5
Richtlijn Intensive Care
10
15
20
25
30
35
INITIATIEF Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie, Nederlandse Vereniging voor Intensive Care en Nederlandse Internisten Vereniging IN SAMENWERKING MET Nederlandse Vereniging voor Heelkunde Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra Nederlandse Orthopaedische Vereniging Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen Nederlandse Vereniging voor Cardiologie Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie Nederlandse Vereniging voor Neurologie Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie Stichting Topklinische opleidingsZiekenhuizen Vereniging van Samenwerkende Algemene Ziekenhuizen Verpleegkundigen & Verzorgenden IC Nederland MET ONDERSTEUNING VAN Kennisinstituut van Medisch Specialisten FINANCIERING De revisie werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS)
40 1
Colofon Richtlijn Intensive Care
5
10
© 2014 Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie Mercatorlaan 1200 3528 BL UTRECHT
[email protected] © 2014 Nederlandse Vereniging voor Intensive Care Mercatorlaan 1200 3528 BL UTRECHT
[email protected]
15
20
© 2014 Nederlandse Internisten Vereniging Mercatorlaan 1200 3528 BL UTRECHT
[email protected]
25
30
35
40
45
Alle rechten voorbehouden. De tekst uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën of enige andere manier, echter uitsluitend na voorafgaande toestemming van de uitgever. Toestemming voor gebruik van tekst(gedeelten) kunt u schriftelijk of per e-mail en uitsluitend bij de uitgever aanvragen. Adres en e-mailadres: zie boven.
50 2
Samenstelling van de werkgroep
5
10
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2010 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (inclusief verpleegkundigen) die betrokken zijn bij de zorg voor de vitaal bedreigde patiënt te maken hebben (zie hiervoor de samenstelling van de werkgroep). De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. Naast vertegenwoordigers van de wetenschappelijke verenigingen hebben ook vertegenwoordigers van de patiëntenvereniging NPCF en de koepelpartijen van ziekenhuisinstellingen (NFU, NVZ, STZ, SAZ) geparticipeerd in de werkgroep. De werkgroep werkte gedurende 2010 tot april 2014 aan de totstandkoming van de richtlijn. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
15
20
25
30
Kerngroep - Ir. T.A. van Barneveld, Kennisinstituut van Medisch Specialisten (technisch voorzitter) - Prof.Dr. B.J.M. van der Meer, Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (inhoudelijk voorzitter) - Dr. P.H.J. van der Voort, Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (inhoudelijk voorzitter) - Dr. A.R.H. van Zanten, Nederlandse Internisten Vereniging (inhoudelijk voorzitter) - Prof. dr. M.J. de Boer, Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (vanaf januari 2012) - Mw. mr. drs. G.G.J. ten Broeke, Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (vanaf februari 2012) - Drs. S.E.M.-J. Gielen-Wijffels, Nederlandse Vereniging voor Intensive Care - Prof. dr. A.R.J. Girbes, Nederlandse Internisten Vereniging (tot januari 2012) - Dhr. S. Hofstede, Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (tot januari 2012) - Prof. dr. E. de Jonge, Nederlandse Internisten Vereniging (vanaf januari 2012) - Mw. C. Ram, Nederlandse Vereniging voor Intensive Care Verpleegkundigen - Mw. Dr. F.J. Schoonderbeek, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde - Dr. J.A.P. van der Sloot, Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (tot december 2011) - Drs. L.J.P. Slegers, Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (vanaf februari 2012) - Dr. L.J.A. Winsser, Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (tot januari 2012)
35
40
45
Commissie - Mw. dr. A.C. Bolte, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie - Drs. E.S. Boon SAZ Vereniging van Samenwerkende Algemene Ziekenhuizen (tot februari 2014) - Drs. J.P.W. Vogelaar, SAZ Vereniging van Samenwerkende Algemene Ziekenhuizen (vanaf februari 2014) - Mw. drs. M. A. de Booys (tot januari 2012), Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie - drs. L.J. Bras, Stichting Topklinische opleidingsZiekenhuizen - Drs. J. Braun, Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie - Mw. drs. D.H.C. Burger, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde - Dr. P.D.S. Dijkstra, Nederlandse Orthopaedische Vereniging - Mw. J.L. Gerkes, Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen - Drs. I.K. Haitsma, Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie 3
5
-
Mw. A. Hamersma (vanaf januari 2012), Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie Dhr. P.H.J. van Keulen, Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie Dr. P.C. Kievit, Nederlandse Vereniging voor Cardiologie Dr. M.A. Kuiper, Nederlandse Vereniging voor Neurologie Dhr. J.J. Peetoom, Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie Mw. I. Rust, Verpleegkundigen & Verzorgenden IC Nederland Drs. P.M.S. Schröder, Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose mw. dr. E.L. Swart, Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers Dr. M. Treskes, Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde
10
15
Ondersteuning - Mw. dr. J. Berdowski, adviseur, Orde van Medisch Specialisten (tot augustus 2011) - Mw. M. Barnhoorn, adviseur, Orde van Medisch Specialisten (tot juli 2012) - Mw. E.E. Volmeijer, MSc, junior adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten (vanaf mei 2012)
4
Inhoudsopgave
5
10
15
20
25
30
35
40
45
Samenstelling van de werkgroep 3 Hoofdstuk 1 7 1.1 Verantwoording................................................................................................................ 7 1.2 Achtergrond .................................................................................................................... 10 Hoofdstuk 2 IC-patiënt 19 2.1 Definitie intensive care patiënt....................................................................................... 19 Hoofdstuk 3 Organisatorische Randvoorwaarden voor optimale Intensive Care zorg 26 3.1 Toepassing formatienormen .......................................................................................... 26 3.2 Multidisciplinaire samenwerking en interdisciplinair overleg ........................................ 27 3.3 IC-geneeskundige behandeling: intensivist hoofdbehandelaar ..................................... 29 3.4 Aansturing en continuïteit medische behandeling door intensivisten ........................... 30 3.5 Intensivist 24/7 in het ziekenhuis ................................................................................... 33 3.6 Zorgbeleidsplan .............................................................................................................. 37 3.7 Telemedicine ................................................................................................................... 38 3.8 Span of control van intensivisten ................................................................................... 44 3.9 Hoe kunnen IC-artsen, IC-fellows, AIOS/ANIOS-IC, en IC-ziekenhuisartsen worden ingezet? ...................................................................................................................................... 46 3.10 Het medisch hoofd van de Intensive Care afdeling ........................................................ 49 3.11 IC-verpleegkundigen ....................................................................................................... 50 3.12 IC-verpleegkundigen in opleiding ................................................................................... 53 3.13 Medische techniek .......................................................................................................... 56 3.14 Radiologisch laborant ..................................................................................................... 57 3.15 Rol van de arts-microbioloog bij intensive care geneeskunde. ...................................... 59 3.16 Laboratoriumspecialist klinische chemie ........................................................................ 61 3.17 Bouwkundige voorzieningen .......................................................................................... 63 Hoofdstuk 4 Relatie tussen volume en uitkomst 65 4.1 Relatie tussen volume en uitkomst voor IC-patiënten.................................................... 65 Hoofdstuk 5 Organisatie van IC in Nederland 71 5.1 Regionalisatie ................................................................................................................. 71 5.2 Uitwerking van regionalisatie in de Nederlandse praktijk ............................................. 74 5.3 SOFA score als instrument van ernst van ziekte en complexe zorg................................ 77 5.4 Overleg over en overplaatsing van IC patiënten ............................................................ 81 5.5 Transport van IC patiënten ............................................................................................. 84 5.6 Repatriëring van IC-patiënten ........................................................................................ 87 Hoofdstuk 6 Organisatie en eisen Kern IC en basis IC 88 6.1 Organisatorische criteria voor een (basis) IC.................................................................. 88 6.2 Organisatorische criteria voor een Kern IC ..................................................................... 89 6.3 Continuïteit van zorg in de kern IC ................................................................................. 92 6.4 Gevolgen van de organisatie in netwerken en regio’s met basis en kern IC’s................ 93 Hoofdstuk 7 Intensive Care buiten de IC muren: pre-IC zorg, peri-IC zorg en post IC zorg 94 7.1 Preoperatieve optimalisatie op de IC ............................................................................. 94 7.2 Spoed Interventie Team.................................................................................................. 97 7.3 Post-IC zorg ................................................................................................................... 100 7.4 De consultatief IC-verpleegkundige (CIV) ..................................................................... 102 7.5 Medium Care ................................................................................................................ 104
5
5
10
15
Hoofdstuk 8 Kwaliteitssysteem 108 8.1 Kwaliteitssysteem ......................................................................................................... 108 8.2 Richtlijnen en lokale protocollen .................................................................................. 110 8.3 Prospectieve Risico Analyse (PRI) ................................................................................. 112 8.4 Meten en registreren middels indicatoren ................................................................... 114 8.5 Electronische dataregistratie (PDMS) .......................................................................... 117 8.6 Analyse en reflectie ...................................................................................................... 121 8.7 Feedback ....................................................................................................................... 123 8.8 Visitatie ......................................................................................................................... 125 8.9 Ketenzorg...................................................................................................................... 126 8.10 Hoofdbehandelaarschap en closed format .................................................................. 127 8.11 Overdrachten ................................................................................................................ 130 8.10 College Intensive Care .................................................................................................. 135 8.11 Individuele expertise ..................................................................................................... 140 8.12 Veiligheid, fouten en complicaties................................................................................ 143 8.13 Calamiteiten binnen en buiten het ziekenhuis / rampen opvang................................. 146
6
Hoofdstuk 1
5
10
15
20
25
30
35
40
45
1.1 Verantwoording Achtergrond en afbakening richtlijn Aanleiding voor het reviseren van de richtlijn In 2006 is in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie, in samenwerking met een groot aantal andere wetenschappelijke verenigingen, en ondersteund door Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO een richtlijn “Organisatie en werkwijze op intensive care afdelingen voor volwassenen in Nederland” uitgebracht. Deze richtlijn vormt sinds die tijd de basis voor de organisatie van IC-afdelingen in Nederland. - er worden drie niveaus van zorg (“levels”) benoemd met de daarbij behorende kwaliteitseisen; - in de richtlijn worden eisen benoemd wat betreft de continuïteit van zorg; - afhankelijk van het niveau van een IC werden eisen gesteld aan formatie voor artsen en verpleegkundigen; - er werden aanbevelingen gedaan voor het opzetten van regionale IC-netwerken. Deze regionale netwerken moeten er onder andere voor zorgen dat de expertise en ervaring van grote IC’s ook beschikbaar zijn voor patiënten op kleinere IC’s; - er werden aanbevelingen gedaan voor het onderhouden van een kwaliteitssysteem op de intensive care. De richtlijn IC uit 2006 heeft sinds het verschijnen in zowel de wetenschappelijke als de lekenpers veel aandacht gekregen. Met name ten aanzien van de criteria over de niveau 1 IC’s ontstond veel discussie. De criteria, onder andere ten aanzien van continuïteit van medische en verpleegkundige zorg (formatie, omvang, bezettingsgraad) en concentratie van zorg, werden door sommige partijen als te strikt en ook als onvoldoende onderbouwd gezien. Veilige IC zorg zou ook met minder strikte criteria en goede meting van uitkomsten geleverd kunnen worden. Na implementatie werd de richtlijn uit 2006 echter breed gedragen en er werd erkend dat er een positieve impuls vanuit gegaan is in de verbetering van de kwaliteit van zorg. De discussie werd versterkt door het eind 2008 verschenen IGZ rapport “IC-afdelingen van niveau 1: op weg naar verantwoorde zorg”, waarin de IGZ onder andere een dringend advies uitbracht de richtlijn uit 2006 op korte termijn te reviseren en zo nodig aan te vullen. Volgens dit rapport moest de regionale samenwerking verbeterd worden met heldere afspraken over overleg door kleinere IC’s met IC’s van een hoger niveau, zorgdragen voor voldoende capaciteit in de regio voor alle patienten die IC-zorg nodig hebben, Regionale afspraken moeten worden vastgelegd in zorgbeleidsplannen. Samenwerking in regio’s moet bevorderd worden, bijvoorbeeld met regionale refereeravonden, regiobijeenkomsten en gemeenschappelijk wetenschappelijk onderzoek. Ook pleitte de IGZ voor duidelijkheid over de benodigde formatie op IC afdelingen en voor een systeem van externe verantwoording met betrekking tot de kwaliteit van zorg, met name door het openbaar maken van de met het APACHE IV systeem gecorrigeerde sterfte (IGZ, 2011). In 2011 verscheen een ander IGZ rapport ‘Grote intensive care-afdelingen werken continu aan kwaliteit’. De conclusie hieruit was dat alle IC’s van niveau 2 of niveau 3 verantwoorde zorg leverden. Teglijkertijd werden nog een aantal tekortkomingen gesignaleerd. Op veel plaatsen ontbraken afspraken en technische voorzieningen voor consultatie en besprekingen op afstand. Een ernstig punt van zorg was dat in ten minste twee regio’s de capaciteit van de IC van niveau 3 7
5
10
15
20
25
30
35
40
45
onvoldoende was om aan de beschikbaarheidsfunctie van de regio te kunnen voldoen. In dit rapport formuleerde de IGZ een aantal expliciete aanbevelingen voor verbeterpunten in een nieuw te ontwikkelen richtlijn voor organisatie van IC-zorg: - er was behoefte aan definities van een IC-patient, van multi-orgaanfalen, van een regionaal coördinerend centrum en het maximum aantal IC-patiënten waarvoor een intensivist, IC-arts en IC- verpleegkundige op verschillende tijdstippen van de dag of week nog verantwoord zorg kan dragen; - er was behoefte aan eisen voor de deskundigheid en competenties van IC- artsen; - IC-artsen dienen de dienstoverdrachten op de IC bij te wonen, ook in ANW-dienst; - IC’s moeten overdrachtmomenten multidisciplinair standaardiseren en hiervoor checklists ontwerpen en testen, analoog aan de ontwikkelingen van het operatieve proces; - besprekingen zoals het MDO en de röntgenbespreking moeten gestandaardiseerd (overwegingen, conclusies en beleid) worden vastgelegd; - ziekenhuizen dienen keuzes te maken met betrekking tot de competenties en eisen horend bij de complexiteit van de verrichtingen die zij aanbieden. Door de huidige ontwikkelingen bij de concentratie van complexe ingrepen is de niveau-indeling als onderscheid niet meer functioneel. Om lijn te brengen in de discussie hebben de direct betrokken beroepsgroepen de voormalige richtlijncommissie gevraagd een advies uit te brengen over de herziening van de richtlijn. De commissie adviseerde om de richtlijn te herzien en daarin aandacht te besteden aan de volgende onderwerpen - aanvulling met de sinds 2006 verschenen wetenschappelijk literatuur; - criteria voor regionale samenwerking; - intramurale samenwerking met “high dependency” afdelingen; - een systeem van externe toetsing en transparantie op basis van proces en uitkomst variabelen, waarbij gedacht kan worden aan een certificeringsysteem. Verder werd door veldpartijen aangedragen aandacht te besteden aan de niveau indeling en de problematiek rond de acute opvang indien er geen IC aanwezig is (de zogenaamd acute zorg afdelingen). Invitational conference bij start richtlijnontwikkeling De richtlijnontwikkeling is van start gegaan met een uitgebreide knelpuntenanalyse, waarin een invitational conference in september 2010 met alle stakeholderpartijen uit het veld (beroepsgroepen, zorgverzekeraars, overheid, IGZ, patiëntenorganisaties, koepelorganisaties van instellingen) centraal heeft gestaan. Aan de hand van de resultaten van de invitational conference heeft de commissie geïdentificeerd waar de knelpunten lagen en welke delen van de richtlijn behouden konden blijven. Een beknopt verslag van de invitational conference is bijgevoegd als bijlage 4. IC-zorg in Nederland; huidige situatie Afgemeten aan de overleving tot ziekenhuisontslag en vergeleken met de situatie in andere landen is de kwaliteit van zorg op Nederlandse intensivecareafdelingen goed. De standardized mortality ratio (SMR) is de werkelijke sterfte gedeeld door de verwachte sterfte op basis van gevalideerde internationale modellen. In feite is het een vergelijking van de voor ernst van ziekte gecorrigeerde sterfte met een internationale benchmark, waarbij een waarde kleiner dan 1 betekent dat de sterfte lager is dan de internationale “norm” en een waarde groter dan 1 wijst op een hogere sterfte. Recent onderzoek rapporteerde de SMR op 59 Nederlandse IC’s in de 8
5
10
periode 2006-2009. Voor alle patiënten, met uitzondering van opnames op IC na hartchirurgie, bedroeg de SMR 0.87 (95% betrouwbaarheidsinterval 0.86-0.88) en voor patienten na hartchirurgie bedroeg de SMR 0.80 (0.65-0.94) (Brinkman, 2011). Dit betekent dat de sterfte van IC-patienten in Nederland respectievelijk 13% en 20% lager was dan verwacht kon worden op grond van internationale criteria. Er bestaat geen recent gepubliceerd onderzoek, waarbij de uitkomsten van IC-zorg in verschillende IC’s wordt vergeleken. Het laatste onderzoek hiernaar richtte zich op de invloed van volume en IC-organisatie op resultaten van behandeling voor sepsis, maar dit onderzoek was uitgevoerd vóór dat de richtlijn van 2006 was ingevoerd (Peelen, 2007). Recent is in opdracht van de Samenwerkende Algemene Ziekenhuizen (SAZ) door de stichting Nationale Intensive Care Evaluatie (NICE) een onderzoek verricht naar verschillen in sterfte tussen IC’s in Nederland. Gecorrigeerd met het APACHE IV systeem werden geen significante verschillen aangetoond in SMR tussen IC’s van niveau 1,2 of 3 [niet gepubliceerde data].
15
20
25
30
35
Uitgangspunten bij het ontwikkelen van een nieuwe richtlijn over organisatie van intensive care Op grond van bovenstaande overwegingen heeft de richtlijncommissie de volgende uitgangspunten geformuleerd die als leidraad dienen bij het tot stand komen van de nieuwe richtlijn: - de richtlijn uit 2006 heeft duidelijke normen gesteld waaraan intensive care moet voldoen. Als gevolg hiervan is er een aantoonbaar hoge kwaliteit van IC-zorg in Nederland; - er bestaat onvoldoende borging dat regionale samenwerking altijd goed verloopt. In de nieuwe richtlijn moeten duidelijke, niet-vrijblijvende, normen worden geformuleerd waaraan regionale samenwerking moet voldoen; - kwaliteit van IC-zorg is over het algemeen in Nederland zeer goed. Tegelijk is daar weinig toezicht op, met name niet vanuit de beroepsgroep zelf. In de nieuwe richtlijn moet er voor gezorgd worden dat er objectief toezicht is op de kwaliteit van zorg op individuele IC’s en ook in regio’s waarbij voldaan moet worden aan de maatschappelijke vraag naar transparantie over de resultaten van zorg; - de nieuwe richtlijn moet zorgen voor kwalitatief hoogstaande en ook doelmatige zorg; - IC-zorg wordt steeds complexer en daardoor potentieel steeds duurder. Faciliteiten hoeven niet altijd overal aanwezig te zijn. Verdeling van zorg moet er toe leiden dat IC-zorg betaalbaar blijft terwijl voor alle patiënten faciliteiten in de regio geborgd zijn; - capaciteitsproblemen moeten regionaal opgelost worden op een manier dat patiënten die dat nodig hebben altijd binnen de regio op een IC opgenomen kunnen worden; - er is behoefte aan criteria voor goede intramurale samenwerking met andere high-care afdelingen; - waar beschikbaar moet nieuwe wetenschappelijke kennis op het gebied van organisatie van intensive care opgenomen worden in de nieuwe richtlijn.
40
9
5
1.2 Achtergrond Inleiding In dit hoofdstuk wordt een beknopte beschrijving gegeven van de huidige situatie rond IC-zorg in Nederland. Tevens zal een beschrijving gegeven worden van de herkomst van IC-patiënten vanuit het zorgsysteem. De hieronder gepresenteerde cijfers zijn afkomstig van de stichting NICE en hebben betrekking op de periode 2010 en 2011. Een IC-patiënt kan zowel binnen als buiten het ziekenhuis vandaan komen. Er is daarbij een geplande en een niet geplande patiëntenstroom. De laatste vereist vroegtijdige herkenning en adequate start van de behandeling, zo nodig voor de daadwerkelijke IC-opname.
10
15
20
IC-zorg in Nederland In Nederland worden per jaar circa 76.000 patiënten opgenomen op een IC-afdeling. Het aantal behandeldagen op de IC’s in Nederland bedraagt naar schatting 275.000. De gemiddelde leeftijd van de patiënten is 64 jaar. Van alle opnamen op IC-afdelingen komt 47% van de OK, 23% van de verpleegafdeling en 17% van de SEH. 5% van de opnamen zijn uit een ander ziekenhuis afkomstig. Het aantal heropnames bedraagt gemiddeld 6%. Medische opnamen blijken 45% te bedragen. De onderstaande tabellen [Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.] en [Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.] geven de verdeling volgens stichting NICE van de ziekenhuizen naar volume en de gemiddelde ernst van ziekte van patiënten die daar behandeld worden. Tabel 1.1 Verdeling ziekenhuizen naar volume Volumegroep Aantal opnames 1 <500 2 500-700 3 700-1100 4 >1100
Aantal ziekenhuizen 25 22 23 19
25 Tabel 1.2 Ernst van ziekte APACHE IV score Volumegroep 1 Gemiddeld 57.6 25% percentiel 35 Mediaan 52 75% percentiel 74 APACHE IV sterftekans Gemiddeld 0.19 25% percentiel 0.02 Mediaan 0.08 75% percentiel 0.26 SAPS score Gemiddeld 34.0 25% percentiel 20 Mediaan 30 75% percentiel 44
30
2 58.8 36 53 75
3 61.1 37 55 79
4 60.2 35 54 79
0.20 0.02 0.08 0.27
0.21 0.03 0.09 0.30
0.22 0.03 0.10 0.33
33.9 20 30 44
35.4 21 32 46
36.1 21 33 48
De gemiddelde SAPS II score van niet-cardiochirurgische patiënten in Nederland is 34. De gemiddelde SMR obv SAPS II is 0,67; obv APACHE II 0,58; en obv APACHE IV 0,76. De gemiddelde behandelduur van niet-cardiochirurgische patienten is 3,6 dagen, mediaan 1,1. Na IC nog gemiddeld 11,6 in het ziekenhuis, mediaan 7,4. Verwacht wordt dat het aantal IC dagen (mede als gevolg van de vergrijzing) zal groeien in de periode 2006-2016.(NIVEL, 2008). 10
5
10
15
Herkomst IC-patiënten Omdat de richtlijn er van uit gaat dat een patient die aan bepaalde criteria voldoet een IC patient is, ook buiten de IC afdeling, is het onderstaande schema opgemaakt om enerzijds de locaties waar IC patiënten zich kunnen bevinden inzichtelijk te maken en anderzijds om de patiënten- en informatiestromen over IC patiënten te structureren.
De geplande patiëntenstroom Het aantal geplande op de IC opgenomen patiënten neemt over de jaren in verhouding af. Momenteel is ongeveer 34% (50% bij de IC’s met meer dan 1100 opnames per jaar, 20% bij IC’s met minder dan 1100 opnames per jaar) van de opnames op de intensive care in Nederland gepland, terwijl dit in 2000 nog ruim 60% was (van der Voort et al., 2009). Deze daling hangt samen met aanzienlijke verbeteringen in de chirurgische en anesthesiologische technieken (Finks et al., 2011) alsmede met een intrinsieke groei van niet-chirurgische patiënten. De verwachting is dat deze trend zich zal voortzetten. Een geplande chirurgische opname op de IC komt voort uit het karakter van de ingreep in combinatie met de comorbiditeit van de patiënt. Het potentieel risico op het falen van essentiële orgaanfuncties op korte termijn bepaalt de opname.
20 Verder kan een patiënt ook (gepland) preoperatief opgenomen worden op de IC voor preoperatieve optimalisatie.
25
Niet-geplande patiënten stroom Niet-geplande opnames, zogenaamde acute opnames, van patiënten op de IC-afdeling vormen de meerderheid van de opnames op een intensive care afdeling in Nederland. Uit de landelijke database NICE blijkt dat meer dan 60% van de opnames ongepland is. Kleinere volume IC’s 11
hebben relatief meer acute opnames ten opzichte van grotere volume IC’s in Nederland. Ongeveer tweederde van de acute opnames treden op buiten kantooruren.
5
Een deel van de ongeplande opnames van IC-patiënten is weliswaar niet planbaar, maar wel stuurbaar. De indicatie voor een acute opname van een IC-patiënt kan zich voordoen in en buiten het ziekenhuis. Patiënten van buiten het ziekenhuis, die middels ambulance binnen komen, kunnen al voor de poort getrieerd worden en afhankelijk daarvan naar bepaalde zorginstellingen wel of niet gebracht worden. Voorbeelden zijn grote traumata, ST-segment elevation myocardial infarction (STEMI), etc.
10
15
Anders/externe patiëntenstroom Deze categorie betreft de instroom van patiënten vanuit een locatie buiten een ziekenhuis (bijvoorbeeld zorginstellingen zonder IC). De externe stroom patiënten is ten tijde van schrijven van deze richtlijn wisselend van omvang per IC-afdeling maar kan in bepaalde IC’s meer dan 5% van de opnames bedragen.
Verantwoording en methodiek Doelgroep en doelstelling van de richtlijn Initiatief Autorisatiedatum Geautoriseerd door: Kennishiaten
NVA, NVIC, NIV
Indicatoren
20 In deze richtlijn wordt het zorgproces rondom de patiënt met bedreigde vitale functies beschreven. Hierbij wordt de patiënt met mono-orgaanfalen op specifiek hiervoor bestaande afdelingen, zoals CCU, Respiratory Care Unit en PACU buiten beschouwing gelaten. 25
De richtlijn volgt het zorgproces (diagnostiek en behandeling) voor de patiënt met bedreigde vitale functies. Het startpunt is de binnenkomst of aanwezigheid in een zorglocatie ten tijde van bedreiging van een of meer vitale functies van de patiënt (zie definitie IC-patiënt). De richtlijn eindigt niet bij ontslag van de IC, aangezien ook het nazorgtraject (onder andere evaluatie van behandeling) zal voor zover het IC gerelateerd is worden meegenomen.
30
35
40
Deze richtlijn is primair van toepassing op IC patiënten vanaf 18 jaar die op een IC voor volwassenen worden behandeld. IC behoeftige patiënten van 16 en 17 jaar kunnen op een pediatrische IC of op een IC voor volwassen behandeld worden. De keuze wordt lokaal gemaakt in overleg tussen kinderarts, intensivist en kinderintensivist van de regionale PICU. Deze richtlijn is niet van toepassing op patiënten onder 16 jaar, deze worden op een pediatrische IC behandeld. Beoogd wordt door standaardisatie van zorgprocessen op en rond de IC, regionale en intramurale samenwerking en het stellen van kwaliteitscriteria de effectiviteit, veiligheid en doelmatigheid van de IC-zorg in Nederland te verhogen en daarmee optimale zorg vanuit het perspectief van de patiënt te organiseren.
12
5
10
15
Richtlijngebruikers Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van beroepsgroepen die zorg verlenen aan ICpatiënten. Een overzicht van de betreffende verenigingen staat vermeld bij de samenstelling van de werkgroep. Daarnaast is deze richtlijn ook van belang voor andere betrokkenen bij (de organisatie van) de zorg voor IC-patiënten zoals de besturen en management van instellingen (NVZ, SAZ, NFU, STZ).
Belangenverklaringen Potentiële belangenverstrengeling is geïnventariseerd conform de procedure beschreven in de “Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling” (KNAW, KNMG, 2012). De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen d.m.v. reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. In het werkproces heeft de werkgroep ervoor zorg gedragen dat werkgroepleden, die potentiële belangenverstrengeling hadden ten aanzien van de interventies waarover een besluit werd genomen, niet aan die besluitvorming hebben deelgenomen.
20 De belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (KiMS ).
25
Inbreng patientenperspectief Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door deelname van de NPFC in de richtlijncommissie. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de NPCF.
30
Betekenis van richtlijnen Richtlijnen bevatten geen wettelijke voorschriften, maar aanbevelingen die zoveel mogelijk op bewijs gebaseerd zijn. Zorgverleners kunnen aan de aanbevelingen voldoen in het streven kwalitatief goede of ‘optimale’ zorg te verlenen. Omdat deze aanbevelingen gebaseerd zijn op ‘algemeen bewijs voor optimale zorg’ en de inzichten van de werkgroep hierover, kunnen zorgverleners op basis van hun professionele autonomie zo nodig in individuele gevallen afwijken van de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, zelfs noodzakelijk. Wanneer van deze richtlijn wordt afgeweken, is het verstandig om dit beargumenteerd en gedocumenteerd, waar relevant in overleg met de patiënt of diens vertegenwoordiger, te doen.
35
40
45
Werkwijze en methode van richtlijnontwikkeling Werkwijze De richtlijnontwikkeling is van start gegaan met een uitgebreide knelpuntenanalyse, waarin een invitational conference met alle stakeholderpartijen uit het veld (beroepsgroepen, zorgverzekeraars, overheid, IGZ, patiëntenorganisaties, koepel organisaties van instellingen) centraal heeft gestaan. Aan de hand van de resultaten van de invitational conference heeft de commissie geïdentificeerd waar de knelpunten lagen en welke delen van de richtlijn behouden konden blijven. Een beknopt verslag van de invitational conference is bijgevoegd als bijlage 4 13
5
10
15
20
De werkgroepleden zochten systematisch literatuur en beoordeelden de kwaliteit en inhoud ervan. Vervolgens schreven de werkgroepleden een paragraaf of hoofdstuk voor de conceptrichtlijn, waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. Tijdens vergaderingen lichtten zij hun teksten toe, dachten mee en discussieerden over andere hoofdstukken. De uiteindelijke teksten vormen samen de hier voorliggende richtlijn. Methode richtlijnontwikkeling Deze (concept)richtlijn is opgesteld aan de hand van het “Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation” (AGREE II) instrument (www.agreecollaboration.org). Dit instrument is een breed (internationaal) geaccepteerd instrument voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen. Strategie voor zoeken naar literatuur Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande richtlijnen (http://www.guideline.gov/ , http://www.nice.org.uk/, SUM search: http://sumsearch.uthscsa.edu/ en http://www.sign.ac.uk/) en naar systematische reviews in de Cochrane Library en via SUMsearch. Vervolgens werd er voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in de elektronische databases Pubmed en Embase. Tevens werd er aanvullend handmatig gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de opgevraagde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar (systematische reviews of meta-analyses van) gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken (RCT’s). In afwezigheid van RCTs werd verder gezocht naar prospectieve gecontroleerde onderzoeken, vergelijkende onderzoeken en prospectieve niet-vergelijkende onderzoeken. De gebruikte zoektermen staan in bijlage 1.
25
30
Beoordeling van de kwaliteit van studies Na selectie door de werkgroepleden bleven de artikelen over die als onderbouwing bij de verschillende conclusies staan vermeld. De geselecteerde artikelen zijn vervolgens door de werkgroepleden beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs. Hierbij is de indeling gebruikt, zoals weergegeven in
14
Tabel 1.3
5
Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies.
De beoordeling van de verschillende artikelen vindt u in de verschillende teksten terug onder het kopje ‘Samenvatting literatuur’. Voor de onderwerpen waarvoor voldoende goede literatuur voorhanden was, zijn er evidencetabellen gemaakt (zie bijlage 1 voor de evidencetabellen). Het wetenschappelijk bewijs is vervolgens kort samengevat in een ‘conclusie’. De belangrijkste literatuur waarop deze conclusie is gebaseerd staat bij de conclusie vermeld, inclusief de mate van bewijs (zie Tabel 1.4 Niveau van bewijskracht van de conclusie op basis van het aan de conclusie ten grondslag liggend bewijs).
10
15
Tabel 1.3 Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies Bewijs Interventie onderzoek Diagnostisch accuratesse onderzoek niveau A1 Systematische review / meta-analyse van tenminste 2 onafhankelijk van A2-niveau Onderzoek ten opzichte van een A2 Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend referentietest (‘gouden standaard’) met klinisch onderzoek van tevoren gedefinieerde afkapwaarden en goede kwaliteit van onafhankelijke beoordeling van resultaten, met voldoende grote serie van voldoende omvang opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad B Vergelijkend onderzoek, Onderzoek ten opzichte van een maar niet met alle referentietest, maar niet met alle kenmerken als genoemd kenmerken die onder A2 zijn genoemd onder A2 (ook patiëntcontrole onderzoek, cohort-onderzoek) C Niet-vergelijkend onderzoek D Mening van deskundigen
Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose elkaar uitgevoerde onderzoeken van Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.
Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiëntcontrole onderzoek
Tabel 1.4 Niveau van bewijskracht van de conclusie op basis van het aan de conclusie ten grondslag liggend bewijs Niveau Conclusie gebaseerd op 1 Onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2 (Het is aangetoond dat…) 2 1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B (Het is aannemelijk dat…) 3 1 onderzoek van niveau B of C (Er zijn aanwijzingen dat…) 4 Mening van deskundigen (De werkgroep is van mening dat…)
5
10
Formuleren van aanbevelingen Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs vaak nog andere aspecten van belang, zoals patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische aspecten. Deze aspecten worden, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘overwegingen’. Bij de overwegingen spelen de ervaring en opvattingen van de werkgroepleden een rol. De ‘aanbevelingen’ geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op zowel het beschikbare wetenschappelijke bewijs als op de belangrijkste overwegingen. De gebruikte methodiek voor richtlijnontwikkeling verhoogt de transparantie van de totstandkoming van de aanbevelingen in deze richtlijn.
15
20
25
Implementatie, indicatorontwikkeling en budget impact analyse In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Gezien de ontwikkelingen in het acute zorg landschap in Nederland zal de commissie er op toezien dat er een implementatieplan zal worden toegevoegd om de geleidelijke invoering te bevorderen langs duidelijke implementatielijnen. Dit dient tevens te voorkomen dat externe partijen tussentijds het eindplaatje gaan toetsen of handhaven terwijl de veranderingen voortvloeiend uit deze richtlijn, bij een implementatieduur die arbitrair op 5 jaar is gesteld, gefaseerd dienen te worden ingevoerd. Daardoor zullen ook tussentijdse visitaties en kwaliteitscontroles door het College met een duidelijk toetsingskader mogelijk zijn.
16
5
10
15
Tevens is een budget impact analyse (BIA) uitgevoerd om de financiële consequenties van de in de richtlijn voorgestelde veranderingen in de organisatie van de IC zorg in kaart te brengen. De BIA gaat hierbij uit van de bestaande situatie en maakt het simuleren van verschillende scenario’s mogelijk. Om de bestaande situatie betrouwbaar in kaart te brengen en een goede simulatie te maken zijn betrouwbare gegevens van de Nederlandse ziekenhuizen nodig. Tijdens het uitvoeren van de BIA is men gestuit op de beschikbaarheid van de data. Om deze te verkrijgen bleek toestemming nodig van de individuele ziekenhuizen. Deze gegevens zijn nu bijna compleet en naar verwachting kan de budget impact analyse spoedig worden afgerond. Bij het schrijven van de richtlijn zijn inhoudelijke, en niet de financiële aspecten, leidend geweest. De BIA heeft tot doel inzichtelijk te maken wat de consequenties van een aantal belangrijke aanbevelingen zullen zijn op de kosten. De resultaten hiervan zullen vooral van belang zijn bij de implementatie van de richtlijn en overleg met organisaties betrokken bij de financiering van de zorg. De richtlijn is verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen. Daarnaast zal er een samenvatting van de richtlijn worden gepubliceerd in een geschikt vaktijdschrift en in tijdschriften van de deelnemende wetenschappelijke verenigingen. Ook is de richtlijn te downloaden vanaf de website van de verenigingen en de Kwaliteitskoepel medisch specialisten (www.kwaliteitskoepel.nl).
20
25
30
Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn is er met begeleiding van de Orde van Medisch Specialisten een set interne indicatoren (zie bijlage 5) ontwikkeld voor organisatie van IC-zorg. Een indicator is een meetbaar kenmerk van de gezondheidszorg met een signaalfunctie voor (een aspect van) de kwaliteit van zorg. Indicatoren maken het de zorgverleners mogelijk om te meten of zij de gewenste zorg leveren en om onderwerpen voor verbeteringen te identificeren.
Commentaar- en autorisatiefase De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.
35
40
45
Geldigheid Uiterlijk in 2019 bepalen het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie, het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care, het bestuur van de Nederlandse Internisten Vereniging en het College voor Intensive Care in onderling overleg of de richtlijn herzien moet worden. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn (of delen daarvan) komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een onderhoudstraject te starten. De Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie, de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care en de Nederlandse Internisten Vereniging zijn als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de
17
verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
5
De richtlijn zal online worden gepubliceerd op de websites van de NVA, NVIC, NIV en de Kwaliteitskoepel van de Orde van Medisch Specialisten (www.kwaliteitskoepel.nl).
Literatuurlijst 10
15
Brinkman, S., Bakhshi-Raiez, F., Abu-Hanna, A., de Jonge, E., Bosman, R.J., Peelen, L., & de Keizer, N.F. (2011). External validation of Acute Physiology and Chronic Health Evaluation IV in Dutch intensive care units and comparison with Acute Physiology and Chronic Health Evaluation II and Simplified Acute Physiology Score II. J Crit Care, 26, 105. Peelen, L., de Keizer, N.F., Peek, N., Scheffer, G.J., van der Voort, P.H., & de Jonge, E. (2007). The influence of volume and intensive care unit organization on hospital mortality in patients admitted with severe sepsis: a retrospective multicentre cohort study. Crit Care, 11, R40. Nivel. (2008). Behoefteraming Intensive Care voor Volwassenen 2006-2016. IGZ. (2011). Grote intensive care-afdelingen werken continu aan kwaliteit. IGZ. (2008) IC-afdelingen van niveau 1:“op weg naar verantwoorde zorg
18
Hoofdstuk 2
5
10
15
20
IC-patiënt
2.1 Definitie intensive care patiënt Inleiding Het centrale uitgangspunt van deze richtlijn is dat een IC-patiënt de juiste zorg op de juiste tijd op de juiste plaats dient te krijgen. Het exact definiëren van een IC-patiënt, blijkt In de literatuur niet eenvoudig. Er worden definities gevonden variërende van een ‘IC patiënt is een patiënt die op een IC ligt’ tot en met verregaande kwalitatieve omschrijvingen. Het geven van een definitie is van belang vanwege het centrale uitgangspunt van deze richtlijn. Specifiek voor de groep ICpatiënten worden in dit document richtlijnen gegeven rondom kwalitatieve, logistieke, personele en medische voorzieningen. Voor de andere patiëntengroepen gelden andere richtlijnen en definities hoewel op dit moment ook andere soorten patiënten worden behandeld. Hieronder zijn medium care patiënten (MC), Brain Care patiënten (BC), Respiratory Care patiënten (RC) en post anaesthesia care unit patiënten (PACU). Deze verschillende groepen patiënten worden op de IC over het algemeen behandeld onder hoofdbehandelaarschap van de intensivist. Dit kan in verband met kwaliteit en efficiënt gebruik van mensen en middelen voordelen hebben (Kastrup et al., 2012). Ook in deze richtlijn is er op een IC ruimte voor meerdere patiëntencategorieën tegelijk. Na het definiëren van de IC patiënt, betekent dit automatisch dat het huidige IC-tarief (gebaseerd op de ‘gemiddelde’ IC-patiënt) niet voldoet. Er dient een herdefiniëring plaats te vinden met betrekking tot vergoeding van kosten gebaseerd op IC en niet-IC patiënten op een IC afdeling. Dit kan betekenen een tarievenstructuur voor MC, RC, CCU, BC, PACU en IC-patiënten. Dit dient geregeld te zijn voordat de richtlijn succesvol geëffectueerd kan worden.
25
30
35
40
45
Stroomdiagram Onder een IC-patiënt verstaat de commissie: ‘Een patiënt met één of meer acuut bedreigde of verstoorde vitale functies, waarbij continue monitoring noodzakelijk is en behandeling van een in potentie reversibele aandoening kan leiden tot herstel van vitale functies‘. Een IC-patiënt voldoet bovendien aan de criteria van ICpatiënt zoals aangegeven in onderstaand stroomdiagram. Patiënten die een donorprocedure of preoperatieve optimalisatie met continue monitoring zullen ondergaan, kunnen ook onder de omschrijving IC-patiënt vallen. Patiënten met mono-orgaan falen waarvoor continue monitoring vereist is (zoals hart of brein) worden in principe op een daartoe gespecialiseerde afdeling (CCU of stroke unit) gemonitord danwel behandeld. Hartfalen gaat echter vaak gepaard met een meer of minder ernstig respiratoir falen. CPAP als behandelvorm voor cardiogeen geassocieerd respiratoir falen (cardiogeen longoedeem) is breed ingevoerd en wetenschappelijk goed onderbouwd. (Grey et al., 2008; Keenan et al,. 2011). Met name de studie van Grey et al. toonde de meerwaarde in mortaliteitswinst van CPAP ten opzichte van zuurstof duidelijk aan. In de literatuur is geen meerwaarde gevonden van BIPAP ten opzichte van CPAP in cardiogeen geassocieerd respiratoir falen (Keenan et al., 2011). BIPAP behandeling op de CCU is daarom niet geïndiceerd. Falen van NIV (dus overgang van niet-invasieve naar invasieve beademing) is sterk geassocieerd met initiële pH (grens +/- 7,30), coöperatie/onrust/bewustzijnsdaling, hemodynamische instabiliteit maar ook verbetering na 1 uur van pH en CO2 waarden. Is er na 1 uur geen verbetering dan heeft dat een hoge voorspellende waarde voor het falen van de NIV. 19
5
De vraag wanneer een CCU-patiënt een IC-patiënt wordt, bijvoorbeeld in geval van respiratoir falen bij een cardiologische ziekte, is in samenspraak met de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie als volgt geregeld (NVvC, 2001). In de recent geaccordeerde richtlijn EHH/CCU wordt geadviseerd om bij een patiënt met cardiaal falen en dreigende (ernstige)uitval van een tweede orgaan een consulterend advies te vragen aan de intensivist. Niet-Invasieve Ventilatie (NIV) in de vorm van CPAP kan worden geïnitieerd op de CCU, mits het CCU team aantoonbaar is geschoold en gecertificeerd voor deze beademingsvorm (bekwaam en bevoegd), met de intensivist in medebehandeling. Een en ander is afhankelijk van de lokaal gemaakte afspraken. Is er een indicatie voor invasief beademen dan zal dit worden geïnitieerd op de IC.
10
15
20
25
30
Voor wat betreft de respiratory care afdeling (RC) geldt dat bij een indicatie voor een andere vorm van NIV dan CPAP (bijvoorbeeld BIPAP) de behandeling zal worden geïnitieerd op basis van lokale afspraken met eisen aan scholing en certificering. Dit houdt in dat het RC team aantoonbaar is geschoold en gecertificeerd voor deze beademingsvorm (bekwaam en bevoegd). Lokaal moet in overweging worden genomen om de intensivist in medebehandeling te vragen. Op basis van de literatuur zijn er globale indicaties te geven wanneer en waar de (niet-)invasieve beademing te starten (Elliot et al., 2002; Ambrosino & Vagheggini, 2008). Deze grenzen zullen wederom in een lokaal protocol vastgelegd moeten zijn. De indicatie tot monitoring en behandeling op een intensive care afdeling wordt inhoudelijk gesteld vanuit de medische expertise. Het stroomdiagram moet gebruikt worden bij een patiënt met een bedreigde vitale functie en dient in geval van IC-patiënt bevestigd te worden door een intensivist. Bij vaststelling van IC-patiënt wordt een daadwerkelijke opname op de IC-afdeling door een intensivist getoetst aan de lokale opnamecriteria die voor die afdeling gelden (bijvoorbeeld een cardiochirurgische IC zal een IC-patiënt met neurologische ziekte kunnen weigeren). NB: het stroomschema geeft een inhoudelijke kwalificatie aangaande een patiënt. Afhankelijk van de lokale gewoonte, organisatie en afspraken, waarbij meerdere soorten patiënten op een intensive care kunnen worden opgenomen, kunnen dus ook PACU, MC of andere patiënten uit het stroomschema op de IC worden opgenomen, onder hoofdbehandelaarschap van de intensivist, net zoals dat nu het geval is op veel IC afdelingen, met medebehandelaarsschap van het betreffende poortspecialisme. Dit helpt om de zorgkwaliteit en efficiëntie op de intensive care afdeling maximaal te houden.
20
Stroomdiagram 2.1 Definitie intensive care patiënt
21
Casuïstiek Om het stroomdiagram te verduidelijken zijn enkele voorbeelden opgenomen in dit document. A: Via de eerste hulp wordt een 82 jarige vrouw binnen gebracht, dreigend respiratoir insufficiënt. Bij anamnese en lichamelijk onderzoek is er een hoge ademhaling-frequentie, tachycardie en koorts. De bloeddruk is 95/65 mmHg, de (perifere) zuurstofsaturatie in 91% met 5 liter O2 nasaal. Op de thoraxfoto wordt een infiltratieve afwijking gezien in de rechter onderkwab. Voorlopige werkdiagnose: (dreigende) respiratoire insufficiëntie bij pneumonie. Stroomdiagram: 1. Solitair cardiaal falen? 2. Potentieel levensbedreigend en één of meer orgaanfalen? 3. Medische indicatie voor continue monitoring en noodzakelijk acuut ingrijpen op circulatie en/of ademhaling/ademweg? 4. Perioperatief geïnduceerd? 5. Verwachte respiratoire verbetering binnen 1 uur met CPAP?
NEE JA JA NEE NEE
Uitkomst: IC-patiënt
5 B: Een electieve operatie van een patiënt (NYHA II, pre-op kreatinine 120) aan een aortobifemorale bypass, wordt perioperatief gecompliceerd door fors bloedverlies (3 l), waarvoor transfusie en er ontstaat milde hypothermie. In een ongecompliceerd verlopen setting zou deze patiënt volgens lokaal protocol na een beperkte verkoever periode van enkele uren naar de afdeling worden overgeplaatst. Stroomdiagram: 1. Solitair cardiaal falen? 2. Potentieel levensbedreigend en één of meer orgaanfalen? 3. Medische indicatie voor continue monitoring en noodzakelijk acuut ingrijpen op circulatie en/of ademhaling/ademweg? 4. Perioperatief geïnduceerd met verwachting dat snelle verbetering optreedt?
NEE JA JA JA
Uitkomst: PACU patiënt Maximaal 24 uur PACU observatie, daarna IC-patiënt Na deze langdurige OK staat de anesthesioloog voor de keuze waar deze patiënt behandeld wordt. Indien er geen PACU voorziening is wordt de patiënt opgenomen op de IC maar is het kwalitatief een PACU-patiënt.
C: Astma cardiale casus Een patiënt bekend met ischaemische cardiomyopathie wordt opgenomen in de vroege ochtend met dyspnoe, orthopneu en een bloeddruk van 85/40 mmHg, de ademfrequentie is 35/min. Het bewustzijn is helder. De thoraxfoto toont longoedeem. Het bloedgas toont een zuurstofsaturatie van 85%. Stroomdiagram: 1. Solitair cardiaal falen? 2. Potentieel levensbedreigend en één of meer orgaanfalen? 3. Medische indicatie voor continue monitoring en noodzakelijk acuut ingrijpen op circulatie en/of ademhaling/ademweg? 4. Perioperatief geïnduceerd? 5. Verwachte respiratoire verbetering binnen 1 uur met CPAP
NEE JA JA NEE JA
Uitkomst: CCU patiënt De intensivist wordt in medebehandeling gevraagd. De CPAP wordt gestart in overeenstemming met lokale protocollen en patiënt wordt volgens de lokale protocollen of op de CCU opgenomen of op de IC. Wanneer er onvoldoende verbetering is in het eerste uur wordt de patiënt alsnog in gezamenlijk overleg overgeplaatst naar de IC-afdeling onder hoofdbehandelaarschap van de intensivist.
22
D. Hypertensie Een patiënt meldt zich op de SEH met een ernstige hypertensie 290/150 mmHg. Hij is bekend met coronairlijden en een kreatinine van 150 umol/l. Het bewustzijn is aanvankelijk helder. De hartfrequentie 80/min en de ademfrequentie 20/min met een SpO2 92%. Op de SEH wordt met labetolol tabletten de bloeddruk naar 150/95 mmHg teruggebracht. Stroomdiagram: 1. Solitair cardiaal falen? 2. Potentieel levensbedreigend en één of meer orgaanfalen? 3. Medische indicatie voor continue monitoring en noodzakelijk acuut ingrijpen op circulatie en/of ademhaling/ademweg?
NEE JA NEE
Uitkomst: MC patiënt De patiënt wordt opgenomen op de medium care voor bloeddrukverlagende behandeling. De bloeddruk loopt toch weer op en er ontstaat anurie en toename van dyspnoe. Ook na start furosemide neemt de diurese niet toe. Er is de volgende dag noodzaak tot nierfunctievervangende therapie mede gezien toegenomen overvulling op de thoraxfoto. De patiënt moet opnieuw het stroomdiagram doorlopen: Stroomdiagram: 1. Solitair cardiaal falen? 2. Potentieel levensbedreigend en één of meer orgaanfalen? 3. Medische indicatie voor continue monitoring en noodzakelijk acuut ingrijpen op circulatie en/of ademhaling/ademweg? 4. Perioperatief geïnduceerd? 5. Verwachte respiratoire verbetering binnen 1 uur met CPAP
NEE JA JA NEE NEE
Uitkomst: IC-patiënt
E. Exacerbatie COPD Patiënte, 74 jaar oud, bekend met COPD gold 4 meld zich op de SEH. Sinds 2 dagen is er sprake van toenemende benauwdheid, Patiënte heeft een maximale EMV bij een hypercapnie, hypoxemie en een pH van 7,32. Ademhalingsfrequentie van 32/min en sinustachycardie van 110/min en een normale bloeddruk. Stroomdiagram: 1. Solitair cardiaal falen? 2. Potentieel levensbedreigend en één of meer orgaanfalen? 3. Medische indicatie voor continue monitoring en noodzakelijk acuut ingrijpen op circulatie en/of ademhaling/ademweg? 4. Perioperatief geïnduceerd? 5. Verwachte respiratoire verbetering binnen 1 uur met CPAP
NEE JA JA NEE JA
Uitkomst: respiratory care patiënt Patiënt wordt op de respiratory care unit onder hoofdbehandelaarschap van de longarts opgenomen en behandeld met BIPAP zoals in het zorgbeleidsplan van het ziekenhuis is omschreven. De intensivist is in medebehandeling. Er is geen ander orgaanfalen. Wanneer zich dat wel ontwikkelt of het respiratoire falen verergert, doorloopt de patiënt opnieuw het stroomschema en wordt naar de IC overgeplaatst.
5
10
Conclusies 1. op basis van de hier beschreven definitie in combinatie met het stroomdiagram is te bepalen of een patiënt qua zorgzwaarte en ziekte aan de MC, BC/stroke unit, PACU, CCU of IC criteria voldoet; 2. op een IC worden niet uitsluitend IC-patiënten behandeld en bewaakt. Wel geven de definitie en stroomdiagram houvast voor het herkennen en erkennen van het type patiënt ten einde een adequaat zorgniveau met bijbehorende financiering te bewerkstelligen;
23
5
10
3. in het kader van kwaliteit van zorg en efficiëntie van zorg vallen alle patiënten die zich binnen de afdeling intensive care bevinden onder hoofdbehandelaarschap van de intensivist met het medebehandelaarschap van het desbetreffende poortspecialisme. Dit is vastgelegd in het zorgbeleidsplan van de instelling; 4. invasieve beademing behoort te worden verricht op een erkende IC-afdeling. Niet invasieve beademing (CPAP en BIPAP) kan ook buiten de IC plaatsvinden indien het team adequaat geschoold en bevoegd is (zie boven), met medebehandeling van een intensivist. Verder horen er heldere, vastgelegde lokale afspraken te bestaan tussen intensivisten en de desbetreffende vakgroepen die bovendien gebaseerd zijn op beschikbaar wetenschappelijk onderzoek.
