Rens Muis
Der Ernstfall des Laupvogels 16.933 woorden
I
‘Dag Ernst, ik begrijp dat jij de vormgeving van de communicatie voor het museum verzorgt?’ De directeur had hem aan haar voorgesteld: het nieuwe hoofd van de afdeling marketing en communicatie van het Belasting & Douane Museum. Haar naam was Barbara van Schutterstaert. ‘De komende tijd zal ik me helemaal gaan verdiepen in de communicatie van dit museum’, sprak ze. ‘Het is een geweldige uitdaging om hier een nieuw marketingplan te gaan neerzetten.’ De directeur was inmiddels uit het zicht verdwenen. ‘Mensen vinden het allemaal heel gaaf hoe het er nu uitziet, maar snappen ze ook dat wij een museum zijn?’, vroeg Barbara. ‘Ik vermoed van wel’, antwoordde Ernst, ‘het woord museum is namelijk in het logo verwerkt, zie je’ en hij wees op een logo op een servetje dat op de borreltafel lag. Ernst ging met zijn vinger langs de letters ‘Belasting & Douane M U S E U M’ las hij voor. Jaren aaneen had hij voor het Belasting & Douane Museum gewerkt, nooit had er iemand geklaagd over zijn opmaak. Er was zelfs een goede band ontstaan met de vandaag gepensioneerde dame van public relations en communicatie. Ze hadden aan weinig woorden genoeg om elkaar te begrijpen. Soms hielp hij haar met een klein klusje, een digitaal bestandje omzetten bijvoorbeeld, zonder dit door te geven aan de afdeling financiën. Het was haar afscheidsreceptie en zojuist had Ernst namens zijn bedrijf Laupvogel een ingelijste poster aangeboden met haar 1
naam in de grafische stijl van het museum. ‘Bij mijn vorige werk bij de HEMA werkten we veel met studio “Prima zo”, ken je die?’, vroeg Barbara van Schutterstaert aan Ernst. ‘Die naam zegt me ergens wel iets, maar ik zie er even geen beeld bij’, loog Ernst. Die naam zegt me helemaal niks dacht hij, welke idioot noemt zijn studio zo? Ernst was nauwelijks geïnteresseerd in de oprukkende communicatiebureaus met jolige Hollandse namen als studio Plik-plok, studio Jolijt, studio Okidoki!, studio Diedus, studio Fris! enzovoort. Voor Ernst stonden de quasi-eigenwijze verzinsels van deze creatieve ondernemers garant voor een volkomen inwisselbare en zouteloze vormgevingsproductie. De directeur van het Belasting & Douane Museum had ooit voor Laupvogel gekozen omdat hij gecharmeerd was van hun ontwerpen voor een literair tijdschrift. Toevallig was hij een van de 28 abonnees die dit tijdschrift had. Hij vroeg om eenzelfde soort ontwerpbenadering toe te passen op het museum waar hij de nieuwe directeur was geworden. Toen de belangrijkste ontwerpen gemaakt waren, had de directeur zich teruggetrokken en alleen bij grote projecten nog eens meegekeken. De dagelijkse uitvoering van de ontwerpen werd overgenomen door het hoofd communicatie en pr. Een professionele gang van zaken vond Ernst. Dit had nog jaren zo door kunnen gaan, ware het niet dat het hoofd de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Samen met Arjan van der Vogel was Ernst Laupman eigenaar van een grafisch ontwerpbureau genaamd Laupvogel. Ze waren een vennootschap onder firma, geregistreerd in de categorie creatieve dienstverlening. Het kantoor bevond zich op de eerste etage van een oud pand in het centrum van de stad. De opgang werd gedeeld met een administratieve dependance van het 2
Oogziekenhuis, een schoonheidssalon genaamd Skin-bar en een negroïde tennisleraar genaamd Andy Ruimschoot. Op de benedenverdieping ter rechterzijde van het pand bevond zich de homoseksuele en lesbische jongerensociëteit Apolla en daarboven huisde de stichting Back on Track, die probleemjongeren begeleidde. Verder woonde er in een wat kleiner pandje links naast hen een ouder echtpaar: meneer en mevrouw Futselaar, met wie de mensen van Laupvogel een prettige omgang hadden. Ernst en Arjan hadden bewust gekozen voor een werkplek tussen ‘gewone’ mensen, zonder gebruik te maken van het specifiek creatief bedrijvigheidsplan van het gemeentelijke grondbedrijf. Na een publicatie van een Amerikaanse urbane wetenschapper waarin creatieve beroepsgroepen tot katalysator voor de economische ontwikkeling van steden werden aangewezen, werden er allerlei gebieden geprepareerd voor deze creatieve ondernemers. Op een lijst met beroepen die tot de creatieve klasse mochten worden gerekend, waren ook ontwerpers opgenomen. Laupvogel werd hierdoor regelmatig benaderd door kwartiermakers vanuit de gemeentelijke diensten voor bezichtigingen met als doel ze te laten verhuizen naar deze opgetuigde werkruimtes speciaal voor creatieven in een ‘creatieve zone’. Vaak waren het grootse oude panden zoals pakhuizen of elektriciteitscentrales, waarvan voor een deel nog oude elementen zichtbaar waren. Deze door design bedwongen ruigheid scheen de creatieve klasse te kunnen waarderen. Los van de aanzienlijke huurprijzen voelden Ernst en Arjan zich ook niet senang in de voor hun soort geprepareerde reservaten. Tijdens een van de promotierondleidingen om de vele lege ruimtes te vullen, had een vastgoedambtenaar tegen Ernst en Arjan gezegd: ‘Kijk hier in dit verzamelgebouw zitten al heel veel 3
andere kunstenaars.’ Ernst was gevallen over het gebruik van het woord ‘kunstenaar’. ‘Er zitten hier geen kunstenaars’, zei Ernst tegen de projectpromotor, ‘die zitten ergens anders.’ ‘Hoezo? Hier zit het internetbureau Full Service en Boing!, design-marketeers en ook Rotteveel en Hundescheit, creatieve communicatie. Allemaal creatieve kunstenaars, net als jullie.’ Ernst kreeg er een steek van in de pijnappelklier van zijn hersenen. De werkruimte van Laupvogel had een behoorlijke oppervlakte en was vooral hoog. Via de binnendeur in de gedeelde centrale hal bereikte men een brede gang met daaraan een keuken en toilet. Parallel aan de gang was een grote kantoorruimte gevuld met acht zware werkbanken die dienstdeden als bureaus. Daartussen stonden verstelbare bureaustoelen en boven op de grote zware bladen stonden grote beeldschermen met ingebouwde computer. Het geheel zag er simpel en nononsense uit. Aan het einde van deze ruimte was een bespreekruimte die kon worden afgesloten met een glazen deur en daarin stond een wandvullende, metershoge stellingkast met daarin plastic kratten die gevuld waren met kantoorbenodigdheden en gearchiveerd werk van het bureau. In deze kast zat een vernuftig deurtje verwerkt dat leidde naar een grote betonnen ruimte met vier kleine raampjes. Deze waren ter inbraakpreventie voorzien van tralies. Deze gehele oppervlakte hadden Ernst en Arjan in gebruik als hun atelier. Vanuit de kantoorruimte kon men niet vermoeden dat er nog een grote ruimte schuilging achter deze kastenwand. De situatie was zoals Ernst zich het Achterhuis voorstelde.
