Tornado 2440 Annex A Tornado 2441 Annex B ADSL 2/2+ Draadloze LAN-modem/router Gebruikershandleiding
ALGEMENE INFORMATIE De 4-poorts draadloze ethernetrouter beschikt over 4 LAN-poorten en draadloze capaciteiten. De verpakking bevat de volgende items. • • • • •
1 4-poorts draadloze ethernetrouter 1 wisselstroomadapter 1 RJ-11-kabel 1 RJ-45-kabel 1 gebruikershandleiding op cd
Voorpaneel
-1-
Het voorpaneel van de router heeft LED-indicators, die hieronder worden beschreven.
LED AP
XDSL Link
STATUS
BETEKENIS
Stabiel Niet opgelicht Knipperend Stabiel
Draadloos is ingeschakeld. Draadloos is uitgeschakeld. Er is draadloos verkeer. Er is een ADSL-verbinding. Er is geen ADSL-verbinding. De ALARMLED zal rood zijn. De router is verbonden met ADSL. Er is ADSL-verbinding en er is geen ADSL-verkeer. Er is geen ADSL-verbinding. Er is ADSL-verkeer.
Niet opgelicht Knipperend Stabiel
XDSL ACT
Niet opgelicht Snel knipperend Stabiel
LAN1-LAN4
Niet opgelicht
ALARM
Knipperend Stabiel (rood) Niet opgelicht Stabiel
POWER (VOEDING)
Niet opgelicht
De router is verbonden met het LAN. Er is geen verbinding met het LAN. Controleer of de LAN-kabel is aangesloten op de router. LAN-verkeer Er is geen ADSL-verbinding. Er is een ADSL-verbinding. De router is ingeschakeld. De router is niet ingeschakeld. Controleer of de router is aangesloten op de voeding en of de voedingsschakelaar is ingeschakeld.
-2-
Achterpaneel
Poort
Voedingsschakelaar Voeding Reset
LAN1-LAN4
Console
Lijn
Beschrijving Indrukken om de router in en uit te schakelen. Aansluiting voor een 15V gelijkstroom/wisselstroomadapter. Opnieuw opstarten —houd de knop minder dan 4 seconden ingedrukt. Standaardinstellingen —houd de knop 4 seconden of langer ingedrukt. RJ-45 voor het aansluiten van het apparaat op een ethernet-apparaat, zoals een pc of switch. OPMERKING: mag alleen worden gebruikt door onderhoudsvakmensen. Breng de router naar een onderhoudsvakman als er reparaties nodig zijn. Voor de aansluiting van de RJ-11-kabel op de bijgeleverde splitter.
-3-
DE ROUTER INSTALLEREN De ADSL-lijn en de telefoon aansluiten Een RJ-11-kabel moet worden aangesloten op de wandstekker van de telefoon en het lijnuiteinde van de splitter. Sluit een andere RJ-11telefoonkabel aan van het modemuiteinde van de splitter naar de poort met de markering "line" op de router. Een derde RJ-11-telefoonkabel zal nodig zijn om de telefoon aan te sluiten op het telefoonuiteinde van de splitter.
OPMERKING: raadpleeg de aansluitingen op het installatieschema.
De pc aansluiten op de router •
Gebruik de ethernetkabel om uw computer rechtstreeks op de router aan te sluiten. Sluit het ene uiteinde van de ethernetkabel aan op een van de poorten met de markering LAN op het achterpaneel van de router en sluit het andere uiteinde aan op de ethernetpoort van uw computer. Sluit eventuele extra pc's met behulp van RJ-45-kabels aan op de andere poorten met de markering LAN op het achterpaneel van de router.
De voedingsadapter aansluiten Voltooi het proces door de wisselstroomadapter aan te sluiten op de aansluiting POWER op de achterkant van het apparaat en stop de adapter in een stopcontact of een multistekker. Schakel vervolgens uw pc in samen met alle LAN-apparaten, zoals hubs of switches, en alle computers die hierop zijn aangesloten.
-4-
Installatieschema
-5-
Uw computer configureren Voordat u de router gebruikt via de LAN-poort, moet u de volgende noodzakelijke configuraties instellen.
• • •
Het TCP/IP-adres van uw pc: 192.168.1.__( het laatste getal is elk getal tussen 3 en 254) Het standaard IP-adres van de router: 192.168.1.1 Subnetmasker: 255.255.255.0
De onderstaande tabel toont de procedures voor het configureren van uw pc zoals geordend door de verschillende besturingssysteem.
PROCEDURES BESTURINGSSYSTEEM Windows XP
1. 2. 3. 4. 5.
6. Windows 2000
1. 2. 3.
4.
