Schriftlicht P. Niemeijer
Samenleven in de kerk Er bestond in de gemeente van Rome verschil van mening inzake de levensstijl. Het zat vast op het punt van eten en drinken. De een at alleen plantaardig voedsel (vers 2) en dronk geen wijn (vers 21), de ander dronk vrolijk zijn glas en smulde van een lekker stuk vlees. In vers 5 is bovendien sprake van bepaalde dagen die bij de ene partij wel en bij de andere niet in ere zijn. Goed mogelijk dat het bij die dagen om vastendagen gaat. Paulus roept in deze situatie op elkaar geen etiketjes op te plakken of elkaar te pressen tot een andere opstelling. Wie wèl eet, minachte hem niet die niet eet, en wie niet eet, oordele hem niet die wèl eet, want God heeft hem aanvaard (vers 3). Deze oproep van de apostel maakt duidelijk dat in Rome sprake was van diversiteit binnen de eenheid van het ware geloof. Want als er bij een van beide ‘partijen’ sprake zou zijn geweest van afwijking van het apostolisch onderwijs, zou de apostel anders gesproken hebben. In dat geval zou hij tot bekering geroepen hebben. Dan zou van toegeeflijkheid geen sprake zijn geweest (vgl. 16:17). Kennelijk zijn er in de kerk ook verschillen waarin je elkaar hebt te aanvaarden (vers 1). Zwakken en sterken Vaak wordt het probleem waarover Romeinen 14 gaat, aangeduid als ‘het probleem van de sterken en de zwakken’. Al gauw nestelt zich dan de indruk dat de sterken degenen zijn die zonder angst en schroom de consequenties trekken uit het evangelie: zij durven vrij te zijn. De zwakken zijn de gemeenteleden die niet zo stevig in hun christelijke schoenen staan en overal leeuwen en beren zien. Het is zinnig om dit beeld toch even bij te stellen. Allereerst wat betreft die zwakken. Als Paulus het heeft over zwakken, is dat geen typering van heel hun geloofsleven: alsof het gaat om zwakke broeders, angsthazen, twijfelaars of iets dergelijks. Paulus zegt niet meer dan dat ze zwak zijn op dit ene punt! Die zwakheid is beslist geen zaak van ‘gebrek aan overtuiging’. Paulus laat merken dat de zwakken heel bewust weigerden vlees te eten en wijn te drinken. Voor hun eigen besef waren ze ‘ten volle overtuigd’ (vers 3). Daarbij lieten ze zich niet leiden door angst of schroom, maar door de Here. Wie niet at, lezen we in vers 6, liet het na ‘om de Here’ en dankte God ervoor! Ze wilden gehoorzaam zijn aan de Here. Waarin stonden ze dan zwak? Allereerst hierin dat ze zich voor hun overtuiging niet op de Schrift konden beroepen. Die verbiedt immers het eten van vlees en het drinken van wijn niet. En vervolgens bleek hun zwakheid in hun vatbaarheid voor zonde. Paulus roept de sterken op geen struikelblok te zijn waarover de zwakken vallen1. En dan de sterken. Wij spreken vaak over zwakken en ‘sterken’. Maar het woord ‘sterken’ is in heel dit gedeelte van het apostolisch onder wijs maar één keer te vinden: ’wij die sterk zijn, moeten de gevoeligheden van de zwak ken verdragen’ (15:1).