Aanbevelingen Patiënten met mono-orgaan falen waarvoor continue monitoring vereist is (zoals hart of brein) kunnen op een daartoe gespecialiseerde afdeling (CCU of stroke unit) gemonitord dan wel behandeld worden. Het stroomdiagram moet gebruikt worden bij een patiënt met een bedreigde vitale functie en dient in geval van de uitkomst IC-patiënt bevestigd te worden door een intensivist. Daarnaast dienen alle opnames op de IC getoetst worden aan de lokale opnamecriteria en bevestigd door een intensivist 15 Beademing op de CCU wordt alleen non-invasief uitgevoerd, onder vastgelegde voorwaarden in samenspraak met de intensivist voor een beperkte duur. Andere non-invasieve beademingsmethoden dan CPAP zijn niet van meerwaarde bij respiratoir falen van cardiale origine. CPAP en andere vormen van non-invasieve beademing kan op respiratory care afdelingen toegepast worden binnen lokale afspraken onder inhoudelijke voorwaarden, en uitsluitend na adequate scholing van medewerkers.
Literatuurlijst 20
25
30
35
Ambrosino, N., & Vagheggini, G. (2008). Noninvasive positive pressure ventilation in the acute care setting: where are we? Eur Respir J, 31, 874–886. Elliott, M.W., Confalonieri, M., & Nava, S. (2002). Where to perform noninvasive ventilation? Eur Respir J, 19, 1159–1166. Gray, A., Goodacre, S., Newby, D.E., Masson, M., Sampson, F., Nicholl, J., & 3CPO Trialists. (2008). Noninvasive ventilation in acute cardiogenic pulmonary edema. N Engl J Med., 359 (2), 142-51. Kastrup, M., Seeling, M., Barthel, S., Bloch, A., le Claire, M., Spies, C., … Braun, J. (2012). Effects of intensivist coverage in a post-anaesthesia care unit on surgical patients' case mix and characteristics of the intensive care unit. Critical Care, 16, R126. Keenan, S.P., Sinuff, T., Burns, K.E., Muscedere, J., Kutsogiannis, J., Mehta, S., … as the Canadian Critical Care Trials Group / Canadian Critical Care Society Noninvasive Ventilation Guidelines Group. (2011). Clinical practice guidelines for the use of noninvasive positive-pressure ventilation and noninvasive continuous positive airway pressure in the acute care setting. CMAJ, 22, 183 (3), E195–E214. NVA. (2010). Richtlijn “het Preoperatieve traject”. NVA. (2011). PACU Visiedocument NVA. NVA. (2011). Richtlijn “het Peroperatieve traject”. NVA. (2012). Richtlijn “het Postoperatieve traject”. NVvC. (2011). Richtlijn voor de structuur en organisatie van de Coronary Care Unit en de Eerste Hart Hulp in Nederland.
24
Hoofdstuk 3 Organisatorische Randvoorwaarden voor optimale Intensive Care zorg 5
10
15
20
25
30
35
40
45
Inleiding Een IC-patiënt heeft overal in Nederland en op elk moment recht op kwalitatief goede en toegankelijke IC-zorg. De basisvereisten die aan deze zorg worden gesteld worden in dit hoofdstuk beschreven. Deze basisvereisten dienen te waarborgen dat een IC-patiënt overal kwalitatief goede en toegankelijke IC-zorg kan krijgen. Specifieke definities van de begrippen bij de basis IC-zorgaspecten zijn terug te vinden in de bijlage (bijlage 3: begrippen en definities). Aan de minimale voorwaarden voor de in dit hoofdstuk genoemde aspecten dient door alle Intensive Care afdelingen te worden voldaan.
3.1 Toepassing formatienormen Bij gebrek aan uitputtende literatuur naar de inzet van zorgprofessionals bij de zorg aan Intensive Care patiënten, heeft de commissie daar waar mogelijk is haar oordeel gebaseerd op de wetenschappelijk beschikbare literatuur. Daarbij zijn beperkingen gezien in de toepasbaarheid voor de Nederlandse situatie. Daarnaast heeft de commissie gesproken met tal van ervaringsdeskundigen in Nederland. Ook zijn de ervaringen met de IC-richtlijn van 2006 meegenomen. Velen zien de belangrijke kwalitatieve ontwikkeling van de IC geneeskunde in Nederland in de periode 2006-2013 als veroorzaakt door het normeren van formatieve inzet. Dit principe is in deze richtlijn verder uitgewerkt. Bij de minimale formatienorm per patiënt, dient dit zo gelezen te worden dat er nooit sprake kan zijn van een hoger aantal patiënten per zorgprofessional dan is beschreven (Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.). De enige uitzondering daarop zou kunnen zijn dat er sprake is van een ramp of pandemie, die officieel via het calamiteiten-oproepsysteem of de Minister van VWS wordt afgekondigd. Het gaat steeds om maximale span of control eisen en dus de absoluut minimale inzet. Dat betekent dat de inzet van personeel hoger zal zijn in de dagelijkse praktijk dan deze minimale normen. Immers er dient extra formatie te zijn voor spoedopnames, ook wel de brandweerfunctie genoemd, en andere functies als SIT, MICU, nazorg-polikliniek, consulten, klinisch onderwijs, en wetenschap. Niet-patiëntgebonden taken zoals management, opleiding, zelfstudie, verdieping en kwaliteitsbeleid, administratie, regionalisatie activiteiten, ICT/PDMS en commissieactiviteiten zijn essentiële aspecten van een optimale IC-organisatie. De hoeveelheid formatie die voor deze niet patiëntgebonden taken nodig is zal onderzocht en vastgesteld moeten worden, maar behelst over het algemeen 20-40% van de totale arbeidstijd. Het is een verantwoordelijkheid van de ziekenhuisorganisaties in het kader van hun integrale verantwoordelijkheid voor kwaliteitsbeleid om garanties te bieden om deze aanvullende, maar essentiële aspecten van IC-zorg van formatie en ondersteuning te voorzien, voor zover deze niet binnen de praktische toepassing van de formatienormen van directe patiëntenzorg aan Intensive Care patiënten zijn voorzien en neergelegd in deze richtlijn. Minimale formatienormen zijn dus benoemd als de minimaal aan het bed van een IC-patiënt benodigde formatie voor klinische zorg exclusief de patiëntgebonden activiteiten buiten de ICafdeling en de niet-patiëntgebonden activiteiten die aan het werk van de zorgprofessional kunnen worden toegedicht. Uitgangspunt vormt de eenheid IC-patiënt, en dus niet het operationele aantal bedden. 25
5
10
15
20
Bij gecombineerde afdelingen wordt ook gekeken naar de inzet van personeel voor niet ICpatiënten bijvoorbeeld MC-patiënten, PACU-patiënten, en CCU-patiënten. Daartoe zal extra formatie beschikbaar moeten zijn die gebruikelijk is voor dat type patiënten, naast de formatie die minimaal nodig is om de aanwezige IC-patiënten te behandelen. Het binnen een afdeling toewijzen van alle aanwezige formatie aan alleen de IC-patiënten is niet meer mogelijk indien ook andere typen patiënten door dezelfde formatie worden behandeld. Dezelfde principes zijn ook van toepassing in de beoordeling van de span of control van andere zorgprofessionals die zorg leveren aan IC-patiënten. Er kunnen situaties bestaan waarbij strikte toepassing van de formatienormen in de praktijk tot inefficiëntie leidt. Dit was zeker in het verleden het geval bij toewijzing van formatie aan lege ICbedden. Dat effect wordt nu gemitigeerd door de inzet te koppelen aan de IC-patiënt. Echter, indien er toch gemeend wordt dat er veilige en kwalitatief hoogwaardige zorg kan worden geleverd waarbij de maximale span of control beschreven in deze richtlijn voor IC zorgprofessionals kan worden overschreden onder specifieke omstandigheden, dan kan bij uitzondering om een dispensatie voor dit aspect worden gevraagd bij het College Intensieve Zorg. Dit is een verantwoordelijkheid van de betreffende IC-afdeling zelf. Het is denkbaar dat in de komende jaren door taakdifferentiatie taken gedeeltelijk bij andere zorgprofessionals kunnen worden ondergebracht. In deze richtlijn is al rekening gehouden met de physician assistant en ziekenhuisarts. Nieuwe vormen van taakdifferentiatie zullen in voorkomende gevallen aan het College dienen te worden voorgelegd. Uitgangspunt blijft dat kwalitatief hoogwaardige IC-zorg alleen mogelijk is met een minimale inzet en dus maximale span of control van bij IC-zorg betrokken zorgprofessionals.
25
30
35
3.2 Multidisciplinaire samenwerking en interdisciplinair overleg In de behandeling van IC-patiënten komt kennis van verschillende disciplines samen die door de intensivist en IC-verpleegkundige wordt toegepast in een voor een individuele patiënt optimale wijze. Het is daarmee van belang dat deze kennis tijdig wordt verzameld en omgezet in een behandeling. De belangrijkste samenwerking is die tussen intensivist en IC-verpleegkundige. Daarnaast is er inbreng van andere specialismen. Uit de literatuur is het moeilijk studies te vinden die precies dit aspect onderzoeken. Een aantal studies onderzoekt het fenomeen van daily rounds. Hiermee wordt bedoeld dat een intensivist in aanvulling op andere hoofdbehandelaars die de medische zorg voor de IC-patiënt coördineren, dagelijks een visite brengt aan alle opgenomen IC-patiënten. Deze daily rounds hadden in een aantal studies gunstige effecten (Dang et al., 2002; Dimick et al., 2001; Pronovost, 1999; Kim et al., 2010). Er is ook een studie die dit niet bevestigd (Cheung et al., 2009).
40
In de Nederlandse situatie zijn er altijd intensivisten die de zorg coördineren zodat deze studies naar daily rounds voor de Nederlandse situatie beperkte waarde hebben.
45
Daarnaast is een studie beschikbaar waarin door middel van een vragenlijstonderzoek naar communicatie en leiderschap op de IC is gekeken en concludeert Pollack dat goede communicatie tussen de verschillende teamleden op een IC-afdeling, van belang is voor optimale zorg (Pollack & Koch, 2003).
26
Conclusies Niveau 3
Er zijn aanwijzingen dat goede interdisciplinaire communicatie de kwaliteit van zorg verbetert en de sterfte verlaagt. Pollack & Koch 2003
Aanbevelingen Een geformaliseerd multidisciplinair overleg met actieve participatie door intensivisten, ICartsen, IC-verpleegkundigen en andere relevante medisch specialisten en zorgprofessionals (bijvoorbeeld een Ziekenhuisapotheker, klinisch chemicus of arts microbioloog) dient dagelijks te worden georganiseerd. Dit kan door een gezeten multidisciplinair overleg (MDO), maar kan ook worden gerealiseerd door direct overleg van intensivisten met specifieke consulenten, waarbij de patiënt wordt bezocht of bilateraal overleg wordt georganiseerd. 5 Elke IC-afdeling dient een protocol te hebben met aantoonbare leveringsvoorwaarden (Service Level Agreement) met andere afdelingen en professionals in het ziekenhuis om tijdige multidisciplinaire zorg te waarborgen, waarin de afspraken met de verschillende zorgverleners zijn geregeld en de structuur van het MDO is beschreven. Daarin dienen voldoende borgen te worden neergelegd voor 24/7 multidisciplinair overleg en consultatie. Vanwege de overdracht van het hoofdbehandelaarschap aan de intensivist bij opname op de IC dienen algemene afspraken gemaakt te worden met de verwijzende hoofdbehandelaars over de wijze van medebehandeling, overleg tijdens IC-opname, betrokkenheid bij de IC-behandeling, het formuleren van behandelingsbeperkingen, communicatie met familie en IC-patiënt en communicatie rond het terugplaatsen van IC-patiënten naar de afdeling (overdracht van hoofdbehandelaarschap). De inbreng van verschillende zorgprofessionals aan IC-patiënten verantwoordelijkheid van het IC-management jaarlijks te worden geëvalueerd.
10
15
20
dient
onder
Literatuurlijst Cheung, W., Milliss, D., Thanakrishnan, G., Anderson, R., & Tan, J.T. (2009). Effect of implementation of a weekly multidisciplinary team meeting in a general intensive care unit. Crit Care Resusc., 11 (1), 28-33. Dang, D., Johantgen, M.E., Pronovost, P.J., Jenckes, M.W., & Bass, E.B. (2002). Postoperative complications: does intensive care unit staff nursing make a difference? Heart Lung, 31, 219. Dimick, J.B., Pronovost, P.J., Heitmiller, R.F., & Lipsett, P.A. (2001). Intensive care unit physician staffing is associated with decreased length of stay, hospital cost, and complications after esophageal resection. Crit Care Med., 29 (4), 753-8. Kim, M.M., Barnato, A.E., Angus, D.C., Fleisher, L.A., & Kahn, J.M. (2010). The effect of multidisciplinary care teams on intensive care unit mortality. Arch Intern Med., 22, 170 (4), 369-76. Pollack, M.M., & Koch, M.A. (2003). Association of outcomes with organizational characteristics of neonatal intensive care units. Crit Care Med, 31, 1620. Pronovost, P.J., Jenckes, M.W., Dorman, T., Garrett, E., Breslow, M.J., Rosenfeld, B.A., … Bass, E. (1999). Organizational characteristics of intensive care units related to outcomes of abdominal aortic surgery. JAMA, 281, 1310.
27
3.3 IC-geneeskundige behandeling: intensivist hoofdbehandelaar Een IC-patiënt dient zo snel mogelijk behandeld te worden door een intensivist en ook zo snel mogelijk op een plaats met adequate Intensive Care voorzieningen. Sinds de richtlijn in 2006 geïmplementeerd is, is hierover geen nieuw inzicht of literatuur ontstaan. 5 Een (lokatie van een) ziekenhuis zonder intensive care organiseert het overplaatsen naar een intensive care al dan niet na overbrugging van een beperkte periode middels tele-IC faciliteiten [zie hiervoor paragraaf 0] 10
15
De verwijzend/insturend specialist zal in het algemeen namens de zorginstelling als primaire behandelaar de behandelovereenkomst aangaan met de patiënt. Indien een geplande opname op een IC tot die behandeling behoort, omvat de behandelovereenkomst ook de IC-periode. In de behandelovereenkomst kunnen bepaalde specifieke afspraken gemaakt zijn tussen behandelaar en patiënt (of diens vertegenwoordiger), bijvoorbeeld over het wel of niet behandelen van bepaalde complicaties. De verwijzend/insturend specialist dient daarom eventuele specifieke afspraken met de patiënt duidelijk over te dragen aan de intensivist. Daarnaast dient de intensivist gedurende de gehele opname op de IC de behandeling met de verwijzend/insturend specialist af te stemmen en moet de verwijzend/insturend specialist nauw betrokken blijven bij de gesprekken met (de vertegenwoordiger van) de patiënt.
20 Aanbevelingen Omdat elke individuele IC-patiënt zo snel mogelijk behandeld moet worden door een in Nederland GIC gecertificeerde-intensivist, en IC-verpleegkundige dient elke (lokatie van een) zorginstelling, zonder IC afdeling, aantoonbare afspraken over de behandeling/overname van patiënten te maken alsook over de inzet van intensivisten Van overplaatsing van een IC-patiënt uit een (lokatie van een) zorginstelling zonder Intensive Care faciliteiten dient registratie te worden bijgehouden in de insturende zorginstelling en in de ontvangende zorginstelling (met IC-faciliteit). In iedere zorginstelling waar een medische behandeling plaatsvindt, moet er een structuur en mogelijkheid zijn om bij onverwachte acute noodzaak voor IC-opname de initiële zorg lege artis aan de patiënt te kunnen leveren. 25
28
3.4 Aansturing en continuïteit medische behandeling door intensivisten
5
10
15
20
25
30
35
40
Uitgangsvraag Heeft behandeling van een IC-patiënt door daartoe specifiek opgeleide intensivisten meerwaarde voor de uitkomst van de behandeling?
Samenvatting van de literatuur In de IC richtlijn van 2006 is een uitgebreide analyse gedaan naar de rol van de intensivist bij de aansturing van de IC en de coördinatie van de medische behandeling. In deze richtlijn werd aan de hand van de toen beschikbare literatuur geconcludeerd (niveau 2) dat geen gerandomiseerde prospectieve onderzoeken waren waarin specifiek was bestudeerd of een IC met een formeel medisch hoofd in de vorm van een intensivist beter functioneert dan zonder. Uit niet-gerandomiseerd, voornamelijk observationeel onderzoek bleek dat een IC met een formeel medisch hoofd beter functioneert. Tevens bleek uit een systematische review dat de behandelingsresultaten op IC-afdelingen beter waren wanneer de behandeling werd gecoördineerd door een intensivist dan wel in nauwe samenwerking met een intensivist werd uitgevoerd. (Pronovost 2002; Zimmerman 1993; Mallick 1995; Knaus 1986; Shortell 1994 ). Deze behandelresultaten waren: - verminderde IC-mortaliteit; - afgenomen ziekenhuismortaliteit; - verbeterde kosteneffectiviteit (vooral door kortere opnameduur). Tevens werd aangegeven dat IC-afdelingen, bij voorkeur aangestuurd worden door een medisch hoofd (intensivist) en een verpleegkundig hoofd met verregaande taken ten aanzien van triage (opname en ontslag), training, scholing, patiëntenzorg, protocollering en standaardisering, administratie, kwaliteitsbewaking, ‘benchmarking’ en kostenbeheersing (Haupt et al., 2003; Brilli et al., 2001; Carson et al., 1996; Shortell et al., 1994). Het Institute For Clinical Systems Improvement heeft in 2003 een rapport uitgebracht over ‘board-certified intensivists’. Hoewel op dat moment wordt geconcludeerd dat het optimale organisatiemodel voor IC nog niet volledig wetenschappelijk is bewezen, stelt men dat het ICmodel met coördinerende geregistreerde intensivisten gepaard gaat met een verminderde ICmortaliteit, een verminderde ziekenhuismortaliteit en een afgenomen IC- en ziekenhuisopnameduur. Deze stelling wordt als niveau van bewijskracht van niveau 2 gegradeerd (Technology Assessment Report, Board Certified Intensivists http://www.icsi.org.). Sinds het verschijnen van de vorige richtlijn is er weinig nieuwe literatuur bij gekomen. Een retrospectieve studie liet wederom zien dat er een significant lagere mortaliteit en lagere ziekenhuis LOS was in een closed format unit t.o.v een open unit intensive care. Patiënten die direct op een door een intensivist geleide IC worden opgenomen hebben een lagere sterfte en kortere behandelduur (Hackner et al., 2009). Recent is vastgesteld dat betrokkenheid van een intensivist binnen 1 uur na opname leidt tot betere resultaten in vergelijking tot een betrokkenheid later dan 1 uur na opname (Lilly et al. 2013).
45
29
Conclusies
Niveau 2
Het is aannemelijk dat IC-patiënten die worden behandeld door een intensivist een betere uitkomst hebben zich onder andere uitend in een betere overleving, kortere behandelduur op de IC en in het ziekenhuis. Hackner et al., 2009; Zimmerman et al., 1993; Mallick et al., 1995; Knaus et al., 1986; Shortell et al., 1994; ; Pronovost et al., 2002; Hackner 2009; Lilly 2013
5
10
15
20
Overwegingen Er zijn geen gerandomiseerde prospectieve onderzoeken waarin specifiek is bestudeerd of een IC met een formeel medisch hoofd in de vorm van een intensivist beter functioneert dan zonder. Uit niet-gerandomiseerd, voornamelijk observationeel onderzoek blijkt dat een IC met een formeel medisch hoofd beter functioneert. Wel zijn er een aantal reviews die de voordelen van een IC-afdeling met intensivisten en een intensivist als medisch hoofd herbevestigen. Ook in buitenlandse richtlijnen wordt behandeling door intensivisten aanbevolen. In Nederland worden intensivisten erkend na een opleiding (fellowship IC) na beoordeling door de Gemeenschappelijke Intensivisten Commissie (GIC). De GIC beoordeelt namens de betrokken wetenschappelijke verenigingen of de opleidingscriteria voor erkenning in het aandachtsgebied Intensive Care behaald zijn. Voor buitenlandse intensivisten geldt een specifieke procedure (PERBOI) die ook door de GIC wordt uitgevoerd. De medische en procedurele verantwoordelijkheid van de intensivist dient in principe en waar mogelijk te beginnen op het moment dat de patiënt als IC-patiënt is geclassificeerd waarbij de intensivist is geconsulteerd en geïnformeerd. Verder dient een IC-patiënt over het algemeen binnen 45 minuten (conform ambulance-aanrijtijden) toegang tot een IC-afdeling te krijgen indien in de zorginstelling een IC-afdeling aanwezig is. Indien dit niet het geval is dient zo snel mogelijk overplaatsing te worden gerealiseerd.
25 Aanbevelingen De Intensive Care behandeling van een IC-patiënt wordt door intensivisten gecoördineerd en geleverd in samenwerking met IC-verpleegkundigen op een daartoe specifiek toegeruste Intensive Care afdeling. Deze medische en verpleegkundige zorg die 24/7 uur beschikbaar dient te zijn kan alleen worden geleverd door daartoe specifiek en aantoonbaar opgeleide intensivisten volgens de kwaliteitscriteria van de Gemeenschappelijke Intensivisten Commissie (GIC-gecertificeerde intensivist; voor buitenlandse intensivisten geldt de PERBOI-procedure via de GIC) en IC-verpleegkundigen (kwaliteitsregister V&VN IC). Een intensivist dient altijd bij de indicatiestelling voor IC-behandeling op de Intensive Care afdeling betrokken te worden en is hierin besluitvormend. De toegankelijkheid tot een Intensive Care faciliteit dient in beginsel minder dan 45 minuten bedragen indien sprake is van een IC-opname indicatie. Indien geen Intensive Care-faciliteit aanwezig is dient zo snel mogelijk overplaatsing naar een zorginstelling met een IC-faciliteit te worden gerealiseerd.
30
Vanaf het moment dat indicatie tot opname op de IC-afdeling wordt gesteld is de intensivist medebehandelaar. Vanaf opname op de IC-afdeling is de behandelingsverantwoordelijkheid voor de intensivist. Bij overplaatsingen tussen verschillende zorginstellingen komt de besluitvorming tot overplaatsing tot stand door afstemming en consensus tussen verwijzend intensivist of behandelaar en de ontvangende intensivist, daartoe is afstemming met de insturend/ontvangend (orgaan)specialist essentieel. Naast de eigen medische verantwoordelijkheid heeft de intensivist een procedurele verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid houdt in dat de intensivist de zorg coördineert en door aantoonbare formele afspraken op lokaal niveau ervoor zorgt dat de andere betrokken specialisten hun eigen verantwoordelijkheid kunnen dragen. De behandelingsverantwoordelijkheid van de intensivist wordt gecontinueerd totdat de ICpatiënt niet langer aan de definitie voldoet zulks ter beoordeling van de intensivist en de behandeling is overgedragen aan een andere behandelaar die de verantwoordelijkheid overneemt. 5 Literatuurlijst
10
15
20
25
30
Brilli, R.J., Spevetz, A., Branson, R.D., Campbell, G.M., Cohen, H., Dasta, J.F., ... The American College of Critical Care Medicine Guidelines for the Defintion of an Intensivist and the Practice of Critical Care Medicine. (2001). Critical care delivery in the intensive care unit: defining clinical roles and the best practice model. Crit Care Med, 29, 10, 2007-19. Carson, S.S., Stocking, C., Podsadecki, T., Christenson, J., Pohlman, A., MacRae, S., … Hall, J. (1996). Effects of organizational change in the medical intensive care unit of a teaching hospital: a comparison of ‘open’ and ‘closed’ formats. JAMA, 276, 322. Hackner, D., Shufelt, C.L., Balfe, D.D., Lewis, M.I., Elsayegh, A., Braunstein, G.D., & Mosenifar, Z. (2009). Do faculty intensivists have better outcomes when caring for patients directly in a closed ICU versus consulting in an open ICU? Hosp Pract (Minneap)., 37 (1), 40-50. Haupt, M.T., Bekes, C.E., Brilli, R.J., Carl, L.C., Gray, A.W., Jastremski, M.S., … Task Force of the American College of Critical Care Medicine, Society of Critical Care Medicine. (2003). Guidelines on critical care services and personnel: Recommendations based on a system of categorization of three levels of care. Crit Care Med, 31, 2677-83. Knaus, W.A., Draper, E.A., Wagner, D.P., & Zimmerman, J.E. (1986). An evaluation of outcome from intensive care in major medical centers. Ann Intern Med, 104, 410. Mallick, R., Strosberg, M., Lambrinos, J., & Groeger, J.S. (1995). The intensive care unit medical director as manager. Impact on performance. Med Care, 33, 611. Lilly CM, McLaughlin JM, Zhao H, Baker SP, Cody S, & Irwin RS. (2013). A Multi-center study of ICU Telemedicine reengineering of adult critical care. Chest, online first. Pronovost, P.J., Angus, D.C., Dorman, T., Robinson, K.A., Dremsizov, T.T., & Young, T.L. (2002). Physician staffing patterns and clinical outcomes in critically ill patients: a systematic review. JAMA, 288, 2151. Shortell, S.M., Zimmerman, J.E., Rousseau, D.M., Gillies, R.R., Wagner, D.P., Draper, E.A., … Duffy, J. (1994). The performance of intensive care units: does good management make a difference? Med Care, 32, 508. Technology Assessment Report, Board Certified Intensivists. http://www.icsi.org. Zimmerman, J.E., Shortell, S.M., Rousseau, D.M., Duffy, J., Gillies, R.R., Knaus, W.A., … Draper, E.A. (1993). Improving intensive care: observations based on organizational case studies in nine intensive care units: a prospective, multicenter study. Crit Care Med, 21, 1443.
31
3.5 Intensivist 24/7 in het ziekenhuis
5
10
15
20
25
30
35
40
45
Uitgangsvraag Wat is het effect van 24/7 (exclusief) beschikbaarheid en aanwezigheid van een intensivist? Als uitkomstmaten zijn geëvalueerd: Mortaliteit (in ICU en ziekenhuis), ICU complicaties en de ligduur op de Intensive Care en in het ziekenhuis.
Zoeken en selecteren van literatuur In de databases Medline (OVID) en Cochrane is met de relevante zoektermen gezocht naar literatuur over de formatie en 24/7 beschikbaarheid of aanwezigheid van een intensivist. De zoekverantwoording is weergegeven in bijlage 1. De literatuurzoekactie leverde 217 treffers op. Hiervan voldeden 15 studies aan de selectiecriteria Op basis van fulltext zijn 11 artikelen geëxcludeerd, de redenen hiervoor kunt u vinden in de exclusietabel (bijlage 1). Uiteindelijk werden 5 studies opgenomen in de literatuuranalyse. De evidence-tabellen hiervan kunt u in bijlage 1 (evidence tabellen) vinden. Aanvullend zijn 2 artikelen meegenomen die na het uitvoeren van de search (mei 2012) zijn gepubliceerd: Wallace et al., 2012 en Kerlin et al., 2013.
Samenvatting van de literatuur Het enige onderzoek in de Nederlandse setting is van Meynaar et al. (2009) Het onderzoek vergelijkt de SMR van patiënten die overdag zijn opgenomen (tijdens exclusieve beschikbaarheid van een intensivist) met de SMR van patiënten die opgenomen werden tijdens de avond- en de nacht (intensivist beschikbaar voor kritische procedures en onstabiele patiënten) op een intensive care waar intensivisten 24/7 beschikbaar zijn. Ongecorrigeerde ziekenhuissterfte was hoger tijdens de avond en nacht. Echter wanneer de sterfte werd gecorrigeerd voor ziekte-ernst was de gecorrigeerde ziekenhuissterfte (SMR) niet verschillend tijdens de dag- en avond/nacht. Belangrijk is om te vermelden dat het hier gaat om een retrospectieve studie, en dat patiënten die korter dan 8 uur op de IC verbleven werden uitgesloten (waardoor mogelijk patiënten die snel overlijden na opname zijn uitgesloten). Tevens werd in deze studie de dagsituatie met de avond/nacht/weekendsituatie vergeleken en niet de situatie 24/7 beschikbaarheid met situatie waar dit niet het geval is. Banerjee et al., (2011) publiceerde gegevens van een studie in voor-na design op 1 IC-afdeling in Minnesota USA over de periode 2005-2006, betreffende 1755-2088 IC-patiënten. Na instellen van 7x24 uur aanwezigheid van intensivisten werd een daling van ziekenhuiskosten waargenomen, die 61% bedroeg voor patiënten met de hoogste APACHE III score die in de nacht, tussen 7 pm en 7 am, werden opgenomen. In de overige APACHE III kwartielen werd geen significant verschil gevonden. Het instellen van 7x24 uur aanwezigheid van intensivisten veroorzaakte een kortere IC ligduur van 2,3 vs. 2,8 dagen zonder verlenging ZH ligduur. Het effect was het grootst in het APACHE III hoogste kwartiel in de nacht: 3,5 vs. 4,8, met geschatte besparing van 10.000 dollar per patiënt in dit kwartiel. In een metanalyse van 10 studies uit de periode 2002-2009 in de USA, Canada, Europa en Azië (Cavallazzi et al., 2010) werd gevonden dat bij opname ‘s nachts geen hogere sterfte (meestal ZH sterfte) (odds ratio [OR], 1,0 [95% CI, 0,87-1,17]; P =0 ,956) kon worden vastgesteld echter wel in het geval van weekendopnames (OR, 1,08 [95% CI, 1,04-1,13]; P 0,001). Lagere bestaffing niveaus in de weekenden waren hiermee geassocieerd, echter een conclusie over de nachtelijke inzet van intensivisten is hierop niet te baseren. 32
5
10
15
20
25
30
35
40
45
Recent toonde Garland et al. (2012) in een prospectief cross-over design aan in 501 IC-patiënten op 2 IC-afdelingen in Canada in 2008, dat als 7 dagen dagdienst met 7 nachten bereikbaarheid thuis werd vergeleken met twee ploegendienst in huis het dienstensysteem in huis leidde tot minder burn-out bij intensivisten. Er was geen effect op sterfte, LOS en familietevredenheid. ICverpleegkundigen ervoeren meer rolconflicten. De overige staf ervoer minder autonomie in de nacht en meer supervisie. Er was geen verschil in leermogelijkheden. De studie is te klein om op harde uitkomstmaten grote verschillen te verwachten (Garland et al., 2012). Netzer et al. (2011) rapporteerden over een voor-na design in 1 IC in de USA in de periode 20042008 bij 1263/2424 IC-patiënten. Er werden meerdere interventies ingevoerd: de ontwikkeling van een grotere IC (29 bedden), nachtelijke aanwezigheid van intensivisten, meer Respiratory Therapists, grotere kamers en inbreng van een ziekenhuisapotheker. Deze gecombineerde interventie leidde tot een reductie in IC sterfte (odds ratio: 0.74, 95% confidence interval: 0,61– 0,91, p 0,003) en ziekenhuissterfte (odds ratio 0.74, 95% confidence odds ratio 0.74, 95% confidence interval: 0.62– 0.88, p=0,001) (Netzer et al., 2011). Het effect van nachtintensivisten is niet los te zien van de andere interventies. Recent publiceerde Wallace et al. (2012) retrospectieve gegevens over 65.752 volwassen ICpatiënten opgenomen in de periode 2009-2010 in Pensylvania in de USA op 49 IC-afdelingen van 25 ziekenhuizen. Een aanwezige intensivist in de nachtdienst verlaagt de mortaliteit in ziekenhuizen met lage intensiteit van intensivisten op de dag (adjusted odds ratio voor sterfte, 0,62; p= 0,04). Het effect nam toe bij de opname van sepsispatiënten. Er werd geen effect gezien indien er sprake was van een hoge intensivist-intensiteit op dag (odds ratio, 1,08; p = 0,78). Echter als er wel beschikking is van arts-assistenten in de nacht is er een gunstig effect zowel in Intensive Care afdelingen met een lage intensivist-intensiteit op de dag: odds ratio, 0.42; 95% (CI, 0.29 to 0.59; p<0.01) maar ook in hoge intensiteit ICs (odds ratio, 0.47; 95% CI, 0.34 to 0.65; p<0.01) (Wallace et al., 2012). Kerlin et al bestudeerden een week op week af 24/7 intensivist aanwezigheid of niet. Er werd geen significant verschil gevonden in enige uitkomst. Methodologische beperkingen van deze studie waren dat de studieopzet zodanig was dat patiënten opgenomen in de ene groep ook werden blootgesteld aan de behandeling in de andere groep, een beperkte studiegrootte en relatief lage ernst van ziekte (Kerlin 2013). Concluderend blijkt uit de literatuur dat bij een voldoende intensivist bezetting overdag, een intensivist in de nacht geen effect heeft op LOS en mortaliteit. Er zijn aanwijzingen in de literatuur dat er voordelen zijn aan nachtelijke aanwezigheid van intensivisten met betrekking tot snelle besluitvorming en beleidsbepaling. Een 24/7 aanwezigheid van intensivisten t.o.v. alleen overdag intensivisten bleek snellere besluitvorming op te leveren rond einde behandeling (Wilson, 2013). Eén studie laat een verkorting van IC-LOS zien. Indien het beleid op de dag door een intensivist is gemaakt en er ’s nachts IC-artsen en/of fellows aanwezig zijn neemt het effect en de doelmatigheid af. De fysieke aanwezigheid van een intensivist in huis lijkt kosteneffectief te zijn als er gemiddeld 1 acute APACHE III 4e kwartiel patiënt per nacht wordt opgenomen. De (potentiële) nadelen zijn: toename van kosten, overbelasting van intensivisten, conflicterend beleid met dagdienst, minder autonomie van andere artsen en verpleegkundigen, overmatige toepassing van behandelingen.
33
Conclusies
Niveau 2
Het is aannemelijk dat 24/7 aanwezigheid van intensivisten een kortere ICbehandelduur veroorzaakt, met een kostenbesparing. Dit effect is het grootst bij patiënten met een APACHE-III score in het hoogste kwartiel. Tevens zorgt het voor snellere besluitvorming over end of life care. Banerjee et al., 2011; Wilson et al, 2013;
Niveau 2
Het is aannemelijk dat indien er overdag intensivisten aanwezig zijn de extra continue aanwezigheid van intensivisten in de nacht geen effect heeft op LOS of mortaliteit. Garland et al., 2012; Wallace et al., 2012
Niveau 3
Er zijn aanwijzingen dat snelle betrokkenheid van een intensivist (<1 uur) bij IC patiënten leidt tot betere uitkomsten Lilly 2013
5
10
15
Overwegingen De ziekte-ernst van IC-patiënten op Nederlandse IC-afdelingen is over het algemeen als hoog aan te merken. De literatuur omtrent de 24/7 aanwezigheid van intensivisten is niet eenduidig over een gunstig effect hiervan maar sluit dit ook niet uit. De bestaande situatie op niveau 2 en 3 IC’s is zodanig dat er continue exclusieve beschikbaarheid van intensivisten is. Op niveau 1 IC’s is deze continuïteit er niet maar is een intensivist bereikbaar en binnen twee uur aanwezig. Vanuit deze situatie en de aanwijzingen die er zijn dat een snelle betrokkenheid van een intensivist gunstig zijn, wordt er voor gekozen om de 24/7 exclusieve beschikbaarheid voor alle IC patiënten te organiseren waarbij aanwezigheid in het ziekenhuis uitsluitend voor de kern IC-afdelingen geldt (hoofdstuk 6). Op de basis-IC alleen overdag 7 dagen/week. Zie ook H6.
Aanbevelingen Continuïteit van medische zorg overdag (zeven dagen per week) Voor IC-patiënten is zeven dagen per week op iedere IC afdeling overdag een intensivist aanwezig en exclusief beschikbaar voor patiëntenzorg op die IC. Continuïteit van medische zorg gedurende avond en nacht (zeven dagen per week) Op een kern IC (zie Hoofdstuk 6) is de intensivist in de avond en nacht zeven dagen per week exclusief beschikbaar en aanwezig in het ziekenhuis en onmiddellijk inzetbaar op de IC. Op een basis IC (zie hoofdstuk 6) is de intensivist voor IC-patiënten in de avond en nacht zeven dagen per week exclusief beschikbaar (zie hoofdstuk 6) maar niet per se aanwezig in het ziekenhuis op voorwaarde dat een IC-arts binnen 5 minuten aanwezig is en er voldoende aantoonbare waarborgen zijn voor de directe behandeling van acute problemen op het gebied van circulatie, respiratie en luchtwegmanagement. [De voorwaarden staan beschreven in paragraaf 6.1 Organisatorische criteria voor een (basis) IC]. 20
34
Literatuurlijst
5
10
15
20
25
30
35
40
45
Afessa, B., Gajic, O., Morales, I.J., Keegan, M.T., Peters, S.G., & Hubmayr, R.D. (2009). Association between ICU admission during morning rounds and mortality. Chest, 136 (6), 1489-95. Ali, N.A., Hammersley, J., Hoffmann, S.O., O’Brien, J.M., Phillips, G.S., Rashkin, M., … Garland, A. (2011). Continuity of care in intensive care units: a cluster-randomized trial of intensivist staffing. Am J Respir Crit Care Med., 184 (7), 803-8. Arabi, Y., Alshimemeri, A., & Taher, S. (2006). Weekend and weeknight admissions have the same outcome of weekday admissions to an intensive care unit with onsite intensivist coverage. Crit Care Med., 34 (3), 605-11. Banerjee, R., Naessens, J.M., Seferian, E.G., Gajic, O., Moriarty, J.P., Johnson, M.G., & Meltzer, D.O. (2011). Economic implications of nighttime attending intensivist coverage in a medical intensive care unit. Critical Care Medicine, 39 (6), 1257-62. Cavallazzi, R., Marik, P.E., Hirani, A., Pachinburavan, M., Vasu, T.S., & Leiby, B.E. (2010). Association between time of admission to the ICU and mortality: a systematic review and metaanalysis. Chest, 138 (1), 68-75. Engoren, M. (2005). The effect of prompt physician visits on intensive care unit mortality and cost. Crit Care Med., 33 (4), 727-32. Garland, A., Roberts, D., & Graff, L. (2012). Twenty-four-hour intensivist presence: a pilot study of effects on intensive care unit patients, families, doctors, and nurses. American Journal of Respiratory & Critical Care Medicine, 185 (7), 738-43. Graf, J., Reinhold, A., Brunkhorst, F.M., Ragaller, M., Reinhart, K., Loeffler, M., & Engel, C. (2010). Variability of structures in German intensive care units--a representative, nationwide analysis. Wien Klin Wochenschr; 122, 19-20. Hawari, F.I., Al Najjar, T.I., Zaru, L., Al Fayoumee, W., Salah, S.H., & Mukhaimar, M.Z. (2009). The effect of implementing high-intensity intensive care unit staffing model on outcome of critically ill oncology patients. Crit Care Med, 37 (6), 1967-71. Kahn, J.M., Brake, H., & Steinberg, K.P. (2007). Intensivist physician staffing and the process of care in academic medical centres. Qual Saf Health Care., 16 (5), 329-33 Kerlin, M.P., Small, D.S., Cooney, E., Fuchts, B.D., Bellini, L,M., Mikkelsen, M.E., … Halpern, S.D. (2013). A randomized trial of nighttime physician staffing in an intensive care unit. NEJM, 368, 2201-9. Kim, M.M., Barnato, A.E., Angus, D.C., Fleisher, L.A., & Kahn, J.M. (2010), The effect of multidisciplinary care teams on intensive care unit mortality. Arch Intern Med., 170 (4), 369-76. Lilly, C.M., Cody, S., Zhao, H., Landry, K., Baker, S.P., McIlwaine, J., … Irwin, R.S. (2011). Hospital mortality, length of stay, and preventable complications among critically ll patients before and after tele-ICU reengineering of critical care processes. JAMA, 305, 2175-83 Lilly, C.M., McLaughlin, J.M., Zhao, H., Baker, S.P., Cody, S., & Irwin, R.S. (2013). A multi-center study of ICU telemedicine reengineering of adult critical care. Chest, 13-1973. Lin, H.C., Xirasagar, S., Chen, C.H., & Hwang, Y.T. (2008). Physician's case volume of intensive care unit pneumonia admissions and in-hospital mortality. Am J Respir Crit Care Med., 177 (9), 989-94. Meynaar, I.A., van der Spoel, J.I., Rommes, J.H., van Spreuwel-Verheijen, M., Bosman, R.J., & Spronk, P.E. (2009). Off hour admission to an intensivist-led ICU is not associated with increased mortality. Crit Care., 13 (3), R84. Netzer, G., Liu, X., Shanholtz, C., Harris, A., Verceles, A., & Iwashyna, T.J. (2011). Decreased mortality resulting from a multicomponent intervention in a tertiary care medical intensive care unit. Critical Care Medicine, 39 (2), 284-93. Pronovost, P.J., Angus, D.C., Dorman, T., Robinson, K.A., Dremsizov, T.T., & Young, T.L. (2002). Physician staffing patterns and clinical outcomes in critically ill patients: a systematic review. JAMA., 288 (17), 2151-62. Rothen, H.U., Stricker, K., Einfalt, J., Bauer, P., Metnitz, P.G, Moreno, R.P., & Takala, J.(2007). Variability in outcome and resource use in intensive care units. Intensive Care Med, 33 (8), 1329-36. Wallace, D.J., Angus, D.C., Barnato, A.E., Kramer, A.A., & Kahn, J.M. (2012). Nighttime Intensivist staffing and Mortality among Critically Ill Patients. N Engl J Med, 366, 2093-101. Wilson, M.E., Samirat, R., Yilmaz, M., Gajic, O., & Iver, V.N. (2013). Physician staffing models impact the timing of decisions to limit life support in the ICU. Chest.
35
5
10
3.6 Zorgbeleidsplan Bij behandeling van IC-patiënten is het van belang tevoren vast te stellen welke behandelingen in het ziekenhuis veilig kunnen worden gegeven en voor welke afspraken met andere ziekenhuizen noodzakelijk zijn. Dit wordt bepaald door de aanwezige zorgprofessionals, expertise van zorgprofessionals en ziekenhuis en in het ziekenhuis gerealiseerde randvoorwaarden te verbinden. De inbedding in de ziekenhuisorganisatie dient helder te zijn beschreven. Dit alles wordt vastgelegd in het zorgbeleidsplan (ZBP) Intensive Care. Onderdeel van het ZBP-IC is het regionaal samenwerkingsplan Intensive Care, waarin de afspraken tussen IC-afdelingen in het IC-netwerk en de IC-regio zijn vastgelegd. Het ZPB-IC wordt vastgesteld door de Medische Staf en Raad van Bestuur en bevat aantoonbare borgen met externe partijen/ziekenhuizen voor specifieke behandelingen. De procedurele verantwoordelijkheid voor het zorgbeleidsplan wordt gelegd bij het management van de IC en indien een ziekenhuis geen IC heeft is dit een verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur, die de uitvoering kan delegeren.
15 Aanbevelingen Elke zorginstelling dient een zorgbeleidsplan op te stellen waarin vermeld staat welke categorie patiënten in combinatie met welke behandelingen en procedures er in deze zorginstelling geleverd kunnen worden. Onderdeel van het ZBP-IC is het regionaal samenwerkingsplan Intensive Care, waarin de afspraken tussen IC-afdelingen in het IC-netwerk en de IC-regio zijn vastgelegd.
36
3.7 Telemedicine Uitgangsvraag Wat is de toegevoegde waarde van telemedicine? 5
10
15
20
25
30
35
40
45
Inleiding In de IC richtlijn van 2006 wordt telemedicine genoemd als mogelijkheid om in de IC te worden ingezet (CBO, 2006). Nadien zijn diverse wetenschappelijke studies verschenen. Deze literatuur wordt hier samengevat en gespiegeld aan de uitgangspunten van de huidige richtlijn. De mogelijkheden voor praktische implementatie van telemedicine worden beschreven in hoofdstuk 6.
Definities Telediensten kunnen in drie groepen verdeeld worden, in toenemende mate van invloed van de geconsulteerde intensivist: 1. teleconferencing is het gebruik maken van een gecombineerde audio- video verbinding om patiënten te bespreken. Bij teleconferencing is de intensivist adviserend; 2. bij teleconsulting wordt teleconferencing uitgebreid met data-uitwisseling, zodat de geconsulteerde intensivist eigenhandig in de databestanden (ziekenhuisinformatiesysteem en patient-data management systeem (PDMS)) van het consulterende ziekenhuis kijkt en deze informatie in het consult gebruikt. Bij teleconsulting tussen twee intensivisten is de geconsulteerde intensivist adviserend. Indien teleconsulting gebruikt wordt voor overleg tussen arts-assistent of specialist-niet intensivist (voorwacht)_en intensivist (achterwacht) ligt de verantwoordelijkheid van medische zorg bij de intensivist; 3. telemedicine is het geheel aan apparatuur en personeel dat zorg op afstand levert. Bij telemedicine in de IC setting (tele-IC) is de intensivist besluitvormend. Bij telemedicine breidt de toepassing zich uit met een audio-videoverbinding per bed en is de tele-intensivist behandelaar van de betreffende patiënten. De beschikbaarheid van beeldtelefoon heeft in de jaren 80 geleid tot de ontwikkeling van het principe van telemedicine in de USA om het probleem van ‘physician understaffing’ op afgelegen locaties en van slechte bereikbaarheid op te vangen (de zogenoemde ‘rural areas’). Het ultieme doel is 24 uur per dag, 7 dagen per week adequate dekking van IC-zorg, zowel medisch als verpleegkundig te bereiken. Afhankelijk van de situatie bestaat er verschillend per ziekenhuis een wisselende inzet van intensivisten ter plekke lokaal (‘on site’) en op afstand (‘remote’).
Samenvatting van de literatuur Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er in de databases Medline (OVID), Embase and Cochrane is met relevante zoektermen gezocht naar vergelijkende studies naar de effecten van telemedicine op de intensive care, gepubliceerd tussen 2000 en februari 2011 in het Nederlands, Engels of Duits. De zoekverantwoording is weergegeven in bijlage 1. Tevens zijn twee grote studies die na deze periode zijn gepubliceerd (Lily, 2013 en Young, 2013) toegevoegd aan deze selectie. Er werden acht studies opgenomen in de literatuuranalyse. Publicaties over het gebruik van telemedicine zijn alle van recente datum, te beginnen in 2000. Studies naar telemedicine zijn alle 37
volgens een before-after design uitgevoerd. Vooraf wordt opgemerkt dat de studies naar telemedicine niet in de Nederlandse situatie zijn uitgevoerd.
5
10
15
20
25
30
35
40
45
Effectiviteit De eerste studie van Rosenfeld et al,. 2000 beschrijft 16 weken durende inzet van monitoring door intensivisten vanuit thuis met wisselende bevoegdheden met betrekking tot interventie in de medische behandeling. In de uitgangssituatie was er op de (chirurgische) IC sprake van een open unit model zonder IC artsen. Er werd een significante daling in sterfte op de IC (1.49% vs 9.78% en 3.47% tijdens 2 baseline metingen, p<0.05) en ziekenhuissterfte (4.48% vs. 6.93% en 11.56%, p<0.05) gezien (Rosenfeld, 2000). Vanuit dezelfde groep auteurs meldt Breslow in 2 IC afdelingen van een tertiair centrum bij toepassing van telemedicine een daling van zowel de IC als ziekenhuissterfte (Breslow 2004). Voor implementatie van telemedicine tussen 12:00 en 7:00, 19 uur per dag, was er overdag geen intensivist primair verantwoordelijk voor IC-patiënten. Zawada beschrijft een daling van IC-mortaliteit (Zawada 2009) in een groep van 14 perifere IC’s en 1 tertiair centrum. 3 van de 14 perifere IC’s hadden 6 tot 10 bedden, 2 waren units in ziekenhuizen met minder dan 100 bedden in totaal en 9 “IC’s” betrof een unit in een noodvoorziening met minder dan 25 bedden. Op de IC van het ene tertiaire centrum waren geen intensivisten exclusief aanwezig, op de andere units waren helemaal geen intensivisten. De ziekenhuissterfte daalde niet significant. Ook de IC-behandelduur daalde niet significant in de interventieperiode ten opzichte van daarvoor. De resultaten kunnen zijn beïnvloed doordat in deze studie van Zawada de tele-intensivist beperkte bevoegdheden had en ingreep na oproep van de verpleegkundige of arts ter plaatse waar andere studies een meer pro-actief beleid door de tele-intensivist beschrijven. Thomas beschrijft in 2009 dat de mortaliteit na implementatie van telemedicine daalt maar geen significantie bereikt. In een post-hoc analyse blijkt voor patiënten met een SAPS II groter dan 39 is deze daling wel significant te zijn. Daarentegen blijkt voor patiënten met een SAPS II kleiner dan 39 (68,6% van de patiënten) het mortaliteitsrisico hoger te zijn in de postinterventie groep. (Thomas 2009). In 2010 (McCambridge 2010) wordt een significant dalende mortaliteit beschreven na implementatie van Telemedicine in combinatie met health information technology bundle (HITB). In deze studie had de tele-intensivist een proactieve rol en had verantwoordelijkheid over alle aspecten van de intensive care behandeling. Vóór implementatie van telemedicine bestond er een closed format systeem met de intensivisten ‘s nachts oproepbaar. Morrison beschrijft in 2010 in twee IC’s geen effect van de invoering van telemedicine waarbij een ziekenhuis een groot teaching hospital was en het ander een klein ziekenhuis met open format IC (Morrison 2010). De bevoegdheid van tele-intensivisten was beschreven in niveaus waarbij niveau 4 een uitgebreide bevoegdheid was en niveau 1 de meest beperkte bevoegdheid was. De artsen ter plaatse konden kiezen welk niveau bevoegdheid de tele-intensivisten kregen. Meer dan 80% van de artsen ter plaatse kozen voor een niveau 1 bevoegdheid waardoor de tele-intensivisten in deze studie een beperkte bevoegdheid tot ingrijpen hadden (Morrison 2010). In 2011 wordt beschreven dat in een academische setting de mortaliteit daalt na implementatie van tele-ICU met een OR van 0,4 [0,31-0,52] alsmede de behandelduur verkort. (Lilly 2011). Deze studie beschrijft dat na implementatie van de tele-ICU er meer patiënten volgens de richtlijnen behandeld werden en er minder vermijdbare complicaties waren (Lilly 2011). Een 24/7 aanwezigheid van intensivisten via telemedicine in een academische IC toont dat er sneller wordt gereageerd op alarmen en protocollen beter worden gevolgd in vergelijking met een intensivist overdag en in de avond/nacht een intensivist die zo nodig kan worden geconsulteerd (Lilly 2011 & 2013). Wilmitch beschrijft in 2011 dat er over een periode van 3 jaar een toenemend effect op sterfte en behandelduur gevonden wordt ten voordele van tele-IC (Wilmitch 2011). In 2013 werd in een 38
5
10
15
20
25
30
35
40
45
multi-center studie (56 ICU’s) gevonden dat de mortaliteit en behandelduur daalde. Deze daling was significant geassocieerd met betrokkenheid van een tele-intensivist binnen 1 uur na opname, het tijdig gebruik van prestatiegegevens, het houden aan ‘best practices’ en het snel reageren op signalen (Lilly 2013). Organisatie kenmerken, grootte van het ziekenhuis, regio kenmerken en ‘staffing’ waren niet gerelateerd aan de uitkomst (Lilly 2013). In een metanalyse uit 2011, waarin de studie van Wilmith vanwege de publicatie datum nog niet is meegenomen, worden 7 studies en 6 abstracts beschreven (Young Arch 2011). De invulling van de tele-IC varieerde sterk in de beschreven (35) IC’s. De facto wordt in deze analyse de situatie zonder 24/7 intensivist dekking beschreven en vergeleken met 24/7 dekking, ingevuld door telemedicine. 24 uur dekking door intensivisten met gebruik van telemedicine laat in deze metaanalyse een verbeterde uitkomst zien wat betreft ICU-mortaliteit, maar niet significant op ziekenhuismortaliteit. Tevens was er sprake van een verkorte ICU behandelduur, maar geen verkorting van ziekenhuis behandelduur (Young Arch 2011). Ook de implementatie en compliantie aan state-of the-art IC beleid liet verbetering zien in open-format ICU’s. De metaanalyse vertoonde een hoge graad aan variabiliteit wat de interpretatie bemoeilijkt. De studies variëren a) in grootte en type van de geïncludeerde IC’s, b) mate waarin bevoegdheid van de tele-intensivist is vastgelegd, c) uren per dag waarin de telemedicine wordt ingezet, d) follow-up duur en e) grootte van de studie. De uitkomst maat is in het algemeen IC en ziekenhuis mortaliteit alsmede behandelduur op de IC of in het ziekenhuis. Faciliteiten en inzetbaarheid Young (Young, 2011) beschrijft in een overzichtsartikel de verschillende vormen van tele-ICconfiguratie. In 12 van de 23 studies 24/7 dekking middels telemedicine bereikt, in 7 studies werd telemedicine ‘on call’ ingezet wanneer betrokkenen dit noodzakelijk achten en in 4 studies werden op regelmatige en vastgestelde tijdstippen telerondes uitgevoerd. Dertien van de 23 studies betroffen een tele-IC geïmplementeerd in een IC netwerk structuur van grote en kleine IC’s. Audiovisuele interactie leidde tot meer suggesties van de tele-intensivist en ook grotere implementatie van deze suggesties in vergelijking tot regulier telefonisch contact. Inzet van telemedicine kan in categorieën worden ingedeeld [Morrison 2010]. Bij categorie 1 intervenieert het remote team vanuit de tele-IC alleen in noodgevallen. Bij categorie 2 intervenieert het remote-team vanuit de tele-IC in noodgevallen maar ook bij ernstige maar niet direct levensgevaarlijke bevindingen. Bij categorie 3 intervenieert het remote-team vanuit de tele-IC in noodgevallen en voert ook aanpassingen van het bestaande beleid door (ingesteld door lokale team). Bij categorie 4 stelt de tele-intensivist ook nieuw medisch beleid in buiten bedreigende situaties om. Implementatie Er zijn in de opzet en uitvoering van intensive care zorg die ondersteund wordt door telemedicine impliciet zaken anders dan in de reguliere zorg (Shapori 2010). Zo worden patiënten via technologische ondersteuning beoordeeld i.p.v. fysieke. De beperkingen zitten in tast en reuk die per definitie niet middels telemedicine kunnen worden gebruikt. Voordat telemedicine überhaupt overwogen wordt, dient er sprake te zijn van organisatorische bereidheid alsmede uitgebreide scholing van alle betrokkenen om de eventuele implementatie te laten slagen. Young et al (Young, 2011) onderzochten middels een systematic review naar de ervaringen van gebruikers van Telemedicine. In 23 studies werd gekeken naar ‘overall acceptance’, impact on patient care, impact on staff en impact op de organisatie. 7 van deze studies waren peer-review 39
5
10
15
20
die zich concentreerden op ‘staff acceptance’, gevalideerde survey instrumenten werden in 2 studies gebruikt. Meer dan 82% van de participanten hebben een positieve impact op de patiëntenzorg ervaren. De gevolgen op de staf betroffen verbeterde samenwerking, autonomie en training. Potentiële barrières werden gezien in het toezicht, malfunctie van systemen en tegenstrijdige adviezen. De ‘overall acceptance’ bij medici was hoog. Verpleegkundigen bleken vóór implementatie enige weerstand te tonen die in de loop van de tijd na implementatie verminderde. Patiëntenzorg werd in alle studies als verbeterd beschouwd na implementatie van telemedicine. Dit gold ook voor studies die alleen verpleegkundigen includeerden. 72% van de respondenten meenden dat de mortaliteit door telemedicine verminderde en 47% meende dat er minder fouten gebeurden. Verder waarschuwen enkele studies dat telemedicine niet de verpleegkundigen aan bed kan vervangen. De samenwerking tussen medici aan bed en de tele-intensivist werden goed of erg goed beschouwd door 94% van de tele-intensivisten en door 98% van de bed-side medici. Het opbouwen van vertrouwen blijkt belangrijk, bijvoorbeeld door de tele-intensivisten ook de bedside locatie te laten bezoeken. Afspraken over verantwoordelijkheden moeten helder gemaakt zijn, met name voor de betrokken verpleegkundigen. Acceptatie door patiënten en families is in de geïncludeerde studies niet beschreven. Ook voor deze studies naar telemedicine geldt dat deze niet zijn uitgevoerd in de Nederlandse situatie.
