Samen in de buurt Perspectieven voor bundeling van wijkmaatschappelijk werk en opbouwwerk aan de hand van casusreconstructies in de krachtwijken van Eindhoven
Margot Scholte Ard Sprinkhuizen Maart 2010
Lectoraat Maatschappelijk Werk
Samen in de buurt Perspectieven voor bundeling van wijkmaatschappelijk werk en opbouwwerk aan de hand van casusreconstructies in de krachtwijken van Eindhoven
Samen in de buurt
-1-
Samen in de buurt Perspectieven voor bundeling van wijkmaatschappelijk werk en opbouwwerk aan de hand van casusreconstructies in de krachtwijken van Eindhoven © 2010 Lectoraat Maatschappelijk Werk Hogeschool INHolland
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Lumens Groep Eindhoven Auteurs Margot Scholte en Ard Sprinkhuizen
Deze publicatie is te bestellen bij: Hogeschool INHolland, Lectoraat Maatschappelijk Werk t.a.v. S. Balesar Postbus 558 2003 RN Haarlem Of via email:
[email protected] Ook te downloaden van de site: www.inholland.nl/maatschappelijkwerk Het Lectoraat Maatschappelijk Werk is gefinancierd door het J.W. Rengelinkfonds
Samen in de buurt
-2-
Inhoudsopgave Voorwoord
5
1. De context 1.1 Landelijke trends: Wmo, Welzijn Nieuwe Stijl en de Krachtwijken 1.2 Kwetsbaarheid en weerbaarheid tussen individu en omgeving 1.3 Lokale antwoorden: krachtteams en professionele drukte 1.4 Conclusies
7 7 9 11 13
2. De overstijgende realiteit van het dagelijks leven 2.1 Casusreconstructies: een typologie 2.2 Casustypologie 2.3 Reflectie op de casuïstiek en de ingezette interventies 2.4 Resultaat in relatie tot spreekkamermaatschappelijk werk en regulier opbouwwerk
14 14 15 17 18
3. Het krachtteam in actie 3.1 Introductie 3.2 De werkwijze van het krachtteam 3.3 Het wijkmaatschappelijk werk 3.4 Het opbouwwerk 3.5 Observaties
19 19 19 21 23 25
4. Kansen voor krachtteams: conclusies en aanbevelingen 4.1 Introductie 4.2 Het wijkmaatschappelijk werk: kansen, randvoorwaarden en conclusies 4.3 Het opbouwwerk:kansen, randvoorwaarden en conclusies 4.4 Krachtteams: kansen, randvoorwaarden en conclusies 4.5 Aanbevelingen: een nieuwe opstelling op het speelveld tussen cliënt en samenleving
27 27 27 28 29 31
Gebruikte literatuur
33
Bijlage: Registratie klanten krachtteams april 2008 t/m februari 2010
34
Samen in de buurt
-3-
Samen in de buurt
-4-
Voorwoord
Er waait een nieuwe wind door welzijnsland. Vaak onder gevleugelde beleidstermen als Welzijn Nieuwe Stijl, Er Op Af. En de wind wakkert aan. Niet alleen in het beleid, maar ook in de praktijk van alledag. Her en der steken professionals hun kop boven het maaiveld. Dat varieert van buurtcoaches en Eigen Kracht-conferenties tot wijkmaatschappelijk werk en krachtteams. Kenmerkend voor deze initiatieven is de overtuiging en het besef dat met extra inspanningen, met authentieke interventies, met vertrouwen in de kracht van sociale professionaliteit én in de kracht van burgers verschil gemaakt kan worden in de situatie waarin kwetsbare burgers verkeren. En dat er tegelijkertijd ook een verschil gemaakt kan worden in de leefbaarheid en in het samenleven in wijken en buurten waar het toch al niet zo gemakkelijk gaat. In deze rapportage treft u een beeld aan van één van deze initiatieven: de krachtteams van de Lumens Groep in Eindhoven. Hierin werken een wijkmaatschappelijk werker en een opbouwwerker samen om enerzijds snel en adequaat problemen in de individuele levenssfeer aan te pakken en praktisch op te lossen en anderzijds om de oplossingen en de signalering tegelijkertijd te verbinden met de leefbaarheid en het samen leven in fragiele wijken. Op verzoek van de Lumens Groep volgden wij in een geconcentreerde tijdspanne van drie weken het opereren van de krachtteams aan de hand van zeer concrete casuïstiek. Daarbij keken wij welk verschil de krachtteams maakten voor de cliënten in kwestie, en hoe de context (de andere professionals, het cliëntsysteem, de buurt en haar bewoners) daarbij betrokken werd. De centrale vraag hierbij was: maakt het krachtteam het verschil en welke potentiële krachten manifesteren zich bij de inzet van de krachtteams onder zware omstandigheden? Het antwoord op deze vragen vindt u in deze rapportage. Zoals zo vaak in de sociale werkelijkheid zijn de antwoorden niet zwart-wit. Maar wij zijn dan ook van mening dat deze hectische en hijgerige tijd wel wat grijstinten kan gebruiken. Die proberen wij u aan te reiken. Wij hopen dat u in deze tinten de nuance vindt om uw beleid en uitvoering in de krachtwijken beter gestalte te geven. Margot Scholte, Lector Maatschappelijk Werk Ard Sprinkhuizen, Senior onderzoeker Hogeschool INHolland Maart 2010
Samen in de buurt
-5-
Samen in de buurt
-6-
1
De context
Sociaal werk in achterstandsgebieden kent een lange traditie. De meeste achterstandsgebieden herbergen dan ook van oudsher een keur aan sociale professionals, zelforganisaties en burgerverbanden. Deze maken het dagelijks leven dragelijker, organiseren onderlinge steun, helpen individuen in de knel weer op eigen benen te staan en geven burgers van alle leeftijden de kwaliteiten mee om het verder te schoppen in de samenleving, in het onderwijs, op de arbeidsmarkt. Soms met succes, soms niet, maar bijna altijd met vallen en opstaan. Opmerkelijk is dat het telkens weer dezelfde wijken en buurten zijn die de slechte lijstjes aanvoeren: gedomineerd door werkloosheid, armoede, lage opleiding, slechte lichamelijke en geestelijke gezondheid, onveiligheid. Zo ook in Eindhoven. De drie krachtwijken Woensel (West), Doornakkers en De Bennekel staan niet sinds gisteren in de belangstelling van beleidsmakers en -uitvoerders, maar de opgaven blijven onverminderd groot. De laatste jaren is er een kentering opgetreden in de inrichting van de verzorgingsstaat in het algemeen en in het beleid voor de achterstandswijken in het bijzonder. Daarbij gaat het met name om twee landelijk ingezette verschuivingen die zich heel goed laten vertalen naar het mesoniveau van de buurt en het microniveau van het huishouden dat in de problemen verkeert of erin dreigt te komen. In de eerste plaats is dat de invoering van de Wmo als exemplarisch voorbeeld van de verschuiving van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. Aan de andere kant is dat de krachtwijkenaanpak van het ministerie van WWI waarbij het gaat om gebundelde en geconcentreerde inzet van middelen om een verschil te maken in de achterstandswijken zonder de kenmerkende projectencarrousel en het kortetermijnperspectief dat sociale interventies al te vaak domineerde. We schetsen kort de consequenties van deze twee beleidstrends voor beleid en uitvoering in wijken als Woensel West, De Bennekel en Doornakkers om de evaluatie van het functioneren van de krachtteams in een context te kunnen plaatsen.
1.1 Landelijke trends Wmo, Welzijn Nieuwe Stijl: herpositionering van maatschappelijk werk en opbouwwerk De Wet maatschappelijke ondersteuning geeft nieuwe richtsnoeren voor het handelen van sociale professionals in wijken en buurten. Door als eerste prestatieveld het bevorderen van leefbaarheid en sociale samenhang in wijken en buurten te positioneren, voorafgaand aan andere, meer zorg gerelateerde prestatievelden, wordt in de Wmo duidelijk gemaakt dat (territoriale) collectieve arrangementen in essentie vooraf (dienen te) gaan aan zwaardere individuele hulptrajecten. Voor een deel moet hierin ook de oplossing worden gezocht voor de invulling van het zogenaamde compensatiebeginsel: de gemeente is er weliswaar verantwoordelijk voor dat alle burgers mee (kunnen) doen, maar dat wil niet zeggen dat dit één op één gekoppeld is aan de verstrekking van een individuele dienst (maaltijdservice aan huis) of voorziening (scootmobiel). Het kan even goed gaan om het organiseren van buurtmaaltijden of het inrichten van een Van Harte resto of om een regelmatige begeleide wandeling naar de bibliotheek. Eén van de consequenties van de invoering van de Wmo is ook dat er van het welzijnswerk in brede zin (van jeugdwerk tot ouderenwerk, van opbouwwerk tot maatschappelijk werk, accommodatiegebonden en outreachend) een steviger en minder teruggetrokken rol wordt verlangd in de lokale sociale infrastructuur.
Samen in de buurt
-7-
Het ministerie van VWS is hiervoor een offensief gestart onder de noemer ‘Welzijn Nieuwe Stijl’ en benoemt daarbij acht bakens die tezamen een richtinggevend kader bieden waarin het welzijnsbeleid en het welzijnswerk zich dienen te ontwikkelen (VWS, 2010): • Gericht op de vraag achter de vraag • Gebaseerd op de eigen kracht van de burger • Direct er op af • Formeel en informeel in optimale verhouding • Meer collectief dan individueel • Integraal werken • Niet vrijblijvend, maar resultaatgericht • Gebaseerd op ruimte voor de professional. Scholte (2010) ontwikkelt in haar vernieuwingsprogramma voor het maatschappelijk werk een vergelijkbare strategie, waarbij zij bovendien een pleidooi houdt voor een hernieuwde vervlechting van materiële en immateriële hulpverlening en een methodische vertaling maakt naar het handelen van de maatschappelijk werker in een naar buiten reikende en vasthoudende professionaliteit. Daarbij hamert ze op het belang van vroegtijdige, lichte en gerichte interventies vanuit een analyse dat teveel oplossingen inmiddels zo complex zijn geworden, dat zij een probleem op zich vormen. Dat geldt zowel voor interventies op het niveau van individuele cliënten en cliëntsystemen als op het niveau van wijken en buurten. Krachtwijken: geconcentreerde aandacht, regie en professionele drukte Anders dan de Wmo bouwt de krachtwijkenaanpak (in termen van het ministerie van VROM/WWI: de wijkenaanpak) voort op de tradities van stadsvernieuwing, pcg-beleid (probleemcumulatiegebieden), stedelijke vernieuwing, het Grote Stedenbeleid. Het wortelt veel meer binnen de tradities van volkshuisvesting, bouwen en wonen en veiligheidszorg. Er zijn weliswaar raakvlakken met welzijnsbeleid, maar die worden slechts mondjesmaat verkend. De krachtwijkenimpuls vertrekt vanuit het inzicht dat er een geconcentreerde inspanning nodig is bovenop het staand beleid, om een beperkt aantal wijken met een geconcentreerde inzet in een periode van acht tot tien jaar uit het slop te trekken. Daarbij worden leefbaarheidsproblemen rond wonen, werken, leren, integreren en veiligheid door de gemeente, samen met maatschappelijke partners en het bedrijfsleven van onderop, met een centrale rol voor bewoners zelf, aangevat. Gemeenten en woningcorporaties hebben of nemen over het algemeen het voortouw. Een belangrijk deel van de middelen wordt ook door de corporatiesector gegenereerd. Eén van de kenmerken van de krachtwijkenaanpak is de zogenaamde ‘achter de voordeur’-aanpak, waarbij bewoners actief worden benaderd. Meer dan in het welzijnsbeleid ligt de aanpak op de hardere domeinen: het terugdringen van armoede en schulden, het activeren naar werk, het zorgen voor kwalitatief goede woningen en een veilige woonomgeving om al doende de integratie in de wijken en buurten te vergroten. In de krachtwijkenaanpak is een prominente rol weggelegd voor de regierol van gemeenten, het organiseren van een integrale aanpak. Doordat de krachtwijkenaanpak veelal een, expliciete en bedoelde, ‘plus’ is op staand beleid en staande uitvoeringspraktijken zie je in de praktijk vaak dat er een extra - regievoerende - laag (de ‘krachtwijkenlaag’) ontstaat. De bedoeling is dat deze laag de bestaande initiatieven, in het beleid maar met name in de uitvoering, van een coördinerend raster voorziet.
