NEDERLANDS JURISTENBLAD
Spanningsvelden financieel toezicht • Het recht van gratie • Goed bestuur in de West P. 2541-2624 JAARGANG 89 24 OKTOBER 2014
10304688
36
Herhaalde oproep: Voorzitter Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zoekt wegens vertrek van de huidige voorzitter een:
Een afschrift van de opgestelde profielschets kan worden opgevraagd via
[email protected]
Voorzitter van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (32-36 uur)
De benoemingsprocedure is gepubliceerd in de Staatscourant, 2012 nummer 2636. Afhankelijk van kennis en ervaring bedraagt het salaris maximaal € 7.899,67. Een detachering behoort tot de mogelijkheden.
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg is de hoogste instantie belast met de tuchtrechtspraak op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg ten aanzien van artsen, tandartsen, apothekers, psychotherapeuten, gezondheidszorgpsychologen, fysiotherapeuten, verloskundigen en verpleegkundigen. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg is gevestigd in Den Haag. U bent jurist en beschikt over ruime rechterlijke ervaring. U beschikt tevens over uitgebreide kennis op het gebied van het gezondheidsrecht of bent bereid u die eigen te maken. U kunt zelfstandig en autonoom rechtspreken samen met rechtsgeleerde leden en leden-beroepsgenoten. U geeft op een prettige en evenwichtige wijze sturing aan het proces en kunt de zaken die u waarneemt op constructieve wijze omzetten naar verbeteringen. Ook onder hoge werkdruk houdt u balans tussen werktempo en kwaliteit van de beslissing.
Inlichtingen over de aard en de inhoud van de functie kunnen worden ingewonnen bij prof. mr. W.D.H. Asser, waarnemend voorzitter van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, telefoonnummer 070 – 340 5417. Voor vragen over de procedure kunt u terecht bij drs. I. van den Hauten-Hinnen, directeur Eenheid Secretariaten Tuchtcolleges en Toetsingscommissies, telefoonnummer 070 - 340 6402. Voor meer informatie kunt u ook www.tuchtcollegegezondheidszorg.nl raadplegen. Sollicitaties dient u uiterlijk 9 november te richten aan Z.M. de Koning en te zenden aan de Minister van VWS, t.a.v. de directeur Eenheid Secretariaten Tuchtcolleges en Toetsingscommissies, drs. I. van den Hauten-Hinnen, Postbus 20350, 2500 EJ Den Haag.
Inhoud
2543
Prof. mr. T.N.B.M. Spronken Meer Brussel en meer Luxemburg in het strafrecht
Wetenschap 1838 Prof. mr. D. Busch Spanningsvelden in het toezicht op de financiële sector
Focus 1839
2544
1841-1871 Rechtspraak 1872 Boeken 1873-1883 Tijdschriften 1884-1897 Wetgeving 1898-1899 Nieuws 1900 Universitair nieuws 1901 Personalia 1902 Agenda
doordringen is dat daarbij
• Het recht van gratie • Goed bestuur in de West P. 2541-2624 JAARGANG 89 24 OKTOBER 2014
2551
36
2558
Unierecht moet toepassen en PREJUDICIËLE vragen kan stellen Pagina 2543
Het echte PROBLEEM is dat er op dit moment op althans bepaalde terreinen sprake is van een OVERREGULERING van de FINANCIËLE SECTOR
Pagina 2548 2564 2593 2594 2603 2618 2620 2622 2622
Deze SCHENDING van de GRATIEWET (geen definitief advies afwachten, VOL TOETSEN van het rechterlijk advies) rechtvaardigt een onmiddellijke terechtwijzing door het PARLEMENT
Pagina 2555
Die CARIBISCHE CONTEXT zorgt ervoor dat democratische VOORZIENINGEN die in het EUROPESE deel van het Koninkrijk GOED BESTUUR waarborgen in de overzeese gebieden vaak verworden tot TANDELOZE TIJGERS
Pagina 2558
Omslag: © Corbis
Spanningsvelden financieel toezicht
UNIERECHTER is,
Dr. O. Nauta Waarborging van goed bestuur in de West Voorstel voor een werkbare invulling van de waarborgfunctie in de Caribische rijksdelen
Rubrieken
NEDERLANDS JURISTENBLAD
PRAKTIJK moet IEDERE strafrechter
Mr. dr. W.F. van Hattum Het recht van gratie Naar aanleiding van de vonnissen van de Voorzieningenrechter Den Haag van 10 juli en 18 september 2014 inzake de vorderingen van twee levenslanggestraften
Focus 1840
Wat nog tot de
10304688
Vooraf 1837
Dat vormt een OMKERING van het uitgangspunt in de rechtspraak van de Hoge Raad dat OVERSCHRIJDING van de REDELIJKE TERMIJN in ONTNEMINGSZAKEN in de regel wordt gecompenseerd door de VERMINDERING van het bedrag Pagina 2578
Nadere uitleg van de ARTIKEL 29 WERKGROEP en meer JURISPRUDENTIE zijn meer geschikte wegen om DUIDELIJKHEID te brengen dan optreden van de Nederlandse wetgever, zolang de onderhandelingen in Brussel over het RECHT OM TE WORDEN VERGETEN nog niet zijn afgerond
Pagina 2615 VERSCHILLEN tussen de bestuursrechtelijke en de privaatrechtelijke bepalingen over COLLECTIEVE ACTIES maken het CONVERGEREN tussen privaat- en bestuursrecht MOEILIJKER en het recht MINDER inzichtelijk en flexibel
Pagina 2619
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Erevoorzitter J.M. Polak
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Capital Media Services
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Handboek Personenschade
NU OOK ONLINE!
REDACTIE: MR. J. WILDEBOER EN MR. S. BINKHORST
Het Handboek Personenschade is sinds jaar en dag hét naslagwerk op het gebied van personenschade en een onmisbare bron voor letselschadeadvocaten, WA-verzekeraars, rechtsbijstandverzekeraars, expertisebureaus, bureaus voor slachtofferhulp, arbeidskundigen en assurantietussenpersonen. Hoog niveau, praktische insteek U vindt in het Handboek Personenschade complete juridische informatie van een hoog juridisch niveau, maar met een praktische insteek. De auteurs gaan diepgaand in op: ■ Diverse specifieke aansprakelijkheden (o.a. medische aansprakelijkheid, vervoerdersaansprakelijkheid, verkeersaansprakelijkheid, productaansprakelijkheid en werkgeversaansprakelijkheid);
■ Diverse soorten schade (o.a. verlies van arbeidsvermogen, huishoudelijke schade, buitengerechtelijke kosten en smartengeld);
■ Diverse andere onderwerpen, waaronder re-integratie, fiscale aspecten van schadevergoeding, vaststellingsovereenkomst en internationaal privaatrecht.
NEEM NU EEN PROEFABONNEMENT Ga voor een gratis proefabonnement op de Collectie Aansprakelijkheid, Verzekering en Schade met daarin de nieuwe uitgave Handboek Personenschade (en ook de nieuwe uitgave Handboek Schaderegeling Motorrijtuigen) naar www.kluwer.nl/collecties.
MEER INFORMATIE OF BESTELLEN? Ga naar www.kluwer.nl/personenschade
Vooraf
1837
Meer Brussel en meer Luxemburg in het strafrecht
36
Bij het verschijnen van deze aflevering heeft het Europees Parlement het lot van de nieuwe Europese Commissie onder leiding van Juncker beslecht. Het parlement kan alleen met de voltallige commissie instemmen of deze afwijzen. Het zal tot het laatste moment spannend zijn gebleven omdat begin deze week nog twee kandidaten voor het parlement moesten verschijnen nadat Juncker gedwongen was te schuiven met de posten toen de Sloveense Alenka Bratušek te licht werd bevonden en haar kandidatuur introk. Hoe het verder ook is gelopen, voor de komende vijf jaren is het credo van de nieuwe Commissie: focussen op prioriteiten en uitbannen van futiele regelgeving, zoals de maximale hoogte van de hakken van de kapster. Tijdens zijn grillsessie beloofde Frans Timmermans het Europees Parlement, te willen inspireren in plaats van irriteren en te zullen komen met een lijst van te schrappen EU-voorstellen. Timmermans wordt de Eerste vice-president van de Commissie met als coördinerende taakstelling betere regelgeving, institutionele relaties en fundamentele rechten. Daarbinnen valt ook de aansturing van de Tsjechische Eurocommissaris Věra Jurová, die justitie, consumenten en gelijke behandeling in haar portefeuille krijgt en een wat zwakke indruk maakte bij haar verhoor door de Europarlementariërs. Toen haar gevraagd werd waar haar focus lag, gelet op het toch wel erg brede takenpakket dat ze onder haar hoede zou moeten nemen, had ze niet zo snel een antwoord. Gelukkig hebben we Timmermans nog, die beloofde zich vooral sterk te maken voor de fundamentele rechten: ‘als ik impopulair wordt met het beschermen van fundamentele rechten dan moet dat maar. Zonder dat, géén EU’. Ferme taal! Als we kijken naar de EU justitie-agenda voor 2020 dan zien we ook daar dat de nadruk ligt op consolideren en implementeren. Waar het daaraan voorafgaande Stockholm programma (2010-2014) nog kwam met nieuwe EUregelgeving, wordt nu gas terug genomen. Er moet weliswaar nog het een en ander worden afgemaakt wat al in de steigers staat, zoals bijvoorbeeld op strafrechtelijk gebied de richtlijnen over minderjarige verdachten, gefinancierde rechtsbijstand in overleveringszaken, de presumptie van onschuld en het Europees onderzoeksbevel, waar het nu om gaat is alle regelgeving van de afgelopen jaren te laten indalen. Ook de strategische agenda voor de komende vijf jaar die de Raad eind juni 2014 heeft vastgesteld, bevat geen nieuwe thema’s. De focus ligt op verdere uitwerking van grensoverschrijdende informatie-uitwisseling, aanpak van cybercrime, verdere ontwikkeling van procedurele waarborgen voor verdachten en slachtoffers, wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in civiele en strafzaken en de aanpak van EU fraude waarvoor de Europese openbare aanklager in het zadel moet worden geholpen. Als het gaat om consolideren wordt gewerkt aan trainingsprogramma’s voor de nationale rechtspleging over EU-recht en de betekenis daarvan voor de dagelijkse rechtspraktijk, het faciliteren van e-justice programma’s,
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
investeren in juridische netwerken en het monitoren van de omzetting van EU-richtlijnen op het gebied van handels- en ondernemingsrecht, consumentenrecht en strafrecht in nationale regelgeving. Al met al is het toch nog een hele waslijst. Wat dat consolideren betreft gaan we vooral in de strafrechtspraktijk interessante tijden tegemoet. Anders dan in andere rechtsgebieden, die al veel langer binnen bereik van de interne markt en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU vielen, zijn we in het strafrecht nog niet zo gewend aan rechtstreekse werking van richtlijnen en bemoeienis van het HvJ bij de interpretatie ervan. Sinds het Verdrag van Lissabon, waarbij de Derde Pijler met zijn eigen regelgeving door middel van kaderbesluiten werd afgeschaft, zijn richtlijnen aanvaard waarop verdachten en slachtoffers ten overstaan van de rechter direct een beroep kunnen doen en waaraan de rechter voorrang moet geven boven daarmee strijdige nationale regelgeving. De eerste post-Lissabon richtlijn was die van het recht van verdachten op vertolking en vertaling die inmiddels in Nederland is omgezet. Dat moet nog gebeuren met de richtlijnen met betrekking tot het Europees beschermingsbevel (voor slachtoffers), het recht op informatie en inzage in processtukken en toegang tot een advocaat in strafzaken. Prejudiciële beslissingen van het HvJ die relevant waren voor het strafrecht gingen tot nu toe vooral om bestraffing van illegaal verblijf in relatie tot de Terugkeerrichtlijn en richtlijnen op het gebied van economische strafrecht. De richtlijnen die na de inwerkingtreding van het verdrag van Lissabon zijn aanvaard hebben betrekking op commune regels van het strafproces die van toepassing zijn in iedere strafrechtelijke procedure en hebben daardoor een veel bredere impact. Het invullen van vage begrippen in deze richtlijnen, bijvoorbeeld wat moet worden verstaan onder ‘substantial jeopardy to criminal proceedings’, op grond waarvan van rechten kan worden afgeweken, zal aanleiding geven tot prejudiciële vragen van nationale rechters. Met ingang van 1 december 2014 krijgt het HvJ ook volledige jurisdictie over de pre-Lissabon regelgeving op strafrechtelijk gebied. Daardoor zal het HvJ een belangrijke rol gaan spelen bij de ontwikkeling van strafprocessuele waarborgen, waar voorheen vooral het EHRM de scepter zwaaide. Wat nog tot de praktijk moet doordringen is dat daarbij iedere strafrechter, of dat nu de rechter-commissaris in de Rechtbank Limburg is of het Hof Den Haag, in beginsel Unierechter is, Unierecht moet toepassen en prejudiciële vragen kan stellen. Alleen de Hoge Raad is daartoe verplicht als het gaat om een kwestie die niet zonder meer duidelijk is of waarin het HvJ nog niet eerder uitspraak heeft gedaan. Tot nu toe heeft de Hoge Raad op strafrechtelijk gebied, voor zover ik dat heb kunnen nagaan, welgeteld één keer een prejudiciële vraag aan het HvJ gesteld. Dat zal ongetwijfeld gaan veranderen. Taru Spronken
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2543
1837
Wetenschap
Spanningsvelden in het toezicht op de financiële sector Danny Busch1 De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (de Raad) publiceerde enige tijd geleden een interessant rapport, getiteld ‘Toezien op publieke belangen’.2 In dat rapport bepleit de Raad een verruimd perspectief op toezicht en neemt hierbij de behartiging van publieke belangen tot uitgangspunt. Een uitgangspunt waar de meesten zich vermoedelijk wel in kunnen vinden. Maar wat blijkt: toezichthouders werken volgens het rapport in een drietal spanningsvelden, waardoor het soms moeilijk is het publieke belang op de juiste manier te behartigen. In deze bijdrage wordt bezien hoe deze drie spanningsvelden uitwerken in het toezicht op de Nederlandse financiële sector. Wat gaat goed en wat kan beter? Hierbij wordt niet alleen gekeken naar het toezicht uitgeoefend door de AFM en DNB, maar ook naar het toezicht dat de Europese Centrale Bank (ECB) vanaf 4 november aanstaande gaat uitoefenen op de grootste en meest internationale banken in de Eurozone.
1. Handhaving geldende regelgeving versus breder perspectief Het eerste spanningsveld dat de Raad signaleert, is dat het toezicht zich niet alleen moet richten op handhaving van geldende regelgeving, maar ook een breder perspectief moet innemen. Het behoort niet alleen te gaan om handhaving van regels, maar ook om het voorkomen van schadelijk gedrag. En reflecteren op het domein van toezicht betekent ook het analyseren van knelpunten in wet- en regelgeving.3 Dit bredere perspectief lijkt momenteel redelijk gewaarborgd op de Nederlandse financiële sector. Dit blijkt om te beginnen uit het feit dat het analyseren van knelpunten in wet- en regelgeving bij de AFM en DNB inmiddels is geïnstitutionaliseerd. Beide stellen ieder voor zich (en ongetwijfeld in onderling overleg voor zover nodig) jaarlijks een wetgevingsbrief op aan de Minister van Financiën om de knelpunten in kaart te brengen die zij in hun toezicht zijn tegengekomen, en doen vervolgens suggesties tot aanpassing van de wet.4 Die suggesties worden regelmatig overgenomen door Financiën, wat dan vervolgens resulteert in nieuwe regelgeving. Op de vraag of wij onverdeeld gelukkig moeten zijn met alle nieuwe regelgeving voor de financiële sector, kom ik verderop nog terug. Dat de AFM en DNB een breder perspectief innemen blijkt ook uit het feit dat zij een belangrijke focus hebben op het voorkomen van schadelijk gedrag. Voor de insider mag dat weinig verbazing wekken, want het gedachtegoed van Sparrow, hoogleraar aan Harvard en oud-politieagent, is de
2544
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
afgelopen jaren expliciet omarmd door de AFM en DNB.5 De kernboodschap van Sparrow is dat een financiële toezichthouder schadelijk gedrag tijdig moet signaleren, aanpakken en ermee naar buiten moet treden. Of een bepaalde gedraging schadelijk is, staat in beginsel los van de vraag of deze gedraging legaal of illegaal is.6 Voor de AFM en DNB levert dat uiteraard een spanningsveld op, omdat het legaliteitsbeginsel nu eenmaal meebrengt dat de AFM en DNB alleen kunnen optreden als hiervoor een wettelijke basis bestaat. Want als de AFM en DNB schadelijk gedrag constateren dat niet verboden is, kunnen zij strikt genomen niet optreden. En dat wil of wilde nog wel eens voorkomen. De ontwikkelingen op de financiële markten gaan snel, zodat de wetgever en dus ook de toezichthouders niet zelden achter de feiten aanlopen. En dat terwijl de maatschappij en de politiek sinds de financiële crisis van de toezichthouders verwachten dat zij effectiever optreden.7 Dit spanningsveld is momenteel aan het afnemen. De afgelopen tijd is nieuwe regelgeving van kracht geworden die juist expliciet als doelstelling heeft het voorkomen van schadelijk gedrag. Het zal geen verbazing wekken dat deze bepalingen vaak nogal ‘open’ of principles-based zijn geformuleerd. Ik geef drie voorbeelden. De eerste twee voorbeelden hebben betrekking op de AFM, het laatste voorbeeld op DNB. Bij de AFM trekt vooral de zogenaamde generieke zorgplicht de aandacht. Zij is sinds 1 januari dit jaar opge-
nomen in artikel 4:24a van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Uit de bepaling volgt onder meer dat een financiëledienstverlener die adviseert, in het belang van de consument moet handelen.8 Andere belangen, zoals het eigen belang van de financiële dienstverlener, zijn per definitie ondergeschikt aan het klantbelang. Kortom, de klant moet echt centraal staan. De bepaling is ruim genoeg om allerlei praktijken die schadelijk zijn voor consumenten, in een vroeg stadium aan te kunnen pakken. De generieke zorgplicht is op initiatief van de AFM in de wet opgenomen. Zij had er expliciet om gevraagd in een van haar wetgevingsbrieven.9 De AFM werd op haar beurt hiertoe aangespoord door de roep vanuit de maatschappij en de politiek om slagvaardiger toezicht te houden. Hiermee raken wij aan een ander spanningsveld, te weten de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de toezichthouder. Ik kom daar later nog op terug. Hoe dan ook, hier zien we dat het gedachtegoed van Sparrow heel concreet en op initiatief van de AFM heeft geleid tot wetgeving. Betekent de introductie van de generieke zorgplicht nu dat financiëledienstverleners zijn overgeleverd aan de grillen van de AFM? Ik meen van niet. Om te beginnen fungeert de generieke zorgplicht alleen als vangnetbepaling. Als een meer specifieke handhavingsgrondslag voorhanden is, moet deze ook worden ingezet. Anders bestaat uiteraard het gevaar dat de AFM de voorwaarden zoals gesteld in bijzondere bepalingen via de generieke zorgplicht omzeilt. Bovendien, de AFM kan geen bestuurlijke boete opleggen wegens overtreding van de generieke zorgplicht. Dat kan alleen bij overtreding van meer specifieke bepalingen. De AFM kan wel een aanwijzing geven aan de betreffende financiëledienstverlener om een bepaalde gedragslijn te volgen en hem langs deze weg verplichten bepaald schadelijk gedrag te staken, maar dat kan volgens artikel 4:24a lid 3 Wft alleen bij ‘evidente misstanden die het vertrouwen in de financiëledienstverlener of in de financiële markten kunnen schaden’. Bovendien: als de AFM een aanwijzing geeft, dan is dit een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een dergelijk besluit is onderworpen aan de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder 1. het verbod van willekeur, 2. het zorgvuldigheidsbeginsel, inhoudende dat de AFM haar beslissingen met voldoende zorg moet voorbereiden en uitvoeren, 3. het motiveringsbeginsel, 4. het evenredigheidsbeginsel en 5. het gelijkheidsbeginsel. De bestuurs-
rechter toetst (met uitzondering van het evenredigheidsbeginsel) in beginsel ‘vol’ - en dus niet marginaal - of een besluit aan deze eisen voldoet. Is dat niet het geval, dan zal hij het besluit vernietigen. Besluiten van de AFM (en van DNB) sneuvelen bij de bestuursrechter met een zekere regelmaat. Een financiëledienstverlener moet dan natuurlijk wel de bereidheid hebben te procederen tegen de toezichthouder. Vroeger bestond er een zekere angst om te procederen, omdat men de toezichtrelatie niet onder druk wilde zetten. De laatste tijd ziet men echter een kentering en zijn banken en verzekeraars meer dan vroeger bereid om te procederen. Dat lijkt mij een goede ontwikkeling. Een tweede voorbeeld betreft de wettelijke regeling inzake het productontwikkelingsproces. Sinds 1 januari 2013 zijn financiële ondernemingen wettelijk verplicht een productontwikkelingsproces in te richten. Deze verplichting is opgenomen in artikel 32 van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen (Bgfo).10 De bepaling komt er kort gezegd op neer dat financiële ondernemingen procedures en maatregelen moeten hebben die waarborgen dat er financiële producten worden ontwikkeld die ook echt in het belang van de klant zijn. Hierbij moeten de zogenaamde KNVB-criteria worden nageleefd. Een product moet kostenefficiënt zijn, nuttig, veilig en begrijpelijk. De AFM houdt er vervolgens toezicht op dat die procedures en maatregelen bestaan en worden nageleefd. Hierdoor wordt zoveel mogelijk voorkomen dat op grote schaal schadelijke producten worden verkocht aan beleggers, met als gevolg massaschade. Denk bijvoorbeeld aan de massaschade die is veroorzaakt door de bekende effectenleaseproducten. Met de kennis van nu zouden we zeggen dat die producten niet voldoen aan de KNVB-criteria en dus niet, althans niet op die manier, hadden mogen worden aangeboden aan consumenten. Hoe dan ook, net als de generieke zorgplicht die wij hierboven bespraken, is de introductie van het verplichte productontwikkelingsproces gericht op het voorkomen van schadelijk gedrag. Het voorkomen van schadelijk gedrag staat niet alleen hoog op de agenda bij de AFM, maar ook bij DNB. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat DNB sinds 2011 toezicht houdt op het gedrag en de cultuur in de bestuurskamers van financiële instellingen. De gedachtegang is duidelijk. Een gezonde financiële sector begint en eindigt bij de mensen die daar werkzaam zijn. Het
Auteur
Noten
6. Zie M.K. Sparrow, The Regulatory Craft.
wordt eveneens gedefinieerd in art. 1:1 Wft.
1. Prof. mr. D. Busch is als hoogleraar
2. WRR, Toezien op publieke belangen. Naar
Controlling Risks, Solving Problems, and
9. Zie wetgevingsbrief AFM van 10 oktober
Financieel recht verbonden aan het Instituut
een verruimd perspectief op rijkstoezicht,
Managing Compliance, Washington, Brook-
2011, opgenomen als bijlage bij Kamerstuk-
voor Financieel Recht (IFR), onderdeel van
Amsterdam: Amsterdam University Press
ings 2000; M.K. Sparrow, The Character of
ken II, 2011/12, 31980, 55.
het Onderzoekcentrum voor Onderneming
2013 (hierna: WRR Rapport) (tevens te
Harms. Operational Challenges in Control,
10. Art. 32 Bgfo geldt niet voor alle financiële
& Recht (OO&R), Radboud Universiteit
downloaden via www.wrr.nl).
Cambridge Cambridge University Press 2008.
ondernemingen. De bepaling is niet van toepas-
Nijmegen. Deze bijdrage is de uitgewerkte
3. WRR Rapport, p. 102-107, 112-114, 118-
7. Vergelijk hierover Maatman & Azahaf,
sing op beheerders van een beleggingsinstelling
versie van een lezing gehouden op het sym-
120, 132-137.
2010, p. 298 e.v.
die rechten van deelneming in een beleggingsin-
posium ‘Toezicht tegen het licht’ d.d. 5
4. Zie over de praktijk van wetgevingsbrieven
8. Zie art. 4:24a lid 2 Wft. ‘Financiëledienst-
stelling aanbieden aan professionele beleggers,
september 2014 te Nijmegen, georgani-
bijvoorbeeld de websites van de AFM en DNB
verlener’ heeft een specifieke toezichtrechte-
beheerders van een instelling voor collectieve
seerd ter ere van de opening van het nieu-
(www.afm.nl en www.dnb.nl).
lijke betekenis en is gedefinieerd in art. 1:1
belegging in effecten (icbe’s) en beleggingson-
we gebouw van de Nijmeegse rechtenfacul-
5. Zie hierover R.H. Maatman & S. Azahaf,
Wft. Advisering over financiële instrumenten
dernemingen, zie art. 32 lid 7 Bgfo. Alle in deze
teit.
Financieel toezicht en schadelijk gedrag,
zoals aandelen en obligaties valt er bijvoor-
voetnoot genoemde entiteiten zijn voorzien van
Ondernemingsrecht, 2010, p. 296-302 (hier-
beeld niet onder, adviseren over hypothecair
een definitie in art. 1:1 Wft.
na: Maatman & Azahaf 2010), p. 298 (l.k.).
krediet weer wel. ‘Financieel instrument’
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2545
Wetenschap
gedrag van degenen die bij de financiële instellingen aan de touwtjes trekken is daarbij van cruciaal belang. Zij nemen immers de beslissingen (of juist niet) die de financiële prestaties en het voortbestaan van de financiele instellingen bepalen. Tijdens de financiële crisis hebben we kunnen zien waar te dominant leiderschap toe kan leiden. Als Dirk Scheringa en Rijkman Groenink wat meer tegengas hadden geduld, was DSB Bank misschien niet failliet gegaan en was ABN AMRO mogelijk niet in staatshanden beland. Kortom, door toezicht op gedrag en cultuur hoopt DNB problemen in een vroeg stadium op te sporen, nog voordat zij zich vertalen in een slechte financiële situatie.
Een gezonde financiële sector begint en eindigt bij de mensen die daar werkzaam zijn Het toezicht op gedrag en cultuur kan zich vertalen in formele toezichtmaatregelen. Als iemand bestuurder van bijvoorbeeld een bank of verzekeraar wil worden, wordt hij door DNB getoetst op geschiktheid en betrouwbaarheid.11 Als een persoon ongeschikt en/of onbetrouwbaar is, kan hij of zij niet aantreden als bestuurder. Bij het afnemen van de geschiktheidtoets is deskundigheid natuurlijk nog steeds van groot belang, maar inmiddels wordt ook goed gekeken naar karaktereigenschappen zoals zelfkritisch vermogen. DNB zal een bestuurder ongeschikt verklaren als er op dit vlak problemen bestaan. En als na verloop van tijd blijkt dat een bestuurder door zijn gedrag niet functioneert, kan dat leiden tot het oordeel
2546
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
dat hij niet langer geschikt is en dus het veld moet ruimen. Ook de toezichtnorm dat sprake moet zijn van een beheerste en integere bedrijfsvoering biedt mogelijkheden voor DNB om in te grijpen, bijvoorbeeld door het geven van een aanwijzing om in het beleid een bepaalde gedragslijn te volgen.12 Een verschil met de vorige twee voorbeelden is dat er geen nieuwe regelgeving nodig was om het toezicht op gedrag en cultuur mogelijk te maken. De bestaande bevoegdheden waren (kennelijk) ruim genoeg om dit te faciliteren. Overigens wijst onderzoek van DNB uit dat formele toezichtmaatregelen vaak niet nodig zijn. De instellingen waarbij risicovol gedrag is geconstateerd hebben meestal zelf krachtige maatregelen genomen om de risico’s te elimineren. Sommige instellingen hebben personele wisselingen doorgevoerd in de top van de organisatie, terwijl anderen na een DNB onderzoek de corporate governance hebben versterkt, de strategie hebben gewijzigd, bestuurders coachingstrajecten hebben laten volgen en/of het onderlinge kritische vermogen hebben versterkt.13 Kortom, als we de gegeven voorbeelden op een rijtje zetten, lijkt het regelgevend kader inmiddels voldoende ruimte te bieden om schadelijk gedrag zoveel mogelijk te voorkomen. Hiermee beschikken de AFM en DNB zoals we hebben kunnen zien over vrij ruime bevoegdheden, maar voor een slagvaardig toezicht kan dit ook niet anders. Uiteraard zijn de toezichthouders hierbij steeds gebonden aan het legaliteitsbeginsel en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (zie hierboven). De sector zelf is er overigens niet altijd gerust op. Vooral de introductie van de generieke zorgplicht heeft veel stof doen opwaaien. Er bestaat enige vrees dat de AFM wat al te gretig gebruik zal gaan maken van deze bevoegdheid. Of dat zo is, zal de toekomst moeten uitwijzen. Ik speculeer nu, maar het zou best eens zo kunnen zijn dat de AFM nu al in informele ‘normoverdragende’ gesprekken met financiëledienstverleners de generieke zorgplicht uit de la trekt om duidelijk te
maken dat de AFM handhavend kan optreden als zij dat zou willen. Mogelijk is dat al voldoende om de financiëledienstverlener beterschap te laten beloven. Zeer binnenkort zal er een belangrijke verschuiving plaatsvinden in het toezicht op de financiële sector. Vanaf 4 november 2014 gaat de ECB in het kader van het Single Supervisory Mechanism (SSM) – een belangrijke pijler van de Europese bankenunie – rechtstreeks prudentieel toezicht houden op, kort gezegd, de grootste en meest internationale banken binnen de Eurozone.14 Dit laat de positie van de AFM overigens onverlet. Het betekent slechts dat de ECB in plaats van DNB de prudentieel toezichthouder wordt op de grootste en meest internationale banken in Nederland, zoals Rabobank, ABN AMRO en ING. Hoe gaat dit toezicht eruit zien? Zal de focus op het voorkomen van schadelijk gedrag dan nog steeds gewaarborgd zijn? In hoeverre is de ECB een aanhanger van het gedachtegoed van Sparrow? Hoe het ECB-toezicht uitpakt is in dit stadium natuurlijk moeilijk te voorspellen. De aanloop naar het toezicht door de ECB wijst echter op een meer rulesbased benadering met een grote nadruk op gedetailleerde rapportages aan de ECB. Datagedreven toezicht dat op gestandaardiseerde wijze plaatsvindt. Of het ‘softere’ toezicht op gedrag en cultuur ook een plaats gaat krijgen bij de ECB? We moeten het afwachten.
2. Eenzijdige focus op kosten versus kosten/baten analyse Het tweede spanningsveld dat de Raad signaleert, is dat het niet alleen er om gaat dat toezichthouders de lasten en kosten die toezicht meebrengt minimaliseren, zowel voor de toezichthouder en de overheid als voor de onder toezicht gestelden. Het gaat er ook om dat een goede kosten/batenanalyse wordt gemaakt.15 In Nederland en op Europees niveau is de discussie helaas nog steeds redelijk eenzijdig gericht op beheersing van de kosten van het toezicht en op de vraag wie deze kosten moet dragen. Op zichzelf genomen is het begrijpelijk dat deze discussie juist nu wordt gevoerd. De maatschappij en politiek hebben de afgelopen jaren met succes gepleit voor strengere regels en strenger toezicht zodat een volgende crisis ons hopelijk bespaard blijft. Het gevolg daarvan is dat de financiële sector de afgelopen jaren bedolven is onder een ware lawine aan nieuwe, gedetailleerde regelgeving. Om ‘compliant’ te zijn met alle regelgeving moeten inmiddels astronomisch hoge kosten worden gemaakt. Zo hoog, dat volgens de Autoriteit Consument en Markt (ACM) sprake is van een toetredingsbarrière voor nieuwe banken.16 En de toezichthouders hebben steeds meer capaciteit nodig om toe te zien op de naleving van al deze nieuwe gedetailleerde regelgeving. Toezichthouders zijn de afgelopen jaren al meermalen aangeduid als ‘zelf-
11. Zie art. 3:8/4:9 en 3:9/4:10 Wft. Zie
gedrag en cultuur o.a. DNB, Leading by
(beide auteurs zijn werkzaam bij DNB).
15. WRR Rapport, p. 95-102, 112-114,
ook de overeenkomstige bepalingen art.
example – Gedrag in de bestuurskamers
14. Op basis van Verordening (EU)
120-125.
106 Pensioenwet (Pw), art. 110c Wet
van financiële instellingen (te downloaden
nr. 1024/2013 van 15 oktober 2013 waar-
16. ACM, Barrières voor toetreding tot de
verplichte beroepspensioenregeling (Wvb),
via de website van DNB); W. Nuijts & J. de
bij aan de Europese Centrale Bank specifie-
Nederlandse bancaire retailsector, juni
en art. 4 onderdelen a en b en art. 11 lid 2
Haan, ‘DNB Supervision of Conduct and
ke taken worden opgedragen betreffende
2014 (te downloaden via https://www.
Wet toezicht trustkantoren (Wtt).
Culture’, in: A.J. Kellerman, J. de Haan & F.
het beleid inzake het prudentieel toezicht
acm.nl/nl/), p. 5, 38-40.
12. Zie bijv. art. 4:11, 4:14 en 3:10 jo. art.
de Vries (eds.), Financial Supervision in the
op kredietinstellingen, PbEU 2013, L 287,
17. WRR Rapport, p. 96 (met verdere ver-
1:75 Wft.
21st Century, Heidelberg/New York/Dord-
29 oktober 2013, p. 63-89 (SSM Verorde-
wijzingen).
13. Zie over het toezicht van DNB op
recht/London Springer 2013, p. 151-164
ning).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2547
Wetenschap
rijzend bakmeel’.17 De toezichtkosten zijn als gevolg van de financiële crisis dan ook navenant gestegen.18 En het einde is helaas nog niet in zicht. Vanaf 4 november aanstaande komt er zoals opgemerkt een toezichthouder bij, de ECB, die toezicht gaat houden op de grootste en meest internationale banken in de Eurozone. In theorie zou dat moeten betekenen dat de toezichtkosten op nationaal niveau gaan dalen, maar iets zegt mij dat dat niet gaat gebeuren. In ieder geval heeft de ECB ongeveer duizend nieuwe medewerkers nodig. De ECB lokt momenteel bankiers, advocaten en consultants met riante arbeidsvoorwaarden. Zo biedt de ECB naast een relatief hoog salaris ook een buitengewoon voordelig EU-tarief voor loonbelasting. Werknemers krijgen tevens een royale tegemoetkoming in verhuiskosten, gunstige ontslagregelingen en een eigen school voor de kinderen waarbij een fors deel van het schoolgeld door de ECB wordt betaald.19 Allemaal toezichtkosten. Terug naar het toezichthouden door de AFM en DNB. In Nederland wordt een groot deel van de toezichtkosten nu al doorbelast aan de financiële sector. Vooralsnog bleef de overheid evenwel een deel van de kosten voor zijn rekening nemen. In het Regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ is echter bepaald dat vanaf 2015 alle toezichtkosten van de AFM en DNB worden doorbelast aan de sector.20 Inmiddels is een wetsvoorstel aanhangig dat de overheidsbijdrage beoogt af te schaffen.21 Het is de vraag of het een goed idee is de overheidsbijdrage helemaal af te schaffen en of het überhaupt een goed idee is om de financiële sector op te laten draaien voor de toezichtkosten. Ik meen van niet. Hiervoor zijn tal van argumenten aan te voeren. Ik noem er een aantal. Om te beginnen: goed toezicht is in ieders belang. Is het dan logisch de rekening alleen bij de sector neer te leggen? Verder: de financiële sector wordt in feite dubbel gepakt. Enerzijds maakt zij torenhoge kosten om ‘compliant’ te zijn met alle gedetailleerde toezichtregelgeving, anderzijds draait zij ook nog op voor de almaar stijgende kosten die gepaard gaan met het toezicht op de naleving van deze regels door de AFM en DNB. Voor de bankensector komen daar straks nog de kosten van het ECB toezicht bij, want ook die kosten worden volledig gedragen door de bankensector.22 En dat terwijl de financiële sector door de crisis is gekrompen en de pijn dus moet worden verdeeld onder een steeds kleiner aantal instellingen. Uiteindelijk is dat slecht voor de economie. Hoe de financiering van het toezicht elders in Europa is geregeld, is niet zo gemakkelijk te achterhalen. De Tweede Kamer had daar tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel over de afschaffing van de overheidsbijdrage wel om gevraagd, maar het bleek te lastig dit snel boven water te krijgen.23 De Nederlandse financiële sector zal de toezichtkosten in principe doorberekenen aan de klant, maar zal dat uiteraard niet kunnen doen als concurrenten in andere landen dat niet behoeven te doen omdat de toezichtkosten daar niet of niet in volle omvang worden neergelegd bij de financiële sector. Alsdan zou er sprake zijn van een concurrentienadeel. Omdat de financiële markten internationaal zo met elkaar verweven zijn, is het een gemiste kans dat dit mogelijke effect niet is meegenomen in de afwegingen. Een ander belangrijk argument is dat door de rekening volledig neer te leggen bij de sector, er geen prik-
2548
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
kel meer bestaat om de kosten in de hand te houden. Is er dan nog wel een rem op de ongebreidelde groei van de financiële toezichthouders? Maar het belangrijkste punt is dat de eenzijdige discussie over de vraag wie de rekening moet betalen, slechts een afgeleide is van datgene waar de discussie echt over zou moeten gaan. De centrale vraag is namelijk of de almaar stijgende toezichtkosten wel in verhouding staan tot de te verwachten baten. Het echte probleem is dat er op dit moment op althans bepaalde terreinen sprake is van een overregulering van de financiële sector. Hele delen van de financiële sector zijn onder streng toezicht geplaatst, terwijl er lang niet altijd goed over na is gedacht of dit nodig is en hier in ieder geval veelal geen serieus onderzoek aan ten grondslag ligt. Politieke scoringsdrang is hier debet aan geweest, vooral in Europa maar zeker
De ECB lokt momenteel bankiers, advocaten en consultants met riante arbeidsvoorwaarden ook in Nederland. Het flink aanpakken van de financiële sector doet het immers goed bij de kiezer. Politici die wel bereid zijn de vraag te stellen of dit allemaal wel nodig is, worden niet zelden weggehoond en maken zich niet populair bij de kiezer. Het resultaat: belastende, gedetailleerde en onnodig strenge regelgeving. Er is vaak niet goed nagedacht over nut, noodzaak en effecten van de regelgeving. Over het geaggregeerde effect van alle nieuwe regelgeving is al helemaal niet nagedacht.24 Op de lange termijn is dat slecht voor de financiële sector en slecht voor de economie als geheel. Het valt ook op dat de Afdeling Advisering van de Raad van State (RvS) steeds vaker negatief adviseert over nieuwe wetsvoorstellen op het gebied van de financiële sector. De RvS adviseerde recentelijk negatief over de afschaffing van de overheidsbijdrage in de toezichtkosten en over het nut van de introductie van een wettelijk tuchtrecht voor bankmedewerkers – de sector is immers zelf al bezig tuchtrecht in te voeren.25 Een goed voorbeeld van onnodige en onnodig strenge regelgeving is de Alternative Investment Fund Managers Directive (AIFMD).26 Sinds juli vorig jaar zijn alternatieve beleggingsinstellingen onder streng toezicht geplaatst. Om een aantal redenen is dat merkwaardig. Hedge funds en private equity funds zijn via de AIFMD onder streng toezicht geplaatst omdat zij een systeemrisico zouden vormen en mede daarom een belangrijk aandeel zouden hebben gehad in het ontstaan of verergeren van de financiële crisis. Dat is echter een onbewezen stelling. Er bestaat geen wetenschappelijk bewijs voor. Het was eigenlijk de bedoeling om alleen hedge funds en private equity funds aan de AIFMD te onderwerpen. Maar omdat de Europese wetgever er niet in slaagde deze groep
3. Afhankelijk van sector & politiek versus onafhankelijkheid & onpartijdigheid
goed af te bakenen en te vangen in een definitie, heeft men maar besloten om alle beleggingsinstellingen aan streng toezicht te onderwerpen. En het is los van eventuele systeemrelevantie de vraag of professionele beleggers - want daar gaat het voornamelijk om bij de AIFMD - een zo vergaande bescherming nodig hebben als de AIFMD nu biedt. Op dit moment bestaat zelfs de paradoxale situatie dat de regels voor professionele beleggingsinstellingen in bepaalde opzichten strenger zijn dan voor UCITS beleggingsinstellingen, dat wil zeggen beleggingsinstellingen die juist bedoeld zijn voor particuliere beleggers.27 Dat is de omgekeerde wereld. Hoe dan ook, de compliance kosten zijn enorm, terwijl de AIFMD mogelijk nieuwe systeemrisico’s creëert. De eisen gesteld aan de verplichte bewaarder voor beleggingsinstellingen die onder de AIFMD vallen, zijn zeer hoog, met een groot aansprakelijkheidsrisico, waardoor slechts een beperkt aantal grote partijen, voornamelijk grote banken, deze functie mogen, kunnen en willen vervullen.28 Doordat de bewaarfunctie zich concentreert bij een beperkt aantal spelers ontstaat mogelijk een nieuw systeemrisico. Dit is natuurlijk maar een enkel voorbeeld, maar er zijn meer voorbeelden te noemen. Ook bij de verordening inzake short-selling kunnen vraagtekens worden geplaatst.29 Hoe dan ook, van een serieuze, goed onderbouwde kosten/batenanalyse is op dit moment door het politieke klimaat niet of nauwelijks sprake – noch in Nederland, noch in Europa. En zoals altijd lijkt de nieuwe regelgeving toch vooral de vorige crisis te bezweren. In de toekomst zouden de risico’s best eens uit een andere hoek kunnen komen.
Tot slot het derde spanningsveld dat de Raad identificeert. Onafhankelijkheid en onpartijdigheid van toezicht zijn van wezenlijk belang. Een toezichthouder moet een zelfstandig professioneel oordeel kunnen geven en niet gebonden zijn aan beleidsmatige en partijpolitieke belangen. Een toezichthouder moet evenmin te sterke banden onderhouden met de onder toezicht gestelden. Ook een schijn van partijdigheid kan het vertrouwen in toezicht al danig ondermijnen.30 Hoe pakt dit spanningsveld uit in het toezicht op de financiële markten in Nederland? Wie het boek De Prooi heeft gelezen, het toneelstuk heeft gezien of de driedelige miniserie heeft bekeken kan zich nog wel het beeld herinneren van Rijkman Groenink die vriendschappelijk wordt ontvangen door Nout Wellink om de problemen bij ABN AMRO te bespreken.31 Achteraf bezien was in die tijd mogelijk sprake van regulatory capture. Vooral DNB heeft, zoals bekend, vanuit vele hoeken de kritiek gekregen dat het toezicht te slap was en dat DNB de oren teveel liet hangen naar de sector. Vooral na het faillissement van de IJslandse bank Landsbanki met het Nederlandse bijkantoor Icesave en het faillissement van DSB Bank kreeg DNB de wind van voren.32 En meer recent: ook het rapport over de nationalisatie van SNS-Reaal is bijzonder kritisch over DNB.33 Als gevolg van de kritiek vanuit de maatschappij en de politiek is er een andere wind gaan waaien bij DNB.34 Als we de financiële sector mogen geloven is het toezicht dat onder leiding van Klaas Knot wordt gehouden inderdaad zakelijker en afstandelijker.35 Dat is op zichzelf genomen een goede zaak. Maar tegelijkertijd lopen de AFM en DNB meer dan
18. Zie voor een overzicht van de jaarlijkse
ken II 2013/14, 33918, 11, p. 1-6 (wettelijk
gelegenheid van nationaal recht, terwijl de
32. Zie A.J.C. de Moor-van Vugt, C.E. Du
toezichtkosten van de AFM en DNB over de
tuchtrecht).
AIFMD voorziet in een vergaande aanspra-
Perron & P.J. Krop, De bevoegdheden van De
periode 2000-2013, Kamerstukken II
26. Richtlijn 2011/61/EU van het Europees
kelijkheid van de bewaarder, ook als de
Nederlandsche Bank inzake Icesave, onder-
2013/14, 33957, 6, p. 12.
Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inza-
bewaarfunctie wordt gedelegeerd aan een
zoek in opdracht van het Ministerie van
19. Zie Het Financieele Dagblad 22 augus-
ke beheerders van alternatieve beleggings-
ander. In UCITS V (moet per 18 maart 2016
Financiën d.d. 11 juni 2009 (te downloaden
tus 2014, p. 1: ‘Slag om talentvolle bankiers
instellingen en tot wijziging van de Richtlij-
geïmplementeerd zijn in de lidstaten) worden
via www.rijksoverheid.nl); M. Scheltema, L.
door uitbreiding taken ECB’.
nen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de
de UCITS regels overigens gelijkgetrokken
Graafsma, K. Koedijk & E. du Perron, Rapport
20. Regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ d.d. 29
Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU)
met de AIFMD regels. Zie nader over de tot-
van de commissie van onderzoek DSB Bank
oktober 2012, p. 70 (te downloaden via
nr. 1095/2010, PbEU L 174, 1 juli 2011, p.
standkoming van de AIFMD en de erin ver-
(Commissie Scheltema), Den Haag, 23 juni
www.rijksoverheid.nl).
1-73.
vatte regels: D. Busch & L.D. van Setten, ‘The
2010 (te downloaden via www.commissieds-
21. Kamerstukken 33957 (wijziging van de
27. UCITS staat voor ‘undertaking for collec-
Alternative Investment Fund Managers Direc-
bbank.nl).
Wet bekostiging financieel toezicht).
tive investment in transferable securities’ (in
tive’, in: L.D. van Setten & D. Busch, Alterna-
33. R. J. Hoekstra & J. Frijns, Het rapport
22. Zie art. 30 SSM Verordening en Public
het Nederlands: instelling voor collectieve
tive Investment Funds in Europe – Law and
van de evaluatiecommissie nationalisatie
consultation on a draft Regulation of the
belegging in effecten of icbe). Dit regime is
Practice, Oxford: Oxford University Press
SNS REAAL, Amsterdam Uitgeverij Balans
European Central Bank on supervisory fees
opgenomen in UCITS IV: Richtlijn 2009/65/
2014, p. 1-122 (hierna: Busch & Van Setten
2014 (tevens te dowloaden via www.rijks-
(May 2014) (te downloaden via www.ecb.
EG van het Europees Parlement en de Raad
(2014)).
overheid.nl).
europa.eu).
van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wet-
28. Zie over de eisen gesteld aan de bewaar-
34. Zie DNB, Van analyse naar actie. Plan
23. Kamerstukken II 2013/14, 33957, 6, p. 19.
telijke en bestuursrechtelijke bepalingen
der en diens aansprakelijkheid: Busch & Van
van aanpak cultuurverandering toezicht
24. Zie over dit laatste het in opdracht van
betreffende bepaalde instellingen voor col-
Setten (2014), § 1.391-1.401, 1.443-1.463.
DNB, 2010 (te downloaden via de website
werkgeversorganisatie VNO-NCW opgestel-
lectieve belegging in effecten (icbe’s), PbEU
29. Verordening (EU) nr. 236/2012 van het
van DNB).
de KPMG rapport ‘Stapeling regelge-
L 302, 17 november 2009, p. 32-96. De
Europees Parlement en de Raad van 14 maart
35. Zie bijv. ‘DNB toont meer lef, is directer
ving – een onderzoek naar de effecten van
AIFMD bevat strenge regels op het gebied
2012 betreffende short selling en bepaalde
en duidelijker als toezichthouder’, Het Finan-
de toename en stapeling van regelgeving op
van het beloningsbeleid voor beheerders, ter-
aspecten van kredietverzuimswaps, PbEU L
cieele Dagblad 28 juni 2014, p. 6-8.
de Nederlandse bancaire dienstverlening’
wijl daarover in UCITS IV vrijwel niets is terug
86, 24 maart 2012, p. 1-24.
36. Zie bijvoorbeeld Het Financieele Dag-
(september 2012) (te downloaden via www.
te vinden. Een bewaarder moet volgens de
30. WRR Rapport, p. 107-111, 112-114,
blad 28 juni 2014, p. 8: ‘DNB toont meer
vno-ncw.nl).
AIFMD aan strengere eisen voldoen dan vol-
138-140.
25. Zie Kamerstukken II 2013/14, 33957, 4
gens UCITS IV. Verder is de aansprakelijkheid
31. J. Smit, De Prooi. Blinde trots breekt
(afschaffing overheidsbijdrage); Kamerstuk-
van de bewaarder volgens UCITS IV een aan-
ABN AMRO, Amsterdam: Prometheus 2008.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2549
Wetenschap
ooit aan de leiband van de politiek. Dat bleek al uit het feit dat interne kandidaat Lex Hoogduin het moest afleggen tegen Klaas Knot, een hoge ambtenaar afkomstig van het Ministerie van Financiën en voorkeurskandidaat van de minister. Ook de helaas te vroeg overleden AFM voorzitter Ronald Gerritse was een hoge ambtenaar van Financiën. En meer dan vroeger proberen de AFM en DNB te scoren, uiteraard uit angst weer publiekelijk aan de schandpaal te worden genageld door de politiek. Het valt op dat vooral de AFM vaak de media op zoekt. Enerzijds natuurlijk een heel effectief middel om de sector in beweging te krijgen, anderzijds bestaat het gevaar dat de AFM uitspraken doet of problemen aanpakt waarmee zij gemakkelijk kan scoren. Ook DNB probeert zo daadkrachtig mogelijk over te komen om te laten zien dat er een andere wind waait binnen DNB, al speelt zich dat bij DNB vooral achter de schermen af. Volgens de sector is er sprake van enige overcompensatie voor herstel van
Het lijkt er op dat voor nationale nuances niet altijd plaats zal zijn reputatie.36 Een potentieel gevaarlijke ontwikkeling. Scoringsdrang kan er in resulteren vooral dat te doen wat zichtbaar is en wat de politiek wil, niet per definitie datgene wat ook naar het deskundig oordeel van de toezichthouder het belangrijkst is. Bovendien kan het resulteren in onnodig streng toezicht. Uiteraard ligt hier ook een verantwoordelijkheid van de politiek. De politiek zou er ook voor kunnen kiezen om de AFM en DNB na alle doorgevoerde wijzigingen in het toezicht nu eventjes met rust te laten. Laten we de blik nog even op de nabije toekomst richten. Als straks de ECB toezicht gaat houden op de grootste en meest internationale banken in de Eurozone, wat gaat dat dan betekenen voor de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het toezicht? Vermoedelijk zal de afstand tot de onder toezicht staande banken nog groter worden. Waar de Rabobank nu om de tafel zit met een toezichthouder van DNB, zal dat straks een toezichthouder zijn van de ECB, bijvoorbeeld een Italiaan of een Duitser. Het is de vraag of dat per se een goede zaak is. Misschien nog minder regulatory capture, maar bestaat er dan nog wel voldoende begrip voor de bijzonderheden van een coöperatieve bank en van de Nederlandse financiële sector in het algemeen? Een voorbeeld. De banken die in november onder toezicht van de ECB worden geplaatst, worden momenteel door de ECB onderworpen aan de meest omvangrijke test van de bankbalansen die
ooit is uitgevoerd (comprehensive assessment).37 Eind oktober dit jaar worden de uitkomsten bekend gemaakt. Banken die niet voldoende kapitaal blijken aan te houden, moeten dat binnen zes tot negen maanden aanvullen.38 Momenteel hoeven Nederlandse banken relatief weinig kapitaal aan te houden tegenover nauwelijks risicovol geachte Nederlandse hypotheken. De bankendirecteur Jan Sijbrand van DNB beschreef de bankbalanstest van de ECB recent als een ‘hard nosed en rationeel proces’. Daarbij is dus minder ruimte voor argumenten zoals dat de rente dankzij de fiscale aftrek beter betaalbaar is dan hij lijkt en dat banken veel juridische mogelijkheden hebben om onderpand snel op te eisen.39 Is dit goed of slecht? Het lijkt er in elk geval op dat voor nationale nuances niet altijd plaats zal zijn. Afstandelijker, onafhankelijker toezicht dus, maar mogelijk ook wat ongenuanceerder en bureaucratischer. Wat de onafhankelijkheid van de politiek betreft, dat is lastiger te voorspellen. Op het eerste gezicht lijkt de afstand tot de nationale politiek groter te worden. Of zullen bij het toezicht op de grootbanken in de Eurozone straks de belangen van Duitsland en Frankrijk de overhand krijgen? Stel dat Deutsche Bank slecht uit de bankbalansentest rolt en meer dan negen maanden nodig heeft om extra kapitaal aan te trekken. En stel dat vanuit de Duitse politiek druk wordt uitgeoefend op de ECB om de termijn te verlengen. Wat gaat de ECB dan doen? De ECB is formeel natuurlijk onafhankelijk, maar toch. Hoe dit gaat uitpakken is niet duidelijk.
4. Conclusies Ik kom tot een afronding. Het bredere perspectief is nu redelijk gewaarborgd. De focus van het toezicht is voldoende gericht op het voorkomen van schadelijk gedrag en op verbetering van de regelgeving. De vraag is of dat zo blijft als Europa in het toezicht belangrijker gaat worden. De nadruk zal dan mogelijk weer wat meer gaan liggen op handhaving van wetten en regels. Wel is er momenteel een veel te eenzijdige focus op kosten en de vraag wie de rekening van het toezicht moet betalen. Van een serieuze kosten/batenanalyse is momenteel niet of nauwelijks sprake, met als gevolg potentiële schade aan de economie wegens overregulering en te streng toezicht. Dat geldt niet alleen voor Nederland, maar zeker ook voor Europa. Met de onafhankelijkheid van de sector lijkt het beter gesteld dan vroeger, met onafhankelijkheid van de politiek een stuk minder. Het ECB toezicht zal mogelijk een nog grotere onafhankelijkheid van de sector tot gevolg hebben. Hoe onafhankelijk de ECB zal zijn van de key players in de Europese politiek moet afgewacht worden. Via het informele circuit zou best eens sprake kunnen zijn van een nadruk op de belangen van de Duitse en de Franse bankensector.
lef, is directer en duidelijker als toezicht-
ment/html/index.en.html.
39. Zie Het Financieele Dagblad 2 septem-
houder’.
38. Zie www.ecb.europa.eu/press/pr/
ber 2014, p. 1: ‘Geen uitzondering voor
37. Zie www.ecb.europa.eu/ssm/assess-
date/2014/html/pr140429_1.en.html.
Nederlandse hypotheken in bankbalanstest
2550
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
ECB’.
Focus
1839
Het recht van gratie Naar aanleiding van de vonnissen van de Voorzieningenrechter Den Haag van 10 juli en 18 september 2014 inzake de vorderingen van twee levenslanggestraften Wiene van Hattum1 Uit twee recente uitspraken van de Haagse voorzieningenrechter blijkt dat de rechter die de Koning adviseert over het gratieverzoek en de voor de gratiebeslissing verantwoordelijke bewindsman van mening verschillen over de uitleg van de Europese rechtspraak inzake de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. Dit leidt niet alleen tot een onverkwikkelijk openbaar debat over de toekomst van juist degenen die zich in een uitzonderlijk kwetsbare positie bevinden maar zet ook het gratie-instituut op het spel. Indien de bewindsman geen oog meer heeft voor het in de Gratiewet vervatte evenwicht tussen rechter en administratie om de inbreuk op de machtenscheiding, die gratieverlening in feite is, te rechtvaardigen, beantwoordt het recht van gratie niet meer aan zijn doel. Dit doel is namelijk ‘ertoe bij te dragen dat door de onafhankelijke rechter opgelegde sancties in overeenstemming met eisen van rechtvaardigheid, humaniteit en doelmatigheid ten uitvoer worden gelegd’ (Memorie van toelichting Gratiewet, p. 14 en 15).
Het rechterlijk advies in de gratieprocedure ‘Gratie wordt verleend bij koninklijk besluit na advies van een bij de wet aangewezen gerecht en met inachtneming van bij of krachtens de wet te stellen voorschriften’, aldus het eerste lid van het in 1983 ingevoerde artikel 122 van de herziene Grondwet. Aangezien gratie in 1983 nog geregeld werd bij Algemene maatregel van Rijksbestuur, het Gratiebesluit 1976, noopte het grondwetsartikel tot een regeling bij wet in formele zin; dit werd de op 1 januari 1988 in werking getreden Gratiewet. Het nog recente Gratiebesluit werd bijna geheel in de wet overgenomen.2 Nieuw was vooral3 de wettelijke verankering van de gratiegronden. Ze werden opgenomen in artikel 2 Gratiewet. Volgens de memorie van toelichting diende artikel 2 er allereerst toe houvast te bieden aan de gratieverzoeker. Deze moest bij benadering kunnen weten of zijn verzoek kans van slagen had. In de tweede plaats moesten de wettelijke gronden voor gratie dienen als ‘aanknopingspunten’ voor de rechter die advies uitbrengt en
in de derde plaats moesten zij de motivering van een afwijzing vereenvoudigen.4 Zo zou de uitoefening van het recht van gratie controleerbaarder worden.5 Het beleid mocht bijvoorbeeld niet willekeurig zijn, doch consistent. De controle zou niet liggen bij de rechter, althans niet inhoudelijk,6 maar bij het parlement.7 De gratiegronden waren zo geformuleerd dat zij aansloten bij de jarenlange gratiepraktijk.8 Speciaal met het oog op de voortzetting van het gratiebeleid voor langgestraften was dan ook de tweede gratiegrond opgenomen, de doelmatigheidsgrond. Op basis van die grond kan gratie worden verleend ‘indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend’. Het is de vertaling van het beleid dat door Minister van Justitie Samkalden in 1957 was aangeduid met ‘het voorkomen van verlies van reclasseringskansen’, in 1978 vormgegeven in de Volgprocedure langgestraf-
Auteur
Noten
opsomming in de MvT, Bijlagen II 1984/85,
1-3 p. 15.
1. Mw. mr. dr. W.F. van Hattum is universi-
2. Zie de transponeringstabel, Bijlagen II,
3, 1-3 p. 11). Deze gevallen zijn inmiddels
6. Bijlagen I 1986/87, 19075, 22a, p. 1.
tair docent strafrecht en criminologie aan de
19075, 1986/87, 9 (bijlage).
nog verruimd (zie huidig art. 558 Sv).
7. Bijlagen II 1986/87, 19075, 6, p. 2.
Rijksuniversiteit Groningen en voorzitter
3. Nieuw was ook dat gratie van buiten-
4. Nader rapport, Bijlagen II 19075,
8. Bijlagen II 1984/85, 19075, C (Nader
van het Forum Levenslang.
landse gewijsden en van een aantal maatre-
1984/85, C, A-C, p. 8, midden.
rapport), A-C, p. 8, midden.
gelen mogelijk werd gemaakt (zie de
5. Vergelijk de MvT, Bijlagen II 1984/85, 3,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2551
Focus
Fragment uit een brief van de Staatssecretaris van Justitie (Glastra van Loon) van 13 februari 1975, gericht aan de ‘hoofdredacteuren van dag- en weekbladen, alsmede aan de leiders van actualiteitenrubrieken van radio en televisie’.
ten, waarnaar de memorie van toelichting dan ook verwijst.9 Deze grond was uitdrukkelijk (ook) van toepassing op levenslanggestraften. Dit blijkt niet alleen uit de gratiebeslissingen10 maar bijvoorbeeld ook uit de brief van de bewindsman aan de media van 13 februari 1975.11 Ter gelegenheid van de Wet stroomlijning van de gratieprocedure in 2002, werd de Kamer voorgehouden dat de gratiegronden ‘ongewijzigd’ bleven en op dezelfde wijze zouden worden toegepast.12 De verhouding tussen rechter en administratie bleef eveneens zoals die in het Gratiebesluit 1976 en daarvoor was geweest: het recht van gratie werd gelegd in handen van de Kroon, de afwijzing, al dan niet met Koninklijke machtiging, in handen van de Minister van Justitie, terwijl de strafrechter zijn adviserende rol behield. Dit magistratelijk recht van advies maakte al sinds 1798 in wisselende vorm deel uit van het gratierecht.13 Artikel 122 Grondwet 1983 onderstreepte het belang van dit rechterlijk adviesrecht. In aanloop naar dit Grondwetsartikel – in de Justitiebegroting 1982 – werd hierover opgemerkt: ‘Daarbij is de strekking van het advies van groot gewicht. (…). In het algemeen wordt namelijk volstaan met een marginale toetsing van het advies dat de rechter die de straf heeft opgelegd, uitbrengt: kan dit advies de voorgestelde beslissing dragen en is deze formeel en praktisch uitvoerbaar. Voor afwijking van het rechterlijk advies moet er een bijzondere reden zijn. Dit uitgangspunt van het beleid dat samenhangt met de scheiding der machten, houdt in dat gratie geen instrument kan zijn om wijziging te brengen in het straftoemetingsbeleid van de rechter. (…) Indien zulks echter de rechter niet meer mogelijk is, kunnen door gratiëring straffen nog worden verminderd of kwijtgescholden. (…) Aldus wordt met het gratie-instituut een bijdra-
2552
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
ge geleverd aan de verwezenlijking van het ideaal van de rechtvaardigheid en de gerechtigheid bij het toepassen van straffen.’14 In de memorie van toelichting op de Gratiewet werd dit standpunt herhaald: ‘De Grondwet schrijft voor dat deze bevoegdheid (uitoefening van het recht van gratie, WvH) slechts na advisering door de rechter kan worden uitgeoefend en accentueert daarmede het belang dat aan deze advisering moet worden gehecht. (…) Het gratieinstrument strekt er niet toe de Kroon in de gelegenheid te stellen van een van de rechter afwijkend inzicht te doen blijken omtrent de strafrechtstoepassing, doch om ertoe bij te dragen dat door de onafhankelijke rechter opgelegde sancties in overeenstemming met eisen van rechtvaardigheid, humaniteit en doelmatigheid ten uitvoer worden gelegd’.15 Cijfers laten zien dat slechts in minder dan één procent een voor de verzoeker ongunstiger beslissing werd genomen dan de rechter adviseerde.16 Uit mijn onderzoek met Cornelissen naar de afgesloten gratiedossiers voor levenslanggestraften sinds 1945, blijkt dat als het ging om de omzetting van een opgelegde levenslange straf in een tijdelijke zelfs nooit een ongunstiger beslissing werd genomen; in vrijwel de meeste gevallen was die beslissing zelfs gunstiger.17 Hiermee mag het gewicht van het gratieadvies, zeker als het gaat om de wijziging van een levenslange straf, wel zijn gegeven. De rol van het OM was en bleef een andere dan die van de rechter. Het OM had tot taak zoveel mogelijk informatie over de betrokkenen te verzamelen en aan de rechter te presenteren. In de Gratiewet werd bovendien vastgelegd dat het OM de verzoeker ‘zo enigszins mogelijk’ moest horen. Dit horen mocht overigens worden overgelaten aan de politie of aan de directeur van de penitentiaire inrichting. Dit was al vaste praktijk: ‘In feite vormt dit voorschrift
(artikel 5 lid 1 Gratiewet, WvH) een explicitering van de verplichting dat het verslag van het Openbaar Ministerie alle inlichtingen dient te behelzen die op de beoordeling van het verzoek van invloed kunnen zijn’.18 In 2003 is deze adviesplicht teruggebracht tot de ernstiger zaken.19 De gratieprocedure bleef ook in de Gratiewet een nietopenbare aangelegenheid. Hierdoor is over de praktijk van gratieverlening niet zo veel bekend en dus is het parlement bij het uitoefenen van zijn controle afhankelijk van door de minister verstrekte informatie. Deze bestaat veelal uit cijfers; adviezen en rapporten aan de Koning blijven geheim. Cijfers scheppen echter niet altijd een juist beeld van de werkelijkheid. Dat was bijvoorbeeld het geval bij de beantwoording van de vragen van het Kamerlid Griffith in 2004. De minister liet het voorkomen alsof gratie voor levenslanggestraften in het verleden een uitzondering was geweest, terwijl toch het tegendeel waar is.20 Zelfs voor de verzoeker is de procedure niet openbaar. Volgens de memorie van toelichting had de verzoeker zelf pas recht op de adviezen van OM en rechter nadat het besluit door de minister of de Kroon was genomen.21 Inmiddels lijkt hierin verandering te zijn gekomen. Dit blijkt uit de vonnissen van de voorzieningenrechter in Den Haag22 in de kortgedingen die dit voorjaar aanhangig werden gemaakt door de levenslanggestraften C. en Y.
De rechterlijke adviezen in de gratieprocedures van de levenslanggestraften C. en Y. Inzet van de procedures die C. en Y. bij de voorzieningenrechter aanhangig maakten, was de naleving van artikel 3 EVRM.23 Dit artikel is door de Grote Kamer van het
Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) aldus uitgelegd dat een levenslange straf feitelijk en juridisch verkortbaar moet zijn, wil er geen sprake zijn van een inhumane behandeling of bestraffing. Levenslanggestraften moeten een ‘prospect of release’ en de mogelijkheid van een ‘review’ hebben.24 Dit betekent dat de bevoegde nationale autoriteiten moeten kunnen onderzoeken ‘of bij de veroordeelde sprake is van dermate significante
De rol van het Openbaar Ministerie was en bleef een andere dan die van de rechter veranderingen en een zodanige vooruitgang richting reclassering (progress towards rehabilitation, WvH) gedurende de gevangenisstraf, dat voortduring daarvan niet langer kan worden gerechtvaardigd door strafdoelen’.25 Het EHRM stelt voorts dat er rechtsvergelijkend en internationaal bezien ‘steun bestaat’ voor de opvatting dat deze toets in elk geval binnen 25 jaar na oplegging van de straf plaatsvindt.26 Dit is een duidelijke hint om het bedoelde onderzoek binnen die 25 jaar te doen plaatsvinden. Op basis van deze EHRM-rechtspraak vorderden de gedetineerden, die respectievelijk bijna 27 jaar en 31 jaar van hun vrijheid worden beroofd, de start van (meer) op resocialisatie gerichte activiteiten. Beide gedetineerden
9. MvT, Bijlagen II 1984/85, 19075, 1-3 p.
gezien in het licht van het geringe aantal
beperken tot ernstiger zaken (Bijlagen II
naleving van de in 2001 gemaakte afspra-
15.
levenslange straffen: op het moment van
2000/01, 27798, 3, p. 7,8 en 11).
ken. Echter, zoals ook uit het hierna te
10. Zie W.F. van Hattum, ‘In de daad een
behandeling van het wetsvoorstel waren
20. Zie hierover W.F. van Hattum, ‘De rech-
bespreken advies van het Hof blijkt, speelt
mens. De gratieprocedure levenslangge-
dat er twee, welke pas vanafrespectievelijk
ter, de minister en de levenslange gevange-
ook in zijn zaak de uitleg van artikel 3
straften: departementaal beleid en magis-
13 december 1983 en 1 juli 1985 definitief
nisstraf’, Trema, Tijdschrift voor de Rechter-
EVRM een belangrijke rol.
tratelijk toezicht, vroeger en nu’, DD 2009,
waren geworden.
lijke Macht, 2013, afl. 7, p. 220-225 (Van
24. Vinter e.a. vs. VK, EHRM 9 juli 2013,
p. 325-352, in het bijzonder p. 346 (Van
12. Wetsvoorstel Stroomlijning gratieproce-
Hattum 2013b).
r.o. 110. Het Vinter-arrest betreft de met de
Hattum 2009) en W.F. van Hattum, ‘Het
dure, Bijlagen II 2000/01, 27798, 3, p. 8.
21. ‘Het rechterlijk advies en het verslag
Nederlandse gevangenisstraf vergelijkbare
aanzien van de Staat’, in: , 2013, 2, p.
