lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf H1.1 Grondvormen ven economische ordening •
•
•
• •
Wanneer mensen hoofdzakelijk door gewoonten en tradities geleid worden bij het nemen van hun economische beslissingen, dan leven ze in een traditioneel stelsel. Dit traditioneel geordend systeem is dus gebaseerd op gewoonte, religie, natuur etc. In een centraal geleid systeem bestaat er een gezagsrelatie tussen de centrale autoriteit en de overige deelnemers aan de economie. De overheid coördineert alle beslissingen via een centraal economische plan; planeconomie. Centraal geleide systemen zijn dus gebaseerd op hiërarchie, autoriteit en macht (Cuba / Noord-Korea). Bij een decentraal geordende economie bepalen de deelnemers zelf hoeveel en wat ze waar en wanneer consumeren, produceren, investeren enz. Ook hier dient gecoördineerd te worden, dit gebeurt via een uitgebreid stelsel van; markten van vraag en aanbod voor arbeid, kapitaal en producten en diensten. Deze grondvorm van economische ordening staat ook wel bekend als markteconomie of marktstelsel. Bij hybride systemen komen tradities, hiërarchie en markten voor binnen één systeem. Abstracte markt De abstracte markt is een concept voor de theoretische analyse van reële markten. Hierbij wordt afgezien van details en mogelijk verstorende factoren. Het doel is inzicht te geven welke factoren de werking van het marktmechanisme bepalen. Reële markt Bij een concrete markt gaat het om de ontmoetingsplaats van vragers en aanbieders. Zo’n concrete markt is steeds bepaalt door de plaats, tijd en het geheel van regels die het handelen van de marktpartijen voorschrijven. weekmarkten, beurzen, veilingen Bij een relevante markt draait het om de ontmoeting van vraag & aanbod. De relevante mark kenmerkt zich door de volgende 3 dimensies; 1) Productdimensie (welk product, zelfde markt; substitueerbaar; pepsi coca cola.) 2) Geografische dimensie (waar wordt het aangeboden, verzorgingsgebied) 3) Tijdsdimensie (de tijd waarover de markt wordt bestudeerd, elektriciteit: winter, zomer, avond)
H1.2 Bouwstenen van de economische orde •
De economische orde is opgebouwd uit een samenstel van: o Normen & waarden o Zeden & gewoonten o Rechtsregels o Economische organisatievormen Functie economische orde: economisch proces zodanig te geleiden, dat de uitkomsten zo nauw mogelijk aansluiten bij de wensen van de deelnemers van het systeem. Er protesteert niemand indien productie en consumptie zodanig op elkaar zijn afgestemd, dat er geen verspilling plaats vindt (technische efficiëntie) En dat productiefactoren ingezet worden overeenkomstig de wensen van de consumenten (allocatieve efficientie)
1
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf •
De economische orde(dynamisch) dient aan de economische subjecten (overheid, producent, consument) de mogelijkheid te bieden binnen een economie tot een bevredigende oplossing te komen voor de volgende vraagstukken: o Wat wordt er geproduceerd? o Hoe wordt er geproduceerd? (waar, wanneer en waarmee) o Door wie wordt er geproduceerd? (grootte ondernemingen, overheidsbedrijven) o Voor wie wordt er geproduceerd? (verdeling van goederen en diensten over consumenten en producenten) o Op welk niveau worden beslissingen genomen? (centraal, decentraal, bedrijven, burgers, overheid)
H1.3 Kenmerken van de markteconomie •
Particulier eigendom en particuliere besluitvorming Iedereen is vrij iets nieuws te bedenken, dat te produceren en het te koop aan te bieden. Slaat het aan, dan ontstaat er een nieuwe markt. De particuliere beslissing om iets te ondernemen en daarbij het eigen bezit op het spel te zetten kan snel genomen worden. Deze activiteiten worden uiteraard ondernomen uit winstperspectief. Maar er is evenzo de dreiging tot mislukking. Zo verplicht de markteconomie haar deelnemers dus tot maximale inspanning om de winst te behalen en verlies te mijden.
•
De markteconomie is flexibel en efficiënt; zij past zich snel aan andere verhoudingen aan. Want producten die de consumenten willen, verkopen goed, de andere verdwijnen.
•
Concurrentie zorgt voor vernieuwing en efficiëntie. paradox: concurrentie helpt ons allemaal, maar niet de individuele persoon of onderneming die aan de mededinging deelnemen. Juist door deze paradox is het welvaartsniveau in landen met een vrije markteconomie hoog.
•
Prijsmechanisme, er wordt wel eens gezegd dat dit alle handelingen in de markteconomie regelt. Hoge prijzen zouden lijden tot hogere productie, lage prijzen tot afremming van de productie. Dit is niet altijd waar aangezien er tal van producten zijn waarvan de prijs enorm is gedaald en de productie alleen maar is vergroot (CD’s, televisies, PC’s).
•
Motivatie en ethiek van het marktsysteem Waarom ondernemen mensen? Om: o Winst o Hoog loon o Prestaties te leveren (vakmanschap) o Prestigezucht o Creatieve dadendrang o Omdat je toch een inkomen moet hebben o Met anderen om te gaan o Maatschappelijk geaccepteerd te worden o Voor de verzorging van diegenen waar je veel om geeft o Ter wille van het belang waar je (groot)vader gewerkt heeft
2
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf •
De markteconomie mobiliseert de menselijke inspanningen, concurrent zorgt daarvoor!
H1.4 Overheidsingrijpen in de markteconomie •
Een marktstelsel kent een collectieve sector, waarin het nodig is dat de overheid ingrijpt (dijken, leefbaar milieu, defensie, rechtszekerheid, bestuur). Dit kan op 2 manieren: 1) Met globale sturing Er wordt de voorkeur gegeven aan voorwaardenscheppend beleid. Daaronder verstaan we een beleid waarvan de werkingssfeer voor elke onderneming of consument gelijk is. De overheid kan met generieke maatregelen de ontwikkelingen in de door haar gewenste richting verschuiven. 2) Daar waar de overheid overwegend werkt met globale maatregelen om de economie bij te sturen spreken we van gereguleerde markteconomieën.
•
In een marktstelsel zou de overheid een drietal taken kunnen uitvoeren: 1) Allocatieve taak De wijze van aanwending van de productiefactoren; Door wie/wat/hoe/waar/voor wie/hoeveel wordt er geproduceerd? 2) Stabiliserende taak Overheid moet er voor zorgen dat er een volledige inschakeling van de productiefactoren is. 3) Inkomensherverdelende taak Redenen voor allocatieve overheidstaak: Marktimperfecties: Onvolkomenheden in de resultaten van de marktwerking, veroorzaakt door de structuur van of het gedrag op de desbetreffende markten. Marktfalen: De ontoereikendheid van marken om sommige vraag- een aanbodsignalen op de gewenste wijze te vertalen in prijzen, hoeveelheden en kwaliteiten. Bij marktfalen werkt de markt niet goed en zijn de afgegeven signalen onjuist; in het geval van marktimperfectie werkt de markt wel goed, maar zijn de afgegeven signalen vervormd door de structuur en/of het gedrag.