Samen in de buurt
-8-
In de krachtwijkenaanpak zijn extra middelen vrijgemaakt voor gerichte impulsen (experimenten) op een zevental terreinen, waarvan gemeenten en het departement verwachten dat daar de sleutels te vinden zijn voor een betekenisvolle en daadwerkelijke omslag: • Achter de voordeur • Bewonersparticipatie • Gezonde wijk • Samenhang in de wijk • Slagkracht in de wijk • Vernieuwend welzijn • Weg met de bureaucratie Onder deze, soms wat pamflettistische, kopjes gaan in ieder geval deels dezelfde intenties schuil die door het ministerie van VWS voor welzijn worden geformuleerd. Zij het dat ze nu worden geadresseerd aan andere domeinen, zoals de CWI’s, de re-integratiebedrijven, de corporaties en de politie. Ook hier is de outreachende houding, de aanwezigheid in de buurt, van professionals, vaak vormgegeven door middel van interventieteams in allerlei soorten en maten, een factor van belang. De krachtteamaanpak in de Eindhovense wijken is een uitwerking van het landelijke doorbraakthema ‘Aanpak van problemen achter de voordeur’. Doel is het doorbreken van belemmeringen om tot een samenhangende aanpak van multi-probleem huishoudens te komen. Belangrijk uitgangspunt bij deze aanpak is het oplossen van problemen binnen huishoudens waardoor wordt voorkomen dat bij de herstructurering van een aandachtswijk een zgn. ‘waterbedeffect’ ontstaat, omdat huishoudens met problemen zich verplaatsen naar andere wijken. De integrale aanpak van de Lumens Groep beperkt zich echter niet tot ‘problemen achter de voordeur’, maar richt zich op beide zijden van de voordeur: zowel het individu en het gezin, als de straat en de buurt zijn in het geding. Dat is de reden waarom naast het maatschappelijk werk ook het opbouwwerk deel uitmaakt van het krachtteam.
1.2 Kwetsbaarheid en weerbaarheid tussen individu en omgeving Kwetsbaar keerbaar? De werkwijze van de krachtteams (met name door het verbinden van interventies op de vier verschillende niveaus: individu, gezin, straat en buurt) impliceert dat er altijd bewoners bij betrokken zijn die op de een of andere wijze tot de (permanent of tijdelijk) kwetsbare groepen moeten worden gerekend. In deze paragraaf ontrafelen we kort wat er onder het begrip kwetsbaarheid wordt verstaan, welke risicofactoren bij het ontstaan en bestaan van kwetsbaarheid een rol spelen en welke strategieën er zijn om kwetsbaarheid te voorkomen of om je er aan te ontworstelen. Kwetsbaar? Een manier om kwetsbaarheid in algemene zin te definiëren is door te verwijzen naar het onvoldoende ter beschikking hebben van hulpbronnen om op eigen kracht moeilijkheden en tegenslagen te overwinnen. Die hulpbronnen kunnen zowel in de persoon zelf zijn gelegen (competenties, copingstrategieën, fysieke en psychische beperkingen), in de omgeving (woning, woonomgeving, arbeid(somstandigheden), in de toegankelijkheid en beschikbaarheid van voorzieningen om de noden te verlichten of in een combinatie van deze factoren (o.a. RMO, 2001). Daarbij komt dat kwetsbare personen juist door hun (meervoudig) onvermogen in een afhankelijkheidsrelatie komen te staan. De opeenhoping van negatieve en afhankelijk makende ervaringen met maatschappelijke instellingen leiden tot vormen van hulpeloosheid, waardoor het proces van sociale uitsluiting wordt versterkt. Gekwetst door de ene instelling, is men kwetsbaarder voor de volgende (Van Regenmortel, 2008). Verschillende groepen lopen een groter risico kwetsbaar te worden of te blijven, zoals mensen met een
Samen in de buurt
-9-
psychische of fysieke beperking (patiënten, mensen met een psychiatrische stoornis), ontheemden (migranten en vluchtelingen), mensen in armoede of mensen op leeftijd. Bijna altijd geldt dat er sprake is van tekorten op meerdere terreinen tegelijk die mensen kwetsbaar maken. Risicofactoren zijn (in volgorde van belangrijkheid): • Slechte gezondheid • Geringe mate van psychisch welbevinden • Een inkomen onder 105% van het minimum loon • Behorende tot een eenoudergezin • Werkloosheid in de afgelopen vijf jaar • Huishoudens met een uitkering • Een laag inkomen • Niet-westerse allochtonen • Een slechte beheersing van het Nederlands • Geen werkenden in de huishouding (Jehoel-Gijsbers, 2004) Op het moment dat deze factoren samengaan, en dat risico is groot bij sommige groepen in de samenleving (die soms ook territoriaal zijn geconcentreerd), of incidenteel samenkomen (bijvoorbeeld door een traumatische gebeurtenis als de dood van een partner, ziekte, werkloosheid) kan er een patroon ontstaan waardoor er op meerdere niveaus ‘verbintenisproblematiek’ ontstaat. Dit betreft zowel de verbintenis met zichzelf (het gevoel geen greep meer te hebben op het eigen leven, laag gevoel van eigenwaarde), de verbintenis met anderen (eenzaamheid, geen netwerken om op terug te vallen), de verbintenis met de maatschappij (gedwongen afhankelijkheid, stigmatisering) als de verbintenis met de toekomst (geen hoop) (Van Regenmortel, 2008). Onder de druk van de hevige economische crisis, die zelfs het hart van het neo-liberale sociaaleconomische systeem lijkt te raken, is er hernieuwde aandacht voor burgers die in de marge van de samenleving terecht zijn gekomen. Marcel van Dam noemt hen ‘de onrendabelen’, waarin hij met – een weliswaar discutabele schikking van - feiten aantoont, dat de armoede in de Nederlandse steden en wijken de afgelopen decennia sterk is toegenomen. Ook uit de monitor van het Verwey-Jonker Instituut over de leefbaarheid van jongeren (Kinderen in Tel) blijkt dat de leefsituatie voor jeugdigen er in termen van materiële bestaansvoorwaarden de afgelopen jaren in de achterstandswijken op achteruit is gegaan. Door de verwevenheid van materiële en immateriële problematiek bij individuen, gezinnen en geconcentreerd in bepaalde buurten is het risico de afgelopen jaren ook toegenomen dat bewoners sneller dan voorheen tijdelijk of dieper in miserabele omstandigheden raken. Het feit dat kwetsbaarheid een complex fenomeen is, met schijnbaar onlosmakelijk verbonden materiële en immateriële componenten, kan de opvatting doen postvatten dat daarmee de oplossingen een minstens even complex karakter mee behoren te krijgen. Dit is een misvatting (zie onze aanbevelingen in hoofdstuk 4). Keerbaar? Zowel in de Wmo als in het krachtwijkenbeleid wordt ervan uitgegaan, dat bewoners op eigen kracht een heel eind kunnen komen. Daarbij hebben ze, tijdelijk en soms periodiek of permanent, een steuntje in de rug nodig van betrokken professionals. Deze empowermentgerichte benadering kan langs een aantal niveaus worden ingevuld. Op het conceptuele of beleidsmatige niveau gaat het om het besef dat in empowerment drie componenten besloten liggen:
Samen in de buurt
-10-
• • •
kwetsbare groepen en individuen kunnen competenties ontwikkelen om op eigen kracht aan de samenleving deel te nemen; daarbij zullen ze ook macht en instrumenten in handen moeten krijgen om de situatie in de gewenste richting te beïnvloeden en weerbare burgers zullen hun sociaal, cultureel en economisch kapitaal moeten aanwenden om hun rol en verantwoordelijkheid in de samenleving, in hun leefomgeving op zich te nemen (Engbersen et al, 2008).
Een niveau waarop het begrip empowerment wordt ingevuld dat dichter ligt bij het professionele handelingsrepertoire, is dat van Tine van Regenmortel (2008). Kwetsbare groepen hebben te maken met multicomplexe problematiek. Ze hebben vaak diepgewortelde, gevoelens van machteloosheid en wantrouwen, en beschikken niet over de juiste communicatieve vaardigheden en netwerken om zich succesvol in de samenleving te bewegen (of de samenleving verstaat hen niet). Het doel van krachtgerichte hulpverlening is dan om te zorgen dat mensen weer greep krijgen op hun eigen leven en leefomgeving en zich niet langer verschuilen achter gevoelens van schaamte en machteloosheid. De basisprincipes van deze krachtgerichte zorg of ondersteuning zijn: • Voorkomen van verinnerlijking van machteloosheid en uitsluiting; • Behoud en herstel van zelfrespect door een positieve identiteitsopbouw en • Omgaan met de ‘tweede klap’ en een constructief perspectief bieden op het verleden en op de toekomst. Uit het werk van Scholte (2010) komt naar voren dat het hierbij in eerste instantie ook vaak gaat om het bieden van eerste basale vormen van materiële ondersteuning in termen van het bieden van orde in een administratieve chaos, het openen van post, zorgen dat er gebruik gemaakt wordt van inkomensondersteunende maatregelen, het zorgen voor een goede woning, eten of het voeren van een huishouding. Vaak gaat het daarbij om simpele ondersteuning en ingrepen in materiële vorm als opstapje om de krachtgerichte ondersteuning verder uit te bouwen. Hiervoor is een outreachende, op de leefwereld van betrokkenen vorm van handelen noodzakelijk, waarbij preventieve en primaire signalering van problemen (bijvoorbeeld door opbouwwerk, de wijkagent, de corporatiemedewerker) cruciaal is. Er moet heel scherp aandacht zijn voor het levensdomein waar de meest eenvoudige interventies het meest invloedrijk zijn om de greep op het eigen leven te versterken. Dat hoeft niet per definitie het levensdomein te zijn waarop het probleem zich in eerste instantie lijkt voor te doen. Een probleem met leerprestaties kan soms opgelost worden met andere huisvesting of door een beroep te doen op de voedselbank, of een probleem met gezondheid en immobiliteit kan wellicht opgelost worden door ondersteuning bij het ordenen van de administratie.
1.3 Lokale antwoorden: krachtteams en professionele drukte Krachtteams als een passende werkwijze De inzet van de krachtteams door de Lumensgroep, waarin een maatschappelijk werker en een opbouwwerker hun krachten bundelen, is bedoeld om de hiervoor beschreven uitdagingen van de Wmo (en Welzijn Nieuwe Stijl) in samenhang met de extra inzet in de krachtwijkenaanpak vanuit het welzijnswerk nieuw elan en versterkte methodische professionaliteit mee te geven. In april 2008 is gestart met het inrichten van de krachtteams, en in najaar 2008 zijn deze min of meer operationeel geworden. In elk van de drie krachtwijken die Eindhoven telt (Woensel West, De Bennekel en Doornakkers) is een krachtteam geïnstalleerd (1 fte maatschappelijk werk, 1 fte opbouwwerk) dat problemen in de wijk, in de straat en op individueel niveau (op het gebied van zorg, wonen, welzijn, werk, inkomen, justitie en onderwijs) in samenhang aanpakt.
Samen in de buurt
-11-
Het maatschappelijk werk werkt hierbij buurtgeoriënteerd, dat wil zeggen dat de aanpak outreachend is waarbij zoveel mogelijk wordt vertrokken vanuit de leef- en belevingswereld van de bewoners. Als inspiratiebronnen worden de presentietheorie en een frontlijnaanpak genoemd. Empoweren en - waar nodig (lichte) dwang en drang, getypeerd als een modern-paternalistische wijze van opereren - vormt de basis. Het opbouwwerk op haar beurt werkt binnen het krachtteam, evenals het maatschappelijk werk, op basis van een outreachende aanpak. Dat leidt ertoe, dat het opbouwwerk zich onderscheidt door een scherpere blik en een groter bewustzijn van de samenhang tussen problemen achter de voordeur en de onmacht van mensen om in beweging te komen voor de eigen buurt of straat. Deze individugeoriënteerde benadering staat voor het opbouwwerk in het perspectief van (toekomstige) activering en participatie. Enerzijds is het uiteindelijke doel van de inzet van de krachtteams om de problemen die zich in de krachtwijken voordoen op het niveau van de individuele bewoners en hun directe sociale omgeving (het ‘cliëntsysteem’) en in de context van hun leefomgeving (de straat de buurt) tot een oplossing te brengen of beheersbaar te maken. Anderzijds zal de inzet ten die gepleegd wordt ten behoeve van de zogenaamd kwetsbare bewoners of bewoners die tijdelijk in de problemen verkeren voor de straat, buurt of voorzieningen (zorg, onderwijs) ook de vitaliteit, leefbaarheid en levendigheid van de buurt versterken en daarmee ook vanuit het perspectief van samenlevingsopbouw (ontmoeting, sociale samenhang, integratie, participatie) de leefomgeving ten goede komen. De krachtteams kennen daartoe de buurt en haar bewoners en worden ook door de buurt gekend en bereikt. Zij pakken individuele problemen en gezinsproblemen, die de reguliere hulpverlening vaak niet bereiken of niet worden gesignaleerd, actief aan en activeren buurtbewoners en sociale steunsystemen. De integrale aanpak door het opbouwwerk en het wijkmaatschappelijk werk moet daarbij leiden tot meerwaarde in vergelijking met het afzonderlijk interveniëren, vanuit gescheiden werkwijzen en methodieken van de verschillende professies. Professionele context: een drukte van belang Binnen de krachtwijken lijkt het op verschillende niveaus te schorten aan de samenwerking. De inzet van de krachtwerker van de gemeente is de daarvoor gekozen (complexe) oplossing. Deze heeft met een deel van de organisaties een convenant afgesloten. Qua procedurele uitvoering is gekozen voor de werkwijze van het kernteamoverleg waarin signalen worden besproken, afspraken worden gemaakt en taken worden verdeeld. Eerder ingezette acties worden hier ook teruggekoppeld. Echter niet alle belangrijke partners doen mee. In dat geval bestaat dan de mogelijkheid zo’n partner incidenteel uit te nodigen om voor een specifieke casus mee te komen praten in het kernteam. Er kan ook voor gekozen worden om een casusoverleg - rondom één cliënt(systeem) - te organiseren. Behalve het kernteamoverleg en de casusoverleggen, zijn er in Eindhoven allerlei andere vergadercircuits met gedeeltelijk dezelfde partners. Ook de Lumens Groep heeft intern eens per maand eigen wijkoverleggen met interne partners waarin cliënten worden besproken. Dit overlapt gedeeltelijk met het kernteam. Bij dit interne overleg zitten onder andere de kinderwerker, de jongerenwerker, de ouderenwerker, sociaal raadslieden, iemand van het project opgroeien, de wijkmaatschappelijk werker en de opbouwwerker. De bedoeling is om met elkaar over de grenzen van de eigen professionaliteit te kijken in de hoop dat men elkaar daarna gemakkelijker weet te vinden. Al deze interne en externe overleggen zitten elkaar soms in de weg, bijvoorbeeld omdat ze op overlappende onderwerpen/doelgroepen zijn gericht: woonoverlast, signalering probleemgezinnen, problemen met schoolkinderen, of omdat ze een andere schaalgrootte hebben: wijk versus stadsdeel of regio. Doordat er ook nog verschillende overleggen op andere niveaus plaatsvinden: met bestuurders of met middenmanagers (aangevuld met uitvoerders), is het moeilijk om greep te houden op waar welke beslissingen worden genomen en wie er concreet acties onderneemt die de betreffende wijk-
Samen in de buurt
-12-
bewoners direct aangaan. De professionele verwarring vraagt veel van de onderlinge communicatie, zowel tussen instellingen (en de gemeente) als binnen instellingen. Het veronderstelt bovendien stevig verankerde basisvoorwaarden voor samenwerking: bestuurders en (relevante) middenmanagers van verschillend organisaties moeten elkaar persoonlijk kennen, elkaar vertrouwen en weten wat eenieder bij kan dragen. Organisaties moeten rollen definiëren, elkaar de bal toespelen, en elkaar hun rol ook gunnen. Dat is niet simpel en dat is niet af te dwingen. Er zijn immers verschillende financiers die de doorzettingsmacht van de gemeente overstijgen.