Na een matige nachtrust plofte Ernst neer op een kolossale paarsrode leren hoekbank in het atelier. Arjan en Ernst hadden 4
deze op straat gevonden en noemden hem de Kalou-bank, naar een krantenfoto die ze ooit hadden gezien waarop het interieur van het appartement van de Ivoriaanse spits Bonaventure Kalou te zien was. Daarin poseerde hij op een dergelijk wanstaltig kolossaal meubelstuk. Naar het leek het enige element in het door zijn club beschikbaar gestelde appartement. Arjan was er vandaag niet. Om elkaar zo min mogelijk te storen, werkten ze er afwisselende dagen. Wel zag Ernst Arjans sporen van gisteren. Er lagen grote groene plastic zeilen op de grond waaruit een soort kikkerpoten waren gesneden. Daarin waren smalle houten stokjes geprikt die onderling verbonden waren door rood garen. Over dat garen hingen dubbelgevouwen witte A4’tjes met afbeeldingen van herten. Halverwege was hij gestopt, kennelijk niet tevreden over het resultaat. Ernst had meerdere projecten waar hij tegelijkertijd aan werkte. Momenteel was hij bijvoorbeeld bezig een chocolade-uitvoering te ontwikkelen van de koppen zoals die gevonden waren op het Paaseiland. Hiervoor zocht hij een geschikte partij die de productie van zijn idee zou kunnen verzorgen. Hij toetste het nummer dat hij vond onder de lijst ‘Banketbakkers en Chocolaterieën’ in zijn telefoon. ‘Goedemorgen, banketbakkerij en chocolaterie Speckel, waarmee kan ik u van dienst zijn?’, hoorde hij een naar schatting vijfenvijftigjarige vrouw uit een groeigemeente met strenge frisheid zeggen. Je kon horen dat dit niet de eerste de beste banketbakker was, maar een uit het betere segment. ‘Goedemorgen mevrouw, u spreekt met Laupman van Laupvogel, stoor ik?’ ‘Nee hoor, zegt u het maar.’ ‘Fijn dank u, ik bel even met een zakelijk voorstel om samen een nieuw concept te introduceren in uw branche. Ik dacht er namelijk aan om de beelden van het Paaseiland, u kent ze wel, 5
die grote stenen koppen die daar gevonden zijn…’ ‘Wat?’, zei de vrouw. ‘Nou ik dacht dus om die grote hoofden die ze daar allemaal gevonden hebben en die altijd redelijk mysterieus gebleven zijn, om die dus te laten afgieten in chocola…’ ‘Eh, ik denk niet dat ik u kan helpen meneer’, hoorde Ernst. ‘Nee het gaat niet om een bestelling, maar om de vraag om samen die hoofden in chocola of iets anders lekkers te gieten en dan eventueel in verschillende maten.’ ‘Nee dank u, ik denk niet dat wij interesse hebben.’ ‘Maar het zou toch grappig zijn voor de paasdagen, met slogans als…’ ‘Tsja, nee hoor, dank u wel.’ Misschien jouw kop afgieten in chocola, dacht Ernst, concluderend dat dit kansloos was, maar hij zei ‘Dank u wel voor het te woord staan’ en hing op. Hij bleef een tijdje op de Kalou-bank voor zich uit kijken. De banketbranche is niet vooruitstrevend en heeft waarschijnlijk ook geen zelfreflectief vermogen of een kritisch discours. Jammer, heel jammer. Hij bedacht zich dat hij vergeten was te zeggen dat de inhoud gevuld had kunnen worden met marsepein of iets anders waar zij over zouden mogen meebeslissen, een gemiste kans.
Ernst en Arjan hadden vanaf hun eerste samenwerking op de kunstacademie twee soorten producties gemaakt: werk in opdracht en vrij werk. Op beide gebieden waren ze puristen. Tijdens hun werk waren ze zich welbewust van de kaders, al was het maar omdat deze gescheiden werden gehouden per ruimte; toegepast in de studio en autonoom in het atelier. Beweringen over het zogenaamd vervagen van grenzen tussen die gebieden 6
vonden ze opportunistisch. Zodra ontwerpers spraken over een snijvlak, schemergebied of grensgebied tussen vrije kunst en hun toegepaste werkzaamheden werden ze achterdochtig. Was het vlees of vis? En dan nog de vraag; was het een goed stuk vlees of een goede vis? Hoe harder men klaagde over de hokjesgeest, hoe minder overtuigend het werk, was hun ervaring. Nee, het was goed om te weten wat men denkt te maken als men ergens mee bezig is. De werkzaamheden in opdracht waren snel uit de hand gelopen. Om Ernst en Arjan te ontlasten, waren er eerst assistentontwerpers aangetrokken en uiteindelijk ook een zakelijk manager. Hierdoor konden Ernst en Arjan zich een groot gedeelte van de week isoleren in het atelier in het Achterhuis zonder gestoord te worden door de dagelijkse gang van zaken van het bureau. Zo konden ze veel tijd besteden aan vrij werk of ontwikkeling van ideeën en producten zonder direct toegepast nut of doel. Om dit voor hen belangwekkende geklooi een naam te geven, ter verantwoording aan de zakelijk manager Monique van Kruimelstein, die er weinig relatie met ‘de zaak’ in zag, kwamen Arjan en Ernst op de proppen met de term Research & Development. Deze hadden ze gevonden in een zijtak van een organogram in een managementboekje. Voor de medewerkers was het een hele opluchting dat de twee eigenaren van Laupvogel zich vaak wijdden aan de projecten in het Research & Development-hok. Zij konden nu eindelijk rustig ontwerpen zonder de hele dag de commentaren van Arjan en Ernst daarop te moeten aanhoren. En daarbij kwamen dan nog de ironische opmerkingen van Statler & Waldorf, zoals ze door de studio genoemd werden, die ze ventileerden op zaken uit het nieuws, sport, media enzovoort. Na een aantal jaren konden zij zelfstandig ontwerpen zoals Arjan en Ernst het graag zagen en 7
zelfs gestructureerder en efficiënter. Die jonge designers kunnen die twee Muppet-opa’s missen als kiespijn, dacht Ernst. Zelf hadden ze ieder nog twee opdrachtgevers volledig onder hun hoede. Arjan deed nog werkzaamheden voor architectenbureau Roeiema en Prötsmüller en voor een hogere beroepsopleiding voor circusartiesten genaamd Circus Arts. Ernst was nog verantwoordelijk voor danstheatergezelschap Spatt! en het Belasting & Douane Museum. De vier klanten van de eigenaren leverden naar het oordeel van de zakelijk manager Monique financieel eigenlijk te weinig op. Maar Ernst en Arjan vonden de ontwerpen creatief gezien te waardevol om af te stoten. Ook had Monique geadviseerd om het woord ‘studio’ voor Laupvogel te plakken. Dat stond professioneler en suggereerde een groter bedrijf dan alleen Laupman en Van der Vogel, iets wat Ernst en Arjan geweigerd hadden: het bleef gewoon Laupvogel, zonder iets ervoor. Wel hadden ze aan Moniques verzoek voldaan om een extra regel toe te voegen op het visitekaartje met een omschrijving van de werkzaamheden van Laupvogel. Dat werd ‘Full-time amateurs & All-round specialists’.