13. D.J.G.J. Cornelissen, ‘Het advies van
van het Openbaar Ministerie zijn te
Engelse whole life term. Zie over de beteke-
64-84, i.h.b. p. 68 e.v. (Van Hattum
de rechter in de gratieprocedure levens-
beschouwen als stukken van externe
nis van dit arrest voor de Nederlandse
2013a).
langgestraften’, in: , WODC 2013, afl. 2,
adviesorganen, waarvan de betrokkene op
levenslange gevangenisstraf W.F. van Hat-
11. De verantwoordelijke bewindsman
p. 50-63.
grond van de Wet openbaarheid van
tum. ‘Levenslang ‘post Vinter’, NJB
schreef toen ter gelegenheid van de gratie-
14. Bijlagen II 1981/82, 17100 VI, 2, p. 29, 30.
bestuur desgevraagd, nadat de beslissing op
2013/1775, afl. 29, p. 1956-1964,
verlening aan de tweemaal tot levenslange
15. Bijlagen II 1984/84,19075, 3, p. 14, 15.
het gratieverzoek is genomen, kennis kan
25. http://njblog.nl/2013/08/14/levens-
gevangenisstraf veroordeelde ‘dokter O.’
16. Bijlagen II 1984/85, 19075, 3, 14, 15.
nemen’, Bijlagen I 19075, 1987/88, 22a
lang-post-vinter/ Inmiddels is door het
aan de media: ‘Naar onze opvatting
17. Van Hattum 2009 en Van Hattum
(MvA), p. 1.
EHRM een steeds concretere invulling aan
behoort een dergelijke tot vrijheidsstraf
2013a in het bijzonder p. 68 e.v. (zie noot
22. Rb Den Haag 10 juli 2014 (Y. vs.
het arrest gegeven, zie EHRM 20 mei
veroordeelde uitzicht te houden op terug-
10) en Cornelissen 2013 (zie noot 13).
Staat), http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspr
2014, appl. nr. 73593/10 (Magyar vs. Hon-
keer in de samenleving, zo dit mogelijk is’
18. Bijlagen II 1984/85,19075, 3, p. 23.
aak?id=ECLI:NL:RBDHA:2014:8409 en Rb
garije), EHRM 18 maart 2014, appl. nr.
(het citaat is opgenomen in Van Hattum
Slechts in het geval van de Drie van Breda
Den Haag 18 sept. 2014 (C. vs. Staat),
24069/03, 197/04, 6201/06 en 10464/07
2009). In de Volgprocedure wordt de
(oorlogsmisdadigers die aanvankelijk tot de
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id
(Öcalan vs. Turkije (2)), EHRM 8 juli 2014,
levenslange straf niet meer met zoveel
doodstraf waren veroordeeld) is het gratie-
=ECLI:NL:RBDHA:2014:11541.
appl. nr. 15018/11 (Harachiev vs. Bulga-
woorden genoemd. De verklaring kan zijn
advies van de rechter niet gevolgd
23. De juridische status van beide gedeti-
rije) en EHRM 4 sept. 2014, appl. nr.
dat bij de totstandkoming in 1978 slechts
19. Wet Stroomlijning gratieprocedure van
neerden is niet helemaal hetzelfde nu Y.
140/10 (Trabelsi vs. België).
één levenslanggestrafte in Nederland zijn
7 nov. 2002, Stb. 2002, 551, in werking
sinds 2001 ter behandeling naar een tbs-kli-
26. Vinter e.a. vs. VK, EHRM 9 juli 2013,
straf uitzat. Ook in de wetsgeschiedenis
getreden 1 juni 2003. Art. 5 lid 1 is bij die
niek is overgebracht en daar als tbs-gestel-
r.o. 119, zoals vertaald door Hof Den Haag.
van de Gratiewet komt de levenslange
gelegenheid vervangen door een ‘kan-
de behandeld wordt. De inzet van zijn pro-
straf niet voor en ook dit moet worden
bepaling’ om de adviestaak van het OM te
cedure was dan ook in de eerste plaats de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2553
Focus
hadden voorts een gratieverzoek ingediend en in beide gratieprocedures was door het Gerechtshof Den Haag (dat toevalligerwijs in beide gevallen als adviserend gerecht in de zin van artikel 122 Gratiewet optrad) een voorlopig advies uitgebracht. Het advies in de procedure van C. dateerde van 18 oktober 2013, het advies in de procedure van Y. van 19 maart 2014. Het gratieverzoek van C. was op 10 juni afgewezen. In de zaak van Y. was ten tijde van de uitspraak (en is ten tijde van het schrijven van dit artikel) nog geen beslissing op zijn gratieverzoek genomen. Zowel de adviezen van het gerechtshof als de afwijzing van het gratieverzoek van C. worden in de vonnissen geciteerd. Deze vonnissen geven zo een onverwacht kijkje in het huidige verloop van gratieprocedures van levenslanggestraften. Uit de vonnissen blijkt dat het Gerechtshof Den Haag zowel op het gratieverzoek van C. als dat van Y. overweegt positief te adviseren.27 Het Hof wil dit echter pas doen indien de terugkeer in de maatschappij ‘op verantwoorde wijze is voorbereid’. Het overweegt vervolgens niet in staat te zijn om ‘op betekenisvolle wijze’ de toets uit te voeren die het EHRM voorschrijft, namelijk of sprake is van ‘dermate significante veranderingen en een zodanige vooruitgang richting reclassering, dat voortduring daarvan niet langer kan worden gerechtvaardigd door strafdoelen’. In de zaak van C. ligt volgens het Hof de oorzaak in het feit dat activiteiten gericht op zijn mogelijke resocialisatie ‘buiten zijn schuld’ geheel achterwege zijn gebleven. Dat maakt, aldus het Hof, een oordeel ten aanzien van de vraag of met de voortzetting van de gevangenisstraf nog steeds een met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend, onmogelijk. Dezelfde redenering volgt het Hof in de zaak Y. Ook hier merkt het Hof op dat het gebrek aan resocialisatie niet ligt aan Y. Het Hof verwijt de minister en de staatsecretaris dat zij sinds 2006 hebben geweigerd om Y.
Geconcludeerd kan worden dat de civiele rechter in casu als bewaker van de gratieprocedure is opgetreden onbegeleid verlof te verlenen. ‘Zodoende staan zij verzoekers voortgang richting resocialisatie – en daarmee ook een bevestigend antwoord op de voormelde vraag – welbewust in de weg’. Het Hof acht dit in strijd met de door de minister in 2001 zelf gemaakte afspraken (zie noot 23) én met de Vinter-jurisprudentie. Het Hof wijt het voorts aan het beleid van de bewindslieden dat Y.’s behandeling in een impasse dreigt te geraken, of wellicht al is geraakt en ‘wil niet onvermeld laten dat het deze gang van zaken jegens verzoeker niet behoorlijk acht’. Op basis van deze en alle overige bevindingen adviseert het Hof om de beslissing op het gratieverzoek van C. één jaar aan te houden en zo spoedig mogelijk te star-
2554
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
ten met ‘activiteiten gericht op socialisatie’. Het Ressortsparket Den Haag en het Hof zouden na maximaal één jaar moeten worden geïnformeerd over het resocialisatietraject en de eventuele vorderingen die C. heeft gemaakt. In de zaak van Y. luidt het voorlopig advies aan de Koning de beslissing op zijn gratieverzoek zes maanden aan te houden en zo spoedig mogelijk voort te gaan met activiteiten gericht op resocialisatie, ‘waaronder onbegeleid verlof ’. Hof en Ressortsparket Den Haag zouden binnen maximaal zes maanden moeten worden geïnformeerd over de voortgang van de behandeling, het resocialisatietraject en de eventuele vorderingen die Y. daarbij heeft gemaakt, Y.’s actuele psychische toestand, het risico op nieuwe (gewelds)delicten en de impact van mogelijke gratieverlening op de slachtoffers, nabestaanden en de samenleving. De keuze voor de termijn van zes maanden licht het Hof toe met ‘de onzekerheid waarin verzoeker reeds lange tijd verkeert.’ Bij zijn advies om te starten met onbegeleid verlof merkt het Hof bovendien nog op dat het Adviescollege Verloftoetsing TBS al op 16 februari 2011 had geadviseerd tot de afgifte van de desbetreffende machtiging. Het Hof roept de staatssecretaris op ‘dit advies ter harte te nemen’. Het voegt tot slot toe dat het mede naar aanleiding van de te verstrekken informatie zo spoedig mogelijk een definitief advies uit zal brengen. De voorlopige adviezen laten zien dat in het Vinterarrest belangrijke aanknopingspunten zijn gevonden voor het oordeel dat een onmiddellijke start met resocialisatie moet worden gemaakt. De adviezen sluiten wat dat betreft aan bij de visie van de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming op het Vinter-arrest.28 De Voorzieningenrechter put voorts ook zelf uitgebreid uit het arrest van het EHRM en voegt zich bij de uitleg die de beide andere rechters daaraan hebben gegeven.29 Gelet op de Vinter-jurisprudentie, de adviezen van het Hof – en in het geval van Y. ook op de met hem in 2001 gemaakte afspraken – beveelt de Voorzieningenrechter de Staat om ten behoeve van Y. een machtiging onbegeleid verlof af te geven en ten behoeve van C. binnen twee weken met ‘activiteiten gericht op resocialisatie’ te beginnen. Hieraan doet in het geval van C. niet af dat de staatssecretaris diens gratieverzoek inmiddels heeft afgewezen. C. kan immers, aldus de rechter, een nieuw gratieverzoek indienen en zijn eventuele vorderingen op het gebied van resocialisatie als nieuwe omstandigheden naar voren brengen. Geconcludeerd kan worden dat de civiele rechter in casu als bewaker van de gratieprocedure is opgetreden.
Beoordeling van de uitoefening van het recht van gratie door de staatssecretaris Dat het gratieverzoek van C. werd afgewezen30 nog voordat er met activiteiten gericht op resocialisatie was begonnen en ook voordat er een definitief advies door het Hof had kunnen worden uitgebracht, moet worden beschouwd als een novum. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie vond dat hij uit het voorlopige advies mocht afleiden dat ook het Hof van oordeel was dat C. op dat moment niet voor gratie in aanmerking kwam. Hij was voorts ‘net als het Openbaar Ministerie’ van mening,
Als het adviserend gerecht en de bewindsman rollebollend over straat gaan, is de gratieprocedure verworden tot een voorwerp van publiek vermaak gezien de ernst van de gepleegde feiten en de uitkomsten uit de onderzoeken, dat de strafdoelen vergelding en generale preventie met verdere tenuitvoerlegging worden gediend. Er was naar zijn opvatting geen sprake van schending van artikel 3 EVRM. Voor het volgen van het voorlopig advies van het Gerechtshof zag hij ‘geen aanleiding’. Het Vinter-arrest verplichtte naar zijn oordeel niet tot op resocialisatie gerichte activiteiten. Zonder in te gaan op de vraag of het oordeel van de rechter dan wel dat van de bewindsman ten aanzien van de uitleg van het Vinter-arrest het juiste is, kan worden vastgesteld dat er een verandering heeft plaatsgevonden ten opzichte van het vroegere functioneren van het recht van gratie. Ten eerste blijkt de bewindsman niet bereid te zijn gehoor te geven aan de rechterlijke adviezen inzake de verkorting van een levenslange gevangenisstraf; in plaats van een marginale toets (‘kan dit advies de voorgestelde beslissing dragen en is deze formeel en praktisch uitvoerbaar’) laat de bewindsman zijn eigen oordeel prevaleren. In de tweede plaats wijst hij – met koninklijke machtiging maar zonder (definitief) rechterlijk advies – een gratieverzoek af. Nu was het bekend dat het gratiebeleid ten aanzien van levenslanggestraften is veranderd (hetgeen in strijd is met het vereiste consistente beleid),31 maar dat de Gratiewet het moet ontgelden en zelfs met voeten wordt getreden, is een nieuwe ontwikkeling. Deze ontwikkeling is met name vanuit rechtsstatelijk oogpunt zorgelijk, omdat zij het evenwicht in de machtenscheiding verstoort. Het is thans niet meer de rechter maar de bewindsman die bepaalt wat een rechtvaardige, humane en doelmatige straftoemeting is. Het is dan ook toe te juichen dat er inmiddels Kamervragen over de kwestie zijn gesteld. De antwoorden op deze vragen stellen echter geenszins gerust.32 De staatssecretaris beroept zich erop dat hoewel het rechterlijk advies leidend is, hij daar ‘in voorkomende gevallen’ van mag afwijken. Het afwijzen van een gratieverzoek zonder het definitief advies van het adviserend gerecht af te wachten, acht hij ‘niet per definitie in strijd’ met de regelgeving. Als reden om geen advies in te winnen van de Hoge Raad geeft hij op dat uit het desbetreffende artikel (artikel 11 Gratiewet) niet volgt dat hij daartoe gehouden is en dat het artikel de afgelopen decennia niet is toegepast. Een antwoord op de vraag of het Vinter-
arrest er niet aan in de weg staat dat de voortzetting van de executie uitsluitend wordt gebaseerd op de gevoelens van nabestaanden en slachtoffers en / of mogelijke maatschappelijke onrust, blijft uit. De eigenzinnigheid die uit deze antwoorden spreekt is groot. De staatssecretaris stelde immers zijn eigen uitleg van het arrest van de Grote Kamer van het EHRM in de plaats van die van het gerechtshof en hij achtte het - ook achteraf gezien - niet nodig over dit meningsverschil ten minste het advies van de Hoge Raad in te winnen. Bij een dermate groot verschil van inzicht over de uitleg van een belangrijk arrest van het EHRM zou het in acht nemen van deze extra zorgvuldigheid echter niet hebben misstaan. Daar doet niet aan af dat het inwinnen van advies van de Hoge Raad de laatste decennia in onbruik is geraakt. De laatste decennia deed zich niet een dergelijke kwestie voor. Hier komt bij dat de door het Gerechtshof gegeven uitleg van het arrest van het EHRM inmiddels door twee andere rechters werd gesteund, namelijk door de Voorzieningenrechter en de hoogste penitentiaire rechter. Ook hierdoor laat de bewindsman zich niet van zijn eigen visie op het Vinterarrest afbrengen. Uit de antwoorden blijkt kortom dat de bewindsman zijn mening stelt in de plaats van drie andere rechters.33 Voorts volgt uit zijn antwoorden niet dat de bewindsman de rechterlijke adviezen in de gratieprocedure ‘leidend’ acht. De nalatigheid van het parlement om de willekeur in het beleid aan de orde te stellen kan nog worden verklaard door de hiervoor beschreven beperkingen aan de controleerbaarheid van het gratiebeleid, maar de hier beschreven schending van de Gratiewet (geen definitief advies afwachten, vol in plaats van marginaal toetsen van het rechterlijk advies) rechtvaardigt een onmiddellijke terechtwijzing door het parlement. De Kamerleden zouden dus niet moeten wachten op de informatie die de bewindsman heeft toegezegd te zullen geven nadat hij de uitspraak van 18 september heeft bestudeerd (antwoord Kamervragen, vraag 7). Daarbij zou het bovendien niet moeten blijven. Zij zouden tevens naar voren moeten brengen dat een heroverweging van de keuze voor gratie als instrument voor verkorting van de levenslange (het door het EHRM vereiste review mechanism) dringend gewenst is. Immers, als het adviserend gerecht en de bewindsman rollebollend over straat gaan, is de gra-
27. Vinter e.a. vs. VK, EHRM 9 juli 2013, r.o.
neerden. Zij neemt in deze zaak uitdrukkelijk
zaak Vinter e.a. vs. het Verenigd Koninkrijk,
31. Zie voor de tekst van deze afwijzende
120.
afstand van het standpunt van de staatssecre-
waarbij het Hof het (ontbreken van een) per-
beslissing in C. vs. Staat, r.o. 1.16.
28. C. vs. Staat, r.o. 1.11, en Y. vs. Staat, r.o. 1.23.
taris ten aanzien van de levenslanggestraften.
spectief toetst aan artikel 3 EVRM’.
32. Van Hattum 2009, zie noot 10.
29. BC 21 augustus 2014, 14/1296/GA.
Dit gaat voorbij aan het ook in de Europese
30. Al doet hij het in C. vs. Staat r.o. 3.3.
33. Antwoorden van 6 oktober 2014 op
‘Anders dan deze bewindslieden is de beroeps-
rechtspraak benadrukte belang dat een gedeti-
voorkomen alsof de door het EHRM
Kamervragen van Schouw (D66) over het
commissie van oordeel dat voorbereiding op
neerde altijd perspectief dient te worden gebo-
genoemde termijn van 25 jaar een mini-
beleid inzake gratieverzoeken en het nege-
de terugkeer in de maatschappij als uitgangs-
den op in vrijheidstelling. Zie in dit verband de
mumtermijn is, hetgeen niet juist is, zie
ren van rechterlijke adviezen, ingezonden
punt dient te blijven gelden voor alle gedeti-
uitspraak van het EHRM van 9 juli 2013 in de
Vinter-arrest, r.o. 120.
27 augustus 2014, nr. 2014Z14424.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2555
Focus
tieprocedure in plaats van een bijdrage aan een rechtvaardiger, humaner en doeltreffende executie van de levenslange straf verworden tot een voorwerp van publiek vermaak.34 Ik wijs in dit verband nog eens op het voorstel van het Forum Levenslang om voor het uitvoeren van deze toets – net als in de ons omringende landen – een rechterlijke toetsingsprocedure in het leven te roepen.35
Beoordeling van het gebruik en de toepassing van het Vinter-arrest door het gerechtshof Ten slotte veroorloof ik me nog twee kritische kanttekeningen bij de adviezen van het gerechtshof. Zij betreffen de wijze waarop het gerechtshof het Vinter-arrest heeft gebruikt en hoe het dit arrest heeft toegepast. Eerst het gebruik van het arrest. Laat ik voorop stellen dat de verwijzing naar het Vinter-arrest op haar plaats is, nu het hier gedetineerden betreft die een levenslange straf ondergaan en aan wie geen perspectief op invrijheidstelling wordt geboden. (Dat zij reeds meer dan 25 jaar van hun vrijheid zijn beroofd, maakt de verwijzing naar het arrest nog dringender, maar is geen dragende reden.) Vraagtekens zijn echter te plaatsen bij de mate waarin dit arrest op de voorgrond wordt geplaatst. Uit oogpunt van respect voor ons eigen rechtssysteem had het Hof ook het Nederlandse gratierecht tot uitgangspunt kunnen nemen. Uit de (wets)geschiedenis van zowel de invoering van de levenslange straf als van de Gratiewet blijkt immers dat ons gratierecht in elk geval sinds de Tweede Wereldoorlog (en tot 2001)36 precies zo heeft gefunctioneerd als door het Europese Hof in het Vinterarrest wenselijk wordt geacht. Alle levenslanggestraften zijn tijdens hun straf na vijftien of tien jaar aan een onderzoek zoals door het EHRM bedoeld, onderworpen. Op grond van dat onderzoek werd de executie van de straf bijgestuurd (bijvoorbeeld door het laten starten van een behandeling) en werd de veroordeelde na omzetting van zijn straf, op een moment dat een flink deel van de straf was ondergaan, voorwaardelijk in vrijheid gesteld (voor de Tweede Wereldoorlog na gemiddeld 21,8 jaar37 en bij de straffen die werden opgelegd tussen 1945 en 1987 na gemiddeld na 16 jaar detentie38). Het doel van dit onderzoek was om de betrokkene na een zeer zware straf toch nog als een gezond mens aan de vrije samenleving te kunnen laten deelnemen. Men leze de brief van de bewindsman uit 1975. De redenen en de criteria voor de ‘review’ liggen dan ook allang besloten in de tweede gratiegrond. In dit Nederlandse gratiebeleid is pas de klad gekomen met de invoering van de levenslang-is-levenslangdoctrine, voor het eerst door Minister van Justitie Donner verwoord in 200439 en in beleid omgezet in 2005.40 De adviserende rechter in de gratieprocedure behoeft echter een dergelijke eenzijdige beleidswijziging niet klakkeloos te volgen. Hij speelt in de gratieprocedure – staatsrechtelijk gezien – immers zelf een niet onaanzienlijk rol.41 Een beleidswijziging van de administratie staat – bij ongewijzigd blijven van de Gratiewet – daarom niet in de weg aan een standvastig adviseringsbeleid. Wat dat betreft: het is zonneklaar dat na een detentie van 31 en 27 jaar bijsturing dringend noodzakelijk is geworden en het lag vanuit het Nederlandse recht gezien voor de hand om te advise-
2556
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
ren dat de straf verwisseld zou worden in een tijdelijke of in een voorwaardelijke levenslange straf, ‘mits dat mogelijk is’. Voor die opvatting vormde het Vinter-arrest een welkome aanvulling, maar geen noodzakelijke voorwaarde. Dit brengt me bij het tweede punt. Het Hof zegt dat het gelet op alle informatie geneigd is positief te adviseren maar dit slechts te willen doen als de terugkeer in de maatschappij op verantwoorde wijze is voorbereid. In plaats nu van positief te adviseren met de clausule dat invrijheidstelling uit oogpunt van veiligheid en voorbereiding op de terugkeer in de vrije samenleving mogelijk is, vraagt het Hof de staatssecretaris om met die resocialisatie te beginnen en over de resultaten daarvan te rapporteren. Ik heb hier twee vraagtekens bij. De eerste is of het begrip ‘progress towards rehabilitation’ (Vinter-arrest, r.o.119) wel goed wordt uitgelegd. Ik zou menen dat het betekent dat de betrokkene ervan blijk heeft gegeven inzicht te hebben gekregen in de onjuistheid van zijn gedrag en naar dat
Het wachten is nu op de controlerende activiteiten van de kant van het parlement inzicht te willen handelen. Het is in elk geval iets anders dan ‘resocialisatie’ in de zin van ‘gewenning’, en beide betekenissen worden in het advies door elkaar gebruikt. In de tweede plaats is het de vraag of het Hof met zijn nadruk op de eis van gewenning (dan wel rehabilitation) niet uit het oog verliest dat het Nederlandse ‘review mechanism’ bestaat uit een samenwerking tussen rechter en administratie. Het komt mij voor dat in dit mechanisme het zwaartepunt van het onderzoek naar rechtvaardigheid, humaniteit en doelmatigheid bij de rechter ligt en dat van voorbereiding op de terugkeer in de vrije samenleving bij de administratie. Het gratieinstrument strekt er immers niet toe ‘de Kroon in de gelegenheid te stellen van een van de rechter afwijkend inzicht te doen blijken omtrent de strafrechtstoepassing’. Het is bovendien niet zo dat het Hof in zijn eentje voor de door het EHRM voorgeschreven toets is gesteld.42 Nu het Hof al tot de conclusie was gekomen dat in beginsel aan de vereisten voor verkorting van de straf was voldaan (inclusief rehabilitation in de door mij geschetste zin), had het zijn advies daarbij kunnen laten en aan de administratie kunnen overlaten hier een mouw aan te passen. Daarbij is het ook nog van belang te onderkennen dat de omzetting van een levenslange straf kan resulteren in een (zeer) lange VI-periode, waarin resocialisatie kan plaatsvinden, of in een voorwaardelijke gratie, waardoor er voorwaarden aan de gratieverlening kunnen worden gesteld (artikel 13 Gratiewet). Op die wijze heeft gratieverlening aan levenslanggestraften in het verleden steeds plaatsgevonden. De keuze voor een voorlopig advies acht ik dan ook een ongelukkige. Bovendien is gebleken dat het advies niet wordt gevolgd. Slechts door
inmenging van de voorzieningenrechter wordt nu met de door het Hof geadviseerde resocialisatie gestart. Indien het Hof direct een definitief positief advies had uitgebracht, zou de staatssecretaris dit weliswaar mogelijk ook naast zich hebben neergelegd,43 maar hij zou wel meer uit te leggen hebben gehad. Het is intussen wel aan de doortastendheid van het gerechtshof te danken dat duidelijk is gemaakt dat als de straf zo lang heeft geduurd en de kans
op recidive zo laag wordt ingeschat, met de op resocialisatie gerichte activiteiten begonnen moet worden. Het wachten is nu op de controlerende activiteiten van de kant van het parlement. Dan zijn er twee mogelijkheden: ofwel een afkeuring van dit beleid ofwel een voorstel tot wijziging van de Gratiewet in die zin dat alleen de administratie het nog voor het zeggen heeft in de uitoefening van het recht van gratie.
34. De eigenzinnigheid van deze Staatssecre-
kert van der G. Over de rol van de bewinds-
ten, 7 november 2011, onder ‘nieuws’ op
bijzonder p. 68 e.v.
taris inzake het vrijhedenbeleid voor gedeti-
persoon, het wetsvoorstel herijking tenuit-
www.forumlevenslang.nl.
40. Minister van Justitie Donner ‘Indirect
neerden bleek overigens ook al in enkele
voerlegging vrijheidsbenemende sancties en
37. In dat jaar werd conform het oude
blijkt dit uit de invoering van het verbod op
andere aandachttrekkende zaken, zoals de
de terugwerkende kracht van de VI-regeling
beleid de levenslanggestrafte Y. voor
verlof voor levenslanggestraften in de Ver-
weigering van verlof aan Benno L. en aan
voor langgestraften’, NJB 2014/565, afl. 11,
behandeling overgebracht naar een tbs-kli-
lofregeling TBS in 2005’.
Volkert van der G. Zelf zegt de bewindsman
p. 692-700, in het bijzonder punt 3: ‘De
niek waarbij hem de mogelijkheid van gra-
41. Zie Rb Den Haag 28 april 2014,
hierover dat hij niemand vervroegd in vrij-
voorwaardelijke invrijheidstelling en de rol
tie in het vooruitzicht werd gesteld.
ECLI:NL:RBDHA:2014:5216, r.o. 1.5-1.9.
heid zal stellen ‘(a)ls maatschappelijke onrust
van de bewindsman’, p. 696-698, waarin
38. R. Rijksen, Vijf jaar tot levenslang.
42. Van Hattum, 2013b (zie noot 20).
of een geschokte rechtsorde een reden zijn
wordt verwezen naar het Debat proefverlof
Langgestraften in de gevangenis te Breda,
43. Zie voor die toets hiervoor, bij noot 25.
om iemand niet vervroegd in vrijheid te
Volkert van der G.’, 28 januari 2014, Hande-
Alphen aan de Rijn: Samson 1967, p. 121.
44. Zie behalve zijn antwoorden op de
stellen … ook al gedraagt hij zich buitenge-
lingen II, 45, 21, p. 12.
39. Voor een gedetailleerd overzicht van de
vragen van Schouw, hiervoor besproken,
woon goed in de inrichting’, Begroting Vei-
35. De raadsman van Y. vergeleek in dit
gratiebesluiten ter zake van straffen opge-
ook die op vragen van Helder (PVV), Aan-
ligheid en Justitie, Handelingen II 2012/13,
tijdschrift de staatssecretaris al met Houdi-
legd sinds 1945 zie W.F. van Hattum, ‘Het
hangsel Handelingen II 2013/14, 2849, d.d.
29, p. 56. Over dit beleid W.F. van Hattum,
ni, NJB 2014/1630, afl. 31, p. 2185, 2186.
aanzien van de Staat’, in: De levenslange
29 augustus 2014.
’De tenuitvoerlegging van de straf van Vol-
36. Wetsvoorstel VI voor levenslanggestraf-
vrijheidsstraf. JV, 2013, 2, p. 64-84, in het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2557
1840
Focus
Waarborging van goed bestuur in de West Voorstel voor een werkbare invulling van de waarborgfunctie in de Caribische rijksdelen Oberon Nauta1
De Koninkrijksregering is krachtens het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden opgedragen te waarborgen dat de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van bestuur door de Caribische Landen worden verwezenlijkt. Deze taakstelling, die wordt aangeduid met de term waarborgfunctie, leidt sinds de vaststelling van het Statuut tot veel discussie maar weinig daadkracht. Ten onrechte. De redenen die Den Haag voor haar passieve opstelling aanvoert zijn niet steekhoudend. Bovendien kan de waarborgfunctie veel laagdrempeliger en efficiënter worden uitgeoefend dan tot op heden wordt gedacht. Een kijkje in de British Overseas Territories is wat dat betreft heel verhelderend.
Noodzaak tot waarborgen? Zoveel is duidelijk: met de waarborgfunctie kan niet lichtvaardig worden omgesprongen. Uit de officiële toelichting op het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden blijkt dat deze taakstelling van de Koninkrijksregering slechts dan aan de orde is wanneer in een van de Caribische Landen geen ‘redres van een ontoelaatbare toestand mogelijk is’.2 De vraag is nu: doen zich in de Caribische landen dergelijke ontoelaatbare toestanden voor en zo ‘ja’, zijn de landen niet in staat die op eigen kracht op te lossen? Wat betreft de ontoelaatbare toestanden hoeft er weinig discussie te bestaan. Hoewel het een hachelijke onderneming is vast te stellen of een Land de jure tekort schiet in het ‘verwezenlijken van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden en de rechtszekerheid’ levert het begrip ‘deugdelijkheid van bestuur’ minder problemen op. Dat wil zeggen: alle definities van het begrip stellen dat het openbaar bestuur in ieder geval rechtmatig moet handelen wil het zich überhaupt kunnen kwalificeren als goed bestuur.3 Wordt een ‘ontoelaatbare toestand’ nu in enge zin opgevat als de situatie waarin het openbaar bestuur in de Caribische rijksdelen niet rechtmatig handelt, dan moet worden geconcludeerd dat daarvan met grote regelmaat sprake is. De voorbeelden die deze conclusie steunen variëren van het niet of te laat indienen van de wettelijk voorgeschreven begrotingen, via het aannemen van overheidspersoneel in strijd met de vigerende wet- en regelgeving tot het aangaan van contracten en het verlenen van vergunningen zonder dat de regels dat toelaten.
2558
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
Maar met dergelijke ‘ontoelaatbare toestanden’ is de waarborgfunctie nog niet aan de orde. Doorslaggevend is het antwoord op de vraag of de entiteiten in staat zijn dergelijke toestanden zelf op te lossen. Naar het oordeel van de Nederlandse regering mag dat verwacht worden omdat de landen zouden beschikken over alle noodzakelijke democratische voorzieningen. Zo valt in haar recente visienota over de waarborgfunctie te lezen:4 ‘Er zijn ook checks and balances. Er is parlementaire controle op de uitvoerende organen en er is controle door de rechter op het handelen van bestuur en wetgever: het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, de Hoge Raad en de bijzondere rechtscolleges. Er is ook in elk der landen sprake van andere onafhankelijke instanties als een Raad van Advies, Algemene Rekenkamer en Ombudsman. Ten slotte heeft de Gouverneur in ieder van de landen een bijzondere rol met betrekking tot het waarborgen dat wetten en besluiten recht doen aan de wetten en regels van het Koninkrijk.’ De visie van de Nederlandse regering getuigt echter van een etnocentrische oriëntatie op het openbaar bestuur. Het op Nederlandse leest geschoeide institutionele stelsel van de Caribische Landen moet namelijk functioneren binnen een sterk afwijkende bestuurlijke en culturele context. Die Caribische context zorgt ervoor dat democratische voorzieningen die in het Europese deel van het Koninkrijk goed bestuur waarborgen in de overzeese gebieden vaak verworden tot tandeloze tijgers. Zo is de parlementaire controle in de Caribische rijksdelen naar
verhouding bijzonder zwak en zijn als gevolg daarvan verschillende Hoge Colleges van Staat, zoals de Rekenkamer en de Raad van Advies, niet in staat te doen waarvoor ze bedoeld zijn. Dit leidt ertoe dat de uitvoerende macht op de eilanden te veel speelruimte geniet en de kwaliteit van het openbaar bestuur wordt aangetast.5 Hoewel de invloed van de Caribische context op het functioneren van het openbaar bestuur al langer bekend is, werd bij de laatste herziening van de institutionele stelsels van de Landen in 2010 opnieuw grotendeels het Nederlandse voorbeeld als blauwdruk gebruikt. De mismatch tussen de Caribische context en het institutionele stelsel is zodoende blijven voortbestaan. Schendingen van het rechtmatigheidsbeginsel moeten daardoor niet worden gezien als geïsoleerde incidenten maar als structurele bijverschijnselen van het huidige institutionele stelsel. Het roept dan ook geen verwondering op dat zelfs de Nederlandse Nationale Rekenkamer tegenwoordig een actieve invulling van de waarborgfunctie bepleit.6 Maar is die oproep gerechtvaardigd? Het zijn tenslotte de door de bevolking gekozen politici die de beginselen van goed bestuur niet in acht nemen. Ondanks deze ogenschijnlijke legitimering van de huidige status quo valt toch veel te zeggen voor het standpunt van de Rekenkamer. En niet alleen vanuit Nederland, maar vooral ook vanuit het perspectief van de Caribische Landen. Voor Nederland speelt vooral het economische argument een rol. In het Statuut is naast de waarborgtaak namelijk ook voorzien in de bijstandsregeling. Deze regeling – ex artikel 36 Statuut – maakt het vrijwel onbespreekbaar dat Den Haag niet bijspringt als een van de Caribische Landen in financiële problemen geraakt. De laatste grote saneringsronde leverde voor Nederland een schadepost op van bijna € 2,5 miljard en naar het zich laat aanzien zullen ook de Arubaanse overheidsfinanciën een groot financieel offer van Den Haag vergen. Situaties die hoogstwaarschijnlijk (deels) voorkomen hadden kunnen worden wanneer de Koninkrijksregering in de voorafgaande periode actief invulling had gegeven aan de waarborgfunctie. Daarnaast levert de internationale aansprakelijkheid van Nederland voor de Caribische rijksdelen een aanvullend argument op voor een actieve invulling van
de taakstelling van de Koninkrijksregering. Dat wil zeggen: steeds vaker wordt Nederland door het buitenland aangesproken op ontoelaatbare toestanden in een of meer van de Caribische landen van het Koninkrijk.7 Het welzijn van de bewoners van de eilanden is echter de belangrijkste reden om een actieve invulling van de waarborgfunctie te bepleiten. Zoals bekend, is de relatie tussen goed bestuur en gezonde sociaal economische ontwikkelingen bijzonder sterk en is er geen reden om aan te nemen dat die relatie niet ook voor Aruba, Curaçao en
De visie van de Nederlandse regering getuigt van een etnocentrische oriëntatie op het openbaar bestuur Sint Maarten geldt. Het waarborgen van goed bestuur betekent daarom direct ook het actief bijdragen aan de maatschappelijke ontwikkeling van de entiteiten. Hetgeen – afgaand op de sociaal economische indicatoren van de eilanden – geen overbodige luxe is. Bovendien is het naar het oordeel van de Verenigde Naties vrijwel onmogelijk de fundamentele menselijke rechten en vrijheden te verwezenlijken zonder goed bestuur te waarborgen.8 Op basis van het bovenstaande argumenten kan zodoende geconcludeerd worden dat het tolereren van slecht bestuur door de Koninkrijksregering de bevolking in de Caribische rijksdelen en de Nederlandse belastingbetaler op structurele wijze benadeelt. Daarmee wordt een sterk argument gevonden om in lijn met de visie van de Nationale Rekenkamer een actieve invulling van de waarborgfunctie voor te staan.
Paardenmiddelen Een belangrijke reden dat de waarborgfunctie niet actief
Auteur
nal of Democracy, 2007, 3 (1).
nen-het-koninkrijk#tab2.
efforts: they may inform the development
1. Dr. O. Nauta is als bestuurskundige
4. Waarborgfunctie Koninkrijk bij Kamer-
7. Zie bijvoorbeeld de toelichting op de
of legislative frameworks, policies, pro-
werkzaam bij DSP-groep in Amsterdam. Hij
stukken I 2010/11, 32500 IV, F, bijlage
aanwijzing van de Minister van BZK aan de
grammes, budgetary allocations and other
doet onderzoek naar en adviseert over het
123256, p. 4.
Gouverneur van Sint Maarten (Besluit van
measures. On the other hand, without
openbaar bestuur in de Caribische rijksdelen
5. In mijn boek ‘Goed bestuur in de West’
30 september 2013, houdende aanwijzing
good governance, human rights cannot be
en bezoekt daarvoor met enige regelmaat
ga ik uitvoerig in op de (gevolgen van de)
aan Gouverneur van Sint Maarten tot het
respected and protected in a sustainable
de eilanden.
mismatch tussen de Caribische context en
gelasten van onderzoek naar het functione-
manner. The implementation of human
het op Nederlandse leest geschoeide institu-
ren van het openbaar bestuur van Sint
rights relies on a conducive and enabling
Noten
tionele stelsel van de Caribische landen van
Maarten, Stcrt. 2013, 27820).
environment. This includes appropriate
2. Toelichting op het Statuut, Zitting
het Koninkrijk. Zie: O. Nauta, Goed bestuur
8. ‘Good governance and human rights
legal frameworks and institutions as well
1953/54, 3517, p. 15.
in de West. Institutionele en maatschappe-
are mutually reinforcing. Human rights
as political, managerial and administra-
3. Zie bijv.: A.M. Licht, C. Goldschmidt, &
lijke beperking voor goed bestuur in de
principles provide a set of values to guide
tive processes responsible for responding
S.H. Schwartz, ‘Culture rules: The founda-
Caribische rijksdelen, Oss: Boxpress 2011.
the work of governments and other politi-
to the rights and needs of the population.’
tions of the rule of law and other norms of
6. Algemene Rekenkamer. (2014). Verant-
cal and social actors. They also provide a
http://www.ohchr.org/en/Issues/Develop-
governance’, Journal of Comparative Eco-
woordingsonderzoek. Verkregen via http://
set of performance standards against
ment/GoodGovernance/Pages/GoodG-
nomics, 2007, 35(4), p. 659-688; S.D.
verantwoordingsonderzoek.rekenkamer.
which these actors can be held accounta-
overnanceIndex.aspx.
Sharma, ‘Democracy, Good Governance,
nl/2013/koninkrijksrelaties/bedrijfsvoering/
ble. Moreover, human rights principles
and Economic Development’, Taiwan Jour-
acties-nodig-voor-de-waarborgfunctie-bin-
inform the content of good governance
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2559
Focus
De ondertekening van het Statuut voor het Koninkrijk met de West in de Ridderzaal, 15-12-1954. © Spaarnestad Photo / Hollandse Hoogte
wordt ingevuld is het feit dat deze taakstelling doorgaans geïnterpreteerd wordt als het gebruik door de Koninkrijksregering van wetgevende en uitvoerende macht.9 Het geringe animo voor het toepassen van dergelijke paardenmiddelen valt natuurlijk goed te begrijpen. Een algemene maatregel van rijksbestuur om orde op zaken te stellen kan tenslotte niet anders dan leiden tot enorme
De huidige postkoloniale relaties binnen het Koninkrijk bieden een elegant maar onbenut alternatief 2560
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
spanningen tussen de Koninkrijkspartners en zal daarom een constructieve dialoog over de ontoelaatbare toestand verder onmogelijk maken. Maar het is een misvatting te menen dat de waarborgfunctie uitsluitend via dit formeel instrumentarium kan worden ingevuld. Integendeel: de huidige postkoloniale relaties binnen het Koninkrijk bieden namelijk een elegant maar onbenut alternatief. Een alternatief waarvan de Britten bovendien hebben aangetoond dat daarmee op een laagdrempelige manier effectief invulling gegeven kan worden aan de waarborgfunctie. Deze mogelijkheid vereist slechts dat bepaalde bevoegdheden iets anders worden ingevuld. Wet- of regelgeving hoeft niet aangepast te worden. Waar gaat het om?
Tekenend is dat de Britten praktisch nooit gebruik maken van hun formele bevoegdheden en kunnen volstaan met de informele invulling van de waarborgfunctie Alternatief Net als binnen het Koninkrijk der Nederlanden vertegenwoordigt de Gouverneur in de British Overseas Territories (BOT’s) de Kroon. In die hoedanigheid is hij het hoofd van de regering. Het cruciale verschil met het Koninkrijk is echter dat de Gouverneur in het Britse model daadwerkelijk die rol uitoefent en iedere vergadering van de besloten ministerraad bijwoont. Die aanwezigheid is volgens de Britten van doorslaggevend belang voor hun relatief soepele relatie met de BOT’s en het hoge niveau van goed bestuur op de entiteiten. Zijn aanwezigheid creëert een situatie waarin op een laagdrempelige manier en onder de radar van de media op het hoogste bestuurlijke niveau kan worden afgestemd. Dat wil niet zeggen dat de Gouverneur of Londen zich inmengen in het lokale besluitvormingsproces. Integendeel: in lokale aangelegenheden – en dat is de overgrote meerderheid van de besluiten van de ministerraden van de BOT’s – houdt de Gouverneur zich strikt afzijdig. Worden echter naar het oordeel van de kroonvertegenwoordiger de beginselen van goed bestuur door de lokale ministerraad onvoldoende in acht genomen, dan is het zijn taak zich te mengen in de discussie. Dat kan betekenen dat hij wijst op bepaalde procedurele vereisten rond het besluit, maar ook dat hij voorstelt een besluit aan te houden tot de volgende vergadering omdat hij genoodzaakt is de consequenties van de beslissing af te wegen. Die weging verricht hij vervolgens met de staf van zijn kabinet of met het Overseas Territory Department (OTD) van het Foreign and Commonwealth (FCO) Office in Londen. Voor zover tot de conclusie gekomen wordt dat een voorgenomen besluit niet in overeenstemming is met de beginselen van goed bestuur, dan tracht hij met tact en overtuigingskracht de ministerraad te overreden het voorgenomen besluit te herzien. Niet altijd lukt dat. Maar wanneer voor Londen het onderwerp een breekpunt is, schroomt de Gouverneur niet om aan de ministerraad kenbaar te maken dat als deze toch doorzet hij door Londen gedwongen zal worden zijn formele bevoegdheden uit te oefenen. Uiteraard opereert hij in die gevallen niet langer autonoom en wordt in het uitoefenen van deze bevoegdheden volledig gesouffleerd
door FCO. Tekenend is echter dat de Britten praktisch nooit gebruik maken van hun formele bevoegdheden en kunnen volstaan met de informele invulling van de waarborgfunctie.
Naar een proactieve invulling van de waarborgfunctie In tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk wordt binnen het Koninkrijk der Nederlanden de Gouverneur uitsluitend passief ingezet.10 Daardoor is hij slechts bij uitzondering aanwezig in de ministerraadvergadering. Als gevolg daarvan wordt hij niet structureel en in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over de voornemens van de ministerraad, laat staan dat hij in die fase van het besluitvormingsproces al de voornemens kan toetsen aan beginselen van goed bestuur. In tegenstelling tot Londen wordt Den Haag daarom vaak voor voldongen feiten geplaatst. En omdat het Land dan al een formeel besluit genomen heeft, kan de Koninkrijksregering weinig anders doen dan formele rechtsmiddelen aanwenden of te berusten in haar lot. Waarbij tot op heden – vanwege het explosieve karakter van de eerste optie – praktisch altijd voor de tweede optie wordt gekozen. Deze situatie kan radicaal veranderen wanneer de Gouverneur gaat deelnemen aan alle beraadslagingen van de ministerraad. Daarbij gaat zijn rol natuurlijk niet verder dan het toezien op het naleven van de beginselen van goed bestuur en is inmenging in lokale aangelegenheden niet aan de orde. Maar met die aanwezigheid wordt geborgd dat, ruim voordat een formeel besluit genomen is – in de aangewezen gevallen – op een constructieve manier kan worden afgestemd over de waarborging van de beginselen van deugdelijk bestuur.11
Politieke wil De vraag is nu: kan de Gouverneur in het kader van de waarborgfunctie de voornoemde rol op zich nemen? Vanuit de rechtswetenschappelijke hoek kan tegen deze rolopvatting het bezwaar worden gemaakt dat geen eenduidige definitie bestaat voor goed bestuur12 en dat de formele taakstelling van de Gouverneur niet compatibel is met de hier voorgestelde rol.13 Hier moet echter naar voren worden gebracht dat de uitleg van de waarborgfunctie – en in
9. Zie bijvoorbeeld een recente interpreta-
II 2013/14, 33750 IV, 5, p. ).
de discussie als het formele besluit al geno-
van de Gouverneur bijvoorbeeld: D.J. Elzin-
tie van de Minister van BZK van de waar-
10. De landen Aruba, Curaçao en Sint Maar-
men is.
ga, ‘Positie Caribische gouverneurs ver-
borgfunctie: ‘Als blijkt dat de landen niet of
ten hebben ieder een eigen Gouverneur.
12. Zie voor de juridische reikwijdte van
zwakt’, Binnenlands Bestuur, 2013 afl. 8,
niet voldoende voorzien in hetgeen zij op
11. De recente politieke crisis op Aruba naar
het begrip goed bestuur bijvoorbeeld: A.
of: A. van Rijn, ‘Goed voor Sint Maarten
grond van het eerste artikel verplicht zijn
aanleiding van de opdracht aan de Gouver-
Bakhuis, ‘Deugdelijkheid van bestuur als
maar niet voor de gouverneur’, Antilliaans
kan de Koninkrijksregering op grond van
neur door de rijksministerraad om de Aru-
toetsingskader voor de kwaliteit van het
Dagblad 5 oktober 2013.
artikel 43, tweede lid, en artikel 51 voorzie-
baanse begroting niet goed te keuren,
openbaar bestuur’, Caribisch Juristenblad
ningen treffen in de vorm van een algeme-
illustreert hoe explosief de situatie wordt
2013, (3) 1.
ne maatregel van bestuur.’ (Kamerstukken
wanneer de Gouverneur zich pas mengt in
13. Zie voor de juridische duiding van de rol
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2561
Focus
het bijzonder deugdelijk bestuur – ten principale niet juridisch maar politiek is. Dat wil zeggen dat als de politiek vindt dat sprake is van slecht bestuur er sprake ís van slecht bestuur.14 En dat als de politiek vindt dat de Gouverneur een bepaalde rolinvulling op zich moet nemen, de Gouverneur geen andere keuze heeft dan dat te doen.15 Het wettelijke kader – zoals gegeven door het Statuut, de afzonderlijke Staatregelingen en de Reglementen voor de Gouverneur – werpt overigens in dit geval ook geen juridische hobbels op voor zijn aanwezigheid bij de ministerraad en daarbinnen de uitoefening van de voorgestelde taak. De wet staat hem toe bij de vergaderingen aanwezig te zijn en daarbij is hij al opgedragen ‘toezicht te houden op de naleving van de rijkswetten en algemene maatregelen van rijksbestuur en van de verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties’. Ook geldt dat de Kroonvertegenwoordiger ‘het recht [heeft] om te worden geïnformeerd, aan te moedigen en te waarschuwen.’16 In Curaçao en Aruba blijkt bovendien dat de Gouverneur zelfs voorzitter is van de ministerraad, in het geval hij besluit daar aanwezig te zijn.17
Het Nederlandse publiek interesseert zich doorgaans weinig voor het reilen en zeilen op de eilanden. Tenzij het flink misgaat De uitdaging binnen ons Koninkrijk is daarom niet zo zeer het beslechten van juridische hobbels maar het doorbreken van politieke tradities. Tradities die in de afgelopen zestig jaar twee constanten kenden: de Nederlandse geneigdheid koste wat kost te voorkomen dat haar neokoloniaal gedrag wordt verweten, gepaard met een laissez faire houding. Daar waar de gevoeligheid voor de neokoloniale kaart historisch gezien goed te herleiden valt tot de pijnlijke rol van Nederland in de dekolonisatie van Nederlands-Indië18 moet de Nederlandse onverschilligheid vooral worden geweten aan politiek opportunisme. Voor Nederlandse politici valt namelijk niet te scoren op het Caribisch dossier. Dat wil zeggen: het Nederlandse publiek interesseert zich doorgaans weinig voor het reilen en zeilen op de eilanden. Tenzij het flink misgaat. Deze opstelling zorgt ervoor dat het voor Nederlandse bewindspersonen niet eerder loont echt te investeren in de Caribische rijksdelen dan wanneer sprake is van groot maatschappelijk ongenoegen in Nederland. Dat is zelden aan de orde, en doorgaans van korte duur. Hoewel dit handelingspatroon zo oud is als het Statuut zelf, is het een misvatting te veronderstellen dat het daarom onveranderbaar is. De recente Britse postkoloniale geschiedenis laat zien dat alles aankomt op politieke wil. Ook in het Verenigd Koninkrijk was aanvankelijk weinig animo voor verandering. De opstelling van Londen liet zich het best typeren als terughoudend, gecombineerd
2562
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
met een bereidheid steeds meer bevoegdheden over de dragen naar de postkoloniale entiteiten. Het achterliggende idee daarbij was de entiteiten op die manier toe te leiden naar onafhankelijkheid. Die houding veranderde toen in 1982 de Argentijnen de Falkland Islands bezetten en enkele jaren later Turks and Caicos Islands werden geplaagd door corruptieschandalen. Nadat de Britten zich niet lang daarna – onder internationale druk – genoodzaakt voelden verschillende malafide banken op Montserat te sluiten, herijkte Londen zijn visie op de BOT’s. Het nieuwe inzicht werd dat alleen door het aanhalen van de band met de overzeese gebieden nog een zinvolle invulling gegeven kon worden aan de postkoloniale relaties. Deze opvatting resulteerde in een visiedocument van de Britse regering met de naam White Paper 1999.19 De boodschap daarvan liet aan duidelijkheid niets te wensen over: het was de vrije keuze van de entiteiten onderdeel uit te blijven maken van het Verenigd Koninkrijk, maar aan die keuze was een strenge huisregel verbonden: ‘Our objective is that those territories which choose to remain British should abide by the same basic standards of human rights, openness and good government that British people expect of their Government.’20 En om de British Overseas Territories ook in staat te stellen die huisregel na te kunnen leven werd gestart met een omvangrijk moderniseringsproces van het institutioneel kader van de postkoloniale relaties. Aanvankelijk gaven de Britten de entiteiten de gelegenheid zelf met voorstellen te komen voor hervormingen van hun institutionele stelsel. Toen echter bleek dat de politieke elite van de eilanden de vernieuwing van de postkoloniale relaties vooral aangrepen om meer bevoegdheden over te hevelen naar het eigen bestuur en het externe toezicht wensten af te bouwen, trok Londen het initiatief naar zich toe.21 Zij oordeelde dat ze op die manier niet in staat was de waarborgfunctie naar behoren uit te oefenen: ‘The UK Government would be left with continuing responsibilities while being denied any ability to ensure good governance, fulfill our international obligations or protect the British government and taxpayer from significant contingent liabilities should things go wrong. You will understand why this is unacceptable. It is certainly not the partnership envisaged in the 1999 White Paper.’22 Voor de eilanden bleven er vervolgens twee opties over: onafhankelijkheid of een blijvende band onder de conditie dat de Gouverneur zich – binnen zijn bestaande bevoegdheden – actiever zou gaan bemoeien met goed bestuur.23 En alle felle retoriek ten spijt opteerden geen van de BOT’s voor onafhankelijkheid maar aanvaardden de uitgebreide taakstelling van de Kroonvertegenwoordiger.24
Tot slot Toen in 2010 de Nederlandse Antillen werden opgeheven werd een grote kans gemist de institutionele stelsels van de Caribische Landen te enten op de eigen bestuurlijk-culturele context. Hierdoor is de vatbaarheid voor slecht bestuur onverminderd voort blijven bestaan en kan niet
verwacht worden dat de Landen in staat zijn de mensenrechten, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van bestuur op eigen kracht te verwezenlijken. Ondanks het feit dat deze situatie al bestaat sinds het tekenen van het Statuut heeft de Koninkrijksregering nooit de bereidheid getoond een actieve invulling te geven aan de waarborgfunctie. De belangrijkste reden daarvoor was dat Den Haag altijd meende dat het uitoefenen van deze taakstelling het gebruik van draconische maatregelen behelsde en de angst voor de koloniale kaart haar belette die maatregelen te treffen. De huidige postkoloniale relaties binnen het
Koninkrijk der Nederlanden bieden echter meer mogelijkheden voor het invullen van de waarborgfunctie dan het rücksichtslos toepassen van wetgevende en uitvoerende macht. In dit artikel is op een alternatief gewezen dat zowel laagdrempelig is als bewezen effectief. Juridische hobbels zijn er niet. Wel historische. Maar in het besef dat de Koninkrijksregering niet tot doel heeft de politieke elite op de eilanden te behagen maar haar bestaansrecht ontleent aan het behartigen van het belang van de Koninkrijkburgers, moet zij bereid zijn die hobbels te nemen.
14. Ook in het Verenigd Koninkrijk heeft
responsible ministers rather than judges. In
21. P. Clegg, (2013) ‘The United Kingdom
UK Government accept that it exhausts all
uitgebreid discussie plaatsgevonden over de
this respect, the legislation made for the
and its Caribbean overseas territories: Pre-
the options for de-listing. (…) The UK
juridische betekenis van het begrip goed
colonies is in the same position as legislati-
sent relations and future prospects’, Carib-
Government’s position on self-determinati-
bestuur. Uiteindelijk werd daar door de
on made by Parliament for this country.’
bean Journal of International Relations &
on is clear. It is for Territories to decide
rechter beslist dat deze term een politiek
15. Zie bijvoorbeeld: G.A.H. Bakhuis, ‘Gou-
Diplomacy, 2013/11, afl. 1(2).
whether they want independence; if so,
begrip is en de rechter niet ontvankelijk is
verneur Sint Maarten mist bevoegdheden
22. Aldus de Britse Minister van Buitenlandse
and provided that there is a broad majority
voor zaken waarin gevraagd wordt de
om aanwijzing uit te voeren’, NJB
Zaken in 2003 www.constitution.gov.ky/
in favour, we would not stand in the way.
rechtmatigheid van een wet of regel aan
2013/2462, afl. 44, p. 3079-3081.
www.constitution.gov.ky/portal/pagec9f5.
The exception to this is Gibraltar, given the
dat begrip te toetsen: ‘the words “peace
16. Kamerstukken II 1999/2000, 27409, 1.
html.
terms of the Treaty of Utrecht. Integration,
order and good government” have never
17. Staatsregeling Aruba, art. II.6: ‘Indien
23. Interessant in dit kader is nog te ver-
however, is not part of UK government
been construed as words limiting the power
de Gouverneur een vergadering van de
melden dat de Britten zich niet gebonden
policy and is not, therefore, on offer.’
of a legislature. (…) The courts will not
ministerraad bijwoont treedt hij op als voor-
voelen aanwijzingen van het VN Dekoloni-
(www.caymanchamber.ky/reports/UNC-
inquire into whether legislation within the
zitter. Hij heeft alsdan een raadgevende
satiecomité (C24) ter harte te nemen voor
24presentation6-16-2004.doc).
territorial scope of the power was in fact
stem.’ Art. 31 lid 5 van de Curaçaose
wat betreft de vorm van dekolonisatie. In
24. In de meeste gevallen werden de for-
for the “peace, order and good govern-
Staatsregeling is overeenkomstig geformu-
december 2003 liet Bill Rammell, Parlia-
mele bevoegdheden van de Gouverneur
ment” or otherwise for the benefit of the
leerd. Op Sint Maarten is blijkens de Staats-
mentary Under Secretary of State in the
niet gewijzigd en werd alleen de rolopvat-
inhabitants of the Territory.’ (Lord Hoffman
regeling de minister-president de voorzitter.
Foreign and Commonwealth Office opte-
ting herijkt. Uitzondering daarop vormt het
in: R (Bancoult) vs. Secretary of State for
18. Zie voor een beschrijving van het ont-
kenen:
institutioneel kader voor de postkoloniale
Foreign and Commonwealth Affairs (nr. 2)).
staan van deze traditie: G. Oostindie & I.
‘I understand that the UK Government was
relatie tussen het Verenigd Koninkrijk en de
Lord Rodger geeft in hetzelfde arrest aan:
Klingers, Decolonising The Caribbean;
criticized at the UN C24 seminar on
Turks and Caicoseilanden. Daar werden de
‘it cannot be open to the courts to substitu-
Dutch Policies in a Comparative Perspec-
Anguilla in May (and has been since) for
bevoegdheden van de Gouverneur drastisch
te their judgment for that of the Secretary
tive, Amsterdam: Amsterdam University
informing Territory governments, as part of
uitgebreid en werd een planning- en con-
of State advising Her Majesty as to what
Press 2003.
the constitutional review process, about the
trolesysteem voor de overheidsfinanciën in
can properly be said to conduce to the
19. Foreign and Commonwealth Office,
options for self-determination in UN Gene-
het leven geroepen dat moet bijdragen aan
peace, order and good government of
Partnership for Progress and Prosperity:
ral Assembly Resolution 1541 of 1960 ie.
duurzame overheidsfinanciën, (The Turks
BIOT. This is simply because such questions
Britain and the Overseas Territories (White
Independence, integration and free associa-
and Caicos Islands Constitution Order
are not justiciable. The law cannot resolve
Paper 1999), London 1999.
tion. The UK did not vote for Resolution
2011).
them: they are for the determination of the
20. Ibid.
1541 and is not bound by it. Nor does the
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2563
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
maar om zelf een vorm van innerlijke rust te
EVRM niet-toegestane – actio popularis. In de
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
bereiken. Haar klacht heeft betrekking op de
omstandigheden van deze zaak vindt het Hof
Franse wet no. 2010-1192, die op 11 april
het evenmin een probleem dat de nationale
EHRM
2564
2011 in werking is getreden en die het dra-
rechtsmiddelen niet eerst zijn uitgeput.
Hoge Raad (civiele kamer)
2565
gen van gezichtsbedekkende kleding in de
Het Hof geeft aan dat persoonlijke keuzes ten
Hoge Raad (strafkamer)
2570
openbare ruimte verbiedt.
aanzien van iemands uiterlijk gezien kunnen
Afd. bestuursrechtspraak RvS
2583
Centrale Raad van Beroep
2586
B. Procedure
soonlijke identiteit, waardoor zij in aanmer-
College beroep bedrijfsleven
2591
Op 11 april 2011 heeft klaagster een verzoek-
king komen voor bescherming onder art. 8.
schrift ingediend bij het EHRM. Op 23 mei
Aangezien de klacht ook betrekking heeft op
2013 heeft de kamer aan wie de behandeling
het gegeven dat de wet het de vrouw verbiedt
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
van deze zaak was opgedragen afstand gedaan
om in het openbaar de kleding te dragen
van zijn rechtsmacht en de zaak voorgelegd
waartoe haar religie haar verplicht, vindt het
Deze rubriek wordt verzorgd door
aan de Grote Kamer van het Hof. De klacht
Hof dat hoofdzakelijk sprake is van een kwes-
onderzoekers van de Universiteit Leiden, de
betreft het feit dat de wet het klaagster onmo-
tie die valt onder de vrijheid om religieuze
VU Amsterdam en de RU Nijmegen. Onder-
gelijk maakt om haar gezichtsbedekende sluier
opvattingen tot uitdrukking te brengen (art. 9
staande bewerking is verzorgd door dr. mr.
in het openbaar te dragen. Volgens klaagster
EVRM).
J.P. Loof (Universiteit Leiden). Alle uitspraken
levert dit een inbreuk op van haar recht op
Het Hof stelt vast dat sprake is van een door-
van het EHRM staan op www.echr.coe.int;
respect voor het privéleven (art. 8 EVRM) en
lopende inmenging in de uitoefening van
een selectie verschijnt uiteindelijk in Reports
van haar vrijheid van godsdienst en geweten
klaagsters rechten onder art. 8 en 9 EVRM als
of Judgments and Decisions. De uitspraken
(art. 9 EVRM). Bovendien meent zij dat het ver-
gevolg van de Franse wet. Deze bezorgt
van kamers van het EHRM worden drie
bod discriminatie oplevert op grond van
klaagster immers een dilemma: of zij houdt
maanden na de uitspraakdatum definitief,
geslacht, godsdienst en etnische afstamming,
zich aan het wettelijk verbod en onthoudt
tenzij er intern appel wordt ingesteld bij de
omdat vooral vrouwen van buitenlandse
zich van het dragen van de kledingstukken
Grote Kamer van het Hof.
afkomst deze gezichtsbedekkende sluiers ple-
die haar religieuze overtuiging haar voor-
gen te dragen.
schrijft, of zij weigert hieraan te voldoen en
Diverse organisaties krijgen toestemming om
loopt daarmee het risico op strafvervolging.
als amicus curiae hun visie op de zaak schrif-
Het Hof stelt vast dat er een wettelijke basis
telijk aan het Hof voor te leggen: de Belgische
is voor deze inmenging, namelijk de wet no.
regering, het mensenrechtencentrum van de
2010-1192. Vervolgens beoordeelt het Hof of
Universiteit Gent, Amnesty International,
de argumenten die de Franse regering voor
Recht op respect voor privéleven. Vrijheid
ARTICLE 19, Liberty en het Open Society Justi-
het invoeren van het verbod op het in het
van godsdienst en geweten. Verbod op in
ce Initiative.
openbaar dragen van gezichtsbedekkende
het openbaar dragen van gezichtsbedekken-
Het Hof verklaart klaagster niet-ontvankelijk
kleding heeft aangedragen, te verenigen zijn
de kleding (boerkaverbod). Geen schending.
in haar klachten onder art. 3 (verbod van fol-
met de legitieme doelen opgesomd in de
tering en onmenselijke behandeling) en art.
beperkingsclausule van art. 9 lid 2 EVRM. Het
(EVRM art. 8, 9, 14)
11 (vrijheid van vereniging en vergadering).
Hof overweegt dat twee van de in art. 9 lid 2
S.A.S. vs. Frankrijk
C. Uitspraak van het Hof
komen: het belang van de openbare veilig-
(Grote Kamer: Spielman (pres.), Casadevall,
heid en de bescherming van de rechten en
A. Feiten
Raimondi, Ziemele, Villiger, Zupančič, Steiner,
vrijheden van anderen.
De klaagster in deze zaak is een vrouw met
Hajiyev, Lazarova Trajkovska, Bianku,
Ten aanzien van de openbare veiligheid stelt
de Franse nationaliteit. Zij is een orthodoxe
Yudkivska, Nußberger, Møse, Potocki,
het Hof vast dat de Franse wetgever met het
moslim en stelt dat zij in het openbaar een
Lemmens, Jäderblom en Pejchal)
verbod beoogt personen die zich in het open-
boerka of nikaab wenst te dragen in overeen-
Het Hof onderzoekt de klachten in de eerste
baar begeven herkenbaar te laten zijn om zo
stemming met haar religieuze, culturele en
plaats in het kader van de artikelen 8 en 9, met
de veiligheid van personen en goederen te
persoonlijke overtuiging. Een boerka is een
de nadruk op het laatste artikel. Het verwerpt
kunnen waarborgen en om identiteitsfraude
gewaad dat het hele lichaam bedekt, waarbij
het ontvankelijkheidsverweer van de Franse
te kunnen tegengaan. Het Hof meent echter
het gezicht achter een gaaswerk verborgen
regering, die stelt dat klaagster geen slachtoffer
dat het verbod niet noodzakelijk is in een
gaat. Een nikaab is een gezichtsbedekkende
is in de zin van art. 34 EVRM nu jegens haar
democratische samenleving om deze doelen
sluier die slechts de ogen onbedekt laat.
geen individuele maatregelen zijn genomen of
te bereiken. Het verbod op het dragen van
Klaagster benadrukt dat zij niet door haar
straffen zijn opgelegd op basis van de wet die
gezichtsbedekkende kleding vormt een dis-
man of andere familieleden onder druk
het dragen van gezichtsbedekkende kleding
proportionele inbreuk op het recht van vrou-
wordt gezet om deze kleding te dragen.
verbiedt. Het Hof overweegt dat individuen het
wen om om religieuze redenen een gezicht-
Bovendien verklaart zij haar nikaab zowel in
recht hebben om te argumenteren dat een wet
bedekkende sluier te dragen, zeker nu de
het openbaar als in de privéomgeving te dra-
inbreuk maakt op hun rechten als deze wet
regering niet heeft duidelijk kunnen maken
gen, maar niet systematisch. Zij kan ermee
hen dwingt om hun gedrag aan te passen
dat van het dragen van deze sluiers een alge-
leven om in bepaalde omstandigheden de
indien zij vervolging willen voorkomen, of
mene bedreiging voor de openbare veiligheid
nikaab af te doen, maar wil de vrijheid heb-
indien zij behoren tot een groep personen die
uitgaat. In gevallen waarin er een vermoeden
ben om zelf te beslissen wanneer. Ten slotte
in het bijzonder door de betreffende wet wor-
zou zijn van identiteitsfraude zou een ver-
verklaart zij deze kleding niet te dragen om
den getroffen. Het Hof ziet in het verzoek-
plichting voor draagsters van gezichtssluiers
anderen daarmee voor het hoofd te stoten,
schrift van klaagster dan ook geen – onder het
om in specifieke gevallen hun gezicht te
1841 1 juli 2014, appl. nr. 43835/11
worden als een uitdrukking van iemands per-
opgesomde legitieme doelen in aanmerking
2564
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
Rechtspraak
tonen in verband met veiligheids- of fraude-
Desalniettemin acht het Hof het sluierverbod
hand liggende wijze voortvloeit uit de
controles volstaan.
geen disproportionele inbreuk op het privéle-
stand van de techniek.