Klik in de taakbalk van Windows op de knop Start en klik vervolgens op Configuratiescherm. Dubbelklik op het pictogram Netwerkverbindingen. Klik in het venster LAN- of snelle Internet-verbinding met de rechtermuisknop op het pictogram dat overeenstemt met uw LAN-verbinding en selecteer Eigenschappen. Controleer of het selectievakje links van het item Internetprotocol (TCP/IP) is ingeschakeld en klik op de knop Eigenschappen. Klik in het dialoogvenster Eigenschappen voor Internetprotocol (TCP/IP) op het keuzerondje naast Het volgende IP-adres gebruiken. Typ een adres tussen 192.168.1.3 en 192.168.1.254 in het veld IP-adres en 255.255.255.0 in het veld Subnetmasker. Klik tweemaal op de knop OK om uw wijzigingen te bevestigen en sluit het Configuratiescherm. Klik in de taakbalk van Windows op de knop Start, wijs Instellingen aan en klik vervolgens op Configuratiescherm. Dubbelklik op het pictogram Netwerk- en inbelverbindingen. Klik in het venster Netwerk- en inbelverbindingen met de rechtermuisknop op het pictogram LAN-verbinding en selecteer vervolgens Eigenschappen. Het dialoogvenster Eigenschappen voor LAN-verbinding geeft een lijst weer van de momenteel geïnstalleerde netwerkonderdelen. Als de lijst Internet Protocol (TCP/IP) bevat, is het protocol al ingeschakeld. Ga in dat geval verder naar stap 10. Als Internet Protocol (TCP/IP) niet verschijnt als een geïnstalleerd onderdeel, klik dan op de knop Installeren.
-6-
5. 6.
7. 8. 9. 10. 11.
12. Windows Me
1. 2. 3.
4. 5. 6. 7.
8. 9.
Selecteer Protocol in het dialoogvenster Type netwerkonderdeel selecteren en klik vervolgens op de knop Toevoegen. Selecteer Internet Protocol (TCP/IP) in de lijst Netwerkprotocollen en klik vervolgens op de knop OK. Volg de instructies voor de installatie wanneer u wordt gevraagd om de bestanden te installeren vanaf de installatie-cd van Windows 2000 of een andere bron. Start uw computer opnieuw op als u dit wordt gevraagd zodat de wijzigingen van kracht worden. Klik na het opnieuw opstarten op het pictogram Netwerken inbelverbindingen in het Configuratiescherm. Klik in het venster Netwerk- en inbelverbindingen met de rechtermuisknop op het pictogram LAN-verbinding en selecteer vervolgens Eigenschappen. Selecteer Internetprotocollen (TCP/IP) in het dialoogvenster Eigenschappen voor LAN-verbinding en klik vervolgens op de knop Eigenschappen. Klik in het dialoogvenster Eigenschappen voor Internetprotocollen (TCP/IP) op het keuzerondje naast Het volgende IP-adres gebruiken. Voer een IP-adres tussen 192.168.1.3 en 192.168.1.254 in het veld IP-adres in en het adres 255.255.255.0 in het veld Subnetadres. Klik tweemaal op de knop OK om uw wijzigingen te bevestigen en sluit het Configuratiescherm. Klik in de taakbalk van Windows op de knop Start, wijs Instellingen aan en klik vervolgens op Configuratiescherm. Dubbelklik op het pictogram Netwerk- en inbelverbindingen. Klik in het venster Netwerk- en inbelverbindingen met de rechtermuisknop op het pictogram LAN-verbinding en selecteer vervolgens Eigenschappen. Het dialoogvenster Eigenschappen voor LAN-verbinding geeft een lijst weer van de momenteel geïnstalleerde netwerkonderdelen. Als de lijst Internet Protocol (TCP/IP) bevat, is het protocol al ingeschakeld. Ga in dat geval verder naar stap 11. Als Internet Protocol (TCP/IP) niet verschijnt als een geïnstalleerd onderdeel, klik dan op de knop Installeren. Selecteer Protocol in het dialoogvenster Type netwerkonderdeel selecteren en klik vervolgens op de knop Toevoegen. Selecteer Microsoft in de keuzelijst Fabrikanten. Selecteer Internet Protocol (TCP/IP) in de lijst Netwerkprotocollen en klik vervolgens op de knop OK. Volg de instructies voor de installatie wanneer u wordt gevraagd om de bestanden te installeren vanaf de installatie-cd van Windows 2000 of een andere bron. Start uw computer opnieuw op als u dit wordt gevraagd zodat de wijzigingen van kracht worden. Klik na het opnieuw opstarten op het pictogram Netwerken inbelverbindingen in het Configuratiescherm.
-7-
10. 11. 12.
13.
Windows 95, 98
1. 2.
3.
4. 5. 6.
7. 8. 9.
10. 11.
12.