II
Hoe mooi is alles hier van lelijkheid, dacht Ernst terwijl hij vanuit het atelier door het getraliede raam naar buiten keek. Het hele boeltje in dit gebied stond op de nominatie om over vijf jaar te worden gesloopt en te worden vervangen door hoogbouw. De gelikte impressies die de vooruitgang van deze plek lieten zien, deden Ernst vrezen voor een opgeruimde omgeving. Over het buurtje zoals het nu was leek in ieder geval niet te veel nagedacht, het was zo met de tijd ontstaan, het nieuwe masterplan waarschijnlijk binnen een paar dagen vlak voor een 8
deadline. Architecten hadden het altijd over een ‘opgave’ als ze over hun werk spraken. Dit impliceerde volgens Ernst dat ze of dachten dat ze nog op school zaten of dat ze de vraag van hun cliëntèle zagen als een goddelijke roeping waarvan de vervulling hun levenstaak was geworden. Op de uitnodiging van het tienjarig jubileumfeest van Laupvogel had Ernst laten optekenen: No dogs and no architects please. Met als resultaat dat er domweg meer architecten aanwezig waren dan als deze boodschap niet op de uitnodiging had gestaan. Ze negeerden het gewoon, het moest wel ironie zijn dachten ze. Wat dat betreft kon je van honden meer op aan, dacht Ernst. Hij had de hele ochtend op straat gevonden stukken plaatmateriaal lopen sjouwen met het idee het te gebruiken als drager van een nieuw werk. Nazwetend trok hij de oude kleren aan die ze standaard in het atelier hadden liggen. ‘Wilt u koffie?’, vroeg een nieuwe stem. ‘Nee dank je en eigenlijk drink ik nooit koffie, dus mij mag je voortaan overslaan’, antwoordde Ernst de verse stagiaire die in de deuropening stond. Ze keek rond in de ruimte met een blik alsof ze Ernst net betrapt had op het verbergen van een illegaal slachthuis. ‘O, waarom niet?’, vroeg ze. Ernst had geen zin om voor de zoveelste keer met een plausibele verklaring te komen zonder dat hij wist wat die verklaring zou moeten zijn. ‘Dat is nooit zo aangeslagen bij mij’, antwoordde hij. Ergens had hij gelezen dat een artiest zich als kind al had voorgenomen om nooit koffie te drinken, ‘omdat hij zag dat het koffieritueel het anker van volwassenheid is’. Ernst kon zich nauwelijks voorstellen dat hij er bewust zo’n principe op na hield. Wel probeerde hij steeds meer elementen uit zijn bestaan te schrappen die veel tijd kostten en hem geen enkele voldoening gaven. Het algemene wezenloze geleuter rondom de koffie was 9
zeker zo’n te missen onderdeel. Zo ook had hij een aantal jaren geleden zijn televisie het huis uit gedaan. Dat beviel goed. Niet dat hij nooit meer naar een televisieprogramma keek, maar alleen on demand, zodat hij de controle had. Het idee van tijdverlies maakte hem ongedurig. Allen die hem afremden of techniek die hem tegenwerkte, maakte hem driftig. Arjan predikte dan geduld, waardoor hij wat kalmeerde.
Ernst stond klaar om een gevonden koelkastdeur te beschilderen met zwarte buitenbeits, toen hij vanuit de studioruimte de stem van Freddy Hoonstam hoorde. Hij was de artistiek leider van danstheatergezelschap Spatt!, voor wie Ernst nog ontwierp. Vaak kwam hij ongevraagd de studio binnen vanuit de sportschool of een hippe lunchroom. Zijn diep vanuit de adamsappel opschurende stem kwam dichterbij, terwijl hij waarschijnlijk de dames van de studio uitgebreid en verlekkerd aan het bekijken en complimenteren was. Ernst en Arjan hadden afgesproken dat alleen Ernst met Freddy zou praten, omdat Arjan deze man niet kon velen. Daarom hadden ze Freddy voorgehouden dat Arjan voor tachtig procent doof was aan beide oren, zodat hij niet bij de gesprekken hoefde te zitten. Dat zou te vermoeiend voor Arjan zijn. Ernst was bij elk contact weer overdonderd door de hoeveelheid onzin en tegenstrijdigheden die deze man in zo’n korte tijd uit wist te kramen, maar meende dat hij alles wel goed bedoelde. De stem kwam dichterbij tot hij zijn hoofd met geblondeerde haren met daaronder een zwarte snor en baardje om het hoekje stak. ‘Knock, knock, stoor ik?’, vroeg hij. ‘Altijd’, zei Ernst, ‘maar ga zitten.’ Freddy droeg altijd hetzelfde jaren-zeventig Adidastrainingsjack met daaronder een spijkerjack. Hij had een ketting 10
van dik zwart draad met ronde steentjes strak om zijn nek en ondanks het pleurisweer droeg hij een zonnebril op zijn hoofd. In zijn kielzog trad ook een nieuwe communicatiemedewerker van het gezelschap binnen, de derde dit jaar. Waarschijnlijk had Freddy haar in een horecagelegenheid gerekruteerd. Ze gaf Ernst een hand. ‘Eveline van Diggelen’, zei ze. Ze zag er fris en opgeruimd uit. Waarschijnlijk had ze gedoucht voor ze naar haar werk ging. Haar haar zat strak naar achteren getrokken in een paardenstaart. Ze droeg kleine zilveren oorknopjes in de vorm van een trompetje, zoals die wel eens in de kerstboom hangen. Ze was gekleed in een colbert en een spijkerbroek en hoge laarzen. Ernst vroeg zich af of ze een tatoeage zou hebben. Waarschijnlijk een lieveheersbeestje of een olifantje, gokte hij, maar daar had ze nu spijt van en ze bedekte hem zo veel mogelijk. Ernst wist niet hoe de koffieautomaat werkte en vroeg bezoek daarom altijd: ‘Kopje thee?’ Negen van de tien keer zei men dan meegaand: ‘Ja hoor, lekker.’ Een enkele keer was er zo’n bijdehand die toch koffie wilde. Dan moest hij dat zien te regelen, meestal met assistentie vanuit de studio. Bij het zien van de automaat brak het zweet hem al uit. Er zat een digitaal schermpje op en het had twee vakken om iets in te doen. Zodra hij iets aanraakte ging het mis. Godzijdank wilden ze allebei thee. ‘Ernst, we gaan het heel anders doen voor de nieuwe voorstelling’, begon Freddy. ‘Iets met duidelijk herkenbare kleuren, zodat iedereen meteen ziet dat het van Spatt! is. Je weet wel, net als bij Ikea, die hebben geel en blauw weet je wel. En Coca-Cola heeft altijd rood.’ ‘Ik weet het Freddy’, zei Ernst, ‘maar die hebben andere budgetten. Bij jullie zou niemand dat kunnen herkennen, want 11
