CDA Talent Academie 2014-2015
Sport stimuleert deelname kwetsbare jongeren aan de maatschappij Het actief stimuleren door de overheid om kwetsbare jongeren aan sport deel te laten nemen, past binnen het CDA-gedachtegoed.
Mieke de Jong - van der Kolk 11 mei 2015
CDA TA 2014-2015, Mieke de Jong – van der Kolk
-1-
Inleiding Een evaluatie van de WMO 2007-2009 stelt dat sporten bij een sportvereniging een van de manieren is om participatie van kwetsbare groepen in de samenleving te bevorderen. In een ander rapport over Kinderen met gedragsproblemen en sport uit 2010 blijkt dat 61% van de jeugdigen met emotionele gedragsproblemen (bijv. zeer teruggetrokken kinderen) lid is van een sportvereniging, ten opzichte van 72% van hun leeftijdsgenoten zonder dit type gedragsproblemen. Als oud-topsporter weet ik dat sport verbroedert en mensen bij elkaar brengt. Sport is competitief en leert een sporter omgaan met winst en verlies. Daarvan in het verlengde liggen blijdschap, verdriet en respect naar elkaar. De sport in zijn algemeenheid is dus een goede leerschool voor elk individu, dus ook voor kwetsbare groepen in de samenleving. Waar hebben we het over als we het begrip kwetsbare jongeren hanteren? Volgens de WMO zijn kwetsbare jongeren jongeren die tot een risicogroep behoren: mishandelde jongeren, vluchtelingenjongeren, jongeren met verslaafde ouders, jongeren met een achterstand enz. Het CDA gaat ervan uit dat de mens onderdeel uitmaakt van sociale verbanden. Tegelijkertijd vindt het CDA dat het maatschappelijk initiatief van onderaf moet komen en dat de macht niet teveel bij de overheid mag liggen. Hoe verhouden deze gedachten zich tot de doelstelling om meer kwetsbare jongeren aan sport deel te laten nemen? Heeft de overheid daar volgens het CDA-gedachtegoed een rol in? Neemt de overheid die rol? En wat is die rol dan? De stelling die ik wil verdedigen luidt als volgt: Het actief stimuleren door de overheid om kwetsbare jongeren aan sport deel te laten nemen, past binnen het CDA-gedachtegoed. Aan de hand van interviews geef ik inzicht in de meningen die er bestaan a. ten aanzien van sportdeelname door kwetsbare jongeren en b. ten aanzien van de bemoeienis van de overheid om tot die sportdeelname te komen. Het CDA-gedachtegoed laat ik vervolgens los op de drie afzonderlijke argumenten. Omdat ik mijn onderzoek richt op de gemeente Velsen heb ik interviews gehouden met de CDA fractievoorzitter, de CDA wethouder, de voorzitters van de plaatselijke hockeyclub en voetbalclub, en met een welzijnswerker van de Stichting Welzijn Velsen. Uit hoofde van privacy zijn de antwoorden anoniem verwerkt.