25 Conclusies In buitenlandse studies verlaagt telemedicine toegepast op intensive care afdelingen de IC mortaliteit indien de teleintensivist de bevoegdheid krijgt om Niveau 2 zelfstandig in te grijpen wanneer hij dat nodig acht. Thomas 2009; McCambridge 2010; Lilly 2011; Wilmitch 2011; Lilly 2013
Niveau 2
In buitenlandse studies wordt de behandelduur verkort na implementatie van telemedicine. Rosenfeld 2000; Lilly 2011; Wilmitch 2011; Lilly 2013
In buitenlandse studies komt naar voren dat na implementatie van telemedicine IC’s zich beter houden aan protocollen en richtlijnen en er alerter gereageerd wordt op afwijkende parameters. Staffing en andere organisatie kenmerken blijken niet Niveau 2 gerelateerd aan het effect van tele-IC. Lilly 2011; Lilly 2013
40
5
10
15
20
25
30
35
Overwegingen De bovenstaande literatuuranalyse laat effecten van telemedicine zien, door verbetering van kwaliteit van zorg en uitkomst van patiënten op IC-afdelingen door 24/7 dekking door gekwalificeerd en gecertificeerd medisch en verpleegkundig personeel. Er wordt een verminderde transportbehoefte en een beter naleven van richtlijnen beschreven. De gepubliceerde studies zijn uitgevoerd in de Verenigde Staten. Hoewel er in Nederland ervaring is met telemedicine en tele-IC, zijn er nog geen volledige studies gepubliceerd in peer-reviewed tijdschriften. Toegepast op de uitgangspunten van deze richtlijn, kunnen teleconsulting en telemedicine / teleIC gezien worden als ondersteunend aan de organisatie van kern IC’s en basis IC’s om de 24/7 bezetting van intensivisten in plaats van fysiek beschikbaar via tele-IC te organiseren. Telemedicine kan de fysieke aanwezigheid van de intensivist niet voor langere tijd vervangen en zal moeten zijn ingebed in een structuur waarbij acuut en noodzakelijk handelen tijdig plaatsvindt. Telemedicine kan in de IC situatie alleen worden uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving. Er moet bovendien binnen de afspraken zijn voorzien in situaties waarbij fysiek contact met de patiënt noodzakelijk is (bijvoorbeeld verrichtingen) aangezien fysiek contact door de tele-intensivist per definitie onmogelijk is. De invoering van telemedicine wordt beïnvloedt door de barrières en verwachtingen die bij professionals bestaan (Shapori 2010). Het implementeren van telemedicine in Nederland rondom een beperkt aantal regionale centra is een operatie met organisatorische, logistieke, financiële en personele consequenties. Telemedicine behelst niet alleen een financiële en technologische investering, maar ook een investering in cultuurverandering en attitude ten aanzien van een veranderde werkwijze. De acceptatie van telemedicine blijkt echter na implementatie groot te zijn (Young 2011). In Nederland is op het moment van publicatie van deze richtlijn 1 telemedicine centrum actief.
Kwaliteitseisen NEN 8028 beschrijft het kader en de kwaliteitseisen van telemedicine in de Nederlandse situatie. De tele-IC organisatie en uitvoering behoort zich naar deze norm te vervoegen. Ten behoeve van het medisch geheim dienen de verbindingen veilig te zijn. Risico op disfunctioneren en uitval van computersystemen dienen ondervangen te worden bijvoorbeeld door dubbele uitvoering van verbindingen en apparatuur. Telemedicine kan alleen worden toegepast binnen geldende medico-legale regels.
Aanbevelingen Telemedicine is een mogelijkheid om een fysiek aanwezige intensivist te vervangen. 40 De implementatie van telemedicine behoeft een aantal randvoorwaarden: - vastleggen verantwoordelijkheden van alle betrokken professionals en instanties; - waarborgen voor fysieke aanwezigheid van een deskundige indien nodig; - inbedding binnen de bestaande wet- en regelgeving; - adequate ondersteunende software en techniek; - medisch en verpleegkundige inhoudelijke afstemming tussen betrokken partijen.
41
Literatuurlijst
5
10
15
20
25
Breslow, M.J. (2000). ICU telemedicine, organization and communication. Critical Care Clinics, 16 (4), 707-722. Breslow, M.J. (2007). Remote ICU care programs: current status. Journal of Critical Care, 22, 66-76. Lilly, C.M., & Thomas, E.J. (2010). Tele-ICU: experience to date. J Intensive Care Med, 25 (1), 16-22, Lilly, C.M., McLaughlin, J.M., Zhao, H., Baker, S.P., Cody, S., & Irwin, R.S. (2013). A Multi-center study of ICU Telemedicine reengineering of adult critical care. Chest, online first. Lilly, C.M., Cody, S., Zhao, H., Landry, K., Baker, S.P., McIlwaine, J., … Irwin, R.S. (2011). Hospital mortality, length of stay, and preventable complications among critically ill patients before and after tele-icu reengineering of critical care processes. JAMA, 305 (21), 2175-83. McCambridge, M., Jones, K., Paxton, H., Baker, K., Sussman, E.J., & Etchanson, J. (2010). Association of health information technology and teleintensivist coverage with decreased mortality and ventilator use in critically ill patients. Arch Intern Med, 170 (7), 648-653. Morrison, J.L., Cai, Q., Davis, N., Yan, Y., Berbaum, M.L., Ries, M., & Solomon, G. (2010). Clinical and economic outcomes of the electronic intensive care unit: results from two community hospitals. Crit Care Med, 38, 2-8. NEN 8028 Health informatics – Quality criteria for services and systems for telemedicine. Februari 2011. Rosenfeld, B.A., Dorman, T., Breslow, M.J., Pronovost, P., Jenckes, M., Zhang, J., … Rubin, H. (2000). Intensive care unit telemedicine: alternate paradigm for providing continuous intensivist care. Crit Care Med., 28 (12), 3925-31. Shahpori, R., Hebert, M., Kushniruk, A., & Zuege, D.(2010). Telemedicine in the intensive care unit environment- a survey of the attitudes and perspectives of critical care clinicians. Journal of Crtitical Care, 26 (3), 328. Thomas, E.J., Lucke, J.F., Wueste, L., Weavind, L., & Patel, B. (2009). Association of telemedicine for remote monitoring of intensive care patients with mortality, complications, and length of stay. JAMA, 302 (24), 302. Willmitch, B., Golembeski, S., Kim, S.S., Nelson, L.D., & Gidel, L. (2012). Clinical outcomes after telemedicine intensive care unit implementation. Crit Care Med, 40 (2), 450-454. Young, L.B., Chan ,PS., Lu ,X., Nallamothu, B.K., Sasson, C., & Cram, P.M. (2011). Impact of telemedicine intensive care unit coverage on patient outcomes. A systematic review and meta-analysis. Arch Intern Med, 28, 171-176. Zawanda, E.T., Herr, P., Larson, D., Kapaska, D., & Erickson, D. (2009). Impact of an intensive care unit telemedicine program on a rural health care system. Postgrad Med, 121 (3), 160-170.
42
5
10
3.8 Span of control van intensivisten Er is weinig onderzoek beschikbaar naar de relatie tussen de span of control van intensivisten en de uitkomst van IC-patiënten. In een retrospectieve studie in de periode 2002-2003 van Dara & Afessa (2005) wordt aangetoond dat een intensivist ratio van 1:7,5-1:15 geen andere uitkomst geeft in IC- of ziekenhuissterfte (Dara & Afessa, 2005). Bij een ratio van 1:15 is wel de ICU behandelduur langer (Odds 1,32 CI 1,17-1,47). De laagste Odds werd gevonden bij 12 IC-bedden. De formatie medisch staf gedurende dag en nacht is enigszins onduidelijk, wel zijn er artsassistenten IC aanwezig en is de verpleegkundige-patiënt ratio 1:1 tot 1:2. Er is in deze studie geen nachtelijke in huis aanwezigheid van intensivisten. Het betreft 1 IC-afdeling in Minnesota in de USA met een analyse van 2492 IC-patiënten.
Conclusies
Niveau 3
Er is geen sterfteverschil gezien in een retrospectieve studie bij een intensivist-IC bed ratio van 1:7,5 tot 1:15 bij een intensivistenstaf die op de dag aanwezig is. Echter de ICU ligduur neemt wel toe bij een ratio van groter dan 1:15. De laagste Odds werd gezien bij 12 bedden. B. Dara & Afessa, 2005
15
20
25
Overwegingen De betreffende onderzoeken zijn veelal verricht op IC afdelingen met een gemiddeld lagere zorgzwaarte dan op menig Nederlandse IC wordt gezien. Bij navraag bij diverse IC-afdelingen in Nederland van huidige niveau 2 en 3 is een lagere span of control gebruikelijk. In veel studies bevinden zich ook niet IC-patiënten op een IC-afdeling. Bij de span of control dient rekening gehouden te worden dat andere klinische en niet-klinische taken bovenop deze minimale formatienorm komt. Dat wil zeggen dat als andere taken nodig zijn meer intensivistenformatie zal moeten worden ingezet. Het aantal medische ondersteuners is gemaximeerd op 3 dat wil zeggen er kan aan maximaal 3 medische ondersteuners (IC-arts, IC-fellow, Physician Assistant IC, ziekenhuisarts IC) supervisie worden gegeven door 1 intensivist. De maximale span of control voor medische IC professionals is beschreven in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. (paragraaf 3.9 Hoe kunnen IC-artsen, IC-fellows, AIOS/ANIOS-IC, en IC-ziekenhuisartsen worden ingezet?).
30 Aanbevelingen Intensivist zonder medische ondersteuning: De span of control van een dag-intensivist (7 dagen per week) mag niet meer zijn dan 8 ICpatiënten indien er geen ondersteunende artsen zijn. In dit geval is in de avond en in de nacht de maximale span of control van een intensivist maximaal 10, respectievelijk 12 IC-patiënten. Intensivist met 1 ondersteunende arts of Physician Assistant (IC-arts, IC-fellow, Physician Assistant IC, ziekenhuisarts IC): De span of control van een dag-intensivist (7 dagen per week) mag niet meer zijn dan 10 ICpatiënten. In de avond en de nacht is de span of control van een intensivist maximaal 14 ICpatiënten, respectievelijk 18 IC-patiënten.
43
Intensivist met minimaal 2 ondersteunende artsen/Physician Assistants (IC-arts, IC-fellow, Physician Assistant IC, ziekenhuisarts IC): De span of control van een dag-intensivist (7 dagen per week) mag niet meer zijn dan 12 ICpatiënten. In de avond en de nacht is de span of control van een intensivist maximaal 18 ICpatiënten, respectievelijk 24 IC-patiënten. Een intensivist kan maximaal supervisie geven aan 3 ondersteunende artsen (IC-arts, IC-fellow, Physician Assistant IC, ziekenhuisarts IC). Indien er meer IC-patiënten zijn dient een tweede intensivist te worden ingezet.
5
Literatuurlijst Dara, S.I., & Afessa, B. (2005). Intensivist-to-bed ratio: association with outcomes in the medical ICU. Chest, 128 (2), 567-72.
44
5
3.9 Hoe kunnen IC-artsen, IC-fellows, AIOS/ANIOS-IC, en IC-ziekenhuisartsen worden ingezet? Op een Intensive Care kunnen verschillende artsen en Physician Assistants (PA; zie begrippenlijst) onder supervisie van een intensivist werkzaam zijn zowel in dag-, avond-, als nachtdiensten. Dit betreft basisartsen (ANIOS), artsen in opleiding tot medisch specialist (AIOS), fellows in opleiding tot intensivist en PA’s. De ziekenhuisarts is een nieuwe zorgprofessional. De ziekenhuisarts is een basisarts die zich niet specialiseert tot medisch specialist maar een carrière doorloopt als generalist in het ziekenhuis te werken onder supervisie van een medisch specialist. Hierna zal de groep IC-fellow, AIOS/ANIOS en IC-ziekenhuisarts steeds IC-arts worden genoemd indien criteria op alle groepen van toepassing zijn, anders worden specifieke aanwijzingen gegeven.
10
15
20
Er is nog maar weinig bewijs dat het inzetten van PA’s leidt tot (even) goede zorg (Kleinpell et al., 2008). Toch zijn er wel enige onderzoeken die laten zien dat het gebruikmaken van PA’s leidt tot een goede uitkomst. Zo toont het onderzoek van Gillard et al. (2012) dat inzet van PA’s op de SEH bij traumaopvang wordt gevolgd door een kortere opnameduur op de IC, zonder toename van complicaties. Een studie in de VS laat zien dat het leveren van zorg door PA’s duurder is dan middels arts-assistenten en fellows (Bloomfield 2006). Het inzetten van PA’s blijkt dus een klinisch bruikbaar, medisch verantwoord maar nog niet een bewezen kosteneffectief alternatief in de Nederlandse situatie. Ziekenhuisartsen kunnen door een te verwachten langere arbeidsduur binnen het ziekenhuis binnen een specifiek kennisdomein, zoals Intensive Care, waarschijnlijk op termijn een grotere span of control aan dan de andere typen IC-artsen. Er is nog beperkte ervaring mee in Nederland. Specifieke literatuur ontbreekt.
25 Conclusies
Niveau 2
Specifieke literatuur over Intensive Care Physician Assistants ontbreekt. In andere settings worden Physician Assistants succesvol ingezet doch de kosteneffectiviteit in de NL situatie is nog onzeker. Kleinpell et al., 2008; Gillard et al., 2012
30
35
40
Overwegingen De span of control van IC-artsen is afhankelijk van opleiding en ervaring. De span of control van intensivisten is afhankelijk van de mate waarin de intensivist door IC-artsen kan worden ondersteund. Naast ondersteuning gaat ook tijd in de supervisie zitten en kan de span of control gedeeltelijk worden opgeteld tot een maximum van drie personen waaraan supervisie kan worden gegeven. Daarom is het essentieel dat IC-artsen een goed inwerkprogramma doorlopen en een aantoonbare basiskennis hebben. Een FCCS-diploma of gelijkwaardige cursus vormt in de ogen van de commissie een minimale randvoorwaarde om in diensten te kunnen acteren en adequaat onder supervisie van een intensivist in eerste respons te kunnen acteren. Bij Intensive Care fellows neemt de span of control toe naarmate de opleiding vordert. In het eerste jaar van de opleiding passen de mogelijkheden meer bij een IC-arts (AIOS/ANIOS), in het laatste jaar groeien de competenties door tot intensivist. De span of control van de medisch formatie kan worden afgeleid van Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.. Een intensivist heeft een eigen span of control zonder medisch ondersteuning die afhankelijk is van het diensttraject. Bij medische ondersteuning van een IC-arts, IC45
ziekenhuisarts, PA’s of fellows-IC kan de span of control daarbij opgeteld worden onder aftrek van 2 IC-patiënten die te maken heeft met een reductie van efficiëntie die samenhangt met supervisie. 5
De span of control betreft een retrospectief gemiddelde over een periodes van bijvoorbeeld 3 maanden zodat achteraf vastgesteld kan worden of er geregelde overschrijding bestaat en of er aanpassing van de organisatie nodig is.
10
Aanbevelingen Alle IC-artsen, IC-ziekenhuisartsen, PA’s en fellows-IC dienen minimaal het FCCS-diploma (SCCM, USA) of gelijkwaardige cursus te hebben behaald voordat dienst kan worden gedaan. Er dient een inwerkprogramma te zijn dat door het medisch afdelingshoofd of de met de opleiding gedelegeerde intensivist wordt afgetekend. Daarmee wordt de IC-arts bevoegd geacht verantwoordelijkheden te kunnen dragen die onder supervisie kunnen worden uitgeoefend. Totdat deze bevoegdheid is afgetekend mag de IC-arts of PA-er niet in de formatie worden meegerekend (boven-formatief). Een IC-arts (ANIOS/AIOS), IC-ziekenhuisarts of een PA-er werkend met een intensivist, een maximale span of control op de dag (7 dagen per week) van 4 IC-patiënten. In de avond en de nacht is maximale de span of control 7 IC-patiënten, respectievelijk 10 IC-patiënten. Indien er geen intensivist aanwezig is, begrenst de span of control van de IC-arts het aantal IC-patiënten. Zie Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.. Een fellow-IC heeft, werkend met een intensivist, een maximale span of control op de dag (7 dagen per week) van 6 IC-patiënten. In de avond en de nacht is maximale de span of control 9 ICpatiënten, respectievelijk 12 IC-patiënten.
15 Tabel 3.1 Span of Control intensivisten en IC-artsen Span of Control Intensivist Intensivist zonder IC-arts
Intensivist Intensivist* per IC-arts* / ZH-arts-IC, per fellow IC* PAer Maximum IC-patiënten dagdienst 8 +2 +4 Maximum IC-patiënten avonddienst 10 +5 +7 Maximum IC-patiënten nachtdienst 12 +8 +10 * Maximale supervisie van of 3 IC-artsen, of 3 PA’s, of 3 ZH-artsen-IC of 3 IC-fellows of combinatie van 3 (dus nooit meer dan supervisie aan 3 medische ondersteuners). Al rekenformule is gebruikt dat per medische ondersteuner wordt de span of control van de intensivist en de ondersteuner opgeteld onder aftrek van 2 IC-patiënten.
Span of Control Maximum IC-patiënten Maximum IC-patiënten Maximum IC-patiënten
IC-artsen dagdienst avonddienst nachtdienst
IC-arts (AIOS/ANIOS) ZH-arts IC Physician Assistant 4 7 10
IC-fellow 6 9 12
46
Literatuurlijst
5
Bloomfield, E.L., Divertie, G.D., Burger, C.D., Larson, J.S., Brown, D.R., Patel, B.M., … Murray, M.J. (2006). A comparison of intensive care unit physician staffing costs at the 3 Mayo Clinic sites. Mayo Clin Proc., 81 (11), 1457-61. Kleinpell, R.M., Ely, E.W, & Grabenkort, R. (2008). Nurse practitioners and physician assistants in the intensive care unit: an evidence-based review. Critical Care Medicine, 36 (10), 2888-97. Gillard, J.N., Szoke, A., Hoff, W.S., Wainwright, G.A., Stehly, C.D., & Toedter, L.J. (2011). Utilization of PAs and NPs at a level I trauma center: effects on outcomes. JAAPA, 24 (7), 34, 40-3.
47
5
10
15
3.10 Het medisch hoofd van de Intensive Care afdeling Elke Intensive Care afdeling heeft een herkenbaar medisch hoofd. Alleen GIC-erkende intensivisten komen voor deze functie in aanmerking. Afhankelijk van de omvang van de IC, de functies van de IC en de complexiteit van de IC, is voor een adequate uitvoering van deze functie een vast te stellen managementtijd noodzakelijk. Deze tijd staat los van de tijd die wordt toegerekend aan patiëntenzorg. Het medisch hoofd is eindverantwoordelijk voor de medische kwaliteit op de IC. Samen met het organisatorisch afdelingshoofd (zorgmanager) horen taken als afstemming met andere specialismen, het (laten) opstellen van een jaarverslag, het scheppen van voorwaarden tot het ontwikkelen en naleven van richtlijnen, protocollen en kwaliteitsbeleid, het melden van incidenten en calamiteiten, het opstellen en naleven van begrotingen, het voorbereiden van investeringen en het inrichten van regionale samenwerking, het opstellen van een IC-zorgbeleidsplan en het vormgeven van een meerjaren medisch beleidsplan, het bevorderen van scholing en opleiding, tot de verantwoordelijkheid van het medisch hoofd, waarbij taken kunnen worden gedelegeerd. Het is moeilijk een inschatting te geven van de hoeveelheid tijd die precies nodig is. Dit is ook afhankelijk van de omvang van de lokale IC. De commissie gaat er vanuit dat dit ongeveer 1 dag per week kost. Naast het medisch hoofd van de IC-afdeling is er een plaatsvervangend medisch hoofd waarvoor dezelfde GIC-erkenning noodzakelijk is. Het plaatsvervangend medisch hoofd IC is ook lid van het IC managementteam. De tijdsbesteding van het plaatsvervangend hoofd is enkele uren per maand.
20 Aanbevelingen Elke Intensive Care afdeling heeft GIC-erkende intensivisten als Medisch Hoofd en plaatsvervangend Medisch Hoofd. Specifieke verantwoordelijkheden zijn benoemd binnen deze functie. Voor een adequate invulling van deze taak is afhankelijk van de omvang, functie en complexiteit van de IC, een structurele managementtijd noodzakelijk. Het medisch hoofd en plaatsvervangend medisch hoofd zijn lid van het managementteam van een Intensive Care afdeling.
48
5
3.11 IC-verpleegkundigen IC-verpleegkundigen hebben een College Zorg Opleidingen (CZO) erkend diploma, ze zijn geregistreerd en ze behalen herregistratie in het kwaliteitsregister V&VN deskundigheidsgebied IC. Ze zijn in het bezit van een BIG-registratie, onderhouden aantoonbaar voorbehouden en risicovolle handelingen en de competenties beschreven in het beroepsprofiel V&VN-IC.
Uitgangsvraag Wat is het optimum aantal IC-verpleegkundigen per bed of IC-patiënt? 10 Uitkomstmaten - Mortaliteit; - morbiditeit; - verblijfsduur IC-patiënt (length of stay). 15
20
25
30
35
40
45
Zoeken en selecteren van literatuur In de databases Medline (OVID) en Cochrane is gezocht naar literatuur over de formatie van ICverpleegkundigen. De zoekverantwoording is weergegeven in bijlage 1. De literatuurzoekactie leverde 189 treffers op. Uiteindelijk zijn er 20 artikelen geïncludeerd.
Samenvatting van de literatuur Er zijn diverse studies uitgevoerd naar de relatie tussen verpleegkundige formatie en de uitkomst van IC-patiënten. Recent is er een systematische review (McGahan et al., 2012) gepubliceerd over de formatie van IC-verpleegkundigen en de relatie met tot mortaliteit en morbiditeit van IC-patiënten. Hierbij werden er 19 studies gevonden die waren gepubliceerd tussen 2002 en 2011. Er werden geen studies gevonden over relatie tussen formatie en de verblijfsduur IC-patiënt. Een overall significant verband tussen een toename in formatie en een afname van ongewenste uitkomsten kon niet worden aangetoond in deze review.
Mortaliteit Zeven artikelen onderzochten specifiek het verband tussen formatie IC-verpleegkundigen en mortaliteit. Drie artikelen (Stone et al., 2007; Cho et al., 2008; Cho et al., 2009) vonden een significante positieve relatie tussen IC-verpleegkundige formatie, in tegenstelling tot de vier overige artikelen (Van der Heede et al., 2009; Kiekkas et al., 2008; Sales et al., 2008; Metnitz et al., 2004). In de andere studies worden wisselende uitkomsten gevonden (Numata et al., 2006). Sommigen vinden zelfs een omgekeerde relatie tussen formatie en mortaliteit (McGahan et al., 2012). Er kunnen echter diverse andere factoren van invloed zijn, zoals leeftijd, ernst van de aandoening en comorbiditeit. Immers bij ziekere patiënten wordt mogelijk meer formatie ingezet.
Morbiditeit Dertien studies onderzochten het verband tussen formatie IC-verpleegkundigen en infectie. Drie studies keken specifiek naar de relatie met decubitus. Slechts één studie vond een significante associatie tussen formatie IC-verpleegkundigen en decubitus (Stone et al., 2007). In de studie van McGahan was de incidentie van infectie geassocieerd met een afname in verpleegkundige 49
formatie. In de meeste studies is het moeilijk om te bepalen in hoeverre formatie direct van invloed is op infecties; diverse andere factoren zijn daarbij van invloed (McGahan et al., 2012).
5
De meeste studies slagen er niet in om een significant verband te vinden tussen formatie en uitkomsten. Dit heeft te maken met de opzet van de studies, die veelal observationeel en retrospectief zijn. En soms onvoldoende gecontroleerd voor ziekte-ernst. Hierdoor is het moeilijk om een oorzakelijk verband aan te tonen. Daarnaast variëren de studies in formatie, in uitkomstmaten en vaardigheden en de bijdrage van ander zorgpersoneel. Dit maakt de studies onderling lastig vergelijkbaar.
10 Conclusies Er is tegenstrijdig bewijs over de relatie tussen formatie IC-verpleegkundigen en de incidentie van mortaliteit en morbiditeit. Niveau 2
15
20
B.Stone et al., 2007; Cho et al., 2008; Cho et al., 2009; Van der Heede et al., 2009; Kiekkas et al., 2008; Sales et al., 2008; Metnitz et al., 2004; Numata et al., 2006; McGahan et al., 2012
Overwegingen Verpleegkundige formatie kan op verschillende wijzen worden toegewezen: - als ratio van dagelijkse census ten opzichte van FTE (in/exclusief ziekte, managers en dergelijke); - bedden-verpleegkundige ratio; - verpleegkundige uren per patiëntdag (gemiddeld aantal patiënten op de IC/totaal aantal verpleegkundige uren per dag); - werklast ten opzichte van verpleegkundige ratio (TISS); - verpleegkundige-patiënt ratio (aantal patiënten waarvoor een verpleegkundige direct verantwoordelijk is.
25
30
35
40
Via een consensus methode bleek de vaststelling van verpleegkundige uren per patiëntdag het meest gewaardeerd als valide methode (Van der Heede et al., 2007). Indien gebruik gemaakt wordt van een berekening via een verpleegkundige-patiënt ratio, dan is deze eenvoudig om te zetten naar aantal uur per patiëntdag. De commissie kiest ervoor net als bij de medisch formatie de inzet te laten bepalen door de maximale span of control die om goede zorg te leveren mag worden verwacht. IC-verpleegkundigen dienen voldoende tijd en mogelijkheden te krijgen hun expertise te onderhouden door scholing en training van vaardigheden. Er zijn diverse practitioners (ventilation, renal, circulation) onder IC-verpleegkundigen in Nederland opgeleid. Die kunnen specifieke expertise aandragen, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van protocollen, kwaliteitsbeleid en research. Voor de inzet en span of control gaat de commissie echter uit van dezelfde normen als voor IC-verpleegkundigen. Bij aanwezigheid van een satellietapotheek op de IC die alle IV-medicatie klaarmaakt, vermindert de werklast van IC-verpleegkundigen. De commissie wil daar enige formatie aan toewijzen, echter dit mag nooit leiden tot een span of control van groter dan 1:2.
50
Aanbevelingen IC-patiënten dienen te worden behandeld door in Nederland erkende IC-verpleegkundigen (V&VN IC), en zowel ingeschreven te zijn in het BIG-register als ook in het kwaliteitsregister van V&VN IC. IC-verpleegkundigen dienen voldoende mogelijkheden voor nascholing te krijgen om aan de kwaliteitscriteria van de beroepsgroep te voldoen. Competenties zoals gebruik van apparatuur en specifieke vaardigheden en voorbehouden handelingen dienen daarnaast periodiek aantoonbaar te worden getraind en getoetst. Een IC-verpleegkundige heeft een maximale span of control op de dag (7 dagen per week) van 1,5 IC-patiënten. In de avond en de nacht is maximale de span of control 1,75 IC-patiënten, respectievelijk 2,0 IC-patiënten. Dezelfde normen gelden voor IC-practitioners zoals beschreven in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.. Bij een satelliet apotheek die alle IV medicatie maakt kan er 0,15 IC-patiënt per verpleegkundige bij formatienorm worden opgeteld tot een maximum van 2. 5 Tabel 3.2 Span of Control van IC-verpleegkundigen Span of Control
IC-vpk
IC-verpleegkundige / (nurse) practitioner
Maximum IC-patiënten
dagdienst
1,5
Maximum IC-patiënten
avonddienst
1,75
Maximum IC-patiënten
nachtdienst
2
*(Nurse) practitioners dragen in gelijke mate bij aan de formatie van IC-erpleegkundigen.
10
15
20
25
Literatuurlijst Cho, S.H., Hwang, J.H., & Kim, J. (2008). Nurse staffing and patient mortality in intensive care units. Nurs Res., 57 (5), 32230. Cho, S.H., June, K.J., Kim, Y.M., Cho, Y.A., Yoo, C.S., Yun, S.C., & Sung, Y.H. (2009). Nurse staffing, quality of nursing care and nurse job outcomes in intensive care units. J Clin Nurs., 18 (12), 1729-37. Kiekkas, P., Sakellaropoulos, G.C., Brokalaki, H., Manolis, E., Samios, A., Skartsani, C., & Baltopoulos, G.I. (2008). Association between nursing workload and mortality of intensive care unit patients. J Nurs Scholarsh., 40 (4), 385-90. McGahan, M., Kucharski, G., & Coyer, F. (2012). Nurse staffing levels and the incidence of mortality and morbidity in the adult intensive care unit: a literature review. Australian Critical Care, 25, 64-77. Metnitz, P.G., Reiter, A., Jordan, B., & Lang, T. (2004). More interventions do not necessarily improve outcome in critically ill patients. Intensive Care Med., 30 (8), 1586-93. Numata, Y., Schulzer, M., Van der Wal, R., Globerman, J., Semenuik, P., Balka, E., & FitzGerald, J.M. (2006). Nurse staffing levels and hospital mortality in critical care settings: literature review and meta-analysis. J Adv Nurs, 55, 435-448. Sales, A., Sharp, N., Li, Y.F., Lowy, E., Greiner, G., Liu, C.F., … Needleman, J. (2008). The association between nursing factors and patient mortality in the Veterans Health Administration: the view from the nursing unit level. Med Care., 46 (9), 938-45. Stone, P.W., Mooney-Kane, C., Larson, E.L., Horan, T., Glance, L.G., Zwanziger, J., & Dick, A.W. (2007). Nurse working conditions and patient safety outcomes. Med Care., 45 (6), 571-8. Van den Heede, K., Clarke, S.P., Sermeus, W., Vleugels, A., & Aiken, L.H. (2007). International experts’ perspective on the state on the nurse staffing and patiënt outcomes literature. J Nurse Scholarsh, 39, 290-297.
30
51
5
3.12 IC-verpleegkundigen in opleiding De inzet van IC-verpleegkundigen in opleiding is afhankelijk van de duur van de opleiding en het met goed gevolg afronden van deelbeoordelingen. Teveel opleiden kan de aandacht van de ICverpleegkundige afleiden van de zorg aan de IC-patiënt. Daarom heeft de commissie een maximale ratio van leerlingen op gecertificeerde IC-verpleegkundigen vastgesteld en het percentage dat IC-verpleegkundigen leerlingen in de formatie kunnen worden meegenomen. In de allerlaatste periode van de opleiding beheerst de IC-verpleegkundige in opleiding alle handelingen en kan daarom volledig meetellen in de formatie.
10 Aanbevelingen Een IC-verpleegkundigen ratio tot leerling IC-verpleegkundigen is maximaal 4:1. Vanaf een succesvolle opleidingsduur van 14 maanden kan een IC-verpleegkundige in opleiding in de formatie meetellen met een maximale span of control van beginnend met 1 IC-patiënt (1:1) tot uiteindelijk een ratio 1:2 aan het eind van de opleiding.
15
20
25
30
35
Het verpleegkundig hoofd van de Intensive Care afdeling Het verpleegkundig hoofd of zorgmanager heeft een plaats in de leidinggevende structuur van de IC-afdeling. Organisatorische inbedding in de lijnorganisatie van het ziekenhuis is daarbij gebruikelijk. Het verpleegkundig hoofd is, binnen een lokale invulling, directe leidinggevende van teamleiders, IC-verpleegkundigen en vaak ook de zorgassistenten en secretariële medewerkers. Binnen de taken behoren het opzetten van de verpleegkundige overlegstructuren, het management IC-overleg, het bijdragen aan het jaarverslag. Tevens is er een rol weggelegd voor verpleegkundige afstemming met andere specialismen en afdelingen, het (laten) opstellen van een jaarverslag, het scheppen van voorwaarden tot het ontwikkelen en naleven van verpleegkundige richtlijnen, protocollen en kwaliteitbeleid, het melden van incidenten en calamiteiten, het opstellen en naleven van begrotingen, het voorbereiden van investeringen en het inrichten van regionale samenwerking, het opstellen van een IC-zorgbeleidsplan en het vormgeven van een meerjaren medisch en verpleegkundig beleidsplan, het bevorderen van scholing en opleiding, tot de verantwoordelijkheid van het verpleegkundig hoofd, waarbij taken kunnen worden gedelegeerd. Al bovenstaande steeds in samenspraak het medische afdelingshoofd of diens plaatsvervanger passend in de lokale afspraken m.b.t. verantwoordelijkheden.
Overige zorgmedewerkers op de Intensive Care afdeling Elke Intensive Care afdeling dient te beschikken over voldoende formatie voor secretariële ondersteuning van IC-management, intensivisten en IC-verpleegkundigen. Door taakherschikking kunnen taken van IC-verpleegkundigen worden overgenomen door zorgassistenten en overige verpleegkundigen. Ondersteuning kan geen aanleiding geven om door de minimale formatieeisen gesteld aan IC-verpleegkundigen heen te gaan.
40
45
Fysiotherapeuten Fysiotherapie in termen van passieve en actieve mobilisatie, oefeningen van de tractus locomotorius, wordt toegepast ten behoeve van een versneld en een vollediger herstelproces van de patiënt. 52
5
Het blijkt veilig om de revalidatie van IC-patiënten al op de IC te laten beginnen (Schweikert et al., 2009; Stiller, 2007; Morris et al., 2008; Pohlman et al., 2010; Bailey et al., 2007; Bourdin et al., 2010; Chiang et al., 2006). Passieve mobilisaties of (rek) bewegingen kunnen de spieratrofie en het proteïneverlies reduceren (Griffiths et al., 1995; McNair et al., 2001). Passief fietsen op een bedfiets kan achteruitgang van de spierfunctie voorkomen (Burtin et al., 2009). Vroegtijdig actief oefenen en mobiliseren heeft positief effect op het functioneel herstel en opnameduur van IC (Burtin et al., 2009; WHO 2001; Morris et al., 2008). Multidisciplinaire afstemming is wenselijk (Needham, 2008; Morris et al., 2008).
10 Conclusie Het is aannemelijk dat fysiotherapie van IC-patiënten veilig is en een versneld en vollediger herstelproces geeft. Niveau 2
15
20
Schweikert et al., 2009; Stiller, 2007; Morris et al., 2008; Pohlman et al., 2010; Bailey et al., 2007; Bourdin et al., 2010; Chiang et al., 2006; Griffiths et al., 1995; McNair et al., 2001; Burtin et al., 2009; Morris et al., 2008
Overwegingen In 2008 zijn de Europese aanbevelingen over de fysiotherapeutische behandeling van ICpatiënten gepubliceerd (Gosselink et al., 2008). Deze handelingen kunnen veelal zowel door ICverpleegkundigen als door fysiotherapeuten dan wel gezamenlijk uitgevoerd worden. Afspraken over de taakverdeling op basis van (lokaal) geformuleerde richtlijnen betreffende de inzet van fysiotherapeuten en IC-verpleegkundigen dienen daarom op lokaal niveau te worden gemaakt. Daarbij wordt ook de beschikbaarheid van hulpapparatuur zoals mobilisatiestoelen, tilliften, en bedfietsen geregeld.
Aanbevelingen Iedere IC-patiënt krijgt vroeg in het ziektebeloop een fysiotherapeutische behandeling aangeboden naar de meest recente inzichten volgens op lokaal niveau vastgestelde fysiotherapeutische protocollen, waarbij een taakverdeling tussen IC-verpleegkundige en fysiotherapeut wordt gemaakt afhankelijk van de lokale situatie. 25 Literatuurlijst 30
35
40
Bailey, P., Thomsen, G.E., Spuhler, V.J., Blair, R., Jewkes, J., Bezdjian, L., Veale, K., Rodriquez, L., & Hopkins, R.O. (2007). Early activity is feasible and safe in respiratory failure patients. Crit Care Med, 35, 139-45. Bourdin, G., Barbier, J., Burle, J.F., Durante, G., Passant, S., Vincent, B., … Guérin, C. (2010). The feasibility of early physical activity in intensive care unit patients: a prospective observational one-center study. Respir Care, 55, 400-7. Burtin, C., Clerckx, B., Robbeets, C., Ferdinande, P., Langer, D., Troosters, T., … Gosselink, R. (2009). Early exercise in critically ill patients enhances short-term functional recovery. Crit Care Med, 37, 2499-505. Chiang, L.L., Wang, L.Y., Wu, C.P., Wu, H.D., & Wu, Y.T. (2006). Effects of physical training on functional status in patients with prolonged mechanical ventilation. Phys Ther, 86, 1271-81. Gosselink, R., Bott, J., Johnson, M., Dean, E., Nava, S., Norrenberg, M., … Vincen, J.L. (2008). Physiotherapy for adult patients with critical illness: recommendations of the European Respiratory Society and European Society of Intensive Care Medicine Task Force on Physiotherapy for Critically Ill Patients. Intensive Care Med, 34, 1188–1199. Griffiths, R.D., Palmer, T.E., Helliwell, T., MacLennan, P., & MacMillan, R.R. (1995). Effect of passive stretching on the wasting of muscle in the critically ill. Nutrition, 11, 428-32. McNair, P.J., Dombroski, E.W., Hewson, D.J., & Stanley, S.N. (2001). Stretching at the ankle joint: viscoelastic responses to holds and continuous passive motion. Med Sci Sports Exerc, 33, 354-58.
53
5
10
Morris, P.E., Goad, A., Thompson, C., Taylor, K., Harry, B., Passmore, L., … Haponik, E. (2008). Early intensive care unit mobility therapy in the treatment of acute respiratory failure. Crit Care Med, 36, 2238-43. Needham, D.M. (2008). Mobilizing patients in the intensive care unit: improving neuromuscular weakness and physical function. JAMA, 300, 1685-90. Pohlman, M.C., Schweickert, W.D., Pohlman, A.S., Nigos, C., Pawlik, A.J., … Kress, J.P. (2010). Feasibility of physical and occupational therapy beginning from initiation of mechanical ventilation. Crit Care Med, 38, 2089-94. Schweickert, W.D., Pohlman, M.C., Pohlman, A.S., Nigos, C., Pawlik, A.J., Esbrook, C.L., … Kress, J.P. (2009). Early physical and occupational therapy in mechanically ventilated, critically ill patients: a randomised controlled trial. Lancet, 373, 1874-82. Stiller, K. (2007). Safety issues that should be considered when mobilizing critically ill patients. Crit Care Clin, 23, 35-53. World Health Organization (2001). International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF). Geneva.
54
5
10
15
20
25
30
3.13 Medische techniek Volgens de kwaliteitswet zorginstellingen ligt de eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg en kwaliteitsborgingssystemen voor medische apparatuur bij de Raad van Bestuur. Dit is in 2011 uitgewerkt in het convenant ‘Veilige toepassing van medische technologie in het ziekenhuis’ van de NVZ, de Nederlandse Federatie Universitair Medisch Centra (NFU) en Revalidatie Nederland (RN) (NVZ, 2011). De medisch specialist heeft ook verantwoordelijkheid in de aanschaf, ingebruikname en het gebruik van de apparatuur die bij de verleende zorg wordt ingezet. In de leidraad ‘Verantwoordelijkheid medisch specialist bij aanschaf, ingebruikname en gebruik medische apparatuur’ van de Orde van Medisch Specialisten & Nederlandse vereniging voor Anesthesiologie worden handvatten gegeven om deze verantwoordelijkheid waar te maken (OMS, 2013). Verwijzend naar NEN normen (NEN IEC 60601.1) en Europese richtlijnen dienen er op een Intensive Care aantoonbare afspraken en procedures te zijn voor apparatuurbeheer, onderhoud en vervanging. De onderhoudsstatus moet door middel van stickers op apparatuur zichtbaar zijn. Alleen CE-gemarkeerde apparatuur mag worden geplaatst en gebruikt. Patiënten ruimtes op een Intensive Care dienen K3-ruimtes te zijn met borgen voor gasveiligheid, elektrische veiligheid en brandveiligheid. Er dienen geteste voorzieningen voor noodstroom te zijn. Bij vervanging, verbouwing of onderhoud dient met infectierisico en hygiëneaspecten te worden rekening gehouden (regarderende WIP-reglementen) en een prospectieve risico-evaluatie te worden gedaan. Opslag van disposables dient te zijn geregeld. Er zijn procedures opgesteld voor afvalverwerking. Voor een IC dient de verantwoordelijkheid voor techniek te zijn vastgelegd. Voor vervanging van apparatuur dient een meerjaren-investeringsplan te worden opgesteld. Voor kritische apparatuur dient vervangingsapparatuur bij uitval beschikbaar te zijn. Voor instrumenten die worden gesteriliseerd dienen procedures te zijn vastgelegd (Valentin et al., 2011).
Aanbevelingen Elke IC-afdeling heeft aantoonbare afspraken en procedures voor apparatuur beheer, onderhoud en vervanging. De onderhoudsstatus is zichtbaar.
Literatuurlijst 35
NEN - IEC 60601.1 NVZ, NFU & RB. (2011) Convenant ‘Veilige toepassing van medische technologie in het ziekenhuis’. Orde van Medisch Specialisten & Nederlandse vereniging voor Anesthesiologie. (2013) Leidraad ‘Verantwoordelijkheid medisch specialist bij aanschaf, ingebruikname en gebruik medische apparatuur’. Valentin, A., Ferdinande, P., for the ESICM Working Group on Quality Improvement. (2011). Recommendations on basic requirements for intensive care units: structural and organizational aspects. Intensive Care Med, 37 (10), 1775-87.
40
55
5
10
15
20
25
30
35
3.14 Radiologisch laborant Medewerkers van de afdeling radiologie betrokken bij bed-side diagnostisch onderzoek van ICpatiënten dienen op de hoogte te zijn van isolatie en hygiënemaatregelen op de IC (regarderende WIP-reglementen) en patiënten pas te benaderen na afstemming met de verantwoordelijke IC-verpleegkundige.
Diëtist Voedingstherapie bij IC-patiënten is van groot belang. De intensivist is verantwoordelijkheid voor het voedingsbeleid van de IC-patiënt, Binnen elke IC worden afspraken gemaakt over het voedingsbeleid, in afstemming met de diëtisten.
Ziekenhuisapotheker op de IC De ziekenhuisapotheker als lid van een behandelteam op de Intensive Care voorkomt medicatiefouten, schade door medicatiefouten, reduceert kosten en zorgt voor verbetering van de algehele medicatieveiligheid op de afdeling, door het geven van onderwijs, bedside teaching en implementatie van protocollen en richtlijnen. (Erstad et al., 2011; Moyen et al., 2008; Montazeri & Cook., 1994; Bond & Raehl., 2007; Scarsi et al., 2002; Parshuram et al., 2008; Leape et al., 1999; Baldinger et al., 1997; Kopp et al., 2007; Klopotowska et al., 2010). Een ziekenhuisapotheker is, met name in Verenigde Staten, Engeland en Australië, een essentieel lid van een behandelteam op de Intensive Care (Erstad et al., 2011; Horn & Jacobi., 2006; Committee of specialty practice in critical care, 2008). Ook in Nederland is participatie van een ziekenhuisapotheker in het behandelteam op de Intensive Care succesvol gebleken. Door het uitvoeren van een medicatie review voor IC-patiënten is in zowel perifere als academische setting aangetoond dat dit leidt tot gemiddeld 2 farmacotherapeutische interventies per patiënt. Tevens is ook aangetoond dat structurele participatie van een ziekenhuisapotheker leidt tot reductie van het aantal medicatiefouten en schade (Committee of specialty practice in critical care, 2008). Deze participatie bleek ook kosteneffectief (Committee of specialty practice in critical care, 2008; Hunfeld, 2010; Rapportage interventies ziekenhuisapotheker op IC in perifere en academische setting; Hunfeld, 2012; Business case ziekenhuisapotheker op IC). Aanvullend worden in Nederland steeds vaker op IC-afdelingen speciale decentrale bereidingsunits opgezet waar apothekersassistenten alle parenterale geneesmiddelen klaar maken met minder kans op medicatiefouten en microbiële besmetting. Dergelijke service voorkomt toedienfouten en verbetert de kwaliteit van de bereidingen (Ris et al., 2010; van Grafhorst et al., 2001; van SoestSegers et al., 2009).
Conclusies
Niveau 2
Het is aannemelijk dat de dagelijkse aanwezigheid van een Intensive Care toegewijde apotheker op de IC de uitkomst van de patiënten gunstig beïnvloed. Daarnaast draagt de apotheker bij aan een rationeler medicatiebeleid en is kosteneffectief. B. Moyen et al., 2008; Motazeri & Cook, 1994; Bond & Raehl, 2007; Scarsi et al., 2002; Parshuram et al., 2008; Leape et al., 1999; Baldinger et al., 1997; Kopp et al., 2007
40
56
5
10
Overwegingen De kosteneffectiviteit is altijd context gebonden en zal voor studies uit de Verenigde Staten er heel anders uitzien dan voor Nederland. De prospectieve studie van Klopotowska et al. (2010) is uitgevoerd op een Nederlandse IC en concludeerde dat "Per monitored patient-day, the intervention itself cost €3, but might have saved €26 to €40 by preventing ADEs." Naast kosten, acht de commissie inbreng van ziekenhuisapothekers bij IC-behandeling van grote waarde. De voordelen van decentrale bereidingsunits voor parenteralia dienen gewogen te worden tegen de investeringen en exploitatiekosten. Het is waarschijnlijk dat alleen bij grotere IC-afdelingen een dergelijke bereidingsunit kosteneffectiever is. Een regelmatige aanwezigheid op de IC met dagelijkse mogelijkheid tot consultatie is haalbaar in de Nederlandse setting.
Aanbevelingen De ziekenhuisapotheker participeert op regelmatige basis in het behandelteam van de IC en is continu consulteerbaar voor het farmacotherapeutische beleid van de individuele IC patiënt en draagt zorg voor medicatieveiligheid in bredere zin. 15 Literatuurlijst
20
25
30
35
40
45
Baldinger, S.L., Chow, M.S., Gannon, R.H., & Kelly, E.T. 3rd. (1997). Cost savings from having a clinical pharmacist work parttime in a medical intensive care unit. Am J Health Syst Pharm., 54 (24), 2811-4. Bond, C.A., & Raehl, C.L. (2007). Clinical pharmacy services, pharmacy staffing, and hospital mortality rates. Pharmacotherapy, 27 (4), 481-93. Committee of specialty practice in critical care (2008). Standards of practice for Critical Care Pharmacy Practice. J Pharm Prac Res, 38 (1), 58-60. Erstad, B.L., Haas, C.E., O'Keeffe, T., Hokula, C.A., Parrinello, K., & Theodorou, A.A. (2011). Interdisciplinary patient care in the intensive care unit: focus on the pharmacist. Pharmacotherapy, 31 (2), 128-37. Horn, E., & Jacobi, J. (2006). The critical care clinical pharmacist: evolution of an essential team member. Crit Care Med., 34 (3 Suppl), S46-51. Hunfeld. (2010). Rapportages interventies ziekenhuisapotheker op IC in perifere en academische setting. Hunfeld. (2012). Business case ziekenhuisapotheker op IC (ongepubliceerd). Klopotowska, J.E., Kuiper, R., van Kan, H.J., de Pont, A.C., Dijkgraaf, M.G., Lie-A-Huen, … Smorenburg, S.M. (2010). On-ward participation of a hospital pharmacist in a Dutch intensive care unit reduces prescribing errors and related patient harm: an intervention study. Crit Care., 14 (5), R174. Kopp, B.J., Mrsan, M., Erstad, B.L., & Duby, J.J. (2007). Cost implications of and potential adverse events prevented by interventions of a critical care pharmacist. Am J Health Syst Pharm., 64 (23), 2483-7. Leape, L.L., Cullen, D.J., Clapp, M.D., Burdick, E., Demonaco, H.J., Erickson, J.I., & Bates, D.W. (1999). Pharmacist participation on physician rounds and adverse drug events in the intensive care unit. JAMA., 282 (3), 267-70. Montazeri, M., & Cook, D.J. Impact of a clinical pharmacist in a multidisciplinary intensive care unit. Crit Care Med., 22 (6), 1044-8. Moyen, E., Camiré, E., & Stelfox, H.T. (2008). Clinical review: medication errors in critical care. Crit Care., 12 (2), 208. Parshuram, C.S., To, T., Seto, W., Trope, A., Koren, G., & Laupacis, A. (2008). Systematic evaluation of errors occurring during the preparation of intravenous medication. CMAJ., 178 (1), 42-8. Ris, J.M., Leeuwen, R.W.F. & van Boom, F.A. (2010). VTGM op de ICU: mind the steps! PW Wetenschappelijk Platform., 4 (1), 11-17. Scarsi, K.K., Fotis, M.A., & Noskin, G.A. (2002). Pharmacist participation in medical rounds reduces medication errors. Am J Health Syst Pharm., 59 (21), 2089-92. Van Grafhorst, J.P., Foudraine, N.A., Nooteboom, F., Crombach, W.H.J., Oldenhof, N.J.J., & van Doorne, H. (2001). Schone schijn bedriegt. Bereiding van perfusorspuiten op de intensive care. Pharm Weekbl, 136 (20), 732-7. Van Soest-Segers, B., Cheung K-C., & Hunfeld, N. (2009). Op IC vooral doseerfout bij infuus. Schade bij de patient bij een op de tien meldingen. Pharm Weekbl, 4, 16-18.