•
Marktonvolkomenheden Marktimperfecties •
Statische inefficiëntie •
Dynamische inefficiëntie • •
•
Allocatieve inefficiëntie aanbod van goederen/diensten is onvoldoende afgestemd op de wensen van de consument in termen van prijzen, hoeveelheden en kwaliteiten. Technische / productieve inefficiëntie verspillingen binnen een onderneming. De moeite, tijd en middelen die ondernemers besteden aan innovatie
Allocatieve Taak bij marktimperecties. Tegengaan marktmacht Voorkomen misbruik natuurlijk monopolie (regulering d.m.v. kapitaal of wetgeving of zelf productie ter hand te nemen)
3
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf •
Bevordering dynamische efficiëntie
Marktfalen: 1. Het niet of onvoldoende totstandkomen van collectieve goederen. 2. Marktpartijen houden geen of onvoldoende rekening met positieve of negatieve externaliteiten. 3. Het onvoldoende produceren en consumeren van goederen waarvan de overheid vindt dat zijn een speciale verantwoordelijkheid heeft of waarvan het belang door de consumenten naar het oordeel van de overheid onjuist wordt ingeschat (bemoeigoederen)
Markten kunnen vraag- en aanbodsignalen niet opvangen en juist verwerken in de prijs/hoeveelheid/kwaliteit. 1. Collectieve goederen zijn goederen die voor iedereen in de samenleving nuttig zijn (vuurtorens, dijken, de openbare orde etc.) Ze zijn non-exclusief (niemand is uit te sluiten) en niet rivaliserend (gebruik door de één gaat niet ten koste van gebruik door de ander) 2. Quasi-collectieve goederen liggen tussen individuele en collectieve goederen in (tolwegen, musea, verdiensten). Subsidie, heffingen. Bij deze (quasi)collectieve goederen schiet de markt te kort. 3. Externaliteiten: Buiten de markt om werkende invloeden op de productie / consumptie. Externaliteiten verstoren de allocatie van productiefactoren. Hier is geen markt voor. De emissie van zwaveldioxide vormt een negatief effect op de opbrengsten in landbouw. Overheid kan deze effecten in kosten- en batenafweging brengen door bijvoorbeeld belasting te laten betalen voor negatieve effecten op het milieu. 4. Bemoeigoederen: Goederen of diensten waarvoor de overheid een speciale verantwoording heeft (nationale veiligheid, projecten met grote maatschappelijke risico’s zoals kernenergie, gas/water/licht, cultuurgoederen, scholing, gezondheid). Overheid volstaat hier met administratieve controle of regulering, evt aangevuld met heffingen of subsidies.
H2.1 De onderneming • •
Een bedrijf is een zelfstandige productie-eenheid in technisch-organisatorische zin: een winkel, scheepswerf, fabriek, bouwplaats, boerderij etc. Een bedrijf is plaatsgebonden. Een onderneming is een economisch en juridisch zelfstandige productieorganisatie en kan één of meerdere bedrijven exploiteren. De onderneming is het economisch-organisatorisch geheel van activiteiten waardoor goederen en/of diensten op de markt worden aangeboden.
H2.2 Ondernemingstypen
4
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf •
Bedrijfskolom: Schematische voorstelling van de keten die een product doorloopt van oerproducent tot consument. Een volgend stadium, dus dichter bij de consument wordt aangeduid als een downstream-activiteit, een voorafgaand stadium upstream-activiteit.
1) Oerproducent o Producten uit de natuur o Plaatsgebondenheid o Tijdgebondenheid (discontinu proces, zaaien/oogsten) o Producten zijn relatief homogeen o Prijsinelastisch (afzet stijgt of daalt niet extreem bij verandering prijs) 2) Handelsonderneming o Schakel tussen producent en consument Detailhandel levert rechtstreeks aan de consument Groothandel levert aan anderen in de bedrijfskolom, zoals industrieën en detaillisten o Weinig toegevoegde waarde o Geringe vaste kosten (nauwelijks kostbare product-installaties) o Flexibel o Geringe hoogte van toetredingsbarrière 3) Industriële onderneming 1. Er vindt een technische vormverandering plaats 2. Kapitaalintensief Grote en dure productinstallaties 3. Differentiatie van producten is goed mogelijk door vormgeving, kwaliteit e.d. kan het ene product van het andere worden onderscheiden 4. Er moet aan technische vernieuwing gedaan worden, anders treedt veroudering op en blijft de onderneming achter bij concurrenten veel geld geïnvesteerd in R&D 5. Industriële ondernemingen zijn onder te verdelen in a) Procesindustrie kapitaalintensief, grootschalig, exportintensief (chemische of biologische omzetting, ijzerfabricage, drankenindustrie) b) Assemblerende industrie arbeidsintensief, productdifferentiatie, kennisintensief (producten samenstellen, radio/tv, maar ook meer kennisintensiever door vliegtuigbouw e.d.) c) Machinebouw kennisintensief 4) Dienstverlenende onderneming o Brengt producten voort die op het moment van productie worden verbruikt (taxi, arts), er is dus geen mogelijkheid tot productievoorraad. o Lage kapitaalintensiteit. o Er is steeds meer sprake van industrialisatie van diensten ( info kan bijvoorbeeld 24 uur per dag worden aangeboden via internet). H2.3 Schaalvoordelen Een onderneming is groot vanwege technische of organisatorische factoren. Belangrijkste factor is het bestaan van schaalvoordelen(MES). Dit houdt in dat er voordelen zijn verbonden aan het groter worden van een onderneming. Op een bepaalde horizontale lijn is er sprake van schaalvoordelen. Dit zijn de minimale gemiddelde kosten. Hoe kan dit ontstaan? •
Specialisatie: arbeid en kapitaal kunnen door specialisatie productiever worden. Bijvoorbeeld machines werken op een bepaalde hoeveelheid het meest efficiënt.
5
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf • • • •
• • • • •
Ondernemingsniveau: Functies decentraliseren (juristen, onderzoekers niet vast in dienst) Onderhandelingsmacht: Gunstigere voorwaarden bedingen bij leveranciers.(geen echt schaalvoordeel) Spreiding ondernemingsrisico: Activiteiten over verschillende bedrijfstakken Economies op scope: Voordeel dat ondernemingen halen uit gezamenlijke of samengevoegde productie. Wanneer een onderneming goedkoper twee of meer producten gezamenlijk kan produceren dan wanneer de producten afzonderlijk worden geproduceerd (beschuit, panneermeel). Leereffecten: Door ervaring nemen GK af (dynamische schaalvoordelen) Natuurlijk monopolie: Als maar één bedrijf de markt kan voorzien. Economies of scale: dalende gemiddelde kosten met toenemende productieomvang voor één enkel product. Tentamen: Economies of scope: dalende gemiddelde kosten door de productie van verschillende goederen, waarbij gedeeltelijk gebruik wordt gemaakt van dezelfde productiemiddelen. Leereffecten: Dalende gemiddelde kosten met een toenemende geaggregeerde productieomvang
Belemmering voor expansie: bureaucratisering en afzetkosten. 2.3.4 Horizontale, verticale en diagonale groei •
We spreken van interne groei als de productiecapaciteit van de onderneming groeit zonder dat daarbij andere ondernemingen worden overgenomen. Externe groei; de productiecapaciteit van een onderneming neemt toe doordat er sprake is van fusies of overnames. Groei vind plaats vanwege kostenmotieven (daling van kosten per eenheid) en strategische motieven (gunstige commerciële positie)
•
Horizontale groei: Uitbreiding van de productiecapaciteit in de bestaande activiteit of op vergelijkbaar niveau in de bedrijfskolom, dit heet ook wel parallellisatie. Verticale groei (integratie): 1. Voorwaarts (richting consument) 2. Achterwaarts (richting oerproducent) De onderneming neemt andere stadia uit de bedrijfskolom op zich. Er kan ook sprake zijn van quasi-integratie. Het kiezen van een goede en betrouwbare leverancier is hier een voorbeeld van. Er ontstaan bindingen, maar de gespecialiseerde productie blijft behouden. Diagonale groei: diversificatie of conglomeratie 1) Diversificatie: het binnendringen van een markt door een onderneming op een markt die buiten de eigen bedrijfskolom ligt. Er is altijd wel sprake van enig verwantschap met de eigen bedrijfstak. 2) Bij conglomeratie is dit verwantschap niet aanwezig (Peugeot: auto’s en pepermolens).