CDA TA 2014-2015, Mieke de Jong – van der Kolk
-2-
Argument 1 (voor): Sportdeelname door kwetsbare jongeren is een manier om de zelfredzaamheid en actieve participatie van kwetsbare jongeren in de samenleving te verbeteren Sportdeelname door kwetsbare jongeren is belangrijk. Daarover zijn alle respondenten het met elkaar eens. Het leidt tot saamhorigheid, begrip voor elkaar en zelfredzaamheid: het vermogen om zelfstandig je leven te leiden en om je eigen problemen op te lossen. Sportdeelname wordt bovendien gezien als een goede tijdsinvulling, of zoals een van de respondenten het verwoordde: “Iemand die twee keer in de week sport, hangt niet op straat.” Sport leidt tot discipline, leert jongeren omgaan met menselijke verhoudingen (zoals respect hebben en verantwoordelijkheid nemen) en is daardoor belangrijk voor het vormen van iemands karakter. Ook het omgaan met winst en verlies wordt als een zeer positief gevolg van sportdeelname ervaren: “Je leert omgaan met verlies en wat incasseren is, waarbij je meer leert van verlies dan van winst”, aldus een van de respondenten. Met name deelname aan teamsport wordt als een gewenste ontwikkeling voor kwetsbare jongeren gezien. Teamsport heeft een enorm sociaal karakter en het feit dat met elkaar een prestatie wordt neergezet wordt als zeer positief ervaren. Bovenstaande werd door een van de respondenten als volgt samengevat: “Iedereen heeft sterktes en zwaktes. Teamsport leert je hiermee omgaan en is goed voor je ontwikkeling en zelfvertrouwen. Als je in je latere leven werkzaam bent in een organisatie, pluk je daar de vruchten van. Deelname aan teamsport is dus goed voor je maatschappelijke carrière”. Bovenstaande uitkomsten van het onderzoek sluiten aan op de bevindingen van Boonstra & Hermens (2011a). Zij stellen onder andere dat mensen die sporten meer zelfvertrouwen hebben, minder antisociaal gedrag vertonen en meer vertrouwen hebben in andere mensen dan mensen die niet sporten. Sport is aan allerlei regels gebonden en dat maakt de sport mede interessant. Een van de respondenten gaf aan heel veel waarde te hechten aan het navolgen van al die regels. Zeker in het geval het om kwetsbare jongeren gaat. “Regels zorgen voor duidelijkheid en beschermen tegelijkertijd jongeren die anders buiten de boot zouden vallen.” Regels zijn dus ook belangrijk voor de veiligheid tijdens de sportbeoefening. Volgens deze respondent zouden “geen regels niet goed zijn”. Dat sport een positieve bijdrage levert aan de vorming van het karakter, de zelfredzaamheid en de participatie van kwetsbare jongeren in de samenleving moge duidelijk zijn. Een van de respondenten wist deze bijdrage vanuit de sport echter als volgt te nuanceren: “Alles wat je kunt doen om jeugd veilig door de pubertijd te loodsen is positief! En dat geldt zeker voor de jeugd die geen veilig thuis heeft.” Zij voegde daaraan toe dat sport de kwetsbare jongeren wel in beeld brengt. “Wij hebben bijvoorbeeld buurtsport en daar zitten ook kwetsbare jongeren tussen. We weten wie het zijn en daardoor kunnen we ze volgen en op het juiste spoor houden. Sport is dus een middel om dit doel te bereiken.” Op de vraag of er voorkeur bestaat voor deelname van kwetsbare jongeren aan reguliere teams of aan aparte teams waren vier van de vijf respondenten dezelfde mening toegedaan. Zij gaven voorkeur aan integreren van kwetsbare jongeren in bestaande teams, juist om de omgang met elkaar te stimuleren en stigmatiseren te voorkomen. Daarbij worden echter wel
CDA TA 2014-2015, Mieke de Jong – van der Kolk
-3-
