ‘grote afstand op de arbeidsmarkt’ beneden de leeftijdsgrens van 25 jaar. Er is geconstateerd dat er sprake is van een hoge uitval van de door DWI aangemelde deelnemers aan het project van de Herstelling. Er is nog geen sprake van de door de Gemeente Amsterdam gepropageerde sluitende ketenaanpak van de jeugdwerkloosheid. Kennelijk zijn er nog veel cliënten van het DWI die door de mazen van het net heen glippen. Om tot een sluitende aanpak te komen zouden we meer zicht moeten hebben op de werkloze jongeren die door de dienst DWI van de Gemeente Amsterdam zijn ingedeeld in trede drie en die niet verschijnen of binnen één week uitvallen op het project van de Herstelling. Gaat het bijvoorbeeld om werkloze jongeren die worden ‘rondgepompt’ door de diverse re-integratieprojecten? Hebben de klantmanagers van het DWI onvoldoende greep op deze categorie jongeren? Of heeft deze categorie werkloze jongeren meer ‘maatwerk’ nodig? Om deze vragen te kunnen beantwoorden, dient nieuw onderzoek plaats te vinden. Bij het re-integreren van jongeren met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, wordt de uitkering als stok achter de deur op een prudente wijze toegepast. Om de effectiviteit ervan te kunnen vaststellen, zouden we meer zicht willen hebben op het gebruik van deze maatregel. Hoe vaak wordt het middel ingezet? Wanneer is het wel en in welke gevallen is het middel van korten op de uitkering niet effectief? Dit vergt nieuw onderzoek. Meer in het algemeen zijn wij van mening dat de succesvolle werkwijze van de werkmeesters in dienst van het re-integratieproject van de Herstelling een breder draagvlak zou moeten hebben in de samenleving. In het opleidingsprofiel van sociale professionals aan de sociale academies van de hogescholen zouden de sociaal-agogische kwaliteiten van de werkmeesters ook een plaats moeten krijgen.
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 25 van 27
Addendum Disseminatie van kennis Gedurende het onderzoek heeft op verschillende wijze de verspreiding van de voorlopige en definitieve resultaten van het onderzoek plaatsgevonden: • •
• •
• • • • • •
• • •
Op 29 maart 2012, op de onderzoeksdag van het Netwerk Zorg en Welzijn, hebben Romulus Petrina en Hans Werdmölder een eerste presentatie gegeven van hun onderzoek. Titel: 'De X-factor van de werkmeester. Cruciale schakel bij re-integratie'. Op 3 april 2012 heeft Romulus Petrina een door het Expertisecentrum Veiligheid georganiseerde lunchlezing verzorgd bij Avans Hogeschool in Breda. Op deze bijeenkomst was ook een delegatie van de Herstelling aanwezig. Een werkmeester van de Herstelling heeft een korte presentatie gegeven. De eerste resultaten van het onderzoek zijn besproken in een bijeenkomst van de kenniskring van het lectoraat Jeugd en Veiligheid. Op 22 juni 2012 heeft Hans Werdmölder zijn lectorale rede gehouden op Avans Hogeschool. De titel van de rede luidde: ‘De Werkmeester. Het belang van de verbindende schakel bij het stoppen van crimineel gedrag.’ Aan de rede ging een symposium vooraf, waarbij een film van het re-integratieproject van de Herstelling is vertoond, gevolgd door een presentatie van de directeur van het werkbedrijf Herstelling en de directeur van Stichting Herstelling. Een uitgebreide versie van de rede is gepubliceerd bij de uitgever Boom Lemma uitgevers (Werdmölder, 2012). Op 23 juni 2012 heeft Hans Werdmölder een artikel in de Volkskrant gepubliceerd met als titel 'De werkmeester krijgt ze wel aan de slag'. 'Werkmeester helpt boefjes op de rails.' Interview, in De Limburger, 27 juni 2012. Op 27 september 2012 heeft Hans Werdmölder een lezing verzorgd voor de Inspectie Jeugdzorg in Utrecht, met als titel 'Longitudinaal onderzoek en de Werkmeester'. Op 14 november 2012 heeft Hans Werdmölder de Avans Academie Lezing verzorgd met als thema: 'De X-factor van de werkmeester'. Berichtgeving hierover is gepubliceerd in de bladen Breda Vandaag en BN/De Stem. Op 7 november 2012 heeft Hans Werdmölder een presentatie gegeven voor de tweede bijeenkomst van het Kennisplatform De Herstelling. Titel: 'Waaraan moeten succesvolle interventies voldoen?' (Het Kennisplatform biedt georganiseerde ontmoetingen tussen overheid, bedrijfsleven en de re-integratiesector.) In het decembernummer (2012, nummer 70) van het blad Pedagogiek in Praktijk verschijnt een verkorte versie van de lectorale rede van Hans Werdmölder onder de titel 'De X-factor van de werkmeester', met foto's van werkmeesters. Op 11 december 2012 heeft Hans Werdmölder, op uitnodiging van Romulus Petrina, een gastcollege verzorgd voor voltijd- en deeltijdstudenten van de opleiding sociaalpedagogische hulpverlening (SPH) van de Academie voor Sociale Studies in Breda. Publicatie van het Rapport.