•
Door deze groeibewegingen ontstaan er meer-product-ondernemingen, ze ontwijken daarbij de eenzijdige specialisatie.
6
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf •
Transactiekosten zijn kosten die ontstaan door het uitvoeren van transacties binnen een coördinatiemechanisme. Bij zelf produceren hoeft niet op een markt te worden onderhandeld over lage prijzen, kwaliteitseisen, levertijd en levertijdstip of andere voorwaarden, dus zijn er dan geen transactiekosten.
7
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf
H2.4 Samenwerkings en beheersingsvormen Samenwerkingsvormen Joint venture 2 Ondernemingen stichten samen een dochteronderneming. De moederondernemingen blijven zelfstandig. Coöperatieve JV: dochter verricht activiteiten die de moederondernemingen nog niet verricht. Concentratieve JV: dochter neemt activiteiten over van ouders. Ouders voeren deze activiteiten niet meer uit.
Beheersingsvormen Concern Groep juridisch zelfstandige ondernemingen die economisch in gemeenschappelijk bezit zijn en onder gemeenschappelijke leiding staan.
Bij een vrijwillig filiaalbedrijf wordt op belangrijke punten als inkoop, reclame en assortimentsbeleid samengewerkt.
Fusie / overname Er ontstaat een nieuwe onderneming waarin de oude ondernemingen hun vroegere zelfstandigheid verliezen. Het wil niet zeggen dat de bedrijven verdwijnen of dat de voorgaande ondernemingen worden opgeheven.
Franchising De franchisegever verleent bepaalde rechten aan de zelfstandige franchisenemer. De ondernemer is in feite wel zelfstandig. (Albert Heijn, Shell, Blokker, Hema) Onder kartel verstaan we een samenwerkingsovereenkomst ter uitschakeling van concurrentie. De ondernemingen blijven daarbij juridisch en economisch zelfstandig. Horizontale kartels Samenwerking tussen ondernemingen die zich in dezelfde laag v/d bedrijfskolom bevinden. Bijvoorbeeld prijskartels, calculatiekartels (gelijke wijze van kostencalculatie), conditiekartels (verkoopcondities zoals kortingen), rayonkartels (elk lid van kartel heeft zijn eigen regio Verticale kartels Zoals exclusief-verkeersregeling. Dit is een overeenkomst dat leveranciers slechts aan één bepaalde afnemer zullen leveren. Ander voorbeeld is de verticale prijsbinding; producenten en importeurs spreken af dat hun wederverkopers verplicht worden een bepaalde prijs aan de consument te berekenen. Het syndicaat is een kartel met een aparte organisatie die de verkopen, prijsbepaling, productiebepaling en conditie van de
aangesloten ondernemingen bepaalt
Andere vormen Consortium Is bedoeld om gezamenlijk een groot en risicovol project aan te pakken. De samenwerking eindigt zodra het project afloopt.
8
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf H3.1 Rol van de ondernemer De ondernemer als manager: principaal/agent probleem. Handelen de managers wel naar wensen van de aandeelhouders? • Functies van de ondernemer 1. Organisator(Marshall); de ondernemer organiseert het productieproces door arbeid en kapitaal zodanig te combineren dat daaruit winst resulteert. 2. Drager van risico’s(Knight); de markt is onvoorspelbaar en dus onzeker. De ondernemer schat onzekerheden in, beïnvloedt ze zo mogelijk en accepteert ze. Is verantwoordelijk voor winst/verlies. 3. Innovator(Schumpeter); de ondernemer is degene die de markt maakt door innovaties(neue kombinationen). De tijdelijke voorsprong op concurrenten bepaalt zijn winst. Ondernemingen die zich niet aanpassen, verdwijnen. (Creative destruction)
Deze opvatting is niet compleet. Er zijn namelijk tal van ondernemingen die niet voorop lopen in de race van technologische ontwikkeling en toch behoorlijke winst boeken.
4. Bemiddelaar; ondernemers spelen in op de zich steeds wijzigende markt. Ze zijn dus bemiddelaars die een mogelijkheid tot winstgevend handelen zagen.
Ook deze opvatting is weer niet helemaal volledig aangezien ondernemers er soms ook goed aan doen zich te laten meedrijven met de gunstige ontwikkelingen in een bedrijfstak. Windfall gains: winst die resulteert uit het meelopen met de marktomgeving.
•
Schumpeter: ondernemer = innovator
Waardeconversietheorie • Ondernemersfunctie: door conversie meerwaarde scheppen • Algemene verklaring van de functie van een ondernemer is het omzetten van economische middelen van een lagere waarde naar een hogere. • Ondernemerschap staat los van eigendom of kapitaalbezit • Conversieratio: gecreëerde, gevonden of georganiseerde waardeverschil. Beïnvloedt door: Tijdsdimensie: voorsprong. Breedte conversie: Hoe groog? Marktontwikkeling: groei, stagnatie of teruggang van de markt. Marktstructuele ingrepen: Vervanging of vermindering van intense concurrentie.
9
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf • H3.3 Innovaties, de ondernemers en de marktstructuur Schumpeter onderscheidde 5 basistypen innovaties: 1. De introductie van een nieuw product of nieuwe dienst. 2. De introductie van een nieuwe productiemethode. 3. De ontwikkeling van een nieuwe afzetmarkt. 4. De exploitaties van een nieuwe grondstoffen of nieuwe halffabrikaten. 5. Het invoeren van een nieuwe organisatievorm. Voor de eerste twee gaan enkele fasen aan vooraf. 1. Ontdekkingsfase: soms flinke tijd tussen ontwikkeling en toepassing. 2. Ondernemersfase: Idee oppikken, kennis omzetten in innovatie 3. Ontwikkelinkgsfase: marktrijp maken Na deze stappen beland een project in de cyclus hieronder.