Klik in het venster Netwerk- en inbelverbindingen met de rechtermuisknop op het pictogram Netwerk en selecteer vervolgens Eigenschappen. Selecteer TCP/IP in het dialoogvenster Netwerkeigenschappen en klik vervolgens op de knop Eigenschappen. Klik in het dialoogvenster Eigenschappen voor Internet Protocol (TCP/IP) op het keuzerondje naast Het volgende IP-adres gebruiken. Voer een IP-adres tussen 192.168.1.3 en 192.168.1.254 in het veld IP-adres in en het adres 255.255.255.0 in het veld Subnetadres. Klik tweemaal op de knop OK om uw wijzigingen te bevestigen en sluit het Configuratiescherm. Klik in de taakbalk van Windows op de knop Start, wijs Instellingen aan en klik vervolgens op Configuratiescherm. Dubbelklik op het pictogram Netwerk. Het dialoogvenster Netwerk geeft een lijst weer van de momenteel geïnstalleerde netwerkonderdelen. Als de lijst TCP/IP bevat, is het protocol al ingeschakeld. Ga in dat geval verder naar stap 9. Als TCP/IP niet als een geïnstalleerd onderdeel verschijnt, klikt u op de knop Toevoegen. Het dialoogvenster Type netwerkonderdeel selecteren wordt geopend. Selecteer Protocol en klik op de knop Toevoegen. Het dialoogvenster Netwerkprotocol selecteren wordt geopend. Selecteer Microsoft in de keuzelijst Fabrikanten en klik in de keuzelijst Netwerkprotocollen op TCP/IP. Klik op de knop OK om terug te keren naar het dialoogvenster Netwerk en klik vervolgens opnieuw op de knop OK. U zult mogelijk worden gevraagd de installatiecd van Windows 95/98 te gebruiken om bestanden te installeren. Volg deze installatie-instructies. Klik op de knop OK om de pc opnieuw op te starten en voltooi vervolgens de installatie van TCP/IP. Open het venster Configuratiescherm nadat uw computer opnieuw is opgestart en klik op het pictogram Netwerk. Selecteer het netwerkonderdeel TCP/IP en klik vervolgens op de knop Eigenschappen. Als u meerdere TCP/IP-lijsten hebt, selecteer dan de lijst die aan uw netwerkkaart of -adapter is gekoppeld. Klik in het dialoogvenster Eigenschappen voor TCP/IP op het tabblad Adres. Klik op het keuzerondje naast Het volgende IP-adres gebruiken. Voer een IP-adres tussen 192.168.1.3 en 192.168.1.254 in het veld IP-adres in en het adres 255.255.255.0 in het veld Subnetadres. Klik tweemaal op de knop OK om de wijzigingen op te slaan. U zult worden gevraagd uw computer opnieuw op te starten. Klik op de knop Ja om uw pc opnieuw op te starten.
-8-
Windows NT 4.0
1. 2. 3.
4. 5.
6. 7. 8. 9. 10.
11.
Klik in de taakbalk van Windows op de knop Start, wijs Instellingen aan en klik vervolgens op Configuratiescherm. Dubbelklik in het Configuratiescherm op het pictogram Netwerk. Klik in het dialoogvenster Netwerk op het tabblad Protocollen. Het tabblad Protocollen geeft een lijst weer van de momenteel geïnstalleerde netwerkprotocollen. Als de lijst TCP/IP bevat, is het protocol al ingeschakeld. Ga in dat geval verder naar stap 9. Als TCP/IP niet als een geïnstalleerd onderdeel verschijnt, klikt u op de knop Toevoegen. U zult mogelijk worden gevraagd de installatie-cd van Windows NT te gebruiken om bestanden te installeren. Volg deze installatie-instructies. Nadat alle bestanden zijn geïnstalleerd, verschijnt een venster met de melding dat een TCP/IP-service met de naam DHCP kan worden ingesteld om IP-adressen dynamisch toe te wijzen. Klik op de knop Ja om door te gaan en klik vervolgens op OK als u wordt gevraagd uw computer opnieuw op te starten. Open het venster Configuratiescherm nadat uw computer opnieuw is opgestart en dubbelklik vervolgens op het pictogram Netwerk. Klik in het dialoogvenster Netwerk op het tabblad Protocollen. Selecteer TCP/IP op het tabblad Protocollen en klik vervolgens op Eigenschappen. Klik in het dialoogvenster Eigenschappen voor Microsoft TCP/IP op het keuzerondje naast Het volgende IP-adres gebruiken. Voer een IP-adres tussen 192.168.1.3 en 192.168.1.254 in het veld IP-adres in en het adres 255.255.255.0 in het veld Subnetadres. Klik tweemaal op de knop OK om uw wijzigingen te bevestigen en sluit het Configuratiescherm.
-9-
Aanmelden op de router In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u kunt aanmelden op uw router met de onderstaande stappen. 1. Start uw webbrowser. 2. Geef de URL http://192.168.1.1 op in de adresbalk en druk op Enter. Een aanmeldingsscherm zoals hieronder weergegeven, wordt geopend nadat u een verbinding hebt gemaakt met de gebruikersinterface.
3. Voer uw gebruikersnaam en wachtwoord in en klik vervolgens op OK om de gebruikersinterface weer te geven.
OPMERKING: Er zijn twee standaardcombinaties van gebruikersnamen en wachtwoorden. De naam- en wachtwoordcombinatie gebruiker / gebruiker kan de apparaatstatus weergeven maar geen configuraties wijzigen of opslaan. De combinatie admin / admin kan alle functies uitvoeren. Wachtwoorden kunnen op elk ogenblik worden gewijzigd.
- 10 -
Apparaatgegevens Dit hoofdstuk beschrijft de systeemgegevens die toegankelijk zijn via de menu-items onder Device Info (Apparaatgegevens).
Overzicht Open het algemene statusrapport van de router door te klikken op "Summary" (Overzicht) onder "Device Info" (Apparaatgegevens). Hier vindt u informatie over de router, zoals de versie van de software, de bootloader, enz. Ook de huidige status van uw DSL-verbinding wordt weergegeven, zoals in de onderstaande afbeelding.
- 11 -
WAN Open het WAN-statusrapport van de router door te klikken op "WAN" onder "Device Info" (Apparaatgegevens).
STATISTIEKEN LAN-statistieken Open de LAN-statistieken van de router door te klikken op het item "LAN" onder "Statistics" (Statistieken).
- 12 -
WAN-statistieken Open de WAN-statistieken van de router door te klikken op het item "WAN" onder "Statistics" (Statistieken).
ATM-statistieken Open de ATM-statistieken van de router door te klikken op het item "ATM" onder "Statistics" (Statistieken).