jullie zetten maar drie zwart-witadvertenties per jaar, nou ja bij wijze van spreken dan.’ ‘Ik begrijp je punt’, zei Freddy. ‘Weet je wat, ik pluk wat poen weg bij de rekwisietenafdeling en het kostuumatelier en dan maken we kleurenposters deze keer. En daar hangen we de hele stad mee vol, hoe vind je dat? Dit moet echt big worden, knallen.’ ‘En je rekwisieten en kostuums dan?’ ‘Die rekwisieten haal ik wel uit mijn schuur en die acteurs gaan gewoon naakt’, zei Freddy. ‘En kap en grime schrappen we ook!’ ‘Hoe heet het stuk eigenlijk?’, vroeg Ernst. ‘Het heet Here are the facts you requested. Tot nu toe dan’, voegde Freddy hieraan toe. ‘Ik zal je uitgebreid vertellen hoe het gaat, en natuurlijk hoe ik het ga invullen en welke acteurs er mee doen.’ Je kan het vertellen natuurlijk, maar voor het ontwerp maakt het geen reet uit, dacht Ernst. ‘Prima’, zei Ernst. Freddy stak zijn verhaal af. Ernst deed af en toe alsof hij wat opschreef en dacht ondertussen aan ‘het theateraffiche’. Daar was zelfs een aparte prijs voor. In de branche was er eigenlijk voor elk stukje drukwerk wel een prijs. Vaak georganiseerd door verschillende vakorganisaties en stakeholders, zelfs internationaal. Opdrachtgevers hadden gelukkig meestal geen benul van de statuur van zo’n prijs en waren blij met erkenning, van wie dan ook; ze werkten met een prijswinnend bureau! Ernst en Arjan waren in het verleden al bekroond met een best verzorgd jaarverslag, de ultimate with compliments card, de beste flyer van 1998, een mooist geproduceerd boek, de best gevouwen brochure en nog zo een paar awards. De artistieke traditie in het genre theateraffiche bestond meestal uit quasirauwe artistieke fotografie met daarop iets van naakt, 12
met daarbij een rekwisiet dat dan een metafoor voor iets zou moeten zijn. Bijvoorbeeld een blote neger die een klomp voor zijn lul houdt of een oudere actrice poserend in een witte onderbroek, die getergd de camera inkijkt waarbij de informatie met verf op haar lijf geschilderd staat. Ernst vond ze vaak wat potsierlijk en gedateerd in hun poging kunstig en choquerend te zijn. Maar toch verbaasde het hem dat er tegenwoordig allerlei belangengroepen waren, met name uit de marginale religieuze hoek, die bezwaar maakten tegen de beelden op zulke affiches. Een flinke stap terug in de tijd volgens Ernst en wat hij helemaal niet begreep, was dat er organisaties waren die zich daardoor lieten beïnvloeden; die bang waren hun vingers te branden, gedoe te krijgen. Los van het feit dat dit soort gedoe hen meer publiciteit op zou leveren dan ze ooit zelf konden genereren, vond hij het buitengewoon laf. Misschien was het tijd voor een tweede seksuele revolutie. Hoewel hij uit de overlevering had vernomen dat veel kinderen van de revolutie er niet al te wel bij waren gevaren. ‘Dus je zou iets kunnen maken dat de ziel raakt van onze nieuwe voorstelling?’, vroeg Freddy. ‘En dat we de campagne breed kunnen uitrollen?’, voegde Eveline eraan toe. ‘Ik denk het wel’, zei Ernst, ‘ik wil het in ieder geval wel proberen.’ ‘Let op dat de mensen wel moeten weten dat we een muziektheatergroep zijn en waar het is, dat ze niet allemaal denken dat het ergens anders is’, zei Eveline. ‘Hoezo zou het ergens anders zijn?’, vroeg Ernst. ‘Zijn jullie verhuisd?’ ‘Nee, dat niet, het is gewoon in ons theater’, antwoordde Freddy. ‘Dan lijkt me dat geen probleem’, stelde Ernst Eveline gerust. ‘Het moet goed leesbaar zijn, mijn naam moet er groot op’, zei 13
Freddy, ‘en er moet een foto van alle acteurs op, anders krijg ik weer gezeik.’ ‘Kan ik niet gewoon die namen van de acteurs er in tekst op zetten?’, vroeg Ernst. ‘Ook goed’, zei Freddy, ‘maar niet alléén maar letters zoals vorige keer, hè? Dat vonden de mensen saai, dat leek meer een vlooienmarktposter, daar hadden we geen duur designbureau voor hoeven inhuren.’ ‘Juist wel’, zei Ernst, ‘anders had het er nooit zo uitgezien en hadden we nooit die award bij de Posterbiënnale in Hongarije gewonnen.’ ‘Die Hongaarse award is leuk, maar zorgt niet voor meer mensen in ons theater’, zei Eveline. ‘Verder doen we natuurlijk de social media. Heb jij alle icoontjes om op de poster te zetten? Flutter, Rupper en Skoepi doen we ook.’ ‘En het is ook verstandig om een QR-code op de poster te zetten’, zei Freddy, om te laten merken dat hij geen digibeet was. ‘QR-code? Haha! Nee, dat is heel erg 2011, dat doet niemand meer’, zei Eveline. ‘Dat heeft niemand ooit gedaan’, zei Ernst. ‘Bedankt Ernst’, zei Freddy. ‘Neem jij de planning even door met Monique, Eveline, dan ga ik nu even sporten en daarna een boterhammetje eten. En, by the way, lekkere stagiaire hebben jullie trouwens.’
Eten onderbrak Ernst vaak hinderlijk als hij ergens mee bezig was. Drie keer per dag stoorde het zijn werkzaamheden en gedachten. Vloeibaar eten ging sneller, daarom ontbeet hij altijd met een bord Brinta, een soort tweecomponentencement van 14
vezels en melk. Daarop hield hij het uit tot een uur of twee. Dan lunchte hij op de studio, waar er boodschappen waren gedaan en de stagiaire zijn brood had klaargemaakt. Om de verloren tijd die in het koken van het avondeten ging zitten terug te brengen, kocht hij eens in de paar weken tientallen potjes met verschillende soorten baby- en peutervoeding. Na een aantal jaar had hij zo zijn favorieten. Nutricia spinazieschotel met rundvlees vanaf drie jaar was bijvoorbeeld aardig. Olvarit pasta met kaas en tomatensaus vanaf acht maanden was ook prima. Om de boel wat pittiger te krijgen, roerde hij er altijd wat zout bij door voordat hij het in de magnetron zette. Er waren tegenwoordig zelfs biologische potjes. Dat gaf Ernst een beter gevoel. Na het diner nam Ernst dan een aantal slokken dubbelvla of vruchtenyoghurt direct uit het pak en klaar was hij. Op openingen en recepties zorgde hij er altijd voor genoeg cateringhapjes binnen te krijgen, zodat dit kon volstaan als een maaltijd.