Schumpeter: Marktmacht is gunstig voor innovaties. Volledig concurrentieel niet optimaal. • Marktmacht geconcentreerd op een of enkele onderneming leidt tot innovaties, om winsten die volgend door innovatie te incasseren. • Grotere en machtigere ondernemingen zijn innovatier dan kleinere. Om zichzelf te beschermen tegen disorganisatie en geeft ruimte voor long-range planning. • H3.4 Dynamische markttheorie Circulaire causale relaties tussen ondernemingsactiviteiten, marktstructuren en ondernemingsresultaten • 4 Fasen in een groeicyclus van markten(aggregatieniveau: relevante markt) 1. Introductiefase (introductie, aanloopmoelijkheden) Lage prijselasticiteit Monopolistische of nauw-monopolistische marktstructuur, aan het eind nauw oligopolistisch. Penetratie- of afroomprijzen Voorafgegaan aan innovaties. Kleinschalig, relatief arbeidsintensief en know-how intensief productieproces waarin veel ruimte en flexibiliteit bestaat voor productaanpassingen. 2. Expansiefase (slaat aan bij de consument, stormachtige groei, technische verbetering) Toenemende standaardisatie en kapitaalintensiteit Veel toetredingen Specialisatie Deconcentratie Immitatie In de expansiefase groeit de afzet, de prijzen dalen maar toch stijgen de winsten a.g.v. grotere afzet. Mogelijkheden tot grootschalige productie nemen toe en het productieproces wordt relatief kapitaalintensief. Reclamevoering was eerst gericht op marktpenetratie, nu is het vooral profileren en differentiëren. Concurrentie domineert in deze fase ( creative destruction)
10
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf 3. Rijpheidsfase (Groeit neemt af, vervangingsvraag is groter dan nieuw vraag) Standaardisatie, kostenbesparing Productprofileratie Marktsegmentatie Voorwaartse en achterwaartse verticale integratie (om distributie en leveranciers in bezit te krijgen) Toenemende importconcurrentie In de rijpheidsfase krijgt de onderneming te maken met afnemende groei. Er doen zich overcapaciteitsproblemen voor. Prijzen dalen, dus ook de winstmarges. Prijselesticiteit het hoogst. Concurrentie gaat om kwaliteit. 4. Teruggangsfase / Stagnatiefase (stagnatie of teruggang) Verdringingsimport Vervangingsvraag Lage winsten Uittreding Overcapaciteit Toenemende samenwerking Producten stabiliseren zich op een bepaald niveau van afzet. Er komen niet veel kopers bij, continue afzet. Weinig productdifferentiatie en reclame. 4
afzet 3
2
1 tijd
• •
•
Het kan zijn dat ondernemingen in staat zijn het stagnerende product nieuw leven in te blazen en een nieuwe markt te betreden. Bij het beïnvloeden van de vorm van de groeicyclus speelt de ondernemer een grote rol. Research & development en marketinginspanningen zijn instrumenten om de cyclus te beïnvloeden. Prijselasticiteit: De mate waarin de gevraagde hoeveelheid (door de consument) reageert op veranderingen van de prijs. Begin van de cyclus: lage prijselasticiteit, begint op te lopen naarmate de cyclus de rijpheidsfase nadert.
11
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf •
Nauw-oligopolistisch: Klein aantal ondernemingen verzorgen het grootste deel van de productie. Dit is vaak het geval aan het eind van de introductiefase, aan het begin van de introductiefase: monopolistisch.
C4-ratio: Het gezamenlijke marktaandeel van de 4 grootste ondernemingen. •
Consumentensoevereiniteit: Uiteindelijk bepaalt de consument welke goederen worden voortgebracht.
AFBEELDINGEN 98, 99 H4.1 Ondernemingsconcentratie •
Van een fusie is sprake wanneer meerdere ondernemingen worden samengevoegd onder centraal bestuur. Bij een overname is één van de ondernemingen dominant.
Enkele samenwerkingen: • Kapitaaldeelneming: geen fusie of overname, maar toch verwerving van zeggenschap. Sprinkgplan tot overname. • Joint Venture: Gezamenlijke dochteronderneming; kennis enz. samenbrengen. Coöperatief: nieuwe activiteiten voor dochter. Concentratief: dochter neemt activiteiten over. • Concern: Zelfstandige ondernemingen die economisch in gemeenschappelijk bezit zijn en onder gemeenschappelijke leiding staan. (door overnames, groei of afsplitsing) • Holding: Richting geven aan investeringen.
H4.2 Methoden om een fusie tot stand te brengen 1. Bedrijfsfusie Bedrijf wordt in onderdelen verkocht. Probleem is dat een bedrijf juridisch geen zelfstandige eenheid is en dus niet in zijn geheel kan worden overgedragen. 2. Juridische fusie 1 vennootschap(vermogen geheel overdragen) of beide houden op te bestaan(vermogen overdragen aan derde onderneming). Aandeelhouders moeten instemmen 3. Aandelenfusie Komt het meeste voor, de problemen die bij een bedrijfsfusie zijn worden omzeild en het is niet vereist dat de aandeelhouders akkoord gaan. H4.4.1 Verklaringen voor fusies en overnames Managers/ondernemingen: Er beter van worden. 1. Groeimotieven Groei kan een positief effect hebben op allerlei functies binnen de organisatie en op de uitstraling die de onderneming heeft t.o.v. leveranciers, afnemers en kapitaalverschaffers. 2. Synergiemotieven (samenwerkingsvoordelen)
12
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf a) Op gebied van productie. Schaalvoordelen bij productie die bij horizontale concentraies ontstaat. Praktijk niet echt, productie moet fysiek worden samengebracht. b) Op gebied van Research & Development. Dubbel onderzoek vermijden. c) Bij transport, distributie en marketing economies of scope: één onderneming kan goedkoper goederen leveren dan wanneer elk van de goederen door een afzonderlijke onderneming op de markt zou worden gebracht. Synergie: 2+2=5 3. Strategische motieven Een onderneming kan een andere onderneming overnemen door (a) een groter marktaandeel te verkrijgen en (b) om te voorkomen dat het zelf wordt overgenomen. Hierdoor verwerft hij ook een machtspositie. 4. Markteconomiemotieven Één onderneming maakt in de ogen van het management minder winst dan dat twee ondernemingen zullen maken. Het kan zijn dat de beurs een onderneming onderwaardeert, waardoor er zich een koopje voordoet. De markt corrigeert of wordt gecorrigeerd. Dit fenomeen staat bekend als market for corporate control. H4.4.2 Golfbeweging van fusies en overnames •
• • •
Eclectische benadering; verklaring van fusies a.d.h.v. een aanleiding zoals doorbraak op gebied van transport, communicatie en fabricagetechnologie of het einde van de Eerste Wereldoorlog of positieve economische verwachtingen Bewegingen op de aandelenmarkt. Groeiverwachtingen zetten manager aan tot investeringen in fusies. Toename van de concurrentiedruk Sociale en sociaalpsychologische elementen. Elkaar opjagen tot fusies.
Hoofdstuk 5 H5.1 Econoom bain: Marktstructuur
Ondernemersgedrag
Marktresultaten (SCP of SGR)
Structuurkenmerken zijn: concentratiegraad, mate van productdifferentiatie, toetredingsbarrières. Secundair: groei marktvraag, concentratie vraagzijde, kostenstructuur. Bedrijfstakconcentratie: concentratieratio en HH. Absolute concentratie: c-ratio. Een winstmaximaliserende onderneming zal de productie net zo lang uitbreiden tot MO=MK
13
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf H5.5.2 Vraag Ondernemers die dit verband weten kunnen een nauwkeurige afweging maken tussen de kosten van productie en de baten in een periode. prijs
afzet
•
Prijselasticiteit:
dQ veranderinginvraag Q E= = dP veranderinginprijs P P = prijs Q= totale vraag De maatstaf voor veranderingen in de gevraagde hoeveelheid door de afnemers als gevolg van kleine verandering in de prijs(1%). Waarde van -1 geeft aan dat bij een stijging van de prijs met 1% de gevraagde hoeveelheid met 1% zal afnemen.