Nader Bekeken maart 2000 Schriftlicht – P. Niemeijer
1
Het lijkt wel alsof Paulus het woord ‘sterken’ bewust vermijdt. Want wie is er eigenlijk sterk? Wie durft dat van zichzelf te zeggen? Paulus, die zichzelf hier onder de sterken rekent, heeft eerder in de brief (7:13-26) geschreven over zijn eigen zwakheid. Hij wil het goede wel, maar hij doet telkens weer het kwade. In zijn innerlijk roert de zonde zich voortdurend weer. En hij krijgt die er niet onder. Christenen maken zichzelf dan ook niet groter en sterker dan ze zijn. Ze belijden: wij zijn van onszelf zo zwak dat we geen ogenblik kunnen standhouden als uw Geest ons niet overeind houdt. Als Paulus het dan ook heeft in 15:1 over ‘wij die sterk zijn’, dan klinkt daarin geen enkele zelfingenomenheid door. De kracht van de sterken ligt niet in henzelf, maar in het evangelie van Christus. En daaraan hebben ze genoeg om op het onderhavige punt staande te blijven. Ze kunnen zich voor hun standpunt op de Schrift beroepen en hebben de ondersteuning van een verbod van vlees en wijn niet nodig. De apostel geeft ook aan welke houding bij dat sterk-zijn past: dat we niet onszelf behagen, maar onze naaste. Sterk-zijn leidt niet tot selfpromotion of macho-gedrag. Bij sterkzijn hoort dat het je gaat om het welzijn van je naaste en om de opbouw van Christus’ gemeente. Je spiegelt je aan Christus die Zichzelf vernederde en Zich liet uitschel den (15:3). De apostel laat de sterken dan ook niet buiten schot. Je zou verwachten dat hij de zwakken aan zou spreken op hun zwakheid: dat ze niet zo moesten zeuren of zo snel mogelijk het standpunt van de sterken moeten overnemen. Maar dat gebeurt niet (vgl. 14:1, 5). Sterker nog: in 14:13-23 richt Paulus zich juist tot de sterken! Aanstoot en liefde Het is voor de sterken verleidelijk om het punt in geding op te blazen tot een principekwestie, en vervolgens grote woorden te gaan spreken over de vrijheid die er in Christus toch is om vlees te eten en wijn te drinken en geen vastendagen meer te onderhouden. Maar Paulus zegt: kijk uit voor grote oordelen in deze zaak. Wilt u praten over principes? Ik zal u er één noemen. Geef uw broeder geen aanstoot of ergernis (vers 13). Dat is een principe waar u eens over na moet denken! Aanstoot, ergernis. Wat is dat? Bedoelt Paulus dat je ervoor uit moet kijken dat iemand geïrriteerd raakt? Dan zou je in de kerk nooit meer iets kunnen doen of zeggen! Men kan het immers in het leven nooit zo maken of de een zal het prijzen en de ander het laken. Voor ‘aanstoot’ gebruikt de apostel een woord dat ‘struikelblok’ betekent. Je komt ten val. Je kunt je wandel op Gods weg niet voortzetten. Je gaat door de zonde onderuit. Voor ‘ergernis’ gebruikt Paulus een woord dat ‘valstrik’ betekent. Je wordt ‘gestrikt’ door de satan. Je windt je niet maar wat op. Je valt in zonde en raakt erin vast. Iets soortgelijks valt te zeggen van het ‘grieven’ waarover de apostel in vers 15 spreekt. Dat is méér dan: iets onaardigs doen. Het gaat erom dat je iemand verwondt en geestelijke schade toebrengt. In hetzelfde vers 15 zegt Paulus: breng niet door uw eten hem ‘ten verderve’ voor wie Christus gestorven is. Dat is heel sterk gezegd, maar daar gaat het inderdaad om. Een aanstoot of ergernis is iets niet, als het anderen opwindt of boos maakt, maar als het anderen meezuigt in de zonde. In Rome bestond de aanstoot kennelijk hierin dat zwakken konden worden verleid vlees te eten en wijn te drinken tegen de stem van hun eigen geweten in (vers 22b). Paulus wijst er immers op