kanttekeningen geplaatst: als het echt niet kan, bijvoorbeeld als er over en weer pestgedrag ontstaat, moet worden gezocht naar een andere oplossing. Wellicht dat een andere groep beter past? Oftewel: gemengd als het kan, speciaal als het nodig is. De respondent die van mening was dat kwetsbare jongeren in aparte teams moeten sporten, had daarvoor de volgende beargumentering: “We hebben altijd alles en iedereen apart gezet. Op alle mogelijke manieren kregen kinderen een stempeltje opgeplakt. En vervolgens hebben we deze kinderen bij elkaar gestopt. En nu zie je een tegengestelde beweging. Ik ben bang dat integreren in zijn algemeenheid wel werkt, maar op sportgebied niet, omdat sport gericht is op prestatie! Zelfs als het recreatief is, wil je het potje winnen. Bij sport moet je mensen op basis van gelijkwaardigheid bij elkaar zetten, anders wordt niemand daar gelukkig van.” Solidariteit en publieke gerechtigheid Op allerlei manieren past sportdeelname door kwetsbare jongeren in het CDAgedachtegoed. In hun rapport Op zoek naar de kracht van de samenleving, stellen Kamphuis en Gradus (2011) dat in de christendemocratische filosofie het belang van de samenleving en haar verbanden centraal staat. De samenleving bestaat niet uit louter individuen, maar uit mensen die deel uitmaken van gemeenschappen, zoals hun school, hun werkkring, hun buurt en verenigingen. Dit sluit mooi aan op de solidariteitsgedachte in het christendemocratisch gedachtegoed. Het begrip solidariteit is een van de vier uitgangspunten van het CDA. Vanuit deze gedachte hecht het CDA veel waarde aan de onderlinge verbondenheid tussen mensen: we leven niet alleen voor onszelf, maar zijn pas mens door met elkaar te leven. Sportdeelname door kwetsbare jongeren past goed in deze gedachte. Het brengt kwetsbare burgers en ‘gewone’ burgers bij elkaar, waardoor sociale cohesie tot stand komt. Onderling begrip en respect voor de ander liggen in het verlengde hiervan. Sportdeelname door een kwetsbare groep burgers is hierdoor een van de manieren die kunnen bijdragen aan zelfredzaamheid en participatie in de maatschappij van een kwetsbare groep burgers. Een ander uitgangspunt vanuit het christendemocratisch gedachtegoed is publieke gerechtigheid. Volgens dit begrip staat het CDA pal voor de rechtsstaat als onmisbare voorwaarde voor de bescherming van de menselijke waardigheid. Elke burger heeft daarbij recht op een gelijkwaardige behandeling, waardoor samenleven voor iedereen mogelijk wordt gemaakt, ook voor degenen die kwetsbaar en afhankelijk zijn. Deelname aan sport door kwetsbare jongeren levert een belangrijke bijdrage aan dit streven. Op het sportveld is iedereen gelijkwaardig en leren jongeren omgaan met elkaars sterktes en zwaktes. Wat dat betreft biedt sportbeoefening een uitgelezen kans om competenties te ontwikkelen die later, tijdens iemands maatschappelijke carrière, van pas kunnen komen. Argument 2 (voor): De overheid heeft een belangrijke rol als het gaat om het stimuleren van kwetsbare jongeren om aan sport deel te nemen Op de vraag of de overheid een belangrijke rol heeft als het gaat om het stimuleren van sportdeelname door kwetsbare jongeren, antwoordden vier van de vijf respondenten bevestigend. Zij vinden dat de gemeente daarin een belangrijke rol heeft. Maar wat is de
CDA TA 2014-2015, Mieke de Jong – van der Kolk
-4-
gewenste rol van de gemeente? Is dat die van pleitbezorger, van verbinder of van kwaliteitsbewaker? (zie www.wmotogo.nl) Uit de antwoorden van de respondenten viel op te maken dat zij de rol van de gemeente zien als een mix van bovengenoemde rollen. De gemeente is bijvoorbeeld pleitbezorger als het gaat om het aanstellen van een buurtsportcoach (ook wel sportbuurtcoach genoemd). Een van de respondenten omschreef de rol van de gemeente als volgt: “Ja, de gemeente heeft een rol. Ik denk hierbij aan buurtsportcoaches en combinatiefunctionarissen, waarmee de domeinen welzijn en sport bij elkaar gebracht worden.” Het is daarbij interessant te melden dat het nut van buurtsport reeds in de uitwerking van argument 1 werd omschreven als: “Dankzij de buurtsport hebben we een aantal kwetsbare jongeren in beeld. Daardoor kunnen we ze volgen en op het juiste spoor houden.” De rol van de overheid als verbinder verwoordde een respondent als volgt: “De gemeente Velsen heeft onlangs een mini sportcongres georganiseerd, waarbij sportorganisaties en organisaties uit de sociale sector met elkaar