Met betrekking tot de bescherming van de
ven en de godsdienstvrijheid. Daarbij weegt
rechten en vrijheden van anderen heeft de
het Hof mee dat weliswaar vooral bepaalde
regering verwezen naar de noodzaak om in
moslim-vrouwen door het verbod worden
een democratische samenleving respect te
getroffen, maar dat de wet geen beperkingen
Leo Pharma, adv. mrs. A.M. van Aerde en
tonen voor de basiswaarden in een open
oplegt aan het dragen van kledingstukken op
B.T.M. van der Wiel, vs. Sandoz, adv. mrs.
democratische samenleving. Tot die basis-
religieuze gronden zolang die het gezicht
R.P.J.L. Tjittes en L. Kelkensberg.
waarden rekent de Franse regering: respect
maar vrijlaten. Ook is de wet niet speciaal
voor gender-gelijkheid, respect voor de men-
gericht tegen de religieuze overwegingen om
Feiten en procesverloop
selijke waardigheid en respect voor de mini-
bepaalde kleding te dragen, zij dwingt slechts
Beide partijen verhandelen in Nederland
mumvereisten van het ‘samen leven’ in een
tot het onbedekt laten van het gezicht. Daar-
geneesmiddelen voor de behandeling van de
gemeenschap. De eerste twee van deze basis-
naast wijst het Hof erop dat de sanctie op
huidaandoening psoriasis. Het actieve
waarden acht het Hof onvoldoende zwaarwe-
overtreding van het verbod niet heel zwaar is:
bestanddeel van de geneesmiddelen is calci-
gend om een voldoende basis te kunnen bie-
een boete van maximaal € 150 of de opdracht
potriol, een verbinding die analoog is aan
den voor het sluierverbod. Het Hof accepteert
om een burgerschapscursus te volgen. Boven-
vitamine D. Leo Pharma is houdster van
echter wel dat het dragen van een gezichtsbe-
dien moet aan de Franse autoriteiten bij het
Europees octrooi EP 154. Dit octrooi is afge-
dekkende sluier in het openbaar een zodanige
bepalen van dergelijke maatschappelijke keu-
bakend van de PCT-aanvrage WO 834. In WO
barrière opwerpt jegens anderen dat hierdoor
zen een ruime margin of appreciation wor-
834 is voor het eerst de stof calcipotriol
het idee van ‘samen leven’ in gevaar komt. Het
den gelaten, zeker nu het hier een kwestie
beschreven in de vorm calcipotriol anhy-
Hof neemt daarbij in aanmerking dat het
betreft waarover binnen de landen van de
draat. Het octrooi EP 154 heeft betrekking op
gezicht in de sociale interactie met anderen
Raad van Europa geen consensus bestaat.
een ‘nieuwe’ vorm van calcipotriol, te weten
een belangrijke rol speelt. Het Hof begrijpt het
(Rijksoctrooiwet 1995 art. 6)
calcipotriol monohydraat. Calcipotriol anhy-
door de Franse regering aangedragen argu-
D. Slotsom
draat en calcipotriol monohydraat zijn (pseu-
ment dat individuen zich ongemakkelijk voe-
Het Hof oordeelt met 15 stemmen tegen 2
do-)polymorfen. Calcipotriol monohydraat is
len indien zij in het openbaar geconfronteerd
dat de artikelen 8 en 9 EVRM niet zijn
stabieler dan calcipotriol anhydraat.
worden met een houding of praktijk die de
geschonden en dat er evenmin sprake is van
In dit geding heeft Leo Pharma een verbod
mogelijkheid van een open interpersoonlijke
een schending van artikel 14 in samenhang
van inbreuk op haar octrooi EP 154 gevor-
verhouding onmogelijk maakt, terwijl die
met deze beide artikelen. Rechters Nußberger
derd. Sandoz heeft in reconventie de nietig-
openheid als gevolg van de consensus die zich
en Jäderblom hebben een dissenting opinion
verklaring van het octrooi gevorderd. De
op dit vlak binnen de samenleving heeft ont-
aan het arrest toegevoegd.
rechtbank heeft ten gunste van Leo Pharma
wikkeld een onlosmakelijk onderdeel vormt
beslist. Het hof heeft alsnog ten gunste van
van het gemeenschapsleven. Het Hof aan-
Sandoz beslist op grond van zijn overweging
vaardt dan ook dat het dragen van een
Hoge Raad (civiele kamer)
gezichtsbedekkende sluier gezien kan worden
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
als een aantasting van het recht van anderen
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
Hoge Raad
om te leven in een sociale ruimte waarin het
van Justitie van het Caribische deel van het
Het middel berust op een onjuiste rechtsop-
maken van contact met anderen soepel ver-
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
vatting en faalt daarom. Om te kunnen aan-
loopt. Het Hof voegt hier echter aan toe dat
zien op www.rechtspraak.nl.
nemen dat een uitvinding inventief is, is in
het concept van ‘samen leven’ zich makkelijk leent voor misbruik, zodat streng getoetst moet worden of de maatregel in kwestie ook
dat octrooi EP 154 inventiviteit ontbeert.
zijn algemeenheid niet van belang of - in de
1842
noodzakelijk en proportioneel is.
terminologie van de ‘problem solution approach’ die rechtbank en hof in navolging van partijen in deze zaak hebben gebezigd -
In dat perspectief geeft het Hof aan dat een
3 oktober 2014, nr. 13/03763
het objectieve technische probleem waarvoor
algeheel sluierverbod in het openbaar al snel
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, C.E. Drion,
de uitvinding een oplossing of verbetering
disproportioneel oogt, nu slechts een klein
G. Snijders, M.V. Polak; A-G mr. D.W.F.
biedt, door de gemiddelde vakman zou zijn
aantal vrouwen dergelijke sluiers draagt. Ook
Verkade)
onderkend. Bepalend is immers of de uitvin-
wijst het Hof erop dat diverse Franse en inter-
ECLI:NL:HR:2014:2900
ding voor de gemiddelde vakman niet op een
nationale mensenrechteninstanties, waaron-
voor de hand liggende wijze voortvloeit uit
der de Mensenrechtencommissaris van de
Octrooi. Inventiviteit. Het geding betreft
de stand van de techniek (vergelijk art. 6
Raad van Europa, het verbod als disproportio-
een Europees octrooi dat betrekking heeft
Rijksoctrooiwet 1995). Enerzijds kan dus spra-
neel hebben bestempeld. Het Hof geeft aan
op een ‘nieuwe’ vorm van een bestanddeel
ke zijn van inventiviteit als pas door de uit-
bezorgd te zijn over het feit dat het debat
van een geneesmiddel. Het hof heeft geoor-
vinding kenbaar wordt dat (voordien) een
over de invoering van het sluierverbod
deeld dat het octrooi inventiviteit ontbeert.
probleem bestond waarvoor de uitvinding
gepaard is gegaan met diverse islamofobe
HR: Om te kunnen aannemen dat een uit-
een oplossing biedt. Anderzijds is voor het
uitingen en reacties. Het benadrukt dat sta-
vinding inventief is, is in zijn algemeen-
ontzeggen van inventiviteit aan een bepaal-
ten die overgaan tot het treffen van dergelij-
heid niet van belang of het objectieve tech-
de uitvinding in zijn algemeenheid niet
ke maatregelen het risico nemen dat hierdoor
nische probleem waarvoor de uitvinding
nodig dat de rechter vaststelt dat de gemid-
een negatieve stereotypering optreedt van
een oplossing of verbetering biedt, door de
delde vakman het probleem, waarvoor de
bepaalde groepen in de samenleving, terwijl
gemiddelde vakman zou zijn onderkend.
uitvinding een oplossing biedt, zou hebben
op de staten juist de mensenrechtelijke ver-
Bepalend is immers of de uitvinding voor
onderkend. Voor het oordeel dat een uitvin-
plichting rust om tolerantie te bevorderen.
de gemiddelde vakman niet op een voor de
ding inventiviteit ontbeert, is immers in
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2565
Rechtspraak
beginsel voldoende dat de gevonden oplos-
wel deze anderszins met het vonnis bekend
gevolg hebben dat het recht op toegang tot de
sing op een voor de hand liggende wijze
is geraakt. Aangezien dit evenwel eerst door
rechter in de kern wordt aangetast (vgl. voor
voortvloeit uit de stand van de techniek. Dit
het onderhavige arrest duidelijk wordt,
de regeling van de verzettermijnen: HR 5 sep-
is slechts anders indien de octrooigerechtig-
behoort in dit geval te worden geoordeeld
tember 2014, ECLI:NL:HR:2014:2629 (Morning
de zich erop beroept dat de inventiviteit van
dat het hoger beroep tijdig is ingesteld.
Star vs. Republiek Gabon)). Daarom is overschrijding van de appeltermijn niet zonder
de uitvinding vooral gelegen is in het onderkennen van het probleem en niet zozeer in
(EVRM art. 6; Rv art. 111 lid 2, aanhef en
meer fataal in een geval als het onderhavige,
de (vervolgens) daarvoor gevonden oplossing.
onder j, 140 lid 1 en 3, 339)
waarin de inleidende dagvaarding niet in persoon is betekend, en het vonnis aan de bij
Dit laatste is echter, naar onmiskenbaar uit de stukken van het geding volgt, door Leo
C, adv. mr. S.M. Kingma, vs. A, niet
verstek veroordeelde niet bekend is geworden
Pharma niet aan haar beroep op inventiviteit
verschenen.
voorafgaand aan het verstrijken van de appeltermijn. Niet-ontvankelijkverklaring wegens
ten grondslag gelegd. Het door het onderdeel gedane beroep op HR 15 februari 2008,
Procesverloop
termijnoverschrijding moet dan achterwege
ECLI:NL:HR:2008:BB5066, NJ 2008/450 (Rock-
A heeft hoofdelijke veroordeling van B en C
blijven indien de veroordeelde hoger beroep
wool) doet aan het voorgaande niet af. In dat
tot betaling van een geldbedrag gevorderd.
heeft ingesteld binnen een redelijke termijn.
arrest is een uitwerking gegeven van de regel
De inleidende dagvaarding is niet in persoon
Die termijn bedraagt veertien dagen - of
dat de rechter de geoctrooieerde werkwijze
aan C betekend. B heeft verweer gevoerd. C is
zoveel minder als overeenstemt met een kor-
niet met kennis achteraf (‘hindsight’) mag
in eerste aanleg niet verschenen. Tegen hem
tere wettelijke beroepstermijn - en vangt aan
beoordelen. In dat kader kan mede van
is verstek verleend. Bij vonnis van 24 januari
op de dag volgend op die waarop het vonnis
belang zijn of het door de geoctrooieerde
2010 heeft de rechtbank B en C hoofdelijk
aan de veroordeelde in persoon is betekend
werkwijze opgeloste probleem door de
veroordeeld tot betaling. Het vonnis is op 21
dan wel deze anderszins met het vonnis
gemiddelde vakman zou zijn onderkend.
maart 2011 aan C in persoon betekend. Bij
bekend is geraakt. Het vonnis is op 21 maart
Volgt verwerping, overeenkomstig de primai-
appeldagvaarding van 18 april 2011 is C in
2011 aan C in persoon betekend. Hij heeft op
re conclusie van de A-G.
hoger beroep gegaan. Het hof heeft C daarin
18 april 2011 het appelexploot doen uitbren-
De A-G citeert passages uit conclusies van zijn
niet-ontvankelijk verklaard wegens over-
gen. De zojuist bedoelde termijn van veertien
ambtgenoten Langemeijer en Huydecoper
schrijding van de appeltermijn.
dagen is dus overschreden. Aangezien evenwel
over inventiviteit (4.2-4.5) en de grenzen van
eerst door het onderhavige arrest duidelijk
de cassatietoets (4.6-4.10). Voorts geeft hij een
Hoge Raad
wordt welke weg moet worden gevolgd in een
beschouwing over de kostenveroordeling op
Als een eiser meer dan één gedaagde heeft
geval als het onderhavige, behoort in dit geval
de voet van art. 1019h Rv (5.2-5.14.2), die uit-
gedagvaard en ten minste één van de gedaag-
te worden geoordeeld dat het hoger beroep
mondt in de subsidiaire conclusie dat de
den in het geding verschijnt, wordt tegen de
aldus tijdig is ingesteld.
Hoge Raad de beslissing in deze zaak aan-
niet verschenen gedaagden verstek verleend
Volgt vernietiging en verwijzing.
houdt in afwachting van het antwoord van
en wordt voortgeprocedeerd (art. 140 lid 1 Rv).
De A-G concludeert tot verwerping. Ook zij
het HvJEU op een prejudiciële vraag in een
Tussen alle partijen wordt één vonnis gewe-
meent dat in gevallen als de onderhavige een
andere zaak.
zen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt
termijnverlenging als door de Hoge Raad
beschouwd (art. 140 lid 3 Rv). In de dagvaar-
omschreven moet worden verleend, maar zij
ding moet hierop worden gewezen (art. 111
gaat niet in op de vraag of er in dit geval
lid 2, aanhef en onder j, Rv). Deze regeling
plaats is voor rechterlijk overgangsrecht.
strekt ertoe dat in gevallen waarin een vorde-
Onder 2.6-2.26 bespreekt zij diverse aspecten
3 oktober 2014, nr. 13/04377
ring tegen meer gedaagden wordt ingesteld,
van het geval dat bij één dagvaarding meer
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, C.E.
tussen de eiser(s) en de gedaagden geen
gedaagden worden gedagvaard en slechts een
Drion, G. de Groot, T.H. Tanja-van den
tegenstrijdige vonnissen ten aanzien van een-
deel van hen in rechte verschijnt.
Broek; A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
zelfde rechtsbetrekking worden gewezen (ver-
ECLI:NL:HR:2014:2894
gelijk HR 28 mei 1999,
1843
ECLI:NL:HR:1999:ZC2911, NJ 2000/290 (Spek-
1844
Toegang tot de rechter. Appeltermijn. A dag-
trum vs. Van der Valk)). De gedaagde die bij
vaardt B en C. De inleidende dagvaarding
verstek is veroordeeld in een vonnis dat vol-
3 oktober 2014, nr. 13/04551
wordt niet in persoon betekend aan C. B
gens art. 140 lid 3 Rv een vonnis op tegen-
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
verschijnt in rechte, C niet. Tegen C wordt
spraak is, heeft slechts het rechtsmiddel van
Heisterkamp, C.E. Drion, M.V. Polak; A-G mr.
verstek verleend. Bij vonnis van 24 januari
hoger beroep. Termijnen voor het instellen
J. Spier)
2010 veroordeelt de rechtbank B en C. Op
van een rechtsmiddel, zoals hier die van art.
ECLI:NL:HR:2014:2895
21 maart 2011 wordt het vonnis aan C in
339 Rv, zijn van openbare orde. In het belang
persoon betekend. Op 18 april 2011 gaat C
van een goede rechtspleging moet duidelijk-
Causaliteit. Redelijke toerekening. Op 10
in hoger beroep. HR: Vooropstelling: zie
heid bestaan omtrent het tijdstip waarop een
mei 2006 loopt een werknemer voetletsel
hoofdtekst. In een situatie als de onderhavi-
termijn voor het aanwenden van een rechts-
op bij een bedrijfsongeval. Op 28 juni 2006
ge moet niet-ontvankelijkverklaring
middel aanvangt en eindigt. Aan rechtsmid-
struikelt hij thuis over een deurmat en
wegens termijnoverschrijding achterwege
deltermijnen moet strikt de hand worden
loopt hij knieletsel op. Kan het knieletsel
blijven indien de veroordeelde hoger
gehouden. Slechts onder bijzondere omstan-
aan de werkgever worden toegerekend als
beroep heeft ingesteld binnen een termijn
digheden is plaats voor een uitzondering (vgl.
een gevolg van het bedrijfsongeval? HR: Het
van veertien dagen, die aanvangt op de dag
HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:413, NJ
hof heeft niet miskend dat bij een dergelijk
volgend op die waarop het vonnis aan de
2014/131). De toepassing van de art. 140 en
onderzoek alle omstandigheden van het
veroordeelde in persoon is betekend dan
339 Rv in een concreet geval mag niet tot
geval moeten worden betrokken. Tot de
2566
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
Rechtspraak
relevante omstandigheden kunnen ook
Het middel slaagt echter voor zover het klaagt
bindt de kantonrechter de arbeidsovereen-
behoren de gezichtspunten of een bepaald
dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is.
komst per 1 april 2010 en kent hij het over-
schadelijk gevolg in (zeer) ver verwijderd
De overweging van het hof dat het knieletsel
eengekomen bedrag als vergoeding toe. Op
verband staat tot de aansprakelijkheid-
in ‘zeer ver verwijderd verband’ staat tot het
30 december 2009 overlijdt de werknemer.
scheppende gebeurtenis, en of een bepaald
oorspronkelijk letsel aan de voet ten gevolge
Het hof beslist dat de erfgenamen geen recht
schadelijk gevolg van de aansprakelijkheid-
van het bedrijfsongeval, is onbegrijpelijk in
hebben op de vergoeding. HR: Indien het hof
scheppende gebeurtenis naar ervaringsre-
het licht van hetgeen het hof verder over-
heeft geoordeeld dat een ontbindingsvergoe-
gels niet redelijkerwijs voorzienbaar is. Het
weegt. Ten aanzien van het voetletsel heeft
ding slechts verschuldigd is indien de
oordeel van het hof is echter onbegrijpelijk.
het hof aangenomen 1. dat A op 28 juni 2006
arbeidsovereenkomst op de ontbindingsda-
‘nog enige restverschijnselen had vanwege de
tum nog bestaat, heeft het blijk gegeven van
gebroken tenen’, 2. dat deze kwetsuren op 28
een onjuiste rechtsopvatting. Als het hof zijn
juni 2006 niet “restloos” waren genezen, 3. dat
beslissing heeft gebaseerd op zijn uitleg van
A, adv. mrs. K. Aantjes en F.I. van Dorsser, vs.
in een rapport van een orthopedisch chirurg
de ontbindingsbeschikking, heeft het mis-
Saint-Gobain, adv. mr. F.E. Vermeulen.
van 27 november 2007 het bestaan van soort-
kend dat een dergelijke uitleg alleen gerecht-
gelijke klachten aan de voet nog steeds wordt
vaardigd is indien in de ontbindingsbeschik-
Feiten en procesverloop
aangenomen en 4. dat aannemelijk is dat het
king is bepaald dat de vergoeding slechts
In 2004 is A in dienst van Saint-Gobain getre-
belasten van de voet door het rijden op een
verschuldigd zal zijn indien de arbeidsover-
den als heftruckchauffeur. Op 10 mei 2006 is
heftruck op 28 juni 2006 ertoe heeft bijgedra-
eenkomst op de ontbindingsdatum nog
hij tijdens zijn werkzaamheden aangereden.
gen dat A weer wat meer pijn aan zijn voet
bestaat, dan wel indien die beschikking in
Daarbij heeft hij vier gebroken tenen opgelo-
heeft gekregen. Ten aanzien van de toedracht
die zin moet worden begrepen omdat in de
pen. Op 28 juni 2006 is A naar eigen zeggen
van de val over de deurmat heeft het hof aan-
daaraan ten grondslag liggende beëindi-
thuis over een deurmat gestruikeld, ten
nemelijk geacht 1. dat ‘een in zijn lopen enigs-
gingsovereenkomst een voorwaarde van die
gevolge waarvan hij ernstig knieletsel heeft
zins gehinderde voetganger bij enige oneffen-
strekking is opgenomen.
opgelopen.
heid op zijn looppad eerder onderuit zal gaan
A heeft gevorderd dat voor recht wordt ver-
dan iemand die kan beschikken over een
klaard dat Saint-Gobain aansprakelijk is voor
gezond stel benen’ en 2. dat in zoverre mag
de gevolgen van het ongeval van 10 mei
worden aangenomen dat het letsel aan de
De erfgenamen, adv. mr. E.H. van Staden ten
2006, waaronder de gevolgen van het ongeval
voet van A en de daarmee gepaard gaande
Brink, vs. Domijn, niet verschenen.
van 28 juni 2006. Saint-Gobain heeft betwist
pijn door de belasting van het rijden op een
dat zij aansprakelijk is voor de gevolgen van
heftruck in de ochtend van 28 juni 2006
Feiten en procesverloop
het tweede ongeval. De kantonrechter heeft
‘minst genomen mede hebben bijgedragen tot
In 1983 is X is dienst getreden van Domijn.
de vordering toegewezen. Het hof heeft de
zijn val/struikelpartij’. Uitgaande van hetgeen
In de loop van 2009 hebben Domijn en X
vordering alsnog afgewezen.
het hof aldus overweegt, valt niet in te zien
overeenstemming bereikt over beëindiging
dat het knieletsel in zeer ver verwijderd ver-
van het dienstverband tegen 1 april 2010 en
Hoge Raad
band staat tot het oorspronkelijk letsel aan de
een door Domijn te betalen vergoeding van
Voor zover het middel klaagt dat het oordeel
voet ten gevolge van het bedrijfsongeval. De
€ 65 952 bruto. Op verzoek van Domijn heeft
van het hof blijk geeft van een onjuiste rechts-
overweging van het hof dat A ‘gewoon’ kon
de kantonrechter bij beschikking van 31
opvatting met betrekking tot art. 6:98 BW,
lopen en was ‘uitbehandeld’ is eveneens onbe-
augustus 2009 de arbeidsovereenkomst per 1
faalt het. Nadat het hof had vastgesteld dat
grijpelijk in het licht van de overige overwe-
april 2010 ontbonden, aan X een vergoeding
het vereiste condicio sine qua non-verband
gingen van het hof.
toegekend van € 65 952 bruto en Domijn ver-
bestaat tussen het bedrijfsongeval op 10 mei
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
oordeeld tot betaling van dit bedrag ‘ten titel
2006 en het knieletsel dat A heeft opgelopen,
komstig de conclusie van de A-G.
van suppletie op een eventuele uitkering
heeft het op de voet van art. 6:98 BW beoor-
De A-G bespreekt de heersende causaliteits-
krachtens de sociale verzekeringswetten, dan
deeld of de schade in zodanig verband staat
leer van de redelijke toerekening en andere
wel een elders te verdienen lager salaris’. Op
met de gebeurtenis waarop de aansprakelijk-
opvattingen over causaliteit onder 5.4.1-
30 december 2009 is X overleden.
heid van de schuldenaar berust, dat zij hem,
5.13.2.
In dit geding hebben de erfgenamen van X
(BW art. 6:98)
betaling gevorderd van € 65 952 bruto. De
mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Daarbij
(BW art. 7:685)
1845
kantonrechter heeft voor recht verklaard dat Domijn gehouden is de in de ontbindingsbeschikking toegekende vergoeding aan de erf-
heeft het hof niet miskend dat bij dit onderzoek alle omstandigheden van het geval moe-
3 oktober 2014, nr. 13/05851
genamen uit te betalen. Het hof heeft de vor-
ten worden betrokken, waaronder - zoals art.
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
dering alsnog afgewezen.
6:98 BW bepaalt - de aard van de aansprake-
Spapens, G. Snijders, G. de Groot T.H. Tanja-
lijkheid en van de schade. Tot de in dit ver-
van den Broek; A-G mr. J. Spier)
Hoge Raad
band relevante omstandigheden kunnen ook
ECLI:NL:HR:2014:2898
Vooropgesteld wordt dat aan een ontbin-
behoren de door het hof genoemde gezichts-
dingsbeschikking als bedoeld in art. 7:685
punten of een bepaald schadelijk gevolg in
Ontbindingsbeschikking. Onherroepelijke
BW niet slechts rechtskracht, althans rechts-
(zeer) ver verwijderd verband staat tot de aan-
rechterlijke uitspraak. In 2009 komen werk-
gevolg toekomt indien de arbeidsovereen-
sprakelijkheidscheppende gebeurtenis, en of
gever en werknemer overeen dat het dienst-
komst op het in de beschikking bepaalde
een bepaald schadelijk gevolg van de aanspra-
verband wordt beëindigd op 1 april 2010 en
tijdstip van ontbinding nog steeds bestaat,
kelijkheidscheppende gebeurtenis naar erva-
dat de werkgever een vergoeding van
want dan zou aan een onherroepelijke rech-
ringsregels niet redelijkerwijs voorzienbaar is.
€ 65 952 betaalt. Op 31 augustus 2009 ont-
terlijke uitspraak zonder aanwending van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2567
Rechtspraak
enig rechtsmiddel rechtskracht kunnen wor-
onder Nederlandse rechtsbijstandverzeke-
procedure bij het UWV moet worden aange-
den ontzegd door in een volgend geding te
ringen recht op vrije advocatenkeuze in het
merkt als een administratieve procedure als
doen vaststellen dat deze uitspraak geen
kader van een ontslagprocedure bij het
bedoeld in art. 4 lid 1, aanhef en onder a,
rechtskracht heeft verkregen of dat de rechts-
UWV? HR: Het begrip ‘administratieve pro-
Richtlijn (volgen argumenten pro en contra).
kracht daaraan is ontvallen omdat de grond-
cedure’ in de Wet op het financieel toezicht
De vraag laat zich echter niet zonder redelijke
slag waarop de uitspraak berustte, is wegge-
dient op dezelfde wijze te worden uitgelegd
twijfel door de Hoge Raad beantwoorden.
vallen. Dat is onverenigbaar met het gesloten
als dat begrip in Richtlijn 87/344/EEG.
Volgen als vragen van uitleg:
stelsel van de in de wet geregelde rechtsmid-
De HR is voorshands van oordeel dat de pro-
1. Dient het begrip ‘administratieve procedu-
delen (vergelijk HR 21 maart 1997,
cedure bij het UWV moet worden aange-
re’ in art. 4 lid 1, aanhef en onder a, Richtlijn
ECLI:NL:HR:1997:ZC2308, NJ 1997/380 (Infor-
merkt als een administratieve procedure als
87/344/EEG aldus te worden uitgelegd dat
matica Drenthe vs. Rolf) en HR 1 april 2011,
bedoeld in de richtlijn. De HR stelt prejudi-
daaronder is begrepen de procedure bij het
ECLI:NL:HR:2011:BP2312, NJ 2011/220 (Flynth
ciële vragen aan het HvJ EU.
UWV, waarin de werkgever verzoekt om een
vs. Stoffels)). Indien het hof heeft geoordeeld
ontslagvergunning teneinde te komen tot
dat een ontbindingsvergoeding slechts ver-
(Richtlijn 87/344/EEG art. 4 lid 1, aanhef en
beëindiging van de arbeidsovereenkomst
schuldigd is indien de arbeidsovereenkomst
onder a; Wft art. 4:67; BBA art. 6; Rv art. 392,
met de (voor rechtsbijstand verzekerde) werk-
op het in de ontbindingsbeschikking bepaal-
393)
nemer? 2. Indien het antwoord op vraag 1 afhangt
de tijdstip van ontbinding nog bestaat, heeft het, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen,
A, adv. mr. K.T.B. Salomons, vs. DAS, adv. mr.
van de kenmerken van de specifieke procedu-
blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvat-
J.W.H. van Wijk.
re, zo nodig in samenhang met de feiten en
ting. Als het hof heeft bedoeld dat de ontbin-
Schriftelijke opmerkingen ingediend door:
omstandigheden van het geval, aan de hand
dingsbeschikking zo moet worden begrepen
Achmea, adv. mr. F.E. Vermeulen, en diverse
van welke kenmerken, feiten en omstandig-
dat geen ontbindingsvergoeding behoeft te
betrokkenen, adv. mr. M.E. Gelpke.
heden dient de nationale rechter dan te bepalen of die procedure dient te worden
worden betaald indien de arbeidsovereenkomst voor 1 april 2010 door een andere oor-
Feiten en procesverloop
aangemerkt als een administratieve procedu-
zaak is geëindigd, geeft dat oordeel evenzeer
A heeft een rechtsbijstandverzekering afgeslo-
re als bedoeld in art. 4 lid 1, aanhef en onder
blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In dat
ten. De uitvoering daarvan is overgedragen
a, van de Richtlijn?
geval heeft het hof miskend dat de eis van
aan DAS. De werkgever van A heeft het UWV
De A-G heeft eerder geconcludeerd tot het
rechtszekerheid meebrengt dat een dergelij-
verzocht om een ontslagvergunning. A heeft
niet in behandeling nemen van de vraag. Zijn
ke uitleg alleen gerechtvaardigd is indien in
DAS verzocht om kostendekking voor rechts-
nadere conclusie strekt tot het stellen van pre-
de ontbindingsbeschikking is bepaald dat de
bijstand in de ontslagprocedure door een
judiciële vragen aan het HvJ EU. Hij betoogt
daarin toegekende vergoeding slechts ver-
externe advocaat. DAS heeft het standpunt
dat onvoldoende controleerbare gegevens zijn
schuldigd zal zijn indien de arbeidsovereen-
ingenomen dat A onder de rechtsbijstands-
verstrekt over de gevolgen van een ruime uit-
komst op de datum met ingang waarvan
verzekering niet het recht heeft om zelf een
leg van het begrip ‘administratieve procedure’
wordt ontbonden nog bestaat, dan wel indien
advocaat te kiezen, omdat volgens DAS de
voor de rechtsbijstandsverzekeringsbranche in
die beschikking in die zin moet worden
ontslagprocedure bij het UWV geen gerechte-
Nederland (6.1-6.8 van de nadere conclusie).
begrepen omdat in de daaraan ten grondslag
lijke of administratieve procedure is als
Hij meent dat rekening moet worden gehou-
liggende beëindigingsovereenkomst een
bedoeld in art. 4:67 van de Wet op het finan-
den met de serieuze mogelijkheid dat het HvJ
voorwaarde van die strekking is opgenomen.
cieel toezicht (Wft) en art. 4 lid 1, aanhef en
EU zal oordelen dat ook in het kader van de
Het onderdeel slaagt dus. De Hoge Raad kan
onder a, Richtlijn 87/344/EEG, mede gelet op
ontslagprocedure bij het UWV verzekerden
zelf de zaak afdoen.
HvJ EU 7 november 2013, C-442/12,
van rechtsbijstandsverzekeringen in Neder-
Volgt vernietigng van het arrest van het hof
ECLI:EU:C:2013:717 (Sneller vs. DAS).
land recht hebben op vrije advocatenkeuze
en bekrachtiging van het vonnis van de kan-
In kort geding heeft A zich op het standpunt
(13.4 van de nadere conclusie).
tonrechter.
gesteld dat het hem vrij staat op kosten van
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
DAS in het kader van de procedure bij het UWV
dat het hof zijn beslissing heeft gebaseerd op
zelf zijn advocaat te kiezen, omdat die procedu-
zijn uitleg van de ontbindingsbeschikking, dat
re wel een administratieve procedure is als
daartegen geen cassatieklachten zijn gericht
bedoeld in art. 4:67 Wft en art. 4 lid 1, aanhef
10 oktober 2014, nr. 13/02931
en dat die uitleg feitelijk en niet onbegrijpelijk
en onder a, Richtlijn. De voorzieningenrechter
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
is (3.1-3.4.2). Hij gaat ook in op het onherroe-
heeft aan de Hoge Raad de prejudiciële vraag
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders,
pelijke karakter van ontbindingsbeschikkin-
gesteld of de procedure bij het UWV moet wor-
T.H. Tanja-van den Broek; A-G mr. F.F.
gen in het algemeen (4.1-4.9 en 5.9).
den aangemerkt als een administratieve proce-
Langemeijer)
dure als bedoeld in die twee regelingen.
ECLI:NL:HR:2014:2928
Hoge Raad
Een ieder verbindende verdragsbepaling.
De Hoge Raad stelt voorop dat het begrip
Rookverbod in kleine cafés. HR: Het hof
3 oktober 2014, nr. 14/01472
administratieve procedure in beide regelingen
heeft terecht geoordeeld dat de verplichting
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
op dezelfde wijze dient te worden uitgelegd. Er
van art. 8 lid 2 WHO Kaderverdrag zich ver-
Spapens, G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja-
zijn geen aanwijzingen dat de Nederlandse
zet tegen de alsnog voor kleine cafés
van den Broek; A-G mr. J. Spier)
wetgever heeft beoogd op dit punt van de
gemaakte uitzondering op de verplichting
ECLI:NL:HR:2014:2901
richtlijn af te wijken. Beantwoording van de
een rookverbod in te stellen, zodat die uit-
vraag vergt aldus uitleg van Unierecht. De
zondering onverbindend is.
Hoge Raad is voorshands van oordeel dat de
(Gw art. 93, 94; Verdrag van Wenen inzake
1846
Prejudiciële vraag. Hebben verzekerden
2568
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
1847
Rechtspraak
het verdragenrecht art. 31, 32, 33; WHO
bepaalt dat werkgevers verplicht zijn zodani-
rig is omschreven, belet de enkele omstan-
Kaderverdrag art. 3, 8 lid 1 en 2; Tabakswet
ge maatregelen te treffen dat werknemers
digheid dat de wetgever of de overheid keu-
art. 11a lid 1, 4 en 5; Besluit uitvoering rook-
hun werkzaamheden kunnen verrichten zon-
ze- of beleidsvrijheid toekomt wat betreft de
vrije werkplek, horeca en andere ruimten art.
der hinder of overlast van roken door ande-
te nemen maatregelen ter verwezenlijking
3 lid 1, aanhef en onder a, lid 2 en 3)
ren te ondervinden. Voordien bepaalde het
van dat resultaat, niet dat de bepaling recht-
op art. 11a lid 5 Tabakswet berustende
streekse werking heeft. Of van die werking
De Staat der Nederlanden (Ministerie van
Besluit uitzonderingen rookvrije werkplek
sprake is, hangt af van het antwoord op de
Volksgezondheid, Welzijn en Sport), adv. mr.
(Stb. 2003, 561) - dat per 1 juli 2008 is inge-
vraag of de bepaling in de context waarin zij
M.W. Scheltema, vs. de vereniging CAN,
trokken - dat deze werkgeversverplichting
wordt ingeroepen, als objectief recht kan
adv. mr. N.C. van Steijn.
niet geldt voor horeca-inrichtingen. Het
functioneren. Anders dan de Staat betoogt,
Besluit 2008 is met ingang van 6 juli 2011
betekent het enkele bestaan van keuze- of
Feiten en procesverloop
gewijzigd bij Besluit van 14 juni 2011 (Stb.
beleidsvrijheid dus niet dat geen sprake kan
CAN stelt zich ten doel te bevorderen dat het
2011, 337, hierna: het Besluit 2011). Krach-
zijn van rechtstreekse werking (vergelijk HR
roken van tabak wordt nagelaten voor zover
tens het van die wijziging deel uitmakende
9 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4549, NJ
dat hinder of schade voor anderen veroor-
nieuwe art. 3 lid 2 Besluit 2008 geldt een uit-
2010/388 (Staat en SGP vs. Clara Wichmann)).
zaakt of kan veroorzaken. Nederland is partij
zondering op de verplichting een rookverbod
Het hof heeft terecht geoordeeld dat art. 8 lid
bij de WHO Framework Convention on Tobac-
in te stellen voor een zelfstandige zonder
2 WHO Kaderverdrag verplicht tot een effec-
co Control (het WHO Kaderverdrag, Trb. 2004,
personeel die een horecabedrijf exploiteert
tieve bescherming tegen blootstelling aan
269). Het WHO Kaderverdrag beoogt ‘een
met daarin één enkele horecalokaliteit die
tabaksrook op de door het artikellid aange-
kader te bieden voor maatregelen ten behoe-
een vloeroppervlak heeft van minder dan 70
duide plaatsen, waaronder openbare gebou-
ve van tabaksontmoediging die door de Par-
m2 (kleine cafés). Op grond van het nieuwe
wen (‘indoor public places’), waartoe ook klei-
tijen op nationaal, regionaal en internatio-
art. 3 lid 4 Besluit 2008 bestaat voor kleine
ne cafés te rekenen zijn. Zowel uit de tekst
naal niveau moeten worden uitgevoerd om
cafés wel de verplichting om aan of bij de
van deze bepaling, als uit de doelstelling van
het wijdverbreide tabaksgebruik en de bloot-
toegang een bord te plaatsen met de tekst
het verdrag - kort gezegd: het voorkomen van
stelling aan tabaksrook permanent en sub-
‘roken toegestaan’ dan wel met een begrijpe-
dood en gezondheidsschade door blootstel-
stantieel te verminderen’ (art. 3 WHO Kader-
lijke aanduiding, anders dan in letters, met
ling aan tabaksrook -, volgt dat deze bescher-
verdrag). Art. 8 WHO Kaderverdrag bepaalt:
dezelfde betekenis.
ming geldt voor eenieder die deze ruimtes
‘1. Parties recognize that scientific evidence
In dit geding heeft CAN vorderingen inge-
betreedt of wil betreden. Eveneens terecht
has unequivocally established that exposure
steld op grond van haar stelling dat de in het
heeft het hof geoordeeld dat de verplichting
to tobacco smoke causes death, disease and
Besluit 2011 gemaakte uitzondering voor
van art. 8 lid 2 WHO Kaderverdrag in elk
disability.
kleine cafés in strijd is art. 8 lid 2 WHO
geval in die zin onvoorwaardelijk en voldoen-
2. Each Party shall adopt and implement in
Kaderverdrag. De rechtbank heeft de vorde-
de nauwkeurig is omschreven, dat zij zich
areas of existing national jurisdiction as
ringen afgewezen. Het hof heeft alsnog voor
verzet tegen de alsnog gemaakte uitzonde-
determined by national law and actively pro-
recht verklaard dat de uitzondering voor klei-
ring voor kleine cafés, die erop neerkomt dat
mote at other jurisdictional levels the adopti-
ne cafés onverbindend is en onrechtmatig
voor deze cafés geen andere maatregel geldt
on and implementation of effective legisla-
jegens CAN.
dan de plicht de bezoeker erop te wijzen dat roken is toegestaan (het nieuwe art. 3 lid 4
tive, executive, administrative and/or other measures, providing for protection from
Hoge Raad
Besluit 2008). Weliswaar moet de Staat een
exposure to tobacco smoke in indoor work-
De vraag in hoeverre een verdragsbepaling
redelijke tijd worden gelaten om een ver-
places, public transport, indoor public places
rechtstreekse werking toekomt in de zin van
dragsverplichting, zoals art. 8 lid 2 WHO
and, as appropriate, other public places.’
de art. 93 en 94 Gw, dient te worden beant-
Kaderverdrag bevat, na te komen, en bestaat
De Tabakswet geeft de mogelijkheid om bij
woord door uitleg daarvan. Die uitleg moet
in beginsel voor hem ook de mogelijkheid
algemene maatregel van bestuur categorieën
plaatsvinden aan de hand van de maatstaven
om in verband met andere belangen over-
van voor het publiek toegankelijke gebouwen
van de art. 31-33 van het Verdrag van Wenen
gangsmaatregelen te treffen bij de nakoming
aan te wijzen, waarvan de beheerders ver-
inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969
van een dergelijke verplichting. Maar omdat
plicht zijn zodanige maatregelen te treffen
(Trb. 1972, 51, en 1985, 79). Het middel
met het aanvankelijke art. 3 lid 1, aanhef en
dat van de daardoor geboden voorzieningen
betoogt niet dat het hof bij zijn uitleg van
onder a, Besluit 2008 ook voor de beheerders
gebruik kan worden gemaakt zonder daarbij
art. 8 lid 2 WHO Kaderverdrag deze maatsta-
van kleine cafés al de verplichting was inge-
hinder of overlast van roken te ondervinden
ven heeft miskend. Indien noch uit de tekst,
voerd om een rookverbod in te stellen, doet
(art. 11a lid 4 Tabakswet). Voor horeca-inrich-
noch uit de totstandkomingsgeschiedenis
zich niet de vraag voor of de Staat meer tijd
tingen die worden geëxploiteerd door een
volgt dat geen rechtstreekse werking van de
moet worden gelaten om tot wetgeving of
ondernemer zonder personeel, is van deze
verdragsbepaling is beoogd, is de inhoud van
andere maatregelen te komen, noch ook of
mogelijkheid gebruik gemaakt bij het Besluit
die bepaling beslissend. Het gaat erom of
de uitzondering voor kleine cafés als over-
uitvoering rookvrije werkplek, horeca en
deze onvoorwaardelijk en voldoende nauw-
gangsmaatregel gerechtvaardigd zou zijn.
andere ruimten (Stb. 2008, 122, hierna: het
keurig is om in de nationale rechtsorde zon-
Het hof heeft mitsdien terecht voor recht
Besluit 2008), dat per 1 juli 2008 in werking
der meer als objectief recht te worden toege-
verklaard dat de uitzondering voor kleine
is getreden. Art. 3 lid 1, aanhef en onder a,
past (vergelijk HR 1 april 2011,
cafés onverbindend is.
Besluit 2008 legt op de beheerder van deze
ECLI:NL:HR:2011:BP3044, NJ 2011/354 (Clara
Volgt verwerping.
inrichting de plicht een rookverbod in te
Wichmann vs. Staat)). Indien het op grond
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
stellen, aan te duiden en te handhaven. Voor
van een verdragsbepaling in de nationale
zing. Hij meent dat art. 8 lid 2 WHO Kader-
horeca-inrichtingen met personeel geldt
rechtsorde te bewerkstelligen resultaat
verdrag uitsluitend een verplichting oplegt
sinds 1 juli 2008 art. 11a lid 1 Tabakswet dat
onvoorwaardelijk is en voldoende nauwkeu-
aan de staten en dat deze verdragsbepaling
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2569
Rechtspraak
niet kan worden aangemerkt als ‘een ieder
gedrag ligt naar het oordeel van het hof in de
uitsluitend de pathologie in ogenschouw
verbindend’ in de zin van art. 93 Gw (3.16-
lijn van de diagnose van de deskundige
wordt genomen” heeft willen aangeven dat
3.24).
A.H.A.C. van Bakel (...) dat alles erop wijst dat
hij er vanuit is gegaan dat bij dit type delict
ze met plegen van strafbare feiten zal door-
TBS met dwangverpleging niet wordt opge-
gaan, omdat de wens om te doen wat ze
legd. Zijn advies is om in ieder geval te pro-
Hoge Raad (strafkamer)
altijd heeft gedaan bij haar uitermate sterk
beren om verdachte met de zgn. schemathe-
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
aanwezig is.
rapie te behandelen. Verdachte moet een
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
Verdachte heeft door haar handelen stelsel-
dergelijke therapie doen, indien ze nog iets
straf(proces)recht Radboud Universiteit
matig anderen op slinkse wijze benadeeld.
wil met haar leven.
Nijmegen.
Met deze benadelingen waren steeds zeer
Het hof neemt de conclusies van voornoem-
grote bedragen gemoeid. Uit het strafblad
de deskundigen over de vorm waarin opleg-
van verdachte maakt het hof op dat de eerde-
ging van de maatregel − gelet op de gecon-
re veroordelingen van verdachte terzake van
stateerde problematiek van verdachte −
oplichting, gelet op de daarbij opgelegde
vereist is over en legt deze ten grondslag aan
23 september 2014, nr. 12/05706
straffen, eveneens omvangrijke benadelings-
zijn beslissing.
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
praktijken betroffen.
Op grond van het voorgaande is het hof van
Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma en N. Jörg)
Gelet hierop is naar het oordeel van het hof
oordeel dat verdachte ter beschikking dient
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee,
voldaan aan het hiervoor bedoelde vereiste.
te worden gesteld, nu tijdens het begaan van
strekkende tot verwerping; adv. mr. J.
Ten aanzien van de vraag in welke vorm de
de feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of
Boksem, Leeuwarden)
TBS moet worden opgelegd overweegt het
ziekelijke stoornis van de geestvermogens
ECLI:NL:HR:2014:2754
hof het volgende.
bestond, de door verdachte gepleegde oplich-
De psychiater A.H.A.C. van Bakel komt in eer-
tingen misdrijven betreffen waarop naar de
Oplegging van tbs met dwangverpleging
der aangehaald rapport tot de conclusie dat
wettelijke omschrijving een gevangenisstraf
wegens ernstig gevaar voor ‘de algemene
wanneer de maatregel van terbeschikking-
van meer dan vier jaren is gesteld en de alge-
veiligheid van goederen’, art. 37a en art. 37b
stelling in deze zaak door het hof noodzake-
mene veiligheid van personen of goederen
Sr: voor zodanige oplegging is meer vereist
lijk wordt geacht, die maatregel niet dient te
oplegging van de maatregel van terbeschik-
dan ernstig gevaar voor het aantasten van
worden opgelegd in de voorwaardelijke vari-
kingstelling van verdachte eist.
het ‘ongestoorde bezit van goederen van
ant. Volgens de psychiater lijkt verdachtes
Naar het oordeel van het hof valt van een
willekeurige derden’. Daarbij valt te denken
psychopathologie de mogelijkheid van een
behandeling van verdachte binnen een voor-
aan gevallen waarin vermogensdelicten die
langdurig commitment aan een voorwaarde-
waardelijk kader onvoldoende resultaat te
geen fysieke aantasting van goederen tot
lijk kader ten enenmale uit te sluiten.
verwachten.
gevolg hebben, de algemene veiligheid van
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft
Mitsdien ziet het hof geen andere mogelijk-
personen ernstig in gevaar kunnen bren-
A.H.A.C. van Bakel hieraan − voor zover hier
heid tot een effectieve behandeling dan in de
gen, zoals bij diefstal met geweld of afper-
van belang − nog het volgende toegevoegd:
vorm van een TBS met dwangverpleging.
sing. AG: anders.
Er mag geen sprake zijn van oplegging van
Het hof neemt hierbij in aanmerking de ernst
TBS in een vrijblijvende vorm, te weten TBS
van het bewezen verklaarde, in het bijzonder
met voorwaarden. De regie van het leven van
de aanzienlijke hoogte van het totale geldbe-
verdachte moet worden overgenomen. (...)
drag waarvoor de slachtoffers van verdachte
Inleiding:
Andere mogelijkheden dan TBS met dwang-
zijn opgelicht, alsmede de omstandigheid dat
Verzoekster is wegens – kort gezegd – ‘oplich-
verpleging bieden te veel de mogelijkheid
verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten
ting, meermalen gepleegd’, ‘oplichting’,
voor verdachte om te ontvluchten. Schema-
is veroordeeld en het feit dat verdachte onder-
‘oplichting’ en ‘oplichting, meermalen
therapie in het kader van TBS met dwangver-
havige oplichtingen heeft gepleegd gedurende
gepleegd’, veroordeeld tot 744 dagen gevan-
pleging is de moeite van het proberen waard,
de proeftijd van een tweetal aan haar voor-
genisstraf en tot terbeschikkingstelling met
indien dit binnen het juiste kader wordt uit-
waardelijk opgelegde gevangenisstraffen, ver-
bevel tot verpleging van overheidswege.
gevoerd. Ik bedoel daarmee dat anderen dan
band houdende met twee eerdere veroordelin-
’s Hofs uitspraak houdt wat betreft de maat-
volledig de regie moeten hebben over ver-
gen ter zake van oplichting.
regel tbs het volgende in: ‘Voorzover de ver-
dachte. Anders heeft behandeling geen enke-
Nu de algemene veiligheid van goederen
dediging heeft betoogd dat de algemene vei-
le zin.
zulks eist, zal het hof bevelen dat de terbe-
ligheid van goederen niet in het geding is
Volgens het rapport van de psycholoog drs.
schikking gestelde van overheidswege zal
aangezien verdachte, na in vrijheid te zijn
P.C. Braun, zal verdachte langdurig en inten-
worden verpleegd. Gelet op het bepaalde in
gesteld, zich na het wijzen van het vonnis in
sief behandeld moeten worden voor de gevol-
artikel 38d, tweede lid in samenhang met
eerste aanleg niet meer schuldig heeft
gen van de persoonlijkheidsproblematiek en
artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van
gemaakt aan strafbare feiten en zij in die
de uitwerking daarvan op de psychische toe-
Strafrecht, is de totale duur van de tbs-maat-
periode in staat is gebleken haar leven weer
stand van betrokkene. De maatregel van TBS
regel in dit geval beperkt tot vier jaar.
stap voor stap op te pakken, overweegt het
met dwangverpleging lijkt mogelijk voor de
Naar het oordeel van het hof dient deze ter-
hof het volgende.
hand te liggen indien uitsluitend de ernst en
beschikkingstelling zo spoedig als mogelijk
Uit het dossier blijkt het hof dat verdachte
complexiteit van de pathologie in combina-
te worden aangevangen.’
ook in die periode problemen voor haar
tie met de noodzakelijke interventies in
Het middel komt op tegen het oordeel van
omgeving schiep door niet alleen niet bereik-
ogenschouw wordt genomen (...).
het hof dat is voldaan aan het in art. 37a lid
baar te zijn voor Justitie, maar ook opnieuw
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de
1 aanhef en onder 2º Sr jo. art. 37b lid 1 Sr
(huur)schulden te maken, waarvoor ze voor
deskundige drs. P.C. Braun, hier aan toege-
opgenomen criterium, te weten dat de alge-
de schuldeisers eveneens onvindbaar was. Dit
voegd dat hij met de formulering “indien
mene veiligheid van personen of goederen
1848
(Sr art. 37a en 37b)
2570
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
Rechtspraak
het opleggen van de maatregel van terbe-
Inleiding:
voor zover inhoudende dat verdachte wist
schikkingstelling eist.
Verdachte is (na terugwijzing door de Hoge
dat de poedermengsels bestemd waren voor
Raad) veroordeeld wegens – kort gezegd –
het bewerken van heroïne en cocaïne, niet
Hoge Raad, onder meer:
medeplegen van om een feit, bedoeld in art.
uit de door het gebezigde bewijsmiddelen
2.4. Het hof heeft geoordeeld dat de maatre-
10 lid 4 Opw, voor te bereiden of te bevorde-
kan worden afgeleid.
gel van TBS met dwangverpleging ook kan
ren, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij
worden opgelegd − als aan de overige voor-
weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van
Hoge Raad, onder meer:
waarden is voldaan − bij vermogensdelicten
dat feit.
2.3. Het Hof heeft blijkens de bewijsvoering
als de onderhavige oplichtingen. Gelet op
De raadsman van de verdachte heeft ter
de volgende feiten en omstandigheden vast-
doel en strekking van de maatregel, zoals
terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van
gesteld. De verdachte had (tezamen met zijn
daarvan mede blijkt uit de geschiedenis van
het ten laste gelegde bepleit. Hij heeft daartoe,
mededader) op Schiphol een koffer voorhan-
de totstandkoming van de TBS-regeling, moet
kort gezegd, aangevoerd dat niet bewezen kan
den bevattende zakken met wit poeder en
worden aangenomen dat voor toepassing
worden dat het poedermengsel van paraceta-
een koffer bevattende zakken met bruin poe-
van de maatregel wegens ernstig gevaar voor
mol en cafeïne en het poedermengsel met
der, in totaal ongeveer twintig kilogram. Hij
‘de algemene veiligheid van goederen’ als
fenacetine, bestemd waren om als versnij-
had (tezamen met zijn mededader) die zak-
bedoeld in art. 37a en 37b Sr meer is vereist
dingsmiddelen in verdovende middelen te
ken meegekregen van een hem onbekende
dan ernstig gevaar voor het aantasten van
worden verwerkt, noch dat de verdachte
man, die hem bij de Bulldog te Amsterdam
het ‘ongestoorde bezit van goederen van wil-
wetenschap heeft gehad van die bestemming.
had aangesproken en hem had gevraagd of
lekeurige derden’. Daarbij valt te denken aan
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot
hij op een gemakkelijke manier geld wilde
gevallen waarin vermogensdelicten die geen
vrijspraak, nu naar haar oordeel niet kan
verdienen. Nadat de verdachte had gezegd
fysieke aantasting van goederen tot gevolg
worden bewezen dat de verdachte wist of
dat wel te willen, had hij de zakken meege-
hebben, de algemene veiligheid van perso-
ernstige reden had om te vermoeden dat de
kregen met een ticket voor Gran Canaria. Hij
nen ernstig in gevaar kunnen brengen, zoals
poedermengsels die hij bij zich had bestemd
had gezien dat de zakken poeders bevatten.
bij diefstal met geweld of afpersing. Het Hof
waren voor gebruik als versnijdingsmiddel in
Uit onderzoek is gebleken dat het daarbij
heeft het vorenstaande miskend.
verdovende middelen.
gaat om een poedermengsel van paracetamol
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
Het hof overweegt daarover onder meer: ‘Bij
en cafeïne, respectievelijk van fenacetine,
Volgt vernietiging van de bestreden uit-
de verdachte en zijn mededader is een grote
welke middelen bestemd waren om op de
spraak wat betreft de strafoplegging, in
hoeveelheid poedermengsel aangetroffen,
illegale drugsmarkt als versnijdingsmiddel
zoverre tot terugwijzing en verwerping voor
ongeveer 20 kilogram. De desbetreffende
voor cocaïne en heroïne te dienen.
het overige.
stoffen plegen te worden gebruikt als versnij-
2.4. Het oordeel van het hof dat de verdachte,
dingsmiddel voor cocaïne en heroïne. Gelet
die al voor zijn aanhouding op het vliegveld
op de ongebruikelijke wijze van transport, te
had begrepen dat hij ‘een fout’ had gemaakt,
weten per passagiersvliegtuig als reisbagage
wist dat deze poedermengsels bestemd
verpakt in tassen en koffers, klaarblijkelijk
waren om een feit, bedoeld in het vierde lid
23 september 2014, nr. 12/05550
bedoeld om het vervoer van die mengsels te
van art. 10 van de Opiumwet, te weten het
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
verhullen of anderszins overheidscontroles te
opzettelijk bewerken van een hoeveelheid
Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma, N. Jörg)
omzeilen, gaat het hof er van uit dat deze
heroïne en cocaïne, voor te bereiden en/of te
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
stoffen ook bestemd waren om als versnij-
bevorderen, geeft niet blijk van een onjuiste
kende tot vernietiging en tot terugwijzing
dingsmiddel voor cocaïne en heroïne te die-
rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk,
dan wel verwijzing; adv. mrs. B.P. de Boer en
nen. Het hof is voorts van oordeel dat de ver-
in aanmerking genomen dat het hof klaar-
D.N. de Jonge, beiden Amsterdam)
dachte en zijn mededader op zijn minst
blijkelijk heeft aangenomen en in de door
ECLI:NL:HR:2014:2757
willens en wetens de aanmerkelijke kans heb-
hem vastgestelde omstandigheden heeft
ben aanvaard dat de poedermengsels een
kunnen aannemen dat de verdachte bewust
Bewijs van voorbereiden en/of bevorderen
illegale/criminele bestemming hadden, zoals
de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de
van het opzettelijk bewerken van een hoe-
het versnijden van drugs, door onder
poedermengsels de ‘illegale/criminele
veelheid heroïne en cocaïne, art. 10, 10a
genoemde omstandigheden voor een per-
bestemming’ van het versnijden van drugs
Opw: toereikende motivering van de bewe-
soon die zij niet kenden en niet eerder had-
zouden hebben. De bewezenverklaring is dan
zenverklaring in aanmerking genomen dat
den gezien, grote hoeveelheden poedermeng-
ook toereikend gemotiveerd.
de verdachte, die al voor zijn aanhouding
sel naar een ander land te smokkelen, zonder
2.5. Het middel faalt.
op het vliegveld had begrepen dat hij ‘een
de precieze inhoud van dat mengsel te
fout’ had gemaakt, wist dat deze poeder-
weten. Dat de verdachte die aanmerkelijke
mengsels bestemd waren voor het opzette-
kans bewust heeft aanvaard, leidt het hof
lijk bewerken van een hoeveelheid heroïne
onder andere af uit zijn verklaring ter
en cocaïne; in casu kon het hof aannemen
terechtzitting in eerste aanleg - op 25 sep-
23 september 2014, nr. 12/03134
dat de verdachte bewust de aanmerkelijke
tember 2007 - dat hij al voordat hij werd aan-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
kans heeft aanvaard dat de poedermengsels
gehouden op het vliegveld had begrepen dat
Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma, N. Jörg)
de ‘illegale/criminele bestemming’ van het
hij een fout had gemaakt en dat hij toen al
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M. Spron-
versnijden van drugs zouden hebben.
gespannen was en zich ongemakkelijk voel-
ken, strekkende tot vernietiging ten
de. Desalniettemin is hij doorgegaan met
aanzien van feit 1 en de strafoplegging en
waar hij mee bezig was. Het verweer van de
in zoverre tot terugwijzing; adv. mr. J.
raadsman wordt verworpen.’
Boksem, Leeuwarden)
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring
ECLI:NL:HR:2014:2756
1849
(Opw art. 10, 10a)
1850
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2571
Rechtspraak
1851
Bestanddeel ‘in de uitoefening van een
stelselmatigheid en duurzaamheid van de
beroep of bedrijf’ art. 11 lid 3 Opw: mede
hennepkwekerij ontbreekt, omdat de kweke-
gezien het strafverhogende effect van dit
rij zich bevond in de voorbereidingsfase van
23 september 2014, nr. 12/02258
bestanddeel – een verdrievoudiging van het
de beoogde economische activiteiten.
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
strafmaximum van de op te leggen vrij-
Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van
heidsstraf – moeten aan de vaststelling
Hoge Raad, onder meer:
Kan, E.S.G.N.A.I. van de Griend)
daarvan bepaaldelijk eisen worden gesteld
2.4. De tenlastelegging is toegesneden op art.
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,
en dient de rechter in voorkomende geval-
11, derde lid, Opiumwet. Daarom moet de in
strekkende tot vernietiging wat betreft de
len daaraan in zijn motivering van de
de tenlastelegging voorkomende uitdrukking
beslissingen aangaande de onder 1 en 2
bewezenverklaring nadere aandacht te
‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf’
tenlastegelegde feiten en de strafoplegging,
geven. In casu toereikende bewijsmotive-
geacht worden aldaar te zijn gebezigd in
in zoverre tot terugwijzing, en tot verwer-
ring van dit bestanddeel ofschoon de kwe-
dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat
ping voor het overige; adv. mr. R.B. Schmidt,
kerij zich nog slechts bevond in de voorbe-
artikel. Mede met het oog op het strafverho-
Amsterdam)
reidingsfase van de beoogde economische
gende effect van dit bestanddeel – een ver-
ECLI:NL:HR:2014:2753
activiteiten.
drievoudiging van het strafmaximum van de op te leggen vrijheidsstraf – moeten aan de
In hoger beroep ambtshalve oproepen van
vaststelling daarvan bepaaldelijk eisen wor-
getuige in geval diens in het opsporingson-
den gesteld en dient de rechter in voorkomen-
derzoek afgelegde belastende verklaring
Inleiding:
de gevallen daaraan in zijn motivering van de
tijdens een verhoor door de rechter-com-
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
missaris of tijdens de terechtzitting in eer-
gezegd – 1. ‘in de uitoefening van een beroep
2.5. Het Hof heeft vastgesteld ‘dat de verdach-
ste aanleg is ingetrokken en die verklaring
of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met
te een aanzienlijke investering heeft gedaan
het enige bewijsmiddel is waaruit de
een in artikel 3 onder B van de Opiumwet
met de bedoeling een hennepkwekerij op te
betrokkenheid van de verdachte bij het ten-
gegeven verbod, terwijl het feit betrekking
zetten waarmee verschillende keren kon wor-
lastegelegde feit rechtstreeks kan volgen:
heeft op een grote hoeveelheid van het mid-
den geoogst ten behoeve van de verkoop, dat
Hoge Raad nuanceert eerdere rechtspraak
del’ en 2. ‘diefstal’.
de capaciteit van de kwekerij niet gering was
uit HR 1 februari 1994, NJ 1994/427. Het
Het hof heeft ten aanzien van de bewijsvoe-
(716 hennepplanten), en dat het teeltproces
wordt voortaan aan de procespartijen en de
ring - voor zover voor de beoordeling van het
geschiedde in afzonderlijke daarvoor inge-
appelrechter overgelaten te beoordelen of
middel van belang - het volgende overwogen:
richte ruimtes onder gecontroleerde condi-
een zorgvuldige totstandkoming van het
‘In de hennepkwekerij waren, blijkens het
ties en in belangrijke mate geautomatiseerd
rechterlijk bewijsoordeel eist dat die per-
proces-verbaal van bevindingen van 22
verliep met behulp van technische middelen,
soon op de terechtzitting als getuige wordt
november 2009 (p. 15 tot en met 17 van het
kennelijk ter optimalisering van het teeltpro-
gehoord.
dossier), kunstlichten (47), ventilatoren (7) en
ces en minimalisering van de daarvoor van
afzuiginstallaties (3) aanwezig. Voorts zijn er
de teler vereiste inspanning’. Het Hof heeft
transformatoren (44), schakelborden (4), een
op grond van dit een en ander kennelijk
ventilatieregelaar en een dompelpomp aan-
geoordeeld dat de teelt zodanig grootschalig
Inleiding:
getroffen. Voorts is er een regenton aange-
en professioneel was dat sprake was van han-
Het eerste middel behelst de klacht dat het
troffen die bijna vol zat met hennepafval.
delen ‘in de uitoefening van een beroep of
hof ten aanzien van de bewezen verklaarde
Vastgesteld kan worden dat de verdachte een
bedrijf’ in de betekenis die daaraan toekomt
feiten ten onrechte de belastende verklaring
aanzienlijke investering heeft gedaan met de
in art. 11, derde lid, Opiumwet. Dat oordeel
van de medeverdachte [betrokkene 1] voor
bedoeling een hennepkwekerij op te zetten
geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvat-
het bewijs heeft gebezigd, zonder dat het hof
waarmee verschillende keren kon worden
ting en is, ook in het licht van hetgeen hier-
deze getuige zelf heeft gehoord teneinde de
geoogst ten behoeve van de verkoop, dat de
voor onder 2.4 is vooropgesteld, toereikend
betrouwbaarheid van zijn verklaring te toet-
capaciteit van de kwekerij niet gering was
gemotiveerd.
sen.
(716 hennepplanten), en dat het teeltproces
2.6. Het middel faalt.
geschiedde in afzonderlijke daarvoor inge-
2.7. Opmerking verdient nog dat het hof blij-
Hoge Raad, onder meer:
richte ruimtes onder gecontroleerde condi-
kens de bewezenverklaring en kwalificatie
3.2. In zijn arrest van 1 februari 1994,
ties en in belangrijke mate geautomatiseerd
niet alleen het derde, maar ook het vijfde lid
ECLI:NL:HR:1994:AB7528, NJ 1994/427, heeft
verliep met behulp van technische middelen,
van art. 11 Opiumwet toepasselijk heeft
de Hoge Raad het volgende overwogen:
kennelijk ter optimalisering van het teeltpro-
geacht.
(i) Afhankelijk van de omstandigheden van
ces en minimalisering van de daarvoor van
(…)
het geval, zoals de aard van de zaak en de
de teler vereiste inspanning. Gelet op het
2.9. Uit het voorgaande (dat wil zeggen de
omstandigheid of en in hoeverre het tenlas-
vorenstaande is het hof van oordeel dat het
wetsgeschiedenis, PHvK) volgt dat het hof
tegelegde feit door de verdachte wordt ont-
handelen van verdachte gekwalificeerd kan
zonder blijk te geven van een onjuiste rechts-
kend, kunnen beginselen van een behoorlijke
worden als hennepteelt in de uitoefening
opvatting naast het derde lid ook het vijfde
procesorde meebrengen dat het openbaar
van een beroep of bedrijf.’
lid van art. 11 Opiumwet heeft kunnen toe-
ministerie bepaalde personen als getuige ter
Het eerste middel klaagt dat het oordeel van
passen. Tot een ander strafmaximum leidt
terechtzitting dient op te roepen dan wel dat
het hof dat verdachte heeft gehandeld in de
dat overigens niet.
de rechter zodanige oproeping ambtshalve
(Opw art. 11)
(Sv art. 315, 410, 415)
uitoefening van een beroep of bedrijf als
dient te bevelen bij gebreke waarvan proces-
bedoeld in art. 11 lid 3 Opw blijk geeft van
sen-verbaal voor zover inhoudende de door
een onjuiste rechtsopvatting, althans onbe-
die personen in het opsporingsonderzoek
grijpelijk is. Aangevoerd wordt dat de vereiste
afgelegde verklaringen niet tot het bewijs
2572
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
Rechtspraak
kunnen worden gebezigd.
vragen van de art. 348 en 350 Sv aan de orde
de oproeping van [betrokkene 1] als getuige
(ii) Dit zal in ieder geval gelden indien een
wil stellen.
ter terechtzitting bevolen. Het oordeel van
ambtsedig proces-verbaal, inhoudend een in
3.5. In de omstandigheid dat in verband met
het hof dat diens in het opsporingsonder-
het opsporingsonderzoek afgelegde belasten-
de Wet stroomlijnen hoger beroep een straf-
zoek afgelegde verklaring voor het bewijs van
de verklaring van een persoon, het enige
zaak - in daarvoor in aanmerking komende
het onder 1 en 2 tenlastegelegde kan worden
bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrok-
gevallen - in hoger beroep niet in volle
gebruikt, getuigt - in het licht van hetgeen
kenheid bij het tenlastegelegde feit recht-
omvang ter terechtzitting behandeld behoeft
hiervoor is overwogen - niet van een onjuiste
streeks kan volgen en die persoon nadien
te worden, ziet de Hoge Raad thans aanlei-
rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
door een rechter is gehoord en ten overstaan
ding zijn eerdere rechtspraak, zoals hiervoor
3.9. De klacht faalt.
van deze die verklaring heeft ingetrokken of
onder 3.2 weergegeven, wat betreft de appel-
een op essentiële punten ontlastende nadere
fase te nuanceren. Met een ‘voortbouwend
verklaring heeft afgelegd. Indien dit is
appel’ valt immers niet goed te verenigen dat
geschied ter gelegenheid van een verhoor van
de rechter in hoger beroep steeds ambtshal-
de bedoelde persoon door de rechter-com-
ve ter terechtzitting in hoger beroep als
23 september 2014, nr. 13/05765
missaris behoort deze persoon ter terechtzit-
getuige moet oproepen de persoon wiens in
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
ting in eerste aanleg en in geval van appel
het opsporingsonderzoek afgelegde belasten-
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan)
ook ter terechtzitting in hoger beroep als
de verklaring welke tijdens een verhoor door
(Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
getuige te worden opgeroepen, opdat de rech-
de rechter-commissaris of tijdens de terecht-
strekkende tot vernietiging en tot terugwij-
ter zich door eigen waarneming van de getui-
zitting in eerste aanleg is ingetrokken, het
zing dan wel verwijzing; adv. mr. M.J. van
ge een oordeel zal kunnen vormen omtrent
enige bewijsmiddel is waaruit de betrokken-
Weerden, Almere)
de betrouwbaarheid van diens verklaringen
heid van de verdachte bij het tenlastegelegde
ECLI:NL:HR:2014:2772
dan wel omtrent de redenen van diens weige-
feit rechtstreeks kan volgen. Het ligt bij een
ring aldaar een verklaring af te leggen.
voortbouwend appel in de rede dat het aan
Beklag aangaande beslag (art. 552a Sv):
Bedoelde persoon zal eveneens ter terechtzit-
de procespartijen en de appelrechter wordt
tegen een beschikking waarbij het klaag-
ting in hoger beroep als getuige moeten wor-
overgelaten te beoordelen of een zorgvuldige
schrift van klager gegrond is verklaard en
den opgeroepen indien hij ter terechtzitting
totstandkoming van het rechterlijk bewijs-
teruggave van het inbeslaggenomen voor-
in eerste aanleg voor het eerst is teruggeko-
oordeel eist dat die persoon op de terechtzit-
werp aan klager is gelast staat voor betrok-
men op zijn eerder in het voorbereidend
ting als getuige wordt gehoord.
kene (de eerder beslagene, niet zijnde de
onderzoek afgelegde verklaring dan wel heeft
3.6. Blijkens zijn hiervoor onder 2.3 weerge-
klager) blijkens art. 552d lid 2 Sv geen cas-
geweigerd een verklaring af te leggen.
geven overwegingen heeft het hof vastge-
satieberoep open (vergelijk HR 27 novem-
3.3. Nadien is op 1 maart 2007 de Wet van 5
steld dat [betrokkene 1] ter terechtzitting in
ber 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5512), tenzij
oktober 2006 tot wijziging van het Wetboek
eerste aanleg als getuige in de zaak van de
zich de situatie voordoet dat de officier van
van Strafvordering met betrekking tot het
verdachte is gehoord en aldaar zijn bij de
justitie aan de beslagene mededeling heeft
hoger beroep in strafzaken, het aanwenden
politie afgelegde, de verdachte belastende
gedaan van zijn voornemen het inbeslagge-
van gewone rechtsmiddelen en het wijzigen
verklaring heeft gewijzigd en een op essenti-
nomen voorwerp met toepassing van art.
van de tenlastelegging (Stb. 470, hierna: Wet
ele punten de verdachte ontlastende, nadere
116 lid 3 Sv aan hem of aan een ander
stroomlijnen hoger beroep) in werking getre-
verklaring heeft afgelegd.
terug te geven, dan wel de situatie dat de
den. Die wet strekt ter invoering van een
3.7. Hoewel, gelet op de verklaring van
beslagene moet worden beschouwd als een
zogenoemd voortbouwend appel. Dit is in
[betrokkene 3] (bewijsmiddel 7), zich hier
persoon aan wie een zodanige mededeling
art. 415, tweede lid, Sv aldus verwoord:
niet de situatie voordoet dat de tegenover de
is gedaan; in casu is daarvan geen sprake.