dat ieder voor zichzelf rekenschap heeft te geven aan God (vers 12) en dat al wat niet uit geloof is, zonde is (vers 23). In plaats van aanstoot te geven, moeten de sterken wandelen naar de eis van de liefde (vers 15). De apostel vult dat ook concreet in. Het kan honderd keer toegestaan zijn om te eten en te drinken (en ik ben het daar ten volle mee eens, zegt Paulus in vers 14), maar daarmee bent u er nog niet. Iets is pas echt goed en rein, als ook uw broeders en zusters er niet door tot zonde komen. Als uw broeder door uw eten en drinken wordt meegezogen en hij eet en drinkt terwijl Nader Bekeken maart 2000 Schriftlicht – P. Niemeijer
2
hij er niet van overtuigd is dat het goed is wat hij doet (vers 22v), dan wandelt u niet meer naar de eis van de liefde. Laat uw eten en drinken toch geen oorzaak van zonde bij een ander worden. Want dat is het niet waard. U kunt het opblazen tot een principiële kwestie, het is niet méér dan een zaak van eten en drinken. En dat is niet waar het in het rijk van God om gaat! Niet in eten en drinken Het koninkrijk van God bestaat niet in eten en drinken. Daarmee zegt Paulus niet dat eten en drinken onbelangrijk zouden zijn. Het zijn goede gaven van God, die geschapen zijn om met dankzegging gebruikt te worden (1 Tim. 4:4, 5). Ook op het punt van eten en drinken staan we onder de hoogste norm: doe het ‘tot eer van God’ (1 Kor. 10:31). Wie eet en drinkt, moet het ‘om de Here’ doen. En wie niet eet en drinkt moet het ook ‘om de Here’ doen. Maar eten en drinken of niet-eten en niet-drinken zijn geen doel in zichzelf. Het gaat in het rijk van God -dus in wat God wil en in waar Hij met ons naar onderweg is- om andere dingen dan een gevulde maag. Het koninkrijk van God bestaat niet in eten en drinken. Dat is een nuchtere opmerking. De apostel blaast de zaak waarom het gaat niet op: kijk eens wat voor principes er in het spel zijn; en als je doorredeneert kom je bij die en die verschrikkelijke zonde uit. Nee, hij houdt het probleem binnen bepaalde verhoudingen. Het gaat om ‘al of niet eten en drinken’. Het is voor ons ook een ontdekkende opmerking. Wij leven in een wereld waarin het materialisme sterk is. In Rome lieten sterken en zwakken hun houding bepalen door de Here (vers 6). Geen van beide groepen wilde onder Gods geboden uit. Maar in de wereld van vandaag leeft men voor de dingen van deze wereld en is men er vóór alles op gespitst z’n eigen aandeel daarin veilig te stellen (vgl. Matt. 6:31, 32; Luc. 17:26, 27). Dat kan ook kerkmensen infecteren. Hoe vaak komen ethische discussies niet voort uit het verlangen om te genieten of om moeite te ontlopen? Dan zitten we in een andere sfeer dan in Romeinen 14 en 15! En niemand moet zich dan ook op deze hoofdstukken beroepen om een opstelling te rechtvaardigen die niet voortkomt uit godsvrucht, maar uit ontevredenheid en hebzucht. Rechtvaardigheid Het koninkrijk van God bestaat niet in eten en drinken. Waarin dan wel? In rechtvaardigheid, vrede en blijdschap. De apostel formuleert trefzeker. In deze drie woorden hebben we eigenlijk een samenvatting van heel zijn onderwijs in Romeinen 14 en 15. Rechtvaardigheid. Dat is een woord dat te maken heeft met onze positie voor God en onze houding tegen over Hem. Als je rechtvaardig bent, weet je wat je tegenover God verschuldigd bent, en ben je erop uit te leven naar Gods wil. Waar je je eigen schuld en onmacht kent, weet je dat je daarvoor op Christus bent aangewezen en op zijn Geest. Rechtvaardigheid. Voldoen aan Gods wil. Dat is het eerste waar het in Gods koninkrijk om gaat. Wij zijn bij verschillen van mening maar al te vaak gericht op ‘ons gevoel’ en ‘ons gelijk’. We redeneren vanuit onszelf: ‘ik hoef toch geen dief van m’n eigen portemonnee te zijn’; ‘ik kan mezelf toch geen geweld aandoen’; ‘ik mag toch zeker wel zeggen wat ik vind’; ‘ik moet toch doen waar ik me zelf lekker bij voel’? ‘Paulus zegt toch ook dat ik moet luisteren naar