1.4 Conclusies Zoals gezegd in het voorgaande is er ons inziens sprake van een ingewikkelde, zo niet onduidelijke samenwerkingsstructuur, welke het resultaat is van diverse vormen van overleg tussen partijen op diverse niveaus. De indruk bestaat, dat deze een redelijk autonoom bestaan leiden, hetgeen de krachtwerker voor de opgave stelt om in het belang van een integrale hulpverlening toch vooral de samenhang te bewaken. De gekozen c.q. gegroeide structuur lijkt veeleer het resultaat van het zoeken van partijen naar posities om zich verzekerd te weten van een eigen inbreng dan ingegeven door optimalisering van een integrale hulp- en dienstverlening in het belang van individuele cliënten en cliëntsystemen. Hier valt ons inziens nog een wereld te winnen in termen van efficiëncy, effectiviteit en klantgerichtheid. De samenwerking tussen het maatschappelijk werk en het opbouwwerk, wijkgericht en in teamverband, lijkt een vondst met toekomstperspectief. Beide werksoorten vullen elkaar goed aan en versterken daarmee elkaars inzet. Niet op de traditionele manier door af te wachten, maar door juist op de mensen af te stappen (outreachend). Dat lijkt op het eerste gezicht een kleine stap, maar is in methodisch opzicht voor beide werksoorten grensverleggend.
Samen in de buurt
-13-
2
De overstijgende realiteit van het dagelijks leven
2.1 Casusreconstructies: een introductie In een periode van drie weken hebben we de werkwijze van de krachtteams van de Lumens Groep in beeld gebracht aan de hand van casuïstiekreconstructies. Deze onderzoeksmethodiek heeft meerwaarde ten opzichte van gebruikelijke onderzoeksmethoden, omdat vanuit de positie van een cliënt, cliëntsysteem of (probleem)situatie wordt vertrokken en daaromheen de betrokken partijen, incluis de cliënt zelf, hun verhaal kunnen schetsen. Hiermee wordt voorkomen dat er beleidsretoriek wordt opgetekend en dat de verhalen zich loszingen van de dagelijkse praktijken waarmee professionals te maken hebben. In de drie krachtwijken (Woensel West, de Bennekel en Doornakkers) hebben we een fors aantal professionals gesproken rond acht cases. In tabel 1 is hiervan een overzicht te vinden. Tabel: Casuïstiek krachtteams Cliënt, cliëntsysteem
(Gesproken) Professionals
Wijk 1 Casus W1-1
Ja
Casus W1-2
Ja
Casus W1-3
Ja
Wijkmw Opbouwwerk Krachtwerker (consultant CWI) Wijkmw Opbouwwerk Thuiszorg Vrijwilliger klapperproject Kwartiermaker GGZ Wijkmw Opbouwwerk
Wijk 2 Casus W2-1
Ja, plus buurvrouw
Casus W2-2
Ja
Casus W2-3
Ja
Wijk 3 Casus W3-1
Nee, Buurvrouw
Casus W3-2
Ja
Samen in de buurt
Wijkmw Opbouwwerk Krachtwerker Wijkmw Opbouwwerk Reïntegratiemedewerker Fontys/Bennekel actief Wijkmw Opbouwwerk Vrijwilliger maatjesproject (Go for it)
Wijkmw Opbouwwerk Krachtwerker Klantbeheerder woningcorporatie AMK mw Vreemdelingenpolitie Wijkmw Opbouwwerk
-14-
2.2 Casustypologie Hieronder volgt in kort bestek een typologie van de casuïstiek die wij hebben verzameld. Deze casustypologie heeft als doel een beeld te schetsen van de omstandigheden waarin de krachtteams opereren. De uitgebreide reconstructies die we gemaakt hebben, zijn niet opgenomen in de tekst, in verband met de herkenbaarheid en de privacy van de betrokkenen. We sluiten het hoofdstuk af met een paragraaf waarin we de casuïstiek duiden in termen van kwetsbaarheid en gehanteerde interventies. Casus W1-1 Student raakt in de problemen op het moment dat zijn studiefinanciering om voor hem onduidelijke reden stopt en hij financieel door omstandigheden geen recht op een uitkering heeft. Hij kan niet snel werk vinden, schaamt zich voor zijn omstandigheden en stopt met zijn studie. Als enkele acties om zijn situatie te verbeteren op niets uitlopen en er geen (familie)netwerk is om hem in zijn situatie te ondersteunen reageert hij met apathie. Schulden stapelen zich op; gas, licht en water worden afgesneden en hij trekt zich terug en verloedert. De overbuurvrouw vertelt tijdens huis-aan-huisgesprekken aan de opbouwwerker en de wijkmaatschappelijk werker dat zij zich zorgen maakt over de overbuurman. De opbouwwerker en de wijkmaatschappelijk werker besluiten ook bij de overbuurman langs te gaan in het kader van de straatanalyse en zo contact te maken. Casus W1-2 Vrouw van achter in de zestig die door vrijwilligerswerk bekend is bij de kwartiermaker van de GGZ. Vanuit het verleden is ze bekend met psychische labiliteit en drankverslaving. Momenteel is ze al langere tijd niet onder behandeling van de GGZ. Dan breekt ze door een ongelukkige val op een vervelende manier haar arm. Ze is niet goed in staat om hulp voor haarzelf te organiseren en klopt ook niet aan bij haar kinderen of bij de hulpverlening. De kwartiermaker van de GGZ maakt zich zorgen en vraagt de wijkmaatschappelijk werker om polshoogte te nemen. Casus W1-3 Jonge vrouw van Turkse ouders met een jong kind. Na een mislukt huwelijk met een gewelddadige man in een andere stad, ontvlucht ze haar thuis en trekt met haar kind bij haar ouders in. Ze heeft haar schoolopleiding niet afgemaakt en is afhankelijk van haar ouders. Met haar ouders kan zij niet praten over wat er met haar gebeurd is en hoe ze nu verder moet. Ze voelt zich niet geaccepteerd door de Turkse gemeenschap, schaamt zich en is in toenemende mate onzeker. Tijdens straatgesprekken komt ze in contact met de opbouwwerker en de wijkmaatschappelijk werker. De wijkmaatschappelijk werker had al vernomen dat het niet goed met mevrouw ging; hij geeft haar zijn kaartje en spoort haar aan contact met hem om te nemen als ze wil praten. Enkele dagen later belt ze op. Casus W2-1 Vrouw, halverwege de veertig met een ziekelijke volwassen dochter en een kortgeleden geboren kleindochter. De vrouw komt uit een grote hechte familie en woont al 20 jaar in de wijk. Ze heeft weinig opleiding en is mentaal en psychisch eenvoudig. De familie heeft naam opgebouwd in de wijk en is bekend met vele hulp- en dienstverlenende instanties. Mevrouw heeft langere tijd bij haar dochter in huis gewoond om haar te verzorgen en ondertussen heeft ze schulden opgebouwd bij het energiebedrijf. Dit is ontaard in flinke conflicten en er dreigt huisuitzetting. Via een binnentuinproject bij haar dochter komt ze in contact met de opbouwwerker. Deze trekt zich haar lot aan en gaat samen met de wijkbrigadier langs om contact te maken en zonodig diensten te verlenen. Als blijkt dat er financiële problemen zijn vraagt hij de wijkmaatschappelijk werker om contact op te nemen.
Samen in de buurt
-15-
Casus W2-2 Vrouw van halverwege de veertig met een dochter van 12. Mevrouw heeft recent, kort na elkaar, beide ouders verloren. Ze heeft een relatie met een gewelddadige man uit de straat die haar bedreigt en waardoor ze zich erg onveilig voelt. Via het reïntegratiebureau heeft ze contact met een arbeidsbemiddelaar. Deze arbeidsbemiddelaar heeft een brede taakopvatting. Hij ondersteunt haar niet alleen bij het vinden van werk, maar ook bij het vinden van een ander huis en het vinden van hulp bij de opvoeding van haar dochter. Mevrouw is net via een reïntegratietraject begonnen met werken als er een ernstige ziekte bij haar wordt geconstateerd. Via de arbeidsbemiddelaar wordt het wijkmaatschappelijk werk en het opbouwwerk ingeschakeld om zodoende te kijken of er een urgentieverklaring voor een andere woning geregeld kan worden. Casus W2-3 Vrij recent gescheiden vrouw van begin veertig met vier kinderen. De jongste is vier en de oudste is al in de twintig. De oudste twee kinderen zijn uit huis. Mevrouw is op sommige terreinen zeer zelfredzaam, maar ze is door de echtscheiding erg gekrenkt en hulpeisend. Via de lagere school is er een vrijwillige coach geregeld voor haar 13-jarige zoon. Mevrouw ‘gebruikt’ deze coach ook om haar hart te luchten. Ze geeft hierbij signalen af dat het niet goed met haar gaat: psychisch niet en financieel niet. De coach, in het dagelijks leven zelf werkzaam in de sociale sector, neemt contact op met het maatschappelijk werk van de Lumens Groep die vervolgens de wijkmaatschappelijk werker er op af stuurt. Casus W3-1 Verslaafde Marokkaanse man die recent een partner uit Marokko naar Nederland gehaald heeft. De man is afkomstig uit een beruchte Eindhovense familie waar criminaliteit en gewelddadigheid spelen. Zijn vrouw is hoogzwanger en moet bevallen. De maatschappelijk werker van de verslavingszorg, waar meneer komt vanwege methadonverstrekking, maakt zich zorgen. Er is niets voor de bevalling geregeld, er is nauwelijks inkomen, en mevrouw is niet verzekerd en vermoedelijk illegaal in Nederland. Bovendien wordt de man verdacht van drankmisbruik en mogelijk andere verslaving. De maatschappelijk werker licht in overleg met zijn instelling het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) in. Als meneer hier achter komt bedreigt hij de maatschappelijk werker van de verslavingszorg. Deze wil dan ook niets meer met de casus te maken hebben. AMK doet onderzoek. Dit onderzoek bevestigt de zorgen. De maatschappelijk werker van het AMK overlegt met de vreemdelingenpolitie dat mevrouw - die ondertussen bevallen is - voorlopig met rust gelaten wordt om van de bevalling bij te komen. Zij seint tevens de maatschappelijk werk van de Lumens Groep in. Deze verwijzen haar naar de wijkmaatschappelijk werker. Die blijkt al bij het gezin te komen via een overbuurvrouw die zich het lot aantrekt van de (aanstaande) moeder en haar babykleertjes heeft gebracht. Deze overbuurvrouw is tevens vrijwilligster. Omdat ze zich zorgen maakte heeft ze de opbouwwerker ingeschakeld. Deze heeft onmiddellijk contact gezocht met de wijkmaatschappelijk werker. Op het moment dat het AMK belt, komen de lijnen bij elkaar. Casus W3-2 Psychisch kwetsbare vrouw van halverwege de veertig met twee uitwonende volwassen kinderen. Ze werkt halve dagen per week via de sociale werkplaats. Buiten haar schuld zijn er fouten gemaakt door de belastingen, de woningcorporatie en het energie bedrijf waardoor ze (opnieuw) in de schulden is geraakt. De vrouw is als vrijwilligster betrokken bij ‘wijk aan zet’. Via dat werk heeft ze contact met een jonge studente uit de buurt die haar helpt met de financiën. Op het moment dat ze samen besluiten een aanvraag voor de voedselbank te doen is extra hulp nodig. De studente heeft niet genoeg tijd om alles te regelen en bovendien is het ondertussen een complexe zaak geworden. De studente –ook vrijwilligster- schakelt de opbouwwerker in die meteen de wijkmaatschappelijk werker er op af stuurt. Deze gaat eerst bij de studente langs, die de brug legt naar de vrouw.