‘Het gerechtshof richt het onderzoek ter
politie afgelegde verklaring van [betrokkene
AG: anders.
terechtzitting op de bezwaren die door de
1] het enige bewijsmiddel is waaruit verdach-
verdachte en het openbaar ministerie wor-
tes betrokkenheid bij het tenlastegelegde
den ingebracht tegen het vonnis, in eerste
onder 1 en 2 rechtstreeks kan volgen, moet
aanleg gewezen, en op hetgeen overigens
deze zaak niettemin met zodanige situatie
Inleiding:
nodig is.’
op één lijn worden gesteld. De onderhavige
De rechtbank heeft een door klaagster inge-
3.4. Aan het voortbouwend appel ligt onder
zaak wordt immers gekenmerkt door de bij-
diend klaagschrift strekkende tot teruggave
meer de gedachte ten grondslag dat, hoewel
zondere omstandigheid dat de verklaring van
aan klaagster van een onder betrokkene 1
de behandeling van de zaak in hoger beroep
[betrokkene 3] omtrent de betrokkenheid
inbeslaggenomen personenauto, merk Por-
in beginsel als een nieuwe behandeling van
van de verdachte bij het tenlastegelegde
sche Panamera, gegrond verklaard. Tegen
de zaak moet worden aangemerkt, de appel-
onder 1 en 2 uitsluitend is gebaseerd op het-
deze beschikking is door betrokkene 1
rechter nochtans de bevoegdheid wordt
geen [betrokkene 1] hem heeft meegedeeld.
beroep in cassatie ingesteld.
geboden de behandeling van de zaak te con-
3.8. Het proces-verbaal van de terechtzitting
centreren op de geschilpunten die door de
in hoger beroep houdt in dat de verdachte
Hoge Raad, onder meer:
procesdeelnemers zijn kenbaar gemaakt, bij-
aldaar is verschenen en ook zijn raadsman
Het beroep is gericht tegen een beschikking
voorbeeld door middel van de appelschrif-
aanwezig was. Het proces-verbaal houdt niet
die is gegeven op het klaagschrift van
tuur als bedoeld in art. 410 Sv, en dat hij aan
in dat aldaar door of namens de verdachte is
[klaagster], welk klaagschrift strekte tot
onbestreden onderdelen van het vonnis in
verzocht [betrokkene 1] als getuige op te roe-
teruggave van een auto, merk Porsche
eerste aanleg in beginsel geen aandacht
pen met het oog op het onder 1 en 2 tenlas-
Panamera, met het kenteken[AA-00-AA] – die
behoeft te besteden mits hij deze onderdelen
tegelegde, zodat in cassatie ervan moet wor-
onder [betrokkene 1] in beslag was geno-
niet uit hoofde van zijn eigen verantwoorde-
den uitgegaan dat een zodanig verzoek niet
men – aan [klaagster]. Bij de bestreden
lijkheid voor de juiste beoordeling van de
is gedaan. Evenmin heeft het hof ambtshalve
beschikking is het klaagschrift van
1852
(Sv art. 116, 552a, 552d)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2573
Rechtspraak
[klaagster] gegrond verklaard en de terugga-
gehoord door de rechter-commissaris. Deze
naar. Mijn cliënt stelt dat hij destijds heeft
ve van de auto aan haar gelast. Tegen die
heeft geoordeeld dat de betrokkene de vra-
afgesproken in verband met zaken die het
beschikking staat voor [betrokkene 1] blij-
gen wie hem, betrokkene, heeft beschoten en
daglicht niet kunnen verdragen en dat zijn
kens art. 552d, tweede lid, Sv geen cassatiebe-
met wie hij ten tijde van het incident had
verklaring daarover tot zijn eigen vervolging
roep open (vergelijk HR 27 november 2012,
afgesproken, heeft geweigerd te beantwoor-
kan leiden. Mijn cliënt werd verweten dat hij
ECLI:NL:HR:2012:BX 5512). In de onderhavige
den. De rechter-commissaris heeft vervol-
zijn verschoningsrecht gebruikt als een
zaak doet zich niet de situatie voor dat de
gens bevolen dat de betrokkene in gijzeling
schutting om zich achter te verschuilen. Daar
officier van justitie aan de beslagene mede-
zal worden gesteld. Op 16 mei 2014 heeft de
is het verschoningsrecht nou juist precies
deling heeft gedaan van zijn voornemen het
betrokkene – toen hij in raadkamer door de
voor bedoeld. […] Aard en ernst van zaak
inbeslaggenomen voorwerp met toepassing
rechtbank hieromtrent werd gehoord – ver-
waarin wordt gehoord hebben geen invloed
van art. 116, derde lid, Sv aan hem of aan een
zocht om ontslag uit de gijzeling. Dit verzoek
op het verschoningsrecht. […] De vraag hoe
ander terug te geven, dan wel de situatie dat
is door de rechtbank afgewezen. Het tegen
mijn cliënt zichzelf in de problemen zou
de beslagene moet worden beschouwd als
die beschikking gerichte hoger beroep is
brengen, kan hij niet beantwoorden. Daar-
een persoon aan wie een zodanige medede-
door het hof – met verwijzing naar de
mee zou hij zichzelf immers reeds in de
ling is gedaan. In dat geval zou, zoals volgt
beschikking van de rechtbank – afgewezen.
strafrechtelijke problemen brengen. Mijn cli-
uit HR 3 december 1996, ECLI:NL:
Het middel klaagt over het in de bestreden
ent is slachtoffer en getuige in deze zaak,
HR:1996:ZD0589, NJ 1997/387, HR 20 februa-
beschikking besloten liggende oordeel van
maar ook verdachte in andere zaken, grote
ri 2007, ECLI:NL: HR:2007:AZ1656 en HR 24
het hof dat de betrokkene, gehoord als getui-
zaken. Hij kan zijn positie ten opzichte van
januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT8915 het
ge in een strafzaak, zonder wettige grond
justitie niet overzien. Het is niet zo dat hij
cassatieberoep tegen de bestreden beschik-
heeft geweigerd op aan hem gestelde vragen
zonder wettige grond heeft geweigerd vragen
king ontvankelijk zijn.
een antwoord te geven.
te beantwoorden. Die wettige grond is gele-
Volgt niet-ontvankelijkverklaring in het
De raadsman van betrokkene heeft tijdens de
gen in het verschoningsrecht.’
beroep.
behandeling in raadkamer in hoger beroep
’s Hofs bestreden beschikking houdt onder
onder meer aangevoerd: ‘Mijn cliënt is het
meer in: ‘Het hof verenigt zich met de
A-G Harteveld, onder meer:
slachtoffer van een schietpartij geweest. Uit
beschikking waarvan beroep. Het hof over-
3.2. […] Nu [betrokkene 1] als belanghebben-
onderzoek is gebleken dat mijn cliënt weet
weegt daarop in aanvulling dat de getuige
de beslagene ingevolge het bepaalde in arti-
wie hem heeft beschoten. Het openbaar
minst genomen de vraag wie er op hem
kel 552a, vijfde lid, Sv op de hoogte is
ministerie wil, volstrekt begrijpelijk, deze
heeft geschoten moet kunnen beantwoorden,
gebracht van het klaagschrift van [klaagster],
zaak tot klaarheid brengen. Mijn cliënt
zonder zichzelf daarmee op enigerlei wijze te
moet eerstgenoemde met een klager in de
meent echter dat hij zich met recht kan
belasten.’
zin van art. 552d, tweede lid, Sv worden
beroepen op het verschoningsrecht. […] De
gelijkgesteld. Dit brengt mee dat [betrokkene
vraag is of de vraag naar de persoon met wie
Hoge Raad, onder meer:
1] ontvankelijk is in zijn cassatieberoep.
mijn cliënt had afgesproken los te koppelen
2.5. Het hof heeft, zonder miskenning van
is van het doel van de afspraak die zij had-
art. 219 Sv, geoordeeld dat de betrokkene
den. Mijn cliënt heeft verklaard dat die
zichzelf niet blootstelt aan het gevaar van
afspraak te maken had met strafbare feiten.
een strafrechtelijke veroordeling als hij de
Daarom wil hij niet zeggen met wie hij daar
vraag beantwoordt wie op hem heeft gescho-
30 september 2014, nr. 14/03170
was. De volgende logische stap is immers dat
ten. Dit oordeel is, gelet op hetgeen in hoger
(Mrs. A.J.A. van Dorst, raadsheren N. Jörg,
die persoon wordt aangehouden en gehoord.
beroep door de raadsman van de betrokkene
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
De eerste vraag aan die persoon zou dan zijn
is aangevoerd, niet onbegrijpelijk en kan, ver-
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge,
of hij daar in de nacht van 17 augustus met
weven als het is met waarderingen van feite-
strekkende tot verwerping; adv. mr. P.M.
mijn cliënt had afgesproken. De volgende
lijke aard, in cassatie niet verder worden
Rombouts, Amsterdam)
vraag laat zich raden: “Waarom hebt u daar
getoetst.
ECLI:NL:HR:2014:2859
afgesproken?” Het ligt voor de hand dat deze
2.6. Het middel faalt.
1853
kwesties met elkaar verweven zijn. […] Mijn Verschoningsrecht getuige c.q. nemo tene-
cliënt stelt dat hem niet kan worden verze-
tur, art. 219 Sv: in casu heeft het Hof niet
kerd dat zijn verklaring niet tot zijn vervol-
onbegrijpelijk geoordeeld dat de betrokke-
ging kan leiden. Er spelen verscheidene con-
ne zichzelf niet blootstelt aan het gevaar
flicten in de Amsterdamse onderwereld. Mijn
30 september 2014, nr. 13/02526
van een strafrechtelijke veroordeling als hij
cliënt wordt als verdachte in verband
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
de vraag beantwoordt wie op hem heeft
gebracht met voorbereidingshandelingen
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan)
geschoten tijdens – aldus de raadsman van
van de aanslag op een concurrent. […] De
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,
betrokkene – een afspraak waarbij het ging
vraag van de rechtbank hoe zij zich moesten
strekkende tot vernietiging uitspraak wat
om de betaling aan betrokkene voor
voorstellen dat mijn cliënt door het beant-
betreft de duur van de opgelegde gevange-
gepleegde strafbare feiten.
woorden van de vraag in problemen zou
nisstraf, tot vermindering daarvan en tot
komen kan ik alleen omschrijven als een
verwerping voor het overige; adv. mrs. B.P.
flauwe vraag. In reactie op die vraag heb ik
de Boer en D.N. de Jonge, beiden Amster-
een scenario geschetst, namelijk dat de
dam)
Inleiding:
afspraak ging om de betaling van mijn cliënt
ECLI:NL:HR:2014:2855
Verschoningsrecht getuige. Op de betrokkene
voor gepleegde strafbare feiten. Daarop zegt
is geschoten. In het onderzoek naar dit
de rechtbank dat dat nogal hypothetisch is.
Toepassing overzichtsarrest HR 1 juli 2014,
schietincident is de betrokkene als getuige
Dat is flauw, want daar vroeg de rechtbank
ECLI:NL:HR:2014:1496 inzake het oproepen
(Sv art. 219)
2574
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
1854
Rechtspraak
dan wel horen van daartoe door de verdedi-
het verzoek [betrokkene 1] als getuige te
2.6. Op de terechtzitting van 25 oktober 2012
ging opgegeven getuigen in gewone strafza-
horen een beslissing heeft gegeven, kan even-
is het onderzoek in hoger beroep voor onbe-
ken: verzuim hof om uitdrukkelijk te
wel in het midden blijven. Zowel in het geval
paalde tijd geschorst. De daarop gevolgde
beslissen over bij schriftuur gedaan getui-
dat in het proces-verbaal van de terechtzit-
terechtzittingen van 14 januari 2013 en 7
genverzoek kan, in aanmerking genomen
ting van 25 oktober 2012 moet worden gele-
maart 2013 hadden een pro-forma karakter
dat in de cassatieschriftuur een toelichting
zen dat het hof een (toewijzende) beslissing
en uiteindelijk is de zaak inhoudelijk behan-
ontbreekt waarom de verdediging tijdens
heeft genomen op het verzoek [betrokkene 1]
deld ter terechtzitting van 18 april 2013. Uit
de nadere terechtzittingen niet is opgeko-
als getuige te doen horen, als in het geval dat
de processen-verbaal van die drie terechtzit-
men tegen het uitblijven van een beslissing
het hof op de terechtzitting van 25 oktober
tingen blijkt niet dat door of namens de ver-
door het hof, wegens het ontbreken van
2012 niet op dat verzoek heeft beslist, geldt
dachte aan de orde is gesteld dat het hof op
enig in rechte te respecteren belang van de
het volgende.
25 oktober 2012 geen beslissing heeft gege-
verdachte bij cassatie niet tot cassatie lei-
2.5. Het arrest HR 1 juli 2014,
ven op het gedane verzoek [betrokkene 1] als
den (vergelijk art. 80a RO-jurisprudentie).
ECLI:NL:HR:2014:1496, houdt omtrent de
getuige te horen, en evenmin dat is verzocht
beoordeling van cassatieklachten over beslis-
die persoon (alsnog) op te roepen als getuige.
singen inzake verzoeken tot het oproepen en
Het moet daarom ervoor worden gehouden
horen van getuigen onder meer het volgende
dat dit een en ander achterwege is gebleven.
Inleiding:
in:
2.7. In aanmerking genomen dat in de cassa-
Namens de verdachte is op 2 februari 2012
‘2.73. In de cassatieprocedure gaat het niet
tieschriftuur een toelichting ontbreekt waar-
hoger beroep ingesteld. Op 6 februari 2012
meer om het al dan niet oproepen of horen
om de verdediging tijdens de nadere terecht-
heeft de toenmalige raadsman van de ver-
van getuigen maar uitsluitend om de toet-
zittingen niet is opgekomen tegen het
dachte op de voet van art. 410 lid 3 Sv bij
sing van de beslissingen van de feitenrechter
uitblijven van een beslissing door het hof als
appelschriftuur verzocht verschillende perso-
dienaangaande. In cassatie kan door de ver-
in het middel gesteld, kan in het licht van
nen te horen (deze zijn in die schriftuur aan-
dediging daarom alleen worden geklaagd
hetgeen in 2.5 is overwogen, niet blijken van
geduid zoals in de conclusie van de advocaat-
over (a) de beslissing van het hof tot het niet
enig in rechte te respecteren belang van de
generaal onder 5 sub (iii) is weergegeven). In
horen van een ter terechtzitting verschenen
verdachte bij cassatie. Het middel is daarom
een faxbericht van 10 oktober 2012 aan de
getuige en (b) de afwijzing door het hof van
tevergeefs voorgesteld.
advocaat-generaal bij het hof heeft de opvol-
een ter terechtzitting in hoger beroep
gende raadsman van de verdachte verzocht
gedaan verzoek tot het oproepen van een
in totaal vijftien personen, onder wie [betrok-
aldaar niet verschenen getuige. Voorts kan
kene 1], in die brief aangeduid met nummer
worden geklaagd over het verzuim van het
13, als getuigen te horen.
hof op zo een verzoek te beslissen. (...)
30 september 2014, nr. 13/02509
Het proces-verbaal van de terechtzitting in
2.74. Wat betreft de onder (a) en (b) genoem-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
hoger beroep van 25 oktober 2012 houdt
de beslissingen kan in cassatie niet over de
Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan)
omtrent de onderzoekswensen van verdachte
juistheid ervan worden geklaagd. De Hoge
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
beslissingen in over de verzoeken tot oproe-
Raad kan immers niet beoordelen of het hof
kende tot vernietiging en tot terugwijzing
ping van de verzochte getuigen maar bevat
een getuige terecht niet heeft opgeroepen of
dan wel verwijzing; adv. mr. M.L. Plas, Bun-
geen beslissing omtrent het verzoek ten aan-
gehoord. Wel kan in cassatie worden
nik)
zien van [betrokkene 1].
geklaagd over de maatstaf die het hof heeft
ECLI:NL:HR:2014:2856
Het middel klaagt dat het hof heeft ver-
toegepast en over de begrijpelijkheid van de
zuimd een beslissing te nemen op het ver-
beslissing.
Verzoek tot het benoemen van deskundige
zoek om [betrokkene 1] als getuige te horen.
2.75. In dit verband moet worden gewezen
voor nader onderzoek naar beeldherken-
op het in 2012 in werking getreden art. 80a
ningen van de verdachte: dit is een verzoek
Hoge Raad, onder meer:
RO en de betekenis van deze bepaling voor
in de zin van art. 328 Sv jo. art. 330 Sv om
2.3. In aanmerking genomen dat blijkens het
de reikwijdte van het onderzoek in cassatie
gebruik te maken van een in art. 316 Sv
hiervoor weergegeven proces-verbaal het hof
ten aanzien van de hiervoor bedoelde beslis-
omschreven bevoegdheid; daarop is het
het verzoek van de verdediging om de per-
singen. In art. 80a RO is bepaald dat het
noodzaakcriterium van toepassing. In casu
soon die in de brief van 10 oktober 2012 met
beroep in cassatie niet-ontvankelijk kan wor-
toereikende afwijzing van het deskundigen-
nummer 13 is aangeduid heeft toegewezen,
den verklaard op de grond dat de betrokkene
verzoek van de verdediging, die ter onder-
en dat proces-verbaal niet inhoudt dat het
klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij
bouwing daarvan onder meer erop wees dat
verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als
het cassatieberoep. Daarom mag in gevallen
het om interraciale herkenning ging.
getuige wordt afgewezen, is aannemelijk dat
waarin dat belang niet evident is, van de ver-
het hof heeft geoordeeld dat [betrokkene 1]
dediging in redelijkheid worden verlangd dat
(de in genoemde brief met nummer 13 aan-
zij in de cassatieschriftuur een toelichting
geduide persoon) als getuige moet worden
geeft met betrekking tot het belang bij haar
Inleiding:
gehoord, maar dat abusievelijk is verzuimd
klacht. Zo mag in het geval dat de zaak op
De raadsman heeft bij appelschriftuur van
hem te vermelden bij de opsomming van de
meerdere terechtzittingen is behandeld, van
31 oktober 2012 als bedoeld in art. 410 Sv
namen van de te horen personen. Aanneme-
de verdediging worden gevergd dat zij toe-
onder meer kenbaar gemaakt: ‘8. Appellant
lijk is voorts dat als gevolg van dat verzuim
licht waarom op een later gehouden terecht-
wenst, mede naar aanleiding van de overwe-
[betrokkene 1] niet is opgeroepen om door
zitting niet is geklaagd over een op een eer-
gingen van de Rechtbank met betrekking tot
de Raadsheer-Commissaris als getuige te
dere zitting begaan verzuim met betrekking
de in de zaken van verschillende medever-
worden gehoord.
tot een verzoek tot oproeping van getuigen.
dachten uitdrukkelijk gevoerde verweren en
2.4. Het antwoord op de vraag of het hof op
(...)’
verzoeken met betrekking tot (het onderzoek
(Sv art. 410; RO art. 80a)
1855
(Sv art. 328, 330)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2575
Rechtspraak
naar) de betrouwbaarheid van de herkennin-
ning van de zaak en moet de betrouwbaar-
motivering hof is toereikend nu in de bere-
gen van zowel appellant als verschillende
heid van de herkenningen getoetst worden.’
kening van het wederrechtelijk verkregen
medeverdachten, tevens een getuige-deskun-
Het hof overweegt hierover onder meer: ‘Het
voordeel gedurende de door het hof in aan-
dige op het gebied van foto-/beeldherken-
verzoek ziet op de betrouwbaarheid van de
merking genomen periode, besloten ligt dat
ning te doen horen. […] Een nadere keuze van
herkenning door politieambtenaren op grond
het hof ervan is uitgegaan dat de betrokke-
de te benoemen/horen deskundige zal te
van het beeldmateriaal. Dat beeldmateriaal
ne bij de aanvang van de onderzoeksperio-
gelegener tijd gemotiveerd worden gemaakt.’
maakt deel uit van het dossier. Of de herken-
de niet de beschikking had over legale ver-
De raadsman heeft in hoger beroep – bij pleit-
ningen betrouwbaar zijn is onder andere
mogensbestanddelen; voorts is hetgeen
nota – onder meer aangevoerd: ‘1. Ik ben en
afhankelijk van de kwaliteit van dat materiaal.
door en namens de betrokkene in verband
blijf van mening dat de beweerdelijke herken-
Daarover hebben de raadsman en de advo-
met het beginvermogen is aangevoerd door
ningen door enkele verbalisanten van mijn
caat-generaal zich kunnen uitlaten en kan het
het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk
cliënt, [verdachte], nader moeten worden
hof een oordeel geven. Wat een deskundige
aangemerkt als een onvoldoende betwis-
onderzocht. Ik heb dit in mijn appelschriftuur
daaraan kan toevoegen is onduidelijk. De
ting van het in het financieel onderzoek
van 31 oktober 2012 uitdrukkelijk verzocht en
betrouwbaarheid van de herkenningen dient
gekozen uitgangspunt omtrent het begin-
het is ook in het belang van de verdediging,
voorts mede aan de hand van de overige zich
vermogen. AG: anders.
zodat de zaak moet worden aangehouden en
in het dossier bevindende stukken beoordeeld
een deskundige moet worden benoemd. 2.
te worden. Dit is bij uitstek het werk van de
Meerdere raadslieden hebben in deze zaak
rechter. De raadsman en de advocaat-generaal
gewezen op de manco’s van beeldherkennin-
hebben zich daarover kunnen uitlaten en het
Inleiding:
gen, onder meer aan de orde in een uitspraak
hof acht zich voldoende voorgelicht en geïn-
Ontnemingsprocedure. De pleitnotities van
van de Rechtbank Amsterdam van 16 mei
formeerd om daarover een oordeel te kunnen
de raadsvrouwe houden in: ‘Bovendien is in
2012 (LJN BW9154). In casu is duidelijk dat
geven. Het verzoek tot het benoemen van een
het proces-verbaal van berekening van het
alle herkende verdachten van Marokkaanse
deskundige wordt afgewezen nu de noodzaak
wederrechtelijk verkregen voordeel geen vol-
afkomst zijn en dat alle verbalisanten die stel-
daartoe ontbreekt.’
ledige kasopstelling gemaakt. Er is geen vol-
len mijn cliënt op het beeldmateriaal te heb-
Het middel klaagt dat het hof bij de afwijzing
ledig onderzoek gedaan naar alle contante
ben herkend (zie ook pagina 5 van het vonnis)
van het verzoek tot het horen van een des-
geldstromen van cliënt. Zo zijn ontvangen
van Nederlandse afkomst zijn, op één verbali-
kundige een onjuiste maatstaf heeft toege-
verzekeringspremies door schade aan perso-
sant met een kennelijk Turkse achtergrond na.
past.
nenauto’s niet in de berekening betrokken. Er
In zo’n situatie treden gemakkelijk onder
(Sr art. 36e; Sv art. 359 lid 2, 511f)
is ook geen schatting gemaakt van het begin-
meer effecten als het overdrachtseffect en
Hoge Raad, onder meer:
vermogen van cliënt. Daardoor is het beeld
crossraciale herkenning op.
2.3. Het hof heeft het door de raadsman
van de kasstromen incompleet. De periode
De raadsman heeft in hoger beroep ook nog
gedane verzoek, niet onbegrijpelijk, opgevat
waarop de kasopstelling betrekking heeft,
aangevoerd: ‘Bij schriftuur van 31 oktober
als een verzoek tot het benoemen van een
komt niet overeen met de in het vonnis in de
2012 heb ik uitdrukkelijk twee onderzoeks-
deskundige voor nader onderzoek naar de
strafzaak bewezen verklaarde periodes. Een
wensen geponeerd. […] Op de tweede plaats
beeldherkenningen van de verdachte. Een
aantal van voorgenoemde elementen waren
zag het verzoek op het benoemen van een
dergelijk verzoek is een verzoek als bedoeld
voor het gerechtshof te Amsterdam in
deskundige, bij voorkeur Van Koppen, met
in art. 328 Sv in verbinding met art. 330 Sv
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN5784 aanleiding om
betrekking tot de beeldherkenningen die zijn
om gebruik te maken van een in art. 316 Sv
een concrete berekeningsmethode toe te pas-
gedaan. Mijn cliënt is ook beweerdelijk her-
omschreven bevoegdheid. Maatstaf voor de
sen. Dat betekent dat in de onderhavige zaak
kend door de verbalisanten bij wat een voor-
beslissing op een zodanig verzoek is of de
het wederrechtelijk verkregen voordeel dient
verkenning wordt genoemd. Samen met de
rechter de noodzaak van het verzochte is
te worden berekend door middel van een
simkaart is dat de hele kurk waarop de ver-
gebleken. Het hof heeft bij zijn beslissing tot
concrete berekeningsmethode, namelijk op
oordeling drijft. Er is noodzaak om de
afwijzing van dit verzoek de juiste maatstaf
transactiebasis. Dat houdt in dat de opbreng-
beweerdelijke herkenningen door de verbali-
toegepast. Die beslissing is voorts, gelet op
sten, verkregen door middel van de bewezen
santen nader te onderzoeken, omdat wij de
hetgeen ter toelichting op dat verzoek is aan-
verklaarde feiten, verminderd met de in rede-
herkenningen onbetrouwbaar achten. Op
gevoerd, toereikend gemotiveerd. Het middel
lijkheid gemaakte kosten, het wederrechtelijk
pagina 5 van het vonnis vergaloppeert de
faalt.
verkregen voordeel vormen.’
rechtbank zich. Ze zeggen dat het mijn cliënt is die op dat beeld te zien is. Maar de rechtbank heeft zelf nergens vastgesteld dat die
Het hof heeft niet op dit verweer gereageerd.
1856
persoon die op het camerabeeld te zien is,
De middelen bevatten onder meer de klacht dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontoereikend is gemoti-
zelfs maar lijkt op mijn cliënt. De rechtbank
30 september 2014, nr. 13/05966
veerd, mede in aanmerking genomen het-
is kennelijk van mening dat mijn cliënt op
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G.
geen daaromtrent door en namens de
die foto’s zichtbaar is. Ik verzoek op dit
Splinter-van Kan en Y. Buruma)
betrokkene is aangevoerd.
moment niet om de zaak te schorsen, maar
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,
ik doe dit verzoek in de voorwaardelijke
strekkende tot vernietiging en tot
Hoge Raad, onder meer:
vorm als het hof zou komen tot een bewe-
terugwijzing; adv. mr. M.L.M. van der Voet,
2.4. Het hof heeft het door de betrokkene
zenverklaring van het ene feit dat aan mijn
Amsterdam)
wederrechtelijk verkregen voordeel geschat
cliënt ten laste is gelegd. De herkenningen
ECLI:NL:HR:2014:2843
op basis van de zogenoemde methode van
van de verbalisanten zijn een redengevend
kasopstelling, waarbij uit de vergelijking van
bewijsmiddel. Als mijn voorwaardelijke ver-
Schatting wederrechtelijk verkregen voor-
de (contante) uitgaven met de legale (contan-
zoek wordt gehonoreerd, leidt dat tot herope-
deel volgens methode van kasopstelling:
te) ontvangsten wordt afgeleid tot welk
2576
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
Rechtspraak
bedrag de betrokkene onverklaarde inkom-
1857
het feit is begaan, de voor de betrokkene gunstigste bepalingen te worden toegepast.
sten heeft gekregen. In de toelichting bij de klacht is betoogd dat
30 september 2014, nr. 13/03538
2.5. Het na 1 juli 2011 geldende recht kan
het hof de schatting van het wederrechtelijk
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
niet als gunstiger voor de betrokkene worden
verkregen voordeel ontoereikend heeft gemo-
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan)
aangemerkt, aangezien naar het voorheen
tiveerd omdat in die berekening, althans in
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
geldende recht niet de in art. 36e Sr bedoelde
het daaraan ten grondslag gelegde ‘financieel
kende tot vernietiging en tot terugwijzing;
betalingsverplichting kan worden opgelegd
onderzoek’, geen schatting is gemaakt van het
adv. mr. N. van Schaik, Utrecht)
tot het volledige bedrag dat een betrokkene
beginvermogen van de betrokkene, terwijl
ECLI:NL:HR:2014:2858
en zijn mededader tezamen wederrechtelijk hebben verkregen zonder dat behoeft te wor-
door de verdediging gemotiveerd is aangevoerd dat het hof bij het berekenen van het
Hoofdelijk aansprakelijk bij ontneming van
den vastgesteld welk deel daarvan in het ver-
voor de gedane uitgaven beschikbare bedrag
wederrechtelijk verkregen voordeel: de op 1
mogen van de betrokkene is gevloeid. Het
tevens het beginvermogen van de betrokkene
juli 2011 in werking getreden wijziging van
Hof heeft, in aanmerking genomen dat in de
in ogenschouw had moeten nemen.
art. 36e lid 7 Sr houdt een wijziging in van
met deze ontnemingszaak samenhangende
2.5. Voor zover de klacht berust op de stelling
wetgeving ten aanzien van de toepasselijke
strafzaak is bewezenverklaard dat de betrok-
dat het hof heeft verzuimd het saldo van het
regels van sanctierecht. Het na 1 juli 2011
kene zich schuldig heeft gemaakt aan
vermogen vast te stellen waarover de betrok-
geldende recht kan voor betrokkene echter
gewoontewitwassen in de periode van 7
kene bij de aanvang van de onderzoeksperio-
niet als gunstiger in de zin van art. 1 lid 2
februari 2008 tot en met 9 februari 2012, in
de de beschikking had, faalt zij bij gebrek aan
Sr worden aangemerkt, aangezien naar het
deze zaak ten onrechte toepassing gegeven
feitelijke grondslag. In de berekening van het
voorheen geldende recht niet de in art. 36e
aan genoemde bepaling.
wederrechtelijk verkregen voordeel geduren-
Sr bedoelde betalingsverplichting kan wor-
2.6. Het middel slaagt.
de de door het hof in aanmerking genomen
den opgelegd tot het volledige bedrag dat
Volgt vernietiging en terugwijzing.
periode, ligt besloten dat het hof ervan is
een betrokkene en zijn mededader tezamen
uitgegaan dat de betrokkene bij de aanvang
wederrechtelijk hebben verkregen zonder
van de onderzoeksperiode niet de beschik-
dat behoeft te worden vastgesteld welk deel
king had over legale vermogensbestanddelen.
daarvan in het vermogen van de betrokke-
Voor zover de klacht inhoudt dat het hof
ne is gevloeid. In casu heeft het hof, in aan-
30 september 2014, nr. 12/03917
gelet op ‘het gevoerde verweer’ de schatting
merking genomen dat in de samenhangen-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G.
van het wederrechtelijk verkregen voordeel
de strafzaak is bewezenverklaard dat de
Splinter-van Kan, Y. Buruma)
ontoereikend heeft gemotiveerd, faalt zij
betrokkene zich schuldig heeft gemaakt
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,
eveneens. Hetgeen door en namens de
aan gewoontewitwassen, ten onrechte toe-
strekkende tot vernietiging wat betreft de
betrokkene in verband met het beginvermo-
passing gegeven aan genoemde bepaling.
hoogte van het bedrag waarop het weder-
gen is aangevoerd is door het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk aangemerkt als een
1858
rechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld (Sr art. 1 en 36e)
onvoldoende betwisting van het in het finan-
en de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van dit voor-
cieel onderzoek gekozen uitgangspunt
Inleiding:
deel en tot verwerping voor het overige;
omtrent het beginvermogen.
Ontnemingsprocedure. Het middel klaagt dat
adv. mr. M.A.C. de Bruijn, Amsterdam)
Volgt verwerping van het beroep.
het hof ten onrechte heeft bepaald dat de
ECLI:NL:HR:2014:2847
betrokkene hoofdelijk aansprakelijk is voor
A-G Bleichrodt, onder meer:
de gezamenlijke betalingsverplichting ter
Correctie op in verkorte arrest opgenomen
15. Hetgeen door en namens de betrokkene
ontneming van het wederrechtelijk verkre-
schatting wederrechtelijk verkregen voor-
is aangevoerd kan, in onderlinge samenhang
gen voordeel.
deel en opgelegde betalingsverplichting in
bezien, naar mijn mening bezwaarlijk anders
Art. 36e lid 7 Sr is bij de op 1 juli 2011 in wer-
de aanvulling in de zin van art. 365a Sv: het
worden verstaan dan als een voldoende
king getreden Wet van 31 maart 2011, Stb.
stond het hof niet vrij de genomen beslis-
gemotiveerde betwisting van een gevolgtrek-
2011, 171 als volgt komen te luiden: ‘Bij het
singen bij aanvulling van het arrest te wij-
king uit de financiële rapportage ten aanzien
vaststellen van het bedrag van het weder-
zigen. De Hoge Raad doet de zaak zelf af.
van het op nul stellen van het beginsaldo
rechtelijk verkregen voordeel op grond van
omdat het beginsaldo per 1 januari 2002 niet
het eerste en tweede lid ter zake van strafba-
bekend zou zijn. Het hof heeft niet gemoti-
re feiten die door twee of meer personen zijn
veerd op grond waarvan hij, ondanks hetgeen
gepleegd, kan de rechter bepalen dat deze
Inleiding:
door en namens de betrokkene daartegen is
hoofdelijk dan wel voor een door hem te
Ontnemingsprocedure. Het middel bevat de
aangevoerd, de gevolgtrekking in de financië-
bepalen deel aansprakelijk zijn voor de geza-
klacht dat het bedrag waarop het wederrech-
le rapportage ten aanzien van het op nul stel-
menlijke betalingsverplichting.’
telijk verkregen voordeel is bepaald niet kan
len van het beginsaldo wegens gebrek aan
(Sr art. 36e; Sv art. 365a)
worden ontleend aan de gebezigde bewijs-
informatie kennelijk aanvaardt. Daarmee is
Hoge Raad, onder meer:
middelen en dat de aanvulling op het arrest
de uitspraak in zoverre niet naar de eis der
2.4. Art. 36e, zevende lid, Sr houdt een wijzi-
als bedoeld in art. 365a Sv jo. art. 415 Sv een
wet met redenen omkleed.
ging van wetgeving in ten aanzien van de
ontoelaatbare correctie bevat van het in het
toepasselijke regels van sanctierecht (verge-
verkorte arrest vastgestelde wederrechtelijk
lijk HR 18 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:653).
verkregen voordeel en de in dit arrest aan de
In zo een geval dient door de rechter op
betrokkene opgelegde betalingsverplichting.
grond van art. 1, tweede lid, Sr bij verande-
Het verkorte arrest houdt onder meer het
ring van wetgeving na het tijdstip waarop
volgende in: ‘Schatting van het wederrechte-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2577
Rechtspraak
lijk verkregen voordeel[.] Zaak 34 [...] Derhal-
beslissingen bij aanvulling van het arrest te
per veroordeelde wordt aangegeven welke
ve zal hof het door middel van, of uit baten
wijzigen (vergelijk HR 23 januari 2001,
verklaringen en/of andere bewijsmiddelen
van het onderhavige feit wederrechtelijk ver-
ECLI:NL:HR:2001:ZD2267, NJ 2001/182). Het
uit het strafdossier aan de berekening van
kregen voordeel op € 831,26, zijnde de som
middel is terecht voorgesteld.
het wederrechtelijk verkregen voordeel ten
van € 355,99 (camera) en € 475,27 (overige
Dit moet tot cassatie leiden, maar de Hoge
grondslag liggen.
goederen), vaststellen. […] Aldus bezien komt
Raad zal zelf de zaak afdoen. Nu sprake is
Het middel klaagt over het oordeel van het
het hof tot de volgende berekening van het
van een kennelijke misslag in de schatting
hof dat in een ontnemingszaak als de onder-
wederrechtelijk verkregen voordeel: […] Feit 7
van het bedrag van het door de betrokkene
havige, waarin de redelijke termijn is over-
primair (zaak 34)[.] Aankopen met gestolen
wederrechtelijk verkregen voordeel, zal de
schreden, de enkele constatering van die
creditcard € 1781,79[.] Door de veroordeelde
Hoge Raad het geschatte bedrag en de aan de
overschrijding het passende rechtsgevolg is
wederrechtelijk verkregen voordeel[:]
betrokkene opgelegde betalingsverplichting
van die overschrijding.
(€ 355,99=camera) € 355,99[;] (€ 1425,80/3
van 90% van dit bedrag, verbeteren.
veroordeelden) € 475,27 € 831,26 […] Totaal
Na correctie van de misslag leidt de totaaltel-
Hoge Raad, onder meer:
door de veroordeelde wederrechtelijk verkre-
ling tot een schatting van het wederrechte-
2.2. Op de gronden die zijn vermeld in HR 17
gen voordeel[:] € 8690,77[.] Het hof acht,
lijk verkregen voordeel tot een bedrag van
juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ
resumerend, aannemelijk dat de veroordeel-
€ 8572 en bedraagt de aan de betrokkene
2008/358 en waarnaar is verwezen in HR 11
de wederrechtelijk verkregen voordeel heeft
opgelegde verplichting tot betaling aan de
februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:296, NJ
genoten door middel van of uit baten van de
Staat ter ontneming van dit voordeel een
2014/135 is het middel terecht voorgesteld.
strafbare feiten waarvoor hij bij vonnis van
bedrag van € 7715.
2.3. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatig-
14 november 2005 is veroordeeld en wel ten bedrage van afgerond € 8690.[.] […] Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en
heidsredenen zelf afdoen. In cassatie wordt
1859
doet opnieuw recht. Stelt het bedrag waarop
ervan uitgegaan dat de termijn van berechting als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden. Dit moet lei-
het door de veroordeelde wederrechtelijk ver-
30 september 2014, nr. 13/04447
den tot vermindering van de aan de betrok-
kregen voordeel wordt geschat vast op een
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den
kene opgelegde betalingsverplichting van
bedrag van € 8690 (achtduizend zeshonderd
Brink)
€ 86 100. De Hoge Raad zal die betalingsver-
en negentig euro). Legt de veroordeelde de
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,
plichting, overeenkomstig het in HR 17 juni
verplichting op tot betaling aan de Staat ter
strekkende tot vernietiging wat betreft de
2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358
ontneming van het wederrechtelijk verkre-
hoogte van de betalingsverplichting, tot
weergegeven uitgangspunt dat de verminde-
gen voordeel van een bedrag van € 7800
vermindering daarvan en tot verwerping
ring van de betalingsverplichting wegens
(zevenduizend en achthonderd euro).’
voor het overige; adv. mr. H.K. ter Brake,
overschrijding van de redelijke termijn in
’s Hofs aanvulling op zijn arrest als bedoeld
Hoorn)
ontnemingszaken in beginsel niet meer
in art. 365a Sv jo. art. 415 Sv houdt onder
ECLI:NL:HR:2014:2849
bedraagt dan € 5000 verminderen met
meer het volgende in: ‘De bewijsmiddelen
€ 5000.
[…]. Nadere overwegingen […] Het hof merkt
Schending redelijke termijn in ontnemings-
Volgt vernietiging van de bestreden uit-
voorts het volgende op. Het hof heeft in het
procedure: in casu kan niet worden vol-
spraak wat betreft de hoogte van de opgeleg-
verkorte arrest het wederrechtelijk verkregen
staan met het oordeel dat de enkele consta-
de betalingsverplichting ter ontneming van
voordeel uit zaaksfeit 34 berekend op het
tering van die overschrijding het passende
het wederrechtelijk verkregen voordeel; de
aankoopbedrag van een camera, te weten
rechtsgevolg is voor die overschrijding;
Hoge Raad vermindert het te betalen bedrag
€ 355,99, vermeerderd met een derde van het
Hoge Raad vermindert het te betalen
in die zin dat de hoogte daarvan € 81 100
bedrag van € 1425,80 alsof dit de opgetelde
bedrag.
bedraagt, en verwerpt het beroep voor het
waarde van de overige gekochte goederen zou zijn. Abusievelijk is echter in het bedrag
overige. (EVRM art. 6)
A-G Bleichrodt, onder meer:
van € 1425,80 eveneens het aankoopbedrag van voorbedoelde camera opgenomen. Het
Inleiding:
9. In de overwegingen van het hof ligt als zijn
voordeel uit dit zaaksfeit had geschat moe-
Ontnemingsprocedure. Uit de stukken van
oordeel besloten dat in ontnemingszaken in
ten worden op: € 355,99 (camera) € 355,99[;]
het geding kan het volgende worden afgeleid.
geval van overschrijdingen van de redelijke
€ 1069,81 (overige goederen)/3 veroordeel-
De ontnemingsvordering dateert van 10
termijn in de regel kan worden volstaan met
den € 356,60[;] Totaal € 712,59[.] Het totale
november 2005. De rechtbank heeft bij von-
de enkele constatering van de overschrijding.
door de veroordeelde wederrechtelijk verkre-
nis van 2 februari 2007 op de vordering
Dat uitgangspunt vormt een omkering van
gen voordeel had, gelet op voorstaande,
beslist. Tegen dit vonnis is namens de
het uitgangspunt dat in de rechtspraak van
geschat moeten worden op € 8572,10.’
betrokkene op 15 februari 2007 hoger beroep
de Hoge Raad is ontwikkeld, te weten dat
ingesteld. Vervolgens heeft het tot 9 septem-
overschrijding van de redelijke termijn in
Hoge Raad, onder meer:
ber 2013, ongeveer zes jaar en zeven maan-
ontnemingszaken in de regel wordt gecom-
2.4. De hiervoor weergegeven aanvulling op
den later, geduurd tot het hof arrest wees. Ter
penseerd door de vermindering van het
het arrest strekt onder meer tot wijziging
terechtzitting van 30 maart 2012 had de
bedrag dat bij wege van ontnemingsmaatre-
van de bij het verkorte arrest van het hof
voorzitter van het hof geconstateerd dat het
gel zou zijn opgelegd indien de redelijke ter-
gegeven beslissingen omtrent het bedrag
op dat moment beschikbare ontnemingsdos-
mijn niet zou zijn overschreden.3 Het hof
waarop het door de betrokkene wederrechte-
sier niet toereikend was om de inhoudelijke
heeft aldus blijk gegeven van een onjuiste
lijk verkregen voordeel is geschat en de ter
behandeling aan te vangen en heeft hij het
rechtsopvatting. Het middel klaagt daarover
ontneming daarvan opgelegde betalingsver-
openbaar ministerie in de gelegenheid
terecht. Daarbij zou ik het kunnen laten. Nu
plichting. Het stond het hof niet vrij deze
gesteld een overzicht over te leggen waarin
het hof zijn oordeel evenwel uitvoeriger
2578
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
Rechtspraak
heeft gemotiveerd, zal ik de argumentatie
ment by the offender”. Die mogelijkheid is
14. Het komt mij in dit verband niet zinvol
van het hof, die ertoe strekt een andere koers
volgens het EHRM een relevante factor ten-
voor de “lijdensdruk” van de verdachte die in
te varen dan de vaste rechtspraak, kort nader
einde te bepalen of een sanctie als een
het kader van de strafzaak wordt geconfron-
bespreken.4
‘penalty’ kan worden aangemerkt.8 Aan die
teerd met de dreiging van bestraffing af te
10. Het hof overweegt dat de ontnemingspro-
mogelijkheid heeft de wetswijziging van
zetten tegen die van de betrokkene die in de
cedure een ander karakter heeft dan de
2003, die vooral uit de praktische behoefte
ontnemingsprocedure te lang op een uit-
hoofdzaak, met een eigen regime, waarbij het
aan een zo effectief mogelijk drukmiddel is
spraak moet wachten. In beide gevallen is
hof er nog op wijst dat de ontnemingsproce-
voortgekomen,9 niets afgedaan. In beide
het belang te voorkomen dat de betrokkene
dure sinds 1 september 2003 geen vervan-
gevallen opent de oplegging van een ontne-
langer dan redelijk is onder de dreiging van
gende hechtenis meer kent. De “lijdensdruk”
mingsmaatregel de weg naar een vorm van
een (verdere) strafvervolging zou moeten
van de betrokkene zou van een geheel ande-
vrijheidsbeneming met punitieve trekken in
leven aan de orde. Voor de ontnemingsproce-
re orde zijn dan van de verdachte die wacht
geval betaling (en verhaal) uitblijft. Daarbij
dure kan overschrijding van de redelijke ter-
op de op te leggen straf, omdat de betrokke-
komt dat ook de lijfsdwang als zodanig kan
mijn gevolgen hebben voor de mate waarin
ne al weet welk wederrechtelijk verkregen
gelden als een ‘penalty’ in de zin van art. 7,
de betrokkene verklaringen kan bieden en
voordeel hij heeft genoten.
eerste lid, EVRM.10
bewijsstukken kan overleggen voor concrete
11. De door het hof genoemde omstandighe-
13. Ik deel evenmin het standpunt van het
inkomsten en uitgaven. In ontnemingszaken
den laten onverlet dat het belang te voorko-
hof dat matiging van de betalingsverplich-
zijn bovendien niet zelden grote bedragen
men dat de betrokkene langer dan redelijk is
ting zou indruisen tegen het karakter van de
aan de orde. Daarbij komt dat op de achter-
onder de dreiging van een (verdere) strafver-
ontnemingsmaatregel. In dit verband kan
grond sprake is van de dreiging van lijfs-
volging zou moeten leven, dat in art. 6, eerste
worden gewezen op het arrest van de Hoge
dwang als vorm van vrijheidsbeneming. De
lid, EVRM bescherming vindt, onverminderd
Raad 11 februari 2014 en op het gedeelte van
door het hof kennelijk veronderstelde voor-
voor ontnemingszaken geldt. Zoals het hof
de conclusie waarnaar de Hoge Raad in dit
spelbaarheid van de uitkomst van de proce-
terecht overweegt, strekt art. 6, eerste lid,
arrest verwees. Daaraan voeg ik het volgende
dure kan worden betwijfeld, alleen al omdat
EVRM zich tevens uit tot de ontnemingspro-
toe. De ontnemingsmaatregel heeft als
de rechter de nodige vrijheid toekomt bij de
cedure als onderdeel van de ‘criminal char-
‘penalty’ een van andere maatregelen, zoals
vaststelling van het voordeel en bij het bepa-
ge’.5 De wijziging van vervangende hechtenis
de schadevergoedingsmaatregel en de terbe-
len van de uiteindelijke betalingsverplich-
in lijfsdwang maakt dit – dus ook volgens het
schikkingstelling, te onderscheiden karakter.
ting. Daarbij merk ik nog op dat het hof ten
hof - niet anders. Daartoe is van belang de
De terbeschikkingstelling met dwangverple-
aanzien van de “lijdensdruk” heeft volstaan
omstandigheid dat de oplegging van de ont-
ging leent zich reeds niet voor vermindering
met een algemene inschatting en zich niet
nemingsmaatregel slechts mogelijk is na een
wegens overschrijding van de redelijke ter-
uitgelaten over de gevolgen van de ernstige
veroordeling wegens een strafbaar feit, ter-
mijn, omdat de duur daarvan niet vooraf is
vertraging van de ontnemingsprocedure voor
wijl de procedure en de oplegging ervan zijn
bepaald.11 Vermindering van de betalingsver-
de betrokkene in de onderhavige zaak. Daar-
ingebed in de Wetboeken van Strafrecht en
plichting in geval van oplegging van de scha-
over is namens de betrokkene wel het nodige
Strafvordering.6 Die omstandigheid is ook
devergoedingsmaatregel zou het slachtoffer
aangevoerd. In het kader van het laatste
het vertrekpunt bij het bepalen of de op te
benadelen. Deze aspecten zijn bij de ontne-
woord is een stuk overgelegd waarin de
leggen sanctie kan worden aangemerkt als
mingsmaatregel niet aan de orde. Hoewel
betrokkene aangeeft dat zij door de ontne-
een ‘penalty’ / ‘peine’ in de zin van art. 7
ook de ontneming van wederrechtelijk ver-
mingszaak “psychisch in elkaar gestort” is,
EVRM. De maatregel van voordeelsontne-
kregen voordeel een maatregel betreft, ligt
waarvoor zij onder behandeling is geweest.
ming kan, hoewel deze naar nationaal recht
vermindering van de hoogte ervan in lijn
15. Het hof heeft voorts overwogen dat de
als een maatregel en niet als straf is aange-
met de vermindering van andere ‘penalties’,
vermindering van de betalingsverplichting
merkt, als zodanige ‘penalty’ worden aange-
zoals de gevangenisstraf. Voor al deze ‘penal-
geen effectieve sanctie betreft en het instel-
duid.7 Vermindering van de betalingsver-
ties’ geldt dat vermindering van de sanctie in
len van rechtsmiddelen in de hand werkt. Los
plichting kan aldus, evenals in hoofdzaken
verband met de overschrijding van de redelij-
van de vraag of deze veronderstelling juist is,
vermindering van de op te leggen straf, een
ke termijn in zekere zin ten koste gaat van
zie ik niet in waarom de ontnemingsmaatre-
adequaat middel zijn ter compensatie van
het daarmee beoogde doel. Ook bij korting
gel in dit verband een ten opzichte van straf-
een overschrijding van de redelijke termijn.
van een gevangenisstraf op deze grond res-
fen afwijkende positie zou innemen. In de
12. De wijziging van de regeling van de ver-
teert een lagere straf dan de rechter oor-
mogelijkheid dat de betalingsverplichting
vangende hechtenis in die van lijfsdwang bij
spronkelijk passend achtte. Dat is de prijs die
wordt verminderd, zou een prikkel gevonden
Wet van 8 mei 2003, Stb. 2003 doet aan het
betaald wordt voor de schending van de
kunnen worden de zaak ook in hoger beroep
voorafgaande niet af. In het arrest van 20
redelijke termijn. Daarin verschilt de ontne-
binnen een redelijke termijn te behandelen.
december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9449, NJ
ming niet wezenlijk van andere sancties die
In de onderhavige zaak is de redelijke ter-
2012, 237, m.nt. Mevis, heeft de Hoge Raad
op deze grond in aanmerking komen voor
mijn in hoger beroep evenwel zeer fors over-
overwogen dat de maatregel van ontneming
matiging. Daarbij komt dat de wettelijke
schreden. Dan is vermindering van de beta-
van wederrechtelijk verkregen voordeel op
regeling in beginsel de mogelijkheid biedt bij
lingsverplichting het uitgangspunt. Dat
zichzelf beschouwd is aan te merken als een
de vaststelling van het te ontnemen bedrag
uitgangspunt laat onverlet dat in bijzondere
‘penalty’ in de zin van art. 7, eerste lid, EVRM.
rekening te houden met eventueel vervolg-
gevallen, gelet op de specifieke omstandighe-
Dat arrest werd gewezen in het kader van de
profijt. Als een aanvullend financieel rapport
den van het geval, kan worden volstaan met
huidige regeling van de lijfsdwang. De in dit
waarin dat vervolgprofijt wordt vastgesteld
constatering dat de redelijke termijn is over-
arrest gekozen benadering ligt naar mijn
achterwege blijft, kan daarin geen argument
schreden.12 Het hof heeft de uitzondering
mening in de rede, omdat ook onder het hui-
worden gevonden matiging van de betalings-
evenwel tot uitgangspunt gemaakt en daar-
dige regime onverkort sprake is van “the pos-
verplichting wegens overschrijding van de
mee is zijn oordeel is strijd met vaste recht-
sibility of imprisonment in default of pay-
redelijke termijn achterwege te laten.
spraak. Ik zie geen goede grond deze vaste
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2579
Rechtspraak
rechtspraak te verlaten.
Inleiding:
1861
Ontnemingsprocedure. Uit de stukken van 3. Zie in het bijzonder HR 9 januari 2001,
het geding kan het volgende worden afgeleid.
7 oktober 2014, nr. 13/03770
ECLI:NL:HR:2001:AA9372, NJ 2001, 307, m.nt. De Hullu en
De ontnemingsvordering dateert van 10
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008, 358,
november 2005. De rechtbank heeft bij von-
Lohman, Y. Buruma)
m.nt. Mevis.
nis van 2 februari 2007 op de vordering
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
4. Terzijde merk ik nog op dat zich de ongebruikelijke situatie
beslist. Tegen dit vonnis is namens de
Spronken, strekkende tot vernietiging en
voordoet dat de voorzitter van de kamer van het hof die de
betrokkene op 13 februari 2007 hoger beroep
tot terugwijzing dan wel verwijzing;
arresten in de onderhavige, samenhangende zaken wees,
ingesteld. Vervolgens heeft het tot 9 septem-
adv. mr. H.W.F. Klarenaar, Dordrecht)
alsook het arrest van het hof dat bij het genoemde arrest van
ber 2013, ongeveer zes jaar en zeven maan-
ECLI:NL:HR:2014:2919
de Hoge Raad van 11 februari 2014 is vernietigd, in het
den later, geduurd tot het hof arrest wees. Ter
Nederlands Juristenblad (op persoonlijke titel) een pleidooi
terechtzitting van 30 maart 2012 had de
Bestanddeel ‘werkzaam in de rechtmatige
heeft gehouden voor de lijn die het hof in deze zaken koos.
voorzitter van het hof geconstateerd dat het
uitoefening van zijn bediening’ art. 180 Sr:
De publicaties vonden zowel voorafgaand als na het arrest
op dat moment beschikbare ontnemingsdos-
bij de beoordeling of zich omstandigheden
van de Hoge Raad van 11 februari 2014 plaats. Vgl. L. Nuis,
sier niet toereikend was om de inhoudelijke
voordoen die tot het oordeel leiden dat de
Wast ook de Hoge Raad (ambtshalve) wit?, NJB 2014/200
behandeling aan te vangen en heeft hij het
uitoefening van de bediening niet rechtma-
en het naschrift in NJB 2014/1019.
openbaar ministerie in de gelegenheid
tig is, kan de strafrechter de noodzaak en
5. Zie reeds HR 5 december 1995,
gesteld een overzicht over te leggen waarin
proportionaliteit van het desbetreffende
ECLI:NL:HR:1995:ZD0312, NJ 1996, 411.
per veroordeelde wordt aangegeven welke
overheidsoptreden betrekken. In casu niet
6. Zie in dit verband ook EHRM 5 juli 2001, appl. nr.
verklaringen en/of andere bewijsmiddelen
onbegrijpelijk oordeel dat de verbalisant de
41087/98, ECHR 2001-VII (Philips tegen United Kingdom).
uit het strafdossier aan de berekening van
beslissing om de verdachte ten behoeve van
Zie ook EHRM 5 juli 2007, appl.nr. 69917/01 (Saccoccia
het wederrechtelijk verkregen voordeel ten
het vervoer te boeien in de gegeven
tegen Oostenrijk).
grondslag liggen.
omstandigheden in redelijkheid heeft kun-
7. Zie reeds EHRM 9 februari 1995 (Welch tegen het Ver-
Het middel klaagt over het oordeel van het
nen nemen. De enkele omstandigheid dat
enigd Koninkrijk), NJ 1995, 606. Zie ook HR 20 december
hof dat in een ontnemingszaak als de onder-
de Nationale ombudsman in een volgens de
2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9449, NJ 2012 en de conclusie
havige, waarin de redelijke termijn is over-
verdediging ‘vergelijkbare zaak’ tot de con-
van mijn ambtgenoot Aben voorafgaand aan HR 11 juni
schreden, de enkele constatering van die
clusie is gekomen dat in die bewuste zaak
2013, ECLI:NL:HR:2013:BU2056, NJ 2013, 547.
overschrijding het passende rechtsgevolg is
het aanleggen van de handboeien niet
8. Aldus EHRM 9 februari 1995 (Welch tegen het Verenigd
van die overschrijding.
behoorlijk was, maakt dit niet anders.
ECLI:NL:HR:2011:BP9449, NJ 2012, 237, m.nt. Mevis.
Hoge Raad, onder meer:
(Sr art. 180; Ambtsinstructie voor de politie,
9. Kamerstukken II 2001/02, 28 079, nr. 3, p. 9 en
2.2. Op de gronden die zijn vermeld in HR 17
de Koninklijke marechaussee en de buitenge-
Kamerstukken II 2001/02, 28 079, nr. 6, p. 11.
juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ
woon opsporingsambtenaar art. 22)
10. HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9449,
2008/358 en waarnaar is verwezen in HR 11
NJ 2012, 237, m.nt. Mevis.
februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:296, NJ
Inleiding:
2014/135 is het middel terecht voorgesteld.
Verdachte is veroordeeld wegens ‘wederspan-
2.3. De gegrondheid van het middel leidt
nigheid’, art. 180 Sr. De zaak draait om de
nochtans niet tot cassatie. De Hoge Raad
vraag of de opsporingsambtenaren in de
neemt daartoe in aanmerking dat de bestre-
rechtmatige uitoefening van hun bediening
30 september 2014, nr. 13/04599
den uitspraak op tegenspraak is gewezen
waren toen zij de verdachte wilden boeien
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den
doch het proces-verbaal van de terechtzitting
om in de politieauto mee te nemen naar het
Brink)
in hoger beroep niet inhoudt dat aldaar door
politiebureau.
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,
of namens de betrokkene is geklaagd over de
Volgens het hof waren de betreffende politie-
strekkende tot verwerping; adv. mr. P.H.L.M.
overschrijding van de redelijke termijn als
ambtenaren in de rechtmatige uitoefening
Souren, Amsterdam)
gevolg van het tijdsverloop vóór die terechtzit-
van hun bediening.
ECLI:NL:HR:2014:2850
ting, zodat in cassatie ervan moet worden uit-
Het tweede en het derde middel klagen in de
gegaan dat zo een verweer niet is gevoerd en
kern genomen dat het hof ten onrechte,
Schending redelijke termijn in ontnemings-
bijgevolg moet worden aangenomen dat de
althans ontoereikend gemotiveerd heeft
procedure: in casu kan niet worden vol-
betrokkene niet langer dan redelijk is onder
geoordeeld dat sprake is van een opsporings-
staan met het oordeel dat de enkele consta-
de dreiging van een (verdere) strafvervolging
ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoe-
tering van die overschrijding het passende
heeft geleefd en van een inbreuk op art. 6,
fening van zijn bediening. Ter toelichting op
rechtsgevolg is voor die overschrijding; de
eerste lid, EVRM geen sprake is (vergelijk HR
de middelen wordt aangevoerd dat de verbali-
gegrondheid van het middel leidt echter
17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ
santen, gelet op de criteria die ingevolge art.
niet tot cassatie nu de bestreden uitspraak
2008/358, r.o. 3.9).
22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de
op tegenspraak is gewezen maar in hoger
Volgt verwerping van het beroep.
Koninklijke marechaussee en de buitenge-
Koninkrijk), NJ 1995, 606 en HR 20 december 2011,
1860
beroep niet door of namens de betrokkene
woon opsporingsambtenaar (Besluit van 8
is geklaagd over de overschrijding van de
april 1994, Stb. 1994, 275; hierna: de Ambtsin-
redelijke termijn als gevolg van het tijds-
structie) gelden voor het aanleggen van hand-
verloop vóór die terechtzitting.
boeien, niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening werkzaam waren. De Hoge
(EVRM art. 6)
2580
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
Raad bespreekt de middelen gezamenlijk.
Rechtspraak
Hoge Raad, onder meer:
gen’, tot de conclusie is gekomen dat in die
hele account verwijderd. Dat was voordat
3.5. Het hof heeft het volgende vastgesteld.
bewuste zaak het aanleggen van de hand-
iemand aangifte deed. Ik heb een brief
De verdachte werd als bestuurder van een
boeien niet behoorlijk was omdat ‘geen con-
gestuurd aan Wilders waarin ik mijn excuses
auto op de rijksweg A-16 door de verbalisan-
crete feiten of omstandigheden zijn aange-
heb aangeboden. Ik wilde hem niet zelf
ten tot stoppen gebracht en vervolgens aan-
toond die het aanleggen van de handboeien
bedreigen, dan had ik dat wel persoonlijk
gehouden omdat hij zich niet kon identifice-
bij (...) op zich zouden kunnen rechtvaardi-
gedaan. Ik heb dat bericht op Twitter gezet
ren. Bij de daarop volgende veiligheidsfouil-
gen’, noopte het hof niet zijn - andersoortige -
als reactie op een standpunt van Wilders. Ik
lering werden in zijn kleding potentiële
oordeel betreffende de rechtmatigheid van
vond dat over de grens. Ik heb mijn bericht
steekwapens, een schaar en een schroeven-
dat gedrag nader te motiveren.
verwijderd voordat Wilders aangifte deed. Als
draaier, aangetroffen. De verbalisanten wens-
3.7. De middelen falen.
ik van tevoren had geweten welke gevolgen het had gehad, dan had ik dat bericht niet
ten de verdachte in verband met zijn en hun veiligheid in handboeien per dienstauto - een ‹compacte politieauto› - te vervoeren
1862
geplaatst. Het was niet de bedoeling om zoveel aandacht te trekken. Destijds waren veel minder mensen actief op Twitter. Ik
naar het dichtstbijzijnde politiebureau. In reactie op mededelingen dat hij geboeid zou
7 oktober 2014, nr. 13/01771
weet niet precies hoeveel volgers ik had, mis-
worden vertoonde de verdachte, die Portu-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
schien rond de 100.’
gees spreekt en met wie de communicatie
Lohman, Y. Buruma)
Het hof heeft ten aanzien van de bewezen-
wegens de taalbarrière lastig was, recalcitrant
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
verklaring onder meer overwogen: ‘Verdachte
gedrag en verzette hij zich tegen het daad-
kende tot vernietiging en tot terugwijzing
heeft erkend een bericht met de tenlastege-
werkelijk aanleggen van de handboeien door
dan wel verwijzing; adv. mr. A.M.P.M.
legde inhoud dat betrekking had op Geert
de betrokken politieambtenaar.
Adank, Utrecht)
Wilders, op de internetsite www.twitter.com
Het hof heeft, niet onbegrijpelijk, geoordeeld
ECLI:NL:HR:2014:2916
geplaatst te hebben. Daarmee heeft zij op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard
dat de verbalisant, die redelijkerwijs ermee rekening kon en moest houden dat het ver-
Bestanddeel bedreiging ‘met enig misdrijf
dat Wilders dit bericht zou lezen. Het bericht
voer van de verdachte mogelijk gevaar zou
tegen het leven gericht’ art. 285 Sr: voor een
heeft Wilders bovendien daadwerkelijk
opleveren voor de inzittenden van de politie-
bewezenverklaring van bedreiging is onder
bereikt en wel op 17 februari 2011. Wilders
auto, de beslissing om de verdachte ten
meer vereist dat het opzet van de verdachte
deed hiervan een aantal dagen later, op 21
behoeve van het vervoer te boeien in de
erop is gericht dat de bedreigde daadwerke-
februari 2011, aangifte op welke dag verdach-
gegeven omstandigheden in redelijkheid
lijk op de hoogte geraakt van de bedreiging.
te het bericht overigens heeft verwijderd van
heeft kunnen nemen.
In casu onbegrijpelijke bewijsmotivering
de internetsite www.twitter.com en haar
Door op grond van het voorgaande te oorde-
van voorwaarde opzet opdat Wilders op de
account heeft beëindigd. Met de politierech-
len dat de politieambtenaar werkzaam was
hoogte zou geraken van de als bedreigend
ter is het hof van oordeel dat de bedreigende
in de rechtmatige uitoefening van de bedie-
aangemerkte inhoud van de tweet, erop
tekst van dien aard is en onder zulke omstan-
ning, geeft het oordeel van het hof niet blijk
gelet dat de verdachte Wilders niet wilde
digheden is geuit dat bij Wilders de redelijke
van een onjuiste opvatting omtrent dat in
bedreigen en dat zij niet wist of beoogde
vrees kon ontstaan dat hij het leven zou ver-
art. 180 Sr voorkomende begrip en is zijn
dat Wilders het twitterbericht zou lezen.
liezen. Daarbij acht het hof tevens van belang de context en het huidige politieke klimaat,
oordeel niet onbegrijpelijk en is het toereikend gemotiveerd.
(Sr art. 285)
waaronder het algemeen bekende feit dat Wilders constant wordt beveiligd. Het hof
3.6. Opmerking verdient het volgende. Bij het antwoord op de vraag of de ambtenaar werk-
Inleiding:
verwerpt derhalve de verweren.’
zaam is in de rechtmatige uitoefening van de
Bedreiging van Geert Wilders. Verdachte is
Het middel klaagt onder meer over het oor-
bediening heeft als uitgangspunt te gelden
veroordeeld wegens – kort gezegd – bedrei-
deel van het hof dat bij de verdachte sprake
dat de politieambtenaar die uitvoeringshan-
ging met enig misdrijf tegen het leven
is geweest van opzet op bedreiging.
delingen verricht in het kader van de aan-
gericht, art. 285 Sr. Bewezenverklaard is dat
houding van een verdachte werkzaam is in
‘zij in de periode van 9 februari 2011 tot en
Hoge Raad, onder meer:
de rechtmatige uitoefening van zijn bedie-
met 21 februari 2011 te Utrecht, G. Wilders
2.3. Voor een bewezenverklaring van bedrei-
ning als bedoeld in art. 180 Sr (vergelijk HR
(lid Tweede Kamer) heeft bedreigd met enig
ging is onder meer vereist dat het opzet van
29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ2808).
misdrijf tegen het leven gericht, immers
de verdachte erop is gericht dat de bedreigde
Bij de beoordeling of zich omstandigheden
heeft verdachte opzettelijk dreigend een
daadwerkelijk op de hoogte geraakt van de
voordoen die tot het oordeel leiden dat de
bericht op twitter geplaatst met daarin de
bedreiging. Het hof heeft geoordeeld dat de
uitoefening van de bediening niet rechtma-
tekst: “Als het zo doorgaat, ga ik die Wilders
verdachte met het plaatsen van haar bericht
tig is, kan de strafrechter de noodzaak en
zelf vermoorden, het zou me een eer zijn
met betrekking tot het Tweede Kamerlid Wil-
proportionaliteit van het desbetreffende
hiervoor in de bak te gaan zitten echt waar!”.’
ders op de internetsite www.twitter.com ‘op
overheidsoptreden betrekken. De enkele
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het
zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aan-
omstandigheid dat, zoals ter terechtzitting
opzet bij verdachte ontbreekt. Verdachte is er
vaard dat Wilders dit bericht zou lezen’. Gelet
van het hof is aangevoerd, de Nationale
namelijk niet vanuit gegaan dat Wilders het
op hetgeen door en namens de verdachte ter
ombudsman - in naar in de toelichting op
twitterbericht zou lezen en dat bij Wilders de
terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd
het middel wordt gesteld: ‘een vergelijkbare
redelijke vrees kon ontstaan dat hij zijn leven
- hetgeen erop neerkomt dat de verdachte
zaak’ - in het kader van zijn aan hem in art.
kon verliezen.
Wilders niet wilde bedreigen en dat zij niet
9:27 Algemene wet bestuursrecht opgedra-
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger
wist of beoogde dat Wilders het twitterbe-
gen taak te beoordelen, of ‘het bestuursor-
beroep onder meer verklaard: ‘Ik heb het
richt zou lezen - is het kennelijke oordeel van
gaan zich al dan niet behoorlijk heeft gedra-
Twitter bericht verwijderd en ik heb mijn
het hof dat verdachtes opzet erop was gericht
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2581
Rechtspraak
dat Wilders op de hoogte zou geraken van de
mede in het licht van de geschiedenis van de
gedurende een deel van de ten laste gelegde
als bedreigend aangemerkte inhoud van de
totstandkoming van die bepalingen worden
periode gedetineerd is geweest niet in de weg
tweet, zonder nadere motivering, die ont-
aangenomen dat uit de bewijsmiddelen niet
heeft hoeven staan aan het witwassen van
breekt, niet begrijpelijk. De enkele plaatsing
behoeft te kunnen worden afgeleid dat het
bepaalde sommen geld.’
van het bericht op twitter biedt nog niet een
desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een
Het middel klaagt onder meer over het oor-
toereikende motivering voor het oordeel dat
nauwkeurig aangeduid misdrijf. Voorts geldt
deel van het hof dat het onder 3 bewezenver-
de verdachte bewust de aanmerkelijke kans
dat indien op grond van de beschikbare
klaarde ‘witwassen’ oplevert.
heeft aanvaard dat bij Wilders in redelijkheid
bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband
de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou
valt te leggen met een bepaald misdrijf, niet-
Hoge Raad, onder meer:
kunnen verliezen.
temin bewezen kan worden geacht dat een
2.3. Wat betreft de stelling dat het handelen
2.4. Deze klacht van het middel is terecht
geldbedrag “uit enig misdrijf afkomstig is”,
van de verdachte ten aanzien van de geldbe-
voorgesteld.
indien het op grond van de vastgestelde feiten
dragen die hij op zijn bankrekening heeft
Volgt vernietiging en terugwijzing.
en omstandigheden niet anders kan zijn dan
gestort, niet gericht is geweest op het verber-
dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
gen of verhullen van de criminele herkomst
Het hof heeft, evenals de officier van justitie
daarvan moet worden vooropgesteld dat op
in de appelschriftuur en de advocaat-gene-
zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis
raal in haar requisitoir, acht geslagen op de
van de totstandkoming van de art. 420bis en
7 oktober 2014, nr. 13/01276
volgende omstandigheden.