Toen Ernst rond halfelf binnenkwam door het deurtje van het Achterhuis, was Arjan bezig om een materie vacuüm te verpakken in plastic bewaarzakken. Het zag eruit als geconserveerde uitwerpselen, zoals Ernst wel eens in het Natuurhistorisch Museum had gezien. ‘Dat is al eens gedaan door een kunstenaar’, zei Ernst. ‘Ik dacht Wim Delvoye.’ ‘Nee, dat is een schrijver’, zei Arjan. ‘Nee, jij bedoelt Tom Lanoye.’ ‘Het maakt niet uit, want dit is geen kunst maar productontwerp’, antwoordde Arjan. Hij was al jaren bezig een product te ontwikkelen dat hen beiden zou kunnen doen gaan rentenieren. Iets wat praktisch totaal overbodig is maar domweg verkoopt en waarmee ze hun schaapjes op het droge zouden 15
hebben. Als Arjan het gemak schetste waarmee ze zouden binnenlopen, liet Ernst zich meeslepen door het vooruitzicht van eenvoudige en snelle rijkdom. Probleem was alleen dat al zijn producten tot nu toe totaal onbegrijpelijk en misplaatst waren, op het hilarische af. Een winkel had nog nooit iets van deze producten ingekocht. Behalve op hun eigen webshop waren ze nergens te koop. Arjan was telkens overtuigd van de economische potentie van zijn nieuwste product en rekende Ernst dan voor: ‘Als we honderd so sorry you’re gay-stickers laten drukken en we verkopen ze voor vijf euro per stuk dan hebben we vijfhonderd euro. Maar als we er vijfhonderd laten drukken, wat wel ietsje duurder is, dan verdienen wij vijfhonderd keer vijf euro is 2500 euro!’ Wie het product moest kopen en waar het verkocht zou worden en door wie vond hij verder niet ter zake doen. Sterker nog, hij raakte geïrriteerd als er weer een pallet met producten werd geleverd. ‘Wat moet ik daar mee?’, riep hij dan. ‘Zet het maar in het archief en niet te veel weggeven of laten zien, we moeten het goed bewaren.’ Monique wilde er graag haar nog onbenutte marketingvaardigheden op loslaten, om die boel de studio uit te krijgen en er daadwerkelijk geld aan te verdienen, maar Arjan wilde hier niets van weten. ‘Mensen moeten maar langskomen als ze het willen hebben’, zei hij. Ernst zag sterke overeenkomsten met het lot van zijn kunstwerken. Hij was de productlijn van Arjan dus maar kunst gaan noemen. Met een beetje goeie wil kon je er maatschappijkritiek in zien vanwege de overduidelijke overbodigheid en nutteloosheid van de producten. Arjan maakte het niet uit hoe Ernst het noemde: ‘De naam is niet belangrijk, als het maar een gat in de markt is’, zo vond hij. De plastic kratten in het directiehok lagen vol met ‘producten’. Drie dozen met 490 so sorry you’re gay-stickers (Arjan had er tien 16
weggegeven en op een blaadje bijgehouden aan wie), verder dozen vol met behang zonder patronen, muntjes om te verstoppen, afwasbare knuffels, tassen zonder handvatten, kindvriendelijke aanstekers, zakjes met gekleurd zand en allerlei stickers met onbegrijpelijke slogans als: If you’re not doing it you can never do it in the future anymore en When you have a bungalow with a balcony just jump! Ernst probeerde op zijn beurt Arjan ervan te overtuigen dat ze kwaliteiten bezaten als beeldend kunstenaars. Weinig mensen konden echt goed kijken. Hij wel. Niet technisch kijken, zoals ‘ik zie ik zie wat jij niet ziet’, maar associërend kijken om iets te kunnen ontleden en interpreteren. Elke dag oefende Ernst onbewust door iets te vinden van wat hij zag. En door zich af te vragen hoe bijzonder of eigen een beeld eigenlijk was. In vakjargon: hoe oorspronkelijk en hoe authentiek een werk was. Arjan weigerde zich kunstenaar te noemen. Maar voor de bezigheden in het Achterhuis kon Ernst uiteindelijk geen andere benaming vinden. Wanneer Ernst zelf aan de slag ging in het atelier maakte hij heel veel tegelijkertijd en razendsnel, zonder te proberen het mooier te willen maken dan hij kon en zonder het idee dat iets zou kunnen mislukken. Hij voelde zich dan tijdelijk bij elke handeling geniaal. Hij maakte soms zulke vreemde dingen, dat hij er na zijn roes naar van werd. Hij probeerde gedachten dieper te laten gaan of helemaal niet meer voor rede vatbaar te laten zijn tijdens het whatever hij aan het doen was. Voor een goed werk had hij geen brons, marmer of Rembrandt-olieverf en voorgespannen doeken nodig, maar iets dat hij kon laten leven, dat zomaar zelf kon bestaan. Dat kon met alles wat je voorhanden had. Pen en kladblokje of wat dan ook. De staat van onrust waarin hij werkte, was vergelijkbaar met de persdrang die hij voelde als hij heel 17
nodig moest poepen. Vervolgens liet hij de hele boel liggen om het dagen later in alle rust streng te bekijken. Dan selecteerde hij de werken die volgens hem de moeite waren om buiten het Achterhuis te tonen.
Een week later werd Ernst opgehaald bij de receptie door Barbara van Schutterstaert. Hij was het museum via een achteringang binnengekomen. Het museum was nu bijna twee jaar dicht geweest wegens een grootscheepse verbouwing van de receptie, garderobe en toiletten. ‘Ik wil je even briefen voor de insteek van de campagne waarin we onze heropening gaan doorcommuniceren naar onze targetgroep’, zei Barbara. ‘Ik heb samen met een adviesbureau een traject doorlopen waarin we op zoek zijn gegaan naar onze kernwaarden. We hebben daar een aantal lange gesprekssessies aan gewijd om erachter te komen wie we nu eigenlijk zijn en wie we willen zijn.’ ‘En wie zijn jullie?’, vroeg Ernst. ‘De uitkomsten zijn heel waardevol’, zei Barbara. ‘Ze zijn door het communicatiebureau vastgesteld in een merkprofiel, een document met onze waarden.’ Ernst zag een zwart stukje foamboard op de tafel staan met daarop een A3-printje geplakt. Hierop stond een aantal losse woorden onder elkaar. Het bordje werd staande gehouden door een gevouwen kartonnen standaardje. Ernst had deze wel eens zien liggen bij de hobbywinkel die zichzelf ‘Center for creative supplies’ noemde. Het viel hem op dat het velletje in lelijke typografie en zonder gevoel was opgemaakt. ‘Is dat het?’, vroeg Ernst, terwijl hij knikte naar het stukje foam. ‘Ja, dat is een van de moodboards waarmee we de sessie geëindigd zijn’, antwoordde Barbara. 18
Barbara las voor: ‘Dynamisch, van jong tot oud, uitdagend, outof-the-box, breed toegankelijk, positief, dynamisch, veelkleurig en fris.’ Ernst had zo’n lijstje al vaker gelezen. Al minstens een stuk of twintig keer. In zijn gedachten maakte Ernst er een voor een nieuw type organisatie: gesloten, zwart-wit, cynisch, stilstaand, lui, beperkt, ontoegankelijk. Hoe zou je dat ontwerpen? Waarschijnlijk hetzelfde als hoe we het nu doen, dacht Ernst. ’We gaan ook een smartphonecampagne uitrollen’, zei ze. ‘Kijk, je hebt nu een app die heet Diper en als je dan een foto maakt van een pagina in een magazine geeft hij er nog wat extra informatie bij op je smartphone, als je tenminste het nieuwe besturingssysteem hebt, anders kan je die app nog niet downloaden.’ Ernst verdacht mensen die zich met dit soort gadget-spielerei bezighielden ervan hun onzekerheid te verbergen door iets met hun telefoon te moeten doen. Zoals rokers zich ook altijd proberen een houding te geven met een sigaret in de hand. ‘Anyway, in mijn vorige werk was het gebruikelijk om voor een campagne een pitch uit te schrijven.’ Ernst wist niet wat een pitch was, maar had een gevoel dat Barbara hem dat ging vertellen. ‘Een pitch is een procedure waarin een competitie wordt georganiseerd tussen verschillende ontwerpers die een creatief voorstel doen en daaraan gekoppelde offerte uitbrengen op basis waarvan de opdrachtgever een van de bedrijven de opdracht gunt. Hierdoor ontstaat er meer keuze bij de opdrachtgever om te zien welke ontwerper het meest aansluit bij het profiel van de organisatie’, zei Barbara. ‘De directeur vindt het echter niet nodig omdat hij vertrouwen in jullie bureau heeft.’ Het leek Ernst inderdaad nogal overdreven heisa, bovendien kon je na één minuut research zien wat voor werk 19
iemand maakte. De vraag was alleen hoeveel beeldende bagage iemand had om dit te beoordelen. ‘Zou je het overmorgen op de mail kunnen zetten, Ernst?’, vroeg ze. Ze leek haast te hebben, maar Ernst kon niet bedenken waarom.