Samen in de buurt
-16-
2.3 Reflectie op de casuïstiek en de ingezette interventies Toeleiding In de onderzochte cases is de hulpverlening in alle gevallen tot stand gekomen via een signaal van derden. Dit betrof een professional (opbouwwerker, kwartiermaker van de GGZ, reïntegratiemedewerker), een buurtgenoot of een vrijwilliger die zich zorgen maakte. Mensen werden niet verwezen naar de hulpverlening, maar de hulpverleners gingen op de mensen af. Ongevraagd en zonder mandaat. Toch werden ze allemaal in het systeem toegelaten. Soms met de nodige argwaan, maar in alle gevallen op één na (W3-1) met resultaat. En zelfs in dat geval, is in eerste instantie een opening ontstaan door het aanbieden van praktische hulp. Op die manier ontstond een beeld van de onhoudbaarheid van de situatie en de noodzaak om met andere middelen in te grijpen. Dat dit uiteindelijk niet gebeurd is, is omdat mevrouw met haar baby vertrokken is met onbekende bestemming. Kwetsbaarheid… In de casuïstiek komen de verschillende aspecten van kwetsbaarheid aan de orde. Veelal is het een combinatie van de risicofactoren van Jehoel-Gijsbers (blz. 10) gecombineerd met een ingrijpende gebeurtenis. Wat we in vrijwel alle gevallen zien, is een laag inkomen / uitkering in combinatie met een psychische en sociale fragiliteit. Op het moment dat er iets vervelends gebeurt: arm breken (W1-2), overleden ouders / ziek worden (W2-2), scheiden (W2-3, W1-3); zelf een fout maken of een officiële instantie die een fout maakt waardoor het inkomen wegvalt, vermindert en/of schulden ontstaan (W11, W3-2, W2-1), dan is het evenwicht verstoord en ontbreekt het aan veerkracht en probleemoplossend vermogen om de situatie aan te pakken en te keren. Cliënten zorgen niet (meer) voor zichzelf, vragen geen hulp of vragen hulp op een manier die niet werkt of in hun nadeel werkt en ze trekken zich terug. Bij sommige cliënten is deze kwetsbaarheid al generatielang een probleem. Ze geloven op voorhand niet dat ze iets kunnen bereiken en proberen het niet eens. Hier zie je de dubbele gekwetstheid van Van Regenmortel terug. Bij anderen cliënten is het een stapeling van problemen die leidt tot overbelasting en apathie. Sommigen cliënten herstellen, naar verwachting (W1-1, W1-3, W2-3), anderen blijven in een kwetsbare positie waarbij de hulpverlening een vinger aan de pols moet houden, omdat sommige omstandigheden niet (meer) te veranderen zijn (W1-2, W2-2 ) of omdat de vermogens of de spankracht ontbreken (W2-1, W3-2). Eén van de gereconstrueerde cases is, in het bestek van de door ons onderzochte cases, atypisch (W3-1). Het cliëntsysteem is uiteindelijk niet geholpen door de inspanningen van de professionals: de man is verslaafd en gewelddadig en staat niet open voor hulp, de vrouw spreekt de taal niet en is afhankelijk van de man. Op het moment dat het gevaar voor vrouw en kind buiten beeld raakt – ze zijn verdwenen – trekt de hulpverlening, behalve de verslavingszorg die methadon verstrekt, zich terug. … en kracht Opmerkelijk is dat in twee van de acht cases structureel kwetsbare cliënten vrijwilligerswerk doen. Zij zijn eerder door de opbouwwerker overgehaald om zich in te zetten voor de buurt. Dit lijkt een typisch winstpunt van het opbouwwerk van de krachtteams te zijn. Meer dan opbouwwerk gewoon is, zijn zij gericht op individuele kwetsbaarheid en kansen. Zij weten krachten te mobiliseren die normaliter verborgen blijven. Daar waar ze problemen zien of voorzien, is de wijkmaatschappelijk werker achter de hand waar zij een beroep op kunnen doen. Ingezette interventies In alle gevallen heeft de wijkmaatschappelijk werker een belangrijke rol gespeeld in het aanpakken van de meest urgente individuele problemen. Dit betrof steeds materiële en praktische problemen. Activiteiten waren het ontrafelen van problemen, ordenen van papieren, contact leggen met officiële
Samen in de buurt
-17-
instanties, bemiddelen naar andere hulp- en dienstverleners, meegaan naar instanties, uitstel van betaling aanvragen, aanvragen van inkomensondersteunende maatregelen, afbetalingsregelingen treffen, regelen van praktische ondersteuning via woningcorporatie of kerk, enzovoort. Door de combinatie van aanpakken, acceptatie en luisteren, werd het vertrouwen van de cliënt gewonnen. Reflecteren, leren en positieve feedback geven is vaak van latere orde; eerst doen wat gedaan moet worden om rust te creëren in de situatie van de cliënt. In een aantal gevallen (W1-1, W1-2, W1.3, W2-3) zie je dat er daarna ruimte ontstaat om participatie aan te pakken: meedoen aan activiteiten in de wijk, zelf vrijwilliger worden of het vrijwilligerswerk weer oppakken, opnieuw starten van een opleiding.
2.4 Resultaat in relatie tot spreekkamer maatschappelijk werk en regulier opbouwwerk Wat alle cases gemeen hebben is dat het meervoudig kwetsbare mensen betreft die uit zichzelf geen hulp gezocht zouden hebben. Mogelijk waren ze op een gegeven moment dusdanig klem komen te zitten dat ze als het ware als vanzelf in de armen van de hulpverlening gedreven zouden zijn. De problematiek zou dan naar verwachting zwaarder en hardnekkiger zijn. Het outreachende aspect is van groot belang geweest om vroeger, lichter en gerichter te interveniëren. Belangrijk is dat de hulpverlening ‘achter de voordeur’ plaatsvond. De wijkmaatschappelijk werker en/of de opbouwwerker kon zo een inschatting maken van de situatie en de haalbaarheid van interventies. Maatschappelijk werk vanuit de spreekkamer zet vaak hoog in op de zelfredzaamheid en het activeren van mensen: zelf papieren bij elkaar zoeken en ordenen, afspraken maken en nakomen, instanties bellen en situaties toelichten. Dit zijn hoge eisen aan kwetsbare mensen. Door in hun leefwereld te komen, ontstaat beter zicht op de mogelijkheden van de cliënt. Cliënten gaven ook aan zich vrijer te voelen in hun eigen omgeving waardoor ze gemakkelijker over hun problemen konden praten. Ook de kans dat regulier opbouwwerk contact gehad zou hebben met deze kwetsbare mensen is kleiner dan in nauwe samenwerking met wijkmaatschappelijk werkers. Opmerkelijk is dat de opbouwwerkers in de krachtteams een grote gerichtheid hebben op individuele problematiek. Meer dan gebruikelijk in het reguliere opbouwwerk richten ze zich op de participatie van de meest kwetsbare groepen. Het feit dat van de acht cases twee cliënten al vrijwilligers werk deden en er na afloop nog één incidenteel meehelpt is, opmerkelijk. We durven wel te stellen dat zonder de inspanningen van outreachende hulpverleners deze mensen buiten beeld gebleven zouden zijn. Spreekkamermaatschappelijk werk is in deze gevallen - zeker in eerste instantie - te hoog gegrepen en regulier opbouwwerk is meer gericht op de participatie van kansrijkere groepen.
Samen in de buurt
-18-
3
Het krachtteam in actie
3.1 Introductie In de drie krachtwijken waar wij onze casusreconstructies hebben uitgevoerd hebben wij gesproken met hulp- en dienstverleners, cliënten en andere betrokkenen. Hieronder gaan we achtereenvolgens in op de werkwijze van het krachtteam, op de werkwijze van de wijkmaatschappelijk werkers van de krachtteams, en op de werkwijze van de opbouwwerkers van de krachtteams. Daarna bespreken we de meerwaarde van het werken in een krachtteam. Deze meerwaarde analyseren we aan de hand van onze eigen observaties, en we nemen mee wat hulp- en dienstverleners van andere organisaties, cliënten en de krachtteams van de Lumens Groep zelf daarover gezegd hebben. Waar nodig gaan we dieper in op de meerwaarde van één van de twee disciplines.
3.2 De werkwijze van het krachtteam in de praktijk In de documentatie van de Lumens Groep (Lumens Groep, 2008 en 2009) wordt de werkwijze (en de meerwaarde van die werkwijze) van het krachtteam vooral gezocht in het vanzelfsprekend interveniëren op meerdere niveaus: individu – gezin (of cliëntsysteem) – straat – buurt vanuit de onderscheiden professionele competenties en methoden van het maatschappelijk werk en het opbouwwerk. Zowel de wijkmaatschappelijk werker als de opbouwwerker kijkt bij de keuze van interventies volgens deze optiek ook altijd een niveau ‘hoger’ of ‘lager’ om op die manier te werken aan structurele oplossingen voor problemen en versterking van het cliëntsysteem en de sociale structuur in de wijk. De verschillende interventies zouden elkaar dan moeten versterken. Zo kan de vrijwillige inzet van een cliënt in de problemen bij een filmavond in een buurthuis een goede impuls zijn om het zelfvertrouwen te versterken, competenties op te bouwen en andere buurtbewoners te leren kennen. Maar tegelijkertijd kan de vitaliteit van de buurt ook worden versterkt als de krachten van ook de schijnbaar zwakke of kwetsbare bewoners worden aangewend om bijvoorbeeld onderlinge steunnetwerken op te bouwen, sociale controle uit te oefenen of de sfeer (in termen van ontmoeting) prettig te maken of te houden (het chagrijn uit de samenleving te halen). De cijfers Voor we verder gaan met een inductieve analyse van de krachtteam-werkwijze is het goed om eerst puur cijfermatig te presenteren waarmee de krachtteams worden geconfronteerd (zie ook de bijlage). In totaal hebben in een kleine twee jaar ruim veertienhonderd klanten aangeklopt bij het krachtteam (of heeft het krachtteam bij hen aangeklopt). Hiervan heeft vervolgens 17% langduriger begeleiding ontvangen, maar 83% kon met korte ondersteuning op weg worden geholpen. Opvallend is dat minstens 50% initieel met vragen rond materiële problematiek kampte (29% financieel, veruit de grootste categorie, 13% met huisvesting en 3% met vraagstukken rond arbeid en maatschappelijke participatie). Daarnaast is geregistreerd waarom de cliënten nog geen hulp hadden gezocht voordat zij met het krachtteam in aanraking kwamen. Een groot deel van de cliënten kan worden geschaard onder de categorie ‘vraagverlegenheid’ (Linders, 2010): geen eigen hulpvraag (maar gesignaleerd door derden), schaamte, niet weten dat er hulp mogelijk is, bang voor de consequenties. In een groot deel van de gevallen gaat het om hulpvragen die in het reguliere hulp- en ondersteuiningscircuit niet, of veel later, zouden zijn geland. Signaleren en stabiliseren centraal Als we kijken naar de praktijk die we hebben aangetroffen dan valt op dat de directe samenwerking in het krachtteam vooral op het niveau van signalering plaatsvindt. De signalen gaan daarbij meestal van
Samen in de buurt
-19-
het opbouwwerk naar het wijkmaatschappelijk werk. Andersom komt aanzienlijk minder vaak voor. Navraag bij de krachtteam medewerkers leert dat zij het interveniëren op meerdere niveaus niet als belangrijkste kenmerk voor hun aanpak herkennen. Die zien zij vooral in het bereiken en versterken van kwetsbare wijkbewoners met complexe problemen die uit zichzelf niet snel naar de hulpverlening zouden stappen. Zij benadrukken dat in contacten met cliënten het stabiliseren van cliënt(systemen) een grote rol speelt. Participatie lijkt nog een stap te ver? Als het cliënt(systeem) gestabiliseerd is, dan ziet het krachtteam meer mogelijkheden voor participatie: ‘Van probleem naar participatie is een lange weg. Daarbij moet je ook een andere bril opzetten om in participatietermen te gaan denken.’ (wijkmw’er) De kwetsbare positie van de wijkbewoners waar wijkmaatschappelijk werk een rol speelt en hun vaak complexe problematiek maken dat participatie lang niet altijd aan de orde is: ‘Een lange adem is belangrijk.’ (wijkmw’er) De krachtteams benadrukken dat hun meerwaarde zich pas op de lange termijn ten volle zal bewijzen: ‘Voor de wisselwerking tussen individu, straat en wijk is al gauw een paar jaar nodig. Je moet vanuit de leefwereld kijken: waar liggen de behoeften? Je moet weten hoe zij redeneren.’ En: ‘Je moet vraaggericht werken, contact maken, samen iets doen om vertrouwen te winnen. (opbouwwerker). Dit alles maakt dat de interventies nog vooral op het niveau van cliënt en soms het cliëntsysteem plaatsvinden, en ook nog eens zeer praktisch van aard zijn. Het opbouwwerk lijkt hieraan dienstig te zijn. Persoonsgericht opbouwwerk? De opbouwwerkers in de krachtteams lijken (als spiegelbeeldig pendant van het wijkmaatschappelijk werk) een persoonsgerichte variant van het opbouwwerk te ontwikkelen, waardoor signalering en (snelle) toeleiding naar de hulpverlening / wijkmaatschappelijk werk mogelijk is. Daarnaast werken verschillende wijkmaatschappelijk werkers mee aan huiskamergesprekken vanuit het opbouwwerk. Dat is voor hen een mogelijkheid om zich te profileren en kenbaar te maken dat zij er zijn en dat zij kunnen helpen bij individuele problemen van de betreffende bewoner zelf, of van andere straat- of buurtbewoners die zij kennen en waar zij zich zorgen over maken. Zo kwam in één van de drie wijken tijdens zo’n gesprek de zorgen over een overbuurman aan de orde. De overbuurman had na enkele ingrijpende gebeurtenissen geen inkomsten meer, water en licht waren afgesloten en hij verloederde geleidelijk aan. De opbouwwerker en de wijkmaatschappelijk werker zijn onder de paraplu van de straatanalyse bij de overbuurman langsgegaan en hebben hun diensten aangeboden. De buurman, aan het einde van zijn Latijn, greep zijn kans en heeft zich laten helpen. Met behulp van de ondersteuning heeft hij zijn kracht hervonden en is hij ondertussen weer volledig zelfredzaam. Werkwijze van de krachtteams en externen De krachtteams geven aan dat het niet altijd even eenvoudig is hun werkwijze te verbinden aan die van andere organisaties of de gemeente (of aan die van Welzijn Eindhoven). Daarvoor is een aantal oorzaken te geven. In de eerste plaats zijn wachtlijsten van andere organisaties een last. Juist door de snelheid van handelen van het krachtteam, en in het bijzonder die van het wijkmaatschappelijk werk, is het verwarrend voor cliënten als er bij partners niet dezelfde voortvarendheid aan de dag kan worden gelegd. Dit speelt bijvoorbeeld bij GGZ-E. Ook wordt de werkwijze bemoeilijkt als andere organisaties niet outreachend werken en/of geen snellere toegang creëren voor cliënten die via de krachtteams komen. Dit geldt bijvoorbeeld bij Novadic-Kentron (verslavingszorg, onderdeel van GGZ-E), GGZ-E of het CWI. In één van de drie wijken werkt de GGZ wel outreachend door inzet van een kwartiermaker (met een achtergrond in de b-verpleegkunde). Het krachtteam is hier, net als de andere professionals die we gesproken hebben, zeer enthousiast over. In de drie krachtwijken is veel versla-
Samen in de buurt
-20-
vingsproblematiek en psychische problematiek waarbij het nuttig is dat de kwartiermaker een goede ingang heeft bij en een verbindende rol kan spelen naar de andere voorzieningen. De kwartiermaker beperkt zich daarbij bovendien niet tot ‘gediagnosticeerde problematiek’1, maar zet zijn deskundigheid breder in waardoor ook zorgmijders die anders buiten beeld blijven, binnen zijn bereik vallen. De potentiële slagvaardigheid en snelheid van de krachtteams zou dus idealiter weerspiegeld moeten worden in de werkwijze van andere, domeinspecifieke organisaties als Eindhoven/Fontys-actief, het CWI, Novadic-Kentron, GGZ-E enzovoort.