57
5
10
15
20
3.15 Rol van de arts-microbioloog bij intensive care geneeskunde. De arts-microbioloog is als lid van het behandelteam van de Intensive Care afdeling verantwoordelijk voor de laboratorium diagnostiek van infectieziekten, adviseert bij de behandeling, de interpretatie van de uitslagen en de keuze en juiste toepassing van antibiotica. Hij/zij adviseert conform de richtlijnen van de Stichting Werkgroep Antibioticum Beleid (SWAB). De Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM) heeft de richtlijnen van de European Committee on Antimicrobial Susceptibility Testing (EUCAST) aanvaard als de standaard voor gevoeligheidsbepalingen. Daarnaast is de arts-microbioloog, als leider van de afdeling infectiepreventie, dan wel in samenspraak met de ziekenhuishygiënisten van deze afdeling, verantwoordelijk voor het uitdragen van het infectiepreventiebeleid van de instelling. Voor de uitvoering van dit beleid is de leiding van de IC verantwoordelijk. Hierbij worden de richtlijnen van de Werkgroep Infectiepreventie (WIP) gevolgd (zoals te vinden op de website van de WIP). Wereldwijde resistentieontwikkeling vormt een steeds grotere bedreiging voor de behandelbaarheid van (ziekenhuis-)infecties. Ter beteugeling van verspreiding van zeer resistente bacteriën is de WIP-richtlijn Bijzonder Resistente Micro-organismen (BRMO) van kracht (Werkgroep Infectie Preventie, 2005). De arts-microbioloog wordt geacht te voorzien in on-line surveillance van bacteriën en hun resistentiepatronen (IGZ, 2012). Voor de taken in het kader van de infectiepreventie moet voldoende formatie artsen-microbioloog beschikbaar zijn (van den Broek et al., 2007). De monitoring van deze protocollen is tevens de taak van de artsmicrobioloog. Vooral in de Angelsaksische traditie is dagelijkse participatie van de artsmicrobioloog in de IC-bespreking gemeengoed (Wilson & Dempsey, 2007; Kothari et al., 2008). Bovengenoemde taken van de arts-microbioloog zijn neergelegd in een beroepsprofiel van de arts-microbioloog (NVMM).
25 Conclusies
Niveau 4
De arts-microbioloog heeft uitgebreide verantwoordelijkheden voor verantwoorde en veilige zorg op gebied van micro-biologie voor patiënten op de intensive care afdeling. Werkgroep Infectie Preventie, 2005; IGZ, 2012
Participatie van de arts-microbioloog in de patiëntenbespreking van de Intensive Care behandelgroep heeft meerwaarde. Niveau 3 Wilson & Dempsey, 2007; Kothari et al., 2008
30
35
Aanbevelingen De Intensive Care afdeling dient te worden ondersteund door de leden van de vakgroep/maatschap artsen-microbioloog. Zij dienen een uitgebreid takenpakket op het gebied van de medische microbiologie en infectiepreventie uit te oefenen. Dagelijkse participatie in de patiëntenbespreking is daarbij een voorwaarde Literatuurlijst European Committee on Antimicrobial Susceptibility Testing (EUCAST) www.eucast.org/. IGZ. Rapport Falen infectiepreventie in het Maasstad ziekenhuis verwijtbaar. (2012). Verkregen via: www.igz.nl/actueel/nieuws/faleninfectiepreventieinhetmaasstadziekenhuisverwijtbaar.aspx. Kothari, A., Sagar, V., Panigrahi, B., & Selot, N. (2008). Controlling costs in the intensive-care unit: role of daily microbiologist rounds in an Indian hospital. Clin Microbiol Infect., 12, 1187-8.
58
5
Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie. Beroepsprofiel van de arts-microbioloog. www.nvmm.nl/concilium/opleiding arts-microbioloog. Stichting werkgroep antibioticabeleid (SWAB). www. swab.nl. Stichting Werkgroep Infectiepreventie (WIP). www.rivm.nl/Onderwerpen/Onderwerpen/W/Werkgroep_Infectiepreventie_WIP/WIP_Richtlijnen/Ziekenhuizen. van den Broek, P.J., Kluytmans, J.A.J.W., Ummels, L.C., Voss, A., & Vandenbroucke-Grauls, C.M.J.E. (2007). How many infection control staff do we need in hospitals? J Hosp Infect, 65, 108–111. Werkgroep Infectie Preventie. Richtlijn Bijzonder Resistente Micro-Organismen (BRMO). 2011. Wilson, L. & Dempsey, G. (2007). Medical microbiology ward rounds in critical care. Critical Care., 11 (Suppl 2), P75.
10
59
5
3.16 Laboratoriumspecialist klinische chemie Snelle (24/7) beschikbaarheid van klinisch chemische en hematologische diagnostiek is essentieel voor de bewaking en therapie van de IC-patiënt. Bij ruim 70% van de beslissingen is laboratoriumdiagnostiek betrokken (Engelman 2008). Snelle (24/7) beschikbaarheid van klinisch chemische en hematologische diagnostiek is essentieel voor de bewaking en therapie van de ICpatiënt. De pre-analytische (aanvragen diagnostiek, bloedafname en transport) begint al op de IC zelf. Het is bekend dat dit de meest fout gevoelige fase uit het gehele proces is (Sciavovelli & Plebani, 2009), met name waar het gaat om het koppelen van de juiste patiëntgegevens aan het analysemateriaal.
10
15
20
25
30
35
De laboratoriumspecialist klinische chemie is inhoudelijk verantwoordelijk voor de procedures en draagt zorg voor advies en instructie aan verpleegkundigen en arts(assistent)en op het gebied van de pre-analyse en de significantie van de testuitslagen. Steeds vaker is het mogelijk een aantal laboratoriumtesten met eenvoudige bedienbare apparatuur nabij de patiënt uit te voeren (near-patient, bedside of point-of-care testen zoals glucose, bloedgassen, electrolieten). De eindverantwoordelijkheid voor de deze analyses ligt bij de specialist klinische chemie. Adequate scholing van de gebruikers, onderhoud en kwaliteitscontrole van de apparatuur alsmede (elektronische) vastlegging van orders en resultaten dient te worden geborgd. (IGZ circulaire 2008-02; CCKL-praktijkrichtlijn conform ISO-15189 & ISO-22870; Pearson et al., 2006). De laboratoriumspecialist klinische chemie adviseert aangaande de omvang van het protocollaire en individuele laboratoriumonderzoek. De laboratoriumspecialist klinische chemie die tevens verantwoordelijk is voor de bloedtransfusie in het ziekenhuis dient betrokken te worden bij de indicatiestelling, selectie en uitgifte van bloedproducten voor de IC-patiënt. Er dienen protocollen te zijn, hoe te handelen acuut of massaal bloedverlies. Vanuit de verantwoordelijkheid van zijn positie als hemovigilantiefunctionaris dient de specialist klinische chemie te worden geïnformeerd over transfusiereacties. Dit conform de geldende richtlijnen met betrekking tot de veiligheid van bloedtransfusie (hemovigilantie; conform CBO-richtlijn bloedtransfusie, 2011). De laboratoriumspecialist klinische chemie heeft (in de meeste ziekenhuizen) uitgebreide verantwoordelijkheid voor de veiligheid van bloedproducten en de uitgifte hiervan aan patiënten van de intensieve care afdeling
Conclusies Niveau 4
De laboratoriumspecialist klinische chemie heeft specifieke kennis in laboratoriumtechnieken die veelvuldig worden toegepast bij intensive care patiënt.
Aanbevelingen De laboratoriumspecialist klinische chemie maakt als gesprekspartner/adviseur regelmatig onderdeel uit van het patiëntenoverleg of alternatief bilateraal overleg met de IC. De afdeling klinische chemie adviseert en schoolt verpleegkundigen en artsen op gebied van pre-analyse (aanvragen diagnostiek, bloedafname en transport).
60
Literatuurlijst
5
10
CBO-richtlijn bloedtransfusie, 2011. CCKL-prakrijkrichtlijn obv ISO-15189 & ISO-22870. IGZ circulaire 2008-02. Engleman, D., Rich, S., Powell, T., & Flack, M. (2008). Medical Product Safety Network (MedSun) Collaborates with Medical Product Users to Create Specialty Subnetworks. Rockville (MD): Agency for Healthcare Research and Quality; 2008 Aug. Pearson, J. (2006). Point of care testing and clinical governance. Clin Cnem Lab Med, 44 (6), 765-767. Sciacovelli, L., & Plebani, M. (2009). The IFCC working group on laboratory errors and patient safety. Clin Chim Acta, 404, 79-85.
61
5
3.17 Bouwkundige voorzieningen Recent zijn er nieuwe aanbevelingen verschenen van zowel de ESICM als de SCCM, aangaande bouwkundige en organisatorische aspecten van een IC. In deze richtlijn zullen een aantal aanbevelingen worden opgenomen. Meer specifiek gedetailleerde bouwkundige aspecten vallen buiten de omvang van deze richtlijn. Daarvoor verwijzen wij naar de beschikbare literatuur waarop door de ESICM en SCCM aanbevelingen zijn gedaan (Thompson et al., 2012; Valentin et al., 2011).
10
Locatie en ideale grootte Om snelle en hoogkwalitatieve IC-zorg te kunnen garanderen moet een IC beschikken over een netwerk van medische en diagnostische mogelijkheden, die 24/7 beschikbaar zijn binnen een vooraf vastgestelde (en vastgelegde) termijn (zie Hoofdstuk 6).
15
In de literatuur wordt beschreven dat een organisatorische eenheid van zes tot acht bedden als optimaal gezien kan worden, waarin bij grotere IC’s de diverse units samen de diverse ondersteunende- en behandelfaciliteiten delen, om zo een efficiënt organisatorisch geheel te maken.
20
Een-persoonskamers worden aanbevolen met een oppervlakte van circa 25 m2 per kamer. Het ontwerp en inrichting van een IC-afdeling zijn van invloed op de duur van delirium (verkorting van 0,4 dagen bij vergelijking van zaal en 1-persoonskamer) en zo kunnen bijdragen aan een healing environment (Zaal et al., 2012).
25
In het kader van efficiëntie kan worden gekozen om hogere zorgfuncties samen te voegen indien deze aantallen per unit niet gehaald worden. Zo kunnen gecombineerde IC/PACU/MC/CCU units ontstaan waarbij volume/kwaliteit aspecten wel in acht genomen moeten worden.
30
35
40
Het totale aantal Intensive Care bedden is vanzelfsprekend afhankelijk van de grootte en categorie van het ziekenhuis. Uit onderzoek blijkt dat ziekenhuizen in Europa 3% van het totaal aantal bedden inrichten als IC bedden. In onze ervaring is de Nederlandse situatie ongeveer gelijk, waarbij opgemerkt moet worden dat er ook andere vormen van ‘hogere zorg’ bedden zijn zoals CCU, PACU en MC bedden (Rhodes et al., 2012). De internationale bouwkundige richtlijnen waarnaar hier verwezen wordt bevatten getalsmatige richtlijnen voor de geadviseerde oppervlaktes voor patiëntenkamers en ondersteunende ruimtes. Ook over de opzet van een ontwerp team, de ligging van de IC ten opzichte van andere afdelingen (zoals OK en SEH), het functionele ontwerp zelf (inclusief zaken als communicatie faciliteiten, opslag, patiënten en personele ruimtes, receptie, lab, overdrachtsruimte enzovoort) de te gebruiken bouwmaterialen, en diverse veiligheidsaspecten binnen een IC, worden richtlijnen gegeven, zoveel mogelijk op basis van literatuur dan wel expert opinion. Natuurlijk dienen er aanpassingen plaats te vinden op basis van de lokale en nationale situatie.
62
Conclusies Niveau 3
5
Er zijn nauwelijks onderzoeken naar ontwerp van een IC-afdeling en uitkomsten. De deliriumduur kan worden bekort bij behandeling in een 1-persoonskamer ten opzichte van een zaal. B. Zaal et al., 2012
Overwegingen Niet alleen vanwege delirium, maar ook vanwege reductie van infectie-transmissie en meer optimale isolatiemogelijkheden en privacy heeft bij het bouwen van nieuwe IC-afdelingen een inrichting met 1-persoonskamers de voorkeur. Elke IC-afdeling heeft faciliteiten nodig om ICpatiënten in strikte isolatie te kunnen behandelen.
10 Aanbevelingen Bij het ontwerp van een IC-afdeling kan gebruik gemaakt worden van internationale richtlijnen. Elke IC-afdeling dient aan technische normen te voldoen en heeft voldoende isolatiefaciliteiten nodig (zie NEN en WIP-richtlijnen). Bij nieuwbouw valt een inrichting met 1-persoonskamers te overwegen.
Literatuurlijst 15
20
Rhodes, A., Ferdinande, P., Flaatten, H., Guidet, B., Metnitz, P.G., & Moreno, R.P. (2012). The variability of critical care bed numbers in Europe. Intensive Care Med, Epub ahead of print. Thompson, D.R., Hamilton, D.K., Cadenhead, C.D., Swoboda, S.M., Schwindel, S.M., Anderson, D.C., … Petersen, C. (2012). Guidelines for intensive care unit design. Critical Care Medicine., 40 (5), 1586-1600. Valentin, A., Ferdinande, P.,& for the ESICM Working Group on Quality Improvement. (2011). Recommendations on basic requirements for intensive care units: structural and organizational aspects. Intensive Care Med, 37 (10), 1775-87. Zaal, I.J., Spruyt, C.F., Peelen, L.M., van Eijk, M.M., Wientjes, R., Schneider, M.M., … Slooter, A.J. (2012). Intensive care unit environment may affect the course of delirium. Intensive Care Med. , 39 (3), 481-8.
63
Hoofdstuk 4
5
10
15
20
25
30
Relatie tussen volume en uitkomst
Uitgangsvraag Wat is de relatie tussen volume en uitkomsten voor IC-patiënten?
4.1 Relatie tussen volume en uitkomst voor IC-patiënten Inleiding Gedurende de laatste 20 jaar is er toenemende aandacht voor de relatie tussen de resultaten van behandeling en de ervaring die een instelling heeft met deze behandeling, de zogenoemde volume-outcome relatie. Deze relatie is duidelijk beschreven bij een aantal chirurgische ingrepen, zoals pancreas- en slokdarmchirurgie en hartchirurgie (Birkmeyer et al., 2012; Karthikesalingam et al., 2010; Skipworth et al., 2010). In dit hoofdstuk wordt nagegaan wat de relatie is tussen het volume van IC-patiënten en uitkomsten. In dit hoofdstuk worden geen aanbevelingen gedaan. Zoeken en selectiecriteria In de databases Medline (OVID) en Cochrane is er gezocht naar literatuur over volume ICpatiënten en uitkomsten. De zoekverantwoording is weergegeven in bijlage 1. De literatuurzoekactie leverde 15 treffers op. Na de systematische literatuursearch zijn er nog 3 studies gepubliceerd die zijn meegenomen in de verdere analyse (Darmon, 2011; Moran, 2012; Abbenbroek, 2014).
Samenvatting van literatuur Tot dusver zijn er 18 studies gepubliceerd over het volume van patiënten op de intensive care in relatie tot uitkomst, weergegeven in intensive care of ziekenhuismortaliteit (zie bijlage 1 voor de evidencetabel). Alle zijn prospectieve of retrospectieve cohortstudies. Veelal betreft het ICafdelingen die deelnemen in een prospectieve registratie van data in een database ten behoeve van ‘benchmarking’. Eén van de studies is in Nederland uitgevoerd, de andere zijn afkomstig uit de Verenigde Staten (n=6), Verenigd Koninkrijk (n=3), Canada, Taiwan, Frankrijk, Australië en Nieuw-Zeeland, Finland en Oostenrijk. Eén studie werd uitgevoerd in 12 verschillende Europese landen.
35
40
45
In de studie van Kahn et al. (2006) werd de relatie tussen ziekenhuisvolume en uitkomsten in een grote studie van niet-chirurgische mechanisch geventileerde patiënten (n=20.241) onderzocht. Er werd een afname van overlijden in de IC of ziekenhuis gevonden bij een toenemend aantal beademde patiënten per jaar per IC-afdeling. Ziekenhuisopname in het hoogste kwartiel volume ziekenhuis (>400 patiënten die mechanische ventilatie ontvangen) was geassocieerd met een reductie van 37% in de gecorrigeerde sterftekans op de ICU vergeleken met opname in een ziekenhuis uit het laagste kwartiel volume (<150 beademde patiënten, p<0.001). Een zelfde afname werd gezien voor overlijden in het ziekenhuis (gecorrigeerde oddsratio: 0.66 (95%CI 0.52 to 0.83; P<0.001). Deze studie was methodologisch goed uitgevoerd. In een andere studie van Kahn et al., uit 2009 met 78.427 niet-chirurgische beademde patiënten uit 169 ziekenhuizen, werden deze bevindingen bevestigd (Kahn et al., 2009). Een grote Franse studie in 294 ziekenhuizen (n= 179,197) toonde dat de IC-afdelingen in de categorie met het grootste volume aan mechanisch beademde patiënten de laagste ziekenhuissterfte hadden voor
64
deze patiënten, wat significant verschilde van de ziekenhuissterfte bij beademde patiënten van IC-afdelingen met een lager volume (Darmon et al., 2011).
5
10
15
20
25
30
In andere studies werd een positieve associatie gevonden tussen volume en overleving, maar alleen in specifieke groepen patiënten (Durairaj et al., 2005). Durairaj et al. (2005) beschrijft lagere sterfte voor patiënten met respiratoire ziekten in hoog volume centra wanneer het matig/ernstig zieke patiënten betreft (APACHE III score >57). In geval van beperkte ziekte-ernst, gemeten als een APACHE III score <57, werd deze relatie niet gevonden. Een positieve volumeoutcome relatie werd in deze studie ook gevonden voor IC-patiënten met ziekten van de tractus digestivus (ongeacht de ernst van ziekte), maar niet voor neurologische diagnosen (Durairaj et al., 2005). Een studie die langdurig beademde patiënten (>96 uur) vergelijkt in quintielen van volume per ziekenhuis, vindt een lagere sterfte bij oplopende hogere aantallen maar weer hogere mortaliteit in de hoogte volume IC’s (Zilberberg et al., 2009). Deze laatstvermelde vier studies zijn alle uit de USA, waarbij de staffing niet genoemd wordt of geen intensivisten werkzaam zijn op de kleinere IC’s. Drie studies betreffen specifiek patiënten met ernstige sepsis en septische shock (Peelen et al., 2006; Rainikaine et al., 2010; Shahin et al., 2012). De studie van Rainikaine et al. (2010) is een kleine multicenter studie en vindt een significant lagere mortaliteit in grote IC-afdelingen op basis van een hoger volume. Uitgesplitst naar chirurgisch – nietchirurgisch werd alleen voor de chirurgische groep een significant verschil gevonden. In de Nederlandse studie van Peelen et al. (2006) bij sepsis patiënten op de IC, werd een significant lagere IC- en ziekenhuissterfte bij een toenemend aantal patiënten gevonden. In een recente studie uit het Verenigd Koninkrijk bij patiënten met ernstige sepsis werd een hogere sterfte gevonden op IC’s waar weinig van dit soort patiënten werd opgenomen. Dat effect was echter niet meer aantoonbaar als gecorrigeerd werd voor een groot aantal confounders, zoals type ziekenhuis, ernst van ziekte en leeftijd (Shahin et al., 2012). Glance et al. (2006) vonden een afname van de sterfte bij IC’s die veel ernstig zieke patiënten behandelden (patiënten met een SAPS II score groter dan 30). Een positieve volume-outcome relatie is ook beschreven bij patiënten die succesvol gereanimeerd waren na cardiac arrest (Carr et al., 2009). Hoewel al deze patiënten opgenomen waren op een IC, zou het volume-effect ook goed toegeschreven kunnen worden aan andere afdelingen die nauw bij de behandeling betrokken zijn, zoals spoedeisende hulp of interventiecardiologie of wel/niet toepassen van hypothermie. Bij patiënten met pneumonie op de IC werd een relatie tussen overleving en volume gevonden, maar hier gemeten als het aantal patiënten met pneumonie per arts, niet het volume van de intensive care als geheel (Lin et al., 2008).
35
40
45
Een aantal studies vonden geen duidelijke relatie tussen volume en outcome. De oudste studie is uit 1995 (Jones & Rowan, 1995) en in het Verenigd Koninkrijk uitgevoerd. Er werd een inverse relatie tussen volume en mortaliteit gevonden die niet meer significant was na correctie voor ernst van ziekte. De studie is echter van matige kwaliteit wat betreft de beschrijving van de studiepopulatie en statistische methoden. Daarnaast is het de vraag of situatie in de studie nog vergelijkbaar is met de huidige situatie rond intensive care. In de retrospectieve cohortstudie van Needham et al., met beademde chirurgische (n=6.373) en niet-chirurgische patiënten (n=13.846) die langer dan twee opeenvolgende dagen mechanisch werden geventileerd, werd geen relatie tussen sterfte en volume gevonden voor chirurgische patiënten. Voor niet-chirurgische patiënten was er in de laagstevolumecategorie (<100 patiënten per jaar) een niet-significante verhoging in mortaliteit (odds ratio (95% CI): 1.13 (0.87–1.47)) vergeleken met de hoogstevolumecategorie (>700 patiënten per jaar). Daarbij dient opgemerkt te worden dat in de kleinste ziekenhuizen een groot deel (tot 81%) van de patiënten werd 65
5
10
15
20
25
overgeplaatst naar een groter centrum. In de studie werd een overgeplaatste patiënt beschouwd als een “overlever”, ongeacht de afloop van behandeling in het tweede ziekenhuis. Door het overplaatsen van de ziekste patiënten zou de ziekenhuisoverleving, die gemeten werd in het ziekenhuis waar de patiënt oorspronkelijk was opgenomen, in deze kleinste IC’s geflatteerd kunnen zijn. Na exclusie van de overgeplaatsten werd wel een significante relatie tussen volume en uitkomst gevonden. (Needham et al., 2006). Een andere studie, gebruik makend van administratieve data, vindt evenmin een significante relatie tussen volume en uitkomst (Gopal et al., 2011). In deze studie werd volume bepaald aan de hand van het aantal beademingsperiodes per IC per jaar. Opvallend was dat in de categorie met het hoogste volume een laag aantal beademingsperiodes werd gemeld (<265 per jaar). Door het kleine verschil in grootte tussen grote en kleine IC’s in deze studie zouden eventuele verschillen mogelijk niet aantoonbaar zijn. Tevens waren alle IC’s in deze studie closed format. De goed uitgevoerde recente studie uit Australië en Nieuw-Zeeland (Moran et al., 2011) vindt bij chirurgische en niet-chirurgische IC patiënten geen afname van sterfte bij grotere volumina. In deze studie is niet duidelijk beschreven hoe het overplaatsingsbeleid in Australië en Nieuw-Zeeland is georganiseerd. In de studie uit Australië en Nieuw-Zeeland werd vermeld dat 12% van de opnames uit een ander ziekenhuis kwam maar niet doorgerekend is in hoeverre deze overplaastingsbias een rol heeft gespeeld bij het ontbreken van een betere uitkomst in grotere IC’s. Over het algemeen kan gesteld worden dat het waarschijnlijk is dat een al bestaand beleid om ernstig zieke patiënten over te plaatsen naar grotere centra, een onderschatting kan geven van een associatie tussen volume en outcome. In twee studies werd voornamelijk gekeken naar bedbezetting op de intensive care (Iapichino et al., 2004; Metnitz et al., 2009). Iapichino et al. (2004) geeft een analyse van data van de EURICUS I studie die in 1994 en 1995 werden verzameld. Deze data zijn niet langer representatief voor de huidige situatie. IC-afdelingen met een groter aantal hoog-risicopatiënten en IC-afdelingen met een hogere turnover lieten een lagere sterfte zien. Metnitz et al. (2009) liet zien dat een toenemend aantal patiënten in een zelfde diagnostische categorie in eerste instantie leidt tot een lagere mortaliteit, maar bij toename volume weer hogere mortaliteit laat zien (U-vorm).
30
35
40
45
Interpretatie van de beschreven volume-outcome relaties. Er bestaat een relatief groot aantal studies dat de relatie tussen volume en uitkomst (IC-sterfte en ziekenhuissterfte) beschrijft. Vrijwel altijd gaat het om beademde, meestal niet-chirurgische patiënten. De studieopzet is zonder uitzondering observationeel en retrospectief van aard. Er zijn verschillen tussen de studies in de mate van beschrijving en correctie van case-mix en verschillen in analyse methoden. Er zijn verschillen tussen de studies in aantal geïncludeerde patiënten en in het bereik wat betreft grootte van de geïncludeerde IC-afdelingen. Ten slotte zijn de patiëntenpopulaties verschillend wat betreft reden van opname en ernst van ziekte. Een aantal studies laat zien dat de overleving slechter is bij behandeling op een laag-volume IC (Kahn et al. (2006); (Kahn et al., 2009); (Darmon et al., 2011). Aangezien vrijwel alle studies uitgevoerd zijn bij beademde patiënten en omdat in sommige studies het effect alleen gevonden werd bij ernstig zieke patiënten, bestaat de mogelijkheid dat dit verband niet geldt voor nietbeademde patiënten en voor patiënten met een lage ernst van ziekte. In een aantal studies wordt een relatie gevonden voor specifieke groepen (Durairaj et al., 2005; Zilberberg et al., 2009; Peelen et al., 2006; Rainikaine et al., 2010; Shahin et al., 2012; Glance et al., 2006; Carr et al., 2009; Lin et al., 2008) Er zijn drie studies (Gopal et al., 2011; Needham et al., 2006; Moran et al., 2011) die geen relatie tussen volume en uitkomst laten zien.
66
5
10
15
Hoewel er een aantal studies een relatie aantoont tussen grootte van een IC en de uitkomsten op die IC, is er geen precies afkappunt voor aantallen patiënten aan te geven is, waaronder de resultaten “te slecht” zouden zijn. In sommige studies worden de effecten van volume op uitkomsten over de gehele range van volume aangetoond. In andere studies werd gebruik gemaakt van categorieën met specifieke afkappunten; deze categorieën lijken echter vrij willekeurig gekozen, zonder dat aannemelijk was dat de gekozen afkappunten een absolute waarde hadden. Daar komt bij dat in alle studies andere afkappunten werden aangehouden, dat de definities van volume verschilden en ten slotte, dat afkappunten in een bepaald land niet hoeven te gelden in een ander land. Specifiek voor de Nederlandse situatie is één studie beschikbaar, uitgevoerd bij patiënten met ernstige sepsis (Peelen et al., 2007). In deze studie werd gevonden dat de resultaten beter waren op IC’s met meer ervaring met dit soort patiënten, zonder dat een afkappunt aangewezen werd. Het is echter de vraag of de situatie in deze studie nog vergelijkbaar is met de huidige situatie in Nederland. Een systematic review van Kanhere et al., concludeert dat beademde patiënten, hoog-risico patiënten en patiënten met ernstige sepsis beter af zijn in een hoog volume IC-afdeling (Kanhere et al., 2012). Een recente meta-analyse (Abbenbroek et al, 2014) concludeert eveneens dat in subgroepen van IC-patiënten een lagere mortaliteit wordt aangetoond indien behandeld op een hoog volume IC.
20
25
30
Effecten van het overplaatsen van patiënten ter vergroting van het volume op outcome Een aantal studies toont een relatie aan tussen de grootte van een IC en de uitkomsten. Het is echter niet vanzelfsprekend, dat overplaatsing van ernstig zieke patiënten van kleine naar grotere afdelingen de kans op overleving van een patiënt zal vergroten. Dit is alleen het geval als de risico’s van vervoer kleiner zijn dan de voordelen van behandeling op een grotere IC. Kahn et al. (2009) beschrijft de effecten van een overplaatsingsbeleid van kleine naar grote IC-afdelingen en berekent een NNT van 15. Interventiestudies, waarbij het effect van overplaatsing vergeleken is met doorbehandeling op een kleine IC zijn nooit uitgevoerd. In de praktijk komen overplaatsingen van ernstig zieke IC-patiënten wel vaak voor. Verschillende observationele studies hebben laten zien dat dit vervoer met mobiele intensive care unites (MICU) veilig plaats kan vinden (Gebremichael et al., 2000). Een recent in Groningen uitgevoerde studie bij 74 patiënten die met MICU tussen twee IC’s vervoerd werden liet geen achteruitgang in vitale parameters zien tijdens transport. Incidenten tijdens transport kwamen voor maar hadden weinig effect op de toestand van de patiënt (Wiegersma et al., 2011).
35 Conclusies Er is een aantal studies dat een positief verband laat zien tussen een hoog volume van beademde IC-patiënten en betere overleving. Het is aannemelijk dat dit verband met name aanwezig is bij patiënten die ernstig ziek zijn, gemeten aan een hoge APACHE of SAPS score. Niveau 2
B Jones & Rowan, 1995; Carr et al., 2009; Darmon et al., 2011; Durairaj et al., 2005; Glance et al., 2006; Gopal et al., 2011; Iapichino et al., 2004; Kahn et al., 2006; Kahn et al., 2009; Metnitz et al., 2009; Moran et al., 2012; Peelen et al., 2007; Reinikainen et al., 2010; Zilberberg et al., 2009; Kanhere et al., 2012; Abbenbroek et al., 2014.
67
Er is geen duidelijk afkappunt aan te wijzen van aantal beademde patiënten per jaar dat een onderscheid maakt tussen IC’s met een hoge of lage mortaliteit. Niveau 2
B Jones & Rowan, 1995; Carr et al., 2009; Darmon et al., 2011; Durairaj et al., 2005; Glance et al., 2006; Gopal et al., 2011; Iapichino et al., 2004; Kahn et al., 2006; Kahn et al., 2009; Metnitz et al., 2009; Moran et al., 2012; Peelen et al., 2007; Reinikainen et al., 2010; Zilberberg et al., 2009; Kanhere et al., 2012
Literatuurlijst 5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Abbenbroek, M.P.H., Duffield, C.M., & Elliott, D. (2014). The intensive care unit volume–mortality relationship, is bigger better? An integrative literature review. Aust Crit Care, x, 1036-7314. Birkmeyer, J.D., Siewers, A.E., Finlayson, E.V., Stukel, T.A., Lucas, F.L., Batista, I., … Wennberg, D.E. (2002). Hospital volume and surgical mortality in the United States. N Engl J Med, 346, 1128-37. Carr, B.G., Kahn, J.M., Merchant, R.M., Kramer, A.A., & Neumar, R.W. (2009). Interhospital variability in post-cardiac arrest mortality. Resuscitation, 80, 30-34. Dale, M., Needham, M.D., Bronskill, S.E., Rothwell, D.M., Sibbald, W.J., Pronovost, P.J., … Stukel, T.A. (2006). Hospital volume and mortality for mechanical ventilation of medical and surgical patients: A population-based analysis using administrative data. Crit Care Med, 34 (9), 2349-54. Darmon, M., Azoulay, E., Fulgencio, J.P., Garrigues, B., Gouzes, C., Moine, P., … Chevret, S. (2011). Procedure volume is one determinant of centre effect in mechanically ventilated patients. Eur Respir J, 37, 364-370. Durairaj, L., Torner, J.C., Chrischilles, E.A., Vaughan Sarrazin, M.S., Yankey, J., & Rosenthal, G.E. (2005). Hospital volumeoutcome relationships among medical admissions to ICUs. Chest, 128, 1682-1689. Gebremichael, M., Borg, U., Habashi, N.M., Cottingham, C.R.N., Cunsolo, L.R.N., McCunn, M., & Reynolds, H.N. (2000). Interhospital transport of the extremely ill patient: The mobile intensive care unit. Critical Care Medicine., 28 (1), 7985. Glance, L.G., Li, Y., Osler, T.M., Dick, A., & Mukamel, D.B. (2006). Impact of patient volume on the mortality of adult intensive care unit patients. Crit Care Med, 34, 1925-1934. Gopal, S., O'Brien, R., & Pooni, J. (2011). The relationship between hospital volume and mortality following mechanical ventilation in the Intensive Care Unit. Minerva Anestesiologica, 77, 26-32. Iapichino, G., Gattinoni, L., Radrizzani, D., Simini, B., Bertolini, G., Ferla, L., … Miranda, D.R. (2004). Volume of activity and occupancy rate in intensive care units. Association with mortality. Intensive Care Med, 30, 290-297. Jones, J., & Rowan, K. (1995). Is there a relationship between the volume of work carried out in intensive care and its outcome? Int J Tech Ass Health Care, 11, 762-769. Kahn, J.M., Goss, C.H., Heagerty, P.J., Kramer, A.A., O'Brien, C.R., & Rubenfeld, G.D. (2006). Hospital volume and the outcomes of mechanical ventilation. NEJM, 355, 41-50. Kahn, J.M., Linde-Zwirble, W.T., Wunsch, H., Barnato, A.E., Iwashyna, T.J., Roberts, M.S., … Angus, D.C. (2008). Potential value of regionalized intensive care for mechanically ventilated medical patients. Am J Respis Crit Care Med, 177, 285291. Kahn, J.M., Ten Have, T.R., & Iwashyna, T.J. (2009). The relationship between hospital volume and mortality in mechanical ventilation: an instrument variable analysis. Health Serv Res, 44, 862-879. Kanhere, M.H., Kanhere, H.A., Cameron, A., & Maddern, G.J.(2012). Does patient volume affect clinical outcomes in adult intensive care units? Intensive Care Med, 38 (5), 741-51. Karthikesalingam, A., Hinchliffe, R.J., Loftus, I.M., Thompson, M.M., & Holt, P.J. (2010). Volume-outcome relationships in vascular surgery: the current status. J Endovasc Ther., 17 (3), 356-65. Lin, H-C., Xirasagar, S., Chen, C-H., & Hwang, Y-T. (2008). Physician’s Case Volume of Intensive Care Unit Pneumonia Admissions and In-Hospital Mortality. Am J Respir Crit Care Med., 1, 177. Metnitz, B., Metnitz, P.G., Bauer, P., Valentin, A., & ASDI Study Group. (2009). Patient volume affects outcome in critically ill patients. Wien Klin Wochenschr, 121, 34-40. Moran, J.L., Solomon, P.J., & ANZICS Centre for Outcome and Resource Evaluation of the Australian and New Zealand Intensive Care Society. (2012). Mortality and intensive care volume in ventilated patients from 1995 to 2009 in the Australian and New Zealand binational adult patiënt intensive care database. Crit Care Med, 40 (3), 800-812. Peelen, L., de Keizer, N.F., Peek, N., Scheffer, G.J., van der Voort, P.H., & de Jonge, E. (2007). The influence of volume and intensive care unit organization on hospital mortality in patients admitted with severe sepsis: a retrospective multicentre cohort study. Crit Care., 22, 11(2):R40. Reinikainen, M., Karlsson, S., Varpula, T., Parviainen, I., Ruokonen, E., Varpula, M., … Pettilä, V. (2010). Are small hospitals with small intensive care units able to treat patients with severe sepsis? Intensive Care Med, 36, 673-679. Shahin J, Harrison DA, & Rowan KM. (2012). Relation between volume and outcome for patients with severe sepsis in United Kingdom: retrospective cohort study. BMJ, 344, e3394.
68
5
Skipworth, R.J., Parks, R.W., Stephens, N.A., Graham, C., Brewster, D.H., Garden, O.J., & Paterson-Brown, S. (2010). The relationship between hospital volume and post-operative mortality rates for upper gastrointestinal cancer resections: Scotland 1982-2003. Eur J Surg Oncol., 36 (2), 141-7. Wiegersma, J.S., Droogh, J.M., Zijlstra, J.G., Fokkema, J., & Ligtenberg, J.J. (2011). Quality of interhospital transport of the critically ill: impact of a Mobile Intensive Care Unit with a specialized retrieval team. Crit Care., 15 (1), R75. Zilberberg, M.D., Kramer, A.A., Higgins, T.L., & Shorr, A.F. (2009). Prolonged acute mechanical ventilation: implications for hospital benchmarking. Chest, 135, 1157-1162.
69
Hoofdstuk 5
5
10
15
Organisatie van IC in Nederland
In dit hoofdstuk worden de voorwaarden beschreven om regionale samenwerking voor de Nederlandse intensive care zorg te intensiveren en te professionaliseren.
5.1 Regionalisatie Inleiding De nieuwe Richtlijn IC staat voor samenwerking en regionalisatie. Regionale samenwerking bevordert de onderlinge contacten tussen intensive care’s, uitwisseling van kennis en expertise, arbeidssatisfactie en daardoor de kwaliteit en doelmatigheid van zorg voor de IC-patiënt. (Kleinman 2009). De IC-patiënt kan overal ontstaan. Uitgangspunt van deze richtlijn is optimale zorg voor iedere IC-patiënt, waar die zich ook bevindt. Regionale samenwerking kan hieraan een bijdrage leveren. In dit hoofdstuk is gebruik gemaakt van het NVIC-rapport uit 2010 over regionale samenwerking (Werkgroep SIRE). Daarnaast wordt de literatuur omtrent regionalisatie van intensive care zorg beschreven.
20
25
Samenvatting van de literatuur De mening van intensivisten over regionalisatie in de Verenigde Staten is gepeild door middel van enquêtes. De concentratie effecten van regionalisatie werden wisselend beoordeeld. De volgende oplossingen werden geschetst om regionalisatie succesvol te maken: ontwikkelen van regionale informatieplatforms (ICT), verrichten van een trial om uitkomstverbeteringen aan te tonen, objectieve indicatiecriteria voor regionaal transport, vrijwillige aansluiting van een verwijzend ziekenhuis in een regio en instellen van financiële prikkels. (Kahn et al., 2008 (2); Kahn et al., 2009).
30
35
40
Nguyen beschrijft dat in een dergelijke richtlijn een aantal zaken minimaal moet worden geregeld zoals: bemensing, beschikbare technologie, expertise, triage criteria die regionalisatie regelen, gedefinieerde uitkomstmaten en minimale behandelrichtlijnen. Daarnaast moet er een formeel (supra)regionaal initiatief zijn voor scholing en accreditatie van medisch specialisten en IC-verpleegkundigen. Het ontwikkelen van gemeenschappelijke ICT-platforms kan één en ander faciliteren (Nguyen et al., 2010). De regionalisatieontwikkelingen dienen te worden gemonitord. De toegankelijkheid tot IC dient regelmatig of continu te worden gemeten. Van belang is dat ondersteunende systemen, zoals het transportsysteem, adequaat functioneren, anders kan regionalisatie de Intensive Care zorg potentieel verslechteren (Fan et al., 2006).
70
Conclusies
Niveau 3
Regionale samenwerking behoeft een structuur die is gedefinieerd in een organisatierichtlijn. De organisatie, sturing en objectieve uitkomstmaten in een samenwerkingsverband zijn toetsbaar en worden gemonitord. Noodzakelijke randvoorwaarden zijn aangepaste financiering en transport. Kahn et al., 2008; Nguyen et al., 2010;
5
Overwegingen In deze Richtlijn is het uitgangspunt dat expertise vrij en drempelloos beschikbaar moet zijn. Verschillen in expertise ontstaan ten gevolge van de behandelingsmogelijkheden per ziekenhuis, passend bij het tableau van (gedifferentieerde) ziekenhuizen en van IC-afdelingen (bijvoorbeeld Levercentrum, Brandwondencentrum, ECMO). Daarnaast is er de toegevoegde waarde van intercollegiaal overleg.
10
15
20
25
30
Regionalisatie omvat regionale samenwerking en concentratie van patiënten waar nodig. Regionalisatie is dus niet synoniem met concentratie. Wel zal regionale samenwerking in voorkomende gevallen leiden tot overplaatsing van patiënten. Dat betreft patiënten waarover in consensus wordt besloten dat elders continuïteit of expertise beschikbaar is die niet lokaal kan worden geboden. Centraal staat dat de intensivist ter plaatse te allen tijde verantwoordelijk en beslissend blijft, passend bij zijn autonomie en bij de (juridische) relatie van de patiënt met zijn behandelend arts (Regelingen Hoofdbehandelaarschap). Regionale samenwerking ondersteunt het behoud van kwaliteit op alle IC’s. Het is voor kleinere IC’s gemakkelijker om hieraan binnen een samenwerking met een grotere IC invulling te geven. Samenwerking met meerdere ziekenhuizen met verschillende functies in een regio heeft daarnaast als voordeel dat in geval van outbreaks (zoals MRSA of BRMO) andere spelers in de regio tijdelijk taken en functies kunnen overnemen. (Lorch et al., 2010). Sinds 2006 zijn er in Nederland succesvolle initiatieven genomen tot regionale samenwerking. Deze richtlijn stelt dat elke IC-afdeling zich bindt aan een samenwerkingsverband. Regionale samenwerking is daardoor niet langer vrijblijvend. In deze richtlijn wordt de coördinatie en het functioneren van het samenwerkingsverband getoetst door het op te richten College Intensive Care (zie hoofdstuk 8). Monitoring vindt plaats door de beschrijving van indicatoren (zie hoofdstuk 8). Regionalisatie zal op korte termijn kosten met zich meebrengen om de structuur op te bouwen. Uitwerking van regionalisatie voor de Nederlandse situatie wordt beschreven in de budgetimpact analyse en implementatieplan van deze richtlijn [bijlagen].
35 Aanbevelingen Elke IC-afdeling dient deel te nemen aan een regionaal samenwerkingsverband
71
Literatuurlijst
5
10
15
(1)Kahn, J.M., Linde-Zwirble, W.T., Wunsch, H., Bernato, A.E., Iwashyna, T.J., Roberts, M.S., … Angus, D.C. (2008). Potential Value of Regionalized Intensive Care for Mechanically Ventilated Medical Patients. Am J Respir Crit Care Med, 177, 285–291. (2)Kahn, J.M., Asch, R.J., Iwashyna, T.J., Rubenfeld, G.D., Angus D.C., & Asch, D.A. (2008). Perceived barriers to the regionalization of adult critical care in the United States: a qualitative preliminary study. BMC Health Services Research, 8, 239. Fan, E., MacDonald, R.D., Adhikari, N.K., Scales, D.C., Wax, R.S., Stewart, T.E., & Ferguson, N.D. (2006). Outcomes of interfacility critical care adult patient transport: a systematic review. Crit Care., 10 (1), R6. Kahn, J.M., Asch, R.J., Iwashyna T.J., Haynes, K., Rubenfeld, G.D., Angus D.C., & Asch, D.A. (2009). Physician attitudes toward regionalization of adult critical care: A national survey. Crit Care Med, 37, 7. Kleinman, M.E. (2009). Regionalization of critical care: not just for kids. Critical care medicine, 37 (7), 2303 -2304. Lorch, A.S., Myers, S., & Car, B. (2010). The Regionalization of Pediatric Health Care. Pediatrics, 126, 1182-1190. Nguyen, Y., Kahn, J.M., & Angus, D.C. (2010). Reorganizing Adult Critical Care Delivery, The Role of Regionalization, Telemedicine, and Community Outreach. Am J Respir Crit Care Med, 181, 1164–1169. Nivel (2008). Behoefteraming Intensive Care voor Volwassenen 2006-2016. NVZ (2010). Invitational Conference spreiding en concentraties ziekenhuisfuncties. Regieraad (2012). Concentratie, specialisatie en samenwerking van ziekenhuiszorg. Werkgroep SIRE (2010). Samenwerking in de regio. NVIC.
20
72
5
10
15
5.2 Uitwerking van regionalisatie in de Nederlandse praktijk Inleiding Uitgangspunten voor regionale samenwerking Uitgangspunt 1 Regionaal overleg en samenwerking vinden plaats op basis van respect en gelijkwaardigheid met behoud van professionele autonomie. Er is binnen een netwerk en een regio sprake van gedeelde verantwoordelijkheid voor het goed functioneren van de regio, vrije kennisoverdracht en drempelloos overleg. Toelichting Intensivisten in basis-IC’s en kern-IC’s hebben dezelfde opleiding genoten. Er is geen verschil in kwaliteit. Intensivisten op kleinere IC’s kunnen in de regel met minder directe collegae overleggen, hierdoor neemt het risico op blinde vlekken toe. De verantwoordelijkheid voor de patiënt ligt bij de behandelend arts conform de wettelijke bepalingen (Regelingen Hoofdbehandelaarschap). Deze verantwoordelijkheid betreft ook de beslissingen omtrent overleg en overplaatsing.
Uitgangspunt 2 Regionaal overleg en samenwerking worden gestructureerd en vastgelegd in een Zorgbeleidsplan. 20
25
30
35
40
45
50
Toelichting Overleg met een collega binnen het netwerk of binnen de regio maakt deel uit van goede IC-zorg. Dit overleg is niet vrijblijvend, er worden normen gesteld en het is toetsbaar.
Uitgangspunt 3 Afstemming in de regio welke patiënten altijd voor multicenter overleg in aanmerking komen. Dit is niet vrijblijvend, wordt vastgelegd in de Regionale Samenwerkingsovereenkomst en is toetsbaar. Toelichting Sommige IC-patiënten hebben baat bij overplaatsing. Dit kan zijn van een basis-IC naar een kern-IC, van een IC naar een gedifferentieerd centrum of vice versa.
Inrichting en Voorwaarden Regionale samenwerking betekent dat netwerken en regio’s worden gevormd waarbinnen sluitende samenwerkingsafspraken tussen IC-afdelingen, ziekenhuizen en professionals worden gemaakt en patiënten vervoerd worden om gepaste zorg te leveren. Een netwerk is een geformaliseerd samenwerkingsverband van een kern-IC met nul tot maximaal vier basis-IC’s. Binnen een netwerk werken de IC’s aan een continue kwaliteitsmonitoring en aan kwaliteitsverbetering zoals beschreven in hoofdstuk 8. Er zijn gezamenlijke medisch inhoudelijke protocollen. Ieder netwerk heeft een netwerkcoördinator die het overzicht heeft over de beddencapaciteit en die als regisseur kan optreden bij overleg en bij eventuele overplaatsingen. Uit pragmatische overwegingen (inrichting backoffice, registratie e.d.) ligt het voor de hand de coördinatie bij de kern-IC neer te leggen. De verantwoordelijkheid voor het netwerk en goede samenwerking ligt echter bij alle partijen. Een regio is een geformaliseerd samenwerkingsverband tussen de netwerken van kern IC’s en basis IC’s. Hierin zijn ten minste twee kern-IC’s opgenomen om de noodfunctie en capaciteit te bewaken. De regio bestaat uit meerdere netwerken die een geografische eenheid vormen. Elke kern IC is verbonden aan een regio. Een kern IC maakt afspraken met omliggende kern IC’s bij voorkeur binnen de regio voor situaties van capaciteitsgebrek (waaronder calamiteiten en sluiten van IC-afdelingen
73
5
10
15
20
door bijvoorbeeld uitbraken van bijzonder resistente micro-organismen) en specifieke expertise die een bepaalde IC niet kan leveren aan patiënten uit het eigen netwerk. Bij voorkeur bestaan er in een regio gespecialiseerde centra voor behandelingen die onder de Wet op bijzondere medische verrichtingen (WBMV) vallen en voor andere zeer gespecialiseerde en laag frequent voorkomende behandelingen, zoals brandwondenzorg, neurochirurgie, hartchirurgie en transplantatiegeneeskunde. Niet iedere regio hoeft noodzakelijkerwijs alle medische behandelingen te kunnen leveren maar in dat geval moeten hierover sluitende afspraken met andere regio’s gemaakt worden. De wijze waarop netwerken en regio’s zich vormen hangt af van keuzes in samenwerkingsverbanden en geografie. In een samenwerkingsverband worden met elkaar afspraken gemaakt, om te zorgen dat iedere IC-patiënt de juiste zorg op de juiste plaats op het juiste moment krijgt. In het regionale samenwerkingsverband dient concreet te worden benoemd: - gemeenschappelijke planning van capaciteit; - gemeenschappelijk periodiek bespreken van kwaliteitsindicatoren van alle IC’s in de regio; - gemeenschappelijke periodieke bespreking van casuïstiek vanuit alle IC’s in de regio; - gemeenschappelijke organisatie van disastermanagement bij rampen in de regio.
Alle patiënten binnen een netwerk vallen naast de individuele verantwoordelijkheid, dus ook onder een gedeelde netwerkverantwoordelijkheid. Deze netwerkverantwoordelijkheid omvat de noodzaak om IC-patiënten op de meest geschikte plek binnen het netwerk te behandelen. Hiertoe dient er overleg te zijn over bepaalde categoriënpatiënten die behandeld worden op de IC.
25 Aanbevelingen Een IC-regio bestaat uit meerdere IC-netwerken ten behoeve van regionale opvang in geval van logistieke beperkingen binnen een netwerk. De IC-netwerken vormen op basis van geografische ligging een regio. In een regio zijn in principe alle medische behandelingen mogelijk waaronder cardiochirurgie, neurochirurgie en traumatologie doch met uitzondering van zeer speciale behandelmodaliteiten zoals brandwondenzorg, waarover vaste afspraken gemaakt moeten worden middels afspraken met een andere regio. Een landelijk dekkend systeem van IC-netwerken dient te worden opgezet om de efficiency en uitkomsten van IC-zorg te maximaliseren. Een netwerk bestaat minimaal uit één kern IC en kan maximaal vier basis IC’s als samenwerkingspartners hebben. Alle zorglocaties waar IC-patiënten worden opgevangen dienen onderdeel te zijn van een ICnetwerk. Daarnaast dienen ziekenhuislocaties of ZBC’s waar geen intensivist of IC afdeling is (maar wel IC-patiënten kunnen ontstaan en dus ook opgevangen moeten worden) afspraken te maken met een netwerk in de regio. Elk netwerk heeft een netwerkcoördinator. De netwerk coördinator: - heeft 24/7 overzicht over IC-patiënten in het netwerk en voert de coördinatie hiervan op basis van de samenwerkingsafspraken binnen het netwerk. Deze afspraken behelzen onder andere: medisch en verpleegkundig beleid, opname- ontslag- en overplaatsingscriteria, transport, (dagelijks) overleg en kwaliteitsbeleid; - is altijd eenvoudig bereikbaar voor alle intensivisten en andere betrokkenen in het netwerk en de regio.