in gesprek zijn gegaan. In de richting van het creëren van platforms zie ik zeker een rol voor de overheid.” Tenslotte werd ook de rol van de gemeente als kwaliteitsbewaker in de antwoorden genoemd: : “Als je als gemeente iets wilt doen voor kwetsbare jeugd, moet je kader scheppen en zorgen voor professionele ondersteuning van de vrijwilligers.” Publieke gerechtigheid, rentmeesterschap en solidariteit Uit bovenstaande valt duidelijk op te maken dat de meerderheid van de respondenten een rol voor de overheid ziet weggelegd als het gaat om het stimuleren van kwetsbare jongeren om aan sport deel te nemen. Dat komt overeen met de rol van de overheid zoals die omschreven is in Op zoek naar de kracht van de samenleving: In de christendemocratische visie is de overheid dienaar van de samenleving en is de norm die zij in haar besluitvorming dient te hanteren die van de publieke gerechtigheid. De overheid dient te zorgen voor de elementaire voorwaarden waaronder de samenleving tot ontplooiing kan komen en tenslotte dient zij normen te stellen en te handhaven, zodat het er in de samenleving daadwerkelijk rechtvaardig aan toe gaat. De overheid voelt zich daardoor op verschillende terreinen verantwoordelijk voor het borgen van de publieke belangen, zoals de kwaliteit of de toegankelijkheid van essentiële maatschappelijke dienstverlening. Als we het christendemocratische uitgangspunt van het rentmeesterschap loslaten op de rol van de overheid bij sportdeelname door kwetsbare jongeren, komen we tot de volgende constatering. Vanuit het rentmeesterschap bezien heeft de huidige generatie de opdracht om ervoor te zorgen dat we een samenleving creëren die ook volgende generaties als een waarde(n)volle samenleving beschouwen. Naast zorg voor milieu en cultuur, wordt ook veel waarde gehecht aan de sociale infrastructuur. Verbanden, die onze samenleving ordenen, hebben hun betekenis bewezen en zijn belangrijk voor de samenhang in de samenleving. Het gaat dan bijvoorbeeld om instituties als het huwelijk en het gezin, om politieke partijen, maar ook om maatschappelijke middenveldorganisaties als sportverenigingen. Met haar programma Meedoen Alle Jeugd door Sport kwalificeert nationale sportkoepel NOC*NSF niet voor niets de sportvereniging als het ‘buurthuis van de toekomst’. Hierbij werken sportclubs, scholen, culturele instellingen en organisaties in de wijk steeds meer met elkaar samen.
CDA TA 2014-2015, Mieke de Jong – van der Kolk
-5-
Uit het oogpunt van solidariteit heeft de overheid de taak de onderlinge verbondenheid tussen burgers te versterken en zo sociale cohesie te realiseren. In het geval het gaat om sportdeelname door kwetsbare jongeren mag de overheid daar best een stimulerende rol in spelen. Het inzetten van buurtsportcoaches, het scheppen van kader en het ondersteunen van vrijwilligers, dragen bij aan een goede opvang van kwetsbare jongeren op sportverenigingen.
Argument 3 (tegen): Kwetsbare jongeren hebben alle kans om lid te worden van een sportclub. De overheid heeft daar geen rol in. Zoals bij argument 2 reeds aangegeven vond één van de vijf respondenten dat de overheid geen belangrijke rol heeft als het gaat om het stimuleren van sportdeelname door kwetsbare jongeren. Deze respondent was van mening dat de overheid zich in deze zoveel mogelijk moet terugtrekken. Hij beroept zich hierbij op het ontstaan in de gemeente Velsen van de zogenaamde ‘open clubs’, ook wel genoemd: maatschappelijk actieve of vitale sportverenigingen. Het gaat hierbij om sportclubs die het in zich hebben om zich te verbinden met mensen en organisaties van buiten de club. Uit deze open houding naar buiten kunnen vervolgens mooie activiteiten voortkomen. Een open club heeft vaak enkele van deze kenmerken:
werkt vraaggericht; is buurtgericht; is uitnodigend en gastvrij; is ondernemend; werkt samen met andere organisaties; heeft structureel aandacht voor het uitvoeren van maatschappelijke activiteiten en zorgt voor verankering daarvan in de vereniging.