3.3 Het wijkmaatschappelijk werk In de fase waarin het krachtteam op dit moment functioneert ligt de nadruk overduidelijk en vanzelfsprekend op de inzet van het wijkmaatschappelijk werk. Het opbouwwerk is dienstbaar, en dan nog met name in signalerende sfeer, voor het maatschappelijk werk, en is gericht op de facilitering van diensten en hulp die de individuele bewoner uit het slop kunnen trekken. In deze paragraaf identificeren we de relevante componenten die de werkwijze van het wijkmaatschappelijk werk in het krachtteam typeren. Het gaat dan om het bijna letterlijk vastpakken van de cliënt, er op af gaan, vanuit een concrete en praktische dienstverlenende houding, waarbij het professionele netwerk rondom de cliënt niet vrijblijvend wordt geactiveerd om de cliënt uit het slop te trekken. In de navolgende schets lopen we deze werkwijze langs. Er op af: het eerste contact De kern en de kracht van wijkmaatschappelijk werkers is dat ze ‘er op af’ gaan. In plaats van af te wachten tot een cliënt naar het maatschappelijk werk toegaat, neemt de wijkmaatschappelijk werker contact op met de buurtbewoner om te informeren of ze iets kan betekenen. Signalen komen via de opbouwwerker van het krachtteam van de Lumens Groep, van andere buurtbewoners, of van andere professionals. Sommige buurtbewoners nemen zelf contact op, op aanraden van andere buurtbewoners of naar aanleiding van een bijeenkomst waar ze in contact zijn gekomen met de wijkmaatschappelijk werker of met de opbouwwerker van het krachtteam van de Lumens Groep. Hoe langer de wijkmaatschappelijk werkers in een wijk opereren en daar positief gewaardeerd worden door wijkbewoners, hoe korter de lijnen en hoe gemakkelijker een contact tot stand komt. Het eerste contact kan ook tot stand komen via signalering in het kernteam. Dit is het wekelijkse of tweewekelijkse overleg dat de krachtwerker van de gemeente organiseert voor alle direct betrokken hulp- en dienstverleners op wijkniveau. Hier worden signalen besproken die door één of meer van de disciplines opgevangen zijn en waarover zij zich zorgen maken. Ook wordt er teruggekoppeld over de voortgang van de hulp- en dienstverlening aan eerder opgepakte signalen. Niet in alle drie de krachtwijken is de samenstelling van het kernteam gelijk. Eén van de wijken is vooral gericht op veiligheid, wonen en werken. In een andere wijk is de focus wat meer op het functioneren van het gezin. In twee van de drie wijken ontbreekt de GGZ en de verslavingszorg. Dit wordt als een groot gemis ervaren omdat psychische problemen en verslaving vaak een rol spelen in de complexe problematiek van de wijkbewoners in de krachtwijken. Het is wel zaak om de samenstelling van het kernteam toe te snjjden op de urgente problematiek zoals die in de buurt zelf wordt beleefd. En niet om deze af te laten hangen van beleidsprioriteiten die elders worden vastgelegd. De opdracht aan het kernteam is om signalen op korte termijn navolging te geven – in ieder geval voor het volgende kernteamoverleg. Dat betekent dat er binnen de ene wijk binnen een week actie onder1
In principe moet er een psychiatrische diagnose gesteld zijn wil de hulp vanuit de GGZ door de AWBZ vergoed kunnen worden. Dit heeft met de DBC-structuur te maken.
Samen in de buurt
-21-
nomen moet zijn en in de andere wijk binnen twee weken. Omdat het regelmatig de wijkmaatschappelijk werker is die actie moet ondernemen, wordt de druk als hoog ervaren. Dit komt ook omdat er vaak andere organisaties bij betrokken moeten worden om de boel weer te laten sporen. Die organisaties werken vaak niet outreachend waardoor er veel tijd heen gaat met het leggen en onderhouden van contacten en het regelen van zaken voor de cliënt, waar ook het meegaan naar instanties bij hoort. Het interfereert bovendien met het werk voor andere wijkbewoners die buiten het kernteam om in de caseload van de wijkmaatschappelijk werker zitten. Een wijkmaatschappelijk werker zegt hierover: ‘Je wilt wel flexibel zijn naar zowel de cliënt als de partners, maar het is niet altijd haalbaar.’ Wat het extra lastig maakt is dat er geen richtlijnen zijn voor de caseload van wijkmaatschappelijk werkers. Zij zullen dus zelf hun grenzen moeten bewaken en hierover duidelijk communiceren. Dienstverlening als houding en als ingang In de acht cases die wij hebben bestudeerd, speelt materiële hulp- en dienstverlening een sleutelrol. In veel gevallen zijn er financiële problemen en/of conflicten met instanties. Cliënten houden het hoofd net wel of net niet boven water en ervaren een grote hopeloosheid. De hand die de wijkmaatschappelijk werker toesteekt wordt - soms wat aarzelend - gegrepen. Opmerkelijk is dat de wijkmaatschappelijk werkers in alle gevallen aan de start weinig eisend zijn, en vooral helpen om de greep op de situatie voor de cliënt weer te herstellen. Voortvarend worden formulieren geordend en telefoontjes gepleegd om te ontdekken wat precies het probleem is. De regie wordt - waar nodig - overgenomen en pas als ‘de boel weer onder controle is’ weer (gedeeltelijk) overgedragen. Wijkmaatschappelijk werk is sterk probleem- en oplossingsgericht. In de bestudeerde casuïstiek werd dit in hoge mate gewaardeerd: ‘Ze hebben een project gemaakt om mij te helpen.’ (W2-1) De wijkmaatschappelijk werkers zijn laagdrempelig en zeer toegankelijk. Ze zijn mobiel bereikbaar en nemen contact op met een bewoner zodra de gelegenheid daartoe is. De continuïteit en de betrouwbaarheid die zij hiermee betrachten worden hoog gewaardeerd: ‘Er gebeurt écht iets.’ (W2-2) Ook op de wat langere termijn wordt wijkmaatschappelijk werk ervaren als een trouwe bondgenoot op de achtergrond: ‘X (wijkmaatschappelijk werker, red.) zit meteen in mijn hoofd als er iets is.’ (W2-1) Samenwerking rondom een casus Waar nodig schakelt de wijkmaatschappelijk werker andere disciplines in. Dit kunnen sociaal raadslieden zijn van de Lumens Groep, maar ook maatschappelijk werkers die vanuit kantoor werken. Dat laatste gebeurt vooral bij minder complexe (psychosociale) problemen en bij mensen van wie verwacht wordt dat zij de discipline op kunnen brengen om naar het kantoor elders in de wijk te gaan. Daarnaast zijn de lijnen kort naar andere organisaties en instellingen, met name die instellingen die openstaan voor het outreachend werken en begrip hebben voor de lastige klanten van de krachtteams. Persoonlijke contacten spelen hierbij een grote rol. Als belangrijke samenwerkingspartners zijn genoemd: het reïntegratiebureau van de gemeente, maar ook thuiszorg, GGZ, klantmanagers van woningcorporaties, enzovoort. Een ander belangrijk pluspunt van het optreden van de wijkmaatschappelijk werkers is dat zij de weg weten, de contacten hebben en de overredingskracht om zaken voor hun cliënten te regelen. Bij ingewikkelde cases waarbij het moeilijk is greep te krijgen op wat er aan de hand is, wie er met welke intentie bij betrokken zijn en wat een passende insteek is, wordt de krachtwerker van de gemeente ingeschakeld. Deze kan op verzoek van betrokken hulp- en dienstverleners een casusoverleg organiseren waarvoor alle betrokken hulp- en dienstverleners uitgenodigd worden. In een enkel geval is de cliënt ook zelf (een deel van de tijd) aanwezig. Voordeel van deze aanpak is dat er op casusni-
Samen in de buurt
-22-
veau en in aanwezigheid van alle betrokkenen in korte tijd veel informatie boven tafel komt en er doelgericht afspraken gemaakt kunnen worden over concreet te ondernemen acties. Samenvattend Samenvattend kunnen we stellen dat uit de gesprekken die wij gevoerd hebben blijkt dat de wijkmaatschappelijk werkers waar nodig het voortouw nemen: zij ontrafelen complexe problematiek, interveniëren zelf op meerdere terreinen, waarbij een sterke nadruk ligt op praktisch en materieel vlak, ze regelen zaken en leggen verbindingen. Ze opereren als een spin in het web, zijn duidelijk en communicatief naar de cliënt, de omgeving, de vrijwilligers en andere professionals.