- 13 -
ADSL-statistieken U kunt ADSL-statistieken weergeven door te klikken op het item "ADSL" onder "Statistics" (Statistieken). De informatie op dit scherm is nuttig voor het oplossen van problemen en het stellen van diagnoses van verbindingsproblemen.
- 14 -
ADSL BER-test Een Bit Error Rate Test (BER Test) is een test die de verhouding weerspiegelt van foutbits ten opzichte van het totale aantal verzonden gegevens. Als u onderaan op de pagina ADSL Statistics klikt op de knop ADSL BER Test, verschijnt het volgende pop-upscherm waarin u de geteste tijd kunt instellen en de test kunt starten.
Hieronder ziet u een resultatenscherm van de ADSL BER Test met informatie over de test, de foutbits en de verhouding.
- 15 -
Route Open het routingstatusrapport van de router door te klikken op "Route" onder "Device Info" (Apparaatgegevens).
- 16 -
ARP Open het ARP-statusrapport van de router door te klikken op "ARP" onder "Device Info" (Apparaatgegevens).
- 17 -
SNELLE INSTELLING In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de router kunt configureren.
ATM PVC - configuratie Om het automatische verbindingsproces in te schakelen, klikt u op het vak met de naam DSL Auto-connect. Een proces zal automatisch het eerste bruikbare PVC detecteren en automatisch het PPPoE-, PPPoA- en Bridgeprotocol detecteren (met DHCP-server beschikbaar). Klik op de knop Next (Volgende) om door te gaan. Als u DSL Auto-connect niet gebruikt, zult u mogelijk de VPI- en VCInummers moeten wijzigen. Op dit scherm kunt u ook de kwaliteit van de service inschakelen.
Als u DSL Auto-connect niet gebruikt, zult u bovendien het verbindingstype en de encapsulation-mode in een lijst moeten selecteren, zoals hieronder weergegeven.
- 18 -
Het volgende scherm dat verschijnt zal afhankelijk zijn van het verbindingstype dat in het vorige scherm is geselecteerd. Het volgende scherm is het resultaat van de keuze voor IPoA (IP over ATM) als verbindingstype.
- 19 -
GEAVANCEERDE INSTELLING Dit hoofdstuk bevat informatie over de WAN-, LAN- en ADSL-instellingen.
WAN Configureer de WAN-instellingen zoals ze door uw ISP zijn geleverd.
Klik op de knop Add (Toevoegen) als u een nieuwe regel wilt toevoegen voor de WAN-interface. Het scherm ATM PVC Configuration verschijnt. In het scherm ATM PVC Configuration kunt u een ATM PVC-ID (VPI en VCI) configureren en een servicecategorie selecteren.
- 20 -
Controleer de volgende waarden bij uw ISP voordat u ze wijzigt.
o VPI: Virtual Path Identifier (Virtueel pad-ID). Het geldige bereik is 0 tot 255.
o VCI: Virtual Channel Identifier (Virtueel kanaal-ID). Het geldige bereik is 32 tot 65535.
o Service Category (Servicecategorie): Er worden vijf verkeerklassen weergegeven. UBR Without PCR UBR With PCR CBR Non Realtime VBR Realtime VBR Als u QoS inschakelt voor een PVC worden de prestaties voor de geselecteerde toepassingsklassen verbeterd. Aangezien QoS echter ook systeembronnen verbruikt, wordt het aantal PVC's verminderd. Schakel het selectievakje Enable Quality of Service (Kwaliteit van service inschakelen) als u de QoS-service wilt inschakelen.
- 21 -
Connection Type (Verbindingstype) Dit scherm toont de onderstaande types netwerkprotocollen en encapsulation-mode. • • • • •
PPP over ATM (PPPoA) PPP over Ethernet (PPPoE) MAC Encapsulation Routing (MER) IP over ATM (IpoA) Bridging
Selecteer de modus die u van uw ISP moet gebruiken en klik op Next (Volgende).
Nadat u op Next (Volgende) hebt geklikt, verschijnt het onderstaande scherm waarin u desgewenst de bridge-service kunt uitschakelen.
- 22 -
Wanneer de instellingen voltooid zijn, wordt het scherm WAN Setup Summary (WAN-instelling - Overzicht) weergegeven waarin de ingestelde WAN-configuraties worden weergegeven.
Klik op de knop Save (Opslaan) wanneer de instellingen correct zijn. Het onderstaande scherm verschijnt met de WAN-instellingen die u hebt opgegeven. Wanneer u tevreden bent met de instellingen en er geen wijzigingen nodig zijn, klik dan op de knop Finish (Voltooien). Klik op de knop Remove (Verwijderen) om de gewenste instellingen te verwijderen.
- 23 -
Nadat u op de knop Finish (Voltooien) hebt geklikt, verschijnt het onderstaande scherm. Op dit punt zal de router opnieuw opstarten om de aangebrachte wijzigingen op te slaan.
- 24 -
Local Area Network (LAN) Setup (Instellingen LAN-netwerk) U kunt het IP-adres en het Subnetmasker van de DSL configureren zodat de LAN-interface overeenkomt met het IP-subnet van uw LAN. De knop Save (Opslaan) slaat alleen de LAN-configuratiegegevens op, maar past de configuraties niet toe. Selecteer de knop Save / Reboot (Opslaan / Opnieuw opstarten) om de LAN-configuratiegegevens op te slaan, de router opnieuw op te starten en de nieuwe configuraties toe te passen.