30 74
Voor ziekenhuizen die hiervoor kiezen dienen teleintensivecares (Tele-IC’s) te zijn ingesteld waarvandaan 24/7 GIC-erkende intensivisten proactief de behandeling kunnen uitvoeren van ICpatiënten op basis IC’s, IC-patiënten in ziekenhuislocaties zonder IC-afdeling en andere aangesloten afdelingen. De kern IC maakt binnen het netwerk met basis IC’s en met aanliggende kern IC’s in een regio afspraken over capaciteitsvraagstukken, calamiteiten en specifieke zorgbehoeftige patiënten, zodat voor iedere patiënt altijd duidelijk is waar deze patiënt de optimale behandeling gaat krijgen. Financiële stromen worden zo ingericht dat de ontwikkeling van regionale netwerken met kern IC’s, basis IC’s en eventuele andere instellingen zonder IC’s wordt gestimuleerd. Afspraken over overleg bij opname en overleg tussen basis- en kern-IC worden vastgelegd in het zorgbeleidsplan
5
75
5
10
15
5.3 SOFA score als instrument van ernst van ziekte en complexe zorg Inleiding Indien de IC-patiënt op het juiste moment en op de juiste plaats zijn zorg moet kunnen krijgen dienen bepaalde patiënten overgeplaatst te worden naar IC-lokaties waar complexe zorg continue geleverd kan worden door een team van o.a. intensivisten met ruimere expositie aan betreffende orgaanproblematiek. Complexe zorg gaat vrijwel altijd gepaard met Multi-orgaan problematiek. Concentratie van complexe zorg behoeft daarom een definitie van complexiteit. Ernst van ziekte kan een maat voor complexiteit zijn. Er bestaat geen universele score voor complexiteit van de IC-patiënt. Wel bestaan er meerdere scores voor ernst van ziekte en mortaliteits kans voor de IC-patiënt. Sequential Organ Failure Assessment (SOFA) score is een score die dagelijks afgenomen kan worden en een maat van ernst van ziekte en mortaliteit weergeeft. Patiënten met complexe mono-orgaanproblematiek zullen door de SOFA score niet herkend worden. SOFA is in 1996 gedefinieerd (Vincent et al., 1996) (zie Tabel 5.1 Berekening SOFA-score voor de tabel die gebruikt wordt door NICE). Ieder van de 6 gemeten orgaansystemen kan maximaal 4 punten scoren. De totaalscore is de SOFA-score en kan maximaal 24 bedragen.
20 Tabel 5.1 Berekening SOFA-score
25
30
Uitgangsvraag: Wat is de relatie tussen SOFA-score en sterfte, al dan niet gerelateerd aan overplaatsing naar gespecialiseerde centra? Kan in deze richtlijn de SOFA gebruikt worden als inschatting van ernst van ziekte en prognose en daarmee als criterium voor complexiteit en daarmee voor overleg en/of overplaatsing?
Methode literatuuranalyse
76
5
10
15
20
25
Er is gezocht in PubMed onder de termen SOFA score AND prognosis. Van de 325 artikelen werden de abstracts gelezen en van 32 artikelen werd het volledige artikel opgevraagd en gelezen. In de meerderheid van de studies wordt de SOFA-score gerelateerd aan mortaliteit. Voor SOFA worden verschillende waarden gebruikt, waaronder: initiële SOFA (SOFA score bij opname, of SOFA in de eerste 24 uur of de eerste kalenderdag van IC-opname), maximale SOFA en cumulatieve SOFA. Behandelduur bij bepaalde SOFA was niet de primaire vraagstelling, en studies die deze relatie onderzochten werden geëxcludeerd. Niet-Engelstalige artikelen werden niet meegenomen in de analyse en uitsluitend artikelen over volwassenen werden geïncludeerd. Na het lezen van de full-text artikelen werden 22 artikelen geïncludeerd en opgenomen in de evidencetabel (zie bijlage 1 voor de evidencetabellen).
Samenvatting van de literatuur Een aantal studies liet zien dat SOFA-score als voorspeller voor sterfte in het ziektebeloop, gelijk is aan andere scoringssystemen (Badreldin et al., 2012; Fueglistaler et al., 2010; Hwang et al., 2011; Juneja et al., 2010; Minne et al., 2008). Vooral hogere scores bij cardiovasculair falen zijn het sterk geassocieerd met sterfte (Nfor et al., 2006; Peres Bota et al., 2002). Een studie toont aan dat de sterfte toeneemt indien er al meer dan 48 uur orgaanfalen bestaat voordat de diagnose sepsis gesteld wordt (Freitag et al., 2008). Er is een snel, ongeveer exponentieel oplopende sterfte bij SOFA-score boven 5 (Ferreira et al., 2001). SOFA boven 7 of 8 kent een veel hogere sterfte dan onder 7 of 8 (Lorente et al., 2009; Maccarriello et al., 2008; Namendys-Silva et al., 2009; Jones et al., 2009). Een gelijkblijvende of stijgende SOFA-score (in 2 of 3 dagen) is geassocieerd met veel hogere sterfte in vergelijking met dalende SOFA-score (Ferreira et al., 2001; Geerse et al., 2011; Kikuchi et al., 2003; Lamia et al., 2006; Lorente et al., 2009; Maccarriello et al., 2008; Jones et al., 2009). Cumulatieve SOFA is beperkt onderzocht. Een hogere cumulatieve score is geassocieerd met sterfte (Vosyllus et al., 2004; Moreno et al., 1999). Studies die keken naar sterftepredictie door medici en predictie door SOFA concluderen dat een combinatie van beide de beste voorspelling van sterfte geeft (Minne et al., 2012).
30 Conclusies Het is aannemelijk dat SOFA-score een goede maat is om de sterfte in het ziektebeloop te voorspellen, gelijk aan andere scoringssystemen. Er is een snel, bijna exponentieel oplopende sterfte bij SOFA-score boven 5 met een sterk verhoogde mortaliteitskans boven 8. Hoge scores bij cardiovasculair falen is het sterkst geassocieerd met sterfte. Niveau 2 Badreldin et al., 2012; Ferreira et al., 2001;Fueglistaler et al., 2010; Hwang et al., 2011; Juneja et al., 2010; Minne et al., 2008; Nfor et al., 2006; Peres Bota et al., 2002; Jones et al., 2009; Namendys-Silva et al., 2009; Maccariello et al., 2008; Lorente et al., 2009; Ferreira et al., 2001; Geerse et al., 2011; Kikuchi et al., 2003; Lamia et al., 2006; Vosyllus et al., 2004; Moreno et al., 1999
Niveau 2
Het is aannemelijk dat een gelijkblijvende of stijgende SOFA-score (in 2 of 3 dagen) geassocieerd is met hogere sterfte in vergelijking met dalende SOFA. Tevens is het aannemelijk dat een cumulatieve SOFA een relatie heeft met sterfte. Ferreira et al., 2001; Geerse et al., 2011; Kikuchi et al., 2003; Lamia et al., 2006; Lorente et al., 2009; Maccarriello et al., 2008; Jones et al., 2009 77
Niveau 3
Er zijn aanwijzingen dat een SOFA-score gecombineerd met medische expertise het meest geassocieerd is met werkelijke sterfte. Minne et al., 2012
5
10
15
Overwegingen De studies die gemiddelde en maximale SOFA gebruiken voor sterfte predictie zijn voor de hier geldende vraagstelling niet bruikbaar aangezien deze waarden pas na IC-behandeling zijn te berekenen. Hoewel de meeste studies geen absolute waarden geven, zijn SOFA-scores boven 5, maar zeker boven 8 geassocieerd met hoge sterfte kansen (Jones et al., 2009; Toma et al., 2007; Namendys et al., 2009; Maccariello et al., 2008; Lorente et al., 2009; Ferreira et al., 2001). Een cumulatieve score boven 15 betekent over 3 dagen per dag een minimale score van 5, waarboven een vergrote sterftekans bestaat (Lamia 2006). In geen van de studies is SOFA gebruikt als triage criterium voor overplaatsing naar meer gespecialiseerde centra. Het is in de literatuur ook nooit gebruikt als maat voor complexiteit, noch een ander scoringssysteem. Het voordeel van SOFA is de dagelijkse toepassing en inzicht in het beloop, waardoor het mogelijk wel gebruikt zou kunnen worden om op een objectieve manier iets over ernst van ziekte te kunnen zeggen.
Aanbevelingen De SOFA-score van individuele patiënten is ingebed in het intercollegiale overleg tussen intensivisten 20 Literatuurlijst 25
30
35
40
45
Ala-Kokko, T.I., Ohtonen, P., Koskenkari, J., & Laurila, J.J. (2009). Improved outcome after trauma care in university-level intensive care units. Acta Anaesthesiol Scand., 53 (10), 1251-6. Badreldin, A., Elsobky, S., Lehmann, T., Brehm, B.B., Doenst, T., & Hekmat, K. (2012). Daily-Mean-SOFA, a new derivative to increase accuracy of mortality prediction in cardiac surgical intensive care units. Thorac Cardiovasc Surg., 60 (1), 43-50. Badreldin, A.M., Doerr, F., Ismail, M.M., Heldwein, M.B., Lehmann, T., Bayer, O., … Hekmat, K. (2012). Comparison between Sequential Organ Failure Assessment score (SOFA) and Cardiac Surgery Score (CASUS) for mortality prediction after cardiac surgery. Thorac Cardiovasc Surg., 60 (1), 35-42. Baykara, N., Gökduman, K., Hoşten, T., Solak, M., & Toker, K. (2011). Comparison of sequential organ failure assessment (SOFA) scoring between nurses and residents. J Anesth., 25 (6), 839-44. Craig, D.G., Zafar, S., Reid, T.W., Martin, K.G., Davidson, J.S., Hayes, P.C., & Simpson, K.J. (2012). The sequential organ failure assessment (SOFA) score is an effective triage marker following staggered paracetamol (acetaminophen) overdose. Aliment Pharmacol Ther., 35 (12), 1408-15. Ferreira, F.L., Bota, D.P., Bross, A., Mélot, C., & Vincent, J.L. (2001). Serial evaluation of the SOFA score to predict outcome in critically ill patients. JAMA., 286 (14), 1754-8. Fueglistaler, P., Amsler, F., Schüepp, M., Fueglistaler-Montali, I., Attenberger, C., Pargger, H., … Gross, T. (2010). Prognostic value of Sequential Organ Failure Assessment and Simplified Acute Physiology II Score compared with trauma scores in the outcome of multiple-trauma patients. Am J Surg., 200 (2), 204-14. Geerse, D.A., Span, L.F., Pinto-Sietsma, S.J., & van Mook, W.N. (2011). Prognosis of patients with haematological malignancies admitted to the intensive care unit: Sequential Organ Failure Assessment (SOFA) trend is a powerful predictor of mortality. Eur J Intern Med., 22 (1), 57-61. Gilli, K., Remberger, M., Hjelmqvist, H., Ringden, O., & Mattsson, J. (2010). Sequential Organ Failure Assessment predicts the outcome of SCT recipients admitted to intensive care unit. Bone Marrow Transplant., 45 (4), 682-8. Ho, K.M., Lee, K.Y., Williams, T., Finn, J., Knuiman, M., & Webb, S.A. (2007). Comparison of Acute Physiology and Chronic Health Evaluation (APACHE) II score with organ failure scores to predict hospital mortality. Anaesthesia., 62 (5), 46673.
78
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
55
Hwang, S.Y., Lee, J.H., Lee, Y.H., Hong, C.K., Sung, A.J., & Choi, Y.C. (2012). Comparison of the Sequential Organ Failure Assessment, Acute Physiology and Chronic Health Evaluation II scoring system, and Trauma and Injury Severity Score method for predicting the outcomes of intensive care unit trauma patients. Am J Emerg Med., 30 (5), 749-53. Jones, A.E., Trzeciak, S., & Kline, J.A. (2009). The Sequential Organ Failure Assessment score for predicting outcome in patients with severe sepsis and evidence of hypoperfusion at the time of emergency department presentation. Crit Care Med., 37 (5), 1649-54. Juneja, D., Gopal, P.B., & Ravula, M. (2010). Scoring systems in acute pancreatitis: which one to use in intensive care units? J Crit Care., 25 (2), 358. Juneja, D., Singh, O., Nasa, P., & Dang, R. (2012). Comparison of newer scoring systems with the conventional scoring systems in general intensive care population. Minerva Anestesiol., 78 (2), 194-200. Kikuchi, H., Maruyama, H., Omori, S., Kazama, J.J., & Gejyo, F. (2003). The sequential organ failure assessment score as a useful predictor for estimating the prognosis of systemic inflammatory response syndrome patients being treated with extracorporeal blood purification. Ther Apher Dial., 7 (4), 456-60. Kopterides, P., Liberopoulos, P., Ilias, I., Anthi, A., Pragkastis, D., Tsangaris, I., … Dimopoulou, I. (2011). General prognostic scores in outcome prediction for cancer patients admitted to the intensive care unit. Am J Crit Care., 20 (1), 56-66. Lamia, B., Hellot, M.F., Girault, C., Tamion, F., Dachraoui, F., Lenain, P., & Bonmarchand, G. (2006). Changes in severity and organ failure scores as prognostic factors in onco-hematological malignancy patients admitted to the ICU. Intensive Care Med., 32 (10), 1560-8. Lee, J.S., Kwon, O.Y., Choi, H.S., Hong, H.P., & Ko, Y.G. (2012). Application of the Sequential Organ Failure Assessment (SOFA) score in patients with advanced cancer who present to the ED. Am J Emerg Med., 30 (2), 362-6. Lee, K., Hong, S.B., Lim, C.M., & Koh, Y. (2008). Sequential organ failure assessment score and comorbidity: valuable prognostic indicators in chronically critically ill patients. Anaesth Intensive Care., 36 (4), 528-34. Lorente, J.A., Vallejo, A., Galeiras, R., Tómicic, V., Zamora, J., Cerdá, E., ... Esteban, A. (2009). Organ dysfunction as estimated by the sequential organ failure assessment score is related to outcome in critically ill burn patients. Shock, 31 (2), 125-31. Maccariello, E., Rocha, E., Valente, C., Nogueira, L., Rocha, P.T., Bonomo, H. Jr, … Soares, M. (2008). Effects of early changes in organ dysfunctions on the outcomes of critically ill patients in need of renal replacement therapy. Clinics (Sao Paulo), 63 (3), 343-50. Minne, L., Abu-Hanna, A., & de Jonge, E. (2008). Evaluation of SOFA-based models for predicting mortality in the ICU: A systematic review. Crit Care., 12 (6), R161. Minne, L., Toma, T., de Jonge, E., & Abu-Hanna, A. (2012). Assessing and combining repeated prognosis of physicians and temporal models in the intensive care. Artif Intell Med., S0933-3657 (12), 00113-3. Moreno, R., Vincent, J.L., Matos, R., Mendonça, A., Cantraine, F., Thijs, L., … Willatts, S. (1999). The use of maximum SOFA score to quantify organ dysfunction/failure in intensive care. Results of a prospective, multicentre study. Working Group on Sepsis related Problems of the ESICM. Intensive Care Med., 25 (7), 686-96. Ñamendys-Silva, S.A., González-Herrera, M.O., Texcocano-Becerra, J., & Herrera-Gómez, A. (2011). Clinical characteristics and outcomes of critically ill cancer patients with septic shock. QJM., 104 (6), 505-11. Namendys-Silva, S.A., Texcocano-Becerra, J., & Herrera-Gómez, A. (2009). Application of the Sequential Organ Failure Assessment (SOFA) score to patients with cancer admitted to the intensive care unit. Am J Hosp Palliat Care., 26 (5), 341-6. Nates, J.L., Cárdenas-Turanzas, M., Wakefield, C., Kish Wallace, S., Shaw, A., Samuels, J.A., … Price, K.J. (2010). Automating and simplifying the SOFA score in critically ill patients with cancer. Health Informatics J., 16 (1), 35-47. Neumann, F., Lobitz, O., Fenk, R., Bruns, I., Köstering, M., Steiner, S., … Haas, R. (2008). The sepsis-related Organ Failure Assessment (SOFA) score is predictive for survival of patients admitted to the intensive care unit following allogeneic blood stem cell transplantation. Ann Hematol., 87 (4), 299-304. Nfor, T.K., Walsh, T.S., & Prescott, R.J. The impact of organ failures and their relationship with outcome in intensive care: analysis of a prospective multicentre database of adult admissions. Anaesthesia., 61 (8), 731-8. Peres Bota, D., Melot, C., Lopes Ferreira, F., Nguyen, Ba. V., & Vincent, J.L. (2002). The Multiple Organ Dysfunction Score (MODS) versus the Sequential Organ Failure Assessment (SOFA) score in outcome prediction. Intensive Care Med., 28 (11), 1619-24. Rivera-Fernández, R., Nap, R., Vázquez-Mata, G., & Reis Miranda, D. (2007). Analysis of physiologic alterations in intensive care unit patients and their relationship with mortality. J Crit Care., 22 (2), 120-8. Toma, T., Abu-Hanna, A., & Bosman, R.J. (2007). Discovery and inclusion of SOFA score episodes in mortality prediction. J Biomed Inform., 40 (6), 649-60. van Ruler, O., Kiewiet, J.J., Boer, K.R., Lamme, B., Gouma, D.J., Boermeester, M.A., & Reitsma, J.B. (2011). Failure of available scoring systems to predict ongoing infection in patients with abdominal sepsis after their initial emergency laparotomy. BMC Surg., 23 (11), 38. Vincent, J.L., Moreno, R., Takala, J., Willatts, S., De Mendonca, A., Bruining, H., … Thijs, L.G. (1996). The SOFA (Sepsis-related Organ Failure Assessment) score to describe organ dysfunction/failure. Intensive Care Med, 22, 707-10.
60
79
5
10
15
20
5.4 Overleg over en overplaatsing van IC patiënten Er zijn verschillende momenten van mogelijk overleg tussen intensivisten van basis-IC en kern-IC of tussen kern-IC’s A. De patiënt wordt of is opgenomen op de basis-IC. Overleg dient plaats te vinden binnen 8 uur indien: a) de intensivist op de basis-IC dat op grond van zijn/haar expertise wenselijk vindt; b) bij ernstig orgaan falen (bijv. SOFA score > 8 punten); c) bij verwacht langdurig beloop (meer dan 7 dagen); d) bij mogelijke indicatie voor behandeling die niet mogelijk is op de basis-IC; e) volgens de formele afspraak in de overeenkomst tussen basis- en kern-IC. B. De patiënt wordt of is opgenomen op de kern-IC. Overleg met een collega-intensivist dient binnen 24 uur plaats te vinden indien: a) de intensivist dat op grond van zijn/haar expertise wenselijk vindt; b) bij ernstig orgaan falen (bv. SOFA score > 8 punten); c) bij mogelijke indicatie voor behandeling die niet mogelijk is op de betreffende kern-IC; d) volgens de formele afspraak in de regionale overeenkomst. Ernstig orgaanfalen kan reden zijn voor overplaatsing, een SOFA score groter of gelijk aan 12 wordt hierbij beschouwd als richtinggevend, maar ook bij een lagere SOFA score kan overplaatsing aangewezen kan zijn, bijvoorbeeld als elders meer expertise beschikbaar is. Tijdens het overleg tussen basis- en kern-IC blijft de verantwoordelijkheid voor het medisch beleid volledig bij de intensivist op de basis-IC (=consultatie). Er dienen schriftelijk vastgelegde afspraken te bestaan tussen basis-IC en kern-IC over situaties van overleg en overplaatsing.
25
30
35
40
45
De genoemde SOFA-scores dienen hierbij als richtinggevend. Of overplaatsing de kwaliteit van zorg kan verbeteren dient besproken te worden in het intercollegiaal overleg. Het is bij besluiten over overplaatsing van belang niet alleen de IC-zorgzwaarte (medisch-verpleegkundig) mee te wegen, maar ook de noodzaak van inbreng van medebehandelende specialismen of specifieke diagnostische of therapeutische (interventie)mogelijkheden die verschillen over de ziekenhuizen in een netwerk. Als een intensivist op een basis-IC een patiënt wil overplaatsen op grond van een van bovengenoemde criteria, dan moet de kern-IC de patiënt zo snel mogelijk overnemen of anders overplaatsing naar een andere kern-IC mogelijk maken. Het overleg tussen IC’s en/of intensivisten dient te worden vastgelegd in de status en in een registratiesysteem op afdelingsniveau ten behoeve van borging en rapportage.
Zorg (cure)Instellingen of lokaties hiervan zonder IC Elke tweedelijnsinstelling die medisch-specialistische zorg verricht en niet beschikt over een ICafdeling of intensivist dient een zorgbeleidsplan te hebben waarin staat uitgewerkt hoe acute opvang van IC-patiënten is geregeld. Hierin dient ten minste te staan: - welk systeem wordt gebruikt ter herkenning van de vitaal bedreigde patiënt? - welke professionals verzorgen de opvang van de patiënt (wie heeft welke taak?) in de eerste minuten en na 20 minuten. - hoe is binnen 20 minuten de expertise van een intensivist geborgd? - met welke instelling kan 24/7 worden overlegd voor overplaatsing? - hoe zijn overleg en overplaatsing geborgd? - wie is verantwoordelijk tijdens transport van de patiënt? - hoe wordt het aantal acute overplaatsingen/jaar gedocumenteerd?
50 80
5
10
15
20
Telemedicine en regionale outreach zijn in deze situatie geen alternatief voor langdurige behandeling van IC-patiënten maar wel als snelle adequate opvang van de IC-patiënten (Nguyen et al., 2010). Elke overplaatsing vanuit een zorginstelling zonder Intensive Care faciliteit dient te worden geregistreerd en het aantal overplaatsingen dient in het jaarverslag opgenomen te worden door de verwijzende zorginstelling. Ook de IC-afdeling van het ontvangend ziekenhuis houdt een registratie bij van het aantal overplaatsingen uit andere zorginstellingen die worden opgenomen.
Gegeven het feit dat een deel van de ongeplande opnames zijn oorsprong vindt in het onverwacht en onvoorzien ontstaan van bedreigde vitale functies bij een patiënt, is het van belang dat ieder ziekenhuis en kliniek (zorginstelling) beschikt over een structuur en mogelijkheden om bij dergelijke patiënten met onverwacht, acuut ontstane IC-indicatie lege artis te kunnen handelen (zie ook Hoofdstuk 6). Deze eerste opvang bestaat uit een adequate Basic Life Support (BLS) en Advanced Life Support (ALS), dit is inclusief borgen van vrije luchtweg, beademing en intraveneuze of intra-ossale toegang. Tevens dienen er afspraken gemaakt te zijn in de regio voor overleg en overname van de behandeling. Opgemerkt moet worden dat de primaire opvang lege artis niet impliceert dat daarvoor een IC aanwezig moet zijn.
Onderhouden expertise Vanwege verschil aan blootstelling aan patiënten tussen de verschillende intensivisten, dient er binnen ieder netwerk en binnen de regio aandacht geschonken te worden aan onderhoud van kennis en kunde van alle intensivisten. In het netwerk- en regio-overleg dient hieraan aandacht te worden geschonken en dienen oplossingen bedacht en geïmplementeerd te worden. Monitoring hiervan vindt plaats via meting van indicatordata zoals beschreven in hoofdstuk 8 Kwaliteitssystemen.
25 Afstemming van medisch- en kwaliteitsbeleid tussen IC afdelingen Dit onderwerp wordt in hoofdstuk 8 uitgewerkt. 30 Aanbevelingen Er zijn verschillende momenten van mogelijk overleg tussen intensivisten van basis-IC en kern-IC of tussen kern-IC’s A. De patiënt wordt of is opgenomen op de basis-IC. Overleg dient plaats te vinden binnen 8 uur indien: a. de intensivist op de basis-IC dat op grond van zijn/haar expertise wenselijk vindt; b. bij ernstig orgaan falen (bijv. SOFA score > 8 punten); c. bij verwacht langdurig beloop (meer dan 7 dagen); d. bij mogelijke indicatie voor behandeling die niet mogelijk is op de basis-IC; e. volgens de formele afspraak in de overeenkomst tussen basis- en kern-IC. B. De patiënt wordt of is opgenomen op de kern-IC. Overleg met een collega-intensivist dient binnen 24 uur plaats te vinden indien: a. de intensivist dat op grond van zijn/haar expertise wenselijk vindt; b. bij ernstig orgaan falen (bijv. SOFA score > 8 punten); c. bij mogelijke indicatie voor behandeling die niet mogelijk is op de betreffende kern-IC; d. volgens de formele afspraak in de regionale overeenkomst.
81
Patiënten worden overgeplaatst wanneer een optimale behandeling op de basis IC niet gegeven kan worden, zoals omschreven in het zorgbeleidsplan of overeengekomen tijdens het intercollegiale overleg.
82
5.5 Transport van IC patiënten Uitgangsvraag Kunnen IC patiënten veilig vervoerd worden? 5
10
15
Inleiding Organisatie van IC in regio’s en netwerken en daarbinnen concentratie van bepaalde ICpatiënten impliceert een adequaat ondersteunend transport systeem. Transport van Intensive Care patiënten is geregeld middels de mobiele intensive care unit (MICU), zoals beschreven in de Staatscourant 23 oktober 2007 (Tijdelijke regeling MICU-coördinatie centra en transport) en in de NVIC richtlijn Transport uit 2001 (www.nvic.nl). Eerst wordt het MICU-transport beschreven en aansluitend het transport van patiënten uit het buitenland (repatriëring).
Literatuursearch en –selectie In PubMed werd gezocht naar studies vanaf 2000. Er werd gezocht op Transport in combinatie met de zoektermen Intensive Care of Critically ill. Deze resultaten werden gecombineerd met hospital of inter-hospital. Uitgezonderd werden artikelen betreffende kinderen en luchttransport.
20
25
Samenvatting van de literatuur In een studie naar MICU-transporten uit 2006 in de regio Luik (België) werd gevonden dat 80% van de transporten plaatsvond binnen kantoortijd (8.00-20.00). De gemiddelde duur bedroeg 59 minuten en de gemiddelde afstand 20,7 km. De belangrijkste redenen waren coronaire interventies (43%), specifieke IC-functies (26%) en neurochirurgische interventies (19%). Tijdens MICU-transport was geen sterfte en slechts één spoedintubatie nodig. De auteurs vragen zich, in verband met het risico op overkwalificatie, zelfs af wat de optimale bemensing is (Brasseur et al., 2007).
30
35
40
Het vervoeren van patiënten met respiratoir falen, die ECMO behoefden, liet goede resultaten zien en geen incidenten tijdens het transport (Forrest et al., 2011). Dit is in overeenstemming met een eerdere studie waarbij ook zeer ernstige zieke patiënten werden vervoerd met een MICU-team en bijbehorende faciliteiten (Gebremichael et al., 2000). In de regio Baltimore, Verenigde Staten, werden namelijk 39 beademde patiënten met een FiO2 van 0.93 en PaO2/FiO2 ratio van 59.8 vervoerd naar centra met extracorporele lung assist. Er traden geen ernstige complicaties tijdens transport op en de uitkomst (mortaliteit) was beter dan voorspeld (Gebremichael et al., 2000). Flabouris et al. inventariseerden incidenten bij ophalen van kritisch zieke patiënten en vonden dat de incidenten grotendeels vermijdbaar zouden kunnen zijn (Flabouris et al., 2006). Een systematic review uit 2006 toonde dat er onvoldoende goed uitgevoerde studies zijn om te kunnen concluderen dat overplaatsing met goed getraind personeel de overleving gunstig kan beïnvloeden (Belway et al., 2006).
83
Conclusies Transport van IC-patiënten met daarvoor specifiek ingerichte ambulances lijkt geen nadelige gevolgen te hebben voor de patiënt. Niveau 3
Forrest et al., 2011; Gebremichael et al., 2000; Gebremichael et al., 2000; Flabouris et al., 2006
5
10
15
20
25
30
Overwegingen De huidige situatie in Nederland betreffende het MICU-transport is ontstaan na een voorbereidingstijd van bijna 10 jaar. Er werd met de komst van de Tijdelijke Regeling MICUtransport vallend onder de Wet Bijzondere Medische Verrichtingen in 2008 een landelijk dekkend netwerk van interklinisch IC-transport gerealiseerd. Zeven MICU-centra verspreid in Nederland (UMCG, Isala klinieken Zwolle, UMC St Radboud, UMCM, UMCU, MICU Zuid-West Nederland (LUMC en SFG) en AMC) voeren interklinisch IC-transport uit met een MICU binnen een duidelijk kader van wat een MICU-transport is (naast de definities van spoedeisend & begeleid IC-transport). De NZA publiceerde de beleidsregel voor MICU-transport in 2007 met twee typen DBC’s voor IC-transport. Een DBC behelst de honorariumcomponent, die het honorarium moet dekken van de IC-arts geleverd door het regionale MICU-centrum met de WBMV-vergunning. De MICU-patiënten worden op trolley’s getransporteerd in een zogenaamde IC-ambulance, welke beschikbaar worden gesteld door de Regionale Ambulance Voorziening, die in dit kader in 2008 voor dit type transport onder de WBMV is gesteld. De NZA heeft voor deze IC-ambulance en de daarbij behorende ambulancechauffeur een beleidsregel voor de ambulancesector vastgesteld. Een door de Minister ingestelde Begeleidingscommissie rapporteerde in 2011 en signaleerde naast de duidelijke kwaliteitsverbetering op gebied van IC-transport ook nog knelpunten. Er is behoefte aan onderzoek naar het minimum aantal ritten dat nodig is om de kwaliteit te waarborgen. Daaraan gerelateerd signaleerde de Begeleidingscommissie een drang naar marktwerking op het gebied van IC-transport, die ongewenst lijkt. Uitbreiding van het huidig aantal MICU-coördinatiecentra is niet gewenst. Het aantal ritten per coördinatiecentrum en daarmee de kwaliteit, beschikbaarheid en de kosten kunnen door uitbreiding teveel onder druk komen te staan. Verder behelst de huidige beleidsregel MICU-transport alleen tussen 8-24 uur, terwijl er soms ook gedurende de nachtelijke uren behoefte is aan MICU-transport. Plaatsgebrek of behoefte aan expertise in een tertiair centrum houdt zich bij IC-patiënten immers niet aan kantooruren. Eén regio in Nederland (Zuid-West Nederland) biedt daarom 24/7 MICU-transport. De andere MICU-regio’s menen dat de financiering niet dekkend hiervoor is. Als dat zo is, staat dat een landelijke uitrol in de weg.
35 Een ander knelpunt is dat de beschikbaarheid van de intensivist en MICU-verpleegkundige niet afdoende door de DBC’s IC-transport is gedekt. De opbouw van de DBC is alleen gebaseerd op inzet/kosten tijdens een rit van gemiddeld vier uur, maar laat de dure beschikbaarheid van personeel buiten beschouwing. 40 Het spectrum van IC-transport bestaat uit MICU, spoedeisend en begeleid IC-transport. De details van de verschillen tussen deze drie vormen van IC-transport zijn in de Staatscourant in 2007 beschreven. Samengevat komt het erop neer dat MICU-transport IC-patiënten betreft die op een IC zijn gestabiliseerd en met ondersteuning van vitale functies moeten worden 84
5
10
15
20
getransporteerd naar een IC van een ander ziekenhuis. Deze logistiek is tijdrovend en ingewikkeld en kan uren opstart kosten (inclusief rijtijd vanuit het regionale MICU-centrum naar het aanvragende ziekenhuis, soms een afstand van >90 km). Als de ernst van de ziekte van een (IC-)patiënt een spoedtransport vereist naar een tertiair centrum voor een spoedbehandeling (acuut dotteren bij myocardinfarct of herseninfarct, acute hersenoperatie bij cerebrale inklemming, gebarsten borst of buikaorta-aneurysma etc.) dan is het MICU-systeem te traag en is een spoedeisend IC-transport (in een reguliere ambulance met een bekwame arts uit het insturend ziekenhuis) geïndiceerd. Dit type transport is in Nederland niet structureel geregeld. Om dit spoedeisende transport veilig te laten verlopen zal aan vele randvoorwaarden toch moeten worden voldaan. Het betreft hierbij vooral de structurele en per acute beschikbaarheid van een arts, bekwaam in het stabiliseren van een ernstig zieke patiënt (KNMG geregistreerde SEH-arts, anesthesioloog of intensivist, eventueel in opleiding). Het ontbreekt aan regelgeving omtrent het beschikbaar hebben en vervolgens veilig vervoeren van IC-apparatuur voor dit type IC-transport, wat niet regulier in een ambulance aanwezig is. Aangezien de aanrijtijd van de MICU te lang is voor spoedtransport en ook niet gegarandeerd zal kunnen worden wanneer de MICU in bedrijf is voor een ander transport, zal de MICU alleen voor (semi) electief transport worden ingezet. Een uitgangspunt van deze richtlijn is dat de IC- patiënt tijdig en op de juiste plaats behandeld wordt. Voor eventueel transport naar een IC-afdeling elders worden het zorgbeleidsplan van het ziekenhuis en het IC-netwerk en de ernst van ziekte van de patiënt in overweging genomen. Eerder in dit hoofdstuk werd het overplaatsingsbeleid beschreven. De netwerkcoördinator dient steeds betrokken te zijn in de besluitvorming.
25 Aanbevelingen Indien een IC-patient overgeplaatst moet worden naar een andere instelling dient dit te gebeuren middels een MICU-transport mits de toestand van de patient het toelaat dat er gewacht kan worden op dit type transport. Idealiter dient de patiënt binnen 3 uur vervoerd te worden, tenzij anders onderling overeen gekomen is. Indien de toestand van de patient het niet toelaat te wachten op een beschikbare MICU mag er vervoerd worden middels een reguliere ambulance mits er adequaat personeel (KNMG geregistreerde SEH-arts, anesthesioloog of intensivist, eventueel in opleiding) patiënt mede begeleidt.
30
35
40
Literatuurlijst Belway, D., Henderson, W., Keenan, S.P., Levy, A.R., & Dodek, P.M. (2006). Do specialist transport personnel improve hospital outcome in critically ill patients transferred to higher centers? A systematic review. J Crit Care., 21 (1), 8-17. Brasseur, E., Micheels, J., Ghuysen, A., & D’Orio V. (2007). Problématique liée aux transferts médicalisés secondaires en Belgique :l’expérience développée au CHU de Liège. Rev Med Liège, 62 (2), 97-102. Flabouris, A., Runciman, W.B., & Levings, B. (2006). Incidents during out-of-hospital patient transportation. Anaesth Intensive Care., 34 (2), 228-36. Forrest, P., Ratchford, J., Burns, B., Herkes, R., Jackson, A., Plunkett, B., … Pye, R. (2011). Retrieval of critically ill adults using extracorporeal membrane oxygenation: an Australian experience. Intensive Care Med., 37 (5), 824-30. Gebremichael, M., Borg, U., Habashi, N.M., Cottingham, C., Cunsolo, L., McCunn, M., & Reynolds, H.N. (2000). Interhospital transport of the extremely ill patient: The mobile intensive care unit. Critical Care Medicine., 28 (1), 79-85. Surgenor, S.D., Corwin, H.L. & Clerico, T. (2001). Survival of patients transferred to tertiary intensive care from rural community hospitals. Critical Care, 5, 100–104.
85
5
10
15
5.6 Repatriëring van IC-patiënten Inleiding De externe stroom van patiënten naar een IC-afdeling betreft naast patiënten uit Nederlandse ziekenhuizen tevens patiënten die overgeplaatst worden vanwege repatriëring, uitgaande van een vraag om overname en een transportabele patiënt. Het betreft dan patiënten met gestoorde of bedreigde vitale functies in zorglocaties in het buitenland die aangeboden worden voor repatriëring. Er bestaat tot nu toe geen regelgeving voor tijdstip en locatie waarnaar deze patiënten worden vervoerd. Het is wenselijk dat ze binnen een aantal dagen nadat ze veilig vervoerd kunnen worden gerepatrieerd worden. Deze patiënten zullen voor overname getrieerd worden om te bepalen waar de behandeling het beste plaats kan vinden. Vanwege risico op dragerschap van (multi)resistente bacteriën, waaronder MRSA, is de opname van deze patiënten op een IC-afdeling arbeids- en kostenintensief. IC’s met een regionale functie moeten de mogelijkheid hebben tot langdurige isolatie, het ligt daarom voor de hand om voor repatriëring een aantal landelijk, geografisch goed verdeelde IC’s aan te wijzen met regionale en landelijke coördinatie.
Aanbevelingen Patiënten die in het buitenland op een Intensive Care afdeling verblijven dienen binnen drie dagen nadat zij veilig vervoerd kunnen worden en aangeboden zijn, over genomen te worden op een Nederlandse IC afdeling. De kern IC die het dichtst bij de Nederlandse woon- of verblijfplaats is gelegen is verantwoordelijk voor het organiseren van een plaats. Dit zal een locatie zijn die passend is voor de zorgbehoefte van de patiënt. De werkgroep adviseert om financiële regelingen te treffen waardoor IC’s de overname van gerepatrieerde patiënten kunnen realiseren. 20
86
Hoofdstuk 6
5
10
Organisatie en eisen Kern IC en basis IC
Inleiding In dit hoofdstuk worden de organisatorische criteria besproken van de basis-IC en de kern-IC. De afgelopen jaren is de intensieve zorg rondom patiënten versnipperd geraakt over afdelingen met diverse benamingen, zoals: Acute Zorg Unit, Acute Zorg Eenheid, High Care, Medium Care. Definiëren en toetsten van de kwaliteit van zorg wordt hiermee gecompliceerd. Dit is niet in het belang van de patiënt. Iedere IC-patiënt dient behandeld te worden op een IC-afdeling. Indien de IC-patiënt zich bevindt in een instelling zonder IC dient hij zo spoedig mogelijk overgeplaatst te worden (zie ook H3 en 5) Zoals eerder beschreven, is het mogelijk dat er in de praktijk zorginstellingen bestaan zonder een IC afdeling. Deze instellingen dienen een beleid te hebben voor de opvang van een IC-patiënt en voor de overplaatsing naar instellingen met een IC (zie H5).
15
20
25
6.1 Organisatorische criteria voor een (basis) IC Het is essentieel dat de eisen gesteld aan de basis-IC van toepassing zijn op iedere afdeling waar IC-patiënten worden opgevangen, gestabiliseerd en behandeld. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat zorg voor IC-patiënten uitsluitend kan worden verleend op afdelingen die aan de criteria voor basis IC of kern IC voldoen. Zo kan de kwaliteit transparant worden getoetst in visitaties en erkenningstrajecten. Op een basis IC-afdeling kunnen IC-patiënten (zie hoofdstuk 2) worden behandeld. Daarnaast kan een IC worden gebruikt voor andere patiënten die continu monitoring behoeven en te complex zijn om op een standaard verpleegafdeling behandeld te worden, maar die niet aan de definitie van IC-patiënt voldoen. Zo kan, in het kader van efficiëntie en veiligheid, een ziekenhuis ervoor kiezen om zorg van de PACU, CCU, Medium – en High Care en/of stroke unit te integreren met de zorg voor IC-patiënten op de basis-IC afdeling.
30
Op de basis-IC valt de procedurele verantwoordelijkheid onder de intensivist (medisch hoofd). Dat wil zeggen dat de intensivist de zorg coördineert en zorgt voor aantoonbare formele afspraken op lokaal niveau zodat de andere betrokken specialisten hun eigen verantwoordelijkheid kunnen dragen. Deze afspraken staan vermeld in het zorgbeleidsplan.
35
Alle patiënten opgenomen op de basis-IC vallen onder het hoofdbehandelaarschap van de intensivist. Eventuele uitzonderingen kunnen gemaakt worden voor de CCU-, stroke care en/of PACU-patiënt. Het hoofdbehandelaarschap zou bij deze patiënten kunnen vallen onder respectievelijk de cardioloog, neuroloog of anesthesioloog. Lokaal dienen hierover afspraken gemaakt te worden en vastgelegd te worden in het zorgbeleidsplan. Ook dient in dit zorgbeleidsplan opgenomen te zijn hoe de bedverdeling is en wie de bedden coördineert.
40
45
Grootte van een basis IC Voor IC-patiënten dienen de omstandigheden voor adequate behandeling aanwezig te zijn zoals beschreven in hoofdstuk 3 en 6A. De grootte van de basis IC heeft geen minimum en is afhankelijk van het aanbod en al dan niet een combinatie met MC, PACU, CCU of stroke care. De Europese richtlijn adviseert een minimum van 6 bedden (Valentin et al., 2011). Een acuut opvangbed wordt gegarandeerd in de basis IC. De basis IC beschikt over de technische mogelijkheden voor IC-behandeling, inclusief een isolatie mogelijkheid. 87
5
10
Continuïteit van zorg in de basis IC Voor alle IC-patiënten dient 24/7 expertise van een intensivist beschikbaar te zijn. Dat betekent dat de behandeling daadwerkelijk wordt uitgevoerd door een intensivist of onder zijn directe verantwoordelijkheid. Alleen op basis-IC’s kan de zorg voor een IC-patiënt buiten kantooruren onder bepaalde voorwaarden worden geleverd door andere medisch specialisten mits die bekwaam zijn in de behandeling van vitaal bedreigde patiënten (bv. anesthesioloog). Overleg met een intensivist is altijd nodig bij onduidelijke diagnose en bij patiënten met ernstig orgaanfalen ( SOFA > 8 punten). In het zorgbeleidsplan moeten goede, formele, schriftelijk vastgelegde afspraken gemaakt zijn over de situaties waarin overleg met een intensivist nodig is. De arts aan het bed van de patiënt is verantwoordelijk voor de keuze van het wel of niet voeren van overleg. Door het feit dat er duidelijke normen worden geformuleerd wanneer overleg nodig is kan er achteraf bij incidenten getoetst worden (door College Intensieve Zorg, ev. door IGZ) of onterecht geen overleg is gevoerd. Continue registratie in status en separaat registratiesysteem hiervan is essentieel.
15
20
Indien op de basis IC in de avond/nacht geen intensivist aanwezig is zijn er de volgende opties: 1) 5 minuten arts (FCCS of vergelijkbaar geschoold) en indien nodig binnen 20 minuten een intensivist aanwezig; 2) telemedicine met de mogelijkheid van een FCCS of vergelijkbaar geschoolde arts binnen 5 minuten aan het bed en indien nodig moet er binnen 20 minuten een anesthesioloog aanwezig zijn; 3) 5 minuten een FCCS-arts met Teleconsulting (video verbinding, toegang PDMS) met intensivist. Hierbij dient binnen binnen 20 minuten een anesthesioloog aanwezig te kunnen zijn en de intensivist dient binnen 60 minuten aanwezig te kunnen zijn.
25 Formatie basis IC De formatie intensivisten, IC-artsen en IC-verpleegkundigen van een basis IC wordt beschreven in hoofdstuk 3. 30 Aanbevelingen Indien op de basis IC in de avond/nacht geen intensivist aanwezig is zijn er de volgende opties: 1) 5 minuten arts (FCCS of vergelijkbaar geschoold) en indien nodig binnen 20 minuten een intensivist aanwezig; 2) Telemedicine met de mogelijkheid van een FCCS of vergelijkbaar geschoolde arts binnen 5 minuten aan het bed en indien nodig moet er binnen 20 minuten een anesthesioloog aanwezig zijn; 3) 5 minuten een FCCS-arts met Teleconsulting (video verbinding, toegang PDMS) met intensivist. Hierbij dient binnen binnen 20 minuten een anesthesioloog aanwezig te kunnen zijn en de intensivist dient binnen 60 minuten aanwezig te kunnen zijn.
35
40
6.2 Organisatorische criteria voor een Kern IC De te bieden Intensive Care-zorg moet tijdig, goed en effectief zijn voor iedere individuele patiënt. Het is van belang te realiseren dat niet iedere IC-patiënt op een kern IC hoeft te worden behandeld en dat de zorgbehoefte van de patiënt in de loop van een IC-opname kan veranderen. Een kern Intensive Care afdeling (kern IC) is een IC -afdeling met een centrale rol binnen een netwerk. Voor optimaal gebruik van middelen in een netwerk en regio (efficiëntie) is het van 88
belang dat coördinatie plaatsvindt van verdeling van IC-patiënten en van de beschikbaarheid van vrije IC-bedden over de regio.
5
10
15
20
Optimale grootte kern IC De Europese richtlijn (Valentin et al., 2011) geeft aan dat de optimale grootte van een IC-unit 812 bedden is. Een IC kan uit meerdere units bestaan. De optimale grootte wat betreft aantal bedden is afhankelijk van meerdere factoren. Een van die factoren is de weigeringskans op basis van bedbezetting. Daarbij moet de grootte van de kern-IC dusdanig zijn dat het de lokale en regionale functie kan vervullen. Een andere factor is de formatie intensivisten bij 24 uurs aanwezigheid en span of control (zie H3).
Samenvatting van de literatuur Weigeringskans De grootte en opnamecapaciteit van de afdeling heeft een relatie met kwaliteit van zorg aangezien onmogelijkheid tot opname van een IC-patiënt gepaard gaat met een tot drievoudige verhoging van de ziekenhuismortaliteit (Sinuff et al., 2004; Iapichino et al., 2010). Volgens de wachtrijtheorie naar het Erlang model neemt de weigeringskans, dat wil zeggen de kans dat er geen plaats is op de IC voor een IC-patiënt, bij een werkelijk bezettingspercentage van > 80-85% exponentieel toe (de Bruin et al., 2009). De weigeringskans is bij een gegeven bezettingspercentage volgens dezelfde Erlang theorie ook afhankelijk van het aantal IC-bedden. Bij een 80% gemiddelde bezetting is de weigeringskans bij 5 IC-bedden ruim 40% en bij 20 bedden 12%.
25
30
Het vroegtijdig ontslaan van IC-patiënten vanwege plaatsgebrek, is waarschijnlijk niet zonder risico voor de patiënt. In een aantal studies was vroegtijdige overplaatsing (vaak ’s nachts) van IC-patiënten geassocieerd met hogere sterfte (Goldfrad & Rowan, 2000; Tobin & Santamaria, 2006; Renton et al., 2011). Daarentegen vond Uusaro et al. (2003) geen toegenomen mortaliteit bij ontslag buiten kantoortijd. Hij vond wel toegenomen mortaliteit bij opname buiten kantoortijd (Uusaro et al., 2003) net als Meynaar (Meynaar et al., 2009).
Conclusies Niveau 2
Het is waarschijnlijk dat een bed-bezettingspercentage >80% gepaard gaat met verhoging van de mortaliteit van IC-patiënten. Sinuff et al., 2004 ; Iapichino et al., 2010
35 Niveau 3
Het is waarschijnlijk dat een hoge bed bezettingsgraad op een IC gepaard gaat met weigering tot opname van IC-patiënten. De Bruin et al., 2009
Niveau 3
Er zijn aanwijzingen dat vervroegd ontslag buiten kantoortijd geassocieerd is met toegenomen sterfte. Goldfrad & Rowan, 2000; Tobin & Santamaria, 2006; Renton et al., 2011
89
5
10
15
20
Overwegingen Het gaat in deze richtlijn om een bedbezetting op basis van werkelijk aanwezige patiënten, de bedbezetting op basis van kalenderdagen wordt hier uitdrukkelijk niet bedoeld. Het Erlang model om de kans op weigering te berekenen gaat voorbij aan het feit dat overplaatsingen van de IC naar een verpleegafdeling vaak om logistieke redenen uitgesteld worden (bijvoorbeeld om niet in de avond of nacht over te plaatsen). Als de IC vol is en er toch een nieuwe patiënt opgenomen moet worden is het vaak mogelijk om een al op de IC aanwezige patiënt vervroegd over te plaatsen, waardoor weigeren van een IC-opname niet nodig is. Hierbij dient de bestaande NVIC richtlijn Triage in ogenschouw genomen te worden (NVIC, 2009). Om deze reden is de werkelijke kans op weigering aanzienlijk lager dan voorspeld op basis van bezettingsgraad en aantal operationele IC-bedden in het Erlang model. Ook al zijn de modellen dus niet zonder meer toepasbaar op IC’s, er zijn voordelen van een grotere omvang van een IC. Naast een geringer risico op weigering van nieuwe patiënten die IC-zorg behoeven is een grotere IC doelmatiger, omdat er met een hoger bedbezettingspercentage gewerkt kan worden. De Europese richtlijn adviseert een minimum grootte van 12 bedden (Valentin et al., 2011). Een grotere IC dan 12 bedden, bijvoorbeeld 16 of 20 heeft optimalere logistieke kenmerken dan een van 12 bedden. Bij een efficiënte bedbezetting bij 12 bedden zijn dit circa 900 IC-patiënten per jaar. Ook heeft een grotere IC een grotere IC-staf met daardoor meer mogelijkheden om gespecialiseerde kennis ter beschikking te hebben op verschillende gebieden.
Aanbevelingen Het minimaal aantal operationele IC-bedden van een kern IC is 12 (met 900 IC-patiënten opnames) met een streefbezettingspercentage dat voldoende is om de lokale en regionale functie te vervullen. 25 Kern IC’s houden een registratie bij van het aantal patiënten dat geweigerd is voor opname op de IC wegens plaatsgebrek. Dit percentage is maximaal 5% van het totaal aantal IC-opnames.
Literatuurlijst 30
35
40
45
de Bruin, A.M., Bekker, R., van Zanten, L., & Koole, G.M. (2009). Dimensioning hospital wards using the Erlang loss model. Ann Oper Res, DOI 10.1007/s10479-009-0647-8. Goldfrad, C., & Rowan, K. (2010) Consequences of discharges from intensive care at night. Lancet., 355 (9210), 1138-42. Iapichino, G., Corbella, D., Minelli, C., Mills, G.H., Artigas, A., Edbooke, D.L., … Sprung, C.L. (2010). Reasons for refusal of admission to intensive care and impact on mortality. Intensive Care Med., 36 (10), 1772-9. NVIC (2009). Richtlijn in geval van opnamevraag bij volledige bedbezetting op de intensive care. Via http://www.nvic.nl/richtlijnen_geaccordeerd.php?id=50&titel=Richtlijn-Triage. Renton, J., Pilcher, D.V., Santamaria, J.D., Stow, P., Bailey, M., Hart, G., & Duke, G. (2011). Factors associated with increased risk of readmission to intensive care in Australia. Intensive Care Med., 37 (11), 1800-8. Sinuff, T., Kahnamoui,K., Cook, D.J., Luce, J.M., & Levy, M.M. (2004). Rationing critical care beds: A systematic review. Crit Care Med., 32 (7), 1588-97. Tobin, A.E., & Santamaria, J.D. (2006). After-hours discharges from intensive care are associated with increased mortality. Med J Aust., 184 (7), 334-7. Uusaro, A., Kari, A., & Ruokonen, E. (2003). The effects of ICU admission and discharge times on mortality in Finland. Intensive Care Med., 29 (12), 2144-8. Valentin, A., Ferdinande, P., & for the ESICM Working Group on Quality Improvement. (2011). Recommendations on basic requirements for intensive care units: structural and organizational aspects. Intensive Care Med, 37 (10), 1775-87.
90
5
10
15
20
25
30
35
40
6.3 Continuïteit van zorg in de kern IC Op een kern IC is de intensivist in de avond en nacht zeven dagen per week exclusief beschikbaar en aanwezig in het ziekenhuis en onmiddellijk inzetbaar op de IC (zie hoofdstuk 3). Elk beleid voor een IC-patient met een Sofa-score boven de 8 dient binnen 24 uur met een tweede intensivist van de kern-IC besproken te zijn (zie hoofdstuk 5).