Nader Bekeken maart 2000 Schriftlicht – P. Niemeijer
3
mijn innerlijk en moet doen waartoe dat me drijft: ‘ieder zij voor zijn eigen besef ten volle overtuigd’? Maar dat zegt Paulus nu juist niet! Hij werpt ons niet op onszelf terug. Hij verwijst ons naar de Here en plaatst ons voor Gods aangezicht. Dat loopt als een rode draad door zijn onder wijs in Romeinen 14 heen. Wij zijn knechten van de Here. Dat zijn wij en dat zijn onze broeders en zusters met wie we van mening verschillen (vss. 4, 8, 9). En zij en wij moeten ons dus laten leiden door Gods wil. Als we eten, moeten we dat doen niet omdat dat uit onszelf opkomt, maar ‘om de Here’. En als we niet eten, moeten we dat niet laten uit àngst, maar ook ‘om de Here’. Paulus leert ons denken (vers 18) als dienst knechten van Christus die erop uit zijn God welgevallig te zijn. En die ook door God geoordeeld zullen worden (vers 10-12). Ook over onze omgang met onze broeders en zusters, die immers ook knechten van Christus zijn. Vrede Het tweede woord dat Paulus gebruikt, is: vrede. Velen kiezen voor een zelfzuchtige houding van: kijk alleen naar jezelf; doe wat je zelf vindt en waar je zelf achter staat. De enige norm is of jij het voor je eigen geweten kunt verantwoorden. Het is de weg van het individualisme. Ieder lette niet op het belang van anderen, maar slechts op zijn eigen gevoel. Paulus wijst een andere weg. Hij spreekt over de eis van de liefde. Als uw broeder door iets wat u eet beschadigd wordt -al hebt u tot dat eten het volste recht! (vers 14)- dan wandelt u niet naar de eis van de liefde (vers 15). Wij moeten, zegt Paulus in vers 19, najagen wat de vrede en de onderlinge opbouw dient. Opbouw. God is bezig een geestelijk huis te bouwen in deze wereld: zijn gemeente. Voor de voortgang daarvan is vrede nodig. En liefde. Laten wij daaraan werken en niet door ons eten het werk van God afbreken (vers 20). Paulus zegt tegen ieder die zich in een bepaalde kwestie sterk voelt en die eigen standpunt juist vindt omdat hij zich op de Schrift beroepen kan: u mag op het aangelegen punt alle gelijk van de wereld hebben, u bent toch verkeerd bezig als u door uw handel wijze anderen ten val brengt. U bent pas echt sterk en u bent pas echt goed bezig als u niet eet of drinkt als dat uw naaste tot zonde brengt. Ja, nog sterker. Zelfs ‘geen aanstoot geven’ is nog te weinig. Je moet een zwakke niet alleen niet onderuit halen, je moet opbouwen, liefhebben, de vrede dienen en bevorderen. De apostel leert ons dus dat iets pas goed is, als het strookt met Gods wil èn als het daarnaast ook de liefde, de vrede en de opbouw van de gemeente dient. Dan pas ben je als sterke navolger van Christus (15:2, 3). Blijdschap En dan noemt Paulus nog een criterium: blijdschap. De dingen die je doet, moet je blij kunnen doen. Zonder reserve of twijfel. In christelijke blijdschap. Het is niet voldoende als we ergens ‘geen kwaad in zien’. De Schrift leert ons niet alleen negatief- het kwade te ontlopen. We hebben ook -positief- het goede te zoeken. We hebben de Here toch onze dankbaarheid te bewijzen met onze goede werken?! Paulus zegt dan ook