Elastische vraag: Figuur hieronder: eerst een daling van prijs een grotere hoeveelheidsstijging. Er is sprake van een elastische vraag als de verandering van de gevraagde hoeveelheid relatief groter is dan de relatieve prijsverandering. Inelastische vraag: Een daling van de prijs leidt tot een relatief kleinere hoeveelheidsstijging. Ondernemer wilt weten of elasticiteit kleiner is dan -1. In dat geval kunnen zij hun omzet vergroten door de prijs te verlagen. Als het inkomensniveau stijgt verschuift vraagcurve naar rechts.
14
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf
•
Negatieve prijselasticiteiten geven aan dat bij een verhoging van de prijs de vraag daalt. prijs
E=-∞
E=-1
E=0 elastisch
inelastisch gevraagde hoeveelheid
uitgaven
gevraagde hoeveelheid
5.2.3 Kosten Op lange termijn kan de ondernemer iedere mix van hoeveelheden productiefactoren kiezen. Op korte termijn ligt de hoeveelheid in te zetten kapitaal en hoeveelheid op zekere hoge vast. Dit zijn de vaste kosten. De kosten aan productiefactoren waarvan de inzet kan worden gevarieerd noemen we variabele kosten. Als onderneming op niveau van zijn kosten opereert positief rendement. Maar niet honger dan normale beloning van investering. (geen economische winst) Sub paragraaf Kosten op lange termijn. •
GK =
TK totalekosten = q geproduceerdehoeveelheid
MK =
dTK = marginale kosten dq
extra kosten benodigd om de productie met één eenheid
te verhogen. De MK is de eerste afgeleide van GK.
15
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf
gevraagde hoeveelheid
MK GK
gevraagde hoeveelheid
GK u vormig: TK/Q. De hoek is bepalend voor het niveau van GK bij hoeveel. Als de hoek groot is dan zijn er relatief hoge kosten t.o.v. geproduceerde hoeveelheid. Het minimum van GK treedt op wanneer de voerstraal(afgeleide) uit de oorsprong de TK raakt. Ook daar is de hoek het kleinst. MK u vormig: MK is kosten extra eenheid. Als TK vlak loopt dan zijn er lage MK. De helling van de raaklijn aan TK geeft indicactie van omvang MK. Hoe steiler TK hoe hoger MK. Snijpunt MK GK: In dal GK. Omdat daar de raaklijn aan TK en de voorstraal uit de oorsprong samenvallen. Zie boek 151 •
•
1e buigpunt totale kosten 2e buigpunt totale kosten
minimum marginale kosten minimum gemiddelde kosten + snijpunt met marginale kosten
Effecten kostenconstellatie op de markt De kleinste productieomvang waarbij minimale gemiddelde kosten optreden noemen we MES (minimaal efficiënte schaal) Als een bedrijf besluit op volle MES (er is maar een bepaalde capaciteit om bepaald aantal ondernemingen op MES te laten produceren) toe te treden dan komt er een hevige strijdt met de gevestigde ondernemers.
16
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf Als een bedrijf besluit op bv MES/2 toe te treden, dan vormt hij een mindere bedreiging voor de gevestigde ondernemers, maar dan produceert hij wel tegen hoge kosten. Schaalvoordelen vormen dus voor toetreders een kostennadeel. •
Sunk costs: kosten die je gemaakt heb en bij verkoop niet meer terug krijgt (reclame, olieboringen etc.) Hoge sunk costs zetten de ondernemer ertoe slechts in het uiterste geval de markt te verlaten. Sunk costs vormen dus een uittredings- of exitbarrière. Maar sunk costs vormen ook een entreebarrière. De potentiële toetreder bedenkt zich wel drie keer alvorens toe te treden als hij hoge kosten moet maken. Hoge vaste kosten hebben dus tegenstrijdige effecten. Enerzijds de felle concurrentiestrijd, met als gevolg lage prijzen, verliezen en evt faillissementen. Anderzijds i.c.m. sunk costs entree- en exitbarrières in de hand en neigt men door eerdere ervaringen wijs geworden tot samenwerking. Beide factoren kunnen een positieve invloed op de prijzen en winsten hebben. 5.2.4 Winstmaximalisatie Winst maximaal als 1e afgeleide=0 en 2e afgeleide <0 (van winstfunctie). p(1+1/Ep)=MK P=µMK met µ mark up ratio(P/MK, hoe de prijs boven MK wordt gesteld) 5.2.5 •
Markt en Welvaart
prijs
€5
vraag A
Markwaarde (bv €1) B
€0,40
productiekosten
A
q
Het consumentensurplus geeft het verschil aan tussen de maximale prijs die een consument voor een product in uiterste instantie bereid zou zijn te betalen en de prijs waar het momenteel voor wordt verkocht. Een brood kost bijv. €1, hij zou hier bij schaarste zelfs €5 voor willen betalen. Zijn voordeel op het eerste brood is dan €4. De uiterste prijs voor het tweede brood is €4. Dus hier een voordeel van €3. B Het producentensurplus bevat alle voordelen die de producent heeft. A+B=Surplus
17
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf
5.3.1
Volledig vrije mededinging
Veel aanbieders: Beschouwen de prijs voor hun producten als gegeven en onbeïnvloedbaar. Marktresultaten op korte termijn Voorwaarde winstmaximalisatie MO=MK, MK=p. MK zijn verschillend, maar p staat vast. Stel p1 in figuur hieronder. Heeft twee snijpunten met MK, maar q4 zal nooit gekozen worden omdat dit een punt van maximaal verlies is. Het heeft hier wel zin om q uit te breiden. Bij q1 is sprake van winst p is hoger dan GTK. Bij q2 is verlies lager dan helemaal geen prouctie. Door wel te produceren in de producent namelijk in staat alle VK plus een deel van de vaste kosten terug te verdienen. Bij p3 leidt niet produceren tot kleiner verlies.
18
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf
Individuele aanbodcurve ligt boven snijpunt MK en GVK omdat hij hier in ieder geval minder verlies draait dan geen productie.
Iedereen komt tot hetzelfde aanbod door identieke kostenstructuur. Het collectieve aanbod is dan te berekenen door horizontaal te sommeren. Hoe komt prijs op markt tot stand? Hoe hoger de prijs, hoe lager de vraag en hoe hoger het aanbod. P1 is het partieel evenwicht.