420quater Sr eraan in de weg staat dat
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
- Uit de zich in het dossier bevindende kasop-
iemand die een in die bepalingen omschre-
Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van
stelling blijkt dat er bij verdachte een bedrag
ven gedraging verricht ten aanzien van een
Kan, V. van den Brink)
van € 8121,93 onverklaarbaar vermogen is.
voorwerp dat afkomstig is uit enig door hem-
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
Dit bedrag kan niet worden verklaard uit
zelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld
Spronken, strekkende tot verwerping;
legale inkomsten.
wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat
adv. mr. J. Kuijper, Amsterdam)
- Blijkens het verdachte betreffende Uittrek-
geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook
ECLI:NL:HR:2014:2913
sel uit de Justitiële Documentatie is verdach-
voor het verwerven of voorhanden hebben
te meermalen veroordeeld wegens vermo-
van zo’n voorwerp.
Witwassen door o.a. overdragen of omzet-
gensdelicten.
Dit betekent niet dat elke gedraging die in de
ten van geldbedragen afkomstig uit een
- Het hof acht bewezen dat verdachte de hem
art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid,
door de verdachte zelf begaan misdrijf: hier-
onder 2 tenlastegelegde inbraak heeft
Sr is omschreven, onder alle omstandigheden
op hebben de regels uit o.a. HR 25 maart
gepleegd. Hierbij is weggenomen een geldbe-
de - in beide bepalingen nader omschreven -
2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302 in
drag van € 6450.
kwalificatie witwassen onderscheidenlijk
beginsel geen betrekking, tenzij sprake is
- Uit tapgesprekken komen opvallende gege-
schuldwitwassen rechtvaardigt. Zo kan inge-
van het bijzondere geval dat het ‘overdra-
vens naar voren: de ex-vriendin van verdach-
val het gaat om een voorwerp dat afkomstig
gen’, ‘omzetten’ of ‘gebruik maken’ van door
te geeft signalen over illegale activiteiten van
is uit een door de verdachte zelf begaan mis-
eigen misdrijf verkregen voorwerpen
verdachte; verdachte wilde de rekening van
drijf en hem het ‘verwerven’ of ‘voorhanden
plaatsvindt onder omstandigheden die niet
zijn ex-vriendin gebruiken voor het afstorten
hebben’ daarvan wordt verweten, de vraag
wezenlijk verschillen van gevallen waarin
van geld dat van die illegale activiteiten
rijzen of een dergelijk enkel verwerven of
een verdachte die een bepaald misdrijf
afkomstig zou kunnen zijn; verdachte onder-
voorhanden hebben voldoende is om als
heeft begaan en die daarmee de door dat
houdt regelmatig belcontacten met personen
(schuld)witwassen te worden aangemerkt.
misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of
met criminele antecedenten.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de straf-
voorhanden heeft, zich automatisch ook
Verdachte heeft bij de politie en in eerste
baarstelling van witwassen strekt ter
schuldig zou maken aan het witwassen van
aanleg een beroep gedaan op zijn zwijgrecht.
bescherming van de aantasting van de inte-
die voorwerpen. In casu ontoereikende
In hoger beroep is hij niet verschenen. Ver-
griteit van het financieel en economisch ver-
motivering dat ten aanzien van de onderha-
dachte heeft op geen enkele wijze aanneme-
keer en van de openbare orde, dat witwassen
vige stortingen sprake is van gedragingen
lijk gemaakt hoe hij op (legale wijze) aan het
een veelomvattend, maar ook te begrenzen
van de verdachte die (kennelijk) ook gericht
vermogen is gekomen. Er is met geld gescho-
fenomeen is, en dat ook in het geval het wit-
zijn geweest op het daadwerkelijk verber-
ven op een manier die geschikt is de her-
wassen de opbrengsten van eigen misdrijf
gen of verhullen van de criminele herkomst
komst en de werkelijke bezitter daarvan aan
betreft, van de witwasser in beginsel een
van die geldbedragen.
de waarneming te onttrekken. Er is contant
handeling wordt gevergd die erop is gericht
geld op de bank gestort en nadien weer con-
‘om zijn criminele opbrengsten veilig te stel-
tant opgenomen om vervolgens contant de
len’. Gelet hierop moet worden aangenomen
huur te betalen, zodat die geldstroom weer
dat indien vaststaat dat het enkele verwerven
Inleiding:
uit het zicht is. De ondoorzichtigheid die
of voorhanden hebben door de verdachte van
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
daarvan het gevolg was bracht mee dat het
een voorwerp dat afkomstig is uit een door
gezegd – onder meer witwassen.
geld zeer wel buiten het zicht van politie en
hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben
Het hof heeft met betrekking tot een op het
justitie had kunnen blijven. Dat is witwassen.
bijgedragen aan het verbergen of verhullen
(onder 3) tenlastegelegde witwassen gericht
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat
van de criminele herkomst van dat voorwerp,
bewijsverweer onder meer het volgende over-
het niet anders kan dan dat dit geld niet op
die gedraging niet als (schuld)witwassen kan
wogen en beslist: ‘Volgens vaste jurispruden-
legale wijze is verkregen, maar dat het geld
worden gekwalificeerd.
tie van de Hoge Raad kan op grond van doel
- onmiddellijk of middellijk - uit enig mis-
Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen
en strekking van artikel 420bis tot en met
drijf afkomstig is. Hierbij overweegt het hof
dat een verdachte die een bepaald misdrijf
420quater van het Wetboek van Strafrecht en
nog, dat het enkele gegeven dat verdachte
heeft begaan en die de door dat misdrijf ver-
1863
(Sr art. 420bis)
2582
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
Rechtspraak
kregen voorwerpen verwerft of onder zich
omstandigheden die niet wezenlijk verschil-
bestaat onvoldoende grond aangezien door zo
heeft en dus voorhanden heeft, zich automa-
len van gevallen waarin een verdachte die
een partiële vernietiging de aard en de ernst
tisch ook schuldig maakt aan het witwassen
een bepaald misdrijf heeft begaan en die
van het bewezenverklaarde in zijn geheel
van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus
daarmee de door dat misdrijf verkregen voor-
beschouwd niet worden aangetast. De Hoge
bevorderd dat in zo een geval het door de
werpen verwerft of voorhanden heeft, zich
Raad heeft daarbij in aanmerking genomen
verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de
automatisch ook schuldig zou maken aan het
dat uit de bewezenverklaring en bewijsvoering
regel nader is omschreven in een van speci-
witwassen van die voorwerpen. Voorkomen
van het hof onder meer kan worden afgeleid
fieke bestanddelen voorziene strafbepaling,
moet immers worden dat de hiervoor onder
dat de verdachte, naast dit storten van contan-
in de vervolging centraal staat.
2.3 weergegeven regels worden omzeild
te geldbedragen op zijn eigen bankrekening,
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn
enkel door het tenlasteleggen en/of bewezen-
contante bedragen van die rekening heeft
van een gedraging die meer omvat dan het
verklaren van een andere delictsgedraging
opgenomen en contante bedragen heeft
enkele verwerven of voorhanden hebben en
dan ‘verwerven’ of ‘voorhanden hebben’. In zo
gebruikt ten behoeve van bankbetalingen aan
die een op het daadwerkelijk verbergen of
een bijzonder geval geldt eveneens dat, wil
derden, een en ander in vergelijkbare omvang
verhullen van de criminele herkomst van dat
het handelen kunnen worden aangemerkt als
als de gedane stortingen.
door eigen misdrijf verkregen voorwerp
‘witwassen’, sprake dient te zijn van een
2.6. Het middel faalt in zoverre.
gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging
gedraging die een op het daadwerkelijk ver-
Volgt verwerping van het beroep.
betrekking heeft op een gedeelte van die
bergen of verhullen van de criminele her-
voorwerpen, kan slechts het verwerven of
komst van die voorwerpen gericht karakter
voorhanden hebben van dat gedeelte worden
heeft in de hierboven onder 2.3 omschreven
Raad van State
aangemerkt als witwassen.
zin. (Vergelijk HR 25 maart 2014,
Deze rubriek wordt verzorgd door
Een vonnis of arrest moet voldoende duide-
ECLI:NL:HR:2014:716).
mr. B. Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries
lijkheid verschaffen over de door de rechter in
2.5.1. In het onderhavige geval gaat het om
werkzaam bij de directie bestuursrechtspraak
dit verband relevant geachte gedragingen van
het bewezenverklaarde verwerven, voorhan-
van de Raad van State. Volledige versies van
de verdachte. Wanneer het gaat om het ver-
den gehad hebben, overdragen of omzetten
deze uitspraken zijn te vinden op
werven of voorhanden hebben van een voor-
van voorwerpen - te weten geldbedragen -
www.raadvanstate.nl.
werp dat afkomstig is uit een door de verdach-
die afkomstig zijn uit door de verdachte zelf
te zelf begaan misdrijf, moeten daarom
begane misdrijven (vermogenscriminaliteit)
bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de
ten aanzien waarvan het hof heeft geoor-
motivering van het oordeel dat sprake is van
deeld dat zulks witwassen oplevert. Het hof
(schuld)witwassen. Uit die motivering moet
heeft vastgesteld dat verschillende geldbe-
10 september 2014, nr. 201400754/3/R2
kunnen worden afgeleid dat de verdachte het
dragen contant op een (eigen) bankrekening
(Mr. Hagen)
voorwerp niet slechts heeft verworven of
zijn gestort, die bedragen nadien contant zijn
ECLI:NL:RVS:2014:3435
voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedra-
opgenomen en vervolgens zijn aangewend
gingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op
voor betaling van de huur en het CJIB.
Toepasselijkheid ‘Tegelen-jurisprudentie’
het daadwerkelijk verbergen of verhullen van
2.5.2. In die gevallen waarin het enkele stor-
op omgevingsvergunning die met toepas-
de criminele herkomst van het voorwerp.
ten op een eigen bankrekening van contante
sing van afdeling 3.4 van de Awb tot stand
Deze rechtsregels hebben slechts betrekking
geldbedragen die onmiddellijk uit eigen mis-
is gekomen.
op het geval dat de verdachte voorwerpen
drijf afkomstig zijn kan worden aangemerkt
heeft verworven of voorhanden heeft gehad,
als ‘omzetten’ of ‘overdragen’ in de betekenis
terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen
van art. 420bis, eerste lid sub b, Sr, zal in de
onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de
regel sprake zijn van een bijzonder geval als
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling
verdachte zelf begaan misdrijf. (Vergelijk HR
hiervoor onder 2.4. bedoeld, hetgeen mee-
bestuursrechtspraak van de Raad van State
25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ
brengt dat, wil het handelen kunnen worden
op de verzoeken om het treffen van een voor-
2014/302).
aangemerkt als ‘witwassen’, sprake dient te
lopige voorziening (art. 8:81 Algemene wet
2.4. Deze regels zien uitsluitend op gevallen
zijn van een gedraging die een op het daad-
bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding
waarin slechts het verwerven en/of voorhan-
werkelijk verbergen of verhullen van de cri-
tussen onder meer:
den hebben van onmiddellijk door eigen
minele herkomst van die geldbedragen
de stichting Stichting Tegen Wind(molens)
misdrijf verkregen voorwerpen is bewezen-
gericht karakter heeft.
Netterden en omstreken, gevestigd te Netter-
verklaard. Zij hebben in beginsel geen betrek-
2.5.3. Uit de door het hof gegeven motivering
den, gemeente Oude IJsselstreek, en anderen,
king op een geval als het onderhavige waarin
kan echter niet worden afgeleid dat ten aan-
verzoekers, en de raad van de gemeente
is bewezenverklaard het ‘overdragen’ en het
zien van de onderhavige stortingen sprake is
Oude IJsselstreek, verweerder.
‘omzetten’ - een en ander in de betekenis die
van gedragingen van de verdachte die (ken-
ingevolge art. 420bis, eerste lid sub b, Sr aan
nelijk) ook gericht zijn geweest op het daad-
Procesverloop
die begrippen toekomt - van zulke voorwer-
werkelijk verbergen of verhullen van de cri-
Bij besluit van 28 november 2013, kenmerk
pen, en evenmin op het daarin voorkomende
minele herkomst van die geldbedragen,
13int00740, heeft de raad het bestemmings-
begrip ‘gebruik maken’.
zodat het oordeel van het Hof dat het bewe-
plan ‘Windpark Den Tol Netterden’ (hierna:
In het vorenstaande wordt gesproken over ‘in
zenverklaarde als witwassen kan worden
het plan) vastgesteld.
beginsel’, omdat niet valt uit te sluiten dat
gekwalificeerd, in zoverre ontoereikend is
Tegen dit besluit hebben onder meer de
anders moet worden geoordeeld in het bij-
gemotiveerd.
Stichting en anderen beroep ingesteld.
zondere geval dat zulk ‘overdragen’, ‘gebruik
2.5.4. Voor vernietiging van de bestreden uit-
Zij hebben tevens de voorzitter verzocht een
maken’ of ‘omzetten’ van door eigen misdrijf
spraak deswege en terugwijzing of verwijzing
voorlopige voorziening te treffen.
verkregen voorwerpen plaatsvindt onder
van de zaak voor een nieuwe behandeling
(…)
1864
(Awb art. 8:81)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2583
Rechtspraak
Overwegingen
wordt voorbereid met toepassing van afdeling
rechten ter zake van de uitoefening van het
3. Met het verzoek beogen de Stichting en
3.4 van de Awb dienen belanghebbenden,
betrokken beroep in het land waar de beslis-
anderen te voorkomen dat de omgevingsver-
indien zij toetsing aan het plan willen voorko-
sing is gegeven tijdelijk of blijvend geheel
gunning voor de bouw van tien windturbi-
men, schorsing van het plan te vragen voor-
heeft verloren.
nes aan het plan moet worden getoetst ter-
dat de omgevingsvergunning wordt verleend,
Ingevolge artikel 7a kan de minister artikel 7,
wijl nog geen uitspraak is gedaan op de
derhalve tegelijk met het instellen van beroep
onderdeel e, buiten toepassing laten of daar-
beroepen die zijn ingesteld tegen het plan.
tegen het plan of nadien naar aanleiding van
van afwijken voor zover toepassing gelet op
4. Het college van burgemeester en wethou-
de terinzagelegging van de ontwerpomge-
het belang dat deze bepalingen beogen te
ders van Oude IJsselstreek heeft de aanvraag
vingsvergunning, zolang het plan nog niet
beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid
om een omgevingsvergunning voor het bou-
onherroepelijk is. Met een verzoek tot schor-
van overwegende aard.
wen van tien windturbines, het uitvoeren
sing van het plan, dat wordt ingediend nadat
2. Sinds 28 oktober 2010 is de bevoegdheid
van bijbehorende werkzaamheden en het
de omgevingsvergunning is verleend, kan niet
van [appellant] om in het Verenigd Konink-
oprichten en in werking hebben van een
meer worden bereikt dat de omgevingsver-
rijk zijn beroep als arts uit te oefenen blij-
windpark met toepassing van afdeling 3.4
gunning niet aan het plan moet worden
vend geheel beperkt door een maatregel van
van de Awb voorbereid en het ontwerp daar-
getoetst.
de General Medical Council (hierna: de GMC).
van vanaf 27 maart 2014 voor de duur van
6. Uit het vorenstaande volgt dat hetgeen de
Aan deze maatregel heeft de GMC ten grond-
zes weken ter inzage gelegd.
Stichting en anderen beogen met het ver-
slag gelegd dat [appellant] in de periode
De Stichting en anderen hebben op 17 april
zoek, niet kan worden bewerkstelligd door
augustus 2004-augustus 2006 bij patiënten
2014 een verzoek om voorlopige voorziening
het treffen van een voorlopige voorziening
stamceltherapie heeft toegepast, hetgeen in
ingediend. In de uitspraak van 11 juni 2014
tot schorsing van het plan. Gelet hierop
het Verenigd Koninkrijk niet was toegestaan.
in zaak nr. 201400754/2/R2 heeft de voorzit-
bestaat aanleiding om het verzoek om het
Verder heeft [appellant] volgens de GMC,
ter de voorlopige voorziening getroffen dat
treffen van een voorlopige voorziening af te
voor zover thans van belang, het belang van
in de periode van 1 maart tot en met 30 juni
wijzen.
zijn patiënten geschaad, misbruik gemaakt
van elk jaar op de gronden ter plaatse van de
(…)
van zijn positie als arts, kwetsbare patiënten uitgebuit en patiënten misleidende informa-
vier zuidelijkst gelegen plandelen met de bestemming ‘Bedrijf-Windturbine’ geen windturbine in werking is. Ten aanzien van het
1865
tie en hoop op herstel gegeven, onder meer door hen voor te houden dat het ondergaan van stamceltherapie of een zogenoemde
plan is geen (gedeeltelijke) schorsing uitgesproken.
17 september 2014, nr. 201310862/1/A2
Aqua Tilis-therapie hen zou genezen van
Bij besluit van 13 juni 2014 heeft het college
(Mrs. Borman, Verheij, Pans)
multiple sclerose en de ziekte van Hodgkin,
de omgevingsvergunning verleend op basis
ECLI:NL:RVS:2014:3414
terwijl daar geen wetenschappelijke of medisch klinische aanwijzingen voor zijn.
van plan. Vervolgens hebben de Stichting en anderen een nieuw verzoek om voorlopige
Inschrijving in BIG-register doorgehaald
Voorts is bij de doorhaling betrokken dat
voorziening ingediend.
naar aanleiding van door Britse autoritei-
[appellant] het aanzien van het beroep als
5. Zoals blijkt uit onder meer de uitspraken
ten opgelegde maatregel. Minister had met
arts heeft geschaad en immoreel heeft
van 24 februari 2011 in zaak nr. 201008057/3/
toepassing hardheidsclausule af moeten
gehandeld door een parkeergarage te verla-
R3 en van 12 januari 2011 in zaak nr.
zien van doorhaling.
ten zonder te betalen en dat hij de waarschuwing en boete die hij hiervoor heeft gekre-
201005699/1/H1, waarin is aangesloten bij de uitspraak van 21 december 1999 in zaak nr.
(Wet BIG art. 7, 7a)
gen, in strijd met de richtlijnen van de GMC, niet aan de GMC heeft gemeld, aldus de uit-
H01.99.0245 (AB 2000, 78), worden door de vernietiging van een besluit tot vaststelling
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
spraak.
van een bestemmingsplan de rechtsgevolgen
lant] vs. de uitspraak van de voorzieningen-
3. Aan de doorhaling van de inschrijving van
van een op basis van dat plan verleende
rechter van Rechtbank Den Haag van 28
[appellant] in het BIG-register op 28 maart
omgevingsvergunning niet ongedaan
oktober 2013 in zaak nrs. 13/7743 en
2013 heeft de minister ten grondslag gelegd
gemaakt. Indien het besluit op bezwaar op
13/7744 in het geding tussen: [appellant] en
dat hij door de GMC op de hoogte is gesteld
grond van het nieuwe plan is genomen, dient
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en
van de doorhaling van [appellant] in het Ver-
de rechtbank dat plan toe te passen. Welis-
Sport.
enigd Koninkrijk.
waar is in het onderhavige geval de aanvraag
(…)
(…) 7.1. (…) De rechtbank heeft niet onderkend
om een omgevingsvergunning voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb,
Bij besluit van 28 maart 2013 heeft de minis-
dat de minister niet in redelijkheid heeft
zodat tegen dit besluit geen bezwaar kan wor-
ter de inschrijving van [appellant] in het
kunnen weigeren de hardheidsclausule toe te
den gemaakt maar hiertegen direct beroep
register van artsen (hierna: het BIG-register)
passen. Hierbij is in de eerste plaats van
openstaat bij de rechtbank, maar hierin wordt
doorgehaald.
belang dat de mogelijkheid van automati-
geen aanleiding gezien voor een ander oor-
(…)
sche overname van een doorhaling in het
deel dan in voormelde uitspraken is verwoord.
Ingevolge artikel 7, aanhef en onder e, [van
buitenland, als bedoeld in artikel 7, aanhef
Dit brengt met zich dat indien het vastgestel-
de Wet op de beroepen in de individuele
en onder e, van de Wet BIG, nog niet bestond
de plan als toetsingskader is gehanteerd bij
gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG)] wordt
ten tijde van de uitspraak van de GMC in
het verlenen van een omgevingsvergunning
de inschrijving doorgehaald indien zulks
oktober 2010, zodat [appellant] toen geen
die is voorbereid met toepassing van afdeling
voortvloeit uit een maatregel, berustende op
rekening behoefde te houden met de moge-
3.4 van de Awb, de rechtbank in beroep dat
een in het buitenland gegeven rechterlijke,
lijkheid dat zijn inschrijving in het BIG-regis-
toetsingskader evenzeer dient te hanteren. In
tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslis-
ter als gevolg van die uitspraak ook in Neder-
het geval dat een omgevingsvergunning
sing op grond waarvan de ingeschrevene zijn
land zou worden doorgehaald. Ten tweede is
2584
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
Rechtspraak
van belang dat de doorhaling van de inschrij-
lid 2, 4.2)
van gedeputeerde staten naar aanleiding van het door de raad op 11 maart 2013 vastge-
ving van [appellant] in het Verenigd Koninkrijk, behalve op een verkeersboete, is geba-
Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant
stelde plan ‘Buitengebied 2012’ een aanwij-
seerd op handelingen die in Nederland niet
sub 1], wonend te [woonplaats], en anderen,
zing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van
zouden hebben geleid tot een gehele of
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B]
de Wro gegeven die ertoe strekt dat in een
gedeeltelijke doorhaling, omdat de behande-
(hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant
vast te stellen bestemmingsplan de volgende
lingen in het kader van de stamcel- en Aqua
sub 2]), wonend te [woonplaats], 3. het colle-
onderdelen worden opgenomen:
Tilis-therapieën in Nederland hebben plaats-
ge van burgemeester en wethouders van
1. Het conform artikel 2.1 van de Provinciale
gevonden en hier waren toegestaan. Voorts
Montfoort, en het college van gedeputeerde
Ruimtelijke Verordening 2013, vastgesteld
heeft de minister zich ten onrechte op het
staten van Utrecht,
door provinciale staten op 4 februari 2013
standpunt gesteld dat de doorhaling van de
verweerder.
(hierna: PRV), aangeven van de aanduiding ‘vrijwaringszone-bodembewerking’ voor de
inschrijving van [appellant] noodzakelijk is voor de patiëntveiligheid in Nederland.
Procesverloop
aangegeven gronden en het opnemen van
[appellant] heeft in de periode tussen de uit-
Bij besluit van 10 december 2013, kenmerk
regels voor het uitsluiten van bodembewer-
spraak van de GMC van 28 oktober 2010 en
80F018A7, heeft het college van gedeputeer-
kingen waarbij veen aan de oppervlakte
de doorhaling van zijn inschrijving in het
de staten besloten de raad van de gemeente
gebracht wordt/kan worden. Een uitzonde-
BIG-register in Nederland op 28 maart 2013
Montfoort een aanwijzing te geven als
ring kan worden gemaakt voor het scheuren
in Nederland gepraktiseerd. In deze periode
bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wet
en frezen van deze gronden ten behoeve van
zijn geen - tuchtrechtelijke - klachten tegen
ruimtelijke ordening (hierna: Wro) om een
graslandverbetering;
hem gebleken noch andere aanwijzingen dat
nieuw bestemmingsplan vast te stellen over-
2. Het conform artikel 4.7 PRV opnemen van
hij de patiëntveiligheid in gevaar heeft
eenkomstig de bij de aanwijzing gegeven
een sloopregeling die erin voorziet dat bij
gebracht. Voorts heeft de Inspectie voor de
voorschriften.
functiewijziging van agrarisch naar niet-agra-
Gezondheidszorg, naar ter zitting is gebleken,
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en
risch tenminste 50% van de aanwezige
de Nederlandse kliniek van [appellant]
anderen, [appellant sub 2] en het college van
bedrijfsgebouwen (historische en karakteris-
onderzocht en geoordeeld dat niet in strijd
burgemeester en wethouders beroep inge-
tieke bebouwing respectievelijk enkele speci-
met de regels werd gehandeld. Nu de doorha-
steld.
fieke functies uitgezonderd) wordt gesloopt;
ling van de inschrijving van [appellant] in
(…)
3. Het conform artikel 2.5 PRV opnemen van ‘vrijwaringszone versterking regionale water-
het Verenigd Koninkrijk heeft plaatsgevonden naar aanleiding van handelingen die in
Overwegingen
kering’ evenals bijbehorende regels, één en
Nederland waren toegestaan, is voor het
(…)
ander zoals in het ontwerp ter visie gelegde
standpunt dat [appellant] de patiëntveilig-
Wettelijk kader
bestemmingsplan ‘Buitengebied 2012’ was
heid in gevaar brengt onvoldoende grond.
2. lngevolge artikel 4.2, eerste lid, van de Wro,
neergelegd.
8. Het hoger beroep is gegrond. De aangeval-
kunnen, indien provinciale belangen dat met
Bevoegdheid Afdeling
len uitspraak dient te worden vernietigd, voor
het oog op een goede ruimtelijke ordening
4. [appellant sub 1] en anderen, [appellant
zover daarin het beroep van [appellant] tegen
noodzakelijk maken, gedeputeerde staten aan
sub 2] en het college van burgemeester en
het besluit van de minister van 30 augustus
de gemeenteraad een aanwijzing geven om
wethouders richten zich tegen dat onderdeel
2013 ongegrond is verklaard. Doende hetgeen
binnen een daarbij te bepalen termijn een
van de aanwijzing dat ziet op het conform
de rechtbank zou behoren te doen, zal de
bestemmingsplan vast te stellen overeenkom-
artikel 4.7 van de PRV opnemen van een
Afdeling het beroep tegen dat besluit alsnog
stig daarbij gegeven voorschriften omtrent de
sloopregeling.
gegrond verklaren. Het besluit komt wegens
inhoud van dat bestemmingsplan.
4.1. Bij het bestreden besluit heeft het college
strijd met artikel 7a van de Wet BIG voor ver-
Ingevolge artikel 3.8, tweede lid, van de Wro,
op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de
nietiging in aanmerking. De Afdeling zal zelf
kunnen, voor zover het ontwerp van een
Wro een proactieve aanwijzing gegeven.
in de zaak voorzien. Het besluit van 28 maart
bestemmingsplan zijn grondslag vindt in
Ingevolge artikel 8:6 van de Awb, gelezen in
2013 zal worden herroepen. De Afdeling zal
een aanwijzing die betrekking heeft op een
verbinding met artikel 1 van bijlage 2 bij de
bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt
daarbij concreet aangegeven locatie, waarvan
Awb, kan geen beroep tegen een besluit
van het vernietigde besluit.
geen afwijking mogelijk is, zienswijzen daar-
omtrent een proactieve aanwijzing worden
(…)
op geen betrekking hebben.
ingesteld bij de Afdeling, tenzij de aanwijzing
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet
betrekking heeft op een daarbij concreet aan-
bestuursrecht (hierna: Awb) kan een belang-
gegeven locatie waarvan geen afwijking
hebbende tegen een besluit beroep instellen
mogelijk is.
bij de bestuursrechter.
In de parlementaire geschiedenis van de tot-
17 september 2014, nr. 201400756/1/R2
Ingevolge artikel 8:6 van de Awb, gelezen in
standkoming van de Wro (Kamerstukken II
(Mrs. Van Sloten, Koeman, Pans)
verbinding met artikel 1 van bijlage 2 bij de
2005/06, 28916, 33, p. 2) is over de beroeps-
ECLI:NL:RVS:2014:3436
Awb, kan geen beroep tegen een besluit
mogelijkheid tegen de proactieve aanwijzing
omtrent een aanwijzing als bedoeld in artikel
onder meer het volgende opgenomen:
Rechtsbescherming bij aanwijzing als
4.2, eerste lid, van de Wro worden ingesteld bij
‘(…) Het wordt mogelijk om bij de Afdeling
bedoeld in art. 4.2 Wro. Afdeling is onbe-
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
bestuursrechtspraak van de Raad van State
voegd kennis te nemen van beroepen tegen
van State, tenzij de aanwijzing betrekking
in beroep te gaan tegen aanwijzingen van
onderdeel dat ziet op het opnemen van een
heeft op een daarbij concreet aangegeven
rijk en provincie als bedoeld in artikel 4.2 en
sloopregeling in het bestemmingsplan.
locatie waarvan geen afwijking mogelijk is.
artikel 4.4, voor zover deze betrekking heb-
De proactieve aanwijzing
ben op een daarbij concreet aangegeven loca-
3. Bij het bestreden besluit heeft het college
tie. Hiermee wordt de beroepsmogelijkheid
1866
(Awb art. 8:1, 8:6, bijlage 2, art. 1; Wro art. 3.8,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2585
Rechtspraak
vergelijkbaar met die in de huidige Wet op de
mogelijk is, ziet, staat in zoverre tegen het
dat[naam] vanaf die datum feitelijk verbleef
Ruimtelijke Ordening, waar de concrete
besluit tot vaststelling van het bestem-
in de woning van appellante. Niet in geschil is
beleidsbeslissing (cbb) zelfstandig voor
mingsplan voor belanghebbenden beroep
verder dat appellante geen melding heeft
beroep vatbaar is. Wanneer een aanwijzing
bij de Afdeling open. De vraag of bedoeld
gemaakt van het verblijf van[naam] in haar
géén betrekking heeft op een concreet aan-
onderdeel van de aanwijzing in strijd met
woning na 18 januari 2012. In geschil is de
gegeven locatie, maar een meer algemene
het recht gegeven is, kan bij dat beroep aan
vraag of [naam] in de te beoordelen periode
strekking heeft, is beroep alleen mogelijk bij
de orde worden gesteld.
zijn hoofdverblijf heeft gehad in de woning
het bestemmingsplan.’
(…)
van appellante en of de duur van zijn feitelijk verblijf in haar woning daarbij een rol speelt.
Gelet op het bepaalde in artikel 1 van bijlage
4.5. Uit de memorie van toelichting bij arti-
2 bij de Awb en onder verwijzing naar de hiervoor genoemde parlementaire geschiede-
Centrale Raad van Beroep
kel 3 van de WWB volgt dat de wetgever bij
nis heeft de wetgever bedoeld de beroepsmo-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
de begripsomschrijving van de gezamenlijke
gelijkheid voor de proactieve aanwijzing uit
van der Ham, vice-president van de Centrale
huishouding er bewust voor heeft gekozen
te sluiten, tenzij deze aanwijzing ziet op een
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
het criterium ‘duurzaam’ niet op te nemen
concreet aangegeven locatie, waarvan geen
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
(Kamerstukken II 2002/03, 28870, 3, p. 32).
afwijking mogelijk is.
Raad van Beroep.
Dat het aspect duurzaamheid geen rol speelt
Het onderdeel van de aanwijzing dat ziet op
bij de beoordeling van de vraag of sprake is
het conform artikel 4.7 van de PRV opnemen
van een gezamenlijke huishouding, betekent niet, anders dan de rechtbank heeft overwo-
van een sloopregeling betreft naar het oordeel van de Afdeling niet een dergelijke con-
Rectificatie: ten onrechte is in NJB 2014,
gen, dat de duur van het feitelijk verblijf
creet aangegeven locatie. Daarbij is van
afl. 34 in deze rubriek de rechtspraak
geen rol speelt. Uit de memorie van toelich-
belang dat in het bestreden besluit voor
van de Centrale Raad van Beroep (nrs.
ting blijkt namelijk dat het niet opnemen
zover het dit onderdeel van de aanwijzing
1790 t/m 1793) weergegeven onder het
van het duurzaamheidscriterium niet tot
betreft - en in afwijking van de overige
kopje College van Beroep voor het
gevolg heeft dat een kortdurend verblijf in de
onderdelen van de aanwijzing - niet is verwe-
bedrijfsleven. De tekst zoals hierboven
woning van een ander al tot een gezamenlij-
zen naar een locatie die op de bij het bestre-
vermeld, had daar ook moeten staan.
ke huishouding leidt. Daartoe dient immers
den besluit behorende kaart is aangegeven,
sprake te zijn van het hebben van hoofdver-
en ook anderszins uit het bestreden besluit
blijf in dezelfde woning. Bij tijdelijk verblijf is
niet blijkt op welke locatie(s) dit onderdeel van de aanwijzing concreet ziet.
1867
daarvan geen sprake. 4.6. Wanneer sprake is van een kortdurend of tijdelijk verblijf in vorenbedoelde zin is niet
Gelet op het voorgaande, is de Afdeling onbevoegd kennis te nemen van de beroepen van
23 september 2014, nr. 13/1283 WWB
nader ingevuld door de wetgever. De vraag of
[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub
(Mrs. Korte, Claessens, Hink)
sprake is van een kortdurend of tijdelijk ver-
2] en het college van burgemeester en wet-
ECLI:NL:CRVB:2014:3241
blijf in dezelfde woning dient dan ook te worden beantwoord aan de hand van de concre-
houders, voor zover zij zich richten tegen dat onderdeel van de aanwijzing dat ziet op het
Gezamenlijke huishouding. De vraag of
te feiten en omstandigheden van het geval.
conform artikel 4.7 van de PRV opnemen van
sprake is van een kortdurend of tijdelijk
Daarbij tekent de Raad aan dat de duur van
een sloopregeling.
verblijf in dezelfde woning dient dan ook te
het verblijf een van de omstandigheden is
4.2. Ter voorlichting van partijen merkt de
worden beantwoord aan de hand van de
waaruit het hoofdverblijf kan worden afge-
Afdeling ten aanzien van voornoemd onder-
concrete feiten en omstandigheden van het
leid. Een gezamenlijk hoofdverblijf kan even-
deel van de aanwijzing dat ziet op de sloopre-
geval.
eens worden afgeleid uit andere concrete feiten en omstandigheden. Het verplaatsen
geling nog het volgende op. Ingevolge artikel 3.8, tweede lid, van de Wro
(WWB art. 3 lid 3)
van persoonlijke spullen naar, dan wel het ontvangen van post op het adres van de
kunnen, voor zover het ontwerp van een bestemmingsplan zijn grondslag vindt in
Overwegingen
woning waar betrokkenen gezamenlijk ver-
een aanwijzing die betrekking heeft op een
4.2. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de
blijven zijn onder meer omstandigheden die
daarbij concreet aangegeven locatie, waarvan
WWB is van een gezamenlijke huishouding
kunnen duiden op het verplaatsen van het
geen afwijking mogelijk is, zienswijzen daar-
sprake, indien twee personen hun hoofdver-
hoofdverblijf, zodat in die gevallen ongeacht
op geen betrekking hebben.
blijf in dezelfde woning hebben en zij blijk
de duur geen sprake zal zijn van een kortdu-
Dit leidt ertoe dat tegen het ontwerp van
geven zorg te dragen voor elkaar door middel
rend of tijdelijk verblijf.
het bestemmingsplan waarin de aanwijzing
van het leveren van een bijdrage in de kosten
4.7. Eerst op 14 februari 2012 heeft appellan-
wordt verwerkt en waarbij geen sprake is
van de huishouding dan wel anderszins.
te tegenover de sociale recherche verklaard
van een aanwijzing die betrekking heeft op
4.3. De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf
dat [naam] vanaf 18 januari 2012 in haar
een concreet aangegeven locatie waarvan
heeft dient te worden beantwoord aan de
woning verbleef, hetgeen [naam] diezelfde
geen afwijking mogelijk is, zienswijzen naar
hand van concrete feiten en omstandighe-
dag heeft bevestigd. In bezwaar en beroep
voren kunnen worden gebracht en voorts
den. Daarbij zijn omstandigheden die tot het
heeft appellante gesteld dat[naam] tot 19
tegen het besluit tot vaststelling van dat
voeren van een gezamenlijke huishouding
februari 2012 bij haar heeft verbleven en ver-
bestemmingsplan beroep kan worden inge-
hebben geleid, de motieven van de betrokke-
volgens uit haar woning is vertrokken. Appel-
steld. Nu het onderdeel van de aanwijzing
nen en de aard van hun onderlinge relatie
lante heeft van het gestelde vertrek van
dat ziet op de sloopregeling naar het oor-
niet van belang.
[naam] uit haar woning echter geen melding
deel van de Afdeling niet op een concreet
4.4. Vaststaat dat appellante op 18 januari
gemaakt bij het college en heeft ook op geen
aangegeven locatie, waarvan geen afwijking
2012 een operatie heeft ondergaan en
enkele (andere) wijze aannemelijk gemaakt
2586
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
Rechtspraak
dat [naam] vanaf die datum feitelijk niet
Overwegingen
tevens verzocht om vergoeding van schade
meer verbleef in haar woning.
3.1. In hoger beroep heeft appellante onder
wegens overschrijding van de redelijke ter-
4.8. Gelet op 4.4 en 4.7 moet als vaststaand
verwijzing naar de uitspraak van de Raad van
mijn. In dit geval is de procedure over de
worden aangenomen dat [naam] gedurende
27 augustus 2010
WAO-uitkering pas beëindigd op het moment
de gehele periode in geding zijn hoofdverblijf
(ECLI:NL:CRVB:2010:BN5961) aangevoerd dat
dat vergoeding van de belastingschade heeft
heeft gehad in de woning van appellante.
een procedure pas is geëindigd als over het
plaatsgevonden, namelijk op 15 september
Reeds gelet op de duur van het verblijf van
geschil en alle daarmee samenhangende kos-
2011.
[naam] aldaar kan, anders dan appellante
ten is beslist en die kosten tot uitbetaling
4.2. De vraag of de redelijke termijn, bedoeld
stelt, niet worden gesproken van een tijdelijk
zijn gekomen. Het geschil is, volgens appel-
in artikel 6 van het EVRM is overschreden,
of kortdurend verblijf van [naam] waarin
lante, begonnen op 30 september 2004, toen
moet worden beoordeeld aan de hand van de
[naam] geacht moet worden zijn hoofdver-
appellante tijdens het spreekuur van de ver-
omstandigheden van het geval. Daarbij zijn
blijf niet te hebben verplaatst. Dat [naam] bij
zekeringsarts aangaf bezwaar te zullen
van betekenis de ingewikkeldheid van de
appellante verbleef om haar te verzorgen
maken. Nu pas op 9 november 2009 de toege-
zaak, de wijze waarop de zaak door het
maakt dit niet anders. Immers, de vraag of in
kende wettelijke rente is ontvangen en de
bestuursorgaan en de rechter is behandeld,
een bepaald geval sprake is van een geza-
fiscale schadevergoeding pas op 15 septem-
het processuele gedrag van appellante gedu-
menlijke huishouding dient te worden beant-
ber 2011 is ontvangen is het geschil pas op
rende de hele procesgang en de aard van de
woord aan de hand van objectieve criteria.
15 september 2011 beslecht en is er dus wel
maatregel en het daardoor getroffen belang
Daarbij zijn omstandigheden die tot het voe-
degelijk sprake van overschrijding van de
van appellante, zoals ook uit de jurispruden-
ren van een gezamenlijke huishouding heb-
redelijke termijn door het UWV.
tie van het Europees Hof voor de Rechten
ben geleid, de motieven van de betrokkenen
3.2. Het UWV heeft ter zitting van de Raad
van de Mens naar voren komt.
en de aard van hun onderlinge relatie niet
erkend dat naar aanleiding van de uitspraak
4.3. Volgens vaste rechtspraak van de Raad
van belang.
van de Raad van 27 augustus 2010 moet wor-
(uitspraak van 26 januari 2009,
4.9. De door appellante op 14 februari 2012
den gezegd dat pas op het moment van uitbe-
ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009) is de redelijke
afgelegde verklaring biedt verder voldoende
talen van de wettelijke rente, dus op 9 novem-
termijn in een procedure als deze in beginsel
aanknopingspunten voor het oordeel dat er
ber 2009, de materiële procedure, die is
niet overschreden als de procedure in haar
in de te beoordelen periode sprake was van
aangevangen met de ontvangst van het
geheel niet langer dan vier jaar in beslag
wederzijdse zorg. Appellante heeft aan
bezwaarschrift op 17 januari 2005, is geëin-
heeft genomen. Volgens eveneens vaste recht-
[naam] onderdak geboden en kookte voor
digd. De redelijke termijn is overschreden met
spraak van de Raad (uitspraak van 10 juni
hen samen. [naam] heeft appellante na haar
bijna tien maanden, welke periode het UWV
2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI8287) vangt de
operatie verzorgd en deed soms de bood-
voor zijn rekening neemt. De periode voor
redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van
schappen. Niet gebleken is dat de zorg in dit
afhandeling van het verzoek om vergoeding
het EVRM aan op het moment dat er - op zijn
geval volstrekt eenzijdig is geweest. Daarbij is
van de fiscale schade staat hier echter los van
minst - een standpunt van het bestuursor-
van belang dat voor het aannemen van
volgens het UWV, dit betreft een afzonderlijke
gaan ligt, waarvan duidelijk is dat de betrok-
wederzijdse zorg niet noodzakelijk is dat de
procedure die niet onlosmakelijk verbonden is
kene dit wil aanvechten. Doorgaans is dit het
door ieder van beiden geboden zorg jegens
met de procedure waar de mate van arbeids-
moment waarop het UWV het bezwaarschrift
elkaar dezelfde omvang en intensiteit heeft.
ongeschiktheid centraal stond.
van betrokkene tegen het besluit waarin dit
4.10. Uit 4.8 en 4.9 volgt dat appellante in de
4. De Raad komt tot de volgende overwegin-
standpunt is verwoord heeft ontvangen. In
te beoordelen periode een gezamenlijke huis-
gen.
het onderhavige hoger beroep ziet de Raad
houding heeft gevoerd met [naam].
4.1. Terecht heeft appellante gewezen op de
geen aanleiding om af te wijken van dit uit-
uitspraak van de Raad van 27 augustus 2010.
gangspunt. De redelijke termijn is dan ook
De procedure ten aanzien van het besluit van
aangevangen op 17 januari 2005, het
8 december 2004, waarbij de WAO-uitkering
moment waarop het UWV het bezwaarschrift
was beëindigd, is niet geëindigd met het
van appellante tegen het besluit van
26 september 2014, nr. 12/3108 WAO
besluit van 18 november 2008, bij welk
8 december 2004 heeft ontvangen.
(mrs. Bakker, Bruning, Elshoff)
besluit de WAO-uitkering weer is toegekend
4.4. Onder verwijzing naar de uitspraak van
ECLI:NL:CRVB:2014:3164
met ingang van 9 februari 2005 en ook niet
de Raad van 26 januari 2009 is de Raad van
op het moment dat de wettelijke rente over
oordeel dat in procedures als deze, waarin in
De procedure ten aanzien van het besluit
de nabetaling is toegekend, maar pas op het
beginsel een behandeling in drie instanties
van 8 december 2004, waarbij de WAO-uit-
moment dat over alle samenhangende kos-
mogelijk is, mag worden verwacht dat de
kering was beëindigd, is niet geëindigd met
ten, in dit geval de wettelijke rente én de
behandeling van het bezwaar ten hoogste
het besluit van 18 november 2008, bij welk
belastingschade, is beslist en die kosten tot
een half jaar, de behandeling van het beroep
besluit de WAO-uitkering weer is toegekend
uitbetaling zijn gekomen. Appellante heeft
ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling
met ingang van 9 februari 2005 en ook niet
het beroep bij de rechtbank ingetrokken op
van het hoger beroep ten hoogste twee jaar
op het moment dat de wettelijke rente over
27 januari 2010 omdat inmiddels de wettelij-
duurt. De Raad ziet in het voorliggende geval
de nabetaling is toegekend, maar pas op
ke rente was vergoed en er bij vaststellings-
geen aanleiding van deze termijnen af te wij-
het moment dat over alle samenhangende
overeenkomst na mediation was overeenge-
ken. De redelijke termijn is aangevangen op
kosten, in dit geval de wettelijke rente én
komen dat ten aanzien van de fiscale schade
17 januari 2005 en met de toekenning van de
de belastingschade, is beslist en die kosten
nog een nader besluit van het UWV zou vol-
vergoeding wegens belastingschade op 15
tot uitbetaling zijn gekomen.
gen. Bij het verzoek van 1 oktober 2010 heeft
september 2011 is het geschil over de WAO-
zij het UWV vervolgens verzocht om afhan-
uitkering inclusief de samenhangende kos-
deling van de claim wegens belastingschade
ten beslecht. Dit rechtvaardigt het vermoe-
onder nadere specificatie van deze schade en
den dat de redelijke termijn van vier jaar is
1868
(EVRM art. 6)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2587
Rechtspraak
overschreden. In een geval als dit, waarin een
1869
volge artikel 2.8 omvat de farmaceutische zorg als te verzekeren prestatie onder meer
vernietiging door de Raad van een besluit op bezwaar leidt tot een hernieuwde behande-
2 oktober 2014, nr. 12/2526 WWB
terhandstelling van of advies en begeleiding
ling van het bezwaar en - eventueel - een her-
(Mrs. Korte, Overbeeke, Hoogendijk)
zoals apothekers die plegen te bieden ten
nieuwde behandeling door de rechter, moet
ECLI:NL:CRVB:2014:3221
behoeve van medicatiebeoordeling en verantwoord gebruik van polymere, oligomere,
de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig aan het bestuursorgaan
Bijzondere bijstand. De Zvw is geen
monomere en modulaire dieetpreparaten.
worden toegerekend. Indien echter in de loop
voorliggende voorziening voor dieetkosten.
4.3.2. Op grond van de onder 4.3.1 geciteerde bepaling kan de Zvw niet worden aange-
van de hele procedure één of meer keren sprake is (geweest) van een langere behande-
(WWB art. 15 lid 1)
merkt als een voorliggende voorziening voor de dieetkosten in geding, nu de daarmee
lingsduur bij een rechterlijke instantie dan gerechtvaardigd, dan komt de periode waar-
Overwegingen
overeenkomende prestatie daarin niet wordt
mee die rechterlijke instantie de behande-
4.1.1. Op grond van artikel 15, eerste lid, eer-
genoemd.
lingsduur heeft overschreden, niet voor reke-
ste volzin, van de WWB bestaat geen recht op
4.4.1. Aan de Zvw ging vooraf de Ziekenfonds-
ning van het bestuursorgaan maar van de
bijstand voor zover een beroep kan worden
wet (Zfw). Onder de werking van die laatste
Staat.
gedaan op een voorliggende voorziening die,
wet was het vaste rechtspraak van de Raad
4.5. Het UWV heeft op 4 oktober 2005 een
gezien haar aard en doel, wordt geacht voor
dat de Zfw voor dieetkosten geen voorliggen-
besluit genomen op het bezwaar van appel-
de belanghebbende toereikend en passend te
de voorziening was in de zin van artikel 17,
lante. Na de beroepsprocedure bij de recht-
zijn. In de tweede volzin van dit artikellid is
eerste en tweede lid van de Algemene bij-
bank heeft de Raad vervolgens uitspraak
bepaald dat het recht op bijstand zich even-
standswet (Abw). Verwezen wordt naar de
gedaan op het door appellante ingestelde
min uitstrekt tot kosten die in de voorliggen-
uitspraken van de Raad van 26 oktober 2004,
hoger beroep op 12 september 2008. De
de voorziening niet als noodzakelijk worden
ECLI:NL:CRVB:2004:AR4760 (natuurgenees-
behandelingsduur in de rechterlijke fase
aangemerkt.
kundig dieet), 3 juli 2001,
heeft de redelijke termijn van 3,5 jaar dan
4.1.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad
ECLI:NL:CRVB:2001:AJ9817 (ME-dieet) en 3
ook niet overschreden. Vervolgens heeft
(CRvB 13 december 2011,
juli 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AB3250 (dieet
appellante beroep ingesteld tegen het nadere
ECLI:NL:CRVB:2011:BU8263) heeft de WWB,
en voedingssupplementen). In die laatste uit-
besluit van 18 november 2008, waarna zij op
gelet op artikel 15, eerste lid, tweede volzin,
spraak is overwogen:
27 januari 2010 aanleiding heeft gezien om
daarvan, geen functie indien binnen de voor-
‘Voor dieetkosten en voedingssupplementen
het beroep in te trekken. Deze gerechtelijke
liggende voorziening een bewuste beslissing
geldt dat bij de overheveling van de dieetkos-
procedure is dus binnen anderhalf jaar afge-
is genomen over de noodzaak van vergoe-
ten als voorziening in het kader van de Alge-
rond. Er is dan ook geen aanleiding om een
ding van bepaalde kostensoorten in het alge-
mene Arbeidsongeschiktheidswet naar de
deel van de termijnoverschrijding toe te reke-
meen of in een specifieke situatie. Indien
AWBZ reeds is overwogen dat deze kosten
nen aan de Staat.
binnen de voorliggende voorziening die ver-
niet behoren tot het zorgpakket van de socia-
4.6. Zoals de Raad heeft overwogen in de uit-
goeding in het algemeen of in een specifieke
le (wettelijke) ziektekostenverzekering, zodat
spraak van 26 januari 2009 is een vergoeding
situatie niet noodzakelijk is geacht dient
geen sprake is van een voorliggende voorzie-
gepast van € 500 per half jaar of gedeelte
daarbij voor de toepassing van de WWB te
ning met betrekking tot deze kosten.’
daarvan.
worden aangesloten.
4.4.2. De Zvw is in werking getreden op 1
4.7. Zoals ook door het UWV ter zitting van
4.1.3. Naar vaste rechtspraak van de Raad
januari 2006. De WWB is met ingang van 1
de Raad is erkend, heeft appellante niet onre-
(onder meer CRvB 13 april 2010,
januari 2004 de Abw gaan vervangen. Het
delijk veel tijd genomen voor het inzenden
ECLI:NL:CRVB:2010:BM2959) zijn de presta-
bepaalde in artikel 17, eerste en tweede lid,
van de benodigde informatie van de Belas-
ties en vergoedingen op grond van de Zorg-
van de Abw ten aanzien van de voorliggende
tingdienst ter onderbouwing van haar scha-
verzekeringswet (Zvw) voor medische en
voorziening is gelijkluidend overgenomen in
declaim. Van feiten of omstandigheden op
paramedische kosten aan te merken als aan
artikel 15, eerste lid, van de WWB. Zoals de
grond waarvan zou moeten worden aangeno-
de WWB voorliggende, toereikende en pas-
Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van
men dat geen sprake is geweest van span-
sende voorzieningen. In deze regelgeving is
31 oktober 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1426)
ning en frustratie die als immateriële schade
in het algemeen een bewuste keuze gemaakt
bestaat geen enkel aanknopingspunt om bij
voor vergoeding in aanmerking komt, is niet
over de noodzaak van het vergoeden van
toepassing van artikel 15, eerste lid, van de
gebleken. De overschrijding van de termijn
deze kosten.
WWB tot een ander oordeel te komen over
van vier jaar voor afronding van het geschil
4.2. Aan het betoog van appellante ligt het
wat als een voorliggende voorziening geldt,
komt dan ook voor rekening van het UWV.
uitgangspunt ten grondslag dat de Zvw niet
dan eerder bij toepassing van de voordien
Nu de redelijke termijn is overschreden met
als voorliggende voorziening kan worden
van kracht zijnde bijstandswetgeving.
twee jaar en acht maanden moet de door
aangemerkt voor dieetkosten in geding.
4.5.1. Uit de geschiedenis van de totstandko-
appellante geleden immateriële schade wor-
4.3.1. Ingevolge artikel 2.6 van het Besluit
ming van de Zvw volgt dat de wetgever niet
den vastgesteld op een bedrag van zes maal
van 28 juni 2005 houdende vaststelling van
de bedoeling heeft gehad om de omvang van
€ 500, dat is € 3 000. Het bestreden besluit
een algemene maatregel van bestuur als
het te verzekeren pakket van kosten, thans
dient dan ook vernietigd te worden nu het in
bedoeld in de artikelen 11, 20, 22, 32, 34 en
prestaties, te wijzigen. Dit komt bijvoorbeeld
strijd met de redelijke termijn van artikel 6
89, van de Zorgverzekeringswet, Stb. 2005,
tot uitdrukking in de volgende passage uit de
van het EVRM is genomen. Onder (verdrags-
389 (Besluit zorgverzekering), zoals geldende
Nota van toelichting op het Besluit zorgver-
conforme) toepassing van artikel 8:73 van de
ten tijde van het bestreden besluit, omvat de
zekering (Stb. 2005, 389, p.20) over het hoofd-
Algemene wet bestuursrecht zal de Raad het
paramedische zorg als te verzekeren presta-
stuk ‘De rechten van de verzekerden’: ‘Uit-
UWV dan ook veroordelen tot een schadever-
tie onder meer dieetadvisering tot een maxi-
gangspunt bij dit hoofdstuk is het
goeding van € 3 000.
mum van vier behandeluren per jaar. Inge-
ziekenfondspakket zoals dat op het moment
2588
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
Rechtspraak
van inwerkingtreding van dit besluit naar
niet van toepassing zijn. Het college bepaalt
onaliteit. Van 11 oktober 1962 tot en met 7
aard, inhoud en omvang is vastgesteld.’
het begin en de duur van de periode waar-
maart 1966 (periode in geding) heeft hij
4.5.2. Voorafgaande aan de invoering van de
over het vermogen en het inkomen in aan-
gewerkt voor de Holland-Amerika Lijn (HAL)
Zorgverzekeringswet zijn de dieetkosten als
merking wordt genomen.
als [naam functie]. Betrokkene 1 is verhuisd
te verzekeren prestatie expliciet aan de orde
4.7.2. Bij de toepassing van artikel 35, eerste
naar de Verenigde Staten van Amerika, waar
gekomen. Leden van de Tweede Kamer heb-
lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te
hij vanaf mei 1966 heeft gewerkt en op 29
ben gedebatteerd met de minister van Volks-
worden of de kosten waarvoor bijzondere
augustus 1969 de Amerikaanse nationaliteit
gezondheid over de prestaties en vergoedin-
bijstand wordt gevraagd zich voordoen, ver-
heeft verkregen. De Oostenrijkse nationali-
gen die opgenomen dienden te worden in
volgens of die kosten in het individuele geval
teit is daarbij verloren gegaan. Vanaf 2003 tot
het besluit ter uitvoering van de Zorgverze-
van de betrokkene noodzakelijk zijn en daar-
december 2008 heeft betrokkene 1 als [naam
keringswet (Handelingen II 2004/05, p. 5061-
na of die kosten voortvloeien uit bijzondere
functie] gewerkt in Montenegro. In april
5070 en 5132-5133). In een motie heeft
omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te
2008 heeft betrokkene 1 ouderdomspensioen
Kamerlid Kant de regering verzocht in het
worden beantwoord of de kosten kunnen
aangevraagd. Bij besluit van 15 april 2008
besluit op te nemen dat verzekerden bij een
worden voldaan uit de bijstandsnorm, de
heeft appellant betrokkene 1 een pensioen
medische indicatie aanspraak kunnen maken
langdurigheidstoeslag, het vermogen en het
ingevolge de Algemene Ouderdomswet
op vergoeding van dieetkosten (Kamerstuk-
inkomen voor zover dit meer bedraagt dan
(AOW) geweigerd. Op 3 oktober 2008 heeft
ken II 2004/05, 29763, 83). De minister heeft
de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bij-
betrokkene 1 de SVB meegedeeld dat vanaf
de motie ontraden en zij is vervolgens ver-
standverlenend orgaan ingevolge deze bepa-
deze datum zijn woonadres in Oostenrijk zijn
worpen.
ling een zekere beoordelingsvrijheid.
hoofdwoonplaats is.
4.5.3. De verwerping van de zojuist bedoelde
4.7.3. Niet in geschil is dat de dieetkosten in
1.2. Het bezwaar van betrokkene 1 tegen het
motie (motie) vormt geen bewuste beslissing
geding zich in 2012 hebben voorgedaan, dat
besluit van 15 april 2008 is bij besluit van
als onder 4.1.2 bedoeld. Daartoe is leidend
zij noodzakelijk waren en voortvloeiden uit
14 oktober 2008 ongegrond verklaard. Aan
dat in de overgang van de Zfw naar Zvw geen
bijzondere omstandigheden. De Raad kan
dit besluit is ten grondslag gelegd dat betrok-
wijziging is beoogd van te verzekeren kosten,
evenwel niet zelf in de zaak voorzien. Voor de
kene 1 in de periode vanaf zijn vijftiende tot
thans prestaties, en dat de verwerping van de
bepaling van het recht op bijzondere bijstand
zijn vijfenzestigste verjaardag niet verzekerd
motie daarin ten aanzien van de dieetkosten
is nog van belang tot welk bedrag deze kos-
is geweest voor de AOW.
in geding geen verandering heeft gebracht,
ten voor rekening van appellante zijn geble-
(…)
terwijl op geen enkele manier uit het onder
ven in verband met de uitkering uit de aan-
2.1. Betrokkene 2 is geboren op [in] 1943 en
4.5.2 genoemde debat is af te leiden dat de
vullende ziektekostenverzekering en een
heeft de Oostenrijkse nationaliteit. In de
wetgever beoogd heeft de Zvw nu wel als
belastingaftrek en in hoeverre appellante
periode van 6 november 1962 tot en met 23
voorliggende voorziening te beschouwen
beschikte - kort gezegd - over draagkracht om
april 1963 (periode in geding) heeft betrokke-
voor de dieetkosten in geding.
in de resterende kosten te voorzien.
ne 2 gewerkt voor Holland-Amerika Lijn
4.6. Wat onder 4.1 tot en met 4.5 is overwo-
4.8. Hetgeen in 4.6 en 4.7 is overwogen noopt
(HAL). Met ingang van 1 maart 1998 heeft hij
gen voert tot de conclusie dat de Zvw voor
tot toepassing van een bestuurlijke lus. Het
een Oostenrijkse Erwerbsunfähigkeitspensi-
de dieetkosten in geding voor toepassing
college wordt daarom op grond van artikel
on ontvangen en met ingang van 1 septem-
van de WWB evenmin als voorliggende voor-
8:51a in verbinding met 8:51d, van de Alge-
ber 1998 een Zwitserse Invalidenrente.
ziening geldt als de Zfw onder de werking
mene wet bestuursrecht opgedragen het
Voorts heeft betrokkene 2 van 29 november
van Abw. Het college heeft daarom ten
onder 4:6 aangeduide gebrek in het bestre-
1998 tot 1 december 2008 een uitkering
onrechte de aanvraag afgewezen met toepas-
den besluit te herstellen door een nieuw
ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt-
sing van artikel 15 van de WWB. De recht-
besluit op bezwaar te nemen met inachtne-
heidsverzekering (WAO) ontvangen. Deze uit-
bank heeft dit niet onderkend. De aangeval-
ming van hetgeen in 4.7 is overwogen.
kering bedroeg met ingang van 29 november 1998 € 1,08 bruto per dag. Op 12 januari
len uitspraak dient daarom te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het bestreden
1870
2009 heeft betrokkene 2 een ouderdomspensioen aangevraagd. Bij besluit van 26 mei 2009 heeft appellant betrokkene 2 een pensi-
besluit vernietigen wegens strijd met de zojuist genoemde bepaling. Met het oog op
6 oktober 2014, nr. 10/4381 AOW-P,
oen ingevolge de AOW geweigerd.
definitieve geschillenbeslechting overweegt
(Mrs. Van der Kade, De Vries, Lenos)
2.2. Het bezwaar van betrokkene 2 tegen het
de Raad nog het volgende.
ECLI:NL:CRVB:2014:3233
besluit van 26 mei 2009 is bij besluit van 21 augustus 2009 ongegrond verklaard. Aan
4.7.1. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WWB heeft de alleenstaande of het gezin,
Prejudiciële vragen. AOW-verzekering van
dit besluit is ten grondslag gelegd dat betrok-
onverminderd paragraaf 2.2 van die wet,
een zeevarende op een schip van een
kene 2 in de periode vanaf zijn vijftiende tot
recht op bijzondere bijstand voor zover de
Nederlandse rederij, zonder woonplaats aan
zijn vijfenzestigste verjaardag niet verzekerd
alleenstaande of het gezin niet beschikt over
de wal, met de nationaliteit van een land
is geweest voor de AOW.
de middelen om te voorzien in de uit bijzon-
dat destijds geen lid van de EU was.
(….)
zakelijke kosten van het bestaan en deze kos-
(AOW art 2, 3, 6; Besluit uitbreiding en beper-
Bescherming van rechten onder artikel 94
ten naar het oordeel van het college niet
king kring verzekerden volksverzekering; Ver-
Vo 1408/71
kunnen worden voldaan uit de bijstands-
ordening (EEG) art. 3, 94; VWEU art. 18, 45)
12.1. De Raad dient vervolgens na te gaan of
dere omstandigheden voortvloeiende nood-
de rechten van betrokkenen in het kader van
norm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer
Overwegingen
de gemeenschapsregeling inzake (het
bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij arti-
1.1. Betrokkene 1 is geboren op [in] 1943 in
Unierecht betreffende) de sociale zekerheid
kel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid,
Oostenrijk en had toen de Oostenrijkse nati-
worden erkend en door de overgangsbepalin-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2589
Rechtspraak
gen van artikel 94 van Vo 1408/71 worden
bereikt. Het komt de Raad dan ook voor dat
beschouwd als tijdvak van verzekering,
beschermd.
hier geen sprake is van een (mogelijk) recht
arbeid of wonen, indien zou moeten worden
12.2. Vastgesteld moet worden - hetgeen tus-
dat kan worden ontleend voor een tijdvak, als
geoordeeld dat de uitsluiting van deze
sen partijen niet in geschil is - dat de periode
bedoeld in het eerste lid van artikel 94. Veel-
betrokkene ingevolge de bepalingen van KB
in geding, waarin betrokkene 2 werkzaamhe-
eer is sprake van een (mogelijk) recht voor de
230 en KB 24 in strijd is met het verbod van
den verrichtte en woonde aan boord van zee-
vaststelling waarvan rekening wordt gehou-
onderscheid naar nationaliteit vervat in arti-
schepen met een Nederlandse thuishaven,
den met een tijdvak vervuld vóór inwerking-
kel 18 en artikel 45 van het VWEU, dan wel
zijn gelegen vóór toetreding van Oostenrijk
treding of toetreding, als bedoeld in het
artikel 3 van Vo 1408/71.
tot (een rechtsvoorganger van) de Unie en
tweede lid van artikel 94, dan wel een recht
12.10. In het midden wordt gelaten of
vóór inwerkingtreding van Vo 1408/71 voor
dat in verband staat met een gebeurtenis die
bescherming van de rechten van betrokkene
Oostenrijk.
heeft plaatsgevonden vóór inwerkingtreding
2 kan worden ontleend aan artikel 94, derde
12.3. Appellant heeft het standpunt ingeno-
of toetreding, als bedoeld in het derde lid
lid, van Vo 1408/71. Indien moet worden
men dat de rechtszekerheid eraan in de weg
van artikel 94.
geoordeeld dat deze bescherming niet aan
staat dat de periode in geding in aanmerking
12.5. Voor beantwoording van de vraag of
het tweede lid van artikel 94 van Vo 1408/71
wordt genomen als tijdvak van verzekering,
betrokkene 2 bescherming kan ontlenen aan
kan worden ontleend, dan geldt in de visie
arbeid of wonen. In de visie van de Raad
het tweede lid van dit artikel is bepalend of
van de Raad hetzelfde voor het derde lid.
wordt de toepassing van het Unierecht op de
de periode in geding, waarin hij woonde aan
Verbod van onderscheid naar nationaliteit
situatie van betrokkene 2 niet verhinderd
boord van een zeeschip met Nederlandse
13.1. In de voorafgaande overwegingen is
door het eerste lid van artikel 94, dat een
thuishaven, moet worden beschouwd als een
ingegaan op de toepassingsvoorwaarden van
verbod van terugwerkende kracht inhoudt.
tijdvak van verzekering, arbeid of wonen dat
Vo 1408/71 en het VWEU. Indien moet wor-
Het Hof heeft in het arrest van 7 februari
krachtens de wetgeving van een lidstaat op
den aangenomen dat de situatie van betrok-
2002, C-28/00, Kauer, punten 20 tot en met
(een deel van) het grondgebied van de
kene 2 aan deze voorwaarden voldoet, dient
22, evenals in zijn arrest van 18 april 2002,
betrokken lidstaat is vervuld, als bedoeld in
te worden beoordeeld of de uitsluiting van
C-290/00, Duchon, punten 21 tot en met 23,
dit tweede lid van artikel 94.
verzekering ingevolge de bepalingen van KB
overwogen dat volgens vaste rechtspraak het
12.6. Beoordeeld naar de Nederlandse wetge-
230 en KB 24 in strijd is met het verbod van
rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen verzet
ving is door betrokkene 2 in de periode in
onderscheid naar nationaliteit vervat in arti-
dat een verordening met terugwerkende
geding geen tijdvak van verzekering, arbeid
kel 18 van het VWEU, artikel 45 van het
kracht wordt toegepast, ongeacht of de gevol-
of wonen vervuld. Immers, het nationaliteits-
VWEU, dan wel artikel 3 van Vo 1408/71.
gen hiervan voor de betrokkene gunstig of
vereiste van de - hiervoor weergegeven -
13.2. In dit kader dient te worden bezien of
ongunstig zijn, tenzij uit een voldoende dui-
bepalingen van KB 230 en KB 24 staat eraan
de bepalingen van KB 230 en KB 24 strijdig
delijke aanwijzing in de tekst of in de doel-
in de weg dat zodanige tijdvakken in aan-
zouden zijn geweest met het gemeenschaps-
stellingen van de verordening kan worden
merking worden genomen. De Raad betwij-
recht, zoals dit van toepassing zou zijn
afgeleid dat deze niet enkel voor de toekomst
felt echter of de toepassing van artikel 94,
geweest indien de periode in geding na de
is vastgesteld. Hoewel de nieuwe wet aldus
tweede lid, van Vo 1408/71 daarop moet
toetreding van Oostenrijk zou zijn gelegen.
enkel geldt voor de toekomst, is zij volgens
afstuiten.