niet: alles wat je uit ongeloof doet is zonde. Hij schrijft: alles wat je niet positief uit geloof doet, is al zonde. Het is niet genoeg als je er zelf geen kwaad in ziet. Je moet er zeker van zijn dat je met iets de Here dient. En zelfs dat is nog niet genoeg. Je moet er ook zeker van zijn dat je je naaste een dienst bewijst. Je moet je ook geen verwijten hoeven maken over het effect van je handelen voor je naaste (vers 21, 22). Dan pas is het goed. Je moet je blijdschap niet alleen beschermen tegen Nader Bekeken maart 2000 Schriftlicht – P. Niemeijer
4
innerlijke twijfel aan je eigen overtuiging, maar je moet die blijdschap ook beschermen tegen twijfel of je je naaste niet geschaad en tegen zijn overtuiging in geprest hebt. Laat er geen twijfel hoeven bestaan over het nut van wat je doet richting je naaste. Maar zorg ervoor dat je doen en laten door onverdeelde blijdschap beheerst worden. Door de Geest Rechtvaardigheid, vrede en blijdschap. Dat is nogal wat! Wie is daar ooit toe in staat? Wie is rechtvaardig voor God? Wie kan vrede stichten in een gemeente vol zondige mensen? Wie zuivert ons hart van twijfel en vult het met blijdschap? Niemand van ons! En er is ook niemand anders die ons eraan kan helpen. Er is geen techniek en geen methode voor. Als mensen staan we hier met lege handen en moeten we onze onmacht belijden. Dat is een goede les in nederigheid. We vereenzelvigen ons vaak heel snel met de sterken. Maar wat zijn we als het eropaan komt, zwak met z’n allen. Een is er maar die ons rechtvaardig kan maken, vrede kan geven en met vreugde kan vervullen. Onze Here Jezus Christus! Door zijn Geest. Op Hem wijst Paulus dan ook. Wat God wil en waar Hij met ons naartoe wil is een rijk vol rechtvaardigheid, vrede en blijdschap ... door de Heilige Geest! Het is de Heilige Geest die ons deel geeft aan wat Christus voor ons verdiend heeft. Die het verzet in ons eigen zondige hart breekt. Die ons doet leven voor God en voor onze broeders en zusters, niet met tegenzin maar blij. Daaraan werkt de Heilige Geest. Iedere zondag. Iedere dag. Hij is geen dode geest. Hij zit niet stil. Hij is de Geest die werkt en die ons doet toenemen in geloof, liefde en dienstbetoon. Hij weerhoudt zwakken van oordelen en maakt hen sterker. En Hij bewaart sterken ervoor dat ze zwakken de les lezen of tot ongewilde handelingen pressen. Dat maakt de apostel niet tot kampioen van het ‘elk zijn eigen mening’, ‘elk zijn eigen kamertje in het huis van de kerk’. Hij wil geen stilstand en een zich ingraven in de eigen mening, maar opbouw, groei (14:19; 15:2). En hij verwacht die ook. Omdat het de Geest is die in de gemeente woont. De Geest die leeft en werkt. Daarom bidt Paulus dan ook. Ondanks alle verschillende gaven en taken en concrete standpunten bidt hij: ‘De God van de volharding en de vertroosting geve u eensgezind van hetzelfde gevoelen te zijn naar het voorbeeld van Christus Jezus, opdat u ééndrachtig uit één mond de God en Vader van onze Here Jezus Christus mag verheerlijken’ (15:5,6). En: De God van de hoop vervulle u met louter vreugde en vrede in uw geloof, om overvloedig te zijn in de hoop door de kracht van de Heilige Geest (15:13)! 1
Bewust zie ik hier van nadere concretisering af. Vaak gaat dan immers alle aandacht uit naar die concretiseringen. Laten we eerst scherp luisteren naar de Schrift. En vandaaruit beoordelen op welke situaties dit Schriftgedeelte wel en niet van toepassing is, om er vervolgens naar te handelen.
Nader Bekeken maart 2000 Schriftlicht – P. Niemeijer
5