19
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf De winst op korte termijn is dus positief. Want GTK ligt onder de marktprijs. Dit komt omdat er niemand tot de markt kan toetreden omdat kapitaal niet ingezet kan worden. Er kan ook verlies worden geleden als de marktwerking tot een korte termijn evenwichtsprijs leidt waarbij de prijs onder GK ligt. Het verliest kan echter nooit de omvang van de vaste kosten overstijgen. Marktresultaten op lange termijn Op lange termijn kan kapitaal wel worden ingezet. Dus er kunnen ook concurrenten tot de markt toetreden. Wanneer ondernemers op korte termijn positieve winsten zien treden ze toe op lange termijn. Door toetreding verschuift collectieve aanbodcurve naar rechts en verdraait, waardoor de prijs daalt. Op lange termijn zal er dus altijd een situatie ontstaan waarin ondernemer in het dal van GK produceert. Er wordt dus alleen een normale beloning behaalt. De marktprijs die tot standkomt op lange termijn wordt bepaald door het minimum van GK op lange termijn. Aanbod op lange termijn is dus een horizontale rechte. Welke vraag de consumenten ook uitoefenen, er zal op lange termijn altijd een prijs totstandkomen= minimale GK.
Conclusies
• •
Er is geen onnodige winst MO=p=MK, dus er is efficiënte productie.
20
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf
•
De producent zal de consument op lange termijn tegen minimale kosten bedienen. Maar de minimale kosten kunnen variëren wanneer de prijzen van de productiefactoren niet constant zijn. Hogere kosten per eenheid product: increasing cost industry Lagere kosten per eenheid product: decreasing cost industry Constante Kosten per eenheid product: constant cost industry
5.4 Monopolistische concurrentie Het enige verschil met VVM is dat hier heterogene producten worden aangeboden. Producten die verschillend worden gewaardeerd/beperkt substitueerbaar(restaurant: kwaliteit, bediening, locatie, monopolist van zijn eigen product). De aanbieder heeft enige vrijheid in het vaststellen van zijn prijs en kwaliteit.(dus vraagcurve relatief vlak, maar niet horizontaal)
Marktresultaten Korte termijn(hieronder)
21
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf MO=MK, P boven GK, dus er is winst op korte termijn. Dit lokt natuurlijk toetreders op lange termijn. Die snoepen een deel van de vraag van de gevestigde ondernemers af. De prijs/afzet curve verplaatst dus naar links. Dit gaat door tot de economische winsten zijn verdwenen. Als er verliezen zijn uittreding curve naar rechts. Toe en uittreding gaat net zo lang door tot p/a curven de GK curve raken.
MO curve ligt onder vraag curve. Dit is het gevolg van het feit dat de extra opbrengst die ontstaat uit een door een daling van de prijs verkochte extra hoeveelheid, gedeeltelijk of geheel teniet wordt gedaan door het negatieve effect op de opbrengst dat ontstaat omdat de hoeveelheden die voor de prijsdaling werden verkocht eveneens in prijs zijn verlaagd. Dit kan zelfs resulteren in een daling van de totale opbrengst als gevolg van een daling van de prijs. Ondernemers produceren dus niet tegen minimale GK op lange termijn.
22
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf H5.4 Monopolie Marktkenmerken Er zijn geen substituten voor het product van de monopolist. Er is geen toetreding mogelijk vanwege de monopolies. Er zijn drie soorten monopolies: • • •
Wettelijke monopolie De overhead bepaalt dat er niet meer dan één product op de markt mag opereren.(patent) Monopolie door het bezit van unieke productiefactoren De monopolist bezit bepaalde productiefactoren, anderen kunnen dan niet het product imiteren. Natuurlijk monopolie Als één onderneming tegen de laagst mogelijke gemiddelde kosten aan de totale marktvraag kan voldoen.(GK blijft dalen bij stijgende productieomvang) Markresultaten De monopolist is een prijszetter. Maar de consumenten geven aan hoeveel wordt afgenomen bij een bepaalde prijs.
Vergroting van afzet vindt pas plaats wanneer zijn prijs daalt. P/A loopt dalend. Hij produceert zoveel tot MO=MK MO=p(Q)*(1+1/Ep), dit moet groter zijn dan 0, prijs is altijd positief. Dus 1+1/Ep>0 Ep<-1, dus als de vraag elastisch is.
23
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf
Lerner index: laat ziend dat een hoge prijsgevoeligheid van de vraag tot minder monopoliemacht leidt. (p-MK)/P=1/Ep
•
Prijsdiscriminatie: voor dezelfde producten verschillende prijzen aan verschillende (groepen) afnemers in rekening brengen, bijvoorbeeld verschillende tarieven bij het openbaar vervoer (65+’ers).
24
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf Hoofdstuk 6 oligopolistische markten en strategisch gedrag 6.1 Ondernemersgedrag in statische markttheorie Acties van een ondernemer op oligopolistische markten hebben vaak rechtstreekse gevolgen voor de positie van de ander. Ze gaan zich dus strategisch gedragen. Met strategisch gedragen pogen ondernemers de structuur van de markt, absolute en relatieve concentratie, hun eigen marktaandeel, de mate van productdifferentiatie en entree barrières in eigen voordeel te beïnvloeden. Kenmerken • Uitgangspunt: SGR denkbeeld • Toetredingsbeperkingen • Heterogene of homogene producten • Informatieasymetrie • Veel vragers, “weinig” aanbieders • => onderlinge afhankelijkheid • => strategisch gedrag • => wederkerige relatie tussen structuur en gedrag Oligopolistisch gedrag • Hoe om te gaan met onzekerheden? • Mogelijkheid van prijzenoorlog(willen ze voorkomen, schade kan onherstelbaar zijn) • => Neiging tot gecontroleerde of gecoördineerde prijsaanpassingen • Parallelle gedragingen (parallel gedrag, geen coördinatie) • Collusie 6.2 Oligopolistische marken zonder collusie Omschrijving over duopolie • Geen samenwerking. Gedrag van andere partijen word als gegeven verondersteld. • Er zijn zeer vele verschillende strategieën denkbaar, met vele verschillende uitkomsten • Speltheorie • Nulsomspel (winst van de één is net zo groot als het verlies van de ander, bijvoorbeeld bij vaststellen van de prijs door autofabrikanten, komt in praktijk zelden voor) • Prisoners dilemma (gelijke belangen, de laagste prijs zal het beste resultaat oplevenren. Als ze dit beide doen een laag resultaat, zie pagina 202) • Cournot Nash evenwicht (Er is sprake van evenwicht omdat geen van de fabrikanten individueel prijs verhoogt, dit evenwicht is cournot-nash evenwicht) Samenwerking zou beste resultaten opleveren, maar als individuele ondernemer hiervan afwijkt heeft hij hoogste resultaat (cheating probleem) Cournot concurrentie Gaat uit van homogeen duopolie waar hoeveelheid als strategische beslissingsvariabele geldt. De hoeveelheid heeft namelijk invloed op marktprijs in latere fasen van het concurrentieproces. En de marktprijs heeft directe gevolgen voor de winst van andere ondernemingen. Hoeveelheidsconcurrentie: strategisch aanpassen of handhaven van de aangeboden hoeveelheid met het oog op een zo hoog mogelijke marktprijs en winst. (ook strategisch achterhouden van bestaande capaciteit) Prijsvormingsproces: Beschouw de aangeboden hoeveelheid van de anders als gegeven. De eigen beslissing welke hoeveelheid op de markt aan te bieden, wordt dan gebaseerd op de aanbodbeslissing van de concurrent in de voorgaande periode. Periode na periode volgen ze elkaar op (follower-follower)
25
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf
Hier is te zien welke hoeveel A aanbiedt gegeven de totale vraag D als B niets aanbiedt. Hier biedt a monopoliehoeveelheid Q aan, daar is MO=MK. Als B alles aanbiedt zoals in figuur b blijft er niks over voor A VVM P=MK
Hier is een lijn getrokken die de punten (uiterste hoeveelheden die A aanbiedt, gegeven B) met elkaar verbindt. Deze lijn geeft alle aanbodbeslissing van A weer, gegeven B Reactiecurve Eerst biedt A 1 aan
B1 A2 B2 hogere prijs evenwicht op snijpunt reactiecurven.