13.3. Tussen partijen is niet in geschil dat
een algemeen erkend beginsel ook van toe-
12.7. De Raad vraagt zich af of - analoog aan
onder deze premisse de bepalingen van KB
passing, tenzij anders is bepaald, op de toe-
hetgeen is overwogen in het arrest van
230 en KB 24 de toetsing aan het gemeen-
komstige gevolgen van situaties die onder de
17 september 1997, C-322/95, Iurlaro, ten
schapsrecht niet kunnen doorstaan. De Raad
oude wet zijn ontstaan. Artikel 94, eerste lid,
aanzien van de toepassing van artikel 45 van
wijst erop dat, mede in verband met de rege-
van Vo 1408/71 stemt volledig overeen met
Vo 1408/71 - in het kader van artikel 94 van
ling voor zeelieden ingevolge Vo 1408/71, in
dit rechtsbeginsel. In dezelfde zin - aldus het
de Vo 1408/71 onder tijdvakken van verzeke-
het Besluit uitbreiding en beperking kring
Hof - bepaalt artikel 94, tweede lid, van Vo
ring moeten worden verstaan de tijdvakken
verzekerden volksverzekeringen (BUB) (KB
1408/71, om de toepassing van de verorde-
die volgens de wetgeving waaronder zij zijn
746) dat met ingang van 1 januari 1999 in
ning mogelijk te maken op de toekomstige
vervuld, als zodanig zijn omschreven of aan-
werking is getreden, geen bepaling meer
gevolgen van situaties die onder de oude wet
gemerkt, onder het voorbehoud evenwel dat
voorkomt die overeenkomt met de genoem-
zijn ontstaan, dat voor de vaststelling van het
de artikelen 48 tot en met 51 van het EEG-
de bepalingen van KB 230 en KB 24. Ter zit-
recht op uitkering rekening wordt gehouden
Verdrag (thans de artikelen 45 tot en met 48
ting van 25 oktober 2013 heeft appellant ver-
met elk tijdvak van verzekering, arbeid of
van het VWEU) in acht worden genomen.
klaard dat ten aanzien van periodes gelegen
wonen dat krachtens de wetgeving van een
12.8. De Raad wijst in dit verband op het
vóór 1 januari 1999 het nationaliteitsvereiste
lidstaat vóór 1 oktober 1972 of vóór de
arrest Kauer (punt 26), waarin het Hof heeft
niet werd toegepast op zeevarenden die de
datum van haar toepassing op het grondge-
overwogen dat Vo 1408/71 de bepaling van
nationaliteit van een lidstaat hadden en voor
bied van deze lidstaat is vervuld.
voorwaarden waaronder een tijdvak wordt
het overige in dezelfde situatie verkeerden
12.4. Het moment met ingang waarvan een
erkend als gelijkgesteld met eigenlijke tijd-
als betrokkenen. Op hen werd rechtstreeks
betrokkene ingevolge de AOW eventuele aan-
vakken van verzekering, aan de nationale
het Unierecht toegepast.
spraken op ouderdomspensioen op grond
wetgeving overlaat. Het Hof heeft eraan her-
13.4. In de visie van de Raad lijdt het weinig
van vervulde tijdvakken van verzekering te
innerd dat bij deze erkenning de verdragsbe-
twijfel dat betrokkene 2 op grond van de
gelde kan maken, is ingevolge artikel 16, eer-
palingen inzake het vrije verkeer van perso-
bepalingen van KB 230 en KB 24 niet onder
ste lid, van de AOW in verbinding met artikel
nen in acht moeten worden genomen.
dezelfde voorwaarden aanspraak op ouder-
7, aanhef en onder a, van de AOW, zoals deze
12.9. Het komt de Raad vooralsnog voor dat
domspensioen kan maken als Nederlandse
bepalingen luidden in de periodes in geding,
de periode in geding waarin betrokkene 2
onderdanen die zich - behoudens de nationali-
bepaald op de eerste dag van de maand waar-
woonde aan boord van een zeeschip met
teit - in dezelfde situatie bevinden. Voor
in de betrokkene de leeftijd van 65 jaar
Nederlandse thuishaven moet worden
beoordeling van eventuele rechtvaardigings-
2590
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
Rechtspraak
gronden voor het gemaakte onderscheid is
dit tijdvak al lid was van (een rechtsvoorgan-
legaal in de lidstaat Oostenrijk. De Raad gaat
geen ruimte. De bepalingen van KB 230 en KB
ger van) de Unie. Ook de zaak Duchon betreft
ervan uit dat de situatie waarin hij zich
24 maken immers een rechtstreeks onder-
de vraag of een tijdvak vervuld in een staat
bevindt, niet geheel in de interne sfeer van
scheid naar de nationaliteit van een zeevaren-
die al lid was van (een rechtsvoorganger van)
Oostenrijk ligt, nu betrokkene in verband
de, doordat het toepassingsbereik van deze
de Unie in aanmerking dient te worden geno-
met de in de periode in geding verrichte
bepalingen is beperkt tot ‘de vreemdeling’.
men.
werkzaamheden aanspraak maakt op een
Voorts kan worden aangenomen dat de
13.10. De Raad vraagt zich af of onder deze
Nederlands pensioen.
- hypothetische - toepassing van de bepalin-
omstandigheden moet worden gezegd dat
14.4. De vraag is of de toepasselijkheid van Vo
gen van KB 230 en KB 24 op tijdvakken van
betrokkene 2 door de toepassing van het
1408/71 op betrokkene 1 tot dezelfde uitkom-
verzekering, arbeid of wonen, de zeevarenden
nationaliteitsvereiste van KB 230 en KB 24 in
sten leidt als voor betrokkene 2. Immers, uit
benadeelt die voorheen de Oostenrijkse natio-
de uitoefening van zijn recht van vrij verkeer
de overwegingen in de considerans bij Vo
naliteit hadden en vervolgens gebruik hebben
is belemmerd en de reikwijdte van artikel 94,
859/2003 kan worden afgeleid dat de toepas-
gemaakt van hun recht van vrij verkeer en
tweede en derde lid, van Vo 1408/71 zich tot
selijkheid van Vo 1408/71 voor onderdanen
verblijf in lidstaten, zoals neergelegd in artikel
de situatie van betrokkene uitstrekt.
van derde landen beperkingen kent, met
20 van het VWEU en 45 van het VWEU.
Ten aanzien van betrokkene 1
name omdat voor deze onderdanen geen vrij
13.5. De Raad is niet duidelijk of in de situa-
14.1. De beoordelingsdatum van de aan het
verkeer van werknemers geldt. Niet duidelijk
tie van betrokkene 2 de uitoefening van het
Unierecht te ontlenen aanspraken van
is dan ook of de hiervoor ten aanzien van
recht van vrij verkeer in het geding is.
betrokkene 1 is afhankelijk van de datum
betrokkene 2 opgeworpen vragen voor betrok-
Immers, Oostenrijk was in de periode in
met ingang waarvan hij kan worden
kene 1 tot dezelfde uitkomsten zullen leiden.
geding nog niet tot de Unie toegetreden.
beschouwd als onderdaan van een derde
De hiervoor weergegeven overwegingen
13.6. Het Hof heeft in het arrest Kauer, punt
land, in de zin van artikel 1 van de Vo
geven de Raad dan ook aanleiding vragen
46, overwogen dat de overgangsbepaling van
859/2003. Aannemelijk is dat appellant met
voor te leggen aan het Hof.
artikel 94, tweede lid, van Vo 1408/71 naar
ingang van 3 oktober 2008 - op basis van een
haar aard bedoeld is voor situaties die zijn
rechtmatige verblijfstitel - in Oostenrijk
Beslissing
ontstaan toen het EG-Verdrag in de betrok-
heeft gewoond. Betrokkene 1 heeft de SVB bij
De Centrale Raad van Beroep verzoekt het
ken lidstaat nog niet van toepassing was. Het
mailbericht van 3 oktober 2008 meegedeeld
Hof bij wijze van prejudiciële beslissing als
Hof heeft daaraan toegevoegd dat deze bepa-
dat met ingang van deze datum het woon-
bedoeld in artikel 267 van het VWEU uit-
ling juist als doel heeft Vo 1408/71 te kun-
adres in Oostenrijk zijn hoofdwoonplaats is
spraak de doen over de volgende vragen:
nen toepassen op de toekomstige gevolgen
geworden. De Raad heeft geen reden om te
1. Moeten artikel 3 en artikel 94, eerste, en
van situaties die zijn ontstaan toen per defi-
twijfelen aan de juistheid van deze medede-
tweede lid, van Vo 1408/71 aldus worden uit-
nitie het vrije verkeer van personen nog niet
ling, die door appellant niet is betwist. Het
gelegd dat deze bepalingen zich ertegen ver-
was erkend in de betrekkingen tussen de
bestreden besluit dateert van 14 oktober
zetten dat aan een voormalige zeevarende
betrokken staat en de staat op wiens grond-
2008. Gelet op het voorgaande diende de SVB
die deel uitmaakte van de bemanning van
gebied de eventueel in aanmerking te nemen
bij het bestreden besluit niet alleen te beslis-
een zeeschip met een thuishaven in een lid-
specifieke situaties zijn ontstaan.
sen over het pensioenrecht van betrokkene 1
staat, die geen woonplaats had aan de wal en
13.7. Appellant heeft benadrukt dat in de
op de ingangsdatum van de pensioenaan-
die geen onderdaan was van een lidstaat,
arresten Kauer en Duchon tijdvakken aan de
vraag 1 maart 2008, maar tevens over diens
nadat de staat waarvan deze zeevarende de
orde zijn die zijn vervuld op het grondgebied
pensioenrecht - in het licht van het Unie-
nationaliteit heeft, tot (een rechtsvoorganger
van een andere lidstaat. Daarbij is gewezen
recht - met ingang van 3 oktober 2008.
van) de Unie is toegetreden of Vo 1408/71
op de overweging van het Hof in het arrest
14.2. Betrokkene 1 had in de periode in
voor deze staat in werking is getreden, ouder-
Duchon dat uit artikel 94, tweede lid, van Vo
geding de Oostenrijkse nationaliteit. Ten tij-
domspensioen (gedeeltelijk) wordt geweigerd
1408/71 volgt dat een lidstaat niet mag wei-
de van de toetreding van Oostenrijk tot (een
op de enkele grond dat deze voormalige zee-
geren rekening te houden met op het grond-
voorganger van) de EU, had betrokkene 1 die
varende in het tijdvak van (pretense) verzeke-
gebied van een andere lidstaat voor de
nationaliteit niet meer. Ook op de beoorde-
ring niet de nationaliteit had van de (eerstge-
opbouw van een ouderdomspensioen vervul-
lingsdatum 3 oktober 2008 had hij niet de
noemde) lidstaat?
de tijdvakken van verzekering, op de enkele
nationaliteit van een lidstaat van de EU. De
2. Moeten de artikelen 18 en 45 van het
grond dat deze tijdvakken zijn vervuld voor-
situatie van betrokkene 1 lijkt daarmee op
VWEU aldus worden uitgelegd dat deze in de
dat de verordening ten aanzien van deze lid-
die in het arrest Buhari Haji. Een belangrijk
weg staan aan een regeling van een lidstaat
staat in werking is getreden.
verschil met de situatie in dat arrest is even-
op grond waarvan een zeevarende die deel
13.8. De Raad constateert dat, anders dan in
wel dat betrokkene 1 mogelijk rechten kan
uitmaakte van de bemanning van een zee-
het geval van Kauer en Duchon, in de situatie
ontlenen aan Vo 859/2003.
schip met een thuishaven in deze lidstaat,
van betrokkenen geen sprake is van - al dan
14.3. Op grond van artikel 1 van Vo 859/2003
die geen woonplaats aan de wal had en die
niet gelijkgestelde - tijdvakken in een andere
is Vo 1408/71 van toepassing op een onder-
geen onderdaan is van een lidstaat, uitgeslo-
(eerst na de periodes in geding toegetreden)
daan van een derde land die alleen vanwege
ten was van verzekering voor het ouder-
lidstaat. De periodes in geding betreffen
zijn nationaliteit niet onder die verordening
domspensioen, terwijl op grond van deze
immers periodes waarin de betrokkenen
valt, mits hij legaal op het grondgebied van
regeling als verzekerd wordt aangemerkt een
woonden aan boord van zeeschepen. Deze
een lidstaat verblijft en zich in een situatie
zeevarende die onderdaan is van de lidstaat
periodes zijn ingevolge artikel 3, tweede lid,
bevindt die niet in alle opzichten geheel in
waar het zeeschip zijn thuishaven heeft en
van de AOW gelijkgesteld met wonen op het
de interne sfeer van een enkele lidstaat ligt.
die zich voor het overige in dezelfde omstan-
grondgebied van Nederland.
Betrokkene 1 is onderdaan van een derde
digheden bevindt, indien de staat waarvan de
13.9. In het geval van Kauer is sprake van een
land en valt vanwege zijn nationaliteit niet
eerstgenoemde zeevarende onderdaan is ten
tijdvak van wonen in België, een staat die in
onder de verordening. Voorts verblijft hij
tijde van de vaststelling van het pensioen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2591
Rechtspraak
inmiddels tot (een rechtsvoorganger van) de
(Orde van Register Adviseurs Nederland) de
van gevallen en gericht zijn tot een open, in
Unie is toegetreden of Vo 1408/71 inmiddels
minister van Financiën verzocht een AMvB
abstracto omschreven groep van (rechts)per-
voor deze staat in werking is getreden?
vast te stellen als bedoeld in art. 28 Wta.
sonen en dat de regels hetzij op zichzelf, het-
3. Moeten de vragen 1 en 2 op dezelfde wijze
OvRAN is van mening dat haar leden de
zij als onderdeel van een samenstel van alge-
beantwoord worden in het geval van een
mogelijkheid dienen te krijgen om wettelijke
meen verbindende voorschriften, een
(voormalige) zeevarende, die ten tijde van zijn
controles te verrichten en zich in te schrijven
zelfstandige normstelling inhouden. Het Col-
werkzaamheden de nationaliteit had van een
in het accountantsregister, zonder daarbij te
lege overweegt dat de Grondwet de AMvB
staat die op een later moment toetreedt tot
worden verplicht om lid te worden van het
niet definieert. Dat betekent volgens het Col-
(een rechtsvoorganger van) de Unie, maar die
NIVRA of de NOvAA.
lege dat de AMvB, anders dan de rechtbank
ten tijde van die toetreding of de inwerking-
De minister heeft OvRAN bericht geen aan-
heeft overwogen, niet per definitie het
treding van Vo 1408/71 voor deze staat en ten
leiding te zien om zo’n AMvB vast te stellen.
rechtskarakter heeft van een algemeen ver-
tijde van het te gelde maken van zijn aan-
OvRAN heeft daartegen bezwaar gemaakt. De
bindend voorschrift, maar dat per geval dient
spraak op ouderdomspensioen geen onder-
minister heeft dit bezwaar bij besluit van 18
te worden beoordeel of een AMvB een alge-
daan is van een lidstaat, maar op wie laatstge-
december 2009 niet-ontvankelijk verklaard.
meen verbindend voorschrift inhoudt.
noemde verordening op grond van artikel 1
Vervolgens heeft OvRAN tegen het besluit
Het College overweegt verder dat uit art. 27
van Vo 859/2003 wel van toepassing is?
van de minister van 18 december 2009
Wta voortvloeit dat een accountant slechts
beroep ingesteld bij Rechtbank Rotterdam.
externe accountant kan zijn, als hij inge-
De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak
schreven is in het register en daarmee het
College van Beroep voor het bedrijfsleven
van 9 december 2010 (de aangevallen uit-
lidmaatschap van het NIVRA of de NOvAA
spraak) ongegrond verklaard. De rechtbank
(thans: van de NBA) heeft verworven. Daar-
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr.
heeft onder meer overwogen dat een AMvB
mee geldt deze bepaling voor een reeks van
J.M.M. Bancken, mw. mr. M.B.L. van der Weele
per definitie is aan te merken als een alge-
gevallen en is zij tot een open, in abstracto
en mw. mr. A.G.J. van Ouwerkerk, allen
meen verbindend voorschrift en dat op
omschreven groep van personen gericht en
gerechtsauditeur bij het College.
grond van art. 8:2, aanhef en onder a, Awb
houdt zij een zelfstandige normstelling in.
geen beroep kan worden ingesteld tegen een
Het gaat dus om een algemene regel. Art. 28
besluit inhoudend een algemeen verbindend
Wta opent de mogelijkheid om die algemene
voorschrift. Op grond van art. 6:2, aanhef en
regel buiten toepassing te verklaren. Blijkens
onder a, Awb kan dan ook geen beroep wor-
de MvT bij het toenmalige artikel 25 van de
18 augustus 2014, nr. 10/1418
den ingesteld tegen de weigering om een
Wta (Kamerstukken II 2003/04, 29658, 3, p.
(Mrs. Doolaard, Waterbolk, De Vries)
AMvB tot stand te brengen.
57) is aan dat buitentoepassingverklaren een
ECLI:NL:CBB:2014:349
OvRAN heeft bij het College hoger beroep
algemeen karakter toebedacht. Voor de
ingesteld tegen de uitspraak van Rechtbank
mogelijkheid om op te treden als extern
De weigering om een algemene maatregel
Rotterdam. OvRAN heeft in hoger beroep
accountant is dan in het algemeen de
van bestuur vast te stellen waardoor voor
onder meer aangevoerd dat een AMvB als
inschrijving in het register niet meer vereist.
een externe accountant de eis van lidmaat-
bedoeld in art. 28 Wta geen algemeen verbin-
Derhalve is ook de buitentoepassingverkla-
schap van de beroepsorganisatie niet meer
dend voorschrift is.
ring een besluit van algemene strekking. De
zou gelden, is een besluit van algemene
Het College overweegt als eerste dat in dit
weigering van de minister om tot buitentoe-
strekking. Geen bezwaar en beroep moge-
geding de vraag aan de orde is of de weige-
passingverklaring over te gaan, is derhalve
lijk.
ring van de minister om de door OvRAN
niet vatbaar voor bezwaar en beroep.
gevraagde AMvB vast te stellen, vatbaar is
Vervolgens gaat het College nog in op het
voor bezwaar en beroep. Het College beant-
betoog van OvRAN dat het College zou die-
woordt die vraag met de rechtbank ontken-
nen te oordelen dat het verplichte lidmaat-
Hoger beroep ingesteld door OvRAN vs. een
nend. Tegen de schriftelijke weigering om
schap van NIVRA/NOvAA in strijd is met het
uitspraak van Rechtbank Rotterdam van
een besluit te nemen, inhoudend een alge-
EVRM en/of het Unierecht en dat de gang
9 december 2010,
meen verbindend voorschrift of een beleids-
naar de civiele rechter onredelijk bezwarend
ECLI:NL:RBROT:2010:BO7301
regel, kan geen bezwaar worden gemaakt of
is. Het College verwijst naar de uitspraak van
beroep worden ingesteld. Voor de vraag of
heden (ECLI:NL:CBB:2014:251) in de zaken
Ingevolge art. 27 van de Wet toezicht accoun-
een besluit een algemeen verbindend voor-
die door enkele leden van OvRAN aanhangig
tantsorganisaties (Wta) is de externe accoun-
schrift inhoudt, is niet de vorm maar de
zijn gemaakt, waarin het College heeft geoor-
tant een registeraccountant of een Accoun-
inhoud van het besluit bepalend. In de MvT
deeld dat NBA terecht een eerder oordeel van
tants-Administratieconsulent die in het
bij de aanvulling van de Awb (derde tranche;
het College over het beroep op art. 11 EVRM
accountantsregister van het Nederlands Insti-
Kamerstukken II 1993/94, 23700, 3) zijn alge-
(vrijheid van vereniging) heeft tegengewor-
tuut van Registeraccountants (NIVRA) of de
meen verbindende voorschriften omschre-
pen en dat van strijd met andere bepalingen
Nederlandse Orde van Accountants-Adminis-
ven als ‘naar buiten werkende, voor de daar-
van Europees recht geen sprake is (zie tevens
tratieconsulenten (NOvAA) moet zijn inge-
bij betrokkenen bindende regels, uitgegaan
de eerdere uitspraak van het College van 15
schreven. NIVRA en NOvAA zijn inmiddels
van het openbaar gezag dat de bevoegdheid
februari 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BQ7974).
overigens opgegaan in de NBA, de Nederland-
daartoe aan de wet ontleent’. Om aan derge-
Volgt: bevestiging van de aangevallen uit-
se Beroepsorganisatie van Accountants.
lijke regels het rechtskarakter van algemeen
spraak.
In art. 28 Wta is bepaald dat bij algemene
verbindende voorschriften toe te kennen, is
maatregel van bestuur art. 27 Wta buiten
naar het oordeel van het College voorts ver-
toepassing kan worden verklaard.
eist dat deze een algemeen karakter hebben,
Bij brief van 19 oktober 2009 heeft OvRAN
dat wil zeggen dat zij gelden voor een reeks
1871
(Awb art. 6:2, 8:2)
2592
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
Boeken
Marokkaan in Europa, crimineel in Nederland Een vergelijkende studie In Nederland is de criminaliteit onder Marokkanen bijzonder hoog, maar in landen om ons heen wordt zo’n probleem niet waargenomen. Hoe is dat mogelijk? Lijkt het alleen maar zo, of is er bij ons minderhedenbeleid iets helemaal fout gegaan? De geschiedenis van de immigratie in Duitsland, België en ook Frankrijk lijkt vrijwel hetzelfde te zijn verlopen. Gastarbeiders kwamen vanuit het noorden van Marokko, waarna er gezinshereniging plaatsvond en een tweede en derde generatie van kinderen opgroeide in ongunstige sociale en economische omstandigheden. Voor een verklaring van het criminaliteitsprobleem wordt in Nederland gezocht in hun afkomst en cultuur. Maar houdt deze stand bij internationale vergelijking? Frank Bovenkerk deed uitvoerig onderzoek in de genoemde Europese landen, maar kon daar geen ‘Marokkanenprobleem’ vinden. In Frankrijk bestaat een enorm misdaadprobleem in de banlieues, maar dit wordt daar beschouwd als kenmerk van de buurt. In België kiezen de gevestigde politiek en de wetenschap ervoor het bestaan van zo’n vraagstuk te ontkennen. In Duitsland is werkelijk geen spoor van Marokkaanse criminaliteit waar te nemen. Onderzoek toont aan dat de Marokkaanse jongeren zich overal aan de nationale cultuur hebben aangepast, maar in Nederland gebeurde het ongecontroleerd en zonder dat er grenzen zijn gesteld aan hun gedrag. Frank Bovenkerk Boom Lemma uitgevers 2014, 300 p., € 25 ISBN 978 94 6236 480 6
The Impact of the European Convention on Human Rights on Private International Law The focus of this book is the impact of the European Convention on Human Rights (ECHR) on the three main topics of private international law (PIL): jurisdiction, applicable law, and the recognition and enforcement of foreign judgments. The author sets off with a discussion whether the ECHR is at all applicable to issues of PIL and the relationship between Article 1 of the Convention
and PIL. He then examines the case law of the European Court of Human Rights and selected national courts and by doing so maps the interaction between PIL and the rights guaranteed in the ECHR. On this information the author bases his final conclusions. Next to a list of cases consulted and a bibliography, the book offers brief introductions to PIL and the ECHR for readers who are less familiar with either of the topics. Louwrens R. Kiestra
Tot slot wordt ingegaan op de veranderingen die het concept-wetsvoorstel teweegbrengen voor de civiele procespraktijk. Daarbij worden de voorgestelde wijzigingen vergeleken met de situatie in Engeland en Wales, de Verenigde Staten, België en Portugal, waar bepaalde aspecten van de civiele procedure al zijn gedigitaliseerd. Daaruit blijkt dat de Nederlandse procespraktijk zich maar beter tijdig kan voorbereiden op ‘civiel procederen 2.0’. mr. Jeroen Wolthuis
T.M.C. Asser Press 2014, XI + 329 p., € 137,79
ISBN 978 90 8863 143 6
Celsus juridische uitgeverij 2014, vi + 96 p., € 25
ISBN 978 94 6265 031 2
Digitaal procederen De praktische betekenis van het concept-wetsvoorstel vereenvoudiging en digitalisering van het burgerlijk procesrecht Met het concept-wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht beoogt de wetgever – met de inzet van computers en het internet – de civiele procedure eenvoudiger, sneller en doelmatiger te maken. Na inwerkingtreding verloopt de civiele procedure van begin tot eind, dus van verzoekschrift tot vonnis, zo veel mogelijk digitaal. Om dit te faciliteren verdwijnen de verplichte betekening van de dagvaarding en het pleidooi als afzonderlijke processtap. Onder de noemer ‘uniforme basisprocedure’ worden alle zaken voortaan ingeleid met een digitaal verzoekschrift aan de rechtbank. Ook de processtukken worden in digitale vorm aangeleverd. Wat zijn hiervan de gevolgen voor de praktijk van het civiele procesrecht en het procederen in civiele zaken? In dit boek wordt eerst een historische beschouwing gegeven van het civiele procesrecht en specifiek met betrekking tot het bewijsrecht in burgerlijke zaken. Verder worden de mogelijkheden binnen het huidige procesrecht behandeld om digitaal processtukken aan te leveren, alsmede het exacte belang van de verplichte betekening van de dagvaarding.
Nederlands waterrecht in Europese context In deze monografie wordt zowel het waterbestuur als het waterbeheer in Nederland in zijn Europese context beschreven. Uitgangspunt is de publieke taak zorg te dragen voor een goed waterbeheer. Belangrijke concepten uit het moderne waterbeheer, zoals het recht op water, de betekenis van beginselen, de stroomgebiedbenadering die recht doet aan de veelal grensoverschrijdende watersystemen, de planmatige aanpak, de financiering en de gezamenlijke verantwoordelijkheid van meerdere (inter)nationale overheden worden besproken. Een van de thema’s is de integratie van het waterrecht en het omgevingsrecht zoals die zowel op Europees als nationaal niveau plaatsvindt. Aan het waterschapsrecht, als bijzondere en voor Nederland kenmerkende vorm van waterbestuur wordt uitvoerig aandacht besteed. Verder komen aan de orde de regulering van enkele belangrijke aspecten van het waterbeheer zoals de bescherming tegen overstromingen, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, de zoetwatervoorziening, de bescherming van het mariene milieu alsmede de drinkwatervoorziening en het afvalwaterbeheer. dr. H.J.M. Havekes en prof. mr. dr. H.F.M.W. van Rijswick Mastermonografieën staats- en bestuursrecht Kluwer 2014, 564 p., € 60 ISBN 978 90 1311 841 4
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2593
1872
Tijdschriften
1873 Burgerlijk (proces)recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 20, oktober 2014 Mr. I.I. van Tuyll van Serooskerken, Bb 2014/65 Schuldeisersverzuim: een (tijdelijke) beperking in de rechtsmiddelen van de schuldeiser – Aanleiding voor het schrijven van dit artikel is een recent arrest van de Hoge Raad (HR 11 juli 2014, NJB 2014/ 1428, NJ 2014/361, Bb 2014/65.1) dat gaat over het moment waarop schuldeisersverzuim eindigt. Alvorens het leerstuk van schuldeisersverzuim te bespreken, wordt in dit artikel eerst ingegaan op de rechtsmiddelen die aan een schuldeiser worden geboden in het geval de schuldenaar in de nakoming van zijn verbintenis tekortschiet. Vervolgens wordt aan de hand van een bespreking van het voornoemde arrest bekeken welke gevolgen de uitspraak heeft voor het leerstuk van het schuldeisersverzuim.
Juridisch up to Date Nr. 18, 9 oktober 2014 Mr. M.W.F. Oosterhuis Eigendom elektriciteitsnet, OV-net en lichtmasten – Naar aanleiding van een verschil van mening tussen de provincies Groningen, Drenthe en 27 gemeenten (de Overheden) en Aktivabedrijf Enexis Noord B.V. (Aktiva) over de verzorging van de verlichting op de openbare weg is bij partijen een geschil gerezen over de vraag wie eigendom heeft van de OV-netten en lichtmasten. Dit geschil is op 27 augustus 2014 aan de rechtbank Noord-Nederland voorgelegd (ECLI:NL:RBNNE:2014:4581). Schr. bespreekt de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat het OV-net eigendom is van de overheden tenzij het OV-net bestanddeel is van het laagspanningsnet en het laagspanningsnet eigendom van Aktiva. Aktiva was volgens de rechtbank door verkrijgende verjaring eigenaar van het laagspanningsnet
2594
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
geworden. De vraag of het OV-net van de Overheden een zelfstandige onroerende zaak is of wegens verwevenheid een bestanddeel (art. 3:4 BW) van het laagspanningsnet van Aktiva is nog onbeantwoord. De rechtbank achtte de onderbouwing van de standpunten van partijen op dit punt onvoldoende en stelde partijen in de gelegenheid hun standpunt schriftelijk nader toe te lichten.
Nieuw Juridisch Weekblad 13e jrg. nr. 308, 8 oktober 2014 S. Voet Buitengerechtelijke regeling consumentengeschillen – (België) Schr. onderzoekt minutieus de wet van 4 april 2014 houdende de invoeging van Boek XVI ‘Buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen’ in het Wetboek van economisch recht. Deze wet besteedt aandacht aan de interne klachtenbehandelingsprocedures van ondernemingen. De belangrijkste realisatie is echter de oprichting van een Consumentenombudsdienst en de definiëring van een aantal kwaliteitseisen waaraan de verschillende ADR-entiteiten (alternative dispute resolution) in België moeten voldoen.
WPNR 145e jrg. nr. 7032, 27 september 2014 Prof. mr. S.D. Lindenbergh Op weg naar meer erkenning van naasten – Het onlangs ter consultatie aangeboden wetsvoorstel inzake zorg- en affectieschade balanceert op een wankel koord, maar is een blijk van gepaste durf om het letselschaderecht bij de tijd te brengen. Het voorstel past in de beleidslijn van het kabinet om mantelzorg te bevorderen en om de positie van slachtoffers (en van hun naasten) te verbeteren. Mr. dr. M. van der Veen, drs. M. Hulshof, prof. mr. H.D. Ploeger Cascokoop: wenkend perspectief binnen een circulaire economie – Duurzaamheid kan worden bereikt door een maatschappij die minder draait om vermogen (eigendom, bezit) en meer om gebruiksrechten. In een duurzame economie wordt het hergebruik van producten en
grondstoffen gemaximaliseerd. Cascokoop van woningen kan hieraan bijdragen. Drs. N.M.P. Govers-de Louw, mr. J.H.J. Jansen Bedrijfsopvolging en vastgoed: mission impossible? – In deze bijdrage bespreken schrs. de fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen, die gelden voor vastgoedondernemingen in een B.V. Daarbij wordt gekeken naar de schenk- en erfbelasting, de inkomstenbelasting en de overdrachtsbelasting. Mr. J.J. Prinsen De dual-listed company – Deze bijdrage is gewijd aan een transactiestructuur voor grensoverschrijdende fusies: de dual-listed company structuur. Met die structuur worden twee beursvennootschappen gecombineerd tot een onderneming, met handhaving van de juridische identiteiten, eigen kringen van aandeelhouders en separate beursnoteringen van beide vennootschappen. De juridische uitdaging schuilt in harmonisatie van bestuur, toezicht en besluitvorming door aandeelhouders. Mr. B. Hoops De overdracht onder opschortende voorwaarde van faillissement van de vervreemder: “Zwart schaap of onschuldig lam?” – Op grond van art. 3:84 lid 4 BW is het recht van de verkrijger onderworpen aan de opschortende voorwaarde van faillissement van de vervreemder. Het goed gaat onvoorwaardelijk over op de verkrijger op het moment waarop de vervreemder failliet wordt verklaard. Ook de artt. 23 en 35 lid 1 Faillissementswet staan daaraan niet in de weg, omdat al voor de faillietverklaring door een beschikkingsbevoegde onvoorwaardelijk is geleverd. De overdracht onder opschortende voorwaarde van faillissement voor een redelijke tegenprestatie leidt een onzeker bestaan. Schr. gaat na of deze constructie daadwerkelijk onbetamelijk is en ongeldig zou moeten zijn.
WPNR 145e jrg. nr. 7033, 4 oktober 2014 Prof. mr. S.C.J.J. Kortmann Een vreemde brief van de Belastingdienst – In de praktijk is het meer regel dan uitzondering dat de curator met de
Tijdschriften
pand- of hypotheekhouder overeenkomt dat hij (de curator) de bezwaarde zaken verbruikt of te gelde maakt en de waarde respectievelijk opbrengst onder aftrek van een ‘boedelbijdrage’ aan de pand- of hypotheekhouder afdraagt. Is de boedelbijdrage die de curator van separatisten ontvangt met BTW belast? Volgens de Belastingdienst wel, niet bij de curator, maar bij de failliet. Volgens schr. is dit een vreemd standpunt. Prof. mr. G.T.K. Meussen Geen verplichte herwaarderingswinst meer bij inbreng onderneming in transparante personenvennootschap: Hoge Raad gaat ‘om’ – Tot veler verrassing heeft de Hoge Raad zijn oude leerstuk uit BNB 1960/34 verlaten, hetgeen de vorming van een personenvennootschap vanuit fiscaal perspectief aanzienlijk vergemakkelijkt. Volgens schr. is het jammer dat het al met al bijna 55 jaar heeft geduurd voordat de Hoge Raad terugkwam op BNB 1960/34. Maar desondanks begroet iedereen in de fiscale en notariële praktijk het arrest van 11 juli 2014 met instemming. Mr. dr. T.P. van Duuren Rechtsgeldigheid en doorwerking van afspraken over aandelenoverdracht in een persoonsgebonden BV – In deze bijdrage wordt de verhouding tussen statutaire en contractuele verbintenissen met betrekking tot aanbieding en overname van aandelen geanalyseerd vanuit het perspectief van het algemene verbintenissenrecht. Het uitgangspunt daarbij is een besloten vennootschappelijk samenwerkingsverband in de rechtsvorm van een BV waarvan alle aandeelhouders tevens partij zijn bij een buitenstatutaire (contractuele) regeling. De tendens tot contractualisering van het vennootschapsrecht heeft met de invoering van het nieuwe BV-recht stevige rugdekking gekregen. Volgens schr. heeft de wetgever echter onvoldoende rekening gehouden met regels van algemeen verbintenissenrecht. Mr. A.W.M. Overtoom, mr. W.J.M. Overtoom Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de overdrachtsbelasting – Schrs. gaan in deze bijdrage in op de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de Wet belastingen van rechtsverkeer
1970. Deze faciliteiten worden vergeleken met vergelijkbare faciliteiten in andere heffingswetten. Aangegeven wordt wat de knelpunten in de overdrachtsbelasting zijn en welke wijzigingen kunnen worden aangebracht om deze knelpunten op te lossen. Mr. A. Steneker Uitbestede executie – Schr. gaat in deze bijdrage in op de volgende vragen: welke eisen moeten aan verkoop door de klant of de curator worden gesteld, wil die verkoop kwalificeren als executie van het pand- of hypotheekrecht? En kan verkoop door de hypotheekgever (buiten faillissement) ook executie zijn? Mr. S.J.L.M. van Bergen Oneigenlijke lossing als vorm van parate executie (?!) – Oneigenlijke lossing is een verkoopconstructie waarbij op basis van afspraken tussen een zekerheidsgerechtigde en de curator van de zekerheidsgever de verbonden zaak onderhands wordt verkocht. De Hoge Raad plaatst de figuur van de oneigenlijke lossing onder de wettelijke bepalingen over onderhandse executieverkoop. Volgens schr. lijkt art. 3:268 lid 2 BW daarvoor echter geen ruimte te bieden.
1874 Fiscaal recht Caribisch Juristenblad 3e jrg. nr. 2, juni 2014 Mr. Siegfried G. Kenswil Grove schuld en opzet in het Curaçaose belastingrecht – Indien de belastingplichtige grove schuld of opzet kan worden toegerekend, mag de Belastingdienst een vergrijpboete opleggen. Deze vergrijpboete kan bij opzettelijk handelen oplopen tot 100% van het te weinig betaalde belastingbedrag. Dit artikel tracht inzicht te geven in de invulling van deze strafrechtelijke begrippen in de Curaçaose fiscale praktijk. De kwalificatie van grove schuld of opzet is casuïstisch, waarbij de bewijslast bij de Belastingdienst ligt. Grove schuld is omschreven als een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijt-
baarheid dat mede grove onachtzaamheid omvat. Opzet is omschreven als het willens en wetens handelen of nalaten. Indien sprake is van een pleitbaar standpunt, kan de belastingplichtige geen verwijt worden gemaakt. Wanneer een belastingplichtige zijn belastingzaken laat behartigen door een adviseur, kan de schuld van de adviseur niet zonder meer worden toegerekend aan de belastingplichtige.
Tijdschrift voor Staatssteun 5e jrg. nr. 3, oktober 2014 Prof. mr. dr. R.H.C. Luja De rol van nationale rechters bij de handhaving van de standstillbepaling in fiscale zaken – Bij het bespreken van de rol van nationale rechters in staatssteunzaken gaat de aandacht tot nu toe veelal uit naar zaken waarin concurrenten klagen. In deze bijdrage wordt in vogelvlucht ingegaan op een aantal fiscale zaken die door middel van prejudiciële vragen voor het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn gebracht. Daarbij gaat het om zaken waarin de belastingautoriteiten zelf of een belastingplichtige zich op het steunverbod beroepen voor de nationale rechter of, bij gebreke daaraan, de nationale belastingrechter ambtshalve de standstill-bepaling van art. 108(3) VwEU handhaaft. Daarbij komt de vraag aan bod in hoeverre op de nationale rechter de verplichting rust tot handhaving van het verbod op steun in geschillen tussen begunstigden en nationale belastingautoriteiten. Geconcludeerd wordt dat, gelet op recente prejudiciële vragen van rechters uit andere lidstaten, de Nederlandse fiscale rechter niet zonder meer kan afzien van ambtshalve handhaving van art. 108(3) VwEU nu deze naar nationaal recht de mogelijkheid heeft, en daarmee de Europeesrechtelijke verplichting, bepalingen van openbare orde te handhaven. Daartoe dient waar mogelijk niet alleen (verplicht) gebruik te worden gemaakt van de bevoegdheid tot ambtshalve aanvulling van rechtsgronden, maar ook tot aanvulling van feiten (al dan niet door verwijzing). In Gemeente Baarn besliste de Hoge Raad recentelijk nog anders.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2595
Tijdschriften
Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7066, 2 oktober 2014 Prof. dr. H. Vording, WFR 2014/1204 Fiscale beleidsnotities 2015 – Het Belastingplan 2015 wordt dit jaar overschaduwd door de brief Keuzes voor een beter belastingstelsel. Deze brief stelt terecht vast dat met een herschikking van fiscale lasten een maatschappelijke winst kan worden behaald ter omvang van zo’n 100.000 banen. Wat te prijzen is in de kabinetsbenadering, is de keuze voor een helder doel, en voor een lang tijdpad. Maar hoe die herschikking van lasten er moet uitzien, blijft wel erg onduidelijk. Het verlaagde BTW-tarief kan best stapsgewijs omhoog. Toch moeten ook de lasten op de eigen woning, op ondernemerschap en op gepensioneerden omhoog. Mr. drs. O.P.M. Adriaansens, dr. A. Rozendal, WFR 2014/1215 Bedrijfsopvolging en vastgoed – De bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) en de Successiewet 1956 (SW 1956) hebben tot doel bedrijfsopvolgingen te faciliteren bij schenking of vererving. Schrs. gaan in deze bijdrage in op de toepassing van deze faciliteiten op de schenking of vererving van onroerende zaken. Daarbij staat de kwalificatie van onroerende zaken die direct of indirect worden gehouden door een lichaam waarin de schenker of erflater een aanmerkelijk belang houdt centraal. De vraag of dergelijke onroerende zaken al dan niet kwalificeren als ondernemingsvermogen is op dit moment bijzonder actueel en leidt in de praktijk regelmatig tot discussie tussen belastingplichtigen en de fiscus. Schrs. bespreken in dit verband enkele relevante aspecten rondom de kwalificatie van vastgoedexploitatie die van belang zijn in het kader van deze discussies.
ting, op zijn grondvesten doet schudden. De Hoge Raad is bij deze gelegenheid na 55 jaar teruggekomen op een arrest waarmee generaties fiscalisten zijn opgegroeid, te weten HR 16 december 1959, nr. 14 092, BNB 1960/34. In deze bijdrage onderzoekt schr. de fiscale gevolgen die thans zijn verbonden aan de inbreng van een onderneming in een personenvennootschap tegen de werkelijke waarde. Mr. J.J.A.M. Korving, mr. dr. M.M.W.D. Merkx, WFR 2014/1245 Goed vertegenwoordigd? – Eind vorig jaar heeft de Staatssecretaris van Financiën een nieuw besluit gepubliceerd over de fiscaal vertegenwoordiger in de BTW. Het is binnen de Europese Unie opvallend te noemen dat bepaalde regelingen, zoals de verlegging bij invoer en de toepassing van het nultarief in een accijnsgoederenplaats of BTW-entrepot, alleen van toepassing zijn voor buitenlandse ondernemers indien zij een fiscaal vertegenwoordiger aanstellen, terwijl Nederlandse ondernemers zonder fiscaal vertegenwoordiger gebruik kunnen maken van deze regelingen. Dit is voor schrs. aanleiding geweest om te onderzoeken of het onderscheid dat Nederland maakt tussen in andere lidstaten gevestigde ondernemers en in Nederland gevestigde ondernemers is geoorloofd. Bij de beantwoording van deze vragen blijken ook algemene rechtsbeginselen en met name het evenredigheidsbeginsel een belangrijke rol te spelen.
143e jrg. nr. 7067, 9 oktober 2014 Dr. J.L. van de Streek, WFR 2014/1237 Fiscale firmaproblematiek in beweging – Op 11 juli 2014 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen dat de fiscale firmaproblematiek zoals die aan de orde is in de inkomsten- en vennootschapsbelas-
2596
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
1876 Handels- & economisch recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 20, oktober 2014 Mr. H. Koster Verzet tegen beëindiging overblijvende aansprakelijkheid 2:403 BW-verklaring – In deze bijdrage gaat schr. in op de uitspraak van de Ondernemingskamer van 23 juli 2014 (ECLI:NL: GHAMS:2014:2887, Bb 2014/67.1) over de vraag of de overblijvende aansprakelijkheid op grond van een 2:403 BW verklaring kon worden beëindigd.
Caribisch Juristenblad
1875 Gezondheidsrecht Rechtskundig Weekblad
Weekblad Fiscaal Recht
geschreven. De depenalisering – voor zover de voorwaarden zijn nageleefd – die in geval van euthanasie bij meerderjarigen en ontvoogde minderjarigen reeds in de wet van 28 mei 2002 vervat zat, wordt nu uitgebreid naar niet-ontvoogde minderjarigen. Weliswaar heeft de wetgever de Euthanasiewet voor niet-ontvoogde minderjarigen niet louter opengesteld en is deze vorm van levensbeeindiging bij hen aan striktere voorwaarden onderworpen. Maar vooral, en in tegenstelling tot Nederland, waar minderjarigen vanaf de leeftijd van twaalf jaar ook om euthanasie kunnen vragen, geldt in België geen minimumleeftijdsgrens. Een wereldprimeur dus.
78e jrg. nr. 5, 4 oktober 2014 L.M. Veny, P. Goes Een wereldprimeur: de uitbreiding van de Euthanasiewet naar niet-ontvoogde minderjarigen – (België) Terwijl in talrijke landen op euthanasie nog een taboe rust, heeft België met het aannemen van de wet van 28 februari 2014 tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie, teneinde euthanasie voor minderjarigen mogelijk te maken, geschiedenis
3e jrg. nr. 2, juni 2014 Mr. H.Th.M. Burgers Aandelen zonder stemrecht. Is in het Curaçaose recht de positie van de houder van aandelen zonder stemrecht voldoende beschermd? Een vergelijking met het Nederlandse recht – In dit artikel worden de regelingen van stemrechtloze aandelen van de Nederlandse flex-bv vergeleken met die van de aandelen zonder of met beperkt stemrecht bij de Antilliaanse N.V. en B.V. Aandacht wordt besteed aan de bepalingen in beide wetgevingen ter bescherming van de aandeelhouder zonder of met beperkt stemrecht. De algemene conclusie is dat de aandeelhouder zonder of met beperkt stemrecht in het Curaçaose
Tijdschriften
Boek 2 BW minder beschermd is dan de houder van stemrechtloze aandelen in de Nederlandse flex-bv. De Nederlandse regeling is derhalve geen klakkeloze overneming van de 25 jaar eerder in Curaçao ingevoerde regeling van aandelen zonder of met beperkt stemrecht.
Tijdschrift voor Staatssteun 5e jrg. nr. 3, oktober 2014 Mr. P.P. Huurnink, mr. R.J.M. van den Tweel Modernisering van het staatssteunbeleid. Deel 1: Formeel recht – De Europese staatssteunregels zijn in de loop van vele jaren uitgegroeid tot een complex juridisch kader. Met de modernisering van het staatssteunbeleid tracht de Europese Commissie deze regels te verduidelijken en vereenvoudigen, de samenhang te versterken en het beoordelingsproces te stroomlijnen. In twee artikelen, dit eerste over formeel recht en het tweede over materieel recht, wordt een overzicht gegeven van het nieuwe Europese staatssteunbeleid. Mr. D.W. Boot, mr. T.W. Fransen Vergoeding van schade of steunmaatregel? – Zowel het onteigenings- als het nadeelcompensatierecht biedt een grondslag voor een vergoeding van schade die de overheid aan ondernemers heeft toegebracht. Niet zelden wordt – zeker in het kader van het onteigeningsrecht – de vergoeding betaald op grond van een op minnelijke wijze tot stand gekomen overeenkomst. In dit artikel onderzoeken schrs. de verhouding tussen deze vormen van vergoedingen van overheidswege enerzijds en het staatssteunrecht anderzijds. Meer in het bijzonder bezien zij waarom dergelijke vergoedingen geen steunmaatregelen in de zin van art. 107 VwEU zijn en waarom dit in beginsel niet anders is, indien partijen de hoogte van een dergelijke vergoeding in overleg zijn overeengekomen. Tot slot schetsen zij (een aantal van) de eisen waaraan een (minnelijk overeengekomen) vergoeding op grond van het onteigenings- of nadeelcompensatierecht moet voldoen, teneinde niet te kwalificeren als een steunmaatregel.
1877 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Tijdschrift voor internetrecht 7e jrg. nr. 4, september 2014 W. During Browsen: hoe zit het met het bekijken van een website met ‘illegale’ publicaties – De beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 in de Meltwater-zaak heeft voor velen niet tot een verrassend resultaat geleid. Het Hof kwam in deze zaak tot de conclusie dat de reproducties die automatisch worden gegenereerd op het moment dat een gebruiker een website bezoekt, kwalificeren als een tijdelijke reproductie en daarmee zonder de toestemming van de rechthebbende mogen worden gemaakt. Een praktische uitkomst, aangezien dagelijks miljoenen mensen een website bezoeken en in dat kader dus automatisch miljoenen kopieën worden gemaakt. De prejudiciële vraag in deze zaak ziet echter alleen op het bekijken van websites waar met toestemming van de rechthebbende auteursrechtelijk beschermd werk op is geplaatst. Dat laat de vraag onbeantwoord of je als gebruiker inbreuk maakt op het auteursrecht van de rechthebbende in het geval je een website met ‘illegale’ content bezoekt. In dit artikel wordt geprobeerd om het antwoord op die vraag in te vullen naar analogie van de beslissing van het Hof in de Meltwater-zaak. D. Hardick, K. Kroeks-de Raaij Google en ‘the right to be forgotten’ ... vergeet het maar?! – Op 13 mei deed het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak in de procedure tussen enerzijds de Spaanse burger Mario Costeja González en de Spaanse privacy toezichthouder het Agencia Española de Protección de Datos (AEPD), en anderzijds Google Spain SL en Google Inc. Deze uitspraak heeft veel (media-)aandacht gekregen en houdt de gemoederen nog steeds bezig. Er is veel geschreven over het grote
aantal verwijderingsverzoeken dat Google in korte tijd heeft ontvangen en over hoe het bedrijf daarmee omgaat. Voor exploitanten van zoekmachines blijkt het toepassen van deze uitspraak een hele uitdaging. Eind juli hebben Google, Microsoft en Yahoo en de Europese nationale toezichthouders met elkaar gesproken over het proces dat gevolgd wordt in geval van verwijderingsverzoeken. Al snel daarna gaven de toezichthouders aan niet tevreden te zijn over de manier waarop Google omgaat met verwijderingsverzoeken. Het is duidelijk dat alle partijen nog zoeken naar een antwoord op de vraag hoe ze moeten omgaan met de uitspraak. Daarnaast zijn er ook principiële bezwaren tegen ‘the right to be forgotten’ ofwel het ‘vergeetrecht’. In dit artikel gaan schrs. nader in op het arrest en bespreken ze de huidige status van het recht om vergeten te worden. Vervolgens wordt de wijze waarop een vergeetrecht in de Verordening is opgenomen besproken en wordt uiteengezet wat de betekenis van de uitspraak is voor de praktijk. J. van Groenendaal, F. Blokhuis Het downloadverbod en de thuiskopievergoeding – Met zijn arrest inzake ACI Adam e.a. Stichting Thuiskopie van 10 april 2014 geeft het Europese Hof van Justitie duidelijkheid over de interpretatie van de Nederlandse thuiskopieregeling in het licht van de Auteursrechtrichtlijn (ARl). Een privékopie uit ongeoorloofde bron levert een auteursrechtinbreuk op. Dat betekent volgens het Europese hof van Justitie dat het heffen van een vergoeding over privékopieën uit ongeoorloofde bron niet langer mogelijk is. Wat betekent dit voor (de hoogte van) de vergoeding in Nederland? Het arrest gaat voorts de geschiedenisboeken in als de uitspraak die het ‘downloadverbod’ effectief invoerde. Maar of een verbod op het downloaden van content uit ongeoorloofde bron ook wordt gehandhaafd valt te betwijfelen. De Stichting Bescherming Rechten Entertainment Industrie (BREIN) heeft aansluitend aan het arrest bekendgemaakt zich niet te richten op individuele internetgebruikers die downloaden uit ongeoorloofde bron. Zij blijft zich net als voorheen richten op de aanpak van grootschalige
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2597
Tijdschriften
aanbieders van illegale content. Duidelijk is wel dat de juridische mogelijkheid is ontstaan om individuele internetters aan te pakken voor ‘illegale downloads’. H. de Vries Google vergeet me (niet)!? – Het González-arrest over de zoekmachine Google Search heeft veel opschudding veroorzaakt. Het Europese Hof van Justitie beantwoordde in dit arrest van 13 mei 2014 door de Spaanse rechter gestelde prejudiciële vragen over de uitleg van de Richtlijn bescherming persoonsgegevens (1995/46/EG) in relatie tot Google Search. Naar het oordeel van het Hof is in het kader van de zoekmachine sprake van verwerking van persoonsgegevens. Google wordt aangemerkt als de ‘verantwoordelijke’ in de zin van de Richtlijn. De werking van de Richtlijn strekt zich uit tot Google, omdat Google in Spanje een verkoopkantoor heeft voor door de zoekmachine aangeboden advertentieruimte. En betrokkenen hebben er onder omstandigheden recht op dat in de resultatenlijst die verschijnt na een zoekopdracht op hun naam, koppelingen naar door derden gepubliceerde webpagina’s worden verwijderd, ook indien de informatie niet vooraf of gelijktijdig van deze webpagina’s is gewist en mogelijk zelfs wanneer de publicatie ervan op die webpagina op zich rechtmatig is. Heeft het Hof met dit arrest een nieuwe lijn ingezet? Hebben het privacyrecht en het recht op bescherming van persoonsgegevens voorrang boven de informatievrijheid? En hebben betrokkenen het recht om te worden vergeten?
1878 Mediation en alternatieve geschillenbeslechting Tijdschrift voor klachtrecht Nr. 3, september 2014 J.Dute Nieuwe regels voor het GGZ-klachtrecht: een processie van Echternacht – Het GGZ-klachtrecht voor de vrijwillig en gedwongen opgenomen patiënt ondergaat de komende tijd belangrijke veranderingen. Schr. brengt deze veranderingen in kaart door middel
2598
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
van een schets van het huidige en komende recht en voorziet een en ander van commentaar. Het algemeen klachtrecht is geregeld in de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ) en regelt het klachtrecht voor vrijwillig opgenomen patiënten. Deze wet wordt vervangen door het wetsvoorstel Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) wanneer dit voorstel, dat momenteel bij de Eerste Kamer ligt, als wet wordt aangenomen. Gedwongen opgenomen patiënten kunnen ook een beroep doen op de WKCZ tenzij een beroep op het Bopz-klachtrecht (Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen) kan worden gedaan. Dit wordt door schr. aangeduid met bijzonder klachtrecht en is geregeld in art. 41 e.v. Wet Bopz. In de toekomst blijft dit klachtrecht in grote trekken behouden. De conclusie is dat het klachtrecht behoorlijk gaat veranderen waarbij er winst, maar ook verlies is. A. Hendriks Tuchtrecht dringend aan herziening toe? – In verband met kritiek op het medisch tuchtrecht is de Minister van VWS van plan het tuchtrecht te veranderen. Schr. bespreekt de wijzigingsvoorstellen voor het tuchtrecht voor artsen. Eerst schetst schr. het huidige tuchtrecht door een bespreking van de wettelijke kenmerken van het tuchtrecht en de cijfers uit de jaarverslagen. Vervolgens worden de in de afgelopen tien jaar voorgestelde wijzigingen op een rijtje gezet. Het tuchtrecht is aan modernisering toe, maar de veranderingen waar thans op wordt aangedrongen stellen de patiënt centraal en dat is volgens schr. geen goede zaak. Het tuchtrecht moet niet worden vermengd met klachtrecht. De focus moet gericht blijven op het doel van het tuchtrecht en dat is het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening door het toetsen van het handelen van beroepsbeoefenaren. H. van der Meer Het wetsvoorstel voor een nieuw klachtrecht in de gezondheidszorg: kansen en bedreigingen – Het wetsvoorstel Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) bevat een nieuwe regeling van het klachtrecht in de zorg. Schr. geeft de achtergronden van dit voorstel en
bespreekt wat naar haar mening de kansen en bedreigingen zijn in het voorstel. Na een uiteenzetting van het huidige klachtrecht, zoals geregeld in de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ), en de nieuwe in het wetsvoorstel voorgestelde regeling op hoofdlijnen, komt schr. tot de conclusie dat de nieuwe regeling niet tot een effectief resultaat leidt. Hoewel deze regeling een open gesprek tussen hulpverlener en patiënt centraal stelt, hetgeen een duidelijke wens uit de praktijk is, bevat het voorstel elementen die dat open gesprek niet bevorderen. Naar de mening van schr. hadden meer overleg tussen veldpartijen en kleinere aanpassingen van de bestaande regeling kunnen leiden tot een beter resultaat. S. Van Egmond, M. Heerings Leren van patiëntenverhalen voor een goede zorgsector – Het Rathenau Instituut heeft onderzoek gedaan naar patiëntenervaringen met ziekenhuiszorg. Voor dit onderzoek verzamelde het Instituut in de periode juni 2012 tot en met juni 2013 ruim honderd verhalen van patiënten en onderzocht vervolgens welke bijdrage het narratieve patiëntenperspectief kon leveren aan het verbeteren van de kwaliteit van ziekenhuiszorg. Schrs. bespreken dit onderzoek en geven aan op welke wijze patiëntenervaringen, ter verbetering van de kwaliteit van de verleende zorg, een plek in het ziekenhuis kan worden gegeven. Volgens schrs. kan veel worden geleerd van patiëntenervaringen en hebben ziekenhuizen baat bij het actief en structureel verzamelen van verhalen van patiënten.
1879 Omgevingsrecht Het Waterschap Nr. 10, oktober 2014 A. Moerman Waterbelangen beter geborgd – Een nieuwe Omgevingswet moet vanaf 2018 het leven van bouwend Nederland simpeler maken. De wet, waar al jaren aan wordt gewerkt, gaat tientallen wetten en
Tijdschriften
honderden daaronder hangende uitvoeringsbesluiten en regelingen vervangen. Wat gaat de waterwereld van de nieuwe wet merken?
Tijdschrift voor Bouwrecht 7e jrg. nr. 10, oktober 2014 Mr. J.A.E. Nijenhuis De grote voordelen van de Omgevingswet – Onder bovenstaande titel heeft schr. een presentatie verzorgd op ‘Het Grote Omgevingswet Symposium’ van 19 september 2014. Dit artikel is een uitgeschreven weergave van de presentatie waarbij in hoofdlijnen op de belangrijkste voordelen wordt ingegaan. Prof. mr. A.G.A. Nijmeijer Beoordelingsregels in het wetsvoorstel Omgevingswet – Een kenmerk van het wetsvoorstel voor de Omgevingswet is dat ten aanzien van de toetsingskaders die gelden bij de beslissing op een aanvraag om omgevingsvergunning – in het wetsvoorstel ‘beoordelingsregels’ genoemd – wordt voorzien in een delegatiebevoegdheid. Door middel van die bevoegdheid kunnen materiele normen die door het bevoegd gezag bij de beslissing op een vergunningaanvraag moeten worden betrokken bij algemene maatregel van bestuur (amvb) worden vastgesteld. De toetsversie van de Omgevingswet oogstte (onder meer) op dit onderdeel stevige kritiek van de Afdeling advisering van de Raad van State. In het wetsvoorstel komt de regering aan die kritiek tegemoet. Dat valt toe te juichen, maar roept tevens enkele vragen op die te maken hebben met de toegevoegde waarde van regelstelling bij amvb en de mogelijkheid van subdelegatie. Schr. licht dat in deze bijdrage nader toe. Mr. A.E. Kneepkens, ir. K. Krijt, mr. ing. B. Rademaker Het omgevingsplan – In deze bijdrage staat het gemeentelijke kerninstrument uit de Omgevingswet centraal: het omgevingsplan. In het omgevingsplan stellen de gemeenten hun regels op het terrein van de fysieke leefomgeving op. Het omgevingsplan komt in de plaats van veel bestemmingsplannen die gemeenten vaak hebben en bevat ook de andere regels die gemeenten stellen op het terrein van de fysieke
leefomgeving (en nu nog in andere verordeningen zijn opgenomen). Mr. drs. D. Korsse De instructieregelbevoegdheid in de Omgevingswet – In de Omgevingswet is een belangrijke plaats ingeruimd voor de bevoegdheid om instructieregels vast te stellen. Instructieregels zijn algemeen verbindende voorschriften waarin inhoudelijke eisen kunnen worden gesteld aan de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van de Omgevingswet. Zij worden voor het overgrote deel tot bestuursorganen van lagere overheden gericht en hebben in die zin een interbestuurlijk karakter. Schr. geeft zijn visie op deze instructieregelbevoegdheid. Mr. M.C. Brans Over(heid) tot actie: programma’s in de Omgevingswet – De programmatische aanpak heeft de afgelopen jaren enorm aan belangstelling gewonnen. Het succes met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) heeft daarbij als grote aanjager gefungeerd. Niet onbegrijpelijk is dan ook dat de regering dit instrument een vaste basis in de Omgevingswet heeft willen geven. De programmatische aanpak valt in de Omgevingswet onder het kerninstrument van het programma. Het programma kenmerkt zich door een pakket van beleidsvoornemens en maatregelen om een bepaald doel (op onderdelen) van de fysieke leefomgeving te bereiken, waartoe veel meer wordt gerekend dan de programmatische aanpak. De uitvoering van het programma is in handen van de overheid. In deze bijdrage werpt schr. dit onderwerp aan een nadere analyse. Mr. T.E.P.A. Lam De omgevingsvergunning en het projectbesluit – De Omgevingswet is opgebouwd rond zes kerninstrumenten, te weten de omgevingsvisie, het programma, decentrale regelgeving (waaronder het omgevingsplan), algemene rijksregels over activiteiten, de omgevingsvergunning en het projectbesluit. Deze bijdrage gaat over de omgevingsvergunning en het projectbesluit. Prof. mr. F.C.M.A. Michiels Handhaving in de Omgevingswet
– In deze bijdrage bespreekt schr. de belangrijkste onderdelen van hoofdstuk 18 van het wetsvoorstel Omgevingswet. Hij geeft enkele voor verbetering vatbare punten, plaatst kritische kanttekeningen en doet enkele suggesties ter verbetering. Onduidelijk is nog in hoeverre de handhaving de komende jaren merkbaar beter gaat worden en in hoeverre deze een integraal omgevingsrechtelijk karakter gaat krijgen, aldus schr. Daarvoor is het nodig dat de omgevingsdiensten volwaardige, professionele handhavingsinstellingen worden, die niet opzij gaan voor bestuurlijke druk en die behalve een integrale blik ook een breed omgevingsrechtelijk takenpakket krijgen, inclusief ruimtelijke ordening, water en natuur, die dus niet alleen grijs, maar ook rood, blauw en groen worden. Prof. mr. dr. M.A.B. Chao-Duivis De AVA 2013 (1992): wijzigingen en rechtspraak (Deel 1) – De Algemene Voorwaarden voor Aanneming van Werk 1992 (AVA) zijn in 2013 door de opsteller ervan, Bouwend Nederland, herzien. Wat houdt de herziening in? Aan die vraag is dit artikel gewijd. In het tweede deel wordt een overzicht gegeven van recente uitspraken waarbij de AVA 1992 aan de orde is geweest.
1880 Rechtspleging & procesrecht Rechtskundig Weekblad 78e jrg. nr. 4, 27 september 2014 C. van Severen De rechterlijke dienst na verkoop: uitlegging, verbetering een aanvulling van rechterlijke uitspraken. Commentaar bij de wet van 24 oktober 2013 – (België) De wet van 24 oktober 2013 verleent de rechter een derde mogelijkheid om ‘gebreken’ aan de eerder door hem gewezen uitspraken te corrigeren. Naast uitleggen en verbeteren van zijn uitspraken kan de rechter voortaan ook zijn uitspraken aanvullen, wanneer hij naliet één of meer voor hem
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2599
Tijdschriften
aangebrachte geschilpunten te beslechten. Deze wijziging is zeer welkom, aangezien partijen voorheen genoodzaakt waren hun toevlucht te nemen tot een rechtsmiddel wanneer zij alsnog over de vergeten punten een uitspraak wilden verkrijgen. De wetgever maakte meteen van de gelegenheid gebruik om de bestaande artikelen in het Gerechtelijk Wetboek over de uitlegging en verbetering van rechterlijke uitspraken bij te stellen. Het realiseren van een meer efficiënte rechtspleging was daarbij telkens de doelstelling. Vraag is echter of deze nobele doelstelling volstaat om de wetgever zijn slordigheid en veronachtzaming van een aantal basisbeginselen van het (burgerlijk) procesrecht in de redactie van de wet te vergeven.
1881 Sociaal Recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 20, oktober 2014 Mr. S.M. van der Meer, Bb 2014/66 Wie draait er op voor de gestolen leaseauto? – Het is niet ongebruikelijk dat een werknemer een leaseauto ter beschikking gesteld krijgt die hij ook privé mag gebruiken. Als de betreffende leaseauto vervolgens tijdens privégebruik wordt gestolen, kan de vraag rijzen of de werkgever de (nietverzekerde) schade op de werknemer kan verhalen. De Hoge Raad heeft zich hierover onlangs uitgelaten en geoordeeld dat de eis van goed werkgeverschap van art. 7:611 BW meebrengt dat dit niet zonder meer mogelijk is.
Tijdschrift Recht en Arbeid 6e jrg. nr. 10, oktober 2014 Prof. mr. E. Verhulp, TRA 2014/74 Wie vertegenwoordigt? – De representativiteit van vakbonden wordt als een probleem voor het draagvlak van cao’s gezien. In deze bijdrage analyseert schr. of dat in de huidige regelgeving inderdaad een probleem is. Hij constateert dat dat
2600
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
probleem er formeel niet is, nu als uitgangspunten gelden dat de werknemer de toepasselijkheid van de cao vrijwillig aanvaardt en dat bij de cao de belangen van alle werknemers die onder de werkingssfeer ervan vallen, zijn betrokken. Omdat deze uitgangspunten onder druk staan, is er materieel wellicht wel een probleem. De vraag is of het verkiezen van vakbonden die een cao afspreken een oplossing biedt. Mr. dr. P.H. Burger, TRA 2014/75 Ontslag en de toegang tot de sociale zekerheid voor de zieke werknemer. De muis in de val van een ingewikkeld toneelstukje in toga – Wanneer een werknemer wordt ontslagen heeft hij er een groot belang bij dat na ontslag de toegang tot een socialezekerheidsuitkering is verzekerd. Een werknemer die ziek is en in aanmerking wenst te komen voor een ZW-, WIA- of WW-uitkering dient het uiterste te doen om te voorkomen dat aanspraak op een uitkering moet worden gemaakt. In die situaties waarin een uitkeringsrecht niet zeker is, proberen werkgevers en werknemers soms met een andere ontslagwijze (een geregelde ontbinding) het uitkeringsrecht veilig te stellen. In dit artikel komt aan de orde welke ruimte het socialezekerheidsrecht hiervoor nog biedt, na invoering van het herziene ontslagrecht met ingang van 1 juli 2015. Mr. P.S. Fluit, TRA 2014/76 Het nieuwe ontslag en de toegang tot de sociale zekerheid. Verwijtbare werkloosheid en benadeling na het nieuwe ontslagrecht – Verwijtbare werkloosheid, de benadelingshandeling, passende arbeid. Het zijn WW-begrippen die relevant zijn voor het arbeidsrecht. In hoeverre wijzigt met de inwerkingtreding van de WWZ de invulling van deze begrippen en wat zijn hiervan de eventuele gevolgen voor de toegang tot de WW? Mr. dr. H.H. Voogsgeerd, TRA 2014/77 Kroniek Europees arbeidsrecht 1 april 2013-1 juli 2014 – Deze kroniek Europees arbeidsrecht betreft een ruimere periode dan die van een jaar, de laatste kroniek is van januari 2013. Hierdoor ligt de nadruk meer op langetermijntrends. Waar mogelijk wordt aandacht besteed aan de methode van rechtsvinding van het Hof: is die
eigen aan het sociale recht of zijn er meer algemeen Europeesrechtelijke methoden terug te vinden?
1882 Staats- & bestuursrecht Caribisch Juristenblad 3e jrg. nr. 2, juni 2014 Mr. G.A.H. Bakhuis, mr. H. Nummerdor, Mr. S. Philipsen e.a. Zorgvuldig en bedachtzaam De eerste uitspraak van het Constitutioneel Hof Sint Maarten – In dit artikel staat de eerste uitspraak van het Constitutioneel Hof van Sint Maarten centraal. Allereerst worden de mogelijkheden van constitutionele toetsing in het Koninkrijk der Nederlanden geschetst. Aansluitend wordt de toetsingsbevoegdheid van het Hof besproken zoals die is opgenomen in de Staatsregeling van Sint Maarten. Daarna wordt ingegaan op de uitgangspunten die het Hof kiest bij de uitoefening van deze bevoegdheid. Op basis van hetgeen is beschreven, concluderen schrs. dat het Hof zijn ruime bevoegdheid zorgvuldig en bedachtzaam heeft ingekaderd.