Interne ziekenhuis omgeving van een kern IC De onderstaande specialismen behoren in principe aanwezig te zijn in het ziekenhuis waar zich een kern IC bevindt. Wanneer bepaalde specialismen in het ziekenhuis met een kern IC ontbreken, wordt in het zorgbeleidsplan van het ziekenhuis hier rekening mee gehouden; er worden vervolgens afspraken gemaakt in het netwerk en de regio waar de gepaste IC-zorg in voorkomende gevallen kan worden geboden. Bij het bepalen van de meest geschikte plaats voor IC-behandeling van een IC-patiënt wordt rekening gehouden met de consulteerbaarheid van deze specialismen. Het nog op te richten onafhankelijke College voor Intensive Care (zie hoofdstuk 8) bepaalt uiteindelijk of het ontbreken van specialismen een barrière is voor het verkrijgen van een erkenning als kern IC. Beschikbaar en 24/7 consulteerbaar op de locatie: - algemene Chirurgie; - vaatchirurgie; - urologie; - anesthesiologie; - cardiologie, Interventiecardiologie - longziekten; - maagdarmleverziekten; - medische microbiologie; - nefrologie; - radiologie inclusief interventieradiologie en neuroradiologie; - neurologie; - apotheek; - orthopedie of traumachirurgie; - interne geneeskunde; - klinische chemie; - obstetrie-gynaecologie; - bloedbank. Iedere kern IC en basis IC zonder onderstaande specialismen moet geformaliseerde afspraken maken binnen de regio over gepaste behandeling van patiënten met problematiek binnen deze specialismen: - neurochirurgie; - cardiothoracale chirurgie; - oncologie; - hematologie.
45 Supraregionaal dienen geformaliseerde afspraken gemaakt te worden met: - thuisbeademingscentrum; - brandwondencentrum; - ECMO centrum. 91
Formatie kern-IC De formatie intensivisten, IC-artsen en IC-verpleegkundigen van een kern IC wordt beschreven in hoofdstuk 3. 5 Aanbevelingen Bij het bepalen welke IC in een regio een kern Intensive Care afdeling (kern IC) of basis IC afdeling zal zijn, gelden in volgorde van belangrijkheid de volgende criteria: 1. beschikbaarheid van specifieke functies (zie lijstje beschikbaar of consulteerbaar); 2. het minimaal aantal operationele IC-bedden van 12 (900 IC patiënten opnames) met een streefbezettingspercentage dat voldoende is om de lokale en regionale functie te vervullen; 3. geografische ligging ten opzichte van andere kern IC’s en bereikbaarheid (waaronder reistijden voor familieleden). In een ziekenhuis met een kern IC zijn de volgende specialismen en faciliteiten beschikbaar en 24/7 consulteerbaar: Algemene chirurgie, vaatchirurgie, urologie, anesthesiologie, (interventie)cardiologie, longziekten, maag-darm-leverziekten, medische microbiologie, nefrologie, radiologie inclusief interventieradiologie en neuroradiologie, neurologie, apotheek, orthopedie of traumachirurgie, interne geneeskunde, klinische chemie, obstetrie en gynaecologie, bloedbank. Het nog op te richten onafhankelijke orgaan College voor Intensive Care bepaalt door erkenning een kern IC of basis IC (zie verder hoofdstuk 8). 10
15
20
6.4 Gevolgen van de organisatie in netwerken en regio’s met basis en kern IC’s De 24/7 behandeling van IC-patiënten door intensivisten en regionale samenwerking heeft belangrijke implicaties voor zorgprofessionals in vergelijking met de huidige situatie. 1. er is sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid voor de behandeling van een IC-patiënt. Naast de individuele verantwoordelijkheid zoals is vastgelegd in wetgeving ontstaat er een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het totale behandeltraject waarbij de juiste behandeling op de juiste plaats centraal staat; 2. het overplaatsen van bepaalde categorie patiënten kan leiden tot het fenomeen van ‘deskilling’ van personeel op de basis-IC. Dit behoeft aandacht van alle betrokkenen binnen een netwerk. Roulatie van personeel, gezamelijke scholingen (casuïstiek / refereren) kan hier een oplossing voor bieden en kan tevens helpen de cohesie binnen het zorgnetwerk te versterken.
92
Hoofdstuk 7 Intensive Care buiten de IC muren: pre-IC zorg, periIC zorg en post IC zorg 5
10
15
De afgelopen jaren zijn er vanuit de Intensive Care afdelingen initiatieven ontplooid buiten de muren van de Intensive Care afdeling, ter bevordering van de behandeling en prognose van toekomstige en ex-Intensive Care patiënten, ook wel ‘Critical Care Outreach’ genoemd. Hieronder vallen: pre-operatieve optimalisatie op de IC, de peri-IC zorg zoals een Early Warning System (EWS) en/of (met als onderdeel een Spoed Interventie Team (SIT) ook wel Rapid Response Team (RRT) of Medical Emergency Team (MET) genoemd) en de consultatieve ICverpleegkundige (CIV of Liaison nurse). Daarnaast zijn er nazorgmogelijkheden zoals de post-IC polikliniek.
7.1 Preoperatieve optimalisatie op de IC Uitgangsvraag Wat is de meerwaarde van preoperatieve optimalisatie op de IC?
20
25
30
35
40
Inleiding Bepaalde patiëntcategorieën profiteren van een grondige preoperatieve voorbereiding. Vele van deze preventieve maatregelen, bijvoorbeeld optimale voeding of pulmonale voorbereiding, vallen buiten het aandachtsgebied van een intensivist. Ook de optimale peroperatieve maatregelen vallen hierbuiten. De hier beschreven preventieve preoperatieve optimalisatie maatregelen zijn geselecteerd op het feit dat ze in principe op een Intensive Care kunnen of moeten worden verricht.
Samenvatting van de literatuur Er zijn diverse goede maar kleine studies verricht in verschillende categorieën operatiepatiënten waarbij optimale weefselperfusie, DO2 en VO2 als richtinggevende parameter werd gebruikt. (Davies & Wilson, 2004). De meerderheid van deze studies liet een significante verbetering van de mortaliteit en morbiditeit zien. In een recent gepubliceerde meta-analyse werden 29 trials met in totaal 4805 patiënten geïdentificeerd gericht op het preoperatief optimaliseren van patiënten ter voorkoming van postoperatieve complicaties (Hamilton et al., 2011). Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. geeft een overzicht van de patiëntcategorieën die betrokken werden in deze meta-analyse. Significante verschillen werd gevonden in mortaliteit (p=0,0002) ten gunste van de optimalisatiegroep. Tabel 7.1 Chirurgische ingrepen bij hoog-risico patiënten waarvoor perioperatieve optimalisatie maatregelen mogelijk gunstig zijn Electieve grote abdominale en maag, lever en colorectale chirurgie Electieve grote centrale vaatchirurgie Electieve perifere vaatchirurgie Heupfracturen Cardiothoracale chirurgie
Subgroep-analyse liet zien dat mortaliteitreductie te vinden was in groepen die geoptimaliseerd werden aan de hand van arteria pulmonalis/thermodilutie katheter parameters, met
93
5
10
15
20
25
supranormale resuscitatie doelen, cardiac index of DO2/VO2. Verder was de combinatie van het geven van vocht en inotrope medicamenten superieur aan het geven van vocht alleen. Voor een aantal geplande operaties geldt dat de postoperatieve opvang moet plaatsvinden op een bewaakte afdeling. In welke gevallen dit een IC moet zijn, is niet terug te vinden in de literatuur. Reeds in de preoperatieve fase is het essentieel om in multidisciplinair verband patiënten te evalueren. Zo kan de pre- en peroperatieve behandelstrategie optimaal bepaald worden (Silverman & Rosenbaum., 2009; Hasibeder, 2010). Dit multidisciplinair proces van communiceren en behandelen door diverse behandelaars vraagt om heldere communicatielijnen. Voor enkele specifieke categorieën complexe operatieve ingrepen (bijvoorbeeld colonchirurgie bij ouderen en bariatrische chirurgie) is het voordeel beschreven van een uitgebreide multidisciplinaire preoperatieve voorbereiding (Klima et al., 2012; Owers et al., 2012). De auteurs van deze artikelen benadrukken de positieve invloed op de postoperatieve morbiditeitsverlaging. In een recente review benadrukken de auteurs dat preoperatieve voorbereiding, inclusief risicostratificatie en behandeling, ook economisch belangrijk is in het licht van schaarste aan IC-bedden (Snowden & Anderson, 2012). Los van de mogelijkheden die een IC biedt ter optimalisatie, dienen voor iedere aandoening protocollen beschikbaar te zijn aangaande de perioperatieve zorg. Gestandaardiseerde richtlijnen evenals multidisciplinaire zorg maken IC-geneeskunde veiliger en beter (Hasiheber, 2010; Kim et al., 2010).
Conclusies
Niveau 3
Er zijn aanwijzingen dat preoperatieve voorbereiding en optimalisatie op de IC van geselecteerde hoog risicopatiënten (ASA 3-4) vòòr complexe operaties, leidt tot een lagere postoperatieve mortaliteit en morbiditeit. Davies & Wilson, 2004; Hamilton et al., 2011
Niveau 4
30
35
40
Het preoperatief vooraf bespreken in een multidisciplinair verband van hoogrisico patiënten kan leiden tot een optimaler peri-operatief beleid en het voorkomen van complicaties.
Overwegingen - goede herkenning van de patiënten met hogere peri-operatieve risico’s is van belang evenals het aangeven op welke (klinische) parameters en eindpunten de preoperatieve behandeling gericht dient te zijn; - de preoperatieve poli biedt de mogelijkheid tot vroege herkenning van patiënten die voordeel kunnen hebben bij preoperatieve multidisciplinaire bespreking, opname en voorbereiding. Er is bijvoorbeeld in de (oncologische) darmchirurgie, vaatchirurgie, heupchirurgie, hart- en longchirurgie zowel in de preoperatieve als postoperatieve fase morbiditeit en mortaliteit-winst te behalen door optimale (hemodynamische) voorbereiding; - recente mortaliteitscijfers rondom heelkundige ingrepen verschillen significant tussen de diverse Europese landen. Extrapolatie van de resultaten is niet met zekerheid mogelijk (Pearse et al., 2012);
94
-
preoperatieve voorbereiding middels inotrope medicamenten, vloeistofoptimalisatie en invasieve bewaking vindt bij voorkeur, doch niet uitsluitend noodzakelijk, op een IC plaats. Lokaal mag hier vanaf worden geweken mits aan de voorwaarden van veilige, optimale patiëntenzorg kan worden voldaan.
5 Aanbevelingen Multidisciplinaire preoperatieve besprekingen en behandelprotocollen voor hoog risico patiënten die een complexe ingreep zullen ondergaan worden aanbevolen. Deze risicocategorieën dienen gedefinieerd, herkend en besproken te worden. Hierbij dienen minimaal een operateur, een anesthesioloog en een intensivist bij aanwezig te zijn. Peri-operatieve zorg wordt multidisciplinair uitgevoerd en toetsbaar gestandaardiseerd. 10 Literatuurlijst
15
20
25
Davies, S.J., & Wilson, R.J.T. (2004). Preoperative optimization of the high-risk surgical patient. British Journal of Anaesthesia, 93 (1), 121-8. Hamilton, M.A., Cecconi, M., & Rhodes, A. (2011). A Systematic Review and Meta-Analysis on the Use of Preemptive Hemodynamic Intervention to Improve Postoperative Outcomes in Moderate and High-Risk Surgical Patients. Anesth Analg, 112, 1392-1402. Hasibeder, W.R. (2010). Does standardization work? Curr Opin Crit Care., 16 (5), 493-8. Kim, M.M., Barnato, A.E., Angus, D.C., Fliescher, L.F., & Kahn, J.M. (2010). The Effect of Multidisciplinary Care Teams on Intensive Care Unit Mortality. Arch Intern Med., 170 (4), 369-376. Klima, D.A., Brintzenhoff, R.A., Agee, N., Walters, A., Heniford, B.T., & Mostafa, G. (2012). A review of factors that affect mortality following colectomie. J Surg Res., 15, 174 (2), 192-9. Owers, C.E., Abbas, Y., Ackriyd, R., Barron, N., & Khan, M. (2012). Perioperative optimization of patients undergoing bariatric surgery. J of Obes, 781546, doi:10.1155/2012/781546. Pearse, R.M., Moreno, R.P., Bauer, P., Pelosi, P., Metnitz, P., Spies, C., … for Eusos. (2012). Mortality after surgery in Europe: a 7 day cohort study. Lancet, 380, 1059-65. Snowden, C.P., & Anderson, H. (2012). Preoperative optimization: rationale and process: is it economic sense? Curr Opin Anaestiol., 25 (2), 210-6. Silverman, D.G., & Rosenbaum, S.H. (2009). Integrated assessment and consultation for the pre-operative patient. Med Clin Nort Am, 93 (5), 963-77.
30
95
5
10
15
20
7.2 Spoed Interventie Team Het Spoed Interventie Team (SIT) is een onderdeel van een Early Warning System (EWS) met daarin een keten van acties die moeten leiden tot het voorkomen van ernstige complicaties, zoals noodzaak tot reanimatie of onverwachte IC-opname of zelfs overlijden, in een kwetsbare patiëntengroep op verpleegafdelingen of SEH. Veelal gebeurt dit door middel van een signaalactie-reactie keten, waarbij (meestal) verpleegkundigen aan de hand van een gevalideerd score systeem (Early Warning Score) een klinische beoordeling doen van een patiënt (signalering). Is de toestand zodanig slecht dat een bepaalde score wordt bereikt dan moet een team van deskundigen gewaarschuwd worden, het SIT (actie, samen met de signalering ook wel de ‘afferent limb’ genoemd), die de toestand van de patiënt eveneens gaat beoordelen, beleid en behandeling afspreekt met de hoofdbehandelaar en zonodig spoedinterventies uitvoert (reactie, de ‘efferent limb’) (Trinkle & Flabouris, 2011). Initiatieven als het instellen van een EWS en een SIT zijn ontstaan nadat aangetoond werd dat er onnodig patiënten overlijden in het ziekenhuis. Achteraf werd geconcludeerd dat het vroegtijdig initiëren van een intensieve behandeling, een opname op IC of een fatale afloop had kunnen voorkomen (deVita et al., 2006). Diverse studies wijzen uit dat ernstige complicaties meestal worden vooraf gegaan door duidelijke afwijkingen in vitale parameters, zoals bloeddruk of zuurstofsaturatie, of door een “niet-pluis gevoel” bij de verpleegkundige. Patiënten die in een levensbedreigende situatie terecht komen kunnen dus vooraf herkend worden, wat de mogelijkheid geeft van vroege behandeling en voorkoming van schade. Het succes van een SITsysteem is niet alleen afhankelijk van de medische kwaliteit van de teams maar misschien meer nog van de effectiviteit en kwaliteit van het initiële waarschuwing systeem en het gebruik daarvan door artsen en verpleegkundigen op de verpleegafdeling (Jones et al., 2011).
25 Misschien ten overvloede dient vermeld te worden dat een SIT geen reanimatieteam is. Een reanimatieteam komt bij een patiënt na het optreden van een adem- of hartstilstand. Een SIT moet juist voorkomen dat deze situatie ontstaat. Er zijn wel voorbeelden waarbij deze functies worden gecombineerd. 30
35
40
45
Het wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van een SIT-systeem is beperkt. Twee in 2009 uitgevoerde Cochrane analyses concludeerden dat er slechts twee studies zijn gepubliceerd die methodologisch voldoende van kwaliteit waren (McGaughey et al., 2007; Chan et al., 2010). De eerste belangrijke studie werd uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk (Priestley et al., 2004). In een ‘single centre ward randomized’ trial gedurende 32 weken werd aangetoond dat de aanwezigheid van een SIT leidde tot een lagere mortaliteit. De ziekenhuis opnameduur was mogelijk wel iets langer met een SIT. In de tweede studie, de MERIT-studie, werden 12 Australische IC’s geselecteerd om een SIT te implementeren waarna de resultaten vergeleken werden met 11 ziekenhuizen zonder SIT, gedurende zes maanden (Hillman et al., 2005). Voorafgaand aan de studie was er een ‘baseline period’ van twee maanden gevolgd door een implementatie periode van vier maanden. Pas daarna werd er gestart met de studieperiode. Studie-eindpunten waren cardiaal arrest bij patiënten zonder een ‘niet reanimeer beleid’, ongeplande IC opname, ongeplande mortaliteit en een samengesteld eindpunt. Alle uitkomsten waren niet significant verschillend. Over de uitkomsten van deze studie is naderhand veel gediscussieerd. Er bestaat dan ook gerede twijfel of de conclusies van de ontbrekende effecten van SITs juist zijn en niet methodologische redenen het effect hebben doen verdwijnen. Ondanks het ontbreken van hard bewijs voor de effectiviteit van een SIT-systeem, wordt het gebruik hiervan breed gesteund. Dit kan worden verklaard door het feit dat het begrijpelijk is dat 96
het verbeteren van de herkenning van vitaal bedreigde patiënten en het beschikbaar stellen van personeel dat ervaring heeft in de behandeling hiervan, kan leiden tot een verbeterde kwaliteit van zorg met minder ernstige complicaties. 5
10
Vanuit het VMS programma de vitaal bedreigde patiënt wordt er geen concreet voorstel gedaan aangaande de samenstelling van een SIT en er is beperkt wetenschappelijk onderzoek naar gedaan (Morris et al., 2012; Scherr et al., 2012). Wel is aangetoond dat er veel variatie is in zowel de samenstelling als ook in de werkwijze van een SIT, zowel nationaal als internationaal (Ludikhuize et al., 2011; ANZICS CORE MET investigators et al., 2012). De ideale samenstelling van een SIT (of MET) is dus niet bekend. De meerderheid van de teams hebben een IC-arts (intensivist of arts-assistent) en IC-verpleegkundige.
Conclusies
Niveau 2
Er is tegenstrijdig bewijs over de meerwaarde van een Spoed Interventie Team (SIT). Het lijkt waarschijnlijk dat vroegtijdige herkenning van vitaal bedreigde patiënten door gebruik van een Early Warning Score (EWS) en het beschikbaar zijn van een SIT kan leiden tot verbeterde zorg voor kwetsbare vitaal bedreigde patiënten. Bewijs van effectiviteit ontbreekt vooralsnog. McGaughey et al., 2007; Chan et al., 2010; Priestley et al., 2004
15
20
25
Overwegingen In de loop van 2013 zijn de resultaten bekend geworden van de Nederlandse COMET studie. Deze studie is nog niet gepubliceerd in een peer-reviewed tijdschrift, en is verschenen na het uitvoeren de de literatuursearch voor deze vraag. In deze studie werd in 12 ziekenhuizen op identieke wijze een SIT-systeem geïntroduceerd, waarbij het effect van een SIT vergeleken werd met een periode waarbij een Early Warning Score (EWS) werd geïmplementeerd (zonder beschikbaarheid van een SIT) voor de herkenning van vitaal bedreigde patiënten en met een historische periode zonder EWS en zonder SIT. Door invoering van een EWS samen met een SIT werd een significante verbetering gevonden van het aantal patiënten dat gereanimeerd moest worden voor een circulatiestilstand of ongepland opgenomen werd op de intensive care of overleed in het ziekenhuis (adjusted odds ratio (OR) 0.847 (95% betrouwbaarheidsinterval 0.725-0.989. J. Ludikhuize, manuscript submitted).
30 Aanbevelingen Het verdient aanbeveling dat alle verpleegkundigen die werken op een verpleegafdeling de beschikking krijgen over een systeem voor vroege herkenning van vitaal bedreigde patiënten (bijvoorbeeld de EWS) en dat elk ziekenhuis een Spoed Interventie Team (SIT) vormt dat gedurende 24 uur per dag binnen 15 minuten aanwezig kan zijn bij een patiënt die als vitaal bedreigd beschouwd wordt. Een SIT wordt bij voorkeur samengesteld uit een IC-arts en een IC-verpleegkundige. In een ziekenhuis zonder Intensive Care kan het SIT gevormd worden uit andere artsen en verpleegkundigen met aantoonbare ervaring in de opvang van vitaal bedreigde patiënten.
97
Literatuurlijst
5
10
15
20
25
ANZICS-CORE MET dose investigators. Jones, D., Drennan, K., Hart, G.K., Bellomo, R., & Web, S.A. (2012). Rapid Response Team composition, resourcing and calling criteria in Australia. Resuscitation, 83 (5), 563-7. Chan, P.S., Jain, R., Nallmothu, B.K., Berg, R.A., & Sasson, C. (2010). Rapid response teams: a systematic review and metaanalysis. Arch Intern Med, 170, 18-26. DeVita, M.A., Bellomo, R., Hillman K Kellum J, Rotondi A, Teres D, … Galhotra, S. (2006). Findings of the first consensus conference on medical emergency teams. Crit Care Med., 34, 2463-78. Hillman, K., Chen, J., Cretikos, M., Bellomo, R., Brown, D., Doig, G., … MERIT study investigators. (2005). Introduction of the medical emergency team (MET) system: A cluster-randomised controlled trial. Lancet., 365 (9477), 2091-2097. Jones, D.A., Devita, M.A., & Bellomo, R. (2011). Rapid Response Teams. N Engl J Med, 365, 139-46. Ludikhuize, J., Hamming, A., de Jonge, E., & Fikkers, B.G. (2011). Rapid response teams in the Netherlands. Jt Comm J Qual Patient Saf, 37 (3), 138-144. Ludikhuize J., (2014). Rapid response systems. Recognition and management of the deteriorating Patient. Dissertation http://dare.uva.nl/document/512415 McGaughey, J., Alderdice, F., Fowler, R., Kapila, A., Mayhew, A., & Moutray, M. (2007). Outreach and Early Warning Systems (EWS) for the prevention of Intensive Care admission and death of critically ill adult patients on general hospital wards. Cochrane Database of Systematic Reviews. Art. No.: CD005529. DOI: 10.1002/14651858.CD005529.pub2. Morris, D.S., Schweickert, W., Holena, D., Handzel, R., Sims, C., Pascual, J.L., & Sarani, B. (2012). Differences in outcomes between ICU attending and senior resident physician led medical emergency team responses. Resuscitation, 83 (12), 1434-7. Priestley, G., Watson, W., Rashidian, A., Mozley, C., Russell, D., Wilson, J., … Pateraki, J. (2004). Introducing critical care outreach: a ward-randomised trial of phased introduction in a general hospital. Intensive Care Med., 30 (7), 1398-1404. Scherr, K., Wilson, D.M., Wagner, J., & Haughian, M. (2012). Evaluating a new rapid response team: NP led versus intensivist led comparisons. AACN Adv Crit Care, 23 (1), 32-42. Trinkle, R.M., & Flabouris, A. (2011). Documenting afferent response system afferent limb failure and associated patient outcomes. Resuscitation, 82, 8.
98
5
10
7.3 Post-IC zorg Inleiding Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw ontstaat toenemende interesse in de toestand van patiënten die de IC verlaten hebben. Deze patiëntencategorie vertoont een substantieel hogere frequentie aan psychische en fysieke morbiditeit in de eerste periode na IC-ontslag (Baldwin et al., 2009). Echter ook in de jaren daarna is de morbiditeit en mortaliteit significant hoger (Oeyen et al., 2009). Vaak gaat het om problematiek waar niet-IC artsen weinig kennis en ervaring mee hebben en is het voor hen dus lastig klachten te beoordelen en in de juiste context te plaatsen. Daarnaast zijn er weinig solide gegevens beschikbaar over de lange termijn resultaten van IC gerelateerde therapieën. Dit maakte het dus onmogelijk om op basis van die gegevens IC interventies aan te passen. Als laatste gelden nog twee, niet onbelangrijke factoren, namelijk dat zowel patiënten, familie als de maatschappij er simpelweg om vragen, elk om voor hen individueel moverende redenen (Griffiths, Jones et al., Intensive After Care, 2002).
15
20
Samenvatting van de literatuur Vormen van post IC zorg In de literatuur worden diverse vormen van nazorg beschreven, uitgaande van verschillende doelen. Een doel is het beantwoorden aan een (wetenschappelijke) vraag of behoefte (kennisvergaring en service verlening). Daarnaast is het mogelijk om patiënten een gerichtere vorm van therapie te geven om het herstel te bevorderen (behandeling). De meest bekende vorm, de post-IC polikliniek kent zowel de medische en de verpleegkundig geleide vorm, of gecombineerd. Daarnaast zijn er initiatieven als gespecialiseerde revalidatieprogramma’s en een patiëntendagboek.
25
30
35
40
Post-IC follow up programma Het is niet eenvoudig om de significante meerwaarde van een follow-up programma aan te tonen. In een ongeblindeerde gerandomiseerde studie toonde Cuthbertson et al. (2009) geen significante meerwaarde aan in de kwaliteit van leven bij patiënten in het verpleegkundig geleid programma versus de controle groep met reguliere controle gemeten met de SF-36 (36 item Short Form Health Survey). Mede hierdoor is het programma ook niet kosteneffectief gebleken (Cuthbertson et al., 2009). Revalidatieprogramma Eliot et al. (2011) ontwierpen een gerandomiseerde studie waarin ze een individueel afgestemd, begeleid, thuis-revalidatieprogramma van 8 weken voor post IC-patiënten vergeleken met een controlegroep (Elliot et al., 2011). Eindpunten waren de bevindingen van een 6-minutewalktest en de SF-36 na 1, 8 en 26 weken na ziekenhuisontslag. De resultaten toonden geen verschil in herstel tussen de groepen. Als belangrijkste hypotheses voor dit resultaat geven de auteurs een mogelijk spontaan herstel in beide groepen, het open karakter van het trainingsprogramma in de interventiegroep (een eventuele aanmoediging voor de controlegroep) en een inadequaat trainingsprogramma. Een eerdere studie uit 2003, laat wel een significant verschil zien in physical function scale (onderdeel van de SF-36) van de therapiegroep versus de controlegroep. Echter, tussen week 8 en 22 is er maar weinig verschil meer te zien (Jones et al., 2003).
45
99
Conclusies Niveau 2
Er is geen bewijs dat een ICU follow-up met daaraan gekoppeld een actief beleid gericht op het mentaal en fysiek functioneren beter is dan het standaard beleid. Cuthbertson et al., 2009; Eliot et al., 2011; Jones et al., 2003
Niveau 4
De werkgroep is van mening dat een post IC follow-up met name van belang is ter evaluatie, aanpassing of ondersteuning van het standaard te voeren beleid op de IC. D (Expert opinion)
5
10
Overwegingen Ondanks dat er geen direct bewijs is dat een post-IC polikliniek invloed heeft op de IC outcome, is de commissie van mening dat een post-IC polikliniek, of een gelijkwaardige vorm daarvan, meerwaarde heeft voor de dagelijkse praktijkvoering. Terugkoppelingen van ervaringen van patiënten en familie kan leiden tot verbetering van de kwaliteit van zorg. Daarnaast is het van belang de uitkomst van IC-handelen op lange termijn zichtbaar te maken. Dit niet alleen voor het eigen centrum, maar ook om centra landelijk te kunnen vergelijken. Op deze terreinen moet nog veel onderzoek plaatsvinden. Dit zal moeten worden geïnitieerd door de Intensive Care gemeenschap, gezien de beperkte inhoudelijke ervaring en kennis op IC-gebied van andere specialisten.
15 Aanbevelingen De commissie moedigt Intensive Care’s aan om een vorm van post-IC evaluatie in te voeren teneinde inzicht te krijgen aangaande prognose, ervaringen en kwaliteit van leven van ex-IC patiënten. Het verdient de aanbeveling om resultaten van post-IC evaluatie met een gestandaardiseerde methode op te slaan, zodat centra kunnen worden vergeleken. 20 Literatuurlijst
25
30
Baldwin, F.J, Hinge, D., Dorsett, J., & Boyd, O.F. (2009). Quality of life and persisting symptoms in intensive care unit survivors: implication for care after discharge. BMC research notes, 2, 160-167. Cuthbertson, B.H., Rattray, J., Campbell, M.K., Gager, M., Roughton, S., Smith, A., … Waldmann, C. (2009). The PRaCTICaL study of nurse led, intensive care follow-up programmes for improving long term outcomes from critical illness: a pragmatic randomised controlled trial. BMJ, 339, b4445. Elliot, D., McKinley, S., Alison, J., Aitken, L.M., King, M., Leslie, G.D., … Burmeister, E. (2011). Health related quality of life and physical recovery after a critical illness: a multicentre randomised controlled trial of home-based physical rehabilitation program. Crit Care, 15, r142. Griffiths, R.D., & Jones C. (2002). Intensive Care Aftercare. Butterworth-Heinemann Ltd (6 Jan 2002). Jones, C., Skirrow, P., Griffiths, R.D., Humprhis, G.H., Ingleby, S., Eddleston, J., … Gager, M. (2003). Rehabilitation after critical illness: a randomized controlled trial. Crit Care Med, 31, 2451-63. Oeyen, S.G., Vandijck, D.M., Benoit, D.D., Annemans, L., & Decruyenaere, J.M. (2010). Quality of life after intensive Care a systematic review of the literature. Crit Care Med, 8, 2386-2400.
35
100
5
10
15
20
25
7.4 De consultatief IC-verpleegkundige (CIV) Het juiste moment om patiënten van de IC te ontslaan is enerzijds afhankelijk van de klinische toestand van de patiënt en anderzijds van de professionele mogelijkheden van de ontvangende afdeling. Recent ontslagen patiënten vormen een kwetsbare groep met vaak complexe zorgbehoeften (NICE clinical guideline 50, www.nice.org.uk). De kans op heropname in deze patiëntengroep is bijna 10%. In een meta-analyse tonen Frost et al. (2009) aan dat bijna 1 op de 10 ontslagen IC-patiënten wordt heropgenomen, en dat de kans toeneemt naarmate de ziekte ernstiger was, ongeacht het moment van meting gedurende de IC-opname (Frost et al., 2009). Verder is er aangetoond dat bij meer complexe patiënten op een verpleegafdeling de kans op medicatiefouten en slechte communicatie toeneemt. Daarnaast neemt de kwaliteit en kwantiteit van zorg af voor de minder afhankelijke patiënt. Om dit probleem aan te pakken is enkele jaren geleden de ICU Liaison Nurse Service geïntroduceerd (Chaboyer et al., 2005). De rol van een consultatieve dienst of consultatieve ICverpleegkundige (CIV) kan het best worden omschreven als het ‘faciliteren van het ontslagproces naar de afdeling’. Inhoudelijk varieert dit van advies en toezicht bij kleine ingrepen zoals het laryngeo-tracheaal uitzuigen, tot en met adviseren van een herevaluatie door een intensivist. Onderzoek naar het effect van een CIV is beperkt beschikbaar, niet van hoge kwaliteit en geeft een wisselend beeld. Een ‘integrated review and metasynthesis’ gepubliceerd in 2009 evalueert 20 publicaties (Endacott et al., 2009). De auteurs concluderen dat de CIV gezien moet worden als een onderdeel van een bundel aan interventies en niet als individueel instrument. Zij stellen vast dat er een ‘gunstig effect’ is op ongeplande IC-opnames, IC-heropnames, mortaliteit, ontslagvertraging en complicaties. Benadrukt wordt dat de belangrijkste winst misschien wel behaald wordt in een moeilijk meetbaar gebied: verbeterde communicatie en relatie tussen de IC enerzijds en de afdelingen anderzijds.
Conclusies Niveau 3
Er is geen onderzoek van voldoende kwaliteit verricht naar het nut van de CIVverpleegkundige in de peri IC-zorg. Conclusies kunnen derhalve niet worden getrokken.
30
35
40
Overwegingen Hoewel er geen wetenschappelijk bewijs is voor verbetering in klinische uitkomsten na de inzet van de CIV, is de commissie van mening dat de CIV onderdeel is van een proces dat moeilijk kan worden onderzocht. In de praktijk is de ervaring dat de CIV leidt tot vroegtijdig signaleren van klinische achteruitgang op de afdelingen. Daarnaast wordt de communicatie en bijstand gewaardeerd. Het is daarom waarschijnlijk dat de CIV meerwaarde heeft. (Chaboyer et al., 2006; Chaboyer et al., 2007; Endacott et al., 2010).
Aanbevelingen De commissie beveelt aan de functie van CIV te implementeren als onderdeel van de verbetering van post IC-zorg.
101
Literatuurlijst
5
10
Chaboyer, W., Thalib, L., Foster, M., Elliott, D., Endacott, R., & Richards, B. (2006). The impact of an ICU nurse on discharge delay in patients after prolonged ICU stay. Anaesthesia & Intensive Care, 34 (1), 55-60. Chaboyer, W., Gillespie, B., Foster, M., & Kendall, M. (2007). The impact of an ICU liaison nurse: case study of ward nurses’ perceptions’. J Clin Nurs, 14, 766–75. Endacott, R., Chaboyer, W., & Eliott, S. (2009). An integrative review and meta-synthesis of the scope and impact of intensive care liaison and outreach services. J Clin Nurs, 18, 3225-36. Endacott, R., Chaboyer, W., Edington, J., & Thalib, L. (2010). Impact of a Liaison Nurse Service on major adverse events in patients recently discharged from the ICU. Resuscitation, 81, 198-201. Frost, S.A., Alexandrou, E., Bogdanovski, T., Salamonson, Y., Davidson, P.M., Parr, M.J., & Hillman, K.M. (2009). Severity of illness and risk of readmission to intensive care. Resuscitation, 80 (5), 505-10.
102
5
10
15
20
25
30
35
40
45
7.5 Medium Care In de Nederlandse ziekenhuizen worden steeds vaker Medium Care (MC) afdelingen ingericht. Er lijkt een toenemende behoefte te bestaan aan bedden met extra monitoring en personeel, waar patiënten extra zorg, bewaking en behandeling kunnen krijgen, die zij op een gewone afdeling zouden ontberen. Dit kan patiënten betreffen die van de Spoed Eisende Hulp (SEH), verpleegafdeling komen of operatiekamer komen (step up) of van de IC (step-down). Een MC is een afdeling met een zorgniveau tussen de algemene afdeling en de intensive care (IC). Daar waar de IC een goed afgebakend zorgdomein is met al bestaande opname- en ontslagcriteria en een duidelijke organisatorische indeling, is de MC minder goed omschreven waarbij zowel nationaal als internationaal grote onderlinge verschillen bestaan op het gebied van patiëntenpopulatie, organisatie, werkwijze en voorzieningen (CBO, 2006; Ridley, 1998; Van der Steen, 2008). Een deel van de patiënten die ontslagen wordt van de IC heeft eigenlijk meer zorg nodig dan geleverd kan worden op een verpleegafdeling. De TISS-score (Therapeutic Intervention Scoring System) geeft een indruk van hoe ziek de patiënt is en hoeveel zorg deze nodig heeft, en wordt gebruikt om de workload voor de verpleegkundigen per patiënt in te schatten. Deze score kan ook gebruikt worden om in te schatten of een patiënt behandeld kan worden op een gewone afdeling, of op een MC of IC (Keene, 1983). Patiënten die van een IC naar de afdeling werden ontslagen met een zorgzwaarte die een opname op een MC gerechtvaardigd zou hebben (gemeten met de TISS), hadden een hogere mortaliteit dan patiënten met lagere TISS-waarden (Smith, 1999). In een studie waarbij gekeken werd naar de invloed van ontslag van de IC van patiënten buiten kantoortijd werd gevonden dat de mortaliteit hoger was bij patiënten met hoge TISS-score. Ontslag naar een MC gaf daarbij een significant lagere mortaliteit Beck, 2002. Deze data sluiten goed aan bij een triagemodel waarbij gekeken werd naar de factoren die het risico op mortaliteit na ontslag van de IC konden verhogen. Bij validering van dit model werd een duidelijk hogere mortaliteit gevonden bij de patiënten die van te voren als “at risk” werden gekwalificeerd. De onderzoekers vonden daarbij dat de mortaliteit bij deze “at risk “-groep belangrijk gereduceerd had kunnen worden door een langer verblijf op de IC en wezen daarbij op de voordelen van een step-down faciliteit bij het grote gebrek aan IC-bedden in het Verenigd Koninkrijk (Daly, 2001). In een analyse naar de doodsoorzaak van patiënten na ontslag van een IC wordt gesuggereerd dat onnodig overlijden op de verpleegafdeling aan pneumonie of hersenletsel voorkomen kan worden door opname op een MC-afdeling (Wallis, 1997). Inderdaad leidde het gebruik van een MC voor postoperatieve patiënten tot aanzienlijk minder cardiale en respiratoire complicaties en tot minder infecties (Jones, 1999). Als een patiënt die van de IC naar de afdeling ontslagen is, achteruit gaat en moet worden heropgenomen op de IC neemt de mortaliteit met een factor 6 toe, en de uiteindelijke ziekenhuismortaliteit ligt zelfs 10 maal hoger (Elliot, 2006). Het openen van een MC in een ziekenhuis leidde tot een significante daling van het aantal heropnames op de IC (Fox , 1999). In Nederland zijn veel afdelingen met een zorgniveau dat wat betreft zorgintensiteit en/of complexiteit, ligt tussen dat van een IC en een algemene verpleegafdeling (Van der Steen, 2008). Deze afdelingen zijn organisatorisch en qua ruimtelijke indeling op verschillende wijzen ingericht. Deze afdelingen met een intermediair zorgniveau hebben allerlei verschillende namen en functies zoals Medium Care, Special Care, High Care, Stroke Unit, etc., die het begrip MC weinig overzichtelijk maken. Voor het goede begrip zullen wij al deze afdelingen vanaf nu MC noemen. Daarnaast bestaan er post anaesthesia care units (PACU). Voor de beschrijving hiervan wordt 103
verwezen naar de specifieke PACU visiedocument van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie.
5
10
Inventariserend kan vastgesteld worden dat er ruwweg twee typen MC bestaan in Nederland: de gespecialiseerde en de centrale MC. Gespecialiseerde MC’s zijn afdelingen met monitoring, waar ook meer intensieve zorg mogelijk is en die onder de supervisie van de bestaande hoofdbehandelaars vallen (internist, chirurg, cardioloog, neuroloog, thoraxchirurg, longarts en anderen); centrale MC’s behandelen patiënten van meerdere insturend specialismen en leveren meestal hoogcomplexe en zorgintensieve taken, vaak onder verantwoordelijkheid van een intensivist. De hier genoemde aanbevelingen richten zich uitsluitend op de centrale MC’s.
Organisatie van MC Voor de organisatorische randvoorwaarden van een gespecialiseerde MC wordt verwezen naar de bestaande richtlijnen of visiedocument (PACU, CCU, Stroke unit enz.). Op een (centrale) MC is de intensivist verantwoordelijk voor de behandeling van de patiënt (hoofdbehandelaar). Net als op de IC houdt hoofdbehandelaarschap niet in dat beslissingen kunnen worden genomen zonder overleg met de insturende specialist en - waar van toepassing - andere specialisten met op hun terrein doorslaggevende expertise. De intensivist is verantwoordelijk voor goede communicatie met alle andere betrokken specialismen. 15 Voor de MC-patiënt dient een adequaat tarief te worden ingericht. Voorkomen moet worden dat patiënten die aan de beschrijving van IC-patiënt voldoen of daaraan waarschijnlijk snel gaan voldoen op een MC worden opgenomen in plaats van op een IC afdeling. Specifieke redenen van opname op een MC kunnen zijn: - stabilisatie van vitale functies en voorkóming van (multi)orgaanfalen; - bewaking en waar nodig ondersteuning van de circulatie met vochttoediening, vasopressoren en inotropica; - luchtwegzorg en bronchiaal toilet; - bewaking van hartritme bijvoorbeeld bij ernstige electrolytstoornissen, toediening van bepaalde medicatie of primaire cardiale aandoeningen; - frequente bewustzijnscontroles; - zeer intensieve verpleegkundige zorg die op een verpleegafdeling niet verzorgd kan worden. Organisatorisch is het voorstelbaar dat hybride afdelingen worden ingericht, met ruimte voor bijvoorbeeld zowel IC-, PACU- als MC-patiënten.
20
Verpleging Op dit moment is er in Nederland een landelijke opleiding voor MC-verpleegkundigen. Er wordt gewerkt aan een beroepsprofiel voor MC-verpleegkundigen. Op een MC werken MC-verpleegkundigen die moeten voldoen aan het in ontwikkeling zijnde beroepsprofiel door de V en VN en in de toekomst zullen zij erkend moeten zijn door het College 104
5
Ziekenhuis Opleidingen (CZO). De benodigde formatie wordt beïnvloed door de ernst van ziekte en zorgbehoefte van de specifieke patiëntenpopulatie in een bepaald ziekenhuis. Om deze reden is geen precieze norm te geven die overal voldoet. Algemeen kan gesteld worden dat op een MC door een verpleegkundige 2-3 patiënten behandeld kunnen worden, afhankelijk van de zorgvraag. Medische formatie Op een MC moet 24 uur per dag en 7 dagen per week een arts aanwezig of binnen vijf minuten beschikbaar zijn die minimaal geschoold is op het niveau van de FCCS opleiding. Deze arts wordt altijd gesuperviseerd door een intensivist die binnen 60 minuten aanwezig kan zijn op de MC.
10 Tabel 7.2 Span of Control van MC-verpleegkundigen voor de MC Span of Control
MC-vpk
MC-verpleegkundige
Maximum MC-patiënten
dagdienst
2,5
Maximum MC-patiënten
avonddienst
2,75
Maximum MC-patiënten
nachtdienst
3
Tabel 7.3 Span of Control intensivisten en IC-artsen voor de MC Span of Control Intensivist Intensivist
Intensivist Intensivist* per IC-arts* / ZH-arts-IC, zonder IC-arts PAer per fellow IC* Maximum MC-patiënten dagdienst 12 +4 +6 Maximum MC-patiënten avonddienst 14 +7 +9 Maximum MC-patiënten nachtdienst 16 +10 +12 * Maximale supervisie van of 3 IC-artsen, of 3 PA’s, of 3 ZH-artsen-IC of 3 IC-fellows of combinatie van 3 (dus nooit meer dan supervisie aan 3 medische ondersteuners). Al rekenformule is gebruikt dat per medische ondersteuner wordt de span of control van de intensivist en de ondersteuner opgeteld onder aftrek van 2 IC-patiënten.
15
20
25
30
Span of Control
IC-artsen
IC-arts (AIOS/ANIOS) ZH-arts IC Physician Assistant
Maximum MC-patiënten Maximum MC-patiënten Maximum MC-patiënten
dagdienst avonddienst nachtdienst
6 9 12
IC-fellow 6 8 11 14
Faciliteiten Op een MC moeten in ieder geval de volgende faciliteiten beschikbaar zijn: - continue monitoring van bloeddruk (invasief en non-invasief), hartritme, centraal veneuze druk, centraal veneuze saturatie, transcutane zuurstofsaturatie (SpO2); - zuurstoftherapie, intraveneuze toediening van medicatie, toediening van vasopressoren, inotropica en vaatverwijders; - endotracheaal uitzuigen; - registratie van ernst van ziekte en uitkomst van ziekte volgens de richtlijnen van de Nationale Intensive Care Evaluatie. De volgende faciliteiten kunnen (niet verplicht) aanwezig zijn op een MC: - nierfunctievervangende therapie (CVVH[D] of dialyse) kan worden toegepast bij patienten zonder andere tekenen van orgaanfalen; 105
-
5
non-invasieve beademing.
De volgende behandelingen horen niet thuis op een MC: - invasieve beademing; - CVVH(D) bij patienten met multi-orgaanfalen.
Literatuurlijst 10
15
20
Beck, D.H., McQuillan, P., & Smith, G.B. (2002). Waiting for the break of down? The effects of discharge TISS scores and discharge facility on hospital mortality after intensive care. Int Care Med, 28, 1287-1293. Daly, K., Beale, R., & Chang, R.W.S. (2001). Reduction in mortality after inappropriate early discharge from intensive care unit: logistic regression triage model. BMJ, 322, 1–6. Elliot, M. (2006). Readmission to intensive care: a review of the literature. Aust Crit Care, 19, 96-104. Fox, A.J., Owen-Smith, O., & Spiers, P. (1999). The immediate impact of opening an adult high dependency unit on intensive care unit occupancy. Anaesthesia, 54, 280-283. Jones, H.J., Coggins, R., & Lafuente, J. (1999). Value of a surgical high-dependency unit. Br J Surg, 86, 1578-1582. Keene, A.R., & Cullen, D.J. (1983). Therapeutic Intervention scoring system: update 1983. Crit Care Med, 11, 1-3. CBO (2006). Richtlijn Organisatie en werkwijze op intensive care-afdelingen voor volwassenen in Nederland, www.cbo.nl/product/richtlijnen. Ridley, S.A. (1998). Intermediate care; Possibilities, requirements and solutions. Anaesthesia, 53, 654-664. Smith L, Orts CM, & O’Neil. (1999). TISS and mortality after discharge from intensive care. Int Care Med, 25, 1061-1065. Van der Steen, M.S., Lelyveld-Haas, L.E.M., & Tjan, D.H.T. (2008). Inventarisatie van MC in Nederland. NJCC, 12, 138-141. Wallis, C.B., Davies, H.T., & Shearer, A.J. (1997). Why do patients die on general wards after discharge from intensive care units? Anaesthesia, 52, 9-14.
25
106
Hoofdstuk 8
5
10
Kwaliteitssysteem
Inleiding Om de kwaliteit van zorg door Intensive Care professionals in een continu proces te verbeteren, is op iedere Intensive Care afdeling een kwaliteitssysteem noodzakelijk. Het kwaliteitssysteem dient op verschillende niveaus te worden ontwikkeld: nationaal, keten, IC afdeling en individuele professional. In dit hoofdstuk worden elementen van een kwaliteitssysteem beschreven die enerzijds inzicht geven in de kwaliteit van zorg voor professionals, toezichthoudende instanties, externe partijen en patiënten/familieleden, anderzijds aanleiding geven tot een verbetercyclus. Deze elementen zorgen er in een samenhang voor dat regulering plaatsvindt waarbij de belangen van iedere betrokkene voldoende tot hun recht komen. Hierin speelt het College Intensive Care een cruciale rol.
15
20
25
30
35
8.1 Kwaliteitssysteem Wetenschappelijke onderbouwing In een review naar kwaliteitsbeleid en kwaliteitsverbetering op een Intensive Care afdeling beschrijft Curtis et al. zinvolle acties (2006). Hierin wordt onder andere aandacht gegeven aan het gebruik van een kwaliteitssysteem dat aandacht schenkt aan alle relevante onderdelen. Om kwaliteitsbeleid vorm te geven wordt in de gezondheidszorg algemeen erkend dat het gebruik maken van een integraal kwaliteitssysteem op basis van de PDSA-cyclus van Shewhart en Deming zinvol is (van der Voort, 2012). De Plan–Do– Study –Act fasen worden achtereenvolgens doorlopen in een continu proces. In de Plan fase wordt bij voorkeur SMART beschreven wat de doelstellingen en werkwijzen zijn. In de Do fase wordt het geplande uitgevoerd. In de Study fase wordt bestudeerd of de resultaten voldoen en onderzocht wat de eventuele oorzaken hiervoor zijn. In de Act fase wordt gehandeld op basis van de bevindingen en wordt de nieuwe aanpak geborgd in het kwaliteitssysteem. De cyclus dient continue doorlopen te worden om de kwaliteit verder te verbeteren. In dit kwaliteitssysteem worden ontwikkelingen op nationaal niveau, in de keten, op IC-afdelingsniveau en ook op individueel niveau geborgd. Het integraal kwaliteitssysteem werkt met prospectieve risico-analyse, meten en registreren middels indicatoren, structurele analyse en reflectie middels benchmark en lokale kwaliteitsbesprekingen en tot slot implementatie en verbetertrajecten. Op afdelingen waar IC-patiënten worden behandeld bestaat het kwaliteitsbeleid uit een samenspel van verschillende onderdelen, samengevat in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. Tabel 8.1 Essentiële onderdelen van het kwaliteitssysteem van kern- en basis IC’s Richtlijnen implementeren en borgen middels lokale protocollen voor medisch en verpleegkundig handelen Prospectieve risico analyse van zorgprocessen Registratie van indicatoren voor intern en extern gebruik (zie bijlage 5) Analyse en benchmark via Nationale intensive care indicatoren database zowel lokaal, in het netwerk als in de regio Structurele multidisciplinaire bespreking van benchmark data lokaal, in het netwerk en in de regio met gepaste acties in een PDSA cyclus Kwaliteitsverbeterteam operationeel op de IC afdeling Structurele multidisciplinaire bespreking van complicaties, incidenten, calamiteiten Deelname aan netwerk en regionaal overleg over kwaliteit van zorg Openbaar jaarverslag betreffende productieparameters en kwaliteit van zorg Erkenning kern IC en basis IC door College Intensive Care Kwaliteitsvisitatie door beroepsvereniging Opleidingsvisitatie (indien opleidingskliniek)
Conclusies 107
Niveau 2
Het is waarschijnlijk dat een integraal kwaliteitsbeleid met verbetercyclus noodzakelijk is om tot een continu kwaliteitsverbetering te komen. In deze verbetercyclus wordt aandacht gegeven aan lokale factoren, de zorgketen, het netwerk en landelijk kwaliteitsbeleid. Curtis et al., 2006; van der Voort, 2012
5
Overwegingen Hoewel er verschillende manieren zijn om te werken aan een continu kwaliteitsverbetering op Intensive Care afdelingen, sluit het werken met de PDSA-cyclus van Shewhart en Deming het meest aan bij de gebruikelijke benadering in de gezondheidszorg en de Intensive Care in het bijzonder. Deze kwaliteitscyclus geeft eenvoudig handvaten om de verschillende onderdelen te beschrijven en daadwerkelijk mee aan de gang te gaan.
10 Aanbevelingen Iedere Intensive Care afdeling beschrijft en werkt met een integraal kwaliteitssysteem op basis van de PDSA-cyclus van Shewhart en Deming. Iedere Intensive Care afdeling produceert een kwaliteitsjaarverslag waarin de in dit hoofdstuk genoemde kwaliteitsaspecten op lokaal en netwerk niveau worden beschreven. Iedere Intensive Care afdeling integreert de kwaliteitsinitiatieven uit bovenstaande tabel in het integrale kwaliteitssysteem.
15
Literatuurlijst Curtis, J.R., Cook, D.J., Wall, R.J., Angus, D.C., Bion, J., Kacmarek, R., … Puntillo. K. (2006). Intensive care unit quality improvement: a "how-to" guide for the interdisciplinary team. Crit Care Med., 34 (1), 211-8. van der Voort, P.H.J. (2012). Organisatiekenmerken en kwaliteitsbeleid van de Intensive Care ten behoeve van patiënten met multipel orgaan falen. In: Handboek Multi-orgaanfalen. Ed: Groeneveld, Schultz, Vroom. Uitgever: Tijdstroom.
20
108
5
10
8.2 Richtlijnen en lokale protocollen Wetenschappelijke onderbouwing Richtlijnen zijn een beproefde manier om praktijkvariatie te verminderen en de uitkomsten van zorg te verbeteren (Medves et al., 2010; Prior et al., 2008; Grimshaw et al., 2004; Angus & Black, 2004). Het gebruik en gunstige effect van richtlijnen in de IC-setting is het best aangetoond middels de surviving sepsis guidelines die wereldwijd zijn geïmplementeerd (Delinger et al., 2008; Tromp et al., 2011; Nguyen et al., 2012). In de Nederlandse situatie wordt sinds enkele jaren de voorkeur gegeven aan een uniforme wijze van richtlijnontwikkeling. Dit was voorheen op basis van evidence based richtlijn ontwikkeling (EBRO) (van Everdingen et al., 2004) en op dit moment volgens richtlijnen 2.0 (Adviescommissie Richtlijnen, 2011). Er worden bij evidence based richtlijnen ook indicatoren ontwikkeld (CBO, 2002). Het is ook bekend dat het volgen van richtlijnen door professionals met problemen gepaard gaat (Cabana et al., 1999). Het model van Cabana is een van de manieren om die problemen inzichtelijk te krijgen en te verbeteren (Cabana et al., 1999).