De afgelopen tien jaar was het bureau van Arjan en Ernst gestaag gegroeid. Voor al hun ontwerpen gebruikten ze een en hetzelfde lettertype: de Standard Bold. Eén keer had Ernst een andere letter gebruikt, maar dat ontwerp werd afgekeurd. Daarna zette hij de tekst alsnog in de Standard Bold en mocht het gerealiseerd worden. Verder was er geen filosofie die op papier stond. Als Ernst of Arjan het goed vonden was het goed. Een goeie testcase was om het te laten zien aan Monique. Als zij het niet begreep, was het meestal goed en andersom. Soms zagen hun ontwerpen er zo simpel uit dat anderen dachten ook wel zoiets te kunnen maken. Het is alleen maar die letter en die kleuren, dat moet goedkoper kunnen, dat kunnen we zelf ook of anders de huislay-outer wel. Soms dacht Ernst er ook zo over. Maar altijd kwam het erop neer dat die resultaten armoedig waren; totaal geen gevoel voor compositie en hiërarchie in de informatie. Je zag het meteen en iedereen zag het: dit is door een amateur gedaan, een parodie op het werk van Laupvogel. Dan bleek hun werk ook tot Ernsts eigen verbazing een vak, een gave; iets wat niemand zo kon als zijzelf. Hoe vaak was hun werk niet nagedaan door allerlei ontwerpers en zelfs door hun eigen opdrachtgevers: het was pijnlijk om te zien; gebrek aan gevoel, aan talent of wat het dan ook mocht zijn. Laupvogel verzamelde de overduidelijk geïmiteerde of letterlijk gekopieerde ontwerpen in een archiefdoos. Acquisitie hadden ze nooit gedaan. Sterker nog, ze hielden vaak de boot af. Maar dat bleek alleen maar tegen hen te 20
werken; er werd altijd wel weer gebeld door iemand die zo nodig een ontwerp moest van de Laupvogels. Tijdens het zoeken naar ontwerpers die de studio zouden kunnen versterken, had Ernst vooral gelet op hun muzieksmaak. De hele dag werd er namelijk muziek gedraaid in de studio. Daarnaast selecteerden ze op het werk dat men liet zien en de toelichting daarbij, op correcte en beschaafde spreektaal, het vermogen om ook een periode niets te zeggen als daar geen aanleiding toe was. De jongens die aan de slag waren gegaan, wilden zich vaak geforceerd bewijzen, de meiden daarentegen begonnen bescheiden en voorzichtig maar ontpopten zich tot kordate ontwerpers. Uiteindelijk waren er alleen vrouwen werkzaam bij Laupvogel. Ernst was geen rasondernemer. Het uitgangspunt was niet het maximaliseren van winst. Hij vond ondernemen enigszins ordinair. Deze hele kant van de zaak was hen zo overkomen. Er werd op normale werktijden gewerkt en vrijdag was de studio gesloten. Het was prettig om mensen om zich heen te hebben die hen uit de wind hielden van al die triviale problemen van hun opdrachtgevers. Arjan en Ernst hadden hun de kneepjes van het vak geleerd. Met name een arsenaal aan technieken om een ontwerp staande te houden. Ze vonden dat dit uiteindelijk ook in het belang van de klant zelf was, alleen deze besefte dat zelf helaas nog niet. Het zo laat mogelijk tonen van een ontwerp, vlak voordat het naar de drukker moet, zodat er geen tijd meer is om nog veel te veranderen, was er zo een. Of een al afgekeurd ontwerp gewoon nogmaals presenteren als nieuw, waarbij het resultaat vaak was dat men het dan een stuk beter vond en alsnog goedkeurde. Of de teksten van een ontwerp extra klein maken bij de eerste presentatie omdat je weet dat men alle teksten groter wil. Als je de teksten in eerste instantie flink klein had gezet, kwam je uit bij de gewenste grootte. Het was wat doortrapt, maar voor hun 21
eigen bestwil. Op een dag zouden zij Laupvogel dankbaar zijn.
III
‘Wil je koffie?’, vroeg beeldend kunstenaar Jonas Kreupelstorm aan Ernst. Ernst keek naar het koffieautomaatje dat op het randje van een oude wasbak stond. Zo te zien was er weinig andere keus. ‘Welja, doe maar voor deze keer’, zei Ernst. De kunstenaar had twee oude ribfluwelen fauteuils staan en een oude kruk die diende als tafel. Het pand waarin hij zich bevond was een aftands schoolgebouw. Het klaslokaal had een hoog plafond dat ruimte bood aan een entresol. Er stond een petroleumkachel. Eén wand was vrijgehouden en strak wit geverfd om een werk op te kunnen presenteren aan bezoekers of om ze in een museale setting te kunnen fotograferen. Jonas was net terug van een artist in residence-plaats in een grote Amerikaanse keramiekfabriek. ‘Hoe kwam dat dan die explosie?’, vroeg Ernst. ‘Nou er staat daar dus een gigantische oven van honderdvijftig meter lang en daar gaan al die toiletpotten en wasbakken in. Mijn werk werd meegestookt met hun productie.’ ‘Maar wat was er mis met jouw objecten?’, vroeg Ernst. ‘In de recyclebak liggen dus de ongebakken kleivormen, die zijn nog nat’, antwoordde Jonas. ‘Allemaal mislukte toiletpotten, bizar om te zien. Die had ik dus uit de bak gehaald en een beetje aan elkaar gezet, maar ik heb er niet al te veel aan gedaan. Ik dacht dat ik ze wel goed had gedroogd in een droogcabine, maar die klei was te dik en het was dus nog te nat. Dan krijg je zoiets als water op een brandende frituurpan.’ ‘En dat explodeert dan in de oven’, zei Ernst. 22