Civis Mundi www.civismundi.nl, nr. 27, oktober 2014 – In dit nummer van Civis Mundi worden onder andere de thema’s ‘Staatkundige innovatie/periodiek onderhoud democratie’ en ‘Staatkundige en constitutionele problemen’ behandeld. W. Couwenberg Discussie over staatkundige hervormingen als gezellig politiek gezelschapsspel – Politici van rechts en links die deel uitmaken van de gevestigde orde, zijn geneigd zolang mogelijk vast te houden aan vertrouwd geraakte structuren en procedures, hoe problematisch die ook geworden zijn en dus doof voor de roep om daarin verandering te brengen. De Nederlandse politiek is daarvan een treurig voorbeeld. Dat laatste wordt geïllustreerd in een korte bijdrage, waarin de discussie over staatkundige hervormingen in Nederland gekarakteriseerd wordt als een gezellig
Tijdschriften
politiek gezelschapsspel. Dat spel wordt na de oorlog al gespeeld sinds 1947, met als inzet de reorganisatie van het binnenlands bestuur, en een hervorming van onze parlementaire democratie. Politici, bestuurders, partijprominenten, publicisten en staatsrechtbeoefenaars nemen daar gretig aan deel, met de beste bedoelingen, maar in de regel zonder enig resultaat. Zo werd de lokale politiek en het lokale bestel onlangs voor de zoveelste maal weer eens opgeschud, nu door een burgemeester, gevolgd door enige reacties in de media, waarna alles uiteraard bleef zoals het was. L. Klinkers De staatkundige toekomst van Suriname – Al is de rol van de natiestaat zeker nog niet uitgespeeld, toch verandert de natiestaat door de snel groeiende internationale interdependentie, ondanks tegenstrevende krachten, steeds meer in een interdependent en beperkt soeverein type staat. In de wereldmaatschappij in wording ontwikkelen zich grotere politieke verbanden als nieuwe pijlers ervan. Het streven naar een politiek verenigd Europa sinds de jaren ’50 is daarvan een markante illustratie. Die grotere politieke verbanden kunnen in staatkundig-constitutioneel opzicht het best vorm krijgen in een federaal verband. De Europese Unie is stap voor stap op weg naar zo’n federaal verband. En op termijn gebeurt dat ook met Zuid-Amerika. In dat staatkundige perspectief schetst schr. een boeiende visie op de staatkundige toekomst van Suriname, waarmee hij zich opnieuw ontpopt als een visionaire politieke denker.
Regelmaat 29e jrg. nr. 4, augustus 2014 G.J. Veerman Klaarheid over het Clearing House – Het Clearing House voor Wetsevaluatie (CHW) was een onderzoeksproject, ondergebracht bij de sector Wetgevingskwaliteitsbeleid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, dat van 2007 tot 2013 kennis verzamelde over de werking van wetgeving op
meta-niveau. Het idee achter CHW was om gegevens uit wetsevaluaties bij elkaar te brengen met als doel mogelijk vaste verbanden te ontdekken tussen enerzijds kenmerken van de wet en anderzijds de werking ervan. Deze meta-evaluatie van wetsevaluaties had als doel het voorspellen van effecten van wetgeving beter te maken. Voor dit onderzoek werden zeven vaste manipuleerbare variabelen gekozen en bij departementen onder de aandacht gebracht met het verzoek deze elementen standaard bij wetsevaluaties op te nemen. Schr. bespreekt achtereenvolgens de achtergronden van CHW, de meta-evaluatie van wetsevaluaties en de inzichten die het onderzoek heeft opgeleverd met bijzondere aandacht voor de zeven manipuleerbare factoren. Afgesloten wordt met een beschrijving van de effecten van CHW. E. Mastenbroek, A.C.M. Meuwese, S. van Voorst Naar een regelgevingcyclus? Evaluatie in de Europese Unie – Better Regulation is een binnen de Europese Unie gehanteerde beleidsfilosofie met als belangrijkste doel het komen tot betere regelgeving. In dit kader vervullen evaluaties een belangrijke rol. Het idee is dat het regelgevingsproces een cyclus is waarbij de impact assessments de basis vormt voor de ex-postwetsevaluaties. Schrs. gaan na in welke mate het idee van de regelgevingscyclus in de Europese Unie feitelijk vorm krijgt. Hiertoe wordt een schets gegeven van het Better Regulation-programma van de Europese Commissie waarbij gekeken wordt naar de twee fasen van de regelgevingscyslus: impact assessment en ex-postwetsevaluatie. Voor het goed functioneren van de regelgevingcyclus is vereist dat beide fasen een hoge kwaliteit en een hoge dekkingsgraad hebben. De conclusie is dat de dekkingsgraad van ex-postwetsevaluaties achter loopt bij die van impact assessments en dat bij zowel impact assessments als ex-postwetsevaluaties sprake is van kwaliteitsproblemen. Schrs. sluiten af met voorstellen voor verder onderzoek. C.M. Klein Haarhuis, M. Smit Ex-antestudies op de kaart. Onderzoek naar beleidsvoornemens (2005-2011): aard, aantallen en wat
ex-postevaluaties erover zeggen – Verschillende soorten afwegingen spelen bij de totstandkoming van beleid een rol. Bij de voorbereiding van beleid kan ex-ante-evaluatie van belang zijn. Hierbij gaat het om het op voorhand in kaart brengen van onder meer factoren als (kansen op) doelbereiking, de kosten en de effecten van het voorgenomen beleid. Schrs. beschrijven de grotendeels kwantitatieve bevindingen van een door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) verrichte metastudie naar ex-ante onderzoek over de periode 2005-2011. In dit onderzoek werd gekeken naar de type ex-ante studies in termen van bijvoorbeeld aanleiding, opdrachtgever en aanpak en de mate waarin de ex-ante voorspellingen overeenkwamen met de resultaten van later uitgevoerde ex-postevaluaties (voorspellingskracht). De conclusie is dat op 300 ex-anteanalyses ongeveer de helft gericht was op het behalen van een einddoelstellingen en de nadere helft op uitvoering of specifieke consequenties. Over de voorspellende waarde kon niets worden gezegd. Op grond van deze studie kan volgens schrs. wel worden gesteld dat hoe eerder in een planfase de een analyse van de potentiële effectiviteit wordt verricht hoe meer effect dit onderzoek heeft op de besluitvorming. W.J. Witteveen Diderot en een verhalend wetsbegrip – Wat zijn wetten nu eigenlijk precies? Schr. stelt voor om het staatsrecht op te vatten als een verhaal dat gebeurtenissen ordent door de feiten te gieten in het wetsbegrip. Aan de hand van drie in recente krantenartikelen vertelde verhalen analyseert schr. wat daarin wordt verteld over de wet. Deze verhalen hebben naar de mening van schr. allemaal met elkaar gemeen dat zij uitgaan van de burger als slachtoffer van regels die hij niet kan veranderen. Maar volgens schr. kunnen over de wet betere verhalen worden verteld. Uit de tijd waaruit onze denkbeelden over de wet stammen, de Verlichting, moeten wij meer het vermogen om van perspectief te wisselen naar voren halen. Het dilemma tussen de letter en de geest van de wet is hiermee niet opgelost, maar het wisselen van per-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2601
Tijdschriften
spectief veronderstelt een actieve deelname van iedereen. En dit geeft volgens schr. een grotere kans op een zinvolle en verstandige manier om te gaan met de wetten waarnaar wij als burgers moeten leven.
1883 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Letsel & Schade Nr. 3, september 2014 Themanummer: Seksueel misbruik Mr. L. Sanders Bewijslast in de Procedure Klachtencommissie Seksueel Misbruik in de R.K. Kerk – Vanaf het begin is duidelijk geweest dat de bewijslast in de Procedure Klachtencommissie Seksueel Misbruik in de R.K. Kerk niet de zwaarte zou (moeten) hebben van strafrechtelijk of civielrechtelijk bewijs. Er moeten echter wel feiten en/of omstandigheden voorhanden zijn die het seksueel misbruik voor een objectieve buitenstaander aannemelijk maken. Dat leidt er soms toe dat de Klachtencommissie een klager weliswaar geloofwaardig acht, maar dat zij moet constateren dat er objectief gezien niet voldoende feiten en omstandigheden voorhanden zijn om de klacht aannemelijk te achten en dus gegrond te verklaren. Bij de beoordeling van de klacht is van belang: 1. de feiten dienen te kloppen; 2. het relaas van klager dient geloofwaardig te zijn; 3. zijn er ook andere klachten bekend tegen deze
2602
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
aangeklaagde?; 4. zijn er mensen waaraan klager zijn verhaal (geruime tijd voor het indienen van de klacht) heeft verteld, bijvoorbeeld huisarts, hulpverleners, familieleden? Deze vier punten worden in dit artikel nader toegelicht. Schr. besluit met enige cijfers. Mr. B. Holthuis De Compensatiecommissie – Sinds eind 2011 functioneert de Compensatiecommissie als onderdeel van de Stichting Beheer & Toezicht inzake Seksueel Misbruik in de R.K. Kerk in Nederland. De Compensatiecommissie is een onafhankelijk opererend orgaan en ingevolge art. 17 van de statuten van de Stichting Beheer & Toezicht verantwoordelijk voor het vaststellen en toekennen van een financiële compensatie aan personen die als minderjarige of meerderjarige in de R.K. Kerk seksueel zijn misbruikt. De Compensatiecommissie heeft in januari 2012 een begin met haar werkzaamheden gemaakt. Inmiddels is bepaald dat klachten vóór 1 juli 2014 bij het Meldpunt Seksueel Misbruik te Utrecht moeten zijn aangemeld, hetgeen betekent dat de Compensatiecommissie naar verwachting nog tot eind 2015 op volle toeren draait. Mr. N.M. Bastiaans, mr. R.A. Hebly Ervaringen met bijstand aan slachtoffers van seksueel misbruik binnen de R.K. Kerk – Schrs. hebben in hun advocatenpraktijk veel slachtoffers van seksueel misbruik in de R.K. Kerk bijgestaan en beschrijven in dit artikel hoe zij zich in de praktijk hebben voorbereid op de opvang van de slachtoffers. Zij doen verslag van hun ervaringen bij de behandeling van de zaak voor de Klachtencommissie en Compensatiecommissie. T. Dang Vu Schadeafwikkeling van slachtoffers
van seksueel misbruik binnen de katholieke kerk: stand van zaken in België – Dit artikel gaat eerst in op de hinderpalen bij de toepassing van het gemeenrechtelijk regime voor slachtoffers van een seksueel misdrijf in de R.K. kerk. Daarna wordt uiteengezet waarom het Fonds voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden evenmin een antwoord biedt, al vormde het op sommige vlakken wel een inspiratie voor de uitwerking van een arbitrageregeling voor de slachtoffers van seksueel misbruik binnen de R.K. kerk. Tot slot wordt de arbitrageprocedure zelf toegelicht. Bij wijze van besluit wordt de arbitrageregeling in de mate van het mogelijke, de regeling is nog niet helemaal afgesloten, geëvalueerd. A. Sdrinis Why an apology is not enough (or unfinished business) – Schr. is advocaat in Australië en gespecialiseerd in de rechtsbijstand aan slachtoffers van seksueel geweld. In dit artikel behandelt zij de onderzoeken die de Australische staten hebben verricht naar kindermisbruik in de instellingen, in de kerk, op scholen en in de verkennerij. Zij behandelt de verschillende wijzen van schadevergoeding die de Australische staten in het leven hebben geroepen, niet alleen voor slachtoffers van seksueel geweld, maar ook van bijvoorbeeld gedwongen adoptie. Vervolgens behandelt zij de hindernissen die de slachtoffers ondervinden in het burgerlijk recht. Zij bepleit de instelling van een afzonderlijk federaal scheidsgerecht waaraan alle instellingen en ook de regeringen van de Australische staten aan bijdragen, waar slachtoffers hun schade vergoed kunnen krijgen zonder de huidige hindernissen van het burgerlijk recht.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Verlenging Crisis- en herstelwet Inwerkingtreding
te in beginsel altijd door de hypotheekhouder worden ingeroepen. Voorts kan een koper de schade die een geëxecuteerde of een van zijn huisgenoten heeft aangebracht na het gunnen van de woning, in mindering brengen op de koopprijs, wordt de door de rechter vast te stellen ontruimingstermijn beperkt tot maximaal zes maanden en kan het ontruimingsbeding niet slechts tegen de eigenaar van de woning maar ook tegen zijn huisgenoten worden ingeroepent. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip.
invloed van geneesmiddelen wordt in deze wet geen afzonderlijk verbod voorgesteld. In de vierde plaats voorziet de wet er in dat bestuurders die onder invloed van een combinatie van drugs of van een of meer drugs en alcohol rijden, voor het gebruik van iedere stof afzonderlijk strafbaar zijn indien dat gebruik boven de voor iedere stof bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen nullimiet uitkomt. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 26-9-2014, Stb. 2014, 353 (Kamerstukken 32 859)
Wet van 01-10-2014, Stb. 2014, 352 (Kamerstukken
1884 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 9 juli 2014 tot wijziging van de Wet milieubeheer en van de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144) in verband met het doorvoeren van enkele noodzakelijke reparaties en andere kleine wijzigingen (Stb. 2014, 302) – De wet van 9 juli 2014 treedt, met uitzondering van artikel I, onderdeel E, onder 1, in werking met ingang van 15-10-2014. Inwerkingtredingsbesluit van 26-09-2014, Stb. 2014, 347
Executieveiling via internet 1885 - Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Burgerlijk Wetboek in verband met het transparanter en voor een breder publiek toegankelijk maken van de executoriale verkoop van onroerende zaken – Deze wet beoogt de executoriale veiling van onroerende zaken voor een breder publiek toegankelijk te maken en factoren die de prijs kunnen drukken, zoveel mogelijk weg te nemen. Zo wordt onder andere voorgesteld dat de executoriale verkoop van onroerende zaken ook via het internet kan plaatsvinden, voorziet het voorstel in een kostenverdeling tussen de hypotheekhouder en de veilingkoper, wordt het bezichtigingsbeding geïntroduceerd en moet het huurbeding in geval van woonruim-
33 484)
Positie en toezicht advocatuur Rijden onder invloed drugs 1886 - Wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs – In de eerste plaats voorziet de wet erin dat in de Wegenverkeerswet 1994 aan de opsporingsambtenaren, die met de handhaving van die wet zijn belast, de bevoegdheid wordt toegekend om bestuurders die onder invloed van drugs zijn, te bevelen speeksel af te staan door middel van een zogenaamde speekseltester. De speekseltester zal alleen worden ingezet als voorselectiemiddel, als bewijsmiddel blijft het bloedonderzoek gelden. Omdat de huidige speekseltesters niet alle drugs (bijvoorbeeld GHB) – en ook niet het gebruik van geneesmiddelen met uitzondering van sommige benzodiazepinen – kunnen meten, bevat de wet in de tweede plaats de bevoegdheid voor de opsporingsambtenaren bestuurders het bevel te geven mee te werken aan een onderzoek van de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties. Deze bevoegdheid is een codificatie van de huidige praktijk. In de derde plaats voorziet de wet erin dat in de Wegenverkeerswet 1994 een afzonderlijke strafbaarstelling voor het rijden onder invloed van drugs wordt opgenomen. Op dit moment is het rijden onder invloed van drugs op basis van de vangnetbepaling van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 strafbaar. Voor het rijden onder
1887 - Wet tot aanpassing van de Advocatenwet, de Wet op de rechtsbijstand en de Wet tarieven in burgerlijke zaken in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde – Deze wet strekt tot een stevigere positionering van de advocaat en het toezicht op advocaten. In de gewijzigde Advocatenwet worden onder meer de kernwaarden (onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid, integriteit en vertrouwelijkheid) opgenomen en wordt de geheimhoudingsplicht van advocaten wettelijk verankerd. Daarnaast wordt de deken op grond van de nieuwe Advocatenwet de toezichthouder. De deken beschikt over de bevoegdheden uit de Awb en kan overtredingen van normen bestuursrechtelijk handhaven (boete en last onder dwangsom). Daarnaast komt er een college van toezicht dat gaat controleren hoe de dekens toezicht houden en klachten behandelen. Daarin zullen drie leden plaatsnemen, met de algemeen deken als voorzitter. De algemeen deken wordt als voorzitter de schakel tussen de lokale dekens en het zogenaamde systeemtoezicht dat het college straks uitoefent. Het college bepaalt het toezichtsbeleid en de eisen waaraan dat toezicht moet voldoen. Het doet aanbevelingen aan lokale dekens, controleert hun werk en rapporteert jaarlijks over de resultaten. De lokale dekens kunnen dus vanaf 2015 niet langer ieder hun eigen regels maken, waardoor het toezicht ‘transparanter en uniformer’
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2603
Wetgeving
moet worden. De nieuwe wet maakt het verder onder meer mogelijk om advocaten die niet duurzaam en stelselmatig het beroep van advocaat uitoefenen te schrappen. Advocaten die strafrechtelijk zijn veroordeeld of in voorlopige hechtenis zijn geplaatst, kunnen worden geschorst, en het toepassingsbereik voor het spoedshalve kunnen schorsen van een advocaat wordt verruimd. Daarnaast komen er regels ter verbetering van het kennisniveau en voor de klachten- en geschillenbeslechting in gevallen van geschillen tussen advocaten en hun cliënten. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 01-10-2014, Stb. 2014, 354 (Kamerstukken 32 382)
Correctief referendum 1888 - Wet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum – De ervaring met het nationaal referendum over de Europese Grondwet op 1 juni 2005, en de daaraan gekoppelde discussie over het wel of niet bindende karakter ervan, is mede aanleiding voor de oorspronkelijke indieners (Kamerleden Heijnen, Voortman en Schouw) geweest om het referendum helder te regelen en een voorstel in te dienen tot wijziging van de Grondwet, dat er toe strekt een correctief, bindend wetgevingsreferendum mogelijk te maken. Indieners zien in het correctief wetgevingsreferendum een geschikt middel om de invloed van de kiezers op het beleid te vergroten. Zij sluiten daarmee aan bij de analyse die ten grondslag ligt aan het advies van de commissie-Biesheuvel uit 1985 en het advies van de commissie-De Koning uit 1993. Het correctief wetgevingsreferendum is volgens de indieners een welkome aanvulling op de representatieve democratie. In hoofdlijnen komt de wet op het volgende neer. Nadat een wetsvoorstel door beide Kamers is aangenomen, kan een groep van kiesgerechtigden door middel van een inleidend verzoek vragen om een
2604
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
referendum te houden. Binnen een door de wetgever gestelde termijn moet vervolgens de steun worden verworven van een grotere groep kiesgerechtigden. Indien ook dit aantal steunverklaringen is verkregen, wordt overgegaan tot het houden van een referendum. Het aan een referendum onderworpen wetsvoorstel vervalt van rechtswege indien een meerderheid van de opgekomen kiesgerechtigden, die tevens een nader te bepalen percentage vormt van alle personen die gerechtigd waren om aan het referendum deel te nemen, tegen het wetsvoorstel stemt. Indieners kozen ervoor om op één punt af te wijken van de vergelijkbare wetsvoorstellen zoals die eerder door achtereenvolgende kabinetten aan de Kamer zijn voorgelegd. Indieners kozen ervoor om drempels niet in de Grondwet op te nemen. Zij waren van mening dat dergelijke voorwaarden door de wetgever bij wet geregeld kunnen en moeten worden en dus niet in de Grondwet moeten worden opgenomen. Regeling in de Grondwet zou betekenen dat voor eventuele aanpassing van deze drempels, bijvoorbeeld wanneer er op basis van de evaluatie van gehouden referenda mocht blijken dat daar behoefte aan bestaat, opnieuw de zware procedure van een grondwetsherziening doorlopen zou moeten worden, hetgeen indieners ongewenst vonden. Anderzijds moest voorkomen worden dat de wetgever al te eenvoudig de drempels kan wijzigen. Daarom kozen indieners ervoor dat een voorstel van wet terzake het vaststellen van de drempels alleen door het parlement aangenomen kan worden met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen. Indieners kozen ervoor om ook drempels ten aanzien van het quorum en de aantallen steunbetuigingen, die benodigd zijn bij het indienen van een (inleidend) verzoek, niet in de Grondwet op te nemen. Zouden deze namelijk in de Grondwet worden opgenomen, dan is een zware en langdurige procedure nodig om deze te wijzingen, mocht blijken dat de drempel voor het houden van een referendum, voor het geldig verklaren van een uitslag of voor het doen van een verzoek te hoog of te laag is.
Bij amendement is geregeld dat wijzigingen van de Grondwet niet referendabel zullen zijn. Dit is de eerste lezing van deze Grondwetswijziging. Hierna is in tweede lezing voor de Grondwetswijziging in beide Kamers een tweederde meerderheid nodig. Dat voorstel kan pas behandeld worden na nieuwe Tweede Kamerverkiezingen. Wet van 30-09-2014, Stb. 2014, 355 (Kamerstukken 30 174)
Verlenging Crisis- en herstelwet Inwerkingtreding 1889 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van een aantal artikelen van de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, 144) – Met ingang van 1 november 2014 treden in werking de artikelen 2.2.1, onderdelen F tot en met J, 2.2.2, 2.2.3, onderdeel A, 2.2.4, 2.2.5, onderdelen D en E, 3.1, derde lid, en 3.2 van de wet van 28 maart 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 03-10-2014, Stb. 2014, 358
Digitale handhaving Inwerkingtreding 1890 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 2 juli 2014 tot wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeervoorschriften, het Wetboek van Strafvordering en de Gemeentewet in verband met de digitalisering van de handhaving van veelvoorkomende overtredingen (Stb. 2014, 255) – De wet treedt in werking met ingang van 1 november 2014. Inwerkingtredingsbesluit van 08-10-2014, Stb. 2014, 360
Wetgeving
Nieuwe wetsvoorstellen Terugzending Antilliaanse criminelen 1891 - Initiatiefwetsvoorstel (01-102014) inzake de terugzending van criminele Nederlanders afkomstig uit Aruba, Curaçao en Sint Maarten – In 2007 werd door de toenmalige Minister voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering Verdonk het wetsvoorstel ‘Aanvullende maatregelen inzake onder meer de terugzending van Antilliaanse en Arubaanse risicojongeren’ naar de Kamer gestuurd. Na het aantreden van het kabinet Balkenende IV is dat wetsvoorstel weer ingetrokken. Thans achten de indieners van het onderhavige wetsvoorstel – de leden Fritsma en De Graaf – het noodzakelijk om wederom een wetsvoorstel in te dienen om criminele Antillianen uit de Nederlandse samenleving te verwijderen, zoals ook onder meer werd beoogd met het wetsvoorstel uit 2007. Op grond van het onderhavige wetsvoorstel zullen in Nederland verblijvende Antillianen afkomstig van Aruba, Curaçao en Sint Maarten die veroordeeld worden op grond van crimineel gedrag teruggezonden kunnen worden. Bij het onderhavige wetsvoorstel is op bepaalde punten gekozen voor een bredere aanpak dan die van het voorstel uit 2007: waar dat laatste voorstel zich beperkte tot jongeren tot en met 24 jaar, maakt het onderhavige voorstel geen onderscheid op grond van leeftijd. Daarnaast breidt het onderhavige wetsvoorstel de werkingssfeer uit door het voorstel niet alleen van toepassing te laten zijn op Antillianen die maximaal twee jaar in Nederland woonachtig zijn. In dit wetsvoorstel wordt aansluiting gezocht bij de bekende ‘glijdende schaal’ uit het Vreemdelingenbesluit: hoe korter het verblijf in Nederland, hoe kleiner de strafmaat die volstaat om de persoon uit Nederland te verwijderen. De glijdende schalen kennen geen eindtermijnen, waardoor ook na verblijf van meer dan 15 jaar bij zeer ernstige misdrijven de glijdende schaal kan worden toegepast. Kamerstukken II 2014/15, 34 044, nrs. 1-3
Versterking positie ouders kinderopvang 1892 - Wetsvoorstel (30-09-2014) tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de aanpassing van het klachtrecht voor ouders, de wijziging van het adviesrecht van de oudercommissie en enkele andere aanpassingen (Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen) – Met het onderhavige wetsvoorstel krijgen ouders enkele instrumenten aangereikt om te waarborgen dat zij, meer dan nu het geval is, worden gehoord door houders van kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal. De rol van ouders bij de kwaliteit van de opvang is eveneens een belangrijk aspect van dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel voorziet onder meer in een eenduidige, laagdrempelige klachtenprocedure voor ouders, een versterking van het adviesrecht van de oudercommissie ten aanzien van de pedagogische kwaliteit en een verplichting voor de houder van een kindercentrum, gastouderbureau en peuterspeelzaal om het definitieve inspectierapport van de toezichthouder met de oudercommissie te bespreken. Kamerstukken II 2014/15, 34 045, nrs. 1-4
Gerechtsdeurwaarderswet 1893 - Wetsvoorstel (01-10-2014) tot wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet in verband met de evaluatie van het functioneren van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, alsmede de regeling van enkele andere onderwerpen in die wet – De aanleiding voor dit wetsvoorstel is de evaluatie van het functioneren van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (hierna: de KBvG) door de commissie onder leiding van de toenmalige president van de rechtbank te Almelo, mr. A.R. van der Winkel (hierna: de commissie). Dit wetsvoorstel strekt in hoofdzaak tot uitwerking van dat kabinetsstandpunt en van een groot deel van de aanbevelingen van de commissie, met enkele aanvullingen. Zo is bij brief van de toenmalige Minister van Justitie over het toe-
zicht op juridische beroepen (advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders), van 5 maart 2010, aangegeven dat een integrale benadering van toezicht op gerechtsdeurwaarders is aangewezen en dat het niet-financieel toezicht op gerechtsdeurwaarders, net als het financieel toezicht, moet worden opgedragen aan een externe toezichthouder. Daarnaast hebben zich enkele andere ontwikkelingen in het tuchtrecht voor de juridische beroepen voorgedaan, welke zijn meegenomen in dit voorstel om een zo groot mogelijke eenheid hierbinnen te bewaren. Bovendien heeft de discussie die speelt rond de onafhankelijkheid van gerechtsdeurwaarders aanleiding gegeven om hiervoor enkele nadere wettelijke waarborgen op te nemen. Dit heeft geleid tot een wijziging van artikel 3 van de Gerechtsdeurwaarderswet en een nieuw artikel 12a, waarin de onafhankelijkheid als eis wordt verankerd. De belangrijkste elementen in de regeling van het ambt van de gerechtsdeurwaarder die, gezien het advies van de commissie, wijziging of versterking van het wettelijk kader vragen, zijn: de omvang en de verantwoordelijkheden van het beroep van gerechtsdeurwaarder, een nadere uitwerking en versterking van het toezicht en tuchtrecht en een aantal aanpassingen in de wet die van belang zijn voor het goed functioneren van de KBvG als publiekrechtelijke beroepsorganisatie. Hoewel de voornaamste taak van de commissie was gelegen in het beoordelen van de KBvG in haar rol als publiekrechtelijke beroepsorganisatie, is daarbij vooral duidelijk geworden dat dat functioneren niet los kan worden gezien van het grote – rechtsstatelijke – belang van een goede uitoefening van het ambt door de gerechtsdeurwaarder. Dit ambt brengt bepaalde verantwoordelijkheden en privileges met zich. Met de taakuitoefening door gerechtsdeurwaarders worden ook algemene belangen gediend. Daarom is het essentieel dat het niveau van vakbekwaamheid, een onafhankelijke positie ten opzichte van klanten en de opleiding tot het beroep van gerechtsdeurwaarder goed zijn geborgd. Dit wetsvoorstel bevat zodoende een aantal voorstellen om de integriteit en kwaliteit van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2605
Wetgeving
gerechtsdeurwaarders te bevorderen. Kamerstukken II 2014/15 34 047, nrs. 1-4
Bankentoezicht - SSM 1894 - Wetsvoorstel (06-10-2014) tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met Verordening (EU) Nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PbEU 2013, L 287) (Uitvoeringswet verordening bankentoezicht) – Met de verordening wordt het Europese ‘single supervisory mechanism’ (hierna: SSM) of gemeenschappelijk toezichtsmechanisme geïntroduceerd, dat bestaat uit de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten vande deelnemende lidstaten. De deelnemende lidstaten zijn de lidstaten uitde Eurozone en lidstaten buiten de Eurozone die kiezen deel te nemen. Het SSM moet zorgen voor een coherente en doeltreffende toepassing en uitvoering van Uniebeleid en -wetgeving op het gebied van bankentoezicht. Daarnaast zal het toezichtsmechanisme moeten leiden tot een zo hoogwaardig mogelijk toezicht op de banken in alle betrokken lidstaten. Het uiteindelijke doel van de verordening en de aan de ECB opgedragen taken is het bijdragen aan de soliditeit en veiligheid van kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële stelsel in de Europese Unie en in de lidstaten. De verordening is gepubliceerd op 29 oktober 2013 en per 4 november 2013 in werking getreden. De ECB zal met het oog op de voorbereiding op haar taak onder het SSM pas vanaf 4 november 2014 toezichtsbesluiten over banken vaststellen. De verordening vergt dat de Wet op het financieel toezicht daarmee in lijn wordt gebracht. Hiertoe is het onderhavige wetsvoorstel opgesteld. Dit strekt er in de eerste plaats toe de taakverdeling tussen de ECB en DNB zoals die voortvloeit uit de verordening bankentoezicht ook in de Wft tot uitdrukking te laten komen. Het voorstel regelt daarom dat DNB niet langer bevoegd is toezichttaken ten aanzien van banken uit te oefenen die op grond van de verordening
2606
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
exclusief worden belegd bij de ECB (de vergunningverlening en -intrekking, alsmede het al dan niet verlenen van vvgb’s voor gekwalificeerde deelnemingen in banken). Aangezien DNB de uitoefening van deze taken door de ECB voorbereidt, zijn daarvoor procedures in dit wetsvoorstel opgenomen. Ten aanzien van andere toezichtstaken onder het SSM van de ECB en van DNB behoeft de Wft vrijwel geen aanpassing. Volledigheidshalve wordt in dit voorstel wel de taakstellingsbepaling van DNB aangepast, om zo tot uitdrukking te brengen dat de taken van DNB – voor zover die niet zijn overgegaan op de ECB – voortaan deels uit de verordening voortvloeien. Het wetsvoorstel strekt er in de tweede plaats toe de samenwerking tussen de ECB en DNB en de AFM te faciliteren. Met het oog hierop zijn in het voorstel de bevoegdheden opgenomen voor DNB om in voorkomende gevallen bijstand te verlenen aan de ECB bij onderzoeken en inspecties. Ook wordt voorgesteld het huidige samenwerkingsmodel in de Wft tussen de AFM en DNB voor bepaalde besluiten die binnen het SSM vallen zo veel mogelijk voort te zetten onder het SSM. Kamerstukken II 2014/15 34 049, nrs. 1-4
Verruiming vrijheid van meningsuiting 1895 - Initiatiefwetsvoorstel (10-102014) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met een verruiming van de vrijheid van meningsuiting – Met het onderhavige voorstel beoogt de initiatiefnemer - Kamerlid Van Klaveren (PVV) - blijkens de memorie van toelichting vier doelen te bereiken: het verruimen van de vrijheid van meningsuiting, het verzekeren van het lex certa beginsel, het voorkomen van een conflict tussen op Nederland rustende verdragsverplichtingen en het bieden van een handreiking aan het Europese hof voor de rechten van de mens bij het bepalen van de Europese consensus inzake het beschermen van het maatschappelijk debat. Volgens de initiatiefnemer missen kernonderdelen van de delictsomschrijvingen van de artikelen 137c en 137d Sr op het
terrein van de vrijheid van meningsuiting, te weten de groepsbelediging, het aanzetten tot discriminatie en het aanzetten tot haat, de noodzakelijke scherpte en duidelijkheid. Zij zijn daarom strijdig met het lex certa beginsel en worden in zoverre met dit wetsvoorstel geschrapt. Ook na schrapping zal het Wetboek van Strafrecht volgens indiener nog voldoende aanknopingspunten bieden om onwelgevallige uitingen aan te pakken. De strafbaarstelling van aanzetten tot geweld, bedreiging en opruiing, alsmede enkelvoudige belediging, smaad en laster blijven immers gehandhaafd. Feitelijke discriminatie blijft eveneens strafbaar. Kamerstukken II 2014/15, 34 051, nrs. 1-3
1896
Vervolgstukken Normalisering rechtspositie ambtenaren Brief van de Minister van BZK (01-102014) over het initiatiefvoorstel van de wet tot wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van werknemers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. – Brief van de minister inzake beantwoording van de vragen die zijn gesteld in het voorlopig verslag. Kamerstukken I 2014/15, 32 550, D
Wet flexibel werken Tweede nota van wijziging (06-102014), derde nota van wijziging (0910-2014), brief van de leden Voortman en Van Hijum (14-10-2014) en vierde nota van wijziging (14-10-2014) bij het voorstel van wet van de leden Van Gent en van Hijum tot wijziging van de Wet aanpassing arbeidsduur ten einde flexibel werken te bevorderen. – Brief over het amendement van Dijkgraaf en Van Ark om te regelen dat werkgevers het verzoek tijdonafhankelijk te werken kunnen afwijzen op grond van bedrijfskundig of organisatorisch beleid. Kamerstukken II 2014/15, 32 889, nrs. 17, 20, 24 en 25
Wetgeving
Winstuitkering medisch-specialistische zorgaanbieders Voorlopig verslag (07-10-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg). Kamerstukken I 2014/15, 33 168, B
Nieuwe Wob Tweede nota van wijziging (03-102014) bij het voorstel van wet van het lid Voortman houdende regels over de toegankelijkheid van informatie van publiek belang (Nieuwe Wet openbaarheid van bestuur). Kamerstukken II 2014/15, 33 328, nr. 14
Afschaffing plusregio’s Verslag van een schriftelijk overleg (09-10-2014) en voorlopig verslag (0710-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio’s.
durend parkeren (Wet vaststelling parkeertarieven per minuut). – Brief van het lid Kuiken met een reactie op het rapport van de VNG over betaald parkeren per minuut in gemeenten. Kamerstukken II 2014/15, 33 707, nr. 9
Wet registermediator Verslag (14-07-2014) en nota n.a.v. het verslag (10-10-2014) over het initiatiefwetsvoorstel tot het stellen van regels omtrent de registratie en de bevordering van de kwaliteit van mediators (Wet registermediator). Kamerstukken II 2013/14, 33 722, nr. 7 Kamerstukken II 2014/15, 33 722, nr. 8
Wet bevordering van mediation in het burgerlijk recht Verslag (15-07-2014) en nota n.a.v. het verslag (10-10-2014) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van Boek 3 en Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alsmede enkele andere wetten in verband met de bevordering van het gebruik van mediation (Wet bevordering van mediation in het burgerlijk recht). Kamerstukken II 2013/14, 33 723, nr. 7 Kamerstukken II 2014/15, 33 723, nr. 8
Kamerstukken II en I 2014/15, 33 659, nr. 22 en E
Financieel-economische criminaliteit Voorlopig verslag (07-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het vergroten van de mogelijkheden tot opsporing, vervolging, alsmede het voorkomen van financieel-economische criminaliteit (verruiming mogelijkheden bestrijding financieeleconomische criminaliteit). Kamerstukken I 2014/15, 33 685, B
Dierproeven Nota n.a.v. het verslag (03-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven in verband met implementatie van richtlijn 2010/63/EU. Kamerstukken I 2014/15, 33 692, I
Parkeertarieven per minuut Brief van het lid Kuiken (02-10-2014) over het initiatiefwetsvoorstel houdende regels voor het vaststellen van parkeertarieven per minuut bij kort-
Wet bevordering van mediation in het bestuursrecht Verslag (15-07-2014) en nota n.a.v. het verslag (10-10-2014) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen ter bevordering van het gebruik van mediation in het bestuursrecht (Wet bevordering van mediation in het bestuursrecht). Kamerstukken II 2013/14, 33 727, nr. 7 Kamerstukken II 2014/15, 33 727, nr. 8
Opheffing limitering stakingsrecht Voorlopig verslag (07-10-2014) over het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het voornemen tot intrekking van het voorbehoud bij artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van het op 16 december 1966 te New York tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (Trb. 1969, 100) en van het voornemen tot intrekking van het voorbehoud bij artikel 6, vierde lid, van het op 18 oktober 1961 te Turijn tot stand gekomen
Europees Sociaal Handvest (Trb. 1962, 3 en Trb. 1963, 90). Kamerstukken I 2014/15, 33 782, A
Afschaffing geschriftenbescherming Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (02-10-2014) tot wijziging van de Auteurswet in verband met de afschaffing van bescherming van geschriften zonder oorspronkelijk karakter of persoonlijk stempel van de maker. Kamerstukken I 2014/15, 33 800, A
Efficiënter adviesstelsel Verslag van een wetgevingsoverleg (08-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Kaderwet adviescolleges houdende vermindering van het maximum aantal leden en het laten vervallen van de verplichte kabinetsreactie. Kamerstukken II 2014/15, 33 817, nr. 9
Verzamelwet pensioenen 2014 Verslag van een schriftelijk overleg (30-09-2014) en voorlopig verslag (10-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en enkele andere wetten in verband met het van toepassing worden van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten en in verband met enkele andere wijzigingen (Verzamelwet pensioenen 2014). Kamerstukken II en I 2014/15, 33 863, nr. 31 en B
Recht op informatie in strafprocedures Memorie van antwoord (07-10-2014) bij het wetsvoorstel tot implementatie van Richtlijn nr. 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU L 142). Kamerstukken I 2014/15, 33 871, B
Langdurige Zorg Brieven van de Staatssecretaris van VWS (07-10-2014 (nr. 172) en 09-102014 (D)) en tekst van het gewijizgd voorstel van wet (25-09-2014) over het wetsvoorstel met regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2607
Wetgeving
– Brief van de staatssecretaris over de positie van ca. 14.000 cliënten die een extramurale indicatie hebben, maar een zodanige zorgzwaarte dat ze, naar alle waarschijnlijkheid, een beroep kunnen doen op de Wlz (nr. 172) en brief van de staatssecretaris over het extra overgangsrecht Wlz voor ca. 14.000 cliënten (D). Kamerstukken II en I 2014/15, 33 891, nr. 172 en C-D
Kiesrecht niet-Nederlandse ingezetenen BES-eilanden Brief van de Minister van BZK (29-092014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, houdende aanpassing van de regeling met betrekking tot het kiesrecht van niet-Nederlanders bij eilandsraadsverkiezingen. – Brief van de minister waarin hij de Kamer verzoekt de behandeling van dit wetsvoorstel voort te zetten. Kamerstukken II 2014/15, 33 900, nr. 8
Uitzondering cookiebepaling Tekst van het gewijzigd voorstel van wet (07-10-2014) tot wijziging van de Telecommunicatiewet (wijziging artikel 11.7a). Kamerstukken I 2014/15, 33 902, A
tot wijziging van de Wet raadgevend referendum houdende opneming van twee bepalingen: een opkomstdrempel en een horizonbepaling. Kamerstukken II 2014/15, 33 934, nrs. 7-8
Verkorting duur voortgezette uitkering Appa Nota van wijziging (13-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer in verband met een verkorting van de duur van de voortgezette uitkering en in verband met enkele wijzigingen van technische aard (Wet verkorting duur voortgezette uitkering Appa). Kamerstukken II 2014/15, 33 946, nr. 7
Toezicht kredietunies Advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en reactie van de indieners (22-08-2014 en 13-102014), memorie van toelichting en nota van wijziging (13-10-2014) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enkele andere wetten met het oog op een regelgevend kader voor kredietunies (Wet toezicht kredietunies). Kamerstukken II 2014/15, 33 949, nrs. 4-6
Wijzigingswet financiële markten 2015 Voorlopig verslag (14-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten op het terrein van de financiële markten (Wijzigingswet financiële markten 2015). Kamerstukken I 2014/15, 33 918, B
Inkoopregeling AOW Brief van de Staatssecretaris van SZW (29-09-2014) en tekst van het gewijzigd voorstel van wet tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met wijziging van de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering over een achterliggende periode. – Brief van de staatssecretaris met een verduidelijking van het wetsvoorstel op enkele punten. Kamerstukken II en I 2014/15, 33 928, nr. 18 en A
Opkomstdrempel en horizonbepaling referendum Nota n.a.v. het verslag (02-10-2014) en nota van wijziging (02-10-2014) over het inititatiefwetsvoorstel van de leden Fokke, Voortman en Schouw
2608
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
Financieel toezicht Nota van wijziging over (07-10-2014), brief van de Minister van Financiën over (06-10-2014) en tekst van het gewijzigd voorstel van wet (07-102014) tot wijziging van de Wet bekostiging financieel toezicht in verband met de afschaffing van de overheidsbijdrage, de invoering van Europees bankentoezicht en de bestemming van door de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank opgelegde dwangsommen en boetes. – Brief van de minister over door de toezichthouders verkregen opbrengsten uit opgelegde boetes en dwangsommen. Kamerstukken II en I 2014/15, 33 957, nr. 13 en 15 en A
Correctiemechanisme Wet Hof Nota n.a.v. het verslag (03-10-2014) en nota van wijziging (03-10-2014) bij het wetsvoorstel tot aanpassing van het sanctiemechanisme voor decentrale overheden van de Wet houdbare overheidsfinanciën. Kamerstukken II 2014/15, 33 961, nrs. 5-6
Financieel toetsingskader pensioenen Tweede nota van wijziging (24-092014) en verslag van een schriftelijk overleg (13-10-2014) en derde nota van wijziging (15-10-2014) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met aanpassing van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen (Wet aanpassing financieel toetsingskader). Kamerstukken II 2014/15, 33 972, nrs. 11, 28 en 30
Buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten Verslag (03-10-2014) over het wetsvoorstel strekkende tot implementatie van de Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG en uitvoering van de Verordening (EU) nr. 524/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG (Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten). Kamerstukken II 2014/15, 33 982, nr. 5
Rechten van gehandicapten: Wgbh/cz en Kieswet Verslag (03-10-2014) over het wetsvoorstel ter uitvoering van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169). Kamerstukken II 2014/15, 33 990, nr. 5
Rechten van gehandicapten: verdrag Verslag (03-10-2014) over het voorstel van rijkswet houdende goedkeuring van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169 en Trb. 2014, 113). Kamerstukken II 2014/15, 33 992, nr. 5
Belastingwet 2015 Nota van wijziging (06-10-2014) en
Wetgeving
verslag (09-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2015). Kamerstukken II 2014/15, 34 002, nrs. 8-9
Vennootschapsbelasting overheidsbedrijven Verslag van het schriftelijk overleg (03-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen (Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen). Kamerstukken I 2014/15, 34 003, A
Rijkssanctiewet Verslag van de staten van Curaçao (07-10-2014) en verslag (14-10-2014) over het voorstel van rijkswet houdende bepalingen omtrent de toepassing in Aruba, Curaçao en Sint Maarten van beperkende maatregelen met het oog op de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de bestrijding van terrorisme, vastgesteld in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie (Rijkssanctiewet).
moetkoming oudere belastingplichtigen. Kamerstukken II 2014/15, 34 015, nr. 5
Wet studievoorcschot Verslag (13-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de introductie van een nieuw stelsel van studiefinanciering in het hoger onderwijs en de uitvoering van een toekomstgerichte onderwijsagenda voor het hoger onderwijs (Wet studievoorschot hoger onderwijs). Kamerstukken II 2014/15, 34 035, nr. 12
Verdrag ter bestrijding van geweld tegen vrouwen Nota van verbetering (08-10-2014) over het voorstel van rijkswet houdende goedkeuring van het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Trb. 2012, 233). Kamerstukken II 2014/15, 34 038, nr. 5
Instellingswet RVS Verslag (09-10-2014) over het wetsvoorstel tot instelling van een vast college van advies op het terrein van volksgezondheid en samenleving (Wet op de Raad voor volksgezondheid en samenleving).
Kamerstukken II 2014/15, 34 009, nrs. 5-6
Kamerstukken II 2014/15, 34 040, nr. 5
Medezeggenschap bij grensoverschrijdende fusie
1897
Verslag (14-10-2014) over het wetsvoorstel tot Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de wijziging van de regels voor werknemersmedezeggenschap in geval van grensoverschrijdende fusie van kapitaalvennootschappen Kamerstukken II 2014/15, 34 012, nr. 4
Nota’s, rapporten & verslagen
Inkomensondersteuning AOW-ers
Knelpunten Fraudewet
Verslag (08-10-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet financiering sociale verzekeringen, de Participatiewet en de Wet op de huurtoeslag in verband met het toekennen van een inkomensondersteuning aan personen die een uitkering ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet en intrekking van de Wet mogelijkheid koopkrachttege-
Brief van de Minister van SZW (0110-2014) over de uitwerking van de maatregelen om tegemoet te komen aan de ervaren knelpunten met de uitvoering van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZWwetgeving (Fraudewet). – Sinds de Fraudewet in werking is getreden, volgt de minister de uitvoeringspraktijk intensief. Uit contacten met de uitvoering is hem
gebleken dat de uitvoering geen ruimte ervaart om maatwerk te leveren aan burgers bij kleine overtredingen. Gevolg hiervan is dat bij zeer geringe benadelingsbedragen een relatief hoge minimumboete wordt opgelegd. Ook als bijvoorbeeld sprake is van een situatie waarin mensen wel een wijziging melden, maar dit iets te laat doen (de zogenaamde zelfmelders), moet een boete worden opgelegd. Uit de contacten is verder gebleken dat de uitvoering het lastig vindt om de criteria van verminderde verwijtbaarheid eenduidig toe te passen. Door de invoering van de Fraudewet is het opleggen van boetes verplicht als er sprake is van een verwijtbare schending van de inlichtingenplicht. De bestuurlijke boete kan worden gematigd als sprake is van verminderde verwijtbaarheid. In het Boetebesluit socialezekerheidswetten zijn criteria opgenomen die in ieder geval leiden tot verminderde verwijtbaarheid. De lijst in het boetebesluit is niet limitatief en biedt ruimte aan de uitvoering om deze in verordeningen of beleidsregels nader te preciseren of aan te vullen met andere categorieën. De Fraudewet is niet bedoeld voor mensen die kleine fouten maken of zich vergissen. De straffen zijn fors maar zijn geen doel op zich en zullen in verhouding moeten staan tot de ernst van de overtreding. De door de uitvoering aangedragen knelpunten laten zien dat hierin verbeteringen mogelijk zijn zonder de uitgangspunten van de wet aan te passen. De minister wil daarom verbeteringen realiseren door de uitvoering te ondersteunen met het maximaal benutten van ruimte die de wet biedt. De Fraudewet regelt het sluitstuk van de handhavingketen, namelijk de sanctionering. Dit kan echter niet los worden gezien van de overige onderdelen van de handhavingketen zoals voorlichting en preventie, opsporing en controle. De Fraudewet strekt zich uit over meerdere en diverse materiewetten met verschillende doelgroepen. Bij de indiening van het wetsvoorstel is er daarom voor gekozen om de evaluatie van de sanctiebepalingen mee te laten lopen in de evaluaties van de afzonderlijke materiewetten. Dit blijft zo. Dit laat onverlet dat de minister het zinvol acht om het gehele handhavingproces (preventie, opsporing en sanctio-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2609
Wetgeving
nering) bij de sociale zekerheidswetten, inclusief het sanctieregime zoals vastgelegd in de Fraudewet, in 2016 te evalueren. Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 488
Rapportage Vreemdelingenketen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (26-09-2014) bij de aanbieding van de Rapportage Vreemdelingenketen (RVK) over de periode januari tot en met juni 2014, – De meest opvallende trend in het eerste half jaar van 2014 is de toegenomen asielinstroom, met een opvallende piek in aanvragen van Eritrese asielzoekers in april en mei. Aansluitend steeg het aantal asielaanvragen van Syriërs en dit aantal is tot op heden nog hoog. Bijzonder aan de instroom van Eritrese asielzoekers betroffen de signalen van georganiseerde mensensmokkel. De gehele vreemdelingenketen zet zich daarom in op het achterhalen van smokkelroutes- en netwerken, onder meer door versterkt gericht mobiel toezicht vreemdelingen (MTV) door de Koninklijke Marechaussee. Het relatief hoge percentage inwilligingen heeft gezorgd voor een stijging van het aantal vergunninghouders in de opvang, omdat niet voor elke vergunninghouder meteen woonruimte beschikbaar is. De reguliere toelatingscijfers zijn met ingang van deze editie van de RVK ingedeeld volgens de clusters zoals die met het Modern Migratiebeleid zijn geïntroduceerd. De cijfers geven weer hoeveel procedures om Toegang en Verblijf (TEV-procedure) zijn opgestart en hoeveel voor een verblijfsvergunning (VVR) zonder dat een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) nodig is (VVR zonder MVV). De cijfers voor EU-documenten worden met ingang van deze rapportage apart getoond. Dit betreft documenten die op grond van het vrij verkeer verleend worden aan EU-burgers en gezinsleden van EU-burgers en die dienen als bewijs van rechtmatig verblijf. Uit de rapportage blijkt dat het aantal aanvragen voor een verblijfsvergunning (zowel door middel van de TEV-procedure als de VVR zonder MVV) in het eerste halfjaar van 2014 8 procent afneemt ten opzichte van dezelfde periode in 2013. Dit is met name gelegen in een afname van het
2610
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
aantal TEV-procedures. De afname doet zich met name voor bij het cluster Familie & Gezin. Het aantal TEVprocedures binnen de clusters Studie en Kennis & Talent neemt juist toe. Voor de VVR zonder MVV procedure geldt dat een stijging is te zien in het aantal procedures binnen de clusters Uitwisseling, Familie & Gezin en Tijdelijke Humanitair. Het aantal procedures binnen het cluster Studie blijft stabiel, Kennis & Talent neemt met een miniem percentage af en ook neemt het aantal procedures binnen de clusters Humanitair Niet-tijdelijk en Bijzonder Verblijf af. Uit de rapportage blijkt ook dat het aantal aanvragen voor EU-documenten in de eerste zes maanden van 2014 afneemt met 56 procent. Dit is met name gelegen in het feit dat Roemenen en Bulgaren sinds 1 januari 2014 vrij zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt. Als gevolg daarvan nam het aantal aanvragen voor een EU-document door EU-burgers met 96 procent af. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1895
Migranten Middellandse Zee Verslag van een schriftelijk overleg tussen de vaste cie. voor Immigratie en Asiel/JBZ-raad en de Staatssecretaris van VenJ (vastgesteld 03-10-2014) naar aanleiding van het rapport ‘The left-to-die boat: actions and reactions’ van Raad van Europa rapporteur en Eerste Kamerlid Tineke Strik en de daaruit voortvloeiende resolutien en aanbeveling van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa (PACE), alsmede het rapport ‘The large-scale arrival of mixed migratory flows on Italian shores’ van rapporteur Christopher Chope. – De commissie wenst van de regering graag een reactie op de rapporten en de daaruit voortvloeiende resolutie en aanbeveling. Zij wenst daarenboven te vernemen welke instructies aan de Minister of permanent vertegenwoordiger zullen worden meegegeven ter gelegenheid van de behandeling van genoemd onderwerp in het Comité van Ministers. De staatssecretaris acht het van belang dat de problematiek van illegale migratiestromen integraal op EUniveau wordt aangepakt. Effectieve grensbewaking maar ook bestrijding van mensensmokkel en samenwerking met bron- en transitlanden zijn
hierbij cruciaal. Zeker gezien de druk van illegale migratie op de Zuidelijke buitengrens, steunt Nederland het voornemen om de grensbewakingsoperaties in het Middellandse Zeegebied te versterken. Voorwaarde hiervoor is dat deze operaties plaatsvinden binnen de bestaande (Frontex) kaders. Nederlandse steun is er ook voor betere samenwerking met derde landen, bijvoorbeeld op het gebied van mensensmokkel, grensbewaking, capaciteitsopbouw, terugkeer en aan wal brengen van migranten. Tegelijkertijd is dit vraagstuk niet los te zien van de waarborgen die in de betreffende derde landen gelden met betrekking tot fundamentele rechten, in het bijzonder het verbod op refoulement. De EU spant zich in om die waarborgen in derde landen te versterken. Waar wordt voorgesteld om een herziening van de Dublinverordening te overwegen wordt het volgende overwogen. De Dublinverordening moet het zogeheten asielshoppen tegengaan en tegelijk voorkomen dat geen enkel land zich verantwoordelijk voelt voor een asielverzoek. Voor dat doel is de Dublinverordening een effectief instrument gebleken, dat vrij recent nog is herijkt. De Dublinverordening is geen solidariteitsinstrument en moet daarom ook niet als zodanig worden beoordeeld. Kamerstukken I 2014/15, 20 043, AR
Intellectuele eigendomsrechten in derde landen Brief van de Minister van BuZa (2609-2014) met een fiche inzake een Mededeling bescherming en handhaving van intellectuele eigendomsrechten in derde landen. – De mededeling betreft een strategie voor de bescherming en handhaving van de intellectuele-eigendomsrechten in derde landen. Het beoogt de internationale bescherming van IE-rechten te bevorderen en inbreuken op IE-rechten in het buitenland te bestrijden. In de strategie wordt een aantal maatregelen voorgesteld om de internationale bescherming van IE-rechten te verbeteren. Kamerstukken II 2014/15, 22 112, nr. 1911
Handhaving intellectuele eigendomsrechten Brief van de Minister van BuZa (2609-2014) met een fiche inzake een
Wetgeving
Mededeling EU-actieplan Handhaving intellectuele eigendomsrechten. – De Commissie beoogt met het EUactieplan Handhaving intellectuele eigendomsrechten bij te dragen aan een optimale en economisch efficiente infrastructuur van intellectuele eigendomsrechten. In het EU-actieplan wordt de nadruk gelegd op de handhaving van IE-rechten, in het bijzonder de bestrijding van inbreuken op commerciële schaal op deze rechten. De Commissie streeft naar een vernieuwde consensus over de wijze van uitoefening van IE-rechten, waarbij het betrekken van en samenwerking met alle relevante belanghebbenden, een belangrijk onderdeel is. Het EU-actieplan, dat uit tien door de Commissie uit te voeren beleidsmaatregelen bestaat, is een eerste aanzet hiertoe. Kamerstukken II 2014/15, 22 112, nr. 1912
Uitwisseling informatie verkeersovertredingen Brief van de Minister van BuZa (2609-2014) met een fiche inzake een Richtlijn uitwisseling informatie verkeersovertredingen. – De richtlijn beoogt het begaan van acht verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen door EU-burgers in een andere lidstaat dan waar zij woonachtig zijn, aan te pakken door de uitwisseling van naam- en adresgegevens van kentekenhouders voor te schrijven. Het bekeuren en afhandelen van de bekeuringen door de autoriteiten wordt daarmee mogelijk en/of makkelijker. Het gaat om rijden met een te hoge snelheid; het niet dragen van een veiligheidsgordel, niet stoppen voor een rood licht, rijden onder invloed van drank; rijden onder invloed van drugs, het niet dragen van een veiligheidshelm, het gebruiken van een verboden rijstrook en het illegale gebruik van een mobiele telefoon of een ander communicatieapparaat tijdens het rijden. Deze ontwerprichtlijn heeft als doel de richtlijn 2011/82/EU van 25 oktober 2011 ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen te vervangen, welke op 6 mei 2014 nietig werd verklaard door het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het Hof oordeelde dat de richtlijn niet rechtsgeldig kan worden
vastgesteld op basis van artikel 87, tweede lid, VWEU. Het Hof heeft tevens geoordeeld dat de gevolgen van richtlijn 2011/82/EU moeten worden gehandhaafd tot de inwerkingtreding van een nieuwe richtlijn op de juiste grondslag van artikel 91, eerste lid, onder c, VWEU (de maatregelen die de veiligheid van het vervoer kunnen verbeteren). De ontwerprichtlijn is nagenoeg identiek aan de tekst van de nietig verklaarde richtlijn. Er zijn enkele kleine wijzigingen aangebracht die strikt noodzakelijk worden geacht om te voldoen aan de uitspraak van het Hof: de rechtsgrondslag is gewijzigd, de artikelen over gegevensbescherming zijn in lijn met de rechtsgrondslag aangepast en de overwegingen die betrekking hadden op de speciale bepalingen voor het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken zijn geschrapt. Kamerstukken II 2014/15, 22 112, nr. 1913
Verdragen in voorbereiding Brief van de Minister van BuZa (0310-2014) met de lijst van in voorbereiding zijnde verdragen. – Op de lijst, die als bijlage bij deze brief is te vinden, staan de verdragen waarover thans wordt onderhandeld, met als peildatum 30 september 2014. Op de lijst vindt men enkele ontwerpverdragen die nieuw zijn in vergelijking met de vorige lijst van 3 juli 2014 (Kamerstuk 23 530, nr. 103). Van deze ontwerpverdragen is een apart overzicht gemaakt (bijlage 1). De ontwerpverdragen die worden aangemerkt als politiek belangrijk, zijn voorzien van een sterretje. Kamerstukken II 2014/15, 23 530, nr. 104
Handelsregime zeehonden Brief van de Minister voor BHenO (02-10-2014) over de uitspraak van het Beroepslichaam van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in de zaak tegen het handelsregime van de EU voor producten afkomstig van zeehonden. – Het Beroepslichaam deed eind mei uitspraak in de door Canada en Noorwegen tegen de EU aangespannen zaak over het EU-handelsverbod voor producten afkomstig van zeehonden. In deze zaak staat het EUregime ten aanzien van handel in zeehondenproducten centraal. In de uitspraak wordt onderkend dat in de
EU dierenwelzijn deel uitmaakt van de publieke moraal en derhalve handelsmaatregelen kan rechtvaardigen uit hoofde van art. XX(a) GATT 1994. Echter, over de uitzonderingen die het EU-regime kent oordeelt het Beroepslichaam dat niet is aangetoond dat deze voldoen aan de voorwaarden van art. XX GATT 1994. Derhalve is het EU-zeehondenregime niet gerechtvaardigd onder art. XX(a) GATT 1994. Als gevolg van de uitspraak zal de EU haar zeehondenregime moeten aanpassen, zodat er geen ongerechtvaardigde discriminatie meer is tussen Groenlandse jagers en jagers in derde landen. Met Canada en Noorwegen is afgesproken dat dit eind volgend jaar zijn beslag moet krijgen. De Europese Commissie analyseert de uitspraak op dit moment. Het voornaamste bezwaar tegen het zeehondenregime van de EU is dat inheemse volkeren uit Groenland gemakkelijker naar de EU kunnen exporteren, ook op commerciële basis, dan mogelijk is vanuit Canada of Noorwegen, terwijl dit onderscheid niet gerechtvaardigd is uit het oogpunt van dierenwelzijn. In de uitspraak wordt niet ingegaan op drie punten die van betekenis zijn voor de bredere discussie over dierenwelzijn en WTO-verplichtingen: • Het Beroepslichaam ziet in het EUregime geen technische voorschriften ten aanzien van zeehondenproducten. De ‘Agreement on Technical Barriers to Trade’ (TBT-overeenkomst) die daarover gaat, is daarom niet relevant; • De uitspraak gaat evenmin in op de vraag of en in hoeverre handelsmaatregelen gebaseerd mogen worden op productieen procesmethoden die niet van invloed zijn op het uiteindelijke product, zoals de diervriendelijkheid van een productiewijze; • Het Beroepslichaam spreekt zich ook niet uit over de vraag of dierenwelzijn een relevant criterium voor uitzondering kan zijn onder de noemer van bescherming van leven en gezondheid van mens, dier en plant. De uitspraak biedt daarom voor deze onderwerpen geen nieuwe inzichten. Met deze uitspraak bevestigt het Beroepslichaam zijn eerdere algemene jurisprudentie over de toepassing van art. XX GATT 1994. Een uitzondering wordt kort door de bocht gezegd relatief snel toegekend, maar
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2611
Wetgeving
mag nooit discriminatoir en handelsbelemmerend zijn. Kamerstukken II 2014/15, 25 074, nr. 188
Artikel 100 brief over deelneming aan internationale strijd tegen ISIS Lijst van vragen (van de vaste cie. voor BuZa) en antwoorden (van de Ministers van BuZa en Defensie) (vastgesteld 03-10-2014) inzake de Artikel 100 brief over deelneming aan internationale strijd tegen ISIS. – In de lijst zijn 225 vragen en antwoorden opgenomen. Kamerstukken II 2014/15, 27 925, nr. 508
Sleutelgeld Brief van de Minister voor WenR (0310-2014) over mogelijkheden voor het invoeren van een sanctie voor het vragen van sleutelgeld bij de verhuur van woningen. – Het vragen van sleutelgeld is niet toegestaan. Sleutelgeld is het vragen van geld aan een huurder bij het aangaan van een huurovereenkomst zonder dat daar een tegenprestatie tegenover staat van de verhuurder of bemiddelaar. De verhuurder of bemiddelaar vraagt aan de aspiranthuurder van een woning een geldbedrag te betalen, zonder betaling waarvan de verhuurder of bemiddelaar geen huurovereenkomst met de aspirant-huurder aangaat. De huurder kan het betaalde sleutelgeld achteraf, na het aangaan van de huurovereenkomst, terugvorderen als onverschuldigde betaling. Het vragen van sleutelgeld is namelijk een beding bij het aangaan van de huurovereenkomst dat een onredelijk voordeel oplevert voor de verhuurder/bemiddelaar. Indien de verhuurder/bemiddelaar het sleutelgeld niet goedschiks terugbetaalt, kan de huurder terugbetaling vorderen via de rechter. Het stelselmatig vragen van sleutelgeld kan in bepaalde gevallen voor de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aanleiding zijn om handhavend op te treden op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc). Wanneer de ACM van oordeel is dat de Whc is overtreden, is zij bevoegd om bestuurlijke boetes (maximaal € 450.000 per overtreding) en last onder dwangsommen op te leggen. Hierbij dient te worden aangetekend dat de ACM niet in individuele geval-
2612
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
len optreedt. Zij kan alleen optreden wanneer een overtreding van de consumentenwetgeving meerdere consumenten/huurders kan raken. Omdat gebleken is dat de huidige wetgeving al voorziet in een sanctiemogelijkheid bij stelselmatige overtreding van de Wet handhaving consumentenbescherming in de vorm van een bestuurlijke boete of dwangsom voor verhuurders of bemiddelaars die sleutelgeld vragen bij het aangaan van huurovereenkomsten voor woningen, hoeft een dergelijke sanctie dus niet te worden ingevoerd. Gedupeerden van geëist sleutelgeld of derden kunnen hier melding van doen bij ConsuWijzer. Kamerstukken II 2014/15, 27 926, nr. 233
Mensenhandel Brief van de Minister van VenJ (0310-2014) bij de aanbieding van de rapportages van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NRMSGK) inzake mensenhandel. – Het betreffen geactualiseerde rapportages – met de cijfers van 2013 – over de geregistreerde (mogelijke) slachtoffers en over de vervolging en berechting van verdachten. Wat betreft de cijfers inzake vervolging en berechting blijkt dat verdachten van mensenhandel in 2012 en 2013 vaker zijn veroordeeld dan in de jaren daarvoor. Ook legt de rechter sinds 2010 steeds zwaardere straffen op. Deze ontwikkeling naar zwaardere straffen is volgens de Nationaal Rapporteur in lijn met de verhoging van de maximale strafbedreiging in 2009. Wat betreft het aantal geregistreerde (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel geeft de Nationaal Rapporteur aan dat er sinds 2003 sprake is van een stijgende lijn. In 2013 gaat het om minder geregistreerde (mogelijke) slachtoffers dan in 2012. Pas na 2014 kan volgens de Nationaal Rapporteur duidelijk worden of deze daling doorzet. In 2013 zijn verder iets meer minderjarigen als mogelijke slachtoffers gemeld. Dit kan – zoals de NRMSGK aangeeft – mede verklaard worden, doordat Stichting Nidos vanaf 2013 alleenstaande minderjarige vreemdelingen die mogelijke slachtoffer zijn heeft gemeld bij CoMensha. Een stijging van het aantal Nederlandse, minderjarige (mogelijke) slachtoffers
kan een signaal zijn dat we meer zicht krijgen op deze groep. De verbetering van de signalering en registratie van minderjarige slachtoffers binnen Jeugdzorg is een belangrijk aandachtspunt. Tot slot geeft de Nationaal Rapporteur aan dat in 2013 minder gevallen van uitbuiting buiten de seksbranche zijn gemeld dan voorheen. Er zijn reeds verschillende initiatieven ontplooid om meer zicht te krijgen op deze groep. Het is op dit moment te vroeg om de resultaten van deze inspanningen al in kaart te brengen. De rapportages zijn als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 28 638, nr. 125
Taakstelling OM, zaaksachterstanden, archivering deals met criminelen Brief van de Minister van VenJ (0310-2014) over de effecten van de taakstelling op het OM en de vorderingen die in de strafrechtketen worden gemaakt om zaaksachterstanden en doorlooptijden te verbeteren en over zijn toezegging om documenten die betrekking hebben op deals tussen het OM en criminelen langdurig te archiveren. – Voor wat betreft de effecten van de taakstelling op het OM, de omvang van de werkhoeveelheden bij het OM en de doorlooptijden in de strafrechtketen heeft de minister de Kamer reeds op 2 juli 2014 geïnformeerd door middel van de voortgangsbrief Versterking Prestaties Strafrechtketen (Kamerstuk 29 279, nr. 204). Ten aanzien van de toezegging om de documenten over deals tussen het OM en criminelen langdurig te archiveren is het OM de opdracht gegeven om te onderzoeken op welke wijze aan de toezegging uitvoering kan worden gegeven. Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 207
Arbeidsgerelateerd geweld tegen politiemensen Brief van de Minister van VenJ (0710-2014) bij de aanbieding van het onderzoeksrapport ‘Over de grens: een empirische studie naar arbeidsgerelateerd geweld tegen politiemensen in werk- en privétijd’. – Het rapport is als bijlage bij deze brief te vinden. Dit onderzoek is verricht door de Politieacademie in opdracht van de korpschef. Na overleg met de politie en de vakorgani-
Wetgeving
saties stuurt de minister dit najaar zijn reactie op het onderzoek. Kamerstukken II 2014/15, 29 628, nr. 469
Inzet afluisterbevoegdheid Brief van de Minister van BZK (07-102014) bij de aanbieding van het toezichtsrapport van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingenen Veiligheidsdiensten (CTIVD/ Commissie) inzake de inzet van de afluisterbevoegdheid en van de bevoegdheid tot de selectie van sigint door de AIVD, september 2012-augustus 2013. – Het rapport, dat als bijlage bij deze brief is gevoegd, bevat een geheime bijlage. Deze is gelijktijdig met deze brief gezonden aan de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Net zoals in de voorgaande rapporten is door de CTIVD geconstateerd dat de AIVD bij de inzet van de afluisterbevoegdheid doordacht te werk gaat en dat de AIVD zich in de praktijk bewust is van het inbreukmakende karakter van de inzet van de afluisterbevoegdheid. De Commissie constateert voorts dat in principe de afluisterbevoegdheid op een rechtmatige en zorgvuldige wijze wordt uitgeoefend en dat haar kritische kanttekeningen betrekking hebben op slechts een beperkt deel van het totale aantal operaties. Ten aanzien van de inzet van artikel 27 Wiv 2002 (sigint) wordt door de Commissie opgemerkt dat het aantal operaties waarin dit middel wordt ingezet in de onderzochte periode constant is gebleven en dat de inzet betrekkelijk gering is ten opzichte van de afluisterbevoegdheid. De Commissie heeft de toepassing van deze bevoegdheid voor het eerst in een breed kader bestudeerd. De belangrijkste kritiekpunten betreffen: 1. De bijzondere positie van verschoningsgerechtigden moet te allen tijde in de motivering van de last naar voren komen. Dit geldt niet alleen wanneer jegens de verschoningsgerechtigde de bijzondere bevoegdheid van artikel 25 of 27 wordt uitgeoefend, maar ook wanneer gesprekken worden uitgewerkt van een target met een verschoningsgerechtigde. 2. Veel aandacht is in het rapport besteed aan het gebruik van organisatielasten. De door de AIVD gehanteerde criteria voor het gebruik van
een organisatielast dienen in de motivering van de last te worden meegenomen en uit de motivering van een organisatielast moet duidelijk blijken dat sprake is van een organisatie. Zeker bij meer fluïde organisaties moet in de motivering expliciet worden beargumenteerd dat er een zodanige samenhang tussen de leden van de organisatie bestaat dat sprake is van een organisatie in de zin van de Wiv 2002. 3. Ten aanzien van de bevoegdheid tot de selectie van sigint geeft de Commissie aan dat de werkwijze van de AIVD, waarbij in de hoeveelheid geïntercepteerde gegevens (bulk) wordt getracht potentiële targets te identificeren of te duiden (‘search’), onrechtmatig is zolang de wet niet is gewijzigd. 4. In het rapport is door de Commissie aandacht besteed aan een sigintoperatie waarbij telecommunicatiekenmerken, die zijn verkregen door middel van een andere bijzondere bevoegdheid, allen door de AIVD in selectie zijn gezet, zonder dat duidelijk was aan wie de nummers toebehoorden of wat de specifieke relevantie was van het nummer. De CTIVD heeft op de pagina’s iv, vi, en 4 van het rapport vermeld jegens hoeveel personen en organisaties in het onderzoeksjaar gemiddeld de afluisterbevoegdheid is ingezet respectievelijk in hoeveel operaties de bevoegdheid tot selectie van sigint is uitgeoefend. De minister stelt zich op het standpunt dat deze informatie zich niet leent voor openbaarmaking, zeker wanneer die vanaf nu over meerdere jaren zou worden verstrekt, reden waarom hij deze gegevens heeft verwijderd. Kamerstukken II 2014/15, 29 924, nr. 116
Handhaving belastingdienst Brief van de Staatssecretaris van Financiën (29-09-2014) over het handhavingsbeleid van de Belastingdienst. – Het handhavingsbeleid van de Belastingdienst is de afgelopen jaren aan het veranderen. Waar de aangifte traditioneel het begin was van toezicht, is deze als gevolg van een verbeterde informatiepositie steeds vaker het ‘eindpunt’ van het toezicht. De Belastingdienst kan niet iedereen 100% controleren. Dat is nooit het geval geweest en is ook voor de toe-
komst geen realistische verwachting. Steeds moet worden gezocht naar de balans tussen een gewenst niveau van toezicht en (kosten van) uitvoerbaarheid. Dit gegeven zorgt ervoor dat keuzes gemaakt moeten worden. De noodzaak daartoe is de laatste jaren steeds groter geworden als gevolg van de toenemende complexiteit van wet- en regelgeving, van het toenemend aantal belastingplichtigen en van bezuinigingen op de Belastingdienst. Het is daarom duidelijk dat de oplossing niet alleen van de Belastingdienst kan komen maar dat ook de politiek aan zet is. De Belastingdienst heeft met een solide business case aangetoond dat er met een investering in het personeel meer geld op kan worden gehaald. Daarom heeft de Belastingdienst er in het kader van de intensivering van het toezicht en de invordering meer geld bij gekregen, zodat meer medewerkers ingezet kunnen worden op het toezicht. In het kader van deze intensivering van het toezicht is het verticale toezicht door de Belastingdienst versterkt. Met name in het segment midden- en kleinbedrijf (MKB-segment) werd het toezicht fors geïntensiveerd. Het doel was om ten opzichte van 2012 in 2013 ongeveer 30% meer boekenonderzoeken te doen. Daarnaast ligt er een forse taak voor het kabinet en de Kamer om door middel van het vereenvoudigen van wet- en regelgeving ook de uitvoerbaarheid te verbeteren. Eenvoudiger regelgeving draagt immers ook bij aan een betere handhavingsregie. Kamerstukken II 2014/15, 31 066, nr. 214
Regeldruk financiële sector Brief van de Minister van Financiën (29-09-2014) over de stand van zaken van de lopende en afgeronde onderzoeken naar regeldruk binnen de financiële sector. – Als onderdeel van het Kabinetsbeleid heeft het Ministerie van Financien in de zomer van 2013 een maatwerkaanpak gestart om samen met de sector (Nederlandse Vereniging van Banken – NVB) en toezichthouders (De Nederlandsche Bank N.V. – DNB – en de Autoriteit Financiële Markten – de AFM) te kijken naar mogelijkheden om de regeldruk voor banken te verminderen. Beleidsdoelstellingen stonden daarbij niet ter
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2613
Wetgeving
discussie. Dit gold ook voor Europese regelgeving gelet op de beperkte nationale beïnvloedingsmogelijkheden. De focus lag op mogelijkheden om efficiencywinsten te realiseren in de naleving van wet- en regelgeving. Tijdens de overleggen bleek het, gelet op de randvoorwaarden van de maatwerkaanpak, in eerste instantie lastig voor de sector om met werkbare voorbeelden en voorstellen ter vermindering van de regeldruk te komen. Veel van de door de sector ervaren regeldruk komt voort uit Europese regelgeving. Daarnaast werd duidelijk dat sector niet bekend bleek met alles wat vanuit de overheid en de toezichthouders gedaan wordt om regeldruk te beheersen. Naar aanleiding van de verschillende overleggen zijn door de betrokken partijen gezamenlijk verschillende actiepunten geformuleerd. Hierbij gaat het voornamelijk om een verbetering van de communicatie over het proces van wetgeving richting de sector vanuit het ministerie, de financiële toezichthouders en de NVB zelf omtrent relevante regelgeving. In augustus jl. is Actal verzocht om onderzoek te doen naar regeldruk die zorgt voor barrières voor toetreding tot en groei binnen de financiële sector. Actal is inmiddels begonnen met het onderzoek en zal toetsen aan de hand van proportionaliteitscriteria en kosten voor de samenleving. Binnen de reikwijdte van het onderzoek zullen zowel banken als verzekeraars vallen. Daarnaast zal in lijn met de aanbevelingen van de ACM gekeken worden naar regeldruk bij het verkrijgen van een bankvergunning. Kamerstukken II 2014/15, 32 013, nr. 85
Huwelijksdwang Brief van de Minister van SZW (2909-2014) over de problematiek van huwelijksdwang, achterlating en huwelijkse gevangenschap. – Het Ministerie van SZW heeft opdracht gegeven onderzoek uit te voeren om een landelijk beeld te verkrijgen van de problematiek van huwelijksdwang, achterlating en huwelijkse gevangenschap. Dit onderzoek, uitgevoerd door het Verwey Jonker Instituut is te vinden als bijlage bij deze brief. Dit rapport heeft zich niet beperkt tot het in kaart brengen van de omvang
2614
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
van huwelijksdwang, achterlating en huwelijkse gevangenschap, maar verschaft ook inzichten in achtergronden, mate van dwang en aanleiding van gedwongen huwelijken, achterlating en huwelijkse gevangenschap. De onderzoekers hebben een minimum omvang bepaald voor de periode 2011–2012 op basis van registraties en dossieronderzoek. Aannemelijk is dat de werkelijke omvang van de problematiek hoger ligt dan de minimale omvang op basis van registraties. Hoewel de vraag naar de exacte omvang niet kan worden beantwoord, ligt de waarde van de bandbreedte die uit dit onderzoek voortkomt in de vaststelling dat het niet om incidentele problematiek gaat, maar om een misstand met een structureel karakter, waarvan ieder jaar een aanzienlijk aantal vrouwen en mannen, jongeren en zelfs kinderen slachtoffer wordt. Dit inzicht is door middel van dit onderzoek toegankelijk gemaakt en geeft belangrijke onderbouwing aan het effectief onder de aandacht brengen van de problematiek bij relevante (signalerende) partijen. Kamerstukken II 2014/15, 32 175, nr. 53
mening dat het concept van het EOM als één instantie onduidelijk gedefinieerd is en dat het van belang is verschillende opties voor de werkwijze van het EOM open te houden. Kamerstukken I 2014/15, 32 317, EB
Euthanasie Brief van de Minister van VWS (2909-2014) bij de aanbieding van het Jaarverslag 2013 van de Regionale toetsingscommissies euthanasie. – In het jaarverslag, dat als bijlage bij deze brief is te vinden, leggen de commissies verantwoording af over hun wijze van toetsing op grond van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. In de bijlage van het jaarverslag treft men tevens een algemeen en een per regio uitgesplitst overzicht aan van het aantal meldingen in 2013. In 2013 hebben de commissies 4.829 meldingen van levensbeëindiging op verzoek of hulp bij zelfdoding ontvangen. Dit is een stijging van vijftien procent ten opzichte van 2012. In vijf gevallen kwamen de commissies tot de conclusie dat de arts niet aan alle zorgvuldigheidseisen had voldaan. Kamerstukken II 2014/15, 32 647, nr. 33
Europees OM Brief van de Minister van VenJ (0710-2014) over de politieke discussie over het toekomstig functioneren Europees Openbaar Ministerie. – De minister meldt dat het Italiaanse Voorzitterschap van de Raad in relatie tot het agendapunt Europees Openbaar Ministerie de JBZ-Raad heeft uitgenodigd voor een politieke discussie: over de vraag of het EOM na zijn feitelijke totstandkoming zal gaan opereren als één en dezelfde organisatie in relatie tot het grondgebied van alle deelnemende lidstaten. Die gedachte zou met name concreet inhouden dat de samenwerking tussen de Europese gedelegeerde aanklagers, de nationale functionarissen die namens het EOM binnen de desbetreffende lidstaten zullen optreden, in beginsel niet zal plaatsvinden op basis van bestaande instrumenten voor justitiële samenwerking als rechtshulp of wederzijdse erkenning. Dit concept zou volgens de voorstanders ervan inhouden dat er tussen de deelnemende lidstaten als het ware sprake is van één rechtsgebied. Verschillende andere lidstaten zijn van
Levenseindekliniek Brief van de Minister van VWS (0210-2014) bij de aanbieding van de resultaten van het onderzoek dat in opdracht van de Stichting Levenseindekliniek is uitgevoerd naar het eerste jaar van de Stichting Levenseindekliniek. – Onderzoekers van het AMC en VUmc hebben het eerste jaar van de Stichting Levenseindekliniek geëvalueerd. In deze periode waren er 709 unieke aanmeldingen bij de Stichting Levenseindekliniek. Hiervan is 47% afgewezen, 14% ingewilligd door de Stichting Levenseindekliniek, 11% ingewilligd door de eigen arts en 28% overleden of heeft het verzoek ingetrokken. De onderzoekers bevelen onder meer aan om de functie als kenniscentrum verder te ontwikkelen en nazorg bij een afwijzing van een verzoek te gaan bieden. De Stichting Levenseindekliniek heeft hierop in de begeleidende brief gereageerd dat de mogelijkheid van het leveren van nazorg onderzocht wordt en dat het reduceren van wachttijden de hoogste prioriteit heeft.