3.4 Het opbouwwerk Het opbouwwerk heeft een duidelijk dienstverlenende en signalerende positie in de krachtteams. De werkwijze is, anders dan in het wijkmaatschappelijk werk, in eerste instantie minder gericht op de persoonlijke leefomgeving en meer gericht op het opbouwen van contacten en netwerken in de buurt en in de straat. De alertheid op individuele problematiek is daardoor minder prominent aanwezig, maar de intensieve samenwerking in de krachtteams brengt dit perspectief wel binnen het blikveld van de opbouwwerker. De contactmethodieken worden hiertoe nadrukkelijker ingezet, de signalering door andere professionals en bewoners wordt nadrukkelijk aangeboord. Contacten in de wijk De opbouwwerkers van de krachtteams hebben een uitgebreid netwerk in de wijk. Dit is opgebouwd in de periode dat zij daar activiteiten organiseren met en voor bewoners. Ingangen hierbij zijn het maken van een straatanalyse en een straatactieplan via ‘straat aan zet’ of ‘portiekgesprekken’. Ook activiteiten om mensen te betrekken bij het schoonhouden van hun straat of het opknappen van (voor)tuintjes helpen om een netwerk in de wijk te bouwen en om sleutelfiguren, zowel uit organisaties en ondernemers als buurtbewoners, en (potentiële) vrijwilligers te leren kennen. De opbouwwerker is een positieve kracht in de wijk, die activiteiten in gang zet die vooral gericht zijn op positieve waarden: een schone straat, heel straatmeubilair, opgeknapte tuinen, plezierige onderlinge contacten, gezamenlijke activiteiten ter ontspanning. Sociale analyse De opbouwwerker maakt mede met behulp van de gegevens van het maatschappelijk werk een sociale analyse van de wijk. Deze analyse geeft informatie over hoe de buurt ervoor staat. De analyse geeft informatie over tien onderwerpen, gevolgd door een conclusie en advies over de aanpak. Door de aanvullende informatie vanuit het maatschappelijk werk en de gezamenlijke analyse van opbouwwerk en maatschappelijk werk ontstaat een gedifferentieerder beeld en een diepgaandere analyse dan wanneer deze alleen maar gebaseerd zou zijn op de inbreng van de opbouwwerker. De analyse is gericht op de volgende onderwerpen: sociale relaties, zeggenschap en invloed, eenzaamheid, binnensluiten/buitensluiten, zelfredzaamheid, pedagogisch klimaat, inzet capaciteit van burgers, activering bewoners en inzet sociaal kapitaal. Signaleren van individuele problemen Door het brede netwerk en de band met individuele wijkbewoners die daaruit ontstaat, hoort de opbouwwerker ook veel over individuele problemen en krijgt hij signalen door. Deze signalen worden of door de opbouwwerker opgepakt of direct doorgeleid naar de wijkmaatschappelijk werker. Vaak is een signaal van de opbouwwerker aanleiding voor de wijkmaatschappelijk werker om dezelfde dag nog langs te gaan op een adres. Door regulier contact met de wijkmaatschappelijk werker zijn de lijnen kort en wordt ook teruggerapporteerd hoe het contact verlopen is.
Samen in de buurt
-23-
Individuele gerichtheid Kenmerkend voor de opbouwwerkers in de krachtteams is de individuele gerichtheid. De opbouwwerkers hebben een open oog en oor voor individuele problemen, niet alleen participatieproblemen maar ook psychosociale of materiële problemen. Ook zijn zij dienstverlenend naar wijkbewoners en houden zich soms bezig met het oplossen van problemen. Dat blijkt ook uit de verhalen van cliënten die wij spreken. Sommigen maken geen onderscheid tussen de wijkmaatschappelijk werker of de opbouwwerker: ‘Ze helpen allemaal om zaken te regelen.’ (W2-2) De individuele gerichtheid van de opbouwwerkers van de krachtteams blijkt ook uit de gesprekken die we voerden in de wijk. Opvallend is dat verschillende mensen die als kwetsbaar te typeren zijn, goede contacten onderhouden in de wijk en participeren in vrijwilligerswerk. Hierbij is vaak een extra stimulans van de opbouwwerker nodig om de motivatie hoog te houden en om het zelfvertrouwen te stimuleren. Samenwerken rondom een casus In een enkele casus komt de opbouwwerker op een later moment in beeld. De (materiële)problemen van de cliënt zijn daarbij redelijk onder controle en de wijkmaatschappelijk werker grijpt participatie aan als een mogelijkheid om een positieve draai te geven aan iemands leven. Het kan dan gaan om meedoen aan georganiseerde activiteiten, maar ook om vrijwilligerswerk. Doordat de opbouwwerker erbij betrokken is, kan deze een oogje in het zeil houden en de helpende hand toesteken wanneer het tijdelijk niet goed met iemand gaat. Zoals bij een bewoonster die door een val tijdelijk uitgeschakeld was en mede daardoor gedeprimeerd raakte. Ook kan het (begeleid) vrijwilligerswerk ertoe bijdragen dat iemand uitgedaagd wordt om meer te presteren dan waartoe hij/zij zichzelf in staat achtte. Daarmee wordt dan een essentiële bouwsteen aangeleverd voor een empowerende benadering van cliënten, namelijk het opbouwen van zelfrespect en zelfvertrouwen. Samenwerken in de wijk De opbouwwerker kent veel wijkbewoners, vrijwilligers en professionals in de wijk. Structurele samenwerking met professionals betreft vooral de wijkbrigadier en andere professionals gericht op welzijn en participatie: jongerenwerk, ouderenwerk, vrijwilligers, arbeidsbemiddelaars. Ook met woningbouwcorporaties is geregeld contact. Dat contact kan zijn omdat er problemen zijn in een bepaald woningcomplex, maar het kan ook afstemming betreffen. Verschillende woningcorporaties hebben een functionaris in dienst die vergelijkbaar werk doet als de opbouwwerker, zij het dat deze functionaris meer gericht is op leefbaarheid en veiligheid in combinatie met wonen. In een aantal gevallen wordt de opbouwwerker ook voor een project of een vast aantal uren ingehuurd door een woningcorporatie. De verschillen in interventies en doelen zijn dan zelfs nog kleiner. Aan de zorgkant is de samenwerking sterk geconcentreerd op de wijkmaatschappelijk werker. Vooral het doorgeven van signalen aan de wijkmaatschappelijk werker gebeurt regelmatig. Soms komen cliënten via de wijkmaatschappelijk werker bij de opbouwwerker terecht voor ondersteuning bij participatie. De opbouwwerker is geen lid van het kernteam en (meestal) neemt hij ook geen deel aan een casusoverleg. Dat belemmert samenwerking met andere organisaties en disciplines die meer op de individuele hulp- en dienstverlening gericht zijn. In één van de wijken participeert de opbouwwerker wel in een zogenaamde ‘denktank’; een overleg waar managers van organisaties samen met de krachtwerker van de gemeente structurele problemen in de samenwerking en afstemming bespreken (bijv. rondom schuldhulpverlening die niet goed loopt).
Samen in de buurt
-24-
Samenvattend De opbouwwerker van het krachtteam heeft een belangrijke signalerende functie in de wijk bij individuele problematiek. Door de korte lijnen met het opbouwwerk verloopt de toeleiding naar wijkmaatschappelijk werk snel en efficiënt. Mede doordat de opbouwwerker niet participeert in allerlei individugerichte overleggen, is hij bij andere disciplines voor individuele aangelegenheden nog minder vanzelfsprekend in beeld. Daarnaast spelen de opbouwwerkers een belangrijke rol bij de participatie van kwetsbare groepen. Met kleine stapjes slagen ze erin om mensen, met weinig vertrouwen in eigen kunnen en weinig doorzettingsvermogen te laten ervaren dat ze een zinvolle bijdrage kunnen leveren aan activiteiten die iets toevoegen aan het welzijn in de wijk. Daarmee vervullen ze ook een sleutelfunctie op het vlak van preventie en empowerment.. Eén van de cruciale bouwstenen voor het adequaat functioneren in de samenleving en bij het tegengaan van psychische en sociale fragiliteit is het opbouwen van dat zelfrespect en zelfvertrouwen.
3.5 Observaties We besluiten dit hoofdstuk over de werkwijze van de krachtteams, gebaseerd op de casusreconstructies, met enkele observaties. Eerst presenteren we het beeld zoals we dat bij externen hebben opgetekend. We besluiten dit hoofdstuk met enkele persoonlijk observaties voor we overgaan tot de conclusies en aanbevelingen. Het krachtteam door de bril van andere professionals Opmerkelijk is het oordeel van de andere professionals die we spraken over de meerwaarde van het krachtteam. Een aanzienlijk deel van de geïnterviewden wist niet van het bestaan van de krachtteams van de Lumens Groep, of gaf aan niet de meerwaarde van het speciale verbond te zien. Over de breedte is wel buitengewoon veel waardering uitgesproken voor de inzet van de wijkmaatschappelijk werkers: ‘Het zei mij niets ‘het krachtteam’ (voordat dit interview afgesproken werd. red.). Maar ik zie alleen maar voordelen. Het AMK doet geen uitvoerende taken, wij dragen over. Ik kon (in de betreffende casus. red.) alles aan X. (wijkmaatschappelijk werker. red.) kwijt. Ze nam alles over,…’ (maatschappelijk werker AMK, W3-1). De opbouwwerker is nog niet goed zichtbaar, hoewel daar ook positieve geluiden over kwamen die vooral terug te voeren zijn op het versterken van de sociale structuren en het bieden van activiteiten. De nog geringe zichtbaarheid van de meerwaarde van het krachtteam is enerzijds terug te voeren op het feit dat de krachtteams nog niet vanzelfsprekend als twee-eenheid optreden, en zich bovendien nog te weinig als zodanig profileren. Vaak wordt wel gezien dat zij beiden vanuit de Lumens Groep opereren, maar een specifieke aanpak en extra mogelijkheden om problemen op te lossen dan wel de leefbaarheid te vergroten worden nog niet gepakt. We moeten ons hierbij wel realiseren, dat het experiment relatief kort loopt. Anderzijds heeft het te maken met de professionele drukte in de wijk en de onderlinge verhoudingen. Naast wijkmaatschappelijk werkers en opbouwwerkers van de krachtteams zijn we vele functionarissen van aanpalende organisaties tegengekomen die overlappende taken uitvoeren. Soms is dit uitdrukkelijk hun opdracht vanuit hun organisatie, soms ook lijkt het uit de taakopvatting van de betreffende functionaris voort te vloeien. Zonder uitputtend te willen zijn kwamen we overlappende taken tegen bij functionarissen van woningcorporaties, het reïntegratiebedrijf, de GGZ (kwartiermaker), de Lumens Groep zelf, de gemeente (krachtwerkers), een sociale ondernemer en de politie. Een belangrijk onderscheid is dat deze functionarissen vanuit verschillende organisaties vaak binnen één domein of op één leefgebied interveniëren, waarbij de focus en het belang van de eigen organisatie meeweegt in de gekozen interventies. De domeingebonden werker opereert soms als specialist, doordat hij op het specifieke domein meer de diepte in kan gaan (bijv. de arbeidsbemidde-
Samen in de buurt
-25-
laar), of vanuit zijn organisatie bepaalde bevoegdheden heeft (bijv. de klantmanager van de woningcorporatie) die andere oplossingen in beeld brengen. De wijkmaatschappelijk werker daarentegen is niet domeingebonden. Hij intervenieert breed op meerdere leefgebieden in meerdere domeinen en heeft aandacht voor zowel materiële als immateriële problematiek, waarbij cliëntdoelen voorop staan. De werkwijze van het krachtteam op afstand Na het voeren van 15 gesprekken met 26 betrokkenen rondom geselecteerde casuïstiek met 7 professionals van 5 organisaties, 3 krachtwerkers van de gemeente, 7 cliënten en 1 significante ander, 2 vrijwilligers, 3 wijkmaatschappelijk werkers en 3 opbouwwerkers van de krachtteams, hebben we een aardig beeld van de werkwijze van het krachtteam. We zijn hierbij bijzonder enthousiast over de inzet van wijkmaatschappelijk werk en het opbouwwerk afzonderlijk. De meerwaarde van de krachtteaminzet van de Lumens Groep is daarbij vooral zichtbaar in de korte lijnen die resulteren in een actieve signalering en toeleiding vanuit het opbouwwerk naar maatschappelijk werk. Echter de structurele doorvertaling van problematiek in interventies op de vier niveaus: individu – gezin – straat – buurt, moet praktisch en methodisch nog verder uitgewerkt worden en verankerd raken in het professioneel en methodisch handelen van alledag van zowel de opbouwwerker als de (wijk)maatschappelijk werker. Kortom: De krachtteamaanpak verkeert nog in ‘de experimenteerfase’ en dat verklaart ons inziens de relatieve onbekendheid met waar het krachtteam voor staat. Dat geldt niet alleen voor potentiële cliënten en het krachtteam zelf, maar ook en wellicht in nog grotere mate voor collega-professionals. Er is nog een weg te gaan om tot een eigenstandige methodiek te komen, maar dat hier kansen liggen om voor de traditionele hulpverlening veelal ‘onbereikbare mensen te kunnen bereiken’ is voldoende duidelijk geworden.
Samen in de buurt
-26-
4
Kansen voor krachtteams: conclusies en aanbevelingen
4.1 Introductie In dit hoofdstuk gaan we in op de kansen van de krachtteammethode. We trekken hierbij conclusies uit de voorgaande hoofdstukken en schetsen de randvoorwaarden voor succes. We staan eerst afzonderlijk stil bij het wijkmaatschappelijk werk en het opbouwwerk en vervolgens staan we stil bij mogelijke meerwaarde van de bundeling van krachten van beide disciplines in de krachtteamaanpak. In paragraaf 4.5 doen we een aantal concrete aanbevelingen voor een goede inzet en uitbouw van de methode.