15 Conclusies
Niveau 1
Het is aangetoond dat richtlijnen een belangrijke manier zijn om praktijkvariatie te beperken en daarmee de kwaliteit van zorg te verbeteren. Richtlijnen zijn in Nederland bij voorkeur tot stand gekomen overeenkomstig de procedure van ‘evidence based’ richtlijnontwikkeling. Van een richtlijn kan gemotiveerd en gedocumenteerd worden afgeweken indien de situatie van een specifieke patiënt hier om vraagt. De implementatie van richtlijnen kent problemen die gestructureerd benaderd dienen te worden. Medves et al., 2010; Prior et al., 2008; Grimshaw et al., 2004; Delinger et al., 2008; Angus & Black, 2004; Tromp et al., 2011; Nguyen et al., 2012; van Everdingen et al., 2004; Cabana et al., 1999
20
25
30
Overwegingen Beroepsinhoudelijke richtlijnen worden door de wetenschappelijke vereniging opgesteld en vastgesteld. Richtlijnen worden geschreven volgens Richtlijnen 2.0. (zie document Richtlijnen 2.0). De NVIC-richtlijnen en door NVIC aangemerkte richtlijnen van andere wetenschappelijke verenigingen met relevantie voor IC zijn leidend voor het medisch beleid op een Intensive Care afdeling. De V&VN-IC richtlijnen zijn dat voor het verpleegkundig beleid. Het verdient de voorkeur om de verpleegkundige en medische richtlijnen via de V&VN-IC en de NVIC op elkaar aan te laten sluiten. Ook lokaal dient het overwogen te worden om de geldende verpleegkundige en medische protocollen op elkaar aan te laten sluiten of te integreren. Van landelijke richtlijnen kan gemotiveerd worden afgeweken hetgeen dan wordt vastgelegd in het lokale protocol betreffende het onderwerp. Afwijkingen van de lokale protocollen dient in de medische status van de patiënt met argumentatie te worden vastgelegd. In een netwerk structuur is het voor de hand liggend dat de medische en verpleegkundige protocollen van de in het netwerk samenwerkende IC afdelingen op elkaar zijn afgestemd.
109
Aanbevelingen Richtlijnen van de beroepsverenigingen worden ontwikkeld volgens de methode beschreven in Richtlijnen 2.0. Richtlijnen van de medische en verpleegkundige beroepsverenigingen die de zorg van patiënten op de Intensive Care betreffen dienen omgezet te worden naar een lokaal protocol. De implementatie van richtlijnen op een Intensive Care wordt middels indicatoren geëvalueerd. Het verdient de voorkeur om de verpleegkundige en medische richtlijnen via de V&VN-IC en de NVIC op elkaar aan te laten sluiten eveneens dient waar mogelijk afstemming binnen het netwerk van samenwerkende IC afdelingen plaats te vinden. 5 De implementatie van richtlijnen wordt waar nodig middels een gestructureerd verbeterplan gebaseerd op analyse van barrières bijgesteld.
Literatuurlijst 10
15
20
25
30
Adviescommissie Richtlijnen – Raad Kwaliteit. Medisch specialistische richtlijnen 2.0. 2011. Angus, D.C., & Black, N. (2004). Improving care of the critically ill: institutional and health-care system approaches. Lancet, 363, 1314–20. Cabana, M.D., Rand, C.S., Powe, N.R., Wu, A.W., Wilson, M.H., Abboud, P.A., & Rubin, H.R. (1999). Why don't physicians follow clinical practice guidelines? A framework for improvement. JAMA, 282 (15), 1458-65. Casparie & Rosier. (2002). Ontwikkeling van indicatoren op basis van evidence based richtlijnen. Van Zuijden communicaties. CBO. Dellinger, R.P., Levy, M.M., Carlet, J.M., Bion, J., Parker, M.M., Jaeschke, R., … World Federation of Societies of Intensive and Critical Care Medicine. (2008). Surviving Sepsis Campaign: international guidelines for management of severe sepsis and septic shock: 2008. Crit Care Med., 36 (1), 296-327. Grimshaw, J.M., Thomas, R.E., MacLennan, G., Fraser, C., Ramsay, C.R., Vale, L., … Donaldson, C. (2004). Effectiveness and efficiency of guidelinedissemination and implementation strategies. Health Technology Assessment, 8 (6), iii-iv, 1-72. Medves, J., Godfrey, C., Turner, C., Paterson, M., Harrison, M., MacKenzie, L., & Durando, P. (2010). Systematic review of practice guideline dissemination and implementation strategies for healthcare teams and team-based practice. Int J Evid Based Healthc, 8, 79–89. Nguyen, H.M., Schiavoni, A., Scott, K.D., & Tanios, M.A. (2012). Implementation of sepsis management guideline in a community-based teaching hospital - can education be potentially beneficial for septic patients? Int J Clin Pract., 66 (7), 705-10. Prior, M., Guerin, M., & Grimmer-Somers, K. (2008). The effectiveness of clinical guideline implementation strategies – a synthesis of systematic review findings. J Eval Clin Pract, 14, 888-897. Tromp, M., Tjan, D.H., van Zanten, A.R., Gielen-Wijffels, S.E., Goekoop, G.J., van den Boogaard, M., … Pickkers, P. (2011). The effects of implementation of the surviving sepsis Campaign in the Netherlands. Neth J Med, 69 (6), 292-8. van Everdingen, J.J.E., Burgers, J.S., Assendelft, W.J.J., Swinkels, J.A., van Barneveld, T.A., van de & Klundert, J.L.M. (2004). Boek: Evidence-based richtlijnontwikkeling. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
110
5
10
15
20
25
8.3 Prospectieve Risico Analyse (PRI) Wetenschappelijke onderbouwing PRI’s zijn bedoeld om op een gestructureerde manier de risico’s van zorgprocessen te inventariseren. Vanuit het programma Veiligheids Management Systeem (VMS) is een praktijkgids voor prospectieve risico inventarisatie opgesteld (VMS). Citaat: “Bij PRI worden risico’s binnen zorgprocessen geanalyseerd en beheerst. Het beheersen gebeurt door barrières in de processen in te bouwen, of processen te herontwerpen ter voorkoming van ongewenste gebeurtenissen”. HFMEA en SAFER zijn methodieken om een PRI uit te voeren. “FMEA is ontwikkeld in de luchtvaartindustrie en werd later intensief toegepast in ruimtevaartprojecten om aan de zeer hoge eisen van bedrijfszekerheid te voldoen. De eerste formele FMEA-analyses zijn gedaan binnen de luchtvaartindustrie in het midden van de jaren zestig. De methode is inmiddels door steeds meer branches overgenomen. Voor de zorg heeft het Amerikaanse National Center for Patient Safety, in 2001 (Esmail et al., 2005), de Healthcare Failure Mode and Effect Analysis (HFMEA) ontwikkeld. HFMEA wordt sindsdien succesvol gebruikt in de 160 gezondheidszorgorganisaties van het Amerikaanse Department of Veterans Affairs. In Nederland worden vertaalde HFMEA’s in een aantal ziekenhuizen gebruikt. In 2006 is de SAFER methodiek ontwikkeld. Dit is een door ZonMW gesubsidieerd initiatief van het UMC Utrecht, De Maastro Clinic en TU Eindhoven (Habraken et al., 2006). In deze praktijkgids wordt de methode van het ‘National Center for Patient Safety’ (DeRosier et al., 2002), gecombineerd met de SAFER aanpak, aangepast aan ervaringen van de eerste teams die binnen de pilot VMS zijn gestart met PRI.
Conclusies Niveau 2
Het is waarschijnlijk dat het gebruik van PRI inzicht geeft in risico’s van zorgprocessen. Er zijn verschillende praktische instrumenten om PRI toe te passen. Esmail et al., 2005; Habraken et al., 2006; DeRosier et al., 2002
30
35
Overwegingen PRI in de Intensive Care setting is als zodanig beperkt onderzocht. Vanuit de basisprincipes van PRI is het voor de hand liggend dat het toepassen van PRI ook op de Intensive Care afdeling een zinvolle manier is om risico’s te identificeren. Deze risico’s kunnen vervolgens in de PDSA-cyclus worden ingebracht via meten, analyse en implementatie van verbeteringen.
Aanbevelingen Voor elke nieuwe interventie of procesverandering voordat hij wordt toegepast op de IC, raden we het aan om een PRI uit te voeren.
Literatuur 40
DeRosier, J., Stalhandske, E., Bagian, J.P., & Nudell, T. (2002). Using Healthcare Failure Mode and Effect Analysis: the VA National Center for Patient Safety’s Prospective Risk Analysis System, Joint Commission on Accreditation of Healthcare Organisations. Journal of Quality Improvement, 27 (5), 248-267. Esmail, R., Cummings, C., Dersch, D., Duchscherer, G., Glowa, J., Liggett, G., … Calgary Health Region, Calgary, Alberta, Canada. (2005). Using Healthcare Failure Mode and Effects Analysis Tool to Review the Process of Ordering and Administrating Potassium Chloride and Potassium Phosphate. Healthcare Quarterly, 8, Special Issue.
111
5
Habraken, M., Reijnders-Thijssen, P., Schaaf, T. van der, & Leistikow, I. (2006). SAFER, Scenario Analyse van Faalwijzen, Effecten en Risico’s, in opdracht van UMC-Utrecht.TU Eindhoven en de Maastro Clinic. VMS thema Prospectieve Risico Inventarisatie. Beschikbaar via http://vmszorg.nl/Veiligheidsmanagementsysteem/Veranderingen/Tools-van-VMSVeiligheidsprogramma/Praktijkgids-PRI.
112
5
10
15
20
25
30
35
40
8.4 Meten en registreren middels indicatoren Wetenschappelijke onderbouwing Het meten en registreren van data, in de PDSA-cyclus is dit de Study fase, is de basis voor het ontwikkelen van verbeteracties (Donabedian, 1966; Donabedian, 1978; Casparie & Hommes, 1997). In de gezondheidszorg in het algemeen, maar ook voor de specifieke IC-setting, bestaat er literatuur die de registratie van data middels indicatoren beschrijft (Flaatten, 2012; van der Voort et al., 2012; Rhodes et al., 2012; Berenholz et al., 2002; Thijs, 1997; de Vos et al., 2006; de Vos et al., 2007; cie kwaliteitsindicatoren, 2006; de Vos et al., 2009; de Vos et al., 2010). Data kunnen wanneer gebruikt als indicatoren, inzicht geven in de kwaliteit van zorg en handvaten bieden voor verbetering. Een indicator is een meetbaar element van zorgverlening dat een aanwijzing geeft over de mate van kwaliteit van die zorg. Indicatordata kunnen intern gebruikt worden om de zorg te verbeteren. Externe indicatoren dienen om verantwoording naar buiten af te leggen, bijvoorbeeld publieke of overheidsinstanties. Het gebruik van externe indicatoren kent nadelen betreffende de interpretatie en kan uitnodigen tot manipulatie van data (Lilford et al., 2004). In de Nederlandse situatie zijn er via IGZ externe indicatoren beschikbaar (IGZ jaarlijkse publicatie Het Resultaat Telt). Volgens Donabedian et al. kunnen indicatoren ingedeeld worden naar structuur, proces en uitkomst (Thijs, 1997; Donabedian, 1966, Donabedian, 1978). Structuurindicatoren zijn indicatoren die iets zeggen over de organisatie van een zorgsysteem of over de omstandigheden die nodig zijn om de gewenste zorg te leveren. Procesindicatoren zeggen iets over de wijze waarop het zorgproces wordt geleverd. Een proces is het geheel van samenhangende of elkaar beïnvloedende activiteiten dat input omzet in output. Procesindicatoren geven informatie over de handelingen om kwaliteit te leveren, bijvoorbeeld het opvolgen van richtlijnen, en zeggen niet, of hooguit indirect, iets over de uitkomst van de zorg. Uitkomstindicatoren geven informatie over de uitkomst (effectiviteit) van de geleverde zorg. De uitkomstindicatoren worden bij voorkeur beoordeeld aan de hand van de uiteindelijk tot stand gekomen veranderingen in de gezondheidstoestand van patiënt/doelpopulatie voor zover die aan een zorginterventie zijn toe te schrijven. Dergelijke indicatoren zeggen dus niets over de handelingen (proces) die daartoe hebben geleid. Bij een goede uitkomst gaat men er echter meestal vanuit dat het proces ook wel goed verliep (Glossarium Regieraad). Op de Intensive Care gelden sterfte en behandelduur als gangbare uitkomstcategorieën. Ook patiënttevredenheid wordt als uitkomstindicator gehanteerd. Voor de Nederlandse Intensive Care situatie zijn er diverse artikelen voorhanden betreffende het gebruik van indicatoren (de Vos et al., 2006; de Vos et al., 2007; cie Kwaliteitsindicatoren, 2006; de Vos et al., 2009; de Vos et al., 2010). De implementatie van indicatoren behoeft een traject van 7 stappen om tot een continu gebruik en verbetering van zorg te komen (van der Voort et al., 2012). Op basis van een ‘indicator based quality improvement’ (IBQI) cyclus kan in de Intensive Care setting continu aan kwaliteit gewerkt worden.
113
Conclusies
Niveau 2
Het is waarschijnlijk dat indicatoren gebruikt kunnen worden om tot verbetering van uitkomsten van zorg te komen. Hiertoe dienen de structuur, proces en uitkomstdata een basis te zijn voor het maken van verbeterplannen en implementatie hiervan binnen een integraal kwaliteitsbeleid, middels een PDSAcyclus. Flaatten, 2012; van der Voort et al., 2012; Rhodes et al., 2012; Berenholz et al., 2002; Thijs, 1997; de Vos et al., 2006; de Vos et al., 2007; cie Kwaliteitsindicatoren, 2006; de Vos et al., 2009; de Vos et al., 2010
5
10
15
20
Overwegingen Gezien het gebruik van resources, de patiëntveiligheid en de informatiebehoefte van individuele patiënten is het vanzelfsprekend dat er uniforme externe indicatoren worden ontwikkeld en vastgesteld. Daarnaast zijn interne indicatoren nodig om het verbeteren van kwaliteit van zorg optimaal te ondersteunen. Sinds 2007 bestaat er een uniforme set interne indicatoren, ontwikkeld door de NVIC. Deze indicatoren worden in veel ziekenhuizen verzameld. Sinds 2012 bestaat er een Europese set kwaliteitsindicatoren. De huidige Nederlandse indicatorenset heeft, zo bleek uit de InFoQi studie (de Vos et al., 2012 in press; van der Veer et al., 2012 in press), een beperkte mogelijkheid tot kwaliteitsverbetering gegeven en behoeft aanpassing en detaillering om een beter gereedschap te zijn voor kwaliteitsverbetering in de Nederlandse Intensive Care situatie. Daarnaast is er een toenemende behoefte aan het extern beschikbaar maken van kwaliteitsindicatoren vanuit patiënten, inspectie en verzekeraars. Een modernisering van de bestaande set NVIC indicatoren en aanpassing naar aanleiding van analyse van de bestaande indicatoren wordt als Addendum bij deze richtlijn gevoegd evenals indicatoren ten behoeve van monitoring van de implementatie van deze richtlijn.
Aanbevelingen Externe indicatoren dienen te worden gerapporteerd als verantwoording naar de maatschappij, de patiënten en de overheid. Vanuit de door de beroepsgroep en de in deze richtlijn beschreven indicatoren wordt door de beroepsgroep in overleg met externe instanties bepaald welke indicatoren als externe indicatoren worden gebruikt. 25 Interne indicatoren dienen te worden gebruikt om het lokale kwaliteitsbeleid vorm te geven. De door de NVIC geformuleerde indicatoren alsmede de bij deze richtlijn gevoegde set indicatoren dient hiervoor minimaal gebruikt te worden. De beroepsgroep moderniseert waar nodig minimaal per twee jaar deze uniforme set structuur, proces en uitkomst indicatoren die minimaal door Nederlandse Intensive Care afdelingen dient te worden verzameld en gebruikt voor benchmark in een nationale database.
114
Literatuurlijst
5
10
15
20
25
30
Berenholz, S., Dorman, T., Ngo, K., & Pronovost, P.J. (2002). Qualitative review of intensive care unit quality indicators. J Crit Care, 17, 1-15. Casparie, A.F., & Hommes, H. (1997). Indicatoren voor integrale kwaliteitszorg in ziekenhuizen. Kluwer, Deventer/Cap Gemini Utrecht, 10-13. De commissie kwaliteitsindicatoren van de NVIC. (2006). Interne indicatoren voor Intensive Care afdelingen: een continue nationale registratie ten behoeve van kwaliteitsverbetering. Neth J Crit Care, 10, 595-603. de Vos, M., Graafmans, W., Keesman, E., Westert, G., & van der Voort, P.H.J. (2007). Quality measurement at intensive care units: which indicators should we use? J Crit Care, 22, 267-74. de Vos, M., Graafmans, W., Kooistra, M., Meijboom, B., van der Voort, P., & Westert, G. (2009). Using quality indicators to improve hospital care: a review of the literature. Int J Qual Health Care, 21, 119-29. de Vos, M.L., van der Veer, S.N., Graafmans, W.C., de Keizer, N.F., Jager, K.J., Westert, G.P., & van der Voort, P.H. (2010). Implementing quality indicators in intensive care units: exploring barriers to and facilitators of behaviour change. Implement Sci., 1 (5), 52. de Vos, M.L.G., Graafmans, W.C., Westert, G.P., & van der Voort, P.H.J. (2006). Een kwaliteitszeef voor de IC. ‘The making of’prestatie-indicatoren. Med Contact, 61, 871-3. Donabedian, A. (1966). Evaluating the quality of medical care. Milbank Memorial Fund Quarterly, 44, 166-206. Donabedian, A. (1978).The quality of medical care. Science, 200, 856-64. Flaatten, H. (2012). The present use of quality indicators in the intensive care unit. Acta Anaesthesiol Scand., 56 (9), 107883. Glossarium Regieraad via www.regieraad.nl. Inspectie voor volksgezondheid (IGZ). Het resultaat telt 2008. Kwaliteitsindicatoren als onafhankelijke graadmeter voor de kwaliteit van in ziekenhuizen verleende zorg. Den Haag, december 2009. Lilford, R., Mohammed, M.A., Spiegelhalter, D., & Thomson, R. (2004). Use and misuse of process and outcome data in managing performance of acute medical care: avoiding institutional stigma. Lancet, 363, 1147-54. Rhodes, A., Moreno, R.P., Azoulay, E., Capuzzo, M., Chiche, J.D., Eddleston, J., … Task Force on Safety and Quality of European Society of Intensive Care Medicine (ESICM). (2012). Prospectively defined indicators to improve the safety and quality of care for critically ill patients: a report from the Task Force on Safety and Quality of the European Society of Intensive Care Medicine (ESICM). Intensive Care Med., 38 (4), 598-605. Thijs, L.G. (1997). Continuous quality improvement in the ICU. Intensive Care Med, 23, 125-7. Van der Voort, P.H.J., Van Der Veer, S.N., & De Vos, M.L. (2012). The use of indicators to improve the quality of intensive care: Theoretical aspects and experiences from the Dutch intensive care registry. Acta Anaesthesiol Scand., 56 (9), 1084-91.
115
5
10
15
20
25
30
35
40
8.5 Electronische dataregistratie (PDMS) Inleiding Dataregistratie is voor de dagelijkse patiëntenzorg op een Intensive Care cruciaal. Een organisatie waarin op netwerkniveau en regionaal niveau data worden gebenchmarked en besproken kan alleen functioneren indien data volledig en correct worden verzameld (Ward et al., 2004). In een Nederlandse studie bleken IC’s met een PDMS betere data te leveren dan zonder PDMS (Bosman et al., 1998; Arts et al., 2002). Een Patiënt Data Management System (PDMS) of Clinical Information System (CIS) is dus geschikt voor dataregistratie, eventueel aangevuld met elektronische systemen die meer op organisatieniveau data kunnen verzamelen en exporteren naar een gemeenschappelijke database. Naast data verzamelen is een CPOE (Computerized Physician Order Entry) een ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering en speelt een rol in veiligheidsbeleid met betrekking tot overdracht van medische opdrachten naar uitvoerende partijen. Tot slot komen de nieuwe generaties PDMS tot een beslissingsondersteuning (decision support system, DSS) dat potentie heeft om de klinische besluitvorming en het volgen van protocollen te optimaliseren. In 2004 is volgens Gartner een classificatie van Computerized Patient Records opgesteld (Gartner, 2004). Uitgangsvraag Leidt het gebruik van een PDMS tot een betere procesvoering op de intensive care en tot betere uitkomsten voor individuele patiënten?
Literatuur zoeken Pubmed search werd uitgevoerd met zoektermen Patiënt Data Management System AND Intensive Care. Deze gecombineerd met ofwel quality improvement ofwel outcome. Deze search leverde 653 artikelen op.
Samenvatting literatuur In een voor-na studie bleek een CIS in de breedte een kwaliteitsverbetering op te leveren (Fraenkel et al., 2003). Een PDMS met probleem georiënteerde pagina's zal leiden tot eerdere herkenning van ongewenste situaties en oplossing (Eidelman et al., 1996). Een PDMS kan de werklast reduceren voor verpleegkundigen en artsen. Hierdoor kwamen meer uren vrij voor patiëntgebonden of andere taken (Bosman, 2009), hoewel niet iedereen tot zekere uitspraken hierover wil komen (Mador & Shaw, 2009). Een CIS bleek significant minder tijd aan administratie van zorgprocessen op te leveren dan papieren statusvoering (Donati et al., 2008). Een PDMS dat toegespitst wordt op behoeften van de zorgprofessionals blijkt de zorgprocessen beter te ondersteunen dan een systeem dat dat niet specifiek doet (Ahmed et al., 2011). Met betrekking tot CPOE (Computerized Physician Order Entry) binnen een PDMS is er literatuur die het gebruik van electronische systemen om te komen tot juiste dosering, timing, interacties etcetera van medicatie in positieve zin beoordelen. Er zijn echter berichten dat verkeerde implementatie tot fouten kan leiden (Koppel et al., 2005; Han et al., 2005; Nebeker et al., 2005; Colpaert & Decruyenaere, 2009).
45 Een PDMS met ‘decision support system’ (DSS) (Gartner klasse 3 PDMS) gebaseerd op Statistical Process Control en geïntegreerd in een PDMS leidt tot effectieve patiëntenzorg (Eslami et al., 2010). Glucoseregulatie en andere dosis-respons relaties zijn een veel gebruikt doel voor DSS waarbij een electronisch algoritme beter verloopt (Rood et al., 2005; Hoekstra et al., 2010; 116
5
Meynaar et al., 2007). Een order entry system gecombineerd met decision support in een PDMS blijkt het aantal transfusies te kunnen reduceren (Fernandes Perez et al., 2007; Rana et al., 2006). Ook de toediening van voeding blijkt optimaler te verlopen (Berger et al., 2006) en antibiotica worden adequater voorgeschreven met een DSS (Sintchenko et al., 2005; Hartmann et al., 2004).
Conclusies Een PDMS verbetert de processen op een Intensive Care en daarmee de kwaliteit van zorg. Een hogere classificatie volgens Gartner heeft meer effect. Niveau 2 Rana et al., 2006; Berger et al., 2006; Sintchenko et al., 2005; Bosman et al., 2009; Donati et al., 2008 10
15
20
25
30
35
40
Overwegingen Veel IC-afdelingen werken al met een geautomatiseerd Patient Data Management Systeem (PDMS). Deze komen in het algemeen tot Gartner niveau 2 en soms 3. De ziekenhuisinformatiesystemen functioneren vaak op niveau 1, soms niveau 2. Bij het gebruik van een PDMS is bidirectionele uitwisseling van patiëntengegevens tussen het ziekenhuis EPD (Elektronisch Patiënten Dossier) en het PDMS inclusief geneesmiddelengebruik essentieel. Een PDMS is een voorwaarde om uitgebreidere vergelijking tussen IC's te kunnen faciliteren. Daarnaast heeft PDMS aantal impliciete voordelen zoals de problemen met moeilijk te lezen handschriften, beschikbaar hebben van nieuwste versies protocollen en het ondersteunen van overdrachtsmomenten, aangezien we steeds korter werken en het aantal overdrachtsmomenten toeneemt (Landrigan et al., 2004). Overdracht moet dus efficient en toch compleet zijn. PDMS kan daarbij helpen (Brandwijk et al., 2003). De implementatie van een DSS op een 3e/4e generatie Gartner systeem vereist veel tijd/kennis. Kleinere IC's zullen dit moeilijk kunnen realiseren maar in een netwerk is dit makkelijker haalbaar. Op basis van de huidige manier van werken op een IC-afdeling, de bestaande benchmark en de samenwerking binnen een netwerk zijn er voor een netwerk met kern en basis IC’s een aantal specifieke vereisten aan een PDMS: - automatisch (zonder handmatige tussenkomst) en met hoge frequentie (minimaal 1x/min) registreren en opslaan van een groot aantal parameters (van patiënt en apparatuur); - integratie van data uit verschillende bronnen en adequate grafische weergave van veel data in één scherm met een naar behoefte in te stellen tijdsas; - decision support system met mogelijkheid voor herkennen van specifieke situaties en omstandigheden van de patiënt ten behoeve van medische en verpleegkundige protocollen, medicatie-interacties, medicatieadviezen in relatie tot laboratoriumuitslagen etc.; - mogelijkheid om zeer fijnmazig de verschillende processen te registreren (bijvoorbeeld niet alleen registreren dàt er een infuus loopt, maar ook infuussnelheid, ingrediënten, locatie van het infuus, waarschuwing als het infuus klaar is, etc.); - een databasestructuur waarbij gestandaardiseerde en geautomatiseerde queries mogelijk zijn en waarbij ad hoc queries ook door niet hoog-opgeleid personeel mogelijk zijn; - een data continuüm binnen deelnemende IC’s van een netwerk zodat bij overplaatsing van een patiënt de data direct en continu beschikbaar zijn bij de ontvangende IC vanuit de verzendende IC afdeling. 117
Aanbevelingen Het werkproces op kern en basis IC’s wordt ondersteund door een op de IC-patiënt en IComgeving toegespitst Elektronisch Patiënt Data Management Systeem (PDMS) met functionaliteit op niveau Gartner 3 of hoger. Het is van belang dat er directe invloed van de zorgverlener op de inrichting van het systeem en de benaderbaarheid van de database bestaat.
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Literatuurlijst Ahmed, A., Chandra, S., Herasevich, V., Gajic, O., & Pickering, BW. (2011). The effect of two different electronic health record user interfaces on intensive care provider task load, errors of cognition, and performance. Crit Care Med., 39 (7), 1626-34. Arts, D., de Keizer, N., Scheffer, G.J., & de Jonge, E. (2002). Quality of data collected for severity of illness scores in the Dutch National Intensive Care Evaluation (NICE) registry. Intensive Care Med., 28 (5), 656-9. Berger, M.M., Revelly, J.P., Wasserfallen, J.B., Schmid, A., Bouvry, S., Cayeux, M.C., … Chiolero, R.L. (2006). Impact of a computerized information system on quality of nutritional support in the ICU. Nutrition., 22 (3), 221-9. Bosman, R.J., Oudemane van Straaten, H.M., & Zandstra, D.F. (1998). The use of intensive care information systems alters outcome prediction. Intensive Care Med., 24 (9), 953-8. Bosman, R.J. (2009). Impact of computerized information systems on workload in operating room and intensive care unit. Best Pract Res Clin Anaesthesiol., 23 (1), 15-26. Brandwijk, M., Nemeth, C.P., O'Connor, M.F., Kahana, M., & Cook, R.I. (2003). Distributing Cognition: ICU Handoffs Conform to Grice's Maxims SCCM. San Antonio. Colpaert, K., & Decruyenaere, J. (2009). Computerized physician order entry in critical care. Best Pract Res Clin Anaesthesiol., 23 (1), 27-38. Donati, A., Gabbanelli, V., Pantanetti, S., Carletti, P., Principi, T., Marini, B., … Pelaia, P. (2008). The impact of a clinical information system in an intensive care unit. J Clin Monit Comput., 22 (1), 31-6. Eidelman, Leonid, A., Pizov, Reuven; Sprung, & Charles L. (1996). The philosophy of monitoring Current Opinion. Critical Care., 2 (3), 183-186. Eslami, S., Abu-Hanna, A., de Keizer, N.F., Bosman, R.J., Spronk, P.E., de Jonge, E., & Schultz, M.J. (2010). Implementing glucose control in intensive care: a multicenter trial using statistical process control. Intensive Care Med., 36 (9), 155665. Fernández Pérez, E.R., Winters, J.L., & Gajic, O. (2007). The addition of decision support into computerized physician order entry reduces red blood cell transfusion resource utilization in the intensive care unit. Am J Hematol., 82 (7), 631-3. Fraenkel, D.J., Cowie, M., & Daley, P. (2003). Quality benefits of an intensive care clinical information system. Crit Care Med., 31 (1), 120-5. Gartner. The 2004 Gartner Computer-Based Patient Record System Generation Model. Han, Y.Y., Carcillo, J.A., Venkataraman, S.T., Clark, R.S., Watson, R.S., Nguyen, T.C., … Orr, R.A. (2005). Unexpected increased mortality after implementation of a commercially sold computerized physician order entry system. Pediatrics. 116 (6), 1506-12. Hartmann, B., Junger, A., Brammen, D., Röhrig, R., Klasen, J., Quinzio, L., … Hempelmann, G. (2004). Review of antibiotic drug use in a surgical ICU: management with a patient data management system for additional outcome analysis in patients staying more than 24 hours. Clin Ther., 26 (6), 915-24; discussion 904. Hoekstra, M., Schoorl, M.A., van der Horst, I.C., Vogelzang, M., Wietasch, J.K., Zijlstra, F., & Nijsten, M.W. (2010). Computerassisted glucose regulation during rapid step-wise increases of parenteral nutrition in critically ill patients: a proof of concept study. JPEN J Parenter Enteral Nutr., 34 (5), 549-53. Koppel, R., Metlay, J.P., Cohen, A., Abaluck, B., Localio, A.R., Kimmel, S.E., & Strom, B.L. (2005). Role of computerized physician order entry systems in facilitating medication errors. JAMA., 293 (10), 1197-203. Landrigan, C.P., Rothschild, J.M., Cronin, J.W., Kaushal, R., Burdick, E., Katz, J.T., … Czeisler, C.A. (2004). Effect of reducing interns' work hours on serious medical errors in intensive care units. N Engl J Med., 351 (18), 1838-48. Mador, R.L., & Shaw, N.T. (2009). The impact of a Critical Care Information System (CCIS) on time spent charting and in direct patient care by staff in the ICU: a review of the literature. Int J Med Inform., 78 (7), 435-45. Meynaar, I.A., Dawson, L., Tangkau, P.L., Salm, E.F., & Rijks, L. (2007). Introduction and evaluation of a computerised insulin protocol. Intensive Care Med., 33 (4), 591-6. Nebeker, J.R., Hoffman, J.M., Weir, C.R., Bennett, C.L., & Hurdle, J.F. (2005). High rates of adverse drug events in a highly computerized hospital. Arch Intern Med., 23, 165 (10), 1111-6. Rana, R., Afessa, B., Keegan, M.T., Whalen, F.X. Jr, Nuttall, G.A., Evenson, L.K., … Transfusion in the ICU Interest Group. (2006). Evidence-based red cell transfusion in the critically ill: quality improvement using computerized physician order entry. Crit Care Med., 34 (7), 1892-7.
118
5
Rood, E., Bosman, R.J., van der Spoel, J.I., Taylor, P., & Zandstra, D.F. (2005). Use of a computerized guideline for glucose regulation in the intensive care unit improved both guideline adherence and glucose regulation. J Am Med Inform Assoc., 12 (2), 172-80. Sintchenko, V., Iredell, J.R., Gilbert, G.L., & Coiera, E. (2005).Handheld computer-based decision support reduces patient length of stay and antibiotic prescribing in critical care. J Am Med Inform Assoc., 12 (4), 398-402. Ward, N.S., Snyder, J.E., Ross, S., Haze, D., & Levy, M.M. (2004). Comparison of a commercially available clinical information system with other methods of measuring critical care outcomes data. J Crit Care., 19 (1), 10-5.
119
5
10
15
8.6 Analyse en reflectie Wetenschappelijke onderbouwing Analyse van de kwaliteit van zorg op Intensive Care afdelingen kan cross-sectioneel plaatsvinden op een bepaald tijdstip, of longitudinaal door over de tijd met eerder verzamelde eigen data te vergelijken (Pronovost et al., 2004). Een bekend voorbeeld van die laatste analyse is de Variable Life Adjusted Data (VLAD) betreffende mortaliteit die gebruikt kan worden doch ook beperkingen kent (Foltran et al., 2009). Daarnaast kan een Intensive Care afdeling zich met andere Intensive Care afdelingen vergelijken middels een ‘benchmark’. “Benchmarking is een gestructureerde meting van gegevens, afkomstig van processen, diensten of producten/resultaten van een organisatie of individu. Daarbij staat vergelijking met de prestaties van andere zorgorganisaties of zorgverleners (de benchmark) centraal. Het doel is jezelf te verbeteren. Het is dus meer dan meten en vergelijken. Benchmarking wordt vaak gebruikt in de betekenis van onderling vergelijken.” (Glossarium Regieraad) Bij een benchmark worden eigen data in feite gespiegeld aan andere centra om te leren en te verbeteren. Bij een benchmark is het essentieel dat de data die verzameld goed en uniform gedefinieerd zijn. De kwaliteit van de dataverzameling is cruciaal (Arts et al., 2002). Het nut van benchmark is onbetwist (Pronovost et al., 2004; Angus & Black, 2004). Er zijn in de wereld een toenemend aantal benchmark instanties, bijvoorbeeld in Australie, Verenigd Koninkrijk, USA, Zweden, etc.
20 Conclusies
Niveau 3
Het uniform verzamelen, analyseren en bespreken van indicatordata is essentieel in een functionerend kwaliteitssysteem. Benchmark van indicatordata is een belangrijke pijler van het lokale en regionale kwaliteitsbeleid. Een organisatie die een nationale Intensive Care database beheert is noodzakelijk om dit te ondersteunen op lokaal, regionaal en nationaal niveau. Pronovost et al., 2004; Angus & Black, 2004
25
30
35
40
Overwegingen Om een benchmark in de praktijk goed te laten functioneren is er een nationale Intensive Care indicatorendatabase noodzakelijk waar de in deze richtlijn benoemde (en eventueel aanvullende) indicatordata van alle Intensive Care afdelingen worden verzameld, opgeslagen, gecontroleerd, geanalyseerd, vergeleken en teruggerapporteerd aan de afdelingen (Angus & Back, 2004). De doelstellingen van dergelijke organisaties zijn het benchmarken van data betreffende Intensive Care patiënten en afdelingen ten behoeve van het lokale kwaliteitsbeleid waarbij lokaal op basis van de teruggerapporteerde indicatordata een kwaliteitsverbetercyclus wordt gevolgd. Alle patiënten die op een IC-afdeling zijn opgenomen dienen in deze database te zijn vertegenwoordigd. De organisatie die de “nationale intensive care indicatoren database” beheert heeft als doelstelling verzameling, verwerking en distributie van gegevens op gebied IC-geneeskunde met het oog op de organisatie en kostenbeheersing van de gezondheidszorg, alsmede met het oog op de bewaking en de verhoging van de kwaliteit van de gezondheidszorg en ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek. Deze organisatie wordt zodanig bestuurd dat de doelstelling maximaal wordt ondersteund. De organisatie kent een organisatievorm waarin borging van expertise alsook onafhankelijkheid ten opzichte van zowel de NVIC als van financierende instanties is geregeld. Deze organisatie staat onder toezicht van het College Intensive Care. De 120
huidige stichting NICE (Nationale Intensive Care Evaluatie), die in de Nederlandse situatie al jaren data verzamelt, zou aan deze randvoorwaarden kunnen voldoen (de Lange et al., 2009; van der Voort et al., 2009). 5 Aanbevelingen Alle Nederlandse Intensive Care afdelingen verzamelen en registreren indicatordata gebaseerd op de in deze richtlijn beschreven en door de NVIC vastgestelde indicatoren. Er is een nationale intensive care indicatoren database waar de indicatordata van alle Intensive Care afdelingen worden verzameld, opgeslagen, gecontroleerd, geanalyseerd, vergeleken en teruggerapporteerd aan de afdelingen. De organisatie die de nationale intensive care indicatoren database beheert, opereert onafhankelijk en kent een organisatievorm waarin borging is geregeld van expertise, onafhankelijkheid en betrokkenheid met het veld. Deze organisatie staat onder toezicht van het College Intensive Care. 10 Literatuurlijst
15
20
25
Angus, D.C., & Black, N. (2004). Improving care of the critically ill: institutional and health-care system approaches. Lancet, 363, 1314–20. Arts, D., de Keizer, N., Scheffer, G.J., & de Jonge, E. (2002). Quality of data collected for severity of illness scores in the Dutch National Intensive Care Evaluation (NICE) registry. Intensive Care Med, 28, 656-9. de Lange, D.W., Dusseljee, J., Brinkman, S., van Berkel, G., van Maanen, R., Bosman, R.J., … de Jonge, E. (2009). Severity of illness and outcome in ICU patients in the Netherlands: results from the NICE registry 2006-2007. Neth J Crit Care, 13, 16-22. Foltran, F., Baldi, I., Bertolini, G., Merletti, F., & Gregori, D. (2009). Monitoring the performance of intensive care units using the variable life-adjusted display: a simulation study to explore its applicability and efficiency. J Eval Clin Pract., 15 (3), 506-13. Glossarium Regieraad via www.regieraad.nl Pronovost, P.J., Nolan, T., Zeger, S., Miller, M., & Rubin, H. (2004). How can clinicians measure safety and quality in acute care? Lancet, 363, 1061–67. van der Voort, P.H.J., Bakhshi-Raiez, F., de Lange, D.W., Bosman, R.J., de Jonge, E., Joore, E., … de Keizer, N.F. (2009). Trends in time: results from the NICE registry. Neth J Crit Care, 13, 8-15.
121
5
10
8.7 Feedback Feedback van indicator data naar IC-afdelingen, netwerken en regio’s is een van de belangrijkste middelen om inzicht te krijgen in eigen functioneren en daarop nieuw beleid te formuleren. Een feedback van indicatorgegevens door een nationale Intensive Care indicatoren database maakt bij voorkeur gebruik van methoden die vanuit de literatuur effectief blijken.
Wetenschappelijke onderbouwing De literatuur naar het gebruik van feedback op basis van gegevens over proces en uitkomsten zijn binnen de Intensive Care zeer beperkt. De wijze van feedback blijkt een belangrijke factor in het succesvol zijn van het gebruik van indicatoren (de Vos et al., 2009; van der Veer 2010, Jamtvedt 2006). Er zijn uit deze reviews aanwijzingen dat een meervoudige benadering (‘multifaceted feedback’) in het algemeen effectiever is dan een schriftelijke rapportage alleen (de Vos et al., 2009; van der Veer et al., 2010; Jamtvedt et al., 2006).
15
20
25
Een prospectieve studie naar de implementatie van indicatoren en een implementatietraject op intensive care afdelingen is recent verschenen (van der Veer et al., 2010; de Vos et al., 2011). Hierin werd een multifaceted feedbackmethode toegepast in de Nederlandse Intensive Care situatie. Het bleek dat de gebruikte ‘multifaceted approach’ op de geregistreerde uitkomsten geen significante verbetering liet zien ten opzichte van de gangbare manier van feedback rapportage middels schriftelijke kwartaalrapportages. Het was wel zo dat in de interventiegroep meer kwaliteitsinitiatieven werden geïnitieerd. Bovendien was er in de interventiegroep een toename van kennis over kwaliteitsbeleid en het gebruik van indicatoren en nam het vertrouwen in kwaliteitsbeleid gebaseerd op indicatordata toe. Waarschijnlijk heeft het ontbreken van resultaat te maken met de keuze van de uitkomstmaten, met de beperkte duur van de interventie en met de onvolledige implementatie van de interventie. Het gebruik van indicatordata op individueel niveau waar het direct individuele processen betreft, zoals glucose regulatie, auto-detubatie, etcetera, heeft wel effect (Garrouste-Oregeas et al., 2012).
30 Conclusies
Niveau 2
Een meervoudige benadering of “multifaceted” feedback van benchmarkdata kan effectief zijn in het verbeteren van kwaliteit van zorg wanneer de indicatoren voldoende praktisch zijn geformuleerd. Garrouste-Oregeas et al., 2012; de Vos et al., 2009; van der Veer et al., 2010; Jamtvedt et al., 2006; van der Veer & de Vos, 2011
35
40
Overwegingen De organisatie die de nationale Intensive Care indicatoren database beheert is bij uitstek geschikt om op uniforme wijze feedback van data vorm te geven op een manier die de deelnemende IC professionals handvatten geeft voor kwaliteitsverbetering in de PDSA-cyclus. In de nieuwe Nederlandse organisatie en samenwerking tussen IC-afdelingen, dient terugkoppeling van indicatordata niet alleen per Intensive Care afdeling te geschieden maar tevens het netwerk en ook de regio te betreffen waarbinnen een IC-afdeling en andere zorglocaties behoren. Alle locaties binnen een samenwerkingsverband dienen over de data te beschikken waarmee gezamenlijk het kwaliteitsbeleid op lokaal-, netwerk-, en regionaal niveau wordt vorm gegeven. 122
Aanbevelingen De stichting die de nationale Intensive Care indicatoren database beheert, geeft aan individuele instellingen, in het netwerk en regionaal, feedback van de data op een manier die kwaliteitsverbetering optimaal ondersteunt.
Literatuurlijst 5
10
15
de Vos, M., Graafmans, W., Kooistra, M., Meijboom, B., van der Voort, P., & Westert, G. (2009). Using quality indicators to improve hospital care: a review of the literature. Int J Qual Health Care, 21, 119-29. Garrouste-Orgeas, M., Soufir, L., Tabah, A., Schwebel, C., Vesin, A., Adrie, C., … Outcomerea Study Group. (2012). A multifaceted program for improving quality of care in intensive care units: IATROREF study. Crit Care Med., 40 (2), 46876. Jamtvedt, G., Young, J.M., Kristoffersen, D.T., Thomson O'Brien, M.A., & Oxman, A.D. (2006). Audit and feedback: effects on professional practice and health care outcomes. Cochrane Database Syst Rev, CD000259. van der Veer, S.N., de Keizer, N.F., Ravelli, A.C.J., Tenkink, S., & Jager, K.J. (2010). Improving quality of care. A systematic review on how medical registries provide information feedback to health care providers. Int J Med Inform, 79, 305-23. van der Veer, S.N., de Vos, M.L.G., Jager, K.J., van der Voort, P.H.J., Peek, N., Westert, G.P., … de Keizer, N.F. (2011). Evaluating the effectiveness of a tailored multifaceted performance feedback intervention to improve the quality of care; protocol for a cluster randomized trial in intensive care. Implementation Science, 6, 119-128.
123
5
10
15
20
8.8 Visitatie In de huidige structuur worden Intensive Care afdelingen op eigen verzoek gevisiteerd door de NVIC volgens de richtlijnen van de Nederlandse Kwaliteitsvisitatie Intensive Care (NKIC). Daarnaast bestaat er de opleidingsvisitatie voor de negen door de Gemeenschappelijke Intensivisten Commissie (GIC) erkende opleidingen. Hiervoor geldt het visitatiereglement van de GIC, welke is vastgesteld door de betrokken wetenschappelijke verenigingen.
Wetenschappelijke onderbouwing De Orde van Medisch Specialisten heeft een geactualiseerd visitatiereglement gepubliceerd op basis van wetenschappelijke studie en onderzoek (Fossen et al., 2005). De veranderingen in vergelijking met het eerdere visitatiereglement zijn: - de uitkomsten (conclusies en adviezen) van visitatie worden voortaan niet alleen naar de gevisiteerde maatschap of vakgroep gestuurd maar ook naar de Raad van Bestuur en het stafbestuur; - de gevisiteerde maatschappen of vakgroepen moeten voortaan niet alleen ingevulde instrumenten van zelfevaluatie maar ook daarop gebaseerde verbeterplannen aanleveren; - er wordt eenheid gebracht in categorieën van adviezen: aanbevelingen, zwaarwegende adviezen en voorwaarden; - het bestuur van de vereniging zal in geval de voorwaarden niet binnen de termijn worden opgelost, na doorlopen van een zorgvuldige route, de IGZ hierover informeren.
Conclusies Niveau 3
Visitatie ‘nieuwe stijl’ is een waardevol instrument om binnen de beroepsgroep de kwaliteit van zorg te evalueren en is een stimulans tot verbetering. Fossen et al., 2005
25 Aanbevelingen Het visitatiereglement voor kwaliteitsvisitaties door de NVIC dient te worden aangepast aan het vernieuwde algemene visitatiereglement van OMS en deze richtlijn.
30
Literatuurlijst Fossen, J.A., Hagemeijer, J.W., de Koning, J.S., van Logtestijn, S.I., Lombarts, & M.J.M.H. Kwaliteitsvisitatie nieuwe stijl. Handboek voor wetenschappelijke verenigingen. Orde van Medisch Specialisten, 2005.
124
5
8.9 Ketenzorg Als een patiënt wordt opgenomen op een IC wordt de primaire verantwoordelijkheid voor de behandeling overgedragen aan de intensivist (zie ook hoofdstuk 1 en 3). Echter, binnen een zorgketen die patiënten doorlopen gedurende een ziekenhuisbehandeling, is de Intensive Care afdeling een onderdeel. Er moet dus aandacht zijn voor de specifieke zorgketen waar de patiënt deel van uitmaakt, anderzijds biedt uniforme of gestandaardiseerde Intensive Care behandeling van ernstige ziekte een voordeel voor de uitkomst van de patiënt. De Intensive Care behandeling kent dus aspecten die in de keten doorlopend en continu dient te zijn, maar kent daarnaast zijn eigen specifieke benadering die voor patiënten met vitale bedreiging en orgaanfalen uniform is.
10
15
20
25
Wetenschappelijke onderbouwing Er bestaat literatuur over ketenzorg in het algemeen maar deze is niet toegespitst op de acute zorgketen (Minkman et al., 2007). Er zijn opiniërende stukken waarin de samenwerking tussen Intensive Care en andere afdelingen beschreven worden (Hilman et al., 2010). Op de Intensive Care afdeling worden patiënten uit verschillende zorgketens behandeld. Er dient dus aandacht te zijn voor de specifieke zorgketen waar de patiënt deel van uitmaakt. Elementen van het kwaliteitsbeleid betreffende de zorgketen worden in de onderstaande tabel [Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.] weergegeven (van der Voort, 2012). Echter, uniforme of gestandaardiseerde Intensive Care behandeling van ernstige ziekte biedt een voordeel voor de uitkomst van de patiënt (zie hoofdstuk 3). Dat deze twee benaderingen niet complementair aan elkaar waren maar in een spanningsveld raakte wordt beschreven in een aantal Nederlandse situaties (IGZ, Een tekortschietend zorgproces. 2006; Noyez’& Wollerrsheim, 2008; uitspraak tuchtcollege Medisch contact en reactie hierop NVIC, 2012). De Intensive Care behandeling kent dus aspecten die in de keten doorlopend en continu dienen te zijn maar kent daarnaast zijn eigen specifieke benadering die voor patiënten met vitale bedreiging en orgaanfalen uniform is. Tabel 8.2 Onderdelen van het kwaliteitsbeleid betreffende de zorgketen Structureel procesmatig overleg betreffende de ketenzorg Structureel ketenbrede complicatiebespreking Protocollen ketenbreed Zorgpaden uitgeschreven en geïmplementeerd Intercollegiale communicatie
30 Conclusies
Niveau 2
Intensive Care patiënten zijn gebaat bij een goed georganiseerde en functionerende zorgketen die samengaat met het toepassen van specifieke Intensive Care expertise. IGZ, 2006; Hilman et al., 2010; van der Voort, 2012; Noyez & Wollersheim, 2008
35
Overwegingen Ketenzorg is zorg verleend door verschillende zorgverleners en helemaal afgestemd op een patiënt met een of meerdere ziektebeelden. Dit impliceert overleg, afstemming en samenwerking van meerdere medisch specialisten (en andere zorgverleners) die ieder een rol hebben als hoofdbehandelaar (1) en medebehandelaars danwel consulenten.
125
5
10
15
20
In de IC richtlijn van 2006 zijn de verantwoordelijkheden van zowel verwijzend specialist als de ontvangend specialist (intensivist) als volgt omschreven: Verschillende medische specialismen kennen ieder hun eigen medisch-inhoudelijk deskundigheidsgebied. In relatie tot de intensive care geneeskunde betekent dit dat de intensivist en insturend/verwijzend specialist ieder zijn eigen specifieke verantwoordelijkheid heeft voor de zorg van de patiënt. Er is dus sprake van gedeelde verantwoordelijkheid. Als een patiënt op grond van bepaalde criteria of indicaties (zie definitie IC patiënt) wordt overgedragen aan een intensivist, dan is de logische implicatie daarvan dat de insturend/verwijzend (orgaan- of poort-)specialist de primaire verantwoordelijkheid voor de behandeling overdraagt aan deze intensivist. Dit betekent onder meer dat gedurende het de periode dat de patiënt onder intensive care zorg valt (waar dan ook in het ziekenhuis) een insturend (orgaan)specialist geen eigenmachtige beslissingen neemt ten aanzien van de medisch-inhoudelijke behandeling. Er is dan altijd overleg met de intensivist geboden. Maar ook het omgekeerde geldt: als de zorg voor een patiënt door een insturend/verwijzend (orgaan)specialist is overgedragen aan een intensivist, is de intensivist daarmee niet automatisch gerechtigd eigenmachtig alle beslissingen te nemen. Bij beslissingen inzake aangelegenheden die (mede) verband houden met de deskundigheid van de insturend specialist, behoort de intensivist met deze specialist te overleggen. Meer in algemeen betekent dit dat er tussen insturend/verwijzend specialist en intensivist goede werkafspraken moeten worden gemaakt. De verantwoordelijkheid voor het maken van deze afspraken op de IC berust bij de intensivist (procedurele verantwoordelijkheid). Er dient dus overleg plaats te vinden en gelegenheid te zijn voor overleg.
25
30
35
40
45
8.10 Hoofdbehandelaarschap en closed format Begrippen als “hoofdbehandelaarschap” en “closed format” zijn destijds in de richtlijn 2006 niet gedefinieerd, maar hebben in de klinische praktijk wel een bepaalde interpretatie gekregen. Het begrip “closed format” heeft inmiddels zoveel (mis)interpretaties gekregen en daarmee ook een negatieve klank dat het onverstandig lijkt deze term nog te gebruiken. Hoofdbehandelaarschap In 2007 verzocht de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan de KNMG om een richtlijn op te stellen voor het hoofdbehandelaarschap in ziekenhuizen. Uit onderzoek van de Inspectie was gebleken dat zich hierbij problemen en lacunes voordeden die de kwaliteit en veiligheid van de zorg bedreigden. In 2010 is er een handreiking geschreven getiteld: ‘Verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg’ (KNMG 2010). Onder meer op basis hiervan kan het hoofdbehandelaarschap als volgt worden omschreven. Hoofdbehandelaar De hoofdbehandelaar is verantwoordelijk voor de totale (organisatie van) diagnostiek en behandeling van een patiënt. Hij moet door het ondernemen van actie, doorgeven van informatie en het geven van instructies, zorg dragen voor de continuïteit van de zorg. Hij draagt in deze hoedanigheid zorg voor: - de inzet en coördinatie van het medisch beleid voor de patiënt. Indien verschil van inzicht bestaat over het te voeren beleid tussen de hoofdbehandelaar en de mede-behandelaar of consulent, beslist de hoofdbehandelaar; - maakt afspraken over de taakverdeling met medebehandelaars; - de vastlegging in het medisch dossier dat hij hoofdbehandelaar is; 126
-
eenduidige informatieverstrekking aan de patiënt en/of zijn familie over de wijze waarop de zorg in de kliniek is georganiseerd en wie de hoofdbehandelaar is; het voeren van de regie van informatieverkeer en dossiervoering, ook bij teambehandeling; de lijkschouw.
5
10
Medebehandelaar De insturend specialist is medebehandelaar. Samen met de intensivist-hoofdbehandelaar is een medebehandelaar verantwoordelijkheid dat er minimaal eenmaal per dag een gestructureerd en vastgelegd overlegmoment is waar de het specifieke aandachtsgebied van de medebehandelaar aan de orde komt. Verder is de medebehandelaar mede-verantwoordelijk voor (de organisatie van) het deel van de diagnostiek en behandeling dat buiten het deskundigheidsgebied van de hoofdbehandelaar ligt. Adviezen worden ten minste schriftelijk vastgelegd.