Wetgeving
Kamerstukken II 2014/15, 32 647, nr. 34
Verzamelen/delen gegevens door Belastingdienst Brief van de Minister van VenJ en de Staatssecretaris van Financiën (0310-2014) over het verzamelen van gegevens door de Belastingdienst en het uitwisselen van die gegevens met andere overheidsorganisaties. – De handhaving van wet- en regelgeving is een verantwoordelijkheid van de overheid, waar verscheidene organisaties deel van uitmaken. Samenwerking tussen die organisaties is van groot belang voor een integrale toepassing en handhaving van overheidsregelingen. Om die samenwerking effectief en efficiënt te laten verlopen bieden wet- en regelgeving ruimte voor het verzamelen en uitwisselen van gegevens. In dit verband is het van belang te onderscheiden tussen informatie die op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) moet worden verstrekt als enig wettelijk voorschrift daartoe verplicht (zoals een vordering van de officier van justitie op grond van artikel 126 nd van het Wetboek van strafvordering) en informatie die wordt verstrekt aan één van de overheidsorganisaties die worden genoemd in artikel 43c van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (de Uitvoeringsregeling AWR). Op grond van onderdeel m van laatst genoemd artikel zijn convenanten gesloten over de verstrekking van gegevens aan onder meer gemeenten, de politie en de officier van justitie. Deze gegevensverstrekking is in het belang van de integrale toepassing en handhaving van overheidsregelingen waartoe de betrokken overheidsorganisaties samenwerken. Voor het uitwisselen is in artikel 67 van de AWR geregeld dat de geheimhoudingsplicht, die geldt voor een ieder die betrokken is bij de uitvoering van de belastingwet, onder strikte condities kan worden doorbroken. In artikel 43c van de Uitvoeringsregeling AWR staan de partijen genoemd waaraan gegevens mogen worden verstrekt en dan nog alleen voor zover het in die regeling genoemde gegevens betreft ten behoeve van de eveneens in die regeling genoemde publiekrechtelijke taak. De gegevensverstrekkingen aan de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten en aan het OM hebben een wettelijke basis. Het vereiste van een wettelijke basis is uitgewerkt in artikel 67, tweede lid, AWR. De Belastingdienst heeft dus de bevoegdheid data op te vragen met het oog op de uitvoering van zijn taken, ook als het daarbij om grote hoeveelheden gaat. Dit geldt ook voor ANPR-gegevens. In het kader van artikel 17 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv2002) kunnen de inlichtingenen veiligheidsdiensten ook de Belastingdienst om gegevens verzoeken. Aangezien deze bepaling niet specifiek genoeg is om de Belastingdienst op basis van artikel 67, tweede lid, onderdeel a, AWR, tot bekendmaking te verplichten is de AIVD tevens opgenomen in artikel 43c, eerste lid, onderdeel b, en de MIVD in artikel 43c, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling AWR. Kamerstukken II 2014/15, 32 761, nr. 71
Recht op vergeten Brief van de Staatssecretaris van VenJ (02-10-2014) met antwoord op de vraag op welke termijn het kabinet conclusies denkt te verbinden aan de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 mei 2014, C-131/12, inzake Google Spain SL en Google Inc/AEPD en Mario Costeja Gonzalez. – Anders dan veelvuldig wordt gesuggereerd heeft het Hof van Justitie geen recht om te worden vergeten erkend of gecreëerd, maar geldende rechten van de betrokkene in een specifieke context, het gebruik van zoekmachines, uitgelegd. Het arrest is immers gebaseerd op de uitleg van de artikelen 12, onder b, en 14, onder a, van richtlijn 95/46/EG. In die artikelen zijn de rechten van correctie, wissing en afscherming van gegevens, respectievelijk van verzet, geregeld. Betrokkenen kunnen zich in Nederland dus met een beroep op de artikelen 36, 37, 38 en 40 van de Wbp tot verantwoordelijken voor zoekmachinediensten richten met een verzoek om verwijdering van hun gegevens uit de zoekresultaten. In die artikelen van de Wbp zijn de genoemde bepalingen van de richtlijn geïmplementeerd. Verantwoordelijken zullen op verzoeken, rekening houdend met de omstandigheden die het Hof van Justitie in zijn uit-
spraak heeft geschetst, moeten reageren. Over het beleid dat de in Nederland gevestigde exploitanten van zoekmachinediensten voeren bij de beantwoording van deze verzoeken kan de staatssecretaris zich niet uitlaten: het College bescherming persoonsgegevens is bij uitsluiting van anderen belast met de handhaving van de Wbp. Dat wil niet zeggen dat in de tussentijd geen verduidelijking gewenst is op die onderdelen van arrest die nieuwe vragen oproepen. De gegevensbeschermingstoezichthouders in de Europese Unie, verenigd in de Art. 29 Werkgroep buigen zich inmiddels over de mogelijkheid om nadere uitleg aan de richtlijn te geven in het licht van het arrest van het Hof van Justitie. Inmiddels heeft de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 september 2014 in kort geding een eerste vonnis gewezen over een weigering van Google om gehoor te geven aan een verzoek om het wissen van een zoekresultaat. De bewindsman is van oordeel dat nadere uitleg van de Artikel 29 Werkgroep en meer jurisprudentie meer geschikte wegen zijn om duidelijkheid te brengen zolang de onderhandelingen in Brussel over het recht om te worden vergeten nog niet zijn afgerond dan optreden van de Nederlandse wetgever. Kamerstukken II 2014/15, 32 761, nr. 72
Omgevingsrecht Brief van de Minister van IenM (0110-2014) over de planning van het wetsvoorstel Omgevingswet en de daaraan gekoppelde trajecten van uitvoeringsregelgeving, invoeringswet- en regelgeving (inclusief overgangsrecht), aanvullingswetgeving en implementatie. – De Omgevingswet is het fundament van de stelselwijziging in het omgevingsrecht. Het is de basis waarop de volgende stappen verder bouwen, zowel inhoudelijk als procedureel. Tegelijkertijd kan het stelsel pas in werking treden op het moment dat ook de uitvoeringsregelgeving (AMvB’s, ministeriële regelingen) gereed is, als de invoeringsregelgeving af is en de uitvoeringspraktijk er klaar voor is. Dat wil bijvoorbeeld zeggen dat de uitvoeringspraktijk ermee moet kunnen werken en dat digitale voorzieningen voorhanden
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2615
Wetgeving
moeten zijn. Het uitwerken van al deze verschillende onderdelen vergt tijd. Het parlement speelt een belangrijke rol, niet alleen bij de totstandkoming van het wetsvoorstel, maar ook bij de totstandkoming van de in- en uitvoeringsregelgeving. Dat betekent dat de komende jaren in ieder geval vier ontwerpamvb’s, een invoeringswet en enkele aanvullingswetten op de beleidsterreinen bodem, geluid, natuur en grondeigendom aan beide Kamers zullen worden voorgelegd. Bij elk van die ‘producten’ zal aandacht zijn voor de samenhang, zodat het nieuwe stelsel stap voor stap zorgvuldig kan worden opgebouwd. De regering is voornemens om het nieuwe stelsel in 2018 in werking te laten treden. Het wetsvoorstel voor de Omgevingswet is de basis van de stelselherziening en als zodanig bepalend voor de lanning van de verdere stappen in het traject. De hoofdlijnen en kernbepalingen (de doelen, instrumenten, belangenkaders en belangrijkste procedureregels) zijn in het wetsvoorstel opgenomen. Het oordeel van de Kamer over deze fundamenten van het stelsel is nodig om richting te geven aan de verdere uitwerking van de AMvB’s en de invoeringswet. De minister gaat uit van de aanname dat zij en de Tweede Kamer in 2014 en 2015 met elkaar het debat over het wetsvoorstel zullen voeren en dat in de tweede helft van 2015 en in 2016 behandeling in de Eerste Kamer volgt. Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van de uitvoeringsregelgeving. De uitvoeringsregelgeving van het Rijk waarop de Omgevingswet betrekking krijgt, bestaat nu nog uit een ingewikkeld en onderling verweven stelsel van zo’n 60 veelal sectorale AMvB’s. Het opschonen, vereenvoudigen en slim clusteren van al deze regels is een enorme klus. Voor een goede en gedegen uitwerking van de AMvB’s is het van belang dat de tekst van het wetsvoorstel, dat de kernbepalingen bevat, vaststaat. Nog tijdens de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel, zal een brief worden gestuurd waarin de hoofdkeuzes in de AMvB’s worden beschreven. Hiermee ontstaat een stapsgewijze behandeling van de verschillende onderdelen van de stelselherziening. Eerst kan bij de behandeling van het
2616
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
wetsvoorstel het debat worden gevoerd over de hoofdlijnen van de stelselherziening. Vervolgens, als de Kamer met het wetsvoorstel heeft ingestemd, zal dit worden uitgewerkt in ontwerpamvb’s. Deze ontwerpAMvB’s zullen via een voorhangprocedure aan beide Kamers worden voorgelegd. Het resultaat van het debat daarover kan vervolgens zijn beslag krijgen in de ontwerpamvb’s die voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State worden voorgelegd. Onderwerpen waarvoor wijziging van de Omgevingswet nodig is, kunnen een plek krijgen in de Invoeringswet Omgevingswet. De laatste stap in deze aanpak is dan de parlementaire behandeling van de Invoeringswet. De Invoeringswet vormt daarmee het sluitstuk van de stelselherziening. De Invoeringswet bevat de technische wijzigingen in andere wetten, die nodig zijn om de Omgevingswet in werking te kunnen laten treden. Het gaat dan onder meer om het intrekken van wetten of onderdelen daarvan en het aanpassen van regels die verwijzen naar de instrumenten die door de Omgevingswet worden overgenomen. Het Invoeringsbesluit doet hetzelfde op AMvB-niveau. Kamerstukken II 2014/15, 33 118, nr. 17
over tijdelijke instroombeperking en/ of verlenging van levertijden voor regulier werk. Het vertragingseffect op de levertijden van het NFI voor de betreffende deskundigheidsgebieden bedraagt maximaal vier weken. Daarnaast blijft de spoedcapaciteit voor DNA-onderzoek (zgn. DNA-express) ongewijzigd en kan door het OM een prioritering worden aangegeven zodat onderzoeken met voorrang worden uitgevoerd. Om toch te kunnen voldoen aan de afspraken die politie en OM met het NFI hebben gemaakt ten aanzien van onderzoekscapaciteit en levertijden, is besloten de bovenbedoelde instroombeperking per 17 september op te heffen. Waar nodig worden de werkzaamheden die het NFI niet zelf kan uitvoeren, dan wel de gevallen waar de vertraging te hoog oploopt, uitbesteed aan derden (particuliere forensische instituten). Kamerstukken II 2014/15, 33 997, nr. 19
Arctische regio Brief van de Minister van BuZa (0710-2014) ter aanbieding van het AIVadvies ‘De toekomst van de Arctische regio: samenwerking of confrontatie?’. – Het advies is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 V, nr. 6
Uitbesteding forensisch werk Brief van de Minister van VenJ (2309-2014) over de voortgang van het uitbesteden van forensische diensten in verband met de werkzaamheden rond MH17. – Diverse afdelingen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) leveren een onderzoeksbijdrage in verband met deze vliegramp. Gezien de omvang en gewenste snelheid van deze onderzoeken, is het helaas onmogelijk deze allemaal te verrichten naast de onderzoeken die het NFI uitvoert voor het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie (en de zittende magistratuur en de bijzondere opsporingsdiensten). De omvang van de werkzaamheden rond MH17 vergen een groot deel van de capaciteit van het NFI en de daarmee ook van de uitvoering van de Service Level Agreement (SLA) tussen NFI, OM en politie. Gezien het voorgaande zijn in overleg met politie en OM voor een beperkt aantal deskundigheidsgebieden afspraken gemaakt
Tolken Defensie Brief van de Minister van Defensie (01-10-2014) over het algemene beleid voor de inzet van tolken en vertalers bij Defensie. – Het optreden van de krijgsmacht brengt inherent een behoefte aan tolken en vertalers met zich mee om te kunnen communiceren met lokale burgers, organisaties, overheden en krijgsmachten. Door het wisselende karakter van de behoefte, is een flexibele invulling hiervan een belangrijk uitgangspunt. De behoefte aan tolken en vertalers wordt vaak ingevuld aan de hand van inhuur via een tussenpersoon. Daarvoor zijn verschillende mogelijkheden: • Een internationale organisatie. Zo betrekt Nederland tolken in Mali via de VN. In Afghanistan is gebruik gemaakt van de NATO Maintenance and Supply Agency (NAMSA) als tussenpersoon. • Een ander land. Zo kon Nederland in Kunduz gebruik maken van tolken via Duitsland. Zeker in missies
Wetgeving
waarin veel verschillende landen gelijktijdig actief zijn, is het gebruikelijk – en ook doelmatiger – om de inhuur van tijdelijk lokaal personeel te kanaliseren. • Een privaat bedrijf. In Afghanistan heeft Nederland ook gebruik gemaakt van een contractor (International Management Services) voor de behoefte aan tolken. Bij elke vorm van tussenpersoon geldt dat lokaal personeel niet in dienst is van de Nederlandse overheid, maar van de tussenpersoon. De primaire verantwoordelijkheid voor personeelszorg ligt in dat geval bij die tussenpersoon. Het spreekt voor zich dat Defensie wel verantwoordelijk is, binnen de beperkingen die de situatie tijdens inzet met zich meebrengt, voor een zo veilig mogelijke werkomgeving. Ook moet er op worden toegezien dat tolken niet herkenbaar in beeld komen van de media. Daarnaast wordt er op gelet dat de tussenpersoon zijn verantwoordelijkheden als werkgever op behoorlijke wijze invult. Als lokaal personeel in gevaar komt omdat zij voor de Nederlandse missie werken of hebben gewerkt, kunnen zij op steun rekenen. Hierbij heeft de tussenpersoon, als werkgever, allereerst een verantwoordelijkheid maar zo nodig neemt ook Nederland maatregelen. Asielaanvragen worden op individuele basis beoordeeld waarbij de specifieke situatie van betrokkene en de door hem gestelde gevolgen van zijn werkzaamheden voor Nederland, beoordeeld wordt tegen de achtergrond van de actuele situatie in het betrokken land. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 X, nr. 7
Privacy en veiligheidsdiensten Brief van de Staatssecretaris van VenJ (03-10-2014) met een reactie op de tijdens het beleidsdebat over privacy en het toezicht op de inlichtingenen veiligheidsdiensten ingediende moties. – Reactie op motie De Vries c.s. aangaande de veiligheid van protocollen
De motie van de heer De Vries verzoekt de regering onderzoek te laten doen naar de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van organisaties die onder andere internetprotocollen opstellen en de Kamer hierover te informeren (CVIII, letter H). De governance van het internet wordt vormgegeven in een complexe structuur van verschillende partijen die onderdelen van het internet reguleren. Overheden, technische experts en bedrijfsleven vervullen allen een rol in dit multistakeholder model. Nederlandse experts zijn hierbinnen overigens goed vertegenwoordigd. Dit multi stakeholder model sluit aan bij de benadering van de Nederlandse Cyber Security Strategie 2, die transparantie, kennis en (zelf)regulering als de belangrijkste sturingsmechanismen onderkent. De IETF is een organisatie waarin een groot aantal specialisten uit de internetgemeenschap samenwerkt aan de ontwikkeling van standaarden en protocollen. IETF is transparant georganiseerd: de werkzaamheden vinden plaats op e-maillijsten die openbaar zijn en gearchiveerd. Beslissingen worden gebaseerd op basis van een consensus model en er is een bestuurlijke structuur met mogelijkheid tot beroep op beslissingen. In een organisatie waarin een groot aantal specialisten samenwerkt, heeft een aantal deelnemers ongetwijfeld banden met veiligheidsdiensten (er is binnen de IETF een aantal deelnemers transparant over banden met de NSA). De open en transparante structuur van de IETF sluit de mogelijkheid van oneigenlijke sturing niet uit, maar geeft de maximale garantie van kundige peer review, door experts van de IETF. Reactie op motie Strik c.s. over onafhankelijk toezicht op overheidsinstanties Mevrouw Strik c.s. heeft een motie ingediend waarin zij de regering verzoekt onderzoek te verrichten naar nut en noodzaak van onafhankelijk toezicht op overheidsinstanties
die nu niet onder toezicht van de CTIVD vallen, maar die wel soortgelijke taken verrichten die de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers kunnen raken, en de Kamer hierover te informeren (motie CVIII, letter J). Het onafhankelijke toezicht waarop deze motie doelt, is er al. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) ziet op grond van artikel 35 van de Wet politiegegevens (Wpg) erop toe dat de verwerking van politiegegevens – daaronder vallen ook gegevens die door de criminele inlichtingeneenheden worden verkregen – overeenkomstig die wet geschiedt. Op grond van artikel 46 Wpg geldt hetzelfde met betrekking tot de gegevensverwerking door bijzondere opsporingsdiensten. En op grond van de artikelen 27 en 39r van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens houdt het Cbp ook toezicht op de verwerking van justitiele en strafvorderlijke gegevens. Het Cbp beschikt als toezichthouder over tenminste dezelfde bevoegdheden als de CTIVD: het vragen van inlichtingen, het opvragen van gegevens, het uitvoeren van onderzoek en het recht om plaatsen te betreden. Reactie op motie Gerkens c.s aangaande de ethische kant van digitalisering Mevrouw Gerkens c.s. heeft een motie ingediend waarin zij de regering verzoekt het Rathenau Instituut te vragen een onderzoek te doen naar de wenselijkheid van een commissie die kan adviseren over de ethische kant van de digitalisering van de samenleving (CVIII, letter E). Het kabinet heeft in mei van dit jaar al een adviesaanvraag tot de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) gericht over het thema ‘big data, veiligheid en privacy’, waarin ook de ethische kant van de digitalisering van de samenleving aan de orde komt. Kamerstukken I 2014/15, CVIII, L
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2617
Nieuws
1898
OM: visie voor de komende jaren In Perspectief op 2015 presenteert het Openbaar Ministerie (OM) zijn visie op de strafrechtelijke handhaving voor de komende jaren. Perspectief op 2015 concentreert zich op de vernieuwingen die het OM de komende jaren wil doorvoeren. De nota is zelf geen concreet actieplan, maar een koersbepaling die richting geeft aan de concretisering van het beleid en de beleidsdoelstellingen op alle niveaus (landelijk, regionaal, lokaal).
I
n de nota komen onder meer de volgende onderwerpen aan de orde.
Rol en positie om Het OM wil een effectieve bijdrage leveren aan een veilige en rechtvaardige samenleving. Dat vereist interventies die zichtbaar, merkbaar en herkenbaar zijn voor slachtoffers, daders en hun omgeving. Het OM wil de aangeleverde strafzaken kwalitatief en kwantitatief goed afdoen. Die verwerking is op onderdelen niet goed op orde en vraagt versterking om te voldoen aan de eis van effectieve en slagvaardige organisaties in de rechtshandhaving. Dit betreft in het bijzonder: de zorg aan slachtoffers, de snelheid, het afnemen van crimineel vermogen, de executie, de kwaliteit van de professionals en de logistiek. Het OM wil daarnaast de externe orientatie versterken en waar mogelijk sturen op een selectieve inzet van het strafrecht. De aanpak van het handhavingstekort vraagt om uitbreiding van de capaciteit die beschikbaar is voor recherchewerk. Gegeven de beschikbare politiecapaciteit kan die gevonden worden in herverkaveling van de bestaande capaciteit. Het handha-
2618
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
vingstekort vraagt om vergroting van de slagkracht.
Ondermijning Om de georganiseerde criminaliteit terug te dringen moeten meer misdaadgroepen worden aangepakt en moet met de aanpak meer effect worden bereikt. De strategie ten aanzien van georganiseerde criminaliteit is gericht op het verslechteren van het criminele ondernemingsklimaat in Nederland. Maatregelen tegen georganiseerde misdaad moeten zijn gericht op het verstoren van criminele markten, op het achterhalen van misdaadgeld en het opwerpen van belemmeringen tegen misbruik van financiële kanalen en handelskanalen. Een belangrijk onderdeel van de strategie is de inzet op het afnemen van het met de criminaliteit verdiende vermogen. Naast delictgerichte opsporing en vervolging wordt een subjectgerichte aanpak toegepast, gericht op degenen die zich hebben opgewerkt tot de criminele top. Daarbij geeft het OM bijzondere aandacht aan financiele dienstverleners. Bij de aanpak van de georganiseerde misdaad treedt het OM op als één concern. Georganiseerde misdaad overstijgt zowel regionale als nationale grenzen, wat noopt tot een gecoordineerde en gelaagde aanpak, waar mogelijk multidisciplinair. Gelet op de maatschappelijke en wijdverbreide impact van cybercrime moet bovendien de digitale kennis en expertise in de opsporing en vervolging worden versterkt.
Criminaliteit met grote impact op het slachtoffer Het OM zet in op het vorderen van hoge(re) straffen, de toepassing van snelrecht en/of themazittingen, aan-
dacht voor slachtoffers, en een actieve communicatiestrategie. Waar nodig zal het OM onderzoeken of het strafvorderingsbeleid verdere aanscherping behoeft. Ook onderzoekt het OM vernieuwende juridische methoden, zoals de toepassing van de ISD-maatregel voor recidiverende geweldsplegers. Verder wil het OM het risico van recidive verminderen door meer dan tot nu toe gebruik te maken van specifieke, op de persoon toegesneden justitiële voorwaarden bij de voorwaardelijke invrijheidsstelling of voorwaardelijke gevangenisstraf.
Bedrijfsvoering Via de doorontwikkeling van de Dienstverleningsorganisatie OM (DVOM) en de Centrale Verwerking OM (CVOM) wil het OM verdere kwaliteits- en efficiencywinsten behalen. De implementatie van de herziene gerechtelijke kaart biedt de kans tot verdere regionalisering en tot de doorontwikkeling van de Landelijke Ressortelijke Organisatie en landelijke OM-onderdelen. Er ontstaat meer uniformiteit in processen en bedrijfsvoering. De verbetering van de kwaliteit en doelmatigheid van de bedrijfsvoering verloopt 3 langs fasen: (1) het op orde brengen van de basis (leveringszekerheid), (2) het creëren van een effectieve bedrijfsvoering (vraaggestuurd), (3) het ontwikkelen van een professionele bedrijfsvoering waar de kosten en kwaliteit van de bedrijfsvoering stuurbaar en beheersbaar zijn en daarmee gericht is op de dienstverlening aan de OM’ers en het primaire proces. Bron: www.om.nl
Nieuws
1899
Collectieve acties in privaaten bestuursrecht Verschillen tussen de bestuursrechtelijke en de privaatrechtelijke bepalingen over collectieve acties maken het convergeren tussen privaatrecht en bestuursrecht moeilijker en het recht minder inzichtelijk en flexibel. Zij veroorzaken bovendien afstemmingsproblemen en kunnen er bijvoorbeeld toe leiden dat bestuursrechtelijke geschillen niet door de bestuursrechter maar door de burgerlijke rechter worden beslist. Dat blijkt uit een onderzoek dat in opdracht van het WODC is verricht op verzoek van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
D
e aanleiding van het onderzoek is de toenemende vervlechting van privaat- en bestuursrecht in de nationale rechtsorde. Gevolgen hiervan zijn bijvoorbeeld vervagende grenzen; meer ruimte voor keuze van verschillende instrumentaria met onhelderheid in de argumentatie ter zake; afstemmingsproblemen (zowel materieel als op het gebied van rechtsmachtverdeling); complexiteit van regelgeving en rechtsmachtverdeling; en het ontstaan van kennislacunes bij juristen. Aan de hand van een actueel vraagstuk (‘collectieve’ acties) is in kaart gebracht wat de overeenkomsten en verschillen in vormgeving in privaatrecht en bestuursrecht zijn, waar sprake is van afstemmingsproblemen en wat kan gelden als de (basis voor) beargumenteerde keuzes met als uitgangspunt de bevordering van consistentie, harmonie, rechtseenheid en/of vereenvoudiging. Dit onderzoek sluit aan bij het wetsvoorstel modernisering rechtspraak.
Interne rechtsvergelijking De in dit onderzoek uitgevoerde interne rechtsvergelijking tussen artikel 3:305a BW en artikel 1:2 lid 3 Awb laat zien dat beide bepalingen weliswaar erg op elkaar lijken, maar op een aantal punten toch verschillen vertonen, althans niet identiek zijn. Het meest fundamentele onderscheid blijkt te schuilen in het feit dat in het bestuursrecht de – onderscheiden – algemene en collectieve belangen zijn geduid als ‘eigen’ (‘hun’) belangen van de betrokken rechtspersonen, terwijl in het privaatrecht is gekozen voor de bescherming van de gelijksoortige belangen van andere personen zonder onderscheid tussen algemene en collectieve belangen. De gesignaleerde verschillen tussen genoemde bepalingen blijken het convergeren tussen privaatrecht en bestuursrecht daadwerkelijk te bemoeilijken en het recht minder inzichtelijk en flexibel te maken. Zij veroorzaken afstemmingsproblemen en kunnen er bijvoorbeeld toe leiden dat bestuursrechtelijke geschillen niet door de bestuursrechter maar door de burgerlijke rechter worden beslist.
Uniformering Denkend vanuit de verschillende rechtsgebieden en met het oogmerk ‘het beste’ van beide te behouden, is in dit onderzoek gestreefd naar uniformering van de betrokken bepalingen, in zoverre relevante verschillen tussen privaatrecht en bestuursrecht deze niet in de weg staan. Dit onderzoek bevat een voorstel voor een (goeddeels) uniforme regeling. Op punten waar afstemmingsproblemen tussen bestuursrecht en privaatrecht bestaan, zijn oplossingen gepresen-
teerd, ook relevant uit oogpunt van rechtsmachtverdeling. De voorgestelde regeling past bij in dit onderzoek gesignaleerde en geanalyseerde actuele (nationale) ontwikkelingen in maatschappij/wetgeving en zal de mogelijkheid tot afstemming op Europese initiatieven met horizontale aanpak zonder onderscheid tussen privaatrecht en bestuursrecht, kunnen vergemakkelijken. Voor invoering van een regeling als voorgesteld is wetgeving nodig. Wat betreft het recht schadevergoeding collectief te verhalen wordt aangeraden het bestuursrecht direct bij de gedachtebepaling over het onlangs in consultatie gegeven, (alleen) voor het privaatrecht geconcipieerde voorontwerp van wet te betrekken.
Startschot Dit onderzoek kan worden beschouwd als een ‘startschot’ voor interne rechtsvergelijking. Er zijn ook andere onderwerpen die aandacht vragen vanwege discongruenties tussen bestuursrecht en privaatrecht, zoals feitelijke uitlatingen van overheidswege in het licht van het vertrouwensbeginsel en overheidscontracten. Deze zullen op vergelijkbare wijze in onderzoek kunnen worden genomen. Onverminderd het onderkende belang van opheffing van nodeloze verschillen tussen privaatrecht en bestuursrecht, komt in dit onderzoek (de gehouden interviews) naar voren dat aan het behoud van als specifiek ervaren kenmerken van bestuursrecht en privaatrecht waarde wordt toegekend. Bron: www.wodc.nl
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2619
1900
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Op 13 oktober 2014 hield prof. Lance Compa van Cornell University zijn inaugurele rede op de Paul van der Heijden Leerstoel voor Sociale Rechtvaardigheid aan de Universiteit Leiden. De rede is getiteld: ‘Re-Planting a Field: International Labour Law for the Twenty-First Century.’ In deze rede gaat Compa in op een aantal kwesties in het internationaal arbeidsrecht. In de eerste plaats de ‘sociale clausules’ in internationale handelsverdragen en de dikwijls succesvolle werking van die clausules. Verder behandelt hij internationale organisaties als de ILO , de OECD en de Wereldbank en bespreekt hun belang voor sociale rechtvaardigheid in de 21e eeuw. In de derde plaats besteedt Compa aandacht aan Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) als instrument van sociale rechtvaardigheid. Tenslotte geeft hij een aantal voorbeelden van geslaagde rechtszaken in de USA tegen grote bedrijven, voor wat betreft het nakomen van de fundamentele arbeidsrechten.
Milieurecht en de nieuwe Omgevingswet In zijn oratie op 14 oktober jl. ging prof. mr. Gerrit van der Veen, hoogleraar milieurecht aan de Rijksuniversiteit Groningen, in op de nieuwe Omgevingswet. In de oratie staat de vraag centraal in hoeverre de Omgevingswet in vergelijking met het huidige milieurecht tot een eenvoudiger systeem van bevoegdheden en bestuurlijke bevoegdhedenverdeling zal leiden. Het nu ingediende eerste gedeelte van het wetsvoorstel zal grotere eenheid van het milieurecht brengen. Het is echter de vraag in hoeverre de wet in vergelijking met het huidige milieurecht tot een eenvoudiger systeem van bevoegdheden en bestuurlijke bevoegdhedenverdeling zal leiden.
2620
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
Aan het thans geldende milieurecht ontleent de Omgevingswet onder meer de rechtsfiguren van zorgplichten, regelingen voor ongewone voorvallen en op een later moment ook milieuaansprakelijkheid. De Omgevingswet heeft zorgplichten en de regelingen voor ongewone voorvallen in licht gewijzigde vorm uit het geldende recht overgenomen. Dat levert een aantal aandachtspunten op. Bepleit wordt om die figuren nog eens goed tegen het licht te houden en de reikwijdte daarvan te heroverwegen, in het bijzonder bij samenlopende bevoegdheden van verschillende overheden. Milieuaansprakelijkheid zal op een later moment een plaats in de Omgevingswet krijgen. In het huidige milieurecht is milieuaansprakelijkheid in belangrijke mate publiekrecht. Bepleit wordt, om in aanvulling op het huidige publiekrechtelijke instrumentarium een aanvullende voorziening te treffen voor kostenverhaal bij calamiteiten. Het risico is thans groot, dat overheden met kosten achterblijven, die zij niet kunnen verhalen. Tegelijkertijd kunnen derden gebaat zijn door overheidsingrijpen. Een aanvullende verhaalsmogelijkheid zou meer evenwicht in kosten en baten kunnen brengen.
Grensverleggend verzekeren Op 24 oktober 2014 houdt dhr. prof. mr. J.G.J. (Jac) Rinkes, hoogleraar Europees en vergelijkend Verzekeringsrecht aan de Universiteit van Amsterdam, om 16.00 uur zijn oratie: ‘Grensverleggend verzekeren: verzekeringsrecht en interne markt’. Operationele en solvabiliteitseisen voor verzekeraars op de Europese interne markt zijn sterk in ontwikkeling. Juridische aspecten zoals een geharmoniseerd verzekeringsrecht, uniforme premiebepaling, eenvormige materiële regels inzake bescherming van de verzekeringsconsument en heldere betalingssystemen voor premie en claims ontbreken echter grotendeels. Rinkes stelt in zijn oratie dat de ontwikkeling van een Europees (en vergelijkend) verzekeringsrecht de komende jaren moet worden gestimuleerd voor een daadwerkelijke brede interne verzekeringsmarkt. Verzekeringsmaatschappijen zijn werkzaam op de gehele Europese markt. Grenzen tussen lidstaten zijn
daarbij van ondergeschikt belang. Over de effecten en resultaten ervan, verschillen de meningen echter. Binnen Europa lijkt men het eens te zijn over het feit dat een werkelijk level playing field afwezig is. Verzekeraars en verzekeringnemers ondervinden nog te veel hindernissen bij het aangaan van internationale en grensoverschrijdende transacties. EUregelgeving heeft een minimumniveau voor consumentenbescherming vastgelegd, waaronder het recht op adequate informatie. Op het terrein van het verzekeringsrecht is het uitgangspunt van de EU dat consumenten afdoende informatie dienen te krijgen om de ‘Single Market in insurance’ optimaal te kunnen benutten. Vanuit tal van jurisdicties zijn de pogingen om de effectiviteit van de Europese verzekeringsmarkt te verbeteren geanalyseerd en becommentarieerd. Deze ontwikkelingen hangen nauw samen met de voortgang van het Europese consumentenrecht en het streven om te komen tot een Europees contractenrecht, ook op het gebied van het materiële verzekeringsrecht. Jac Rinkes analyseert de onderhavige ontwikkelingen vanuit het perspectief van verzekeraar én verzekeringnemer, met name de consument-verzekeringnemer. Plaats: Aula, Oude Lutherse kerk Singel 411, Amsterdam
Promoties Voorwaardelijke straffen Voorwaardelijke straffen nemen een belangrijke plaats in het Nederlandse strafrechtstelsel in, maar tot op heden is weinig empirisch onderzoek gedaan naar het publieke draagvlak voor en de effectiviteit van deze straffen. En aangezien deze straffen in populariteit zijn gestegen, richt dit proefschrift van Pauline Aarten zich op de volgende drie vragen. Ten eerste, terwijl voorwaardelijke straffen steeds vaker worden opgelegd door rechters, hebben voorwaardelijke straffen in andere landen weinig publiek draagvlak. Welke factoren kunnen het publieke draagvlak voor deze straffen in Nederland verhogen? Aan de hand van een steekproef van de Nederlandse bevolking is onderzocht in hoeverre vertrouwen in het strafrechtelijk systeem, punitieve
Universitair Nieuws
attitudes ten opzichte van het strafrechtstelsel en politieke oriëntatie publieke steun voor de voorwaardelijke veroordeling voorspellen. Analyses laten zien dat alle drie de factoren gerelateerd zijn aan publieke steun voor voorwaardelijke straffen. Mensen met meer vertrouwen in het strafrechtelijk systeem, met lagere algemene punitieve attitudes, en een meer linkse politieke oriëntatie hebben een positievere houding ten aanzien van voorwaardelijke straffen dan mensen met minder vertrouwen, hogere algemene punitieve attitudes en een meer rechtsgeoriënteerde politieke voorkeur. Een tweede vraag die centraal staat in dit proefschrift is: in hoeverre kan de naleving van de bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling worden verhoogd? Een kortetermijndoel van de voorwaardelijke veroordeling is dat de dader de bijzondere voorwaarden die hem zijn opgelegd naleeft en de aanwijzingen die hem daarvoor door de reclassering zijn gegeven opvolgt. Om naleving van de bijzondere voorwaarden te onderzoeken, is een groep voorwaardelijk veroordeelden gevolgd die onder reclasseringstoezicht stonden. De resultaten laten zien dat niet demografische en criminele kenmerken, maar de zekerheid van een straf bij niet-naleving, een rechtvaardige behandeling door de rechter en een positieve relatie met de toezichthouder de bereidheid van voorwaardelijk veroordeelden om hun voorwaarden na te leven vergroten. De derde en laatste vraag die onderzocht is in dit proefschrift is: wat zijn de recidivecijfers na een voorwaardelijke veroordeling? Specifiek, in hoeverre verschillen deze cijfers van recidivecijfers na een korte vrijheidsstraf en in hoeverre zijn er verschillen in recidivecijfers tussen de verschillende typen voorwaardelijke straf? Wat betreft de eerste vraag, is onderzocht of er een verschil is in recidive tussen een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf en een korte vrijheidsstraf. De voorwaardelijke vrijheidsstraf wordt vaak gezien als een effectievere mogelijkheid het gedrag van de voorwaardelijke veroordeelde te beïnvloeden dan een korte vrijheidsstraf, omdat door de proeftijd meer ruimte
is aan het gedrag van de veroordeelde te werken. De resultaten laten zien dat er geen verschil is in recidive tussen beide straffen in de algemene onderzoeksgroep. Wel hebben first offenders na een korte vrijheidsstraf een kleinere kans om te recidiveren dan first offenders na een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf. Aan de andere kant laten recidivisten na een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf een kleinere kans op recidive zien dan recidivisten na een korte vrijheidsstraf. Daarnaast is onderzocht of er verschillen in recidive zijn tussen geheel en gedeeltelijk voorwaardelijke vrijheidsstraffen met of zonder bijzondere voorwaarden. Resultaten laten zien dat gedeeltelijk voorwaardelijk gestraften een grotere kans hebben te recidiveren dan geheel voorwaardelijk gestraften. Voorwaardelijk gestraften die bijzondere voorwaarden moeten naleven, hebben een grotere kans te recidiveren dan voorwaardelijk gestraften die alleen de algemene voorwaarde moeten naleven. Aarten promoveerde op 2 oktober 2014 aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Haar promotoren waren prof. dr. P.H. van der Laan en prof.mr. dr. M.J. Borgers. Pauline Aarten Suspended Sentences: Public opinion, Compliance and Recidivism Geen handelseditie, proefschrift op te vragen bij auteur (ISBN 978 94 9085 831 5)
Directe werking op dreef en op drift Deze dissertatie van Mirjam de Mol behandelt het leerstuk van de directe werking van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) neemt hierbij een centrale plaats in. In de dissertatie is de stand van het recht (inclusief openstaande vragen) in kaart gebracht. Het bevat tevens een beschouwing van de legitimiteit van de rechtspraak van het Hof en wel met name in het licht van het beginsel van allocatie van bevoegdheden.
De dissertatie bestaat uit twee hoofddelen. Een deel dat ziet op de directe werking van Uniegrondrechten in de relatie tussen particulieren en nationale overheden (‘verticale directe werking’) en een deel dat gaat over de directe werking van Uniegrondrechten in de relatie tussen particulieren onderling (‘horizontale directe werking’). In de dissertatie wordt onder meer uitgebreid in gegaan op artikel 51, lid 1, van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie dat bepalend is voor de vraag in welke situaties sprake is van de directe werking van Uniegrondrechten. De betekenis van deze bepaling wordt verhelderd door een inventarisatie van de verschillende artikel 51-situaties. De dissertatie bevat voorts een analyse van de nieuwe benadering van het Hof inzake de horizontale directe werking in de arresten Mangold en Kücükdeveci. Hierbij zijn onder meer toepassingsvereisten geformuleerd. De dissertatie bevat tot slot een reeks van aanbevelingen die zich primair richten tot het Hof, maar die tevens kunnen dienen als leidraad voor de nationale rechters en procespartijen, alsmede voor de actoren in Hofzaken. De dissertatie laat zien dat het contrast tussen de rechtspraak inzake de verticale directe werking en de horizontale directe werking van Uniegrondrechten groot is. Het leerstuk van de verticale directe werking van Uniegrondrechten is al een eind op stoom en is tot wasdom gekomen. Zowel het bestaan van verticale directe werking als de uitwerking ervan is gelegitimeerd. Het leerstuk van de horizontale directe werking staat daarentegen nog in de kinderschoenen. Er is slechts een handvol rechtspraak met veel losse eindjes. Bij de legitimiteit ervan kunnen bovendien kritische kanttekeningen worden geplaatst. De Mol promoveerde op 2 oktober 2014 aan de Universiteit Maastricht. Haar promotoren waren prof. dr. H.E.G.S. Schneider en prof. dr. B. De Witte. Mirjam de Mol De directe werking van de grondrechten van de Europese Unie Nog geen commerciële uitgave beschikbaar
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2621
1901
Personalia
Advocatuur Dick Hofland versterkt per 15 oktober als partner de belastingadviespraktijk van Linklaters. Hofland is specialist op het terrein van Nederlands- en internationaal belastingrecht. Hij richt zich met name op complexe transacties en fiscale planning met betrekking tot fusies en overnames, private equity, herstructureringen, banking & securities, asset finance, structured finance en beleggingsfondsen. Stijn van der Stap is per 1 oktober als partner toegetreden tot de praktijkgroep Onderneming & Financiering van het Rotterdamse Hoboken Advocaten. Van der Stap heeft ruime ervaring op het gebied van het ondernemingsrecht. Hij richt zich met name op transacties, vennootschapsrecht, joint ventures en aandeelhoudersovereenkomsten. Verder adviseert en procedeert hij over commerciële contracten en aandeelhoudersgeschillen. Banking & financeadvocaat Wouter Jongen is per 1 oktober partner geworden bij Hogan Lovells. Jon-
1902
gen adviseert financiële instellingen, private equity partijen en (inter)nationale ondernemingen over leveraged finance, syndicated lending en restructurings en heeft daarnaast uitgebreide ervaring op het gebied van debt capital markets. Edith GroenewegenCaris is per 1 oktober als partner toegetreden tot Wessel, Tideman & Sassen advocaten. GroenewegenCaris staat cliënten bij in het ondernemings- en contractenrecht en is gespecialiseerd in commerciële en ondernemingsrechtelijke geschillenbeslechting, onder meer op het gebied van contractuele en aansprakelijkheidsgeschillen, en op het gebied van sanctieregelgeving met betrekking tot export naar Iran en Oekraïne.
Jan van Dijk Victimology and Victims’ Rights Award Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Fred Teeven en directeur van het Fonds Slachtofferhulp Ineke Sybesma hebben de Jan van Dijk Victimology and Victims’ Rights Award uitgereikt. Een gerenommeerde jury kende de Award toe aan Esther van de Watering van Tilburg University voor haar masterscriptie ‘Criminal Protection Orders: Effective legal remedies or false promises to victims?’ en aan Nieke Elbers voor haar dissertatie ‘Empowerment of injured
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
claimants. Investigating claim factors, procedural justice and e-health’ aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Volgens de jury vielen hun werken op vanwege de bijdrage die zij leveren aan de discussie op het gebied van victimologie en door de creativiteit, wetenschappelijke degelijkheid en potentie voor vervolgonderzoek.
Ars Aequi prijs 2013 Lisa de Graaf (Vrije Universiteit Amsterdam) heeft met haar artikel ‘Tijd slijt? De wenselijkheid van afschaffing van de vervolgingsverjaring van jegens minderjarigen gepleegde zedenmisdrijven’ de Ars Aequi-prijs 2013 gewonnen. Deze prijs, voor het beste studentartikel dat in het voorgaande jaar in Ars Aequi is gepubliceerd, bestaat uit een geldprijs van € 1.000. Dit jaar bestond de onafhankelijke jury uit prof. mr. Hans Nieuwenhuis, prof. mr. A.A. Franken en mr.dr. René Klomp. Het volledige juryrapport verschijnt in het oktobernummer 2014 van Ars Aequi en is ook te vinden op de website van Ars Aequi. Het winnende artikel is gepubliceerd in het juninummer 2013 van Ars Aequi en is voor Ars Aequi-abonnees gratis te downloaden.
Agenda
29 10 2014 Mensenrechten en klimaat Hoe kunnen politici meer rekening houden met de rechten van toekomstige generaties en het behoud van leven op aarde voor onze kinderen? Die vraag staat centraal in een bijeenkomst georganiseerd door het European Science Foundation netwerk Rights to a Green Future onder lei-
2622
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
ding van het Ethiek Instituut van de Universiteit Utrecht. In overleg met actieorganisaties, denktanks, Nederlandse politici en publiek, beoordelen Europese wetenschappers de mogelijkheden voor belangrijke institutionele vernieuwing in Nederland. Tijd: woensdag 29 oktober van 12.30 tot 14.30 uur Plaats: Perscentrum Nieuwspoort, Lange Poten 10 te Den Haag
Aanmelding: het aantal plaatsen is beperkt. Aanmelden is verplicht en kan via:
[email protected] o.v.v. ‘Rights to a green future Nieuwspoort’. Inlichtingen: via: www.greenrights.nl
07 11 2014 Refining human rights obligations in conflict situations Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Internationaal Recht (KNVIR)
Agenda
organizes her annual meeting. The world is full of transboundary conflicts, caused by a variety of stateand non-state actors. Sometimes these conflicts culminate in human rights violations. The focus of the three papers prepared for this year’s annual meeting is on three aspects of such situations: Who is responsible if these violations are committed in the context of peace operations? How are extraterritorial human rights obligations and corresponding responsibilities framed in the context of the European Convention on Human Rights? And: How about the role of human rights law in international civil proceedings, especially in relation to tort cases? The introductions of the speakers will be followed by a debate. Tijd: vrijdag 7 november vanaf 13.30 uur Plaats: Universiteit Utrecht (Raadzaal), Achter Sint PIeter 200 te Utrecht Aanmelding: via:
[email protected].
10 11 2014 Veiligheid & Toezicht Het jaarcongres ‘Veiligheid en Toezicht’ wordt georganiseerd door het Nederlands Instituut voor BedrijfsHulpverlening (NIBHV). Het thema van het congres is de balans tussen de verantwoordelijkheid van de overheid voor veiligheid en die van een onderneming of organisatie. In de discussie staan de mogelijkheid en wenselijkheid van een Veiligheidsbeginselenwet centraal. Prof. mr. Pieter van Vollenhoven, voorzitter van de Stichting Maatschappij en Veiligheid (SMV), licht zijn visie hierop toe. Aan het eind van de dag wordt een lezing gegeven door de auteurs van het rapport ‘Aan tafel!’, een onderzoek in opdracht van VNO-NCW en MKBNederland naar publiek en privaat toezicht op bedrijven. Tijd: maandag 10 november van 10.00 tot 17.15 uur Plaats: CineMEc, Laan der Verenigde Naties 150 te Ede Aanmelding: via: www.nibhv.nl/BHV/congres-enstudiedagen/1161-nibhv-congres-veiligheid-toezicht. html?inschrijven Inlichtingen: via: www.nibhv.nl/BHV/nieuws/inschrijvingnibhv-congres-veiligheid-toezicht-geopend.html
13 11 2014 Recht zonder V/M? Het Jubileumcongres van de Vereniging Vrouw en Recht Clara Wichmann (VVR) gaat over het vóór en tegen van het afschaffen van sekse
als juridische categorie. Schijnbaar vanzelfsprekend vullen we steeds weer die m/v-hokjes in; zelfs als je een boek bestelt. Maar wat is nog het nut van het registreren van sekse in het dagelijks leven, nu sekse steeds minder relevant is voor allerlei (wettelijke) regelingen en voorzieningen? Leidt registratie op zich al niet tot seksediscriminatie of op z’n minst tot bevestiging van sekseverschillen? Waarom sekse wel registreren, en bijvoorbeeld geloof en etniciteit niet? Voedt sekse-registratie niet telkens weer een bipolair wereldbeeld en daarmee de ongelijke machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen? Waarom zou iedereen wettelijk óf man óf vrouw moeten zijn? Zijn die twee hokjes (m en v) ook niet een nodeloze beperking? Maar als dat het geval is, hoe moet het dan met het afstammingsrecht, met bestrijding vrouwendiscriminatie of positieve actie, met de sport en met de gescheiden toiletten? Tijd: donderdag 13 november van 14.00 tot 18.30 uur Plaats: Ottone, Kromme Nieuwegracht 62 te Utrecht Aanmelding: via: www.vrouwenrecht.nl Inlichtingen: deelname is gratis
20 11 2014 Mulock Houwer-lezing 2014 Het Nederlands Jeugdinstituut, Pro Juventute, de Canon Sociaal Werk en het Kinderrechtenhuis organiseren de vierde Mulock Houwer-lezing. De lezing vindt op de dag dat het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind 25 jaar bestaat. De Mulock Houwer-lezing ‘Jongeren die er toe doen. Zelfbestuur in de jeugdhulp’ wordt dit jaar verzorgd door prof. dr. Wim Slot, emeritus hoogleraar Jeugdbescherming aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. De lezing staat in het teken van de mogelijkheden en veerkracht van kinderen en zelfbestuur, uitgangspunten waarmee Mulock Houwer in zijn tijd al experimenteerde en wat in het nieuwe jeugdstelsel actueler is dan ooit. Voorafgaand aan de lezing geeft publicist Maurice van Lieshout een presentatie over zijn onderzoek naar de 140-jarige geschiedenis van Maatschappij Zandbergen voor jeugd- en opvoedhulp. Tijd: donderdag 20 november van 16.00 tot 18.30 uur Plaats: Kinderrechtenhuis, Hooglandse Kerkgracht 17 te Leiden Aanmelding: via:
[email protected] of: www.
kinderrechtenhuis.nl/p/-/205/mulock-houwer-lezing. Het aantal plaatsen is beperkt, dus meld u tijdig aan. Inlichtingen: via: Alexandra Barendsen of Jolien Verweij van Defence for Children, tel: 071 516 09 80.
21 11 2014 Google en het recht om vergeten te worden Op 13 mei 2014 heeft het Hof van Justitie een spraakmakende uitspraak gedaan in de zaak Google/ Spain. Individuele burgers hebben het recht om voortaan bepaalde zoekresultaten niet meer te laten terugkomen wanneer op hun naam gezocht wordt in de Google-zoekmachine. Het geeft de burger stevig gereedschap in handen om het ‘recht om vergeten te worden’ te effectueren. Er zouden inmiddels al meer dan 100.000 verzoeken bij Google zijn binnengekomen om links naar allerlei soorten inhoud te verwijderen: strafbladgegevens, gênante foto’s, cyberpesten, beschuldigingen van tientallen jaren geleden, negatieve persartikelen. Hoe gaat dit uitpakken? Ligt censuur op de loer? Op 18 september 2014 deed de Nederlandse rechter de eerste uitspraak over de wijze waarop Google invulling geeft aan het arrest van het Hof van Justitie. De Vereniging voor Media- en Communicatierecht (VMC) belegt een Studiemiddag over ‘the right to be forgotten’. Aan de orde komen ook ‘the right to erasure’ zoals in de komende General Data Protection Regulation opgenomen, en de uitdagingen voor het bedrijfsleven bij de feitelijke implementatie daarvan. Tijd: vrijdag 21 november van 14.30 tot 17.15 uur Plaats: Trippenhuis, Kloveniersburgwal 29 te Amsterdam Aanmelding: via:
[email protected] Inlichtingen: deelname is gratis voor leden, niet-leden betalen € 20. Indien u advocaat bent en een deelnamecertificaat wilt hebben voor twee NOva-punten, dit graag aangeven bij de aanmelding.
03 12 2014 Mensenhandel en prostitutie Het Centre for Information and Research on Organised Crime (CIROC) organiseert dit seminar. In Nederland is prostitutie gelegaliseerd met als achterliggend doel misstanden in de prostitutiebranche te voorkomen en beter te kunnen bestrijden. Met het legaliseren van deze kwetsbare branche heeft de overheid veel verantwoordelijkheid naar zich toegetrok-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
2623
Agenda
ken en komen er nieuwe vragen op rondom het prostitutiebeleid en de bestrijding van mensenhandel: hoe ver moet de overheid gaan in het reguleren van de prostitutiebranche en hoe moet deze nieuwe rol van de overheid worden vormgegeven? Wat betekent deze nieuwe werkelijkheid voor verschillende vormen van mensenhandel en de bestrijding daarvan? Deze en andere vragen staan centraal op deze CIROC-studiedag. Tijd: woensdag 3 december van 10.00 tot 17.45 uur
dering van de Nederlandse Vereniging voor Procesrecht (NVvP) is ‘Het grievenstelsel (een evaluatie: nodig/ wenselijk, alternatieven?)’. Als inleiders treden op: mr. dr. R.J. Koopman (Raadsheer bij de Hoge Raad der Nederlanden), mr. G.C. Makkink (Raadsheer bij het Gerechtshof te Amsterdam, Ondernemingskamer) en prof. mr. A.I.M. van Mierlo (hoogleraar privaatrecht aan de Erasmus School of Law (Erasmus Universiteit) en advocaat te Rotterdam).
Plaats: Universiteit Utrecht (Raadzaal), Achter Sint Pieter
Tijd: vrijdag 12 december
200 te Utrecht
Inlichtingen: de vergadering is uitsluitend toegankelijk
Aanmelding: via: www.ciroc.nl
voor leden van de NVvP. Wie lid wil worden, kan nadere
Inlichtingen: via: secretariaat van het Willem Pompe
informatie verkrijgen via: www.nvvprocesrecht.nl of:
Instituut voor Strafrechtswetenschappen, tel: 030
[email protected].
2537125 / 7137 of e-mail:
[email protected]. Deelname kost
Tijd: vrijdag 19 december van 10.00 tot 17.00 uur
19 12 2014 Staatsrechtconferentie 2014
€ 220.
12 12 2014 Najaarsvergadering NVvP
ve en individuele besluitvorming’. Centraal staat de vraag of de wijze waarop individuele en collectieve besluitvorming en de verantwoording daarover is vormgegeven nog steeds adequaat is. Tijdens de conferentie wordt op het thema gereflecteerd aan de hand van inleidingen door wetenschappers en gehouden interviews met (ervarings)deskundigen. Geïnterviewd worden onder andere Guusje ter Horst (lid Eerste Kamer, oud-minister BZK, oud-burgemeester), Rien den Boer (directeur Wetgeving en Juridische Zaken, ministerie van VWS) en Erwin Muller (hoogleraar veiligheid en recht, Universiteit Leiden). Plaats: Het Kasteel, Melkweg 1 te Groningen Aanmelding: via: www.rug.nl/rechten/congressen/stir/
De Staatsrechtconferentie van 2014 heeft als thema ‘De architectuur van het openbaar bestuur. Over collectie-
aanmeldingsformulier
24 10 2014 Symposium Rwanda Een rechtsstaat in de mist
01 11 2014 Inleverdatum Stichting Jo Maes/ Capra Prijs 2014
NJB 2014/1902, afl. 36, p. 2622
NJB 2014/1722, afl. 32, p. 2284
NJB 2014/1674, afl. 31, p. 2224
28 10 2014 Peace and Security
04 11 2014 Dag van de Integriteit 2014
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2105
NJB 2014/1574, afl. 29, p. 2105
28 10 2014 Europe in the World
05 11 2014 VAR-studiemiddag
NJB 2014/1825, afl. 34, p. 2421
NJb 2014/1825, afl. 34, p. 2421
29 10 2014 Mensenrechten en klimaat
06 11 2014 NVRII Jaarvergadering 2014
NJB 2014/1767, afl. 33, p. 2340
NJB 2014/1902, afl. 36, p. 2622
NJB 2014/1626, afl. 30, p. 2167
13 11 2014 Recht zonder V/M?
30 10 2014 NGB Sectiebijeenkomst Actualiteiten goederenrecht
06 11 2014 Misdaadcongres 2014
NJb 2014/1902, afl. 36, p. 2623
NJB 2014/1626, afl. 30, p. 2168
14 11 2014 Seminar Data-Collection and DataProduction
Het onderwerp van de Najaarsverga-
Inlichtingen: via: www.staatsrechtconferentie.nl. Deelname kost € 95, studenten betalen € 25.
Agenda kort
10 11 2014 Veiligheid & Toezicht NJB 2014/1902, afl. 36, p. 2623
11 11 2014 Pensioenactualiteiten NJB 2014/.1574, afl. 29, p. 2105
NJB 2014/1767, afl. 33. p. 2340
30 10 2014 Lustrumcongres 40 jaar NJCM
07 11 2014 Najaarsvergadering VGR
NJB 2014/1825, afl.34, p. 2421
NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1913
NJB 2014/1767, afl. 33, p. 2340
07 11 2014 Refining human rights obligations in conflict situations
2624
11 11 2014 Congres Juridische complicaties voor het nieuwe pensioenstelsel
17 t/m 19 11 2014 International conference 25 years CRC NJB 2014/196, afl. 3, p. 246
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-10-2014 – AFL. 36
De Tweede Kamer der Staten-Generaal is op zoek naar een nieuwe
Nationale ombudsman v/m - die een aantoonbare belangstelling heeft voor de verhouding tussen burger en overheid; - die zich kan inleven in zowel burgers die problemen ondervinden in hun contact met de overheid, als in overheden en de omstandigheden waarin zij hun werk doen; - die beschikt over de kwalificaties die voor een functie van deze zwaarte benodigd zijn en die bij voorkeur een goede reputatie op juridisch of bestuurskundig gebied bezit; - die toegankelijk is en die oog heeft voor zowel de juridische als sociale dimensie in de verhouding tussen burger en overheid; - die in staat is zich te mengen in maatschappelijke discussies, weet te inspireren en met gezag bijdraagt aan het publieke debat; - die in staat is om tekortkomingen in overheidshandelen ten aanzien van burgers vast te stellen, de oorzaken ervan te duiden en bij te dragen aan mogelijke oplossingen; - die onafhankelijk opereert, onpartijdig is en weet om te gaan met pers en politiek en hierin kansen weet te benutten; - die het vermogen heeft om in contacten met de politiek, het bestuur en in internationaal verband de belangen van het instituut Nationale ombudsman doeltreffend te behartigen. Heeft u belangstelling? De volledige advertentietekst en de profielschets kunt u vinden op: www.tweedekamer.nl.
HOE VER KIJK JIJ? HOOGLERAAR NOTARIEEL RECHT 0.3 FTE - Vacature nr.14346 Faculteit der Rechtsgeleerdheid
De hoogleraar is als opleidingsdirecteur verantwoordelijk voor de opleiding Notarieel Recht en verzorgt onderwijs op het terrein van het notarieel recht. Tot de taken behoort voorts het opzetten, invullen en coördineren van onderzoek op de diverse gebieden van het notarieel recht, alsmede het verwerven van tweede en derde geldstroomfinanciering. Kijk voor meer informatie op WWW.WERKENBIJDEVU.NL
Where privacy meets compliancy De dagelijkse praktijk van privacy vraagstukken is veelomvattend. Hoe gaat uw organisatie om met persoonsgegevens? Van uw medewerkers, van uw klanten. Dat u hier zeer veel waarde aan hecht is vanzelfsprekend. Maar hoe waarborgt u dit? En hoe gaat u in 2014 de wijzigende wet- en regelgeving implementeren in uw organisatie? Benieuwd naar hoe Brunel uw organisatie kan helpen? Let’s meet op brunel.nl