- 25 -
NAT Als u NAT (Network Address Translation) inschakelt, kunt u Virtual Server (Virtuele server), Port Triggering (Poortactivering) en DMZ Host configureren.
Virtual servers (Virtuele servers)
Met een virtuele server kunt u binnenkomend verkeer van de WAN-zijde omleiden naar een specifiek IP-adres aan de LAN-zijde. Selecteer de virtuele server in de vervolgkeuzelijst en vul het IP-adres van de server in. Klik vervolgens op de knop Save / Apply (Opslaan / Toepassen).
- 26 -
Het volgende scherm verschijnt nadat u uw selectie hebt opgeslagen. Klik op de knop Add (Toevoegen) om extra virtuele servers toe te voegen. Als u een van de servernamen moet verwijderen, schakelt u het selectievakje in en klikt u op de knop Remove (Verwijderen).
Port Triggering (Poortactivering) Klik op de knop Add (Toevoegen) om Port Triggering (Poortactivering) toe te voegen aan uw internettoepassing.
Het onderstaande scherm verschijnt wanneer u op Add (Toevoegen) klikt. In dit scherm kunt u de toepassing selecteren waarvoor u de poortinstellingen wilt definiëren. Klik op de knop Save / Apply (Opslaan / Toepassen) nadat u een selectie hebt gemaakt.
- 27 -
Het onderstaande scherm verschijnt nadat u uw selecties hebt opgeslagen. U kunt selecties die u hebt gemaakt, toevoegen of verwijderen door respectievelijk op de knoppen Add (Toevoegen) en Remove (Verwijderen) te klikken.
- 28 -
DMZ Host Op dit scherm kunt u het IP-adres van de DMZ Host definiëren. Voer het IPadres in en klik op Save / Apply (Opslaan / Toepassen).
- 29 -
Firewall IP Filtering - Outgoing (IP filteren - uitgaand) De uitgaande filter zal het LAN-verkeer verhinderen om de WAN-zijde binnen te gaan. Klik op de knop Add (Toevoegen) om filters te maken.
Wanneer u op Add (Toevoegen) klikt, wordt het onderstaande scherm weergegeven. Voer de filternaam, de brongegevens (van de LAN-zijde) en de bestemmingsgegevens (van de WAN-zijde) in. Klik vervolgens op Save / Apply (Opslaan / Toepassen).
- 30 -
Het volgende scherm verschijnt wanneer u de IP filter opslaat / toepast. Het scherm toont de IP-filters die werden toegevoegd vanaf het vorige scherm. Klik op de knoppen Add (Toevoegen) of Remove (Verwijderen) om uw instellingen te wijzigen.
IP Filtering - Incoming (IP filteren - binnenkomend) Een binnenkomende filter filtert het WAN-verkeer naar de LAN-zijde. Klik op de knop Add (Toevoegen) om instellingen voor binnenkomende filters toe te voegen.
Voer een filternaam, gegevens over het bronadres (van de WAN-zijde) en gegevens over het bestemmingsadres (naar de LAN-zijde) in. Selecteer het protocol en de WAN-interface en klik vervolgens op Save / Apply (Opslaan / Toepassen) om de instelling toe te voegen. Vanaf dit scherm kunt u de binnenkomende filterinstellingen bekijken en verwijderen.
- 31 -
MAC Filtering (MAC filteren) Met MAC filtering kunt u verkeer per MAC-adres doorsturen of blokkeren. U kunt het beleid wijzigen of instellingen toevoegen aan de MAC filtertabel via het scherm MAC Filtering Setup (Instelling MAC-filter)
Als u op Change Policy (Beleid wijzigen) klikt, verschijnt een dialoogvenster waarin u uw wijzigingen kunt controleren.
- 32 -
Als u een instelling wilt toevoegen aan de MAC-filtertabel, voert u het MACadres van de bron en de bestemming in en selecteert u het protocoltype, de framerichting en de WAN-interface. Klik vervolgens op Save / Apply (Opslaan / Toepassen) om de instelling op te slaan.
Nadat u de instellingen hebt opgeslagen, verschijnt een scherm waarin de instellingen zijn weergegeven. In dit scherm kunt u de MAC-filterregels bekijken en verwijderen.
Port Mapping (Poorttoewijzing) Poorttoewijzing is een functie waarmee u poorten kunt openen die bepaalde internettoepassingen aan de WAN-zijde toelaten door de firewall te gaan in uw LAN binnen te gaan. Om deze functie te gebruiken, moeten toewijzingsgroepen worden gemaakt. Volg hiervoor de onderstaande instructies. 1. Klik op de knop Add (Toevoegen) zoals hieronder weergegeven.
2. Nadat u op de knop Add (Toevoegen) hebt geklikt, verschijnt het onderstaande configuratiescherm waarin u de groepen en de interfaces waaraan ze zijn gekoppeld, kunt invoeren.
- 33 -
- 34 -
Quality of Service (Kwaliteit van service) U kunt de Quality of Service configureren om verschillende prioriteiten toe te passen voor het verkeer op de router.
In dit scherm kunt u de QoS-instellingen weergeven en verwijderen.