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 26 van 27
Literatuur Aalders, Erica. De omgekeerde leerweg. Een nieuw perspectief voor het beroepsonderwijs. Delft, Eburon, 2011. Box, Steven, Deviance, Reality and Society, Holt, Rinehard and Winston, London, 1981 (sec. edition). Donkers, G., Zelfregulatie. Een conceptueel sturingsconcept van sociale interventie. Houten/Antwerpen, Bohn Stafleu Van Loghum, 2003. Bruinsma, G.J.N., Criminaliteit als leerproces. Een toetsing van de differentiëleassociatietheorie in de versie van K-D. Opp. Gouda Quint, Arnhem, 1985. Geest, V. van der, Working their way into adulthood. Delinquency and employment in highrisk boys to age 32. Amsterdam, NSCR, 2011. Hirschi, Travis, Causes of delinquency. University of California Press, Berkely and Los Angelos, 1969. Jaarverslag Stichting Herstelling 2008, Amsterdam, 2008. Koen, J., U-C. Klehe en A.E.M. van Vianen, Rapport. Ontwikkeling van Re-integreerbaarheid. Amsterdam, Universiteit van Amsterdam, november 2009. Laub, John H. and Robert J. Sampson, Shared Beginnings, Divergent Lives: delinquent boys to age 70. Cambridge, Harvard University Press, 2003. Miller, W.R. en S. Rollnick, Motivational Interviewing: Preparing People For Change. New York, Guilford Press, 2002. Paternoster, R. Decisions to participate in and desist from four types of common delinquency: deterrence and the rational choice perspective. In: Law and Society, vol. 23, 1989, pp. 7-40. Ploeg, J.D. van der, Ervaringsleren. Theorie en praktijk. Rotterdam, Uitgeverij Lemniscaat, 2011. Putnam, Robert D., Bowling alone. The Collapse and Revival of American Community. New York, Simon & Schuster, 2000. Savornin Lohman, W. de en M. Ling Liem, Jongeren maken Amsterdam. Jeugdwerkloosheid voorkomen en bestrijden. Notitie gemeente Amsterdam, juni 2012. Traag, T. en O. Marie, 'Voortijdig schoolverlaten, werkloosheid en delinquentie: cumulatie van risicogedrag onder jongeren in Nederland,' In: CBS. Sociaaleconomische trends, 2011. Uggen, Chr., ‘Work as a Turning Point in the Life Course of Criminals: A Duration Model of Age, Employment, and Recidivism’, In: American Sociological Review, vol. 67, 2000, pp. 529546.
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling
datum 30 november 2012 Hans Werdmölder Auteurs Romulus Petrina, pagina 27 van 27
Vrooland, Vincent, Succesvolle leer-werkprojecten op werelderfgoed. De methodiek van de Stichting Herstelling: een werkend re-integratieperspectief voor ‘probleemjongeren’. Amsterdam, Stichting Herstelling, 2011. Wartna, B.S.J., N. Tollenaar, M. Blom, I.M. Bregman en A.A. Essers, Factsheet, Recidivebericht 2002-2008, Ontwikkelingen in de strafrechtelijke recidive van Nederlandse justitiabelen, Den Haag, WODC, december 2011. Werdmölder, H. Een generatie op drift. De geschiedenis van een Marokkaanse randgroep. Gouda Quint, Arnhem, 1990 Werdmölder, Hans, Stoppen met crimineel gedrag. Een kwalitatief, longitudinaal onderzoek naar Marokkaanse en Nederlandse mannen met een crimineel verleden. In: Justitiële Verkenningen, jrg. 37, nr. 5, 2011, p. 43-63. Zondervan, Jelte, Beschrijving analyse incidenten 2011, Amsterdam, 2012 (interne notitie)
Succes- en faalfactoren van de methode en werkwijze van het werkbedrijf Herstelling