4.2 Het wijkmaatschappelijk werk: kansen, randvoorwaarden en conclusies Hoewel de casuïstiek die bestudeerd is deels willekeurig is, is ze volgens de krachtteams wel representatief voor wat zich afspeelt in de wijk. De bestudeerde casuïstiek illustreert een aantal specifieke aspecten van wijkmaatschappelijk werk. Het belangrijkste is dat er een doelgroep mee bereikt wordt die over het algemeen bekend staat als: lastig, moeilijk bereikbaar en redelijk immuun voor hulpverlening. Wijkmaatschappelijk werkers slagen er in verbinding te maken met deze doelgroep en hun vertrouwen te winnen. Op de langere termijn lijkt er een beweging te ontstaan waarbij de materiële en immateriële problematiek van de cliënten onder controle komt / afneemt en er een voorzichtige groei van de zelfredzaamheid en het zelfvertrouwen waarneembaar is. Er ontstaat een beweging van afzondering en wantrouwen naar (maatschappelijke) verbondenheid en vertrouwen. Wijkmaatschappelijk werk lijkt daarmee bijzonder geschikt voor achterstandswijken waar veel problematiek achter de voordeur is en waar mensen uit zichzelf niet zo snel op de hulpverlening af zullen stappen, of pas in een heel laat stadium. Zeker als de reputatie van de wijkmaatschappelijk werker goed is dan kan het bijdragen aan vroeger, lichter en gerichter ingrijpen. Het principe van meer doen met minder is dan leidend (Scholte, 2010). Om het wijkmaatschappelijk werk goed uit de verf te laten komen geldt een aantal randvoorwaarden: Sterke schakels, snelle successen Om het vertrouwen van wijkbewoners te winnen moeten wijkmaatschappelijk werkers in (relatief) korte tijd (materiële) successen kunnen boeken. In veel gevallen is daarvoor afstemming en samenwerking met andere organisaties en disciplines nodig. Dat betekent dat voor succesvol wijkmaatschappelijk werk ook de andere schakels in de keten goed moeten functioneren. Idealiter is dat: minimale wachttijden, zo min mogelijk bureaucratie en waar nodig en mogelijk ook een outreachende houding van andere professionals. Het vertrouwen van mensen in de hulpverlening en in de samenleving moet hersteld worden; mensen moeten ervan overtuigd raken dat de spiraal van hopeloosheid doorbroken kan worden. Korte lijnen, simpele structuren Hiermee samenhangend is het van groot belang dat de wijkmaatschappelijk werker gemakkelijk contacten kan onderhouden met de verschillende betrokkenen uit de keten. Hierbij spelen het kernteamoverleg en het casusoverleg een grote rol. Op dit moment is het kernteamoverleg een extra schil om de wijkaanpak waarbij de krachtwerker van de gemeente een coördinerende en geen inhoudelijke taak heeft. De praktijk bewijst dat dit goed kan werken, maar punt blijft dat het een complexe oplossing is. Een eenvoudiger optie is om dit in handen te leggen van de wijkmaatschappelijk werker of iemand die zeer nauw bij de uitvoering betrokken is.
Samen in de buurt
-27-
Competente professionals Een andere randvoorwaarde betreft de persoon van de wijkmaatschappelijk werker. Gezien eerdere ervaringen in de verschillende Eindhovense wijken lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat niet iedere maatschappelijk werker geschikt is om outreachend te werken in de wijk. Het vraagt om competenties die niet vanzelfsprekend in de opleiding verworven worden. Competenties op het gebied van materiële problematiek; op mensen af durven stappen; vasthoudend zijn; het vertrouwen van mensen weten te winnen; mededogen hebben; en vertrouwen in de krachten van (potentiële) cliënten. De competenties zijn te typeren als ‘opbouwwerkachtig’ (contact leggen, netwerken opbouwen, een beweging op gang brengen) en ze sluiten ook aan bij typische kenmerken van de presentiebenadering (mededogen hebben, geduld en vertrouwen hebben en een lange adem). Ze vallen uiteraard niet samen met opbouwwerk of met de presentiebenadering. Het blijft maatschappelijk werk: gericht op individuele problematiek en versterking van zelfredzaamheid in verbondenheid. Daarbij zijn de intenties doelgericht en systematisch.
4.3 Het opbouwwerk: kansen, randvoorwaarden en conclusies Het opbouwwerk binnen het krachtteam onderscheidt zich van het ‘gewone’ opbouwwerk doordat het nadrukkelijk óók gericht is op individuele problematiek. De opbouwwerkers zijn goed in staat om iemand met problemen waar nodig individueel te ondersteunen en bovendien hebben ze een belangrijke signalerende en toeleidende taak richting (wijk)maatschappelijk werk. Opbouwwerkers hebben door hun werkwijze, de initiatieven die zij nemen en de activiteiten die zij organiseren een groot netwerk in de wijk en zij verstevigen het sociaal weefsel: ze brengen mensen met elkaar in contact en werken zo aan meer onderling begrip en een plezieriger klimaat. Meer dan op andere plaatsen slagen de opbouwwerkers erin kwetsbare mensen te laten participeren als deelnemer aan activiteiten, maar ook als vrijwilliger. Hiermee pakken ze de psychische en sociale fragiliteit van deze burgers bij de wortel aan. Om het opbouwwerk in de krachtteamaanpak echt goed neer te kunnen zetten gelden de volgende randvoorwaarden: Efficiënte toeleiding De opbouwwerker van het krachtteam heeft, zoals al eerder is opgemerkt, een belangrijke signalerende functie in de wijk bij individuele problematiek. Daardoor verloopt de toeleiding naar wijkmaatschappelijk werk snel en efficiënt. Met kleine stapjes slaagt het opbouwwerk erin om mensen met weinig vertrouwen in eigen kunnen en weinig doorzettingsvermogen te laten ervaren, dat ze een zinvolle en positieve bijdrage kunnen leveren aan het woon- en leefklimaat in de wijk. Daarmee vervult het opbouwwerk voor individuele buurtbewoners ook een sleutelfunctie op het vlak van preventie en empowerment. Cruciale bouwstenen voor het adequaat functioneren in de samenleving en bij het tegengaan van psychische en sociale fragiliteit zijn het opbouwen van zelfrespect en een positief zelfbeeld dat hun zelfvertrouwen bevordert. Eenduidige competenties en instrumentarium Opbouwwerkers moeten vanzelfsprekend beschikken over voldoende fysieke accommodaties en financiën om activiteiten te kunnen organiseren. Daarbij moeten zij voldoende kennis, instrumentarium en competenties hebben om daadwerkelijk mensen te bereiken en te betrekken. Opmerkelijk is dat opbouwwerkers verschillende opleidingsachtergronden hebben. Eigenlijk is het noodzakelijk dat er weer een breed geaccrediteerde HBO-opleiding samenlevingsopbouwwerk komt. Culturele en Maatschappelijke Vorming (CMV) komt op dit moment waarschijnlijk het meest in de buurt.
Samen in de buurt
-28-
Doorontwikkelen van de werkwijze en interventies Opbouwwerkers zouden hun werkwijze en interventies, en dan met name de schakelmomenten naar de individuele hulp- en dienstverlening verder kunnen doordenken en toetsen: waar kunnen zij bijdragen aan het verminderen van individuele problematiek, hoe kan hun netwerk ingezet worden ten behoeve van het individu? Welke visie hanteren zij op individuele omstandigheden en hoe kan deze visie vertaald worden in interventies? En: hoe kan deze visie overgedragen en gedeeld worden met zorgen hulpverleners en wat betekent dat voor de gezamenlijke aanpak? Opbouwwerk staat op dit moment nog teveel in het teken van het organiseren van groepsactiviteiten en het participeren in vrijwilligerswerk. Wij zijn van mening, dat er meer mogelijk is door opbouwwerk niet louter te zien als signalerende en toeleidende discipline voor individuele hulp- en dienstverlening. Opbouwwerk kan juist ook collectieve arrangementen toegankelijk maken en inzetten als (deel)oplossing voor individuele problematiek. Het opbouwwerk is bovendien nog te weinig gekoppeld aan de hulpverleningsstructuren in de wijk om op grotere schaal de methodiek door te ontwikkelen en te verbinden met individuele interventies. Voor de zorg- en hulpverlenende disciplines is het onvoldoende duidelijk wat vanuit hun perspectief precies de meerwaarde kan zijn van opbouwwerk.
4.4 Krachtteams: kansen, randvoorwaarden en conclusies De meerwaarde van de samenwerking tussen de wijkmaatschappelijk werker en de opbouwwerker komt op dit moment nog onvoldoende uit de verf. Het is duidelijk dat de opbouwwerker een rol speelt in de signalering en de toeleiding naar de hulp- en dienstverlening, maar van een structureel analyseren en interveniëren op vier niveaus: individu – gezin – straat - buurt, zoals de methodiek beoogt, is (nog) geen sprake. De wijkmaatschappelijk werker moet meer oog en oor hebben voor de mogelijkheden van het netwerk van de cliënt en voor activiteiten die te maken hebben met participatie en vrijwilligerswerk. De vraag is of er toch niet te gemakkelijk vanuit gegaan wordt, dat mensen die flink in de puree zitten geen krachten zouden hebben - zelf of in hun netwerk - die aangeboord kunnen worden. De mogelijkheden van het opbouwwerk moeten daarbij - als eerder betoogd - verder doordacht, ontwikkeld en zichtbaar worden. Het samen optrekken van wijkmaatschappelijk werkers en opbouwwerkers in krachtteams biedt kansen. Het versterken van de onderlinge band tussen buurtbewoners, het grotere beroep op de zelfredzaamheid en de kracht van het sociale weefsel in de wijk waarbij de hulp- en dienstverlening zo sober mogelijk ingezet wordt - voortvloeiend uit de Wmo - passen bij uitstek bij beide werksoorten. Daar waar de één werkt aan de zelfredzaamheid van het individu en het oplossen van individuele problemen, werkt de ander aan de sociale steunstructuren en participatie vanuit wijkverband. En de zelfredzaamheid van het individu kan bijvoorbeeld heel goed versterkt worden door gericht te participeren in buurtactiviteiten of in sociale steunstructuren. Om de krachtteamwerkwijze verder uit te werken en in te bedden gelden de volgende randvoorwaarden: Goede samenwerking op uitvoerend niveau Dit betreft het gehele krachtteam, dus niet alleen de wijkmaatschappelijk werker maar ook de opbouwwerker. Beiden nemen dan ook aan het kernteamoverleg en het casusoverleg deel en beiden denken mee over oplossingen vanuit collectieve arrangementen. De opbouwwerker raakt zo ook meer bekend bij de andere professionals en kan vanzelfsprekender een bijdrage leveren aan de hulp- en dienstverlening vanuit zijn eigen specifieke uitgangspunten en instrumentarium.
Samen in de buurt
-29-
Goede inbedding in de locale infrastructuur Uit alle gesprekken die we gevoerd hebben spreekt de passie van de betrokken professionals, maar ook de enorme professionele drukte in de krachtwijken. Er zijn organisatorisch complexe oplossingen opgetuigd, waarvan het op zich al bijzonder is dat ze werken. Desondanks kwamen we daarbij vooroordelen, concurrentiegevoelens en gebrek aan vertrouwen tegen. De indruk bestaat dat het vormgeven en inbedden van de gekozen werkwijzen te lijden heeft onder gegroeid wantrouwen vanuit het verleden en het elkaar al dan niet gunnen van sleutelposities in de wijk. De verschillende instellingen verzinnen oplossingen vanuit hun eigen perspectieven en belangen en dat belemmert simpele en effectieve aanpakken vanuit het perspectief van de wijkbewoners en (potentiële) cliënten. De uitdaging is om hiervoor goede oplossingen te vinden. In de aanbevelingen staan we stil bij de mogelijkheden om vroegtijdig, licht en gericht te interveniëren en het opbouwen van een ondersteunende structuur vanuit het principe: meer doen met minder. De krachtteams moeten ook scherp oog hebben voor de inbedding van hun werk in de informele sociale infrastructuur. Dat wil zeggen dat zij zich ook moeten verhouden tot de sociale netwerken en de onderlinge sociale verhoudingen in de buurt. Soms kan het daarbij gaan om zeer hechte sociale structuren, waar bewoners elkaar steunen, de hand boven het hoofd houden, omzien naar elkaar. Soms is het echter ook zo dat de sociale controle zeer streng is en geen afwijkend gedrag tolereert, waardoor het bijvoorbeeld moeilijk is om nee te zeggen als er een wietplantage op zolder wordt aangelegd of als het gedrag van een dealende, verslaafde buurman aan de kaak moet worden gesteld. De krachtteams zullen zich in hun relatie met de informele netwerken van bewoners bewust moeten zijn dat er bij kwetsbare bewoners sprake kan zijn van ‘vraagverlegenheid’, het niet kunnen of durven articuleren van een vraag om hulp of bijvoorbeeld de wens om te participeren in de buurt. De pendant aan de kant van de betrokken professionals, zogenaamde ‘handelingsverlegenheid’, zal daarbij overwonnen moeten worden. Een wijze van normatief professioneel handelen, die bij uitstek door de krachtteams kan worden toegepast. Knelpunten zien wij verder vooral in de professionele drukte in de wijken en in de onderlinge verhoudingen waar een mate van concurrentie en taakoverlap - met name ook de onduidelijkheid over wie in welk geval verantwoordelijk is voor wat - efficiënte en effectieve hulp- en dienstverlening in de weg kan staan. Persoonlijke competenties van de verschillende professionals bepalen het succes van de methode. Dat betekent dat de methodiek persoonsgebonden en daarmee in zekere zin ook kwetsbaar is op het moment dat deze persoonsgebonden kwaliteiten (nog) geen gemeengoed zijn. Voorwaarden voor samenwerking Een manier om goede samenwerking op gang te brengen rondom cliënten tussen professionals van verschillende organisaties, is ketensamenwerking. Ketensamenwerking gaat uit van continuïteit en afstemming van de zorg over de instellingsgrenzen heen ten behoeve van specifieke doelgroepen en concreter: specifieke cliënt(system)en. Ketensamenwerking veronderstelt samenwerkingsafspraken op drie niveaus: • organisatieniveau (beleid, convenant, financiering); • procedureel niveau (afspraken over hoe zaken in de praktijk vorm krijgen) en • uitvoerend niveau (afspraken over de inhoud van de zorg: hoe, wie, wat, waar en wanneer). Op uitvoerend niveau is het van groot belang dat er aan de ‘basisvoorwaarden voor samenwerking’ voldaan is (Sok, e.a. 2005). Deze basisvoorwaarden zijn: elkaar (persoonlijk) kennen, elkaar(s deskundigheid) vertrouwen en weten van elkaar wat je te bieden hebt. Hoe meer professionals en professionele organisaties betrokken zijn bij cliëntsystemen, hoe groter de noodzaak om goede afspraken over de inhoud, de vorm en de organisatie te maken.