De trend van verenigingen die een maatschappelijke rol oppakken wordt de laatste jaren steeds meer zichtbaar en is een uitvloeisel van de beleidskeuzes die de overheid nastreeft via o.a. de VNG en nationale sportkoepel NOC*NSF. Uit onderzoek is gebleken dat de belangrijkste meerwaarde van de open club is dat via de sport de doelen van zorg-, welzijnsen onderwijsorganisaties vaak beter kunnen worden bereikt dan met traditionele middelen. De winst is vaak divers: variërend van extra leden of een goed imago voor de club tot een zinvolle vrijetijdsbesteding van moeilijk opvoedbare jongeren voor de jeugdzorg. Volgens de respondent slaan ook in de gemeente Velsen sportclubs en andere organisaties de handen ineen om op korte termijn tot verdergaande samenwerking en verbinding te komen.
CDA TA 2014-2015, Mieke de Jong – van der Kolk
-6-
Publieke gerechtigheid en gespreide verantwoordelijkheid Ruimte laten voor de samenleving is een belangrijk aspect van de norm van publieke gerechtigheid. Het christendemocratisch gedachtegoed verwacht hierbij van de overheid dat zij de publieke voorwaarden en professionele kaders schept die mensen in staat stellen om zich te ontplooien en hun verantwoordelijkheid te nemen. De overheid dient daarbij te respecteren dat er vele niet-statelijke verbanden zijn die hun eigen verantwoordelijkheden hebben. Het is van groot belang dat de overheid borging realiseert voor de vrije ontplooiing van zulke niet-statelijke activiteiten op het gebied van bijvoorbeeld de cultuur, de kennisoverdracht en de collectieve belangenbehartiging. Ten aanzien van het ontstaan van de open clubs geldt dan ook dat de overheid deze volledig vrij moet laten in hun zoektocht naar samenwerking en verbinding met mensen en organisaties van buiten de club. De ‘cradle to cradle’ gedachte (voor jong én voor oud) is hierbij één van de uitgangspunten. Het beginsel van de gespreide verantwoordelijkheid legt eerst de verantwoordelijkheid bij de samenleving en pas daarna bij de overheid. Volgens het christendemocratisch gedachtegoed kan een goed functionerende samenleving niet zonder maatschappelijke organisaties. Diezelfde organisaties zorgen namelijk voor binding en verbinding, precies zoals de open clubs dat ook voorstaan! Vanuit deze gedachte is de kans zeer groot dat ook kwetsbare jongeren vanuit zichzelf zullen aankloppen bij een maatschappelijk actieve of vitale sportvereniging. Waarom? Eenvoudigweg omdat zij in de buurt wonen, of wellicht omdat zij via een andere maatschappelijke organisatie gewezen zijn op het uitnodigende en gastvrije karakter van de desbetreffende vereniging.
Conclusie Na het bespreken van de meningen van de respondenten en het analyseren van de christendemocratische uitgangspunten ten aanzien van de gebruikte argumenten, kunnen we concluderen dat het actief stimuleren door de overheid om kwetsbare jongeren aan sport deel te laten nemen, uitstekend past binnen het CDA-gedachtegoed. Sportdeelname door kwetsbare jongeren wordt gezien als een belangrijke voorwaarde om tot zelfredzaamheid en participatie in de maatschappij te komen. Alle respondenten waren het daar unaniem over eens. Positieve effecten als saamhorigheid en begrip voor elkaar worden door iedereen toegejuicht. Met name aan teamsport en het bestaan van ‘regeltjes in de sport’ wordt veel waarde toegedicht. Sportdeelname door kwetsbare jongeren past bovendien in de solidariteitsgedachte en in het beginsel van de publieke gerechtigheid, zoals verwoord in het CDA-gedachtegoed. Sport brengt ‘gewone’ jongeren en kwetsbare jongeren bij elkaar waardoor sociale cohesie ontstaat. Daarnaast draagt sportdeelname in deze ook bij aan gelijkwaardige behandeling, waardoor samenleven ook voor kwetsbare jongeren mogelijk wordt gemaakt. Ten aanzien van de bemoeienis van de overheid om tot die sportdeelname te komen, is de meerderheid het erover eens dat de overheid wel degelijk een rol heeft. Dit kan zijn als pleitbezorger, verbinder of als kwaliteitsbewaker. De rol die de respondenten de overheid toedichten is een mix van bovenstaande rollen en die onderschrijf ik. De toebedeelde rollen van de overheid vinden bovendien bevestiging in drie uitgangspunten van het