- 35 -
Routing (Routering) Default Gateway (Standaard gateway) In het scherm Routing - Default Gateway (Routering - Standaard gateway) kunt u een automatisch toegewezen standaard gateway inschakelen. Het selectievakje voor het inschakelen van de automatisch toegewezen standaard gateway is standaard ingeschakeld. Klik op de knop Save / Apply (Opslaan / Toepassen) om deze functie in of uit te schakelen.
Static Route (Statische route) Gebruik het scherm Routing - Static Route (Routering - statische route) om een statische route toe te voegen aan de routeringstabel.
Voer de informatie in voor de route en klik op Save / Apply (Opslaan / Toepassen) om deze te activeren. U hoeft de router niet opnieuw op te starten.
- 36 -
RIP Als RIP is ingeschakeld, kan de routerwerking worden geconfigureerd als actief of passief.
- 37 -
DNS DNS Server Gebruik het scherm DNS Server om de automatische toewijzing van een DNS aan te vragen of een primaire en secundaire DNS op te geven.
Dynamic DNS (Dynamische DNS)
- 38 -
ADSL Er zijn drie hoofditems in de ADSL-instellingen: Modulation methods (Modulatiemethoden) Er worden zes modulatiemethoden voor een verschillende koppelsnelheid ondersteund door de Tornado 244X ADSL-router: G.Dmt Enabled, G.lite Enabled, T1.413 Enabled, ADSL Enabled, Annex L Enabled, en ADSL2+ Enabled. Stel deze waarde alleen in volgens de instructies van uw ISP. Phone Line Pair (Telefoonlijnpaar) De Tornado 244X ADSL-router ondersteunt telefoonlijnen op pins 2 en 3 of pins 1 en 4 om uw ADSL-lijn te verbinden. Als uw telefoonsysteem pins 2 en 3 gebruikt, sluit dan een normale RJ11-kabel aan op de router en selecteer "Inner pair" (binnenste paar) op het scherm. Als uw telefoonsysteem pins 1 en 4 gebruikt, sluit u de telefoon aan met de bijgeleverde RJ11-kabel en selecteert u "Outer pair" (Buitenste paar) op het scherm. Capability (Capaciteit) Wijzig deze instellingen niet tenzij u hiervoor instructies hebt gekregen van uw ISP.
- 39 -
DSL Advanced Settings (Geavanceerde DSL-instellingen) Via de pagina DSL Advanced Settings (Geavanceerde DSL-instellingen) kunt u de testmodus selecteren. De testmodi zijn de volgende, • • • • •
Normal Reverb Medley No retrain L3
Tone Settings (Tooninstellingen) De frequentieband van ADSL is opgesplitst in 256 afzonderlijke tonen, elk met een tussenruimte van 4,3125 kHz. Aangezien elke toon afzonderlijke gegevens draagt, werkt de techniek alsof 256 afzonderlijke modems parallel zouden werken. Het toonbereik ligt tussen 0 tot 31 voor upstream en tussen 32 en 255 voor downstream. Wijzig deze instellingen niet tenzij u hiervoor instructies hebt gekregen van uw ISP.
- 40 -
- 41 -
Wireless (Draadloos) In dit hoofdstuk leggen wij u uit hoe u de draadloze instellingen op uw router kunt configureren. In het onderstaande scherm kunt u Wireless – Basic (Draadloos - standaard) draadloos inschakelen of uitschakelen. Draadloos is standaard ingeschakeld. U kunt ook het toegangspunt verbergen zodat uw ID op het netwerk voor anderen onzichtbaar is.
Het volgende scherm is Wireless - Security (Draadloos - Beveiliging). In dit scherm kunt u de netwerkverificatiemethode selecteren en de WEP-codering inschakelen of uitschakelen. Afhankelijk van de netwerkverificatie die u hebt geselecteerd, zal het scherm overeenkomend wijzigen zodat extra velden kunnen worden geconfigureerd voor de specifieke verificatiemethode. De netwerkverificatiemethoden zijn de volgende,
•
Open (Open) — iedereen krijgt toegang tot het netwerk. In de standaardinstelling is de WEP-codering uitgeschakeld.
•
Shared (Gedeeld) — De WEP-codering is ingeschakeld en er moet een sterkte van 64 bits of 128 bits worden geselecteerd voor de coderingssleutel. Klik op Set Encryption Keys (Coderingssleutels instellen) om de netwerkcoderingssleutels in te stellen. U kunt maximaal 4 verschillende sleutels instellen en u kunt op elk ogenblik terugkeren naar dit scherm om te selecteren welke sleutel moet worden gebruikt.
•
802.1X — vereist een wederzijdse verificatie tussen een clientstation en de router door een op RADIUS gebaseerde verificatieserver op te nemen. U moet informatie over de RADIUSserver invoeren, zoals het IP-adres, de poort en de sleutel. De WEP-codering wordt ook ingeschakeld en ook de coderingssterkte moet worden geselecteerd.
•
WPA — (Wi-Fi Protected Access) — wordt doorgaans gebruikt voor omgevingen in grotere ondernemingen en maakt gebruik van een RADIUS-server en TKIP-codering (Temporal Key Integrity Protocol) (in plaats van de WEP-codering die is uitgeschakeld).
- 42 -
TKIP gebruikt dynamische sessiesleutels van 128 bits (per gebruiker, per sessie en per pakketsleutel).