Samen in de buurt
-30-
Tevens is het zaak om bij een grote professionele drukte af te wegen of het niet simpeler kan: met minder (zware) professionals, door het overnemen van taken die misschien net iets buiten het eigen terrein of buiten de eigen organisatiebelangen liggen. Complexe oplossingen zijn niet zelden de oorzaak van grote problemen op cliëntniveau (Scholte, 2010, Scholte en Sprinkhuizen, 2010). Hoe verhouden deze ingewikkelde en onoverzichtelijke structuren zich tot het werk van de krachtteams van de Lumens Groep? Wat we hebben gezien is dat wijkgericht werken enerzijds vraagt om een mate van handelingsvrijheid die het mogelijk maakt om maatwerk te leveren. Anderzijds vraagt ze om institutionele dekking om de voorgestane oplossingen ook, zelf en in samenwerking met anderen, uit te kunnen voeren. Op uitvoerend niveau zie je dat veel professionals elkaar kennen en elkaar ook wel vertrouwen. Echter het is lang niet altijd duidelijk wat de ander precies te bieden heeft, evenmin dat duidelijk is waar de ander zich toe beperkt en hoe dat zich verhoudt tot het werk van concullega’s. Een arbeidsbemiddelaar die ook een deel van de materiële hulp- en dienstverlening en psychosociale ondersteuning voor zijn rekening neemt kan op cliëntniveau uitstekend werk verrichten, maar op het niveau van de samenwerkende uitvoerders kan het onduidelijkheid scheppen over waar iemands bevoegdheden en grenzen liggen. De mate van vrijheid op wijkniveau om maatwerk te kunnen leveren is hierbij even goed een argument als de noodzaak tot samenwerking en afstemming om het werk efficient en doelmatig te kunnen plannen en uit te voeren. In de praktijk valt op dat de verschillende professionals zo zorgvuldig mogelijk met elkaar omgaan en hun best doen elkaar niet voor de voeten te lopen. Vooral als er een gedeelde visie is op hulpverlening aan kwetsbare groepen en er is vertrouwen in elkaars deskundigheid dan lopen zaken in de uitvoering goed. Je kunt je echter afvragen of dat voldoende is om hulpverlening efficiënt, doeltreffend en kostenbewust te organiseren.
4.5 Aanbevelingen: een nieuwe opstelling in het speelveld tussen cliënt en samenleving Maatschappelijke ondersteuning, krachtwijkenbeleid, de krachtteams, de krachtwerkers, het zijn allemaal termen die verwijzen naar het inrichten van systemen, naar de inzet van professionals..In dit rapport hebben we ook gekeken naar hetgeen nu feitelijk nodig is om fragiele bewoners in kwetsbare buurten te versterken en uit de penarie te helpen. Daartoe is het zaak op een rij te zetten welke professionals vanuit welke organisaties met welke belangen en doelen een rol spelen in de hulp- en dienstverlening aan de kwetsbare wijkbewoners. De taken en rollen van de verschillende professionals kunnen getypeerd worden aan de hand van het antwoord op drie vragen: 1) in hoeverre werken professionals domeingebonden en 2) werken zij generalistisch (op alle leefgebieden, zowel materiële als immateriële hulp- en dienstverlening) of 3) specialistisch (vanuit een bepaalde methodiek, opvatting of specialisatie aan een beperkt doel)? Voor een wijkenaanpak is het belangrijk dat er aan de voorkant generalistisch opgeleide, outreachend werkende, niet domeingebonden professionals werken die in staat zijn individuele problemen te ontrafelen en deze vroegtijdig en licht te verbinden met collectieve arrangementen. Ze moeten daarbij zelf kunnen interveniëren op vele leefgebieden, en zeker ook kaas gegeten hebben van materiële problematiek en schuldhulpverlening, en ze moeten verbindingen kunnen leggen naar domeingebonden generalisten en specialisten die bij ingewikkelder en/of specifiekere problemen kunnen interveniëren. Deze generalisten hebben minimaal een aantal jaren ervaring in een generalistische functie en zijn te typeren als generalist-specialist: gespecialiseerd in het generalistisch werken. De specialisten en domeingebonden generalisten zijn professionals als sociaal raadslieden, arbeidsbemiddelaars, klantmanagers, straatcoaches van de corporaties, vrijwilligers (bijv. van het klapperproject - administratie op orde brengen), enzovoort.
Samen in de buurt
-31-
Ook moet er aan de voorkant opbouwwerk beschikbaar zijn om collectieve interventies uit te voeren en om toe te kunnen leiden naar individuele hulp- en dienstverlening waarnodig. Het idee van een krachtteam - waarbij wijkmaatschappelijk werk en opbouwwerk hand in hand opereren - is daarbij een interessant concept dat verdere doordenking en experimentele toepassing behoeft. Op dit moment functioneert het nog niet als zodanig. Taken die nu door specifieke organisaties uitgevoerd worden, zoals domeingebonden maatschappelijk werk vanuit de woningcorporatie of de sociale onderneming, of door het reïntegratiebureau, zouden gedeeltelijk bij de wijkmaatschappelijk werker kunnen liggen. Daar zou het eerste contact en de toeleiding kunnen liggen. Datzelfde geldt voor taakgebieden die het opbouwwerk toegedicht kunnen worden, zoals het organiseren van activiteiten voor bewonersbetrokkenheid, kwartiermaken door het organiseren van sociale steunnetwerken in een straat of buurt. Zaken die direct te maken hebben met mogelijke dwangconstructies (korten op uitkering, woninguitzetting, strafrecht of halt-afdoeningen) kunnen beter expliciet aangehaakt worden bij de domeingebonden organisaties. Constructies die je nu al ziet bij het opbouwwerk dat ingehuurd wordt door de corporaties om voor hen werk te verrichten, kunnen weliswaar toegepast worden, maar niet als onderdeel van negatief sanctioneringsbeleid. Hoe dat organisatorisch vorm krijgt, is afhankelijk van de lokale situatie. Verder zijn wij van mening dat het organiseren van het kernteamoverleg en casusoverleggen beter op een ‘lager’ niveau - bij het wijkmaatschappelijk werk (en het opbouwwerk) - kan liggen. Dit maakt de lijnen korter en bovendien helpt het om nog sneller te kunnen ingrijpen doordat de wijkmaatschappelijk werker in dat geval meer nog dan nu het geval is ‘spin in het web’ is en zijn partners kent. Dit vergt overigens wel veel van de samenwerking op het niveau van de organisaties, hun beleid en hun procedures. De aanpak die wij voorstellen vraagt met andere woorden, om een herverkaveling, een nieuwe opstelling van de functies op wijkniveau waarbij het uitgangspunt is: eerder, lichter en gerichter ingrijpen en verbinden met collectieve interventies waar mogelijk. Dit vraagt om een uitbreiding van in ieder geval het wijkmaatschappelijk werk, waarbij de aanbeveling is om deze bij een brede welzijnorganisatie aan te haken, waar het belang van de cliënt in den breedte nagestreefd wordt. Als dit de Lumens Groep is, dan zal zij in moeten zetten op een hoge en constante kwaliteit om de inzet van de krachtteams waar te maken en te kunnen borgen.
Samen in de buurt
-32-
Gebruikte literatuur Eindhoven Lumens Groep (2008). Projectplan krachtteams Welzijn in de Buurt. Eindhoven: Lumens Groep Lumens Groep (2008). Wijkgericht werken, Visie vanuit de Lumensgroep. Eindhoven: Lumens Groep Lumens Groep (2009). Evaluatie Krachtteams Welzijn in de Buurt. Eindhoven: Lumens Groep Welzijn Eindhoven (2009). Methodiekomschrijving De Ontmoeting. Eindhoven: Lumens Groep Welzijn Eindhoven (2009). Methodiekomschrijving De Ontmoeting ‘In Kleur’. Eindhoven: Lumens Groep Algemeen Boutellier, H & Boonstra, N. (2009). Van Presentie tot correctie. Een nieuw perspectief op samenlevingsopbouw. Utrecht: Verwey-Jonker instituut Doorn, L. van, Etten, Y. van, Gademan, M. (2008). Outreachend werken: handboek voor werkers in de eerste lijn. Bussum: Coutinho b.v. Engbersen, R. en Sprinkhuizen, A. (2008). Tussen zelfsturing en paternalisme: Inhoud geven aan empowerment in achterstandswijken. Utrecht: MOVISIE Kamphuis, M. (2007). Kijken in de spiegel van het verleden: maatschappelijk werk in historische perspectief. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum Linders, L. (2010), De betekenis van nabijheid. Een onderzoek naar informele zorg in een volksbuurt. Den Haag: Sdu uitgevers Lub, V., en Sprinkhuizen, A. (2010). Wmo Trendrapport 2010: Het spel op het maatschappelijk middenveld. Utrecht: MOVISIE Regenmortel, T. van (2008). Zwanger van empowerment: een uitdagend kader voor sociale inclusie en moderne zorg (oratie). Eindhoven: Fontys Hogescholen Scholte, M. (2010). Oude waarden in nieuwe tijden. Over de kracht van maatschappelijk werk in de e 21 eeuw. Haarlem: INHolland Sok, K., Scholte, M., Veen, C. van der, Voordouw, I. (2005). 5 jaar korte lijnen: versterking eerstelijns GGZ (evaluatierapport). Utrecht: NIZW/Trimbos-instituut Winsemius, A. e.a. (2010). Tussen draaglast en draagkracht: notitie over kwetsbare groepen (interne publicatie). Utrecht: MOVISIE. WRR (2005). Vertrouwen in de buurt. Amsterdam: University Press
Samen in de buurt
-33-
Bijlage: Registratie klanten krachtteams april 2008 t/m februari 2010
Klanten per krachtwijk
Langerdurende begeleiding Korte contacten Totaal per krachtwijk/drie krachtwijken
Bennekel 79
Doornakkers 70
Woensel west 96
totaal 245
223 302
242 312
718 814
1183 1428
2
Signalen : reden zelf geen contact opgenomen Reden Geen eigen hulpvraag maar zorg gesignaleerd door derden Schamen zich om hulp te vragen Weten niet waar ze terecht kunnen met hun vraag Weten niet dat er hulpmogelijkheden zijn Zijn bang voor mogelijke consequenties indien hulp ingeschakeld wordt zoals ongewenste bemoeienis Is niet in staat om zelf hulp te zoeken door lichamelijke of geestelijke beperking Geen eigen hulpvraag, maar overlast voor derden Zijn teleurgesteld in eerdere contacten met hulpinstanties Niet geregistreerd
Percentage 19,83% 13,97% 12,93% 11,21% 8,62%
7,76% 7,76% 4,31% 13,79%
Typering cliëntengroep • • • • •
2
De meeste cliënten bevinden zich in de leeftijdscategorie 24 tot en met 64 jaar. Het aandeel mannen en vrouwen is ongeveer gelijk. Ongeveer 80% heeft een uitkering. Relatief veel alleenstaanden en eenoudergezinnen (varieert per wijk tussen 50-75%) Etnische achtergrond bestaat voor ongeveer 50% uit allochtone herkomst waarvan het aantal mensen afkomstig uit Turkije in alle wijken, maar vooral in Woensel west en Doornakkers het hoogste is.
Dit betreft de groep klanten die zelf geen contact hebben opgenomen.
Samen in de buurt
-34-
Geregistreerde hoofdproblematiek casuïstiek Problematiek hoofdcategorie Financiën Gezondheid Huisvesting Maatschappelijke organisaties Opvoeding Partnerrelatie Buurtrelatie Werk en maatschappelijke participatie Verslaving Eenzaamheid Overige
Samen in de buurt
Procentueel 29% 18% 13% 9% 7% 5% 5% 3% 3% 3% 5%
-35-