‘Ja, en al die stukjes komen terecht op die toiletpotten. En als er één miniem scherfje op zo’n prachtig geglazuurde toiletpot zit, is ie onverkoopbaar, dus dat vonden ze niet echt tof daar. Experts erbij voor de verzekering en zo, ai ai. Ik had er nog gaten in geprikt voor de zekerheid, maar vocht en hitte hè, dat gaat niet goed. Gelukkig was de ovenrails niet geraakt, anders hadden ze die stukjes ook daar van af moeten bikken en dat kan pas als die oven afgekoeld is. En ze hebben hem 24 uur per dag aan staan, dus dat was een ramp geweest.’ ‘Heb je nog wat kunnen redden van je werk?’, vroeg Ernst. ‘Nou drie van de twintig die waren wel gelukt en nog heel, die zijn te gek geworden. Ik zal ze zo laten zien’, zei Jonas. Ernst dronk zijn koffie uit een grote oude mok zonder oor, aangelengd met veel melk en suiker. Er waren een paar kunstenaars in de stad van wie Ernst het werk oprecht bewonderde. Van grafisch ontwerpstudio’s kon hij dat niet zeggen, die werkten eerder irritatie bij hem op vanwege hun obligate en gemakzuchtige producten. Om die reden meed hij zo veel mogelijk brancheborrels en vakbijeenkomsten. Een aantal van de door hem gewaardeerde kunstenaars bezocht hij zo af en toe in hun atelier. Vaak waren dat al jaren matig onderhouden ex-schoolgebouwen, door een stichting voor kunstaccommodatie beschikbaar gestelde onderkomens. Hier werkten kunstenaars van wier bestaan de vastgoedambtenaar, die kunstenaars verwarde met creatieve ondernemers, geen benul had. Ernst luisterde bij zijn bezoeken naar de antwoorden op zijn vragen en keek aandachtig naar de werken die hem getoond werden. ‘Lukt het om te blijven bestaan?’, vroeg hij. ‘Ik woon in bij mijn vriendin en die heeft een baan. En ik had zelf een bijbaantje bij het Museum Borselaar Bizaksium in de 23
opbouwploeg. Maar bij de opbouw van een blockbuster van een Vlaamse meester hadden we voor de grap wat doeken verstopt en gezegd dat ze gestolen waren. Konden ze niet echt waarderen en toen zijn onze contracten niet verlengd. Nu loop ik post en werk wat bij in een farmaceutisch magazijn, de hele dag pillen in potjes doen. En ik ben bezig met weer een aanvraag’, antwoordde Jonas. ‘En je galerie dan’, vroeg Ernst, ‘die heeft toch een goede naam?’ ‘Ach, die voert geen reet uit, die neemt mij nooit mee naar een beurs. Pas over twee jaar ben ik weer aan de beurt voor een duotentoonstelling. Als er wat van mij verkocht is, moet ik honderd keer bellen om achter mijn deel van het geld aan te gaan, waarvan sowieso meer dan de helft naar hen toe gaat. Ik mag officieel ook niets verkopen zonder dat zij ertussen zitten. En ruilen met anderen, daar houden ze helemaal niet van. Zogenaamd slecht voor je carrière, maar ze verdienen er dan gewoon niks op. Dus doe ik dat wel eens stiekem onder tafel.’ Ernst zou het liefst bij zo’n atelierbezoek een werk willen aankopen, zowel uit waardering voor een werk als uit begeerte bij de gedachte om zoiets te bezitten. Helaas had hij hiervoor niet genoeg geld. Hij had wel eens gehoord dat kunstenaars werk verwierven door het onderling uit te wisselen. Zelf stelde hij zoiets uit bescheidenheid nooit voor. Was zo’n ruil wel gelijkwaardig? Tenslotte was zijn werk dat van een split soul. Een helft van hem was ontwerper, een niet onaardige ontwerper, maar toch; een wat eigenwijze lay-outer van andermans boodschappen. Het was zijn belangrijkste bron van inkomsten en je bent dat waarmee je je geld verdient, zei Arjan altijd. Zou een kunstenaar er een eigen werk voor overhebben om iets te kunnen bezitten uit het atelier van Laupvogel?
24
‘Ernst, ik vroeg me af of je onze briefing gelezen hebt, want dit ontwerp heeft niet de look and feel die wij zoeken. We hebben er allemaal naar gekeken en onze medewerker educatie vond het een beetje fascistisch met die scherpe letters en dat rood met zwart. En toen vonden wij dat ook allemaal opeens, het is een beetje nazi-achtig.’ Je kan niet zeggen dat die geen verstand hadden van marketing en communicatie, dacht Ernst, en dat logo was ook niet slecht. ‘Dus de juiste impact heeft het wel?’, vroeg Ernst om er nog iets positiefs uit te halen. ‘Ja ja, maar niet het soort impact waar wij mee geassocieerd willen worden en zeker niet passend in ons USP’, zei Barbara aan de andere kant van de lijn. ‘We zoeken echt naar een stukje proactieve marcom die out of the box is.’ ‘Als dit jullie definitieve voorstel is, denken we er toch aan een pitch uit te gaan schrijven. Toen ik bij de HEMA werkte met studio Prima zo luisterden ze gewoon naar hoe wij het wilden.’ ‘Het is gewoon een eerste idee, maar ik zal er nog eens aan doorwerken’, interrumpeerde Ernst. ‘Weet je wat, ik kom persoonlijk het volgende voorstel aan jou en de directeur presenteren met een laptop en beamer.’ Ernst dacht dat ze wel onder de indruk zou zijn van die twee dure stukken hardware na dat vodje op het foamboard van het adviesbureau, maar het leek geen indruk te maken. ‘Zullen we een datum prikken?’ ‘Is goed, ik verbind je door met Monique’ en Ernst drukte haar zo snel mogelijk weg. Net op tijd dacht ie. Ernst voelde de drift in zich opkomen en een drang om haar tweehonderd HEMAworsten te laten opeten. ‘Is het weer zover?’, hoorde hij Arjan zeggen. ‘Ja weer zo een van de Weetzelfniet Hogeschool’, antwoordde Ernst. ‘Het past niet in 25
hun USP’, zei ze. ‘USP, is dat niet die pakketservice met die zwarte wagentjes?’, vroeg Arjan. ‘Nee, dat is UPS. USP betekent Unique Selling Point’, zei Ernst lezend vanaf zijn Google-resultatenpagina op zijn laptop. ‘Het Unique Selling Point van het Belasting & Douane Museum?’, zei Arjan. ‘De uitnodigingen in blauwe enveloppen? Is dat niet wat?’ ‘Dat dacht ik ook, met een soort nepaanslagen als teaser. Ik heb het ze voorgesteld maar ze vonden het een te negatieve associatie’, antwoordde Ernst. ‘Chinezen die met een kikker praten’, zei Arjan. Om aan het bestaan van twee tegenover of naast elkaar bestaande en tot niets anders meer te herleiden grondbeginselen uitdrukking te geven hadden Ernst en Arjan er een sport van gemaakt nieuwe varianten te ontwikkelen van de tang en het varken. Het werd een spel om te zoeken naar de twee ultieme begrippen die een dualisme zo beeldend en poëtisch mogelijk uitdrukten. Deze nieuwe varianten waren voor hen onderling bevestigende beeldspraak in hun visie op de relatie tussen marketing en grafisch ontwerp, grafisch ontwerp en kunst, hoge en lage cultuur en soms ook hun onderlinge karakterverschillen. De werelden waarin ze zich afwisselend begaven, verhielden zich tot elkaar als Luxaflex tot een eekhoorn. Als Nelson Mandela tot een uitlaat. Als Arab Spring tot Aaron Winter.