•
WPA-PSK (Wi-Fi Protected Access – Pre-Shared Key) — WPA voor thuis en SOHO-omgevingen maken ook gebruik van dezelfde krachtige TKIP-codering, een sleutelconstructie per pakket en sleutelbeheer dat door WPA wordt geleverd in de ondernemingsomgeving. Het grootste verschil is dat het wachtwoord handmatig wordt ingevoerd. Er is ook een intervaltijd vereist voor het opnieuw instellen van groepssleutels.
•
WPA2 (Wi-Fi Protected Access 2) — tweede generatie van WPA die AES (Advanced Encryption Standard) in plaats van TKIP gebruikt als coderingsmethode. Het interval voor het opnieuw verifiëren van het netwerk is de tijd die een andere sleutel nodig heeft om dynamisch te worden gemaakt.
•
WPA2-PSK (Wi-Fi Protected Access 2 – Pre-Shared Key) — geschikt voor thuis- en SOHO-omgevingen. Gebruikt ook AEScodering en vereist dat u een wachtwoord opgeeft en een intervaltijd voor het opnieuw instellen van een sleutel instelt.
•
Mixed WPA2 / WPA — tijdens de overgangstijden voor upgrades in de bedrijfsomgeving, maakt deze gemengde verificatiemodus het mogelijk dat zowel gebruikers die al een upgrade hebben uitgevoerd als gebruikers die dat nog niet hebben gedaan, via de router toegang krijgen tot het netwerk. Er moet informatie over de RADIUS-server worden ingevoerd voor WPA en er moet eveneens een intervaltijd worden opgegeven voor het opnieuw instellen van de groepssleutel. Zowel TKIP als AES worden gebruikt.
•
Mixed WPA2 / WPA-PSK — nuttig tijdens overgangsperioden voor upgrades in de thuis- en SOHO-omgeving. U moet een voorafgedeelde sleutel en een intervaltijd voor het opnieuw instellen van de groepssleutel invoeren. Zowel TKIP als AES worden gebruikt.
- 43 -
In het scherm MAC filter kunt u de MAC-adresfilters beheren. Voeg de MACadressen die u wilt beheren toe en selecteer vervolgens de modus die u wilt gebruiken om ze te beheren. U kunt deze functie uitschakelen of de toegang tot de MAC-adressen die u aan deze lijst toevoegt, toestaan of weigeren.
Het volgende scherm verschijnt wanneer u een MAC-adres wilt toevoegen aan de filter. Klik op de knop Save / Apply (Opslaan / Toepassen) wanneer u klaar bent.
- 44 -
In dit volgende scherm kunt u de gewenste modus voor uw router selecteren: access point (toegangspunt) of wireless bridge (draadloze overbrugging).
- 45 -
In deze sectie kunt u de geavanceerde functies van de draadloze LANinterface te configureren. De instellingen voor de volgende items kunnen worden geconfigureerd. •
AP Isolation (AP-isolatie) — als u enable (inschakelen) selecteert, zullen uw draadloze clients niet in staat zijn onderling te communiceren.
•
Band—de standaardinstelling is 2,4GHz – 802.11g
•
Channel (Kanaal) — 802.11b en 802.11g maken gebruik van kanalen om storingen van andere apparaten te beperken. Als u storingen ondervindt van een andere 2,4Ghz apparaat, zoals een babymonitor, een beveiligingsalarm of een draadloze telefoon, wijzig dan het kanaal op de router.
•
Multicast Rate (multicastsnelheid) — de snelheid waarmee een bericht wordt verzonden naar een opgegeven groep geadresseerden.
•
Basic Rate (Basissnelheid) — de reeks gegevensoverdrachtsnelheden die alle stations zullen kunnen gebruiken om frames van een draadloos medium te ontvangen.
•
Fragmentation Threshold (Fragmentatiedrempel) — wordt gebruikt om pakketten te fragmenteren zodat de prestaties worden verbeterd wanneer er radiofrequentiestoring (RF) optreedt.
•
RTS Threshold (Request to Send Threshold = Drempel aanvraag voor verzending) — bepaalt de pakketgrootte van een verzending via de router om de verkeersstroom te helpen beheren.
•
DTIM Interval (DTIM-interval) — stelt het activeringsinterval in voor clients die in de energiespaarstand zijn.
•
Beacon Interval (Bakeninterval) — een gegevenspakket dat wordt verzonden van een aangesloten apparaat naar alle andere apparaten waar het zijn beschikbaarheid en gereedheid aankondigt. Een bakeninterval is een bepaalde tijd (uitgezonden via het baken) voordat het baken opnieuw zendt. Het bakeninterval kan in milliseconden (ms) worden ingesteld.
•
Xpress Technology (Xpress-technologie) — een technologie die gebruikt maakt van standaarden op basis van framebursting om een hogere doorvoer te bereiken. Wanneer Xpress Technology is ingeschakeld, kan de samengevoegde doorvoer (de som van de individuele doorvoersnelheden van elke client van het netwerk) verbeteren met 25% in netwerken met alleen 802.11g en met 75% in gemengde netwerken die zijn samengesteld uit 802.11g en 802.11b apparatuur.
•
54g Mode (54g-modus) — 54g is een Broadcom Wi-Fi-technologie.