15
20
25
30
Consulent Hier zijn van toepassing de binnen de medische staf gemaakte afspraken omtrent het klinisch consult. De consulent geeft, op verzoek van de hoofdbehandelaar, eenmalig antwoord op een gerichte vraag die buiten het deskundigheidsgebied van de hoofd/medebehandelaar ligt en legt dit schriftelijk vast. Concreet betekent dit dat, indien een patiënt wordt behandeld door de intensivist, deze patiënt automatisch voor de duur van de IC behandeling, waar dan ook in het ziekenhuis, valt onder hoofdbehandelaarschap van de intensivist met beschreven rechten en plichten, tenzij uitdrukkelijk anders wordt afgesproken. De insturend specialist wordt op dat moment automatisch ‘eerste medebehandelaar’ en dient actief bij de patiënt betrokken te blijven voor zover het zaken op het gebied van zijn specialisme betreft.
Aanbevelingen Aangezien de zorg voor iedere Intensive Care patiënt binnen een zorgketen geleverd wordt, dient deze zo georganiseerd te zijn dat de behandeling in de gehele keten door alle betrokken maximaal ondersteund wordt. De Intensive Care afdeling maakt sluitende werkafspraken conform de KNMG handreiking verantwoordelijkheidsverdeling met aanpalende specialismen en afdelingen om de zorg van de patiënt in de keten continu en optimaal te organiseren.
Literatuurlijst 35
40
Hillman, K., Chen, J., & Aneman, A. (2010). Continuum of hospital care: the role of intensive care. Curr Opin Crit Care, 16, 505-9. IGZ. Een tekortschietend zorgproces. Een onderzoek naar de kwaliteit en veiligheid van de cardiochirurgische zorgketen voor volwassene in het UMC St Radboud te Nijmegen. Utrecht, april 2006. Noyez, L., & Wollersheim, H. (2008). Nijmeegse lessen. Medisch Contact, 47, 1962-1965. van der Voort, P.H.J. Organisatiekenmerken en kwaliteitsbeleid van de Intensive Care ten behoeve van patiënten met multipel orgaan falen. In: Handboek Multi-orgaanfalen. Ed: Groeneveld, Schultz, Vroom. Uitgever: Tijdstroom 2012. Reactie NVIC op uitspraak Regionaal tuchtcollege 17 mei 2011 (G201 0/06). 13 September 2012 via www.nvic.nl Uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, dd. 17 mei 2011 (G201 0/06), zoals gepubliceerd in Medisch Contact, jaargang 2012-26, dd. 29 juni 2012.
127
5
Minkman, M., Ahaus, K., & Huijsman, R. (2007). Performance improvement based on integrated quality management models: what evidence do we have? A systematic literature review. International Journal for Quality in Health Care, 19 (2), 90–104. KNMG 2010: http://knmg.artsennet.nl/Publicaties/KNMGpublicatie/Handreiking-verantwoordelijkheidsverdeling-bijsamenwerking-in-de-zorg-2010.htm.
128
10
8.11 Overdrachten Inleiding Patiënten op de IC worden meestal via de spoedeisende hulp (SEH), operatiekamer (OK), een verpleegafdeling of een ander ziekenhuis opgenomen. Een belangrijk onderdeel van dit proces is de overdracht van de patiënt aan de zorgverleners op de IC of van de IC naar de ontvangende afdeling. Ook de overdracht tussen professionele zorgverleners binnen de IC organisatie is een kritisch proces. Bij de overdracht spelen de volgende kenmerken een belangrijke rol: betrokkenheid van twee of meerdere professionals (van twee of meer afdelingen of binnen een afdeling), uitwisseling van informatie en overdracht van de verantwoordelijkheid voor de patiënt (Joy et al., 2011; Kalkman, 2010; McFetridge et al., 2007).
15
De overdracht van de patiënt naar en van de IC wordt beschouwd als een risicovol moment, waarbij de continuïteit en patiëntveiligheid in het geding kunnen komen door risico op informatieverlies en overdracht van verkeerde informatie (Catchpole et al., 2007). Om de risico’s te reduceren is een eenduidige methodiek voor de overdracht wenselijk.
5
20
25
Samenvatting van de literatuur In de prospectieve interventiestudie van Catchpole et al. (2007) zijn 50 overdrachten van patiënten van een operatiekamer naar een pediatrische cardiochirurgische IC geobserveerd. Met een Formule 1-raceteam, een luchtvaartteam en anesthesiologen, chirurgen, intensivisten en ICverpleegkundigen is een nieuw overdrachtsprotocol ontwikkeld. Overdrachten zijn geobserveerd voorafgaand aan de implementatie van een overdrachtsprotocol en daarna. De checklist omvatte: de aanwezigheid van specifieke apparatuur, de technische overdracht en de inhoud van de verbale overdracht. Daarnaast werd de duur van specifieke delen van de overdracht gemeten. Implementatie leidde tot een daling in technische fouten, van 5,42 naar 3,15 en omissies in de verbale overdracht daalden van 2,09 naar 1,07, de duur van de overdracht daalde van 10,8 naar 9,4 minuten. Regressie-analyse liet een significante daling in technische fouten zien met het nieuwe protocol (t=-3,63, p<0,001).
30
35
40
45
In het evaluatieonderzoek van Chaboyer et al. (2012) is het verpleegkundig proces rondom ontslag van de IC-patiënt geanalyseerd en verbeterd. Het ‘oude’ verpleegkundig proces rondom ontslag van de IC-patiënt is geobserveerd, 85 artsen en verpleegkundigen zijn hierover geïnterviewd en beleids- en ontslagdocumenten zijn geanalyseerd, waarbij drie belangrijke problemen geïdentificeerd zijn. Coördinatie van het ontslag verliep inefficiënt, er vond een uitgebreide telefonische, verbale en schriftelijke overdracht plaats, en bij aankomst op de afdeling was de verantwoordelijke verpleegkundige vaak niet aanwezig en vond er geen overdracht plaats. Bij het ‘nieuwe’ verpleegkundig ontslagproces is een ‘change agent’ ingezet, en zijn een ontslagformulier ontwikkeld en een dagelijks formulier met IC-patiënten die in aanmerking kwamen voor ontslag (ICU discharge alert sheet). Het ‘nieuwe’ ontslagproces leidde niet tot vaker overlijden van patiënten of meer heropnames in de eerste 72 uur, wel nam de vertraging in tijd tot ontslag af met 3,2 uur. In de review van Johns et al. (2010) worden overwegingen en aanbevelingen rondom het ontslag van patiënten die langere tijd op de IC gelegen beschreven. Dit vraagt een samenhangende, multidisciplinaire geschreven en verbale overdracht en samenvatting van het IC-verblijf aan de ontvangende afdeling. Hierbij moet rekening gehouden worden met specifieke problemen, gerelateerd aan de langdurige IC-opname (respiratoire en cardiale problematiek, nierinsufficiëntie, ondervoeding, verslechterde conditie en cerebrale problematiek). Ook zouden 129
de patiënt en zijn naasten voorbereid moeten worden op ontslag en eventueel zou de ontvangende afdeling kennis kunnen komen maken. Een specifieke rol of taak voor de ICverpleegkundige wordt in het artikel niet beschreven. 5
10
15
20
25
30
35
40
45
In de prospectieve interventiestudie van Joy et al. (2011) zijn 97 overdrachten van patiënten van een operatiekamer naar een pediatrische cardiochirurgische Intensive Care geobserveerd. Met een multidisciplinair team is een nieuw overdrachtsprotocol ontwikkeld, naast een failure modes and effects analysis om mogelijke fouten en consequenties daarvan in kaart te brengen. De overdrachten zijn geobserveerd met een speciaal ontwikkelde checklist voorafgaand aan de implementatie van een overdrachtsprotocol en daarna. Het nieuwe protocol is getoetst met Plan-Do-Study-Act-cycli voorafgaand aan de daadwerkelijke implementatie. Implementatie van het nieuwe protocol leidde tot een significante daling in technische fouten, van 6,24 naar 1,52 (p<0,0001) en omissies in de verbale overdracht daalden van 6,33 naar 2,38 (p<0,0001), de duur van de overdracht veranderde niet. Zorgverleners noemden een verbetering in teamwork en in inhoud van de overdracht. In de review van Kalkman (2010) wordt de overdracht in de peri-operatieve setting beschreven, deze setting omvat de spoedeisende hulp, verpleegafdeling, operatiekamer, recovery en Intensive Care. Recente studies wijzen op het belang van controle van de overgedragen info en een ongestoorde overdracht. Een gestructureerde overdracht is van belang voor de patiëntveiligheid, hierbij kan het gebruik van checklisten en speciale software het proces vergemakkelijken en de betrouwbaarheid van de informatie vergroten. Verbeteringen in de overdracht zullen voor specifieke settings ontwikkeld moeten worden, er bestaat geen ‘one size fits all’-oplossing. Ook in dit artikel wordt een specifieke rol of taak voor de IC-verpleegkundige niet beschreven. In het multimethode-onderzoek van McFetridge et al. (2007) is onderzoek gedaan naar de overdracht van de SEH naar de IC. Er is gekeken naar documenten over de overdracht, daarnaast zijn twaalf individuele en twee focusgroepinterviews (met vier verpleegkundigen van elke afdeling) onder 28 IC- en SEH-verpleegkundigen gehouden. Analyse van de data liet zien dat er geen gestructureerde en consistente benadering gevolgd werd bij de overdracht. Ook was het moment waarop de overdracht van start ging niet helder. Verder vonden SEH- en ICverpleegkundigen het soms moeilijk hun rol te bepalen. De auteurs concluderen dat tijdens de overdracht de gegeven en ontvangen informatie van belang is, ook voor de continuïteit en kwaliteit van zorg. Een gestructureerd raamwerk of ‘geheugensteun’ kan ondersteunend zijn. Een samenwerkingsverband tussen de verpleegkundige teams van beide afdelingen zou de rollen en verwachtingen kunnen verhelderen en verbeteren. In de prospectieve interventiestudie van Zavalkoff et al. (2011) zijn 31 overdrachten van patiënten van een operatiekamer naar een pediatrische cardiochirurgische Intensive Care geobserveerd. Er is een overdrachtsformulier ontwikkeld na consultatie van anesthesiologen, chirurgen, IC-verpleegkundigen, intensivisten en cardiologen over de gewenste inhoud van de overdracht. Voorafgaand aan de implementatie van het overdrachtsformulier en daarna zijn overdrachten geëvalueerd op inhoud, duur en het vóórkomen van high-risk events in de postoperatieve periode. Het formulier bevatte vier delen: preoperatieve informatie, medische en chirurgische perioperatieve informatie en de huidige toestand van de patiënt. Implementatie leidde tot een significante stijging in overdrachtsscore, van 28,2 naar 33,5 (uit 43)(p=0,002), leidde niet tot een langere duur, van 8,3 naar 11,1 minuten (p=0,1). Er was een trend richting
130
afname van het aantal high-risk events zichtbaar, van 31,2% naar 6,7%, maar niet significant (p=0,1).
5
Conclusies Het is aannemelijk dat het gebruik van checklists/ontslagformulier voor de overdracht van de patiënt naar en van de IC ondersteunend kan zijn. Niveau 2 B C
Catchpole et al., 2007; Joy et al., 2011; Zavalkoff et al., 2011 Chaboyer et al. 2012; Johns et al., 2010; Kalkman, 2010; McFetridge et al., 2007
Het is aannemelijk dat verbeteringen in de overdracht van de patiënt, naar en van de IC, voor specifieke settings ontwikkeld moeten worden. Niveau 2 B C
Catchpole et al., 2007; Joy et al., 2011; Zavalkoff et al., 2011 Chaboyer et al., 2012; Kalkman, 2010
Het is aannemelijk dat een ongestoorde overdracht de patiëntveiligheid vergroot. Niveau 2
B C
Catchpole et al., 2007; Joy et al., 2011 Kalkman, 2010
Het lijkt waarschijnlijk dat controle van de overgedragen informatie de continuïteit en kwaliteit van zorg van de patiënt vergroot. Niveau 3 B C
Niveau 3
Catchpole et al., 2007 Kalkman, 2010; McFetridge et al., 2007
Het lijkt waarschijnlijk dat het gebruik van speciale software voor de overdracht van de patiënt naar en van de IC het proces kan vergemakkelijken en de betrouwbaarheid vergroten. C
Kalkman, 2010
10
Niveau 3
Het lijkt waarschijnlijk dat de inzet van een ‘change agent’ en een formulier met ICpatiënten die in aanmerking komen voor ontslag (ICU discharge alert sheet), de duur tot aan ontslag verkorten. C
15
Chaboyer et al., 2012
Overwegingen Voor de formulering van een aanbeveling zijn, behalve het wetenschappelijke bewijs, vaak ook andere aspecten van belang, bijvoorbeeld patiëntenvoorkeuren, beschikbaarheid van speciale technieken of expertise, kosten, organisatorische aspecten of maatschappelijke consequenties. Deze aspecten worden in deze richtlijn steeds beschreven bij de ‘Overige overwegingen’. De conclusies op basis van de literatuur worden in de context van de dagelijkse praktijk geplaatst en voor- en nadelen van de verschillende opties worden afgewogen.
131
5
In de recent uitgekomen Richtlijn ‘Vooraankondiging en overdracht van ambulance naar SEH’ worden verschillende methodieken beschreven die misschien bruikbaar zijn voor ICverpleegkundigen, waaronder de DeMIST(Talbot & Bleetman, 2007), ASHICE(Budd et al., 2007)., SOAP(Talbot & Bleetman, 2007)., SBAR(AZN & NVSHV, 2012). en SHARED(Riesenberg et al., 2009). Daarnaast wordt middels CUBAN (Riesenberg et al., 2009) een aantal voorwaarden beschreven waaraan de overdracht zou moeten voldoen. Het is verder gebruikelijk in verschillende organisaties om de ABCD-methodiek (Airway, Breathing, Circulation, Disability) te volgen (AZN & NVSHV, 2012).
10
Bovenstaande methodieken zijn allemaal bedoeld om structuur in de overdracht en communicatie aan te brengen, dit hangt samen met de eerste conclusie, waarin een overdrachtformulier/checklist wordt beschreven die ondersteunend kan zijn tijdens de overdracht.
15
In verschillende ziekenhuizen in Nederland is de overdracht naar en van de IC geprotocolleerd, in de praktijk verloopt de overdracht echter niet altijd volgens protocol. Het is wenselijk afspraken te maken over de aanwezigheid van apparatuur voor de opvang van de patiënt, aanwezigheid van personeel, aansluiten aan beademing, monitor en overige apparatuur, mondelinge overdracht op basis van lokale voorkeuren/de overdracht volgens een lokaal protocol te laten verlopen.
20
25
Vanuit veiligheidsperspectief is het wenselijk de gewenste informatie in een overdracht in een formulier/checklist op te nemen, bij voorkeur digitaal gegenereerd. Veel instellingen hebben hun verslaglegging gedigitaliseerd, het is wenselijk de overdracht waar mogelijk in dit systeem op te nemen. Daarnaast brengt digitalisering een tijdsbesparing voor personeel met zich mee en is daarbij mogelijk ook kostenbesparend.
Aanbevelingen Het is tussen afdelingen en binnen een afdeling aan te bevelen een gedigitaliseerde checklist/overdrachtformulier te gebruiken op basis van lokale voorkeuren. 30 Het verdient aanbeveling te streven naar een ongestoorde overdracht. Het verdient aanbeveling de overgedragen informatie bij de ontvangende professional te controleren. Het is te overwegen een ‘change agent’ in te zetten om het ontslag van de patiënt van de IC te versnellen.
35
Literatuurlijst
40
Ambulancezorg Nederland & Nederlandse Vereniging Spoedeisende Hulp Verpleegkundigen. 2012. Richtlijn Vooraankondiging en overdracht van ambulance naar SEH. Budd, H.R., Almond, L.M., & Porter, K. (2007). A survey of trauma alert criteria and handover practice in England and Wales. Em Med J, 24 (4), 302-304. Catchpole, K.R., de Leval, M.R., McEwan, A., Pigott, N., Elliott, M.J., McQuillan, A., … Goldman, A.J. (2007). Patient handover from surgery to intensive care: using Formula 1 pit-stop and aviation models to improve safety and quality. Paediatr Anaesth., 17 (5), 470-8. Chaboyer, W., Lin, F., Foster, M., Retallick, L., Panuwatwanich, K., & Richards, B. (2012). Redesigning the ICU nursing discharge process: a quality improvement study. Worldviews Evid Based Nurs., 9 (1), 40-8.
132
5
10
Johns, R.H., Dawson, D., & Ball, J. (2010). Considerations and proposals for the management of patients after prolonged intensive care unit admission. Postgrad Med J., 86 (1019), 541-51. Joy, B.F., Elliott, E., Hardy, C., Sullivan, C., Backer, C.L., & Kane, J.M. (2011). Standardized multidisciplinary protocol improves handover of cardiac surgery patients to the intensive care unit. Pediatr Crit Care Med., 12 (3), 304-8. Kalkman, C.J. (2010). Handover in the perioperative care process. Curr Opin Anaesthesiol., 23 (6), 749-53. McFetridge, B., Gillespie, M., Goode, D., & Melby, V. (2007). An exploration of the handover process of critically ill patients between nursing staff from the emergency department and the intensive care unit. Nurs Crit Care., 12 (6), 261-9. Riesenberg, L.A., Leitzsch, J., & Little, B.W. (2009). Systematic review of handoff mnemonics literature. Am J Med Qual: The Official Journal of the American College of Medical Quality, 24 (3), 196-204. Talbot, R., & Bleetman, A. (2007). Retention of information by emergency department staff at ambulance handover: Do standardised approaches work? Em Med J, 24 (8), 539-542. Zavalkoff, S.R., Razack, S.I., Lavoie, J., & Dancea, A.B. (2011). Handover after pediatric heart surgery: a simple tool improves information exchange. Pediatr Crit Care Med., 12 (3), 309-13.
133
5
10
15
8.10 College Intensive Care Het college intensive care is eerder geïntroduceerd en wordt hier verder uitgewerkt. De rationale voor een college is het vanuit de beroepsgroep, op onafhankelijke wijze, zorg dragen voor borging van kwaliteit van intensive care in Nederland. In deze paragraaf worden de onderbouwing van het College Intensive Care en de invulling hiervan beschreven. Tevens wordt de literatuur over implementatie van organisatorische richtlijnen en regionale samenwerking hieronder beschreven. Er is voor deze paragraaf niet systematisch gezocht naar literatuur.
Samenvatting van de literatuur Barrières voor regionalisatie en de behoefte aan sturing Nguyen et al. beschrijven in hun review de reorganisatie van “critical care” in de Verenigde Staten. Een succesvol geregionaliseerd systeem behoeft drie functies: objectieve identificatie van verwijscentra binnen regio’s door locatie, middelen of prestaties; een proces om op betrouwbare wijze hoog risico patiënten te identificeren en hen tijdig naar een verwijscentrum over te plaatsen; en een methode om het systeem te reguleren en overzien. De belangrijkste barrières voor regionalisatie zijn volgens deze studie de weerstand van stakeholders en het gebrek aan een gecentraliseerde autoriteit om het systeem te reguleren en handhaven. (Nguyen et al., 2010).
20
25
30
35
40
45
Barnato et al. inventariseerden op een conferentie in 2007 problemen omtrent organisatie en management van intensive care. Zij bevinden dat doordat intensive care niet alleen gebaseerd is op diagnose, procedure of locatie van zorgverlening, maar meer op het risico van levensbedreigende achteruitgang, het vakgebied IC is ontstaan vanuit verschillende bestaande specialismen (chirurgie, anesthesiologie, interne geneeskunde, spoedzorg). Dit heeft geleid tot een fragmentatie van professionele organisaties die de belangen van de intensive care artsen representeren. Dit kan er voor zorgen dat het bereiken van overeenstemming lastiger is. De aanwezigen op de conferentie kwamen overeen dat kritische zorg optimaal zou kunnen worden geleverd in een gelaagd, geregionaliseerd systeem met accreditatie vereisten aan staf, organisatie, management en compliantie met klinische richtlijnen. De groep gaf hierop de aanbeveling dat een multidisciplinair overkoepelend forum met een mandaat voor verandering, criteria ontwikkelt voor de accreditatie van de verschillende lagen van zorg, en het vrijwillig toepassen van deze criteria in ziekenhuizen initieert.(Barnato et al., 2007). In een artikel van Kahn et al. wordt de regionalisatie voor intensive care vergeleken met de regionalisatie van trauma zorg. Hierbij worden een aantal aspecten aan de intensive care beschreven die de implementatie van regionalisatie kunnen bemoeilijken. Ten eerste is de IC een specialisme dat veel andere functies en gebieden van patiëntenzorg van een ziekenhuis ondersteunt. Als IC services beperkt worden tot een klein aantal ziekenhuizen zullen ook andere programma’s worden beperkt of gestopt. Ziekenhuizen die niet bereid zijn om deze programma’s te beëindigen zullen mogelijk weigeren deel te nemen aan de regionalisatie. Financiële belangen spelen hierbij een belangrijke rol. Ook patiënten kunnen problemen ervaren door regionalisatie: ze moeten mogelijk verder reizen om de gespecialiseerde zorg te ontvangen, of hebben niet direct toegang tot deze services. Tot slot wordt intensive care geleverd door algemene internisten, longartsen, chirurgen en anesthesiologen, waarbij elke groep andere belangen heeft. Conflicten tussen belanghebbende artsen kan een barrière zijn voor de regionalisatie van intensive care. (Kahn, Branas, Schwab, & Asch, 2008). Succesvolle implementatie van nationale implementatiestrategieën
134
5
10
15
20
Øvretveit et al. bestudeerden 10 Nederlandse nationale kwaliteit- implementatie programma’s, en organisatie en management innovaties in Zweden, en identificeerden succesfactoren van nationale programma’s. (Øvretveit & Klazinga, 2012; Ovretveit et al., 2012) Belangrijke factoren zijn: betrokkenheid van klinisch en operationeel personeel, activiteit van een ‘clinical champion’ (professional) die consistent tijd besteed aan implementatie, aanwezigheid van een gedetailleerd systematisch plan en effectief implementatie project team, reguliere herziening en planning van de implementatie, steun van management en toegang tot expertise op het gebied van verandering.(Øvretveit & Klazinga, 2012) In een rapport van Øvretveit voor de WHO werden principes voor succesvolle ontwikkeling en implementatie van nationale strategieën onderzocht. Hier kwamen aan bod het belang van: leiderschap, betrokkenheid van verschillende instituten en niveaus van partijen, participatie van stakeholders (met name zij die zelf moeten veranderen), gebruik van verschillende methoden, scheppen van realistische en motiverende verwachtingen, opstellen van een plan met prioriteiten en fases op basis van onderzoek en data, monitoring van resultaten (aantonen van voortgang van implementatie) en beschikbaarheid van middelen en vaardigheden die nodig zijn om kwaliteitsverbetering en vaardigheden te ontwikkelen. Succesvolle benadering voor kwaliteitsverbetering gebruikt een mix van top-down en bottom-up interventies. (Øvretveit & Klazinga, 2008)
Conclusies
Niveau 3
Het is waarschijnlijk dat, om de organisatie en uitvoering van het nationale en lokale kwaliteitsbeleid voor Intensive Care afdelingen vorm te geven, een instantie nodig is die hierin stuurt en toezicht houdt. Barnato 2007; Nguyen et al., 2010
25
30
35
40
Overwegingen In de literatuur wordt bij het implementeren van regionalisatie de behoefte aan sturing beschreven. Ook worden leiderschap, betrokkenheid van verschillende instituten op verschillende niveaus, en participatie van stakeholders geïdentificeerd als belangrijke factoren in het succesvol implementeren van nationale veranderingen. In verkennende gesprekken is daarom met de verschillende stakeholders in Nederland is gesproken over een mogelijk college voor de intensive care. Op dit moment is er in Nederland namelijk geen partij die de leiding hierover kan nemen. Door tegengestelde belangen en de complexiteit zou de implementatie van deze richtlijn en het kwaliteitsbeleid zonder deze leiding stil kunnen komen te liggen. De oprichting van het college intensive care zou bij het probleem van gebrek aan leiding, coördinatie en samenwerking van nut kunnen zijn. Goede zorg voor de patiënt staat hierin centraal. Ondanks potentiële bezwaren is het college intensive care een idee dat navolging verdient: het uitgangspunt moet tenslotte het implementeren van de richtlijn om optimale patiëntenzorg te bewerkstelligen zijn, en zonder de oprichting van een college zal dit waarschijnlijk niet lukken. De werkgroep is daarom van mening dat de inrichting van een college intensive care noodzakelijk is. Omdat de richtlijncommissie na de autorisatiefase van de richtlijn in principe niet meer actief is, zou er moeten worden gezocht naar een initiatiefnemer of
135
kartrekker voor de oprichting van het college. De werkgroep acht het wenselijk dat de NVIC deze rol op zich neemt.
5
10
15
20
25
30
35
40
45
Invulling van het college De in deze richtlijn aanbevolen structuur van kern IC’s en basis IC’s alsmede het voeren van een integraal kwaliteitsbeleid zoals beschreven in dit hoofdstuk, behoeven een instantie die reguleert en ondersteunt. Het College Intensive Care kent daarmee de volgende doelstellingen: - toekenning van erkenning van kern IC’s en basis IC’s en openbaar maken van een uitleg waarop deze erkenning gebaseerd is ten behoeve van transparantie; Het college kan gemotiveerd afwijken van deze richtlijn bij het toekennen van een erkenning; - onderhouden van contact met beheerder nationale Intensive Care indicatoren database; - toezicht houden op de stichting die de nationale Intensive Care indicatoren database beheert; - onderhouden van contact met beroepsverenigingen; - ontvangen van adviezen van externe instanties met betrokkenheid tot de Intensive Care; - afstemming onderlinge beleid van bovenstaande instanties ten behoeve van een lange termijn beleid betreffende kwaliteit en organisatie Nederlandse Intensive Care afdelingen. Erkenning van een afdeling als kern IC of basis IC is een manier om kenmerken van de organisatie en het zorgproces, alsmede de uitkomsten vast te stellen als weergave van voldoende kwaliteit van zorg. Een erkende kern IC of basis IC zal op alle genoemde onderdelen van kwaliteitsbeleid een vast te stellen prestatie moeten kunnen aantonen alsmede een systeem werkzaam hebben dat continue kwaliteitscontrole en verbetering bewerkstelligt. Erkenning gaat daarmee verder dan certificering. Certificeren betekent ‘officieel verklaren’. Toegespitst op Intensive Care afdelingen houdt dit in dat het officieel verklaren van een Intensive Care aangeeft dat de bij de certificering betrokken partijen er vertrouwen in hebben dat de kwaliteit van zorg op die afdeling redelijkerwijs geborgd is voor de periode waarvoor het certificaat is afgegeven. Nadeel van certificering is dat het geen waarborg voor goede kwaliteit van zorg biedt, maar ‘slechts’ inhoudt dat er een verbetercyclus bestaat. Het moet in het kader van bovenbeschreven spanningsveld echter gaan om een waarborg, een erkenning, dat er op vastgestelde objectiveerbare gronden op een kern IC of basis IC afdeling effectief en efficiënt zorg wordt verleend. Zelfs bij een dergelijke waarborg kunnen onbedoelde gebeurtenissen optreden. Er is bij een erkende Intensive Care afdeling echter een aantoonbaar goede organisatie en er zijn aantoonbaar goede resultaten behaald in het verleden. Om die reden dekt erkenning beter dan certificering de lading van de beoogde kwaliteitsborging. Relatie met bestaande initiatieven De huidige kwaliteitsvisitatie vanuit de NKIC is gebaseerd op de CBO richtlijn uit 2006 en beperkt zich tot toetsing van deze richtlijn en geeft mede op grond van een “on-site visit” adviezen voor verbetering van de voornamelijk kwantitatieve normen uit de richtlijn. Deze vorm van visitatie kan knelpunten in de kwaliteit van zorg op het spoor komen met name op het gebied van structuurkenmerken, maar bekijkt of beoordeelt nauwelijks resultaten van de zorg en in onvoldoende mate processen. Daarbij komt dat opleidings- en kwaliteitsvisitaties door de beroepsgroep zelf wordt uitgevoerd, niet openbaar is en geen sancties kent. Visitatie als instrument heeft zijn waarde bewezen voor intern kwaliteitsbeleid maar is in het licht van transparantie en verantwoording afleggen naar externe instanties onvoldoende. Als intern kwaliteitsinstrument kan de kwaliteitsvisitatie voorbereidend en complementair gezien worden aan de erkenningsregeling door het College Intensive Care.
136
5
10
15
Het instellen van een College Intensive Care met bovenbeschreven taken en bevoegdheden leidt naar verwachting tot de volgende positieve effecten: - geeft aan Intensive Care afdelingen en buitenstaanders duidelijkheid over het zijn van een kern IC dan wel basis IC; - geeft stimulans tot kwaliteitsverbetering; - geeft IC-afdelingen direct handvaten om kwaliteit te verbeteren; - voldoet aan vraag om transparantie en verantwoording naar externe instanties: - doet recht aan IC-afdelingen door meer te focussen op kwalitatieve aspecten en minder op kwantitatieve aspecten uit de richtlijn; - bevordert duidelijkheid naar buiten over kwaliteit van zorg op een individuele IC-afdeling. Het College Intensive Care heeft om zijn taak te kunnen vervullen toegang tot indicatordata die verzameld zijn in de nationale Intensive Care indicatoren database. Om het vertrouwen van zowel externe als interne partijen te genieten is het van belang dat het College Intensive Care onafhankelijk tot besluit komt. Het College dient binnen zijn leden over ruim voldoende inhoudelijke kennis en expertise te beschikken en tegelijkertijd niet-IC professionals binnen zijn geledingen te hebben. Dit laatste is van belang om te voorkomen dat de ‘slager zijn eigen vlees keurt’. De samenstelling van het College Intensive Care bestaat daarom uit professionals, stakeholders en een onafhankelijk voorzitter.
20 Aanbevelingen De NVIC neemt het initiatief tot het oprichten voor een College Intensive Care (CIZ), met de volgende uitgangspunten: - het college bestaat uit externe partijen (koepels van zorginstellingen, patientorganisatie, jurist) en professionals (NVIC, NIV, NVA, NVvH, IC-verpleegkundigen), waarbij de professionals in de meerderheid blijven. Bij de afvaardiging is aandacht voor vertegenwoordiging vanuit basis- en kern-IC’s; - het college wordt voorgezeten door een onafhankelijk voorzitter; - het CIZ moet onafhankelijk zijn van materiële beroepsbelangen; - de registratie van indicatoren op nationaal niveau middels een Nationale Intensive Care Indicatoren database is belangrijk voor functioneren CIZ en valt onder toezicht van CIZ. Het college heeft in ieder geval de volgende taken: - inzicht en feedback in voortgang implementatie en kwaliteit van zorg op individuele IC afdelingen, in een netwerk en in een regio - beantwoorden vragen, zoeken van oplossingen en aandacht voor problemen bij implementatie van deze richtlijn - erkenningen afgeven voor basis- en kern-IC’s o.b.v. in deze richtlijn beschreven criteria. Criteria waar het CIZ op toetst moeten openbaar zijn, dit om tegemoet te komen aan de wens uit de maatschappij om inzicht te hebben in uitkomsten en het zorgproces op IC’s in Nederland en om een indruk te krijgen van de kwaliteit van zorg aldaar. 25 Literatuurlijst 30
Barnato, A. E., Kahn, J. M., Rubenfeld, G. D., McCauley, K., Fontaine, D., Frassica, J.J. … Angus, D.C. (2007). Prioritizing the organization and management of intensive care services in the United States: the PrOMIS Conference. Crit Care Med., 35, 1003-1011.
137
5
Kahn, J. M., Branas, C. C., Schwab, C. W., & Asch, D. A. (2008). Regionalization of medical critical care: what can we learn from the trauma experience? Crit Care Med., 36, 3085-3088. Nguyen, Y. Kahn, J.M., & Angus, D.C. (2010). Reorganizing Adult Critical Care Delivery. The Role of Regionalization, Telemedicine, and Community Outreach. Am J Respir Crit Care Med, 181, 1164–1169. Van Kemenade. (2009). Certificering, accreditatie en de professional. Wetenschappelijk proefschrift. Eburon uitgeverij Delft. Øvretveit, J. & Klazinga, N. (2008). Guidance on developing a health system quality and safety strategy. World Health Organization. Øvretveit, J. & Klazinga, N. (2012). Learning from large-scale quality improvement through comparisons. International Journal for Quality in Health Care.
10
138
5
10
15
20
8.11 Individuele expertise Zorgprofessionals, specifiek de intensivist en de IC-verpleegkundige, kunnen hoogwaardige zorg leveren door continu te blijven werken aan hun eigen expertise. Hiertoe is een na een erkende basisscholing nascholing noodzakelijk. Zie de onderstaande tabel voor onderdelen van het kwaliteitsbeleid betreffende de individuele professional [Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.]. Voor intensivisten wordt dit geborgd door de wetenschappelijke verenigingen middels herregistratie. Het kwaliteitsregister voor IC verpleegkundigen is hiervoor een instrument van de V&VN-IC. Tabel 8.3 Onderdelen van het kwaliteitsbeleid betreffende de individuele professional Opleiding bij een erkend opleidingsinstituut Competentiegerichte opleiding Registratie bij afronding opleiding in een Nationaal register Herregistratie terugkerend na vastgesteld aantal jaren op basis van meetbare criteria IFMS voor medisch specialisten
Intensivisten Wetenschappelijke onderbouwing Intensivisten worden antegraad opgeleid in door de Gemeenschappelijke Intensive Care commissie (GIC) erkende opleidingsinstituten of stromen vanuit het buitenland in na erkenning door de GIC (procedure PERBOI). Wanneer de opleiding aan de geldende normen voldoet worden intensivisten door de GIC erkend. Iedere 5 jaar vindt door de GIC uitgevoerde herregistratie plaats op basis van gevolgde nascholingsactiviteiten en werkervaring volgens geldende normen. Het Individueel Functioneren Medisch Specialist (IFMS) is een door de Orde van Medisch Specialisten opgesteld systeem van feedback over functioneren van individuele medisch specialisten. Dit instrument wordt toegepast om disfunctioneren vroegtijdig op te sporen.
25 Conclusies
Niveau 3
30
35
Medisch specialisten dienen zich volgens de geldende regelgeving van de GIC te (her)registreren als intensivist. Hierbij is minimale scholing en bijscholing beschreven. Naast deze aandacht voor medisch inhoudelijke kennis dient het functioneren op de werkvloer geëvalueerd te worden middels het IFMS. (Her)registratie document GIC.
Overwegingen Bovenstaande kwaliteitskenmerken bestaan maar zijn niet eerder in een richtlijn vastgelegd. Aangezien individuele expertise een belangrijke hoeksteen is in het leveren van kwalitatief hoogstaande zorg dient hiervoor een kader te bestaan.
Aanbevelingen Intensivisten tonen aan dat zij deskundig zijn door: - registratie in het BIG-register actueel te houden; - zich te herregistreren als intensivist volgens het reglement herregistratie van de GIC; - zich actief met de professie bezig te houden, minimaal door aan de herregistratie eisen te voldoen met betrekking tot bij- en nascholing, en vakliteratuur bij te houden. 139
Intensivisten participeren in het IFMS van het ziekenhuis/de ziekenhuizen waar zij werkzaam zijn.
Literatuurlijst 5
10
15
20
25
Herregistratie document GIC Visitatiedocument GIC IFMS document OMS
IC verpleegkundigen Voor IC-verpleegkundigen heeft kwaliteit met name te maken met het leveren van hoogwaardige IC-verpleegkundige zorg. Om dit te waarborgen is het noodzakelijk dat ICverpleegkundigen naast praktijkervaring houden ook deskundig blijven in het vak. Om kwaliteit van zorg te kunnen bieden aan Intensive Care patiënten voldoet de IC-verpleegkundige aan kwantitatieve én kwalitatieve criteria ten aanzien van persoonlijke ontwikkeling, ten behoeve van een kwalitatief verantwoorde beroepsuitoefening. Wetenschappelijke onderbouwing Het Nivel heeft indicatoren beschreven voor de kwaliteit en transparantie van zorg waarin deskundigheid in meegenomen is (Sluijs et al., 2002). Er is een systeem van permanente educatie dat een samenhangend geheel is met de wettelijke herregistratie (Educatiecommissie, “Plan van aanpak”, 2004). Onder deskundigheidsbevorderende activiteiten worden alle activiteiten die de IC-verpleegkundige onderneemt behoudens de praktische werkervaring om de eigen competenties zo optimaal mogelijk te waarborgen en daar waar nodig uit te breiden verstaan. Specifieke deskundigheid is daarmee een voorwaarde om als verpleegkundige op een IC te kunnen blijven werken. Activiteiten in dit kader zijn onder andere: bij-/nascholing, klinische lessen, refereerbijeenkomsten, het lezen dan wel schrijven van een artikel, congresbezoek, het toetsen van voorbehouden en risicovolle handelingen, enzovoort (Poortvliet et al., 2006; Verlaan et al., 2007).
30 Conclusies
Niveau 3
Het is waarschijnlijk dat kwaliteit van de IC-verpleegkundige zorgverlening en hoe die door de patiënt wordt ervaren mede afhankelijk is van het actuele deskundigheidsniveau van de individuele IC-verpleegkundige. Educatiecommissie, 2004; Sluijs et al., 2002
Niveau 4
35
De werkgroep is van mening dat aantoonbare deskundigheid en deskundigheidsbevordering essentieel is voor het behoud van de eigenheid, kwaliteit en professionaliteit van de (IC-)verpleegkundige beroepsgroep.
Overwegingen IC-verpleegkundigen dienen, om optimaal competent te zijn en te blijven, continu te werken aan de eigen deskundigheid. Vanuit de V&VN-IC wordt deelgenomen aan het kwaliteitsregister V&V. Dit om aantoonbaar te maken dat de individuele IC-verpleegkundige in voldoende mate invulling geeft aan deskundigheidsbevorderende activiteiten.
140
Dit betekent in de huidige situatie dat een verpleegkundige om werkzaam te mogen zijn binnen een Intensive Care als IC-verpleegkundige dient te beschikken over een CZO erkend diploma van de opleiding Intensive Care verpleegkunde. 5
10
Deskundigheidsbevordering bestaat uit enerzijds praktische ervaring welke door de ICverpleegkundige wordt opgedaan binnen een passende context. Een eis ten aanzien van het minimaal aantal functionele uren is, behoudens de wet BIG, niet landelijk gemaakt. Meerdere ziekenhuizen hanteren een minimum van 16 tot 24 uren per week (V&VN-IC). Daarnaast bestaat deskundigheidsbevordering uit activiteiten als scholing, congres/symposia bezoek, lidmaatschap beroepsgroep, lezen en schrijven van artikelen enzovoort (Verlaan et al., 2007). Om een minimale kwaliteit van de deskundigheidsbevorderende activiteit te waarborgen worden er naast reguliere activiteiten als klinische lessen, gewerkt met geaccrediteerde activiteiten.
20
Om deskundigheidsbevordering structureel in te bedden in het vak van de IC-verpleegkundige is het noodzakelijk een systeem te gebruiken waarin de eigen deskundigheid inzichtelijk gemaakt wordt (Plan van aanpak commissie Educatie, 2005). Het Kwaliteitsregister V&V biedt hiertoe de mogelijkheid. Hierbij wordt tenminste 40 uren geaccrediteerde scholing gevolgd en behaald binnen het deskundigheidsgebied IC, 40 uren op algemeen gebied en de rest 104 uren bewijsbaar. Deze registratie kan worden gebruikt door de IC-verpleegkundigen ten behoeve van ontwikkelgesprekken en jaargesprekken binnen de eigen instelling.
25
De werkgever heeft de inspanningsverplichting IC-verpleegkundigen optimaal te faciliteren in het ontwikkelen en registreren van de eigen deskundigheid door bij- en nascholing aan te bieden, klinische lessen aan te bieden, een systeem van (intercollegiale) toetsen te hebben en werknemers in de gelegenheid te stellen congressen te bezoeken.
15
Aanbevelingen IC-verpleegkundigen tonen aan dat zij deskundig zijn door: - registratie in het BIG-register actueel te houden; - zich via het kwaliteitsregister van de V&VN te herregistreren als IC-verpleegkundige; - zich actief met de professie bezig te houden, minimaal door aan de herregistratie eisen te voldoen met betrekking tot bij- en nascholing (met bijbehorende toetsing) en de vakliteratuur bij te houden. Literatuurlijst 30
35
Commissie Educatie van de NVICV. Plan van Aanpak: Kennis vraagt onderhoud. Februari 2005 Castermans, G. “IC-verpleegkundigen gaan voor kwaliteit! Volg de … IC-verpleegkundige…”, Critical Care / Kritiek / Elsevier / TvZ, 2007 Poortvliet, P., de Veer, A., & Bolle, F. “Deskundigheidsbevordering alleen is niet genoeg”, TvZ, nr. 11/12, 2006. Reglement Kwaliteitsregister V&V via http://www.kwaliteitsregistervenv.nl/ Sluijs, E., van Beek, S., Mouthaan, I., de Neef, M., & Wagner, C. (2002). Nivel verdiepingsstudie transparantie kwaliteit van zorg: een exploratief onderzoek naar de mate waarin zorginstellingn indicatoren gebruiken om de kwaliteit van zorg zichtbaar te maken.
141
5
10
15
20
25
30
35
40
45
8.12 Veiligheid, fouten en complicaties Op een Intensive Care afdeling worden patiënten behandeld bij wie de normale homeostase verstoord is met orgaanfalen als gevolg. Hieruit volgt dat deze patiënten in het algemeen nog maar een beperkt vermogen hebben om nieuwe veranderingen op te vangen. Daarom is het voor deze patiënten van cruciaal belang dat er niet onnodig een beroep wordt gedaan op orgaanfuncties al dan niet met schade tot gevolg (iatrogenese). Dit principe kan worden samengevat in de term veiligheid. Registratie van (bijna)incidenten en complicaties is een manier om inzicht te krijgen in fouten en veiligheid. Patiënten in een ziekenhuis kunnen complicaties oplopen door onverwachte ontwikkelingen in het ziektebeloop. Deze kunnen soms ontstaan door medisch handelen of juist het ontbreken van medisch handelen. Complicaties kunnen wel of niet vermijdbaar zijn. In geval van vermijdbare complicaties kunnen deze eventueel verwijtbaar zijn.
Wetenschappelijke onderbouwing De veiligheid van patiënten is niet vanzelfsprekend (Huang et al., 2010) en mede afhankelijk van hoeveel fouten er gemaakt worden. Het aantal fouten blijkt op Intensive Care afdelingen nog hoog te zijn (Valentin et al., 2009; van den Bemt et al., 2002). Het NIVEL heeft in een tweetal onderzoeken onderzocht hoeveel vermijdbare fouten en overlijden hierdoor plaats hebben gevonden (NIVEL rapporten 2004 en 2010). Een hoge mate van veiligheid bestaat niet alleen uit het voorkomen van mogelijk schadelijke handelingen maar ook uit het op tijd toepassen van (be)handelingen. Wanneer schadelijke handelingen worden uitgevoerd spreekt men van ‘error of commission’, bij het juist uitblijven hiervan is sprake van ‘error of omission’ (Kohn et al., 2000). Veiligheid voor patiënten wordt bereikt door een hoge graad van professioneel handelen waarbij protocollering een belangrijke rol speelt. Uit de SEE-studie blijkt dat foutenmelding, systemen en routine checks de kans op dergelijke fouten kan reduceren (Valentin et al., 2009). Daarbij speelt de veiligheidscultuur op een afdeling een belangrijke rol (Sexton et al., 2011; Reader et al., 2006; Reader et al., 2009). De veiligheidscultuur van een afdeling wordt in positieve zin beïnvloed door een open communicatie, een systeem van veilig incidenten melden en het ‘blamefree’ bespreken van gebeurtenissen (Sexton et al., 2011; Flin & Maran, 2004). In het algemeen geldt voor hoogrisico sectoren dat een integrale benadering de veiligheid doet toenemen (Weick & Suthcliff, 2007). Voor het veilig kunnen behandelen van patiënten op een IC-afdeling is een technische veiligheid van apparatuur essentieel. Dit betreft enerzijds elektrische veiligheid en anderzijds het veilig gebruik van de apparaten (OMS, 2008). Zie ook hoofdstuk 3. Fouten met medicatie zijn de meest voorkomende fouten op de Intensive Care (Valentin et al., 2009). Het betreft fouten die verspreid over het gehele proces van medicatie voorschrijven en toedienen voorkomen (van den Bemt et al., 2002; Kiekkas et al., 2011). Maar ook het nietvoorschrijven van medicatie is als fout te kenmerken (McMullin et al., 2006). Voorschrijffouten, fouten in het voor toediening gereed maken (VTGM) en toedienfouten kunnen op verschillende manieren worden ondervangen, bijvoorbeeld barcodering (Morriss et al., 2009). In het VMS thema ‘High risk medicatie’ worden aanwijzingen gegeven met betrekking tot het VTGM van risicovolle medicatie (VMS thema High Risk Medicatie: klaarmaken en toedienen van parenteralia).
142
Conclusies Niveau 2
De veiligheid van patiënten is door het plaatsvinden van fouten nog niet optimaal. Medicatie fouten zijn veel voorkomend. Valentin et al., 2009; van den Bemt et al., 2002
Niveau 2
De veiligheidscultuur van een afdeling bepaalt de veiligheid van de patiënten op een IC. Sexton et al., 2011; Reader et al., 2006; Reader et al., 2009
5
10
Overwegingen Het document van de Orde Medisch Specialisten: Verantwoordelijkheid medisch specialist bij onderhoud en beheer van medische apparatuur stelt: Er moet een beheerssysteem zijn voor medische apparatuur, dat uitmondt in een integraal kwaliteitssysteem medische apparatuur en dat onderdeel is van het Veiligheidsmanagementsysteem (VMS). Inkoop, ingebruikname, onderhoud en beheer van medische apparatuur moet zijn vormgegeven zoals staat beschreven in twee gidsen van de NVZ: ‘Kwaliteitsborging medische systemen Een praktische gids’ (2004) en ‘Praktijkgids risicomanagement en medische technologie’ (2008).
15
Niet alleen medici maar ook verpleegkundigen die met apparatuur werken dienen hiervoor geschoold te zijn. De afdelingsleiding bepaalt of personeel bekwaam en bevoegd is om met specifieke apparatuur te werken. Bij de beoordeling hiervan wordt een regelmatige toets betrokken.
20
In ziekenhuizen bestaan diverse vormen van incidentenregistratie (MIP/VIM/FONA, etcetera). Deze systemen zijn behulpzaam om de verbetercyclus rond fouten, incidenten en complicaties te doorlopen.
25
Aanbevelingen Een IC-afdeling en individuele medisch specialist dient met betrekking tot apparatuur te voldoen aan de voorwaarden vermeld in “Verantwoordelijkheid medisch specialist bij onderhoud en beheer van medische apparatuur. Orde Medisch Specialisten”. Van alle IC-medewerkers wordt vastgesteld of ze bekwaam zijn om te werken met de aanwezige apparatuur op de IC, zo nodig wordt hiervoor geschoold en bekwaamheid met een toets vastgesteld. Het is aan te bevelen dat een IC-afdeling werkt aan een zo optimaal mogelijke veiligheidscultuur en het aantal fouten zoveel mogelijk probeert te beperken. Iedere IC-afdeling dient een registratie van medicatiefouten bij te houden. Iedere IC-afdeling dient een verbeterplan te maken en uit te voeren om in een continu proces het aantal medicatiefouten terug te brengen.
30 143
Een ziekenhuis gebruikt een registratiesysteem om inzicht te krijgen in incidenten, complicaties en fouten en gebruikt deze systemen om verbeteringen te realiseren van zorgprocessen rond Intensive Care patiënten.
Literatuurlijst 5
10
15
20
25
30
35
Flin, R., & Maran, N. (2004). Identifying and training non-technical skills for teams in acute medicine. Qual Saf Health Care, 13, Si80-4. Huang, D.T., Clermont, G., Kong, L., Weissfeld, L.A., Sexton, J.B., Rowan, K.M., & Angus, D.C. (2010). Intensive care unit safety culture and outcomes: a US multicenter study. Int J Qual Health Care, 22, 151-61. Kiekkas, P., Karga, M., Lemonidou, C., Aretha, D., & Karanikolas, M. (2011). Medication errors in critically ill adults: a review of direct observation evidence. Am J Crit Care., 20 (1), 36-44. Kohn, L.T., Corrigan, J.M., & Donaldson, M.S., Editors. (2000). To Err Is Human: Building a Safer Health System. Committee on Quality of Health Care in America, Institute of Medicine. National Academy Press. Washington, D.C. McMullin, J., Cook, D., Griffith, L., McDonald, E., Clarke, F., Guyatt, G., … Crowther, M. (2006). Minimizing errors of omission: behavioural reenforcement of heparin to avert venous emboli: the BEHAVE study. Crit Care Med., 34 (3), 694-9. Morriss, F.H. Jr, Abramowitz, P.W., Nelson, S.P., Milavetz, G., Michael, S.L., Gordon, S.N., … Cook, E.F. (2009). Effectiveness of a barcode medication administration system in reducing preventable adverse drug events in a neonatal intensive care unit: a prospective cohort study. J Pediatr., 154 (3), 363-8. NIVEL. (2004). Onbedoelde schade in Nederlandse ziekenhuizen Dossieronderzoek van ziekenhuisopnames in 2004. NIVEL, Langelaan, M., Baines, R.J., & Broekens, M.A. (2008). Monitor zorggerelateerde schade 2008; dossieronderzoek in NL ziekenhuizen. Reader, T., Flin, R., Lauche, K., & Cuthbertson, B.H. (2006). Non-technical skills in the intensive care unit. Br J Anaesth, 96, 551-9. Reader, T.W., Flin, R., Mearns, K., & Cuthbertson, B.H. (2009). Developing a team performance framework for the intensive care unit. Crit Care Med, 37, 1787-93. Sexton, J.B., Berenholz, S.M., Goeschel, C.A., Watson, S.R., Holzmueller, C.G., Thompson, D.A., … Pronovost, P.J. (2011). Assessing and improving safety climate in a large cohort of intensive care units. Crit Care Med, 39 (5), 934-9. Valentin, A., Capuzzo, M., Guidet, B., Moreno, R., Metnitz, B., Bauer, P., … Research Group on Quality Improvement of the European Society of Intensive Care Medicine (ESICM), & Sentinel Events Evaluation (SEE) Study Investigators. (2009). Errors in administration of parenteral drugs in intensive care units: multinational prospective study. BMJ., 12, 338, b814. van den Bemt, P.M., Fijn, R., van der Voort, P.H., Gossen, A.A., Egberts, T.C., & Brouwers, J.R. (2002). Frequency and determinants of drug administration errors in the intensive care unit. Crit Care Med., 30 (4), 846-50. Verantwoordelijkheid medisch specialist bij onderhoud en beheer van medische apparatuur. Orde Medisch Specialisten, 2008. Weick, K.E., & Suthcliffe, K.M. (2007). Managing the unexpected. John Wiley & Sons, Inc. 2nd edition 2007. ISBN 978-07879-9649-9.
144
5
8.13 Calamiteiten binnen en buiten het ziekenhuis / rampen opvang Wanneer een calamiteit binnen of buiten het ziekenhuis gepaard gaat met een groot aantal vitaal bedreigde patiënten, zal de IC-afdeling betrokken zijn bij de opschaling en opvang van slachtoffers. Hiertoe zijn in Nederlandse ziekenhuizen Ziekenhuis Rampen Opvang Plannen (ZiROP) beschikbaar.
Aanbevelingen Het is voor medewerkers duidelijk wat hun taak is bij calamiteiten binnen het ziekenhuis en binnen het ZiROP. De medewerkers zijn hiervoor jaarlijks getraind.
145