CDA TA 2014-2015, Mieke de Jong – van der Kolk
-7-
christendemocratische gedachtegoed: de publieke gerechtigheid, het rentmeesterschap en de solidariteit. Als dienaar van de samenleving dient de overheid ervoor te zorgen dat diezelfde samenleving zich kan ontplooien. Zij doet dit op een zodanige wijze dat het er in het publieke domein rechtvaardig aan toe gaat en de publieke belangen geborgd worden. Vanuit het streven naar rentmeesterschap wil de overheid de samenhang in onze samenleving in stand houden. Instituties uit het maatschappelijk middenveld, zoals bijvoorbeeld (buurt)sportverenigingen, dienen daarom in stand te worden gehouden. Vanuit het oogpunt van solidariteit heeft de overheid de taak de onderlinge verbondenheid tussen burgers te versterken en sociale cohesie te realiseren. Onder andere in het stimuleren van de inzet van buurtsportcoaches en het scheppen van kader levert de overheid een belangrijke bijdrage aan een goede opvang van kwetsbare jongeren op sportverenigingen. Daar wil ik nog wel een drietal kanttekeningen bij plaatsen. Allereerst is het vanuit de gedachte van gespreide verantwoordelijkheid begrijpelijk dat de opkomst van open clubs wordt toegejuicht. Volgens de gespreide verantwoordelijkheid ligt de eerste verantwoordelijkheid namelijk bij de samenleving, en pas daarna bij de overheid. De kans dat de open clubs in hun opzet zullen slagen is zeer groot. Desalniettemin ben ik van mening dat het altijd goed is als de overheid op de achtergrond aanwezig blijft. Al is het alleen maar om te controleren of eventuele subsidiegelden goed worden besteed en de doelgroep van kwetsbare jongeren daarin ook wordt meegenomen. Ten tweede is het belangrijk ons te realiseren dat, ondanks de diversiteit van de onderzoeksgroep (politiek – sport - sociaal domein), deze onderzoeksgroep bestond uit slechts vijf respondenten: twee uit de politiek, twee uit het verenigingsleven en een vanuit het sociale domein. Ten gevolge van de kleine onderzoeksgroep is de betrouwbaarheid van de resultaten zeer matig. Tenslotte ga ik ervan uit dat het goed is om hier nogmaals te melden dat het positief is als de gemeente de kwetsbare jongeren in beeld heeft. Onder andere de inzet van buurtsportcoaches kan hieraan een bijdrage leveren.
CDA TA 2014-2015, Mieke de Jong – van der Kolk
-8-
Literatuurlijst Boonstra, N., & Hermens, N. (2011a). Sportieve kansen met de WMO. Over de inzet van sport voor burgerparticipatie, sociale samenhang en preventief jeugdbeleid. Utrecht: VerweyJonker Instituut. Breedveld, K., Bruining, J.W., Dorsellaer, S. van, Mombarg, R. & Nootebos, W. (2010). Kinderen met gedragsproblemen en sport. Bevindingen uit de literatuur en uit recent cijfermateriaal. ’s-Hertogenbosch: W.J.H. Mulier Instituut. De PLUS van de open club. Ede: Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (2014). Het CDA-gedachtegoed. Den Haag: CDA-bestuurdersvereniging en CDA-partijbureau (2009). Kamphuis, B., Gradus, R.H.J.M. (2011). Uit overtuiging. Op zoek naar de kracht van de samenleving. Den Haag, Publicatie van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA. http://www.wmotogo.nl/411/samenwerking-tussen-maatschappelijke-organisaties-ensportverenigingen/ http://www.invoeringwmo.nl/sites/default/files/Bronckhorst_Einddocument_Definities%20 kwetsbare%20burgers.pdf) https://www.cda.nl/ http://www.vng.nl/ http://www.nocnsf.nl/openclubs http://www.nocnsf.nl/meedoen
CDA TA 2014-2015, Mieke de Jong – van der Kolk
-9-