- 46 -
•
54g Protection (54g-beveiliging) — de 802.11g standaarden bieden een beveiligingsmethode zodat 802.11g en 802.11b apparaten samen op een netwerk kunnen bestaan zonder dat ze tegelijk "spreken". Schakel de 54g bescherming niet uit als er een mogelijkheid bestaat dat een 802.11b apparaat uw draadloos netwerk zal moeten gebruiken. In de Auto Mode (Auto modus) zal het draadloze apparaat RTS / CTS (Request to Send / Clear to Send= Aanvragen om te verzenden / Gereed om te verzenden) gebruiken om de 802.11g prestaties in gemengde 802.11g / 802.11b netwerken te verbeteren. Schakel de bescherming uit om de 802.11g doorvoer in de meeste omstandigheden te maximaliseren.
•
WMM (Wi-Fi Multimedia) — functie die uw ervaringen voor audio, video- en spraaktoepassingen via een WiFi-netwerk verbetert.
- 47 -
Problemen oplossen - Diagnosen In het scherm Diagnostics (Diagnose) kunt u diagnosetests uitvoeren om uw DSL-verbinding te controleren. Daarnaast kunt u de verbinding met uw DSLprovider testen.
Beheer Instellingen Backup Settings (Back-upinstellingen)
- 48 -
- 49 -
Restore User Settings (Gebruikersinstellingen herstellen) Om de opgeslagen instellingen te herstellen selecteert u Management (Beheer) Settings (Instellingen) Restore User Settings (Gebruikersinstellingen herstellen). Selecteer het back-upbestand dat u wilt herstellen en klik op Update Settings (Instellingen bijwerken).
De router zal de instellingen herstellen en opnieuw opstarten om de herstelde instellingen te activeren.
- 50 -
Restore Default (Standaardwaarden herstellen) Restore Default (Standaard herstellen) zal alle huidige instellingen wissen en de router herstellen naar de standaard fabrieksinstellingen. Om de router te herstellen naar de standaard fabrieksinstellingen, selecteert u Management (Beheer) Settings (Instellingen) Restore Default (Standaardwaarden herstellen). Klik op OK in het bevestigingsdialoogvenster.
De router zal de standaardinstellingen herstellen en opnieuw opstarten.
- 51 -
System Log (Systeemlogboek) In het dialoogvenster System Log kunt u het systeemlogboek weergeven en de opties voor het logboek configureren. Om het systeemlogboek weer te geven en te raadplegen, klikt u op de knop View System Log (Systeemlogboek weergeven).
Hieronder vindt u een weergave van het System Log (Systeemlogboek).
- 52 -
Het systeemlogboek configureren Als het logboek is ingeschakeld, zal het systeem de geselecteerde gebeurtenissen in het logboek registreren: Noodgeval, Alarm, Kritiek, Fout, Waarschuwing, Mededeling, Informatief en Foutopsporing. Alle gebeurtenissen boven of gelijk aan het geselecteerde logboekniveau zullen in het logboek worden opgeslagen en weergegeven.
- 53 -
Als de geselecteerde modus "Remote" (Extern) of "Both" (Beide) is, worden de gebeurtenissen verzonden naar het opgegeven IP-adres en de UDP-poort van een externe systeemlogboekserver. Als de geselecteerde modus "Local" (Lokaal) of "Both" (Beide) is, worden de gebeurtenissen opgeslagen in het lokale geheugen. Selecteer de gewenste waarden en klik op de knop "Save / Apply" (Opslaan / Toepassen) om de opties voor het systeemlogboek te configureren.
SNMP
Internet tijden
- 54 -
Access Control (Toegangsbeheer) U kunt sommige services van uw router inschakelen of uitschakelen via LAN of WAN. Als er geen WAN-verbinding is gedefinieerd, kan alleen de LAN-zijde worden geconfigureerd.
Services
IP-adressen De internettoegang tot de router kan worden beperkt wanneer de modus Access Control (Toegangsbeheer) is ingeschakeld. De IP-adressen van toegelaten hosts kunnen worden toegevoegd via Access Control (Toegangsbeheer) IP Address (IP-adres). Voeg het IP-adres toe aan de IP-adressenlijst door te klikken op de knop Add (Toevoegen). Selecteer vervolgens "Enabled" (Ingeschakeld) om de modus Access Control (Toegangscontrole) in te schakelen.
- 55 -
Om het IP-adres toe te wijzen van het beheerstation dat toegang heeft tot de lokale beheerservices, geeft u het IP-adres op in het invoervak en klikt u op de knop Save / Apply (Opslaan / Toepassen).
Wachtwoorden Open het scherm Passwords (Wachtwoorden) in de sectie Access Control (Toegangsbeheer) om een wachtwoord te wijzigen. Selecteer een account en voer het huidige wachtwoord en het nieuwe wachtwoord in en klik vervolgens op de knop Save / Apply (Opslaan / Toepassen).
- 56 -
Update Software (Software updaten) Als uw ISP nieuwe software uitgeeft voor deze router, volg dan de onderstaande stappen om een upgrade uit te voeren. 1. Vraag uw ISP een bijgewerkt imagebestand van de software. 2. Voer het pad in naar de locatie van het imagebestand of klik op de knop Browse (Bladeren) om het imagebestand te zoeken. 3. Klik eenmaal op de knop Update Software (Software updaten) om het nieuwe imagebestand te uploaden.
Router opnieuw opstarten Selecteer Management (Beheer) Reboot Router (Router opnieuw opstarten) om de router opnieuw op te starten met behulp van de webinterface. De router zal de huidige configuratie opslaan en zichzelf opnieuw opstarten met de nieuwe configuratie.
- 57 -