26
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf
Onderbroken lijn van minimale hoeveelheid naar minimale hoeveelheid en maximale hoeveelheid naar maximale hoeveelheid. Deze punten verbinden snijpunt=evenwicht Bertrand concurrentie Homogene producten en beslissingsvariabele is de prijs, gelijke MK. Ondernemers reageren op elkaars prijzen. De verwachte beslissing van andere ondernemer is als gegeven beschouwd. Door de homogeniteit zijn de producten substituten, dus als A net onder de prijs van B zit trekt A de hele marktvraag naar zich toe.
27
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf
Bertrand Paradox: Als ze constant onder elkaars prijzen zitten eindigt dit in het punt P=MK evenwicht VVM. Paradox: Hoewel er sprake is van een markt met weinig aanbieders hebben de aanbieders kennelijk geen mogelijkheden om marktmacht uit te oefen, de prijs komt niet hoger dan het niveau van de marginale kosten. Heterogeen duopolie: Elkaar steeds overbieden, levert hogere prijs op.
Vanwege het tegengaan van prijzenoorlog is er geknikte afzetcurve; als een oligopolist zijn prijs verhoog volgt de concurrentie niet. Hij raakt zo zijn marktaandeel kwijt, bij een prijs verlaging wordt er wel gevolgd en verkoopt hij niet meer. Daar knikt de prijs afzetcurve; bij prijsverlaging zet hij net zoveel af. MO verloopt dus discontinu. 6.3 Oligopolistische markten met collusie Beschrijven van samenspanning tussen marktpartijen. Kartels Als oligopolisten samen werken en hun winsten gezamenlijk maximaliseren spreken we van collectief monopolie ofwel winstmaximaliserend kartel. Maar ze maken ook afspraken over marktverdeling, hoeveelheden, verkoopconditities en winstverdelingen. Definitie kartel: Horizontale of verticale samenwerkingsovereenkomsten die op een of meer aspecten van het ondernemerschap de concurrentie tussen voor het overige economisch en juridisch zelfstandig blijvende ondernemingen beperken met als doel beïnvloeden van de marktresultaten ten gunste van de deelnemers aan de overeenkomst. A) Stabiliteit van kartels Als iemand van afspraken afwijkt
hogere winst(speltheorie) Free rider
28
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf Stabiel vanwege: • Herhaalde spelen gedrag kennen en voorspellen. • Oneindig aantal ronden in kort tijdbestek • Frequente interactie goed leren kennen opbouw en handhaving reputatie Eindig aantal ronden: Hier weet men van te voren hoeveel rondes het kartel heeft. Als er bijvoorbeeld bekend is dat er 6 rondes zijn. In de laatste ronde is geen toekomst meer ontduiken. Nu weten ze dat in ronde 6 wordt ontdoken, dus nu is de vijfde ronde de ronde zonder toekomst, dus hier wordt ook ontdoken. Enzovoorts, enzovoorts. Ieder individu kan dan beter altijd ontduiken. Handhaven kartel • Effectie vergelding: afstraffen van disloyaal gedrag (boetes, overnames, boycots) • Trigger strategie: begint met coöperatieve strategie (verhogen prijs) in de verwachting dat de concurrent dit ook doet, als dit niet gebeurd langdurige prijzenoorlog. • Tit for tat: prijs handhaven zolang de ander dat ook doet. B) Economische effecten van kartels Allocatieve effecten; t.o.v. VVD • Hogere prijzen, lagere afzet en lagere kwaliteit • Compartimentering van de markt en het beperken vrijheid van de afnemer en leverancier • Hogere kosten door verspillingen • Instandhouden van ondoelmatige of verouderde productiefaciliteiten en het belemmeren van herstructurering van de sector • Aantasting vernieuwingsprikkel Stilzwijgende of impliciete collusie Verschillende vormen; • Prijsleiderschap (ondernemer stuurt prijs in een bepaalde richting) leader-follower Gezag van prijsleider wordt ontleed aan economisch overwicht (marktaandeel) dominant prijsleiderschap en collusie tussen de aanbieders (reputatie) barometrisch prijsleiderschap Collusiebevorderende marktomstandigheden Marktomstandigheden die bijdragen aan het goed functioneren van een stilzwijgende of expliciete afspraak zijn: 1. Hoge toetredingsbarrières: Toetredding kan bedreiging vormen. Als het moeilijker wordt om toe te treden wordt het collusoir gedrag ook op lange termijn gehandhaafd 2. Hoge concentratiegraad: Geringe aantal spelers maakt het eenvoudig om tot afspraken te komen en af te dwingen ontduiking wordt ook eerder opgemekrt. 3. Frequente interactie: Gaat het ontdtuiken tegen. 4. Producthomogeniteit: maakt handhaven makkelijker 5. Kostenstructuur van de deelnemers: kleinere verleiding tot ontduiking 6. Hoge transparantie van marktinformatie: Draagt bij aan controleerbaarheid 7. Laag innovatie niveau: Bij hoge innovaties lage stabiliteit en constant wisselende posities 8. Voorspelbare marktvraag: Geen wantrouwen 9. Lage prijselasticiteit: Grotere mogelijkheden winsten te verhogen. 6.4 Entreebelemmering en uitsluitingsgedrag Limit pricing: Exploiteren van bestaande entreebarrières Niet de hoogte van entreebarrières, maar meer de geloofwaardigheid van de gevestigde ondernemers over hun gedrag na entree is die de afschrikwerking op potentiële toetreders bepaalt. Deze gevolgtrekking wordt ook bevestigd door het empirisch odnerzoek. Schaalvoordelen, leervoorsprong, absolute kostenvoordelen, kapitaalbenodigdheden e.d. hebben slechts een geringe entreebelemmerende werking wanneer ze niet gepaard gaan met geloofwaardigheid over het
29
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf ondernemersgedrag na entree. Slechts productdifferentiatie en de daarbijbehorende verschijnselen jagen potentiële toetreders schrik aan. Endogene entreebarrières: strategische investeringen: Gevestigde ondernemers creëren nieuwe entreebarrières en versterken de werking van bestaande. Dit kan door strategische investeringen: • Strategische overcapaciteit: signaal naar toetreders dat ze niet zullen aarzelen productieniveau minstens te handhaven. • Aanhouden liquide middelen: Vastleggen van financiële middelen in snel verkoopbare activa • Product differentiatie: Toetreders veroveren moeilijk een marktaandeel • Strategisch patenteren: • Sunk costst: Vergen hoge kapitaal inversteringen Endogene entreebarrières: het verhogen van kosten voor afnemers en toetreders 1. Het creëren van administratieve lasten: Overstappen naar concurrenten bemoeilijken 2. Vertragen of tegengaan van standaardisatie: Bij tandenborstel opzetborstel nodig, internet besturingssysteem 3. Getrouwheidskortingen: kortingen geven aan bestaande klanten.
30
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf
Hoofdstuk 7 Algemeen mededingingstoezicht Marktbeleid Het monitoren van en doelgericht ingrijpen in markten door overheden Waarom? • Kartelvorming voorkomen (ondermijnt concurrentie) • Omgaan met marktimperfecties en marktfalen • Marktmacht en (natuurlijk) monopolie • Onvolkomen dynamische efficientie • Externaliteiten • (quasi-)collectieve goederen en bemoeigoederen • Buitengewoon grote/risicovolle investeringen • Infrastructuren zijn ‘usual suspects’ Mededingingsbeleid en sectorspecifieke regulering Uitgangspunt: SCP denkbeeld Grof onderscheid: • Mededingingsbeleid gericht op marktstructuur • Sectorspecifieke regulering gericht op gedrag Laatste redmiddel: publiek eigendom, sturing van prijs en volume Drie gebieden mededingingswet: • Kartelverbod • Misbruik EMP • Concentratietoezicht Ondernemers konden t/m 2002 individuele ontheffing vragen van het kartelverbod als; • Verbetering van de productie of de distributie en bevordering van de technische of economische vooruitgang • Een billijk aandeel van de voordelen voor de gebruiker • De afspraak moet onmisbaar zijn voor deze voordelen • De mededinging mag niet voor een belangrijk deel worden uitgeschakeld. Er is sprake van horizontale kartelvorming als: • Prijskartels (afspraak over verkoopprijs) • Afzet, quota, contingenterings, markverdelingskarters. Afspraken over geografische of fysieke verdeling van de afzet, markt of productie • Normerings, specialiserings, standaardiserings, of rationalisatiekartels. Afsprijken over fysieke specificaties van het product • Licentie of octrooi. Afspraken over patenten • Structuurcrisiskarters. Afspraak over capaciteit Verticale kartelvorming als: • Verticale prijsbinding • Exclusief-verkeersregelingen • Selectieve distributie. Alleen leveren aan dealers die aan eisen voldoen • Exclusieve distributie • Territoriale beperkingen(niet buiten bepaald afzetgebied verkopen)
31
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf H7.3 Misbruik van een economische machtspositie Het is verboden misbruik te maken van een economische machtspositie. Economische machtspositie: De positie van een onderneming of een groep ondernemingen op een markt waardoor deze groep in staat is zich in verregaande mate onafhankelijk van afnemers, toeleveranciers of directe concurrenten te gedragen. Misbruik van EMP is sprake als ondernemingen hun marktmacht zodanig gebruiken dat het schadelijk is voor de concurrentie op de markt of voor afnemer. •
5 categorieën: 1. Hanteren van excessieve prijzen Prijzen zijn hoger dan de minimale noodzakelijke kosten, de afzet is lager dan onder concurrentiële omstandigheden en er wordt meer winst gemaakt dan noodzakelijk is om de productiefactoren mee te bekostigen. 2. Leveringsweigering of boycot 3. Discriminatie Als een onderneming verschillende voorwaarden hanteert voor verschillende afnemers zonder dat daar objectieve rechtvaardiging voor bestaat. 4. Excluderend (prijs) gedrag predatory pricing Als een onderneming haar prijzen verlaagt met als doel een minstens even efficiënte maar financieel minder draagkrachtige concurrent van de markt te drukken. Als deze concurrent eenmaal verdwenen is zal de onderneming de prijs boven het concurrentiële niveau tillen om ze de geleden verliezen te compenseren. 5. Verticale restricties Inperking van de commerciële vrijheid, opgelegd door een onderneming in de ene fase van de productieketen op een onderneming in een andere fase van de bedrijfskolom.
Concentratietoezicht Toets voorafgaand aan fusies en overnames om te checken of er geen economische machtspositie ontstaat. • Essentiële faciliteit: Een productiemiddel waarvan het gebruik onontbeerlijk is voor het verkrijgen van toegang tot een markt. • Exclusieve distributie: Producent verbiedt afnemers producenten van de concurrent te verkopen. • Ketensubstitutie: Er is sprake van onderlinge prijsbeïnvloeding bij ondernemers die niet rechtstreeks met elkaar concurreren.
SSNIP-test: hypothetische monopolist gecheckt over tijdsperiode en geografisch gebied. Daarin wordt de relevante markt berekend als de kleinst mogelijke markt waarop een hypothetische monopolist winstgeven zijn prijzen significant en blijvend(!) kan verhogen. Hier wordt dus het speelveld afgebakend waarbinnen een denkbeeldige monopolist over marktmacht beschikt. Iets anders gepresenteerd en geformuleerd zijn de centrale vragen aldus: • Wat is de kleinst mogelijke set van producten waarvan het aanbod kan worden gemonopoliseerd? • Wat is de kleinst mogelijke tijdsperiode waarbinnen het aanbod van deze set van producten kan worden gemonopoliseerd? • Wat is de geografische arena waarbinnen het aanbod van de desbetreffende set producten binnen de gegeven tijdsperiode kan worden gemonopoliseerd? Vormen van concurrentiedwang die prijsverhogingen ongedaan maken Substitueerbaarheid aan de vraagzijde Substitueerbaarheid aan de aanbodzijde
32
lOMoARcPSD
SPM 1212 Economie & Bedrijf Twee marktafbakeningsvraagstukken Afbakening van de productmarkt: Hier staat de vraag centraal of en zo ja hoeveel afnemers daadwerkelijk zullen overstappen naar andere producten. Afbakening van de geografische markt: Hier spelen de mechanismen van de substitueerbaarheid van de vraag- en aanbodzijde wederom de hoofdrol. Substitueerbaarheid aan de vraagzijde doet zich voor als afnemers in een regio A producten gaan afnemen in regio B als A prijs verhoogt. Dominantietoetsing • Enkelvoudige machtspositie (marktaandeel van de onderneming en andere spelers, tegenmacht, toetredingsbarrieres, potentiële toetreding, mate van verticale integratie) • Collectieve economische machtspositie (marktstabiliteit, symmetrie van marktposities, markttransparantie)
Hoofdstuk 8 instrumenten van markttoezicht Instrumenten en effecten markttoezicht Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) • Monitoring van bepaalde sectoren (energie, vervoer, zorg, bouw, financiële sector, food & agri…) • Netwerksectoren: sectorspecifiek toezicht (energie, telecom, spoor, post) • Boetes als gedrag sturende prikkels • Clementie zelfrapportage (boetevermindering) • Belang van ‘informele’ regulering Sectorspecifieke regulering Regulering is het gebruik van overheidsmacht om de beslissingen van economische actoren te beïnvloeden (Dudley and Brito 2012, 65-66) Regulering controleert over het algemeen het volgende: • Prijzen • Hoeveelheden • Winsten • Kwaliteit • Aantal ondernemingen • Standaarden Focus: netwerksectoren • Kenmerken infrastructuren • Netwerken als natuurlijke monopolies • Hoge sunk costs • Netwerkexternaliteiten • Schaal- en synergievoordelen
33