Hun eerste expositie was op uitnodiging van een galeriehouder die het eindexamenwerk van Ernst en Arjan had opgemerkt. Voor deze expositie had hij een bijdrage gekregen van een van de vele landelijke kunstfondsen die geld namens de overheid ‘herverdeelden’. Dit collectivistische principe was tanende sinds 26
de gevolgen van de bankencrisis duidelijk werden. En hoewel kunstenaars hieraan niet direct schuld hadden, was er geen sterk verweer waarom niet ook hier bezuinigd zou moeten worden. De peer to peer review, oftewel het beoordelen van elkaars werk in het nationale subsidiesysteem, bleek een slang te zijn die zijn eigen staart opvrat. Door peer pressure was er een reservaat ontstaan van gelijkgestemde ingewijden die alleen elkaar nog maar begrepen. De buitenwereld vroeg zich af waarom hier geld naartoe moest, want die hadden weinig waardering voor dit onbegrijpelijks. En niemand kon uitleggen waarom het wel zou moeten. Laat ze maar sponsors en particulieren benaderen voor ondersteuning, dat deden sportverenigingen toch ook? Allerlei gezochte argumenten had hij gehoord om de kunsten te verdedigen in deze tijden van bezuinigingen. Dat het goed zou zijn voor de economie, dat het de integratie en sociale interactie zou bevorderen, dat de democratie er beter door zou functioneren, dat het de resultaten van de Cito-toets zou verbeteren. Allemaal sympathieke excuusargumenten die de kunst als instrument, als doel tot iets anders probeerden te verantwoorden. Waarom kon kunst niet gewoon kunst zijn, zonder iets van iemand te moeten? Als de overheid zou weigeren kunst nog te financieren, zou ik ook niet weten welk argument tot subsidiëring zou moeten leiden, dacht Ernst. Een maatschappelijke functie of nut had kunst volgens Ernst niet, in ieder geval niet per se. Dat was dan misschien wel juist het argument voor; dat er een ruimte zou moeten bestaan waar geen enkele vorm van opgelegde waarden, nut, logica, maatschappelijk streven of economisch gedreven handelen bestaat. Het zou verschrikkelijk zijn als kunstenaars zich zouden aanpassen aan iets dat van buitenaf van ze verwacht werd. En sponsors waren wel geïnteresseerd in grote 27
gearriveerde representatieve organisaties met statuur waar wat te koketteren viel, maar niet in het risico van een Research & Development-afdeling van de kunsten.
Arjan en Ernst laadden een gehuurd busje in met vier werken uit het Achterhuis. Deze waren bestemd voor een groepstentoonstelling in een obscure expositieruimte in het zuidelijk gedeelte van de stad. Laupvogel was het enige duo, verder exposeerde een zestal individuele kunstenaars waarvan Ernst er één nog niet kende. Ernst had twee werken gekozen uit een serie van bijna tachtig gezichten die hij op allerlei restmateriaal had geschilderd. Het waren een soort smileys, het meest onschuldige en positieve grafische symbool dat Ernst kende. Alleen die van Ernst hadden iets waanzinnigs met hun gestoorde lach. Sommige van hun expressies deden hem aan zijn grote held Tommy Cooper denken. In sombere momenten hoefde hij slechts een paar minuten naar een van zijn goochelshows te kijken om met buikpijn en in tranen van het lachen onder tafel te liggen. Arjan had net een nieuw product in ontwikkeling waarvan hij het eindresultaat nog niet wilde laten zien, bang als hij was dat zijn nog ongepatenteerde idee gestolen zou worden. Daarom liet hij iets zien dat het basisprincipe uitbeeldde van de werking van dit gat in de markt. Het was iets met tapijttegels waarop oude ventilatoren waren geplaatst die in een bepaalde stand iets moesten gaan doen. Ernst begreep het niet helemaal maar enfin; het niet zou misstaan tussen de andere werken die getoond werden op de expositie. Ernst dacht na over wat nu de gedeelde thematiek was van hun werken. Aanvankelijk was het vooral reactief; ze maakten pastiches en parodieën op van alles om hen heen. Tegenwoordig 28
was dat anders; het kwam meer vanuit hemzelf zonder dat het autobiografisch was. Uiteindelijk deed Ernst zijn werk nog het meest denken aan stijlvol of onderscheidend kattenkwaad. Zoals hij vroeger met vriendjes met een elektriciteitsbuis papieren pijltjes naar binnen schoot bij huizen met openstaande ramen. Daarin had hij dan obscene tekeningetjes gerold. Vaak begeleid met absurde woorden en teksten als ‘Deze pijl wordt u aangeboden door uw burgemeester E. Laupman’.
Voordat Laupvogel de ruimte betrok waarin het nu huisde, hield het kantoor op een kleine zolderverdieping een paar straten verderop. Na het beklimmen van acht trappen stond je in een ruimte onder een puntdak waar de balken van de dakconstructie volledig zichtbaar waren. Er was een oude deur naar een goot tussen de schuine daken, die was aangeduid als nooduitgang middels een groen verlicht bordje. De atelierpraktijken van Ernst en Arjan vonden noodzakelijkerwijs plaats in de open middenruimte tussen de bureaus met computers. De gevonden restmaterialen en indringend geurende verfsoorten waarmee Ernst en Arjan werkten, doorkruisten de representativiteit van de ontwerpstudio. Het was zakelijk manager Monique een doorn in het oog. De maat was dan ook vol toen het door haar met alle egards binnengeleide hoofd Postzegelmanagement van het Nationale Postbedrijf een pallet op zijn onderrug kreeg die uit een wankele installatie was gevallen. De periode daarna had Laupvogel op verschillende plekken in de stad zogenaamde antikraakruimtes gehuurd die dienstdeden als atelier voor Ernst en Arjan. Antikraak betekende dat lang leegstaande bedrijfsruimtes gevuld werden met mensen die ervoor zorgden dat het kraken van zo’n pand onwettig was aangezien het ‘in gebruik’ was. Deze service werd door handige 29
vastgoedhandelaren aangeboden aan onroerendgoedeigenaren met angst voor langdurig juridisch gedoe met krakers die bovendien het interieur volledig getrashed achterlieten. Deze constructie trok allerlei figuren aan die als grootste gemene deler veel vierkante meters voor weinig geld hadden. Onder hen dus veel kunstenaars, maar van wisselende kwaliteit, vond Ernst. Als hij daar het in zijn ogen hopeloze geschilder van sommigen zag, was het hem wel duidelijk geworden dat er altijd wel ergens scheppingsdrang zou zijn. Hij had ergens gelezen dat een kunstschilder in Auschwitz nog Sneeuwwitje en de zeven dwergen op de barakken schilderde. Zelfs in de hel maakten ze blijkbaar nog kunst. Misschien was dat wel het USP van de mens in het rijk der dieren: de productie van kunst, of er iemand op zat te wachten of niet. De mens zal altijd wel kunst maken en de vraag ernaar komt vanzelf. Of nooit. Of te laat. Ondertussen moet je jezelf in leven zien te houden. Subsidie of niet. But hey, who’s to blame? De antikraaksituatie was verre van ideaal. Ernst en Arjan fietsten constant heen en weer tussen de studio en het atelier met tassen en spullen. Ze waren vaak nog een momentje nodig op de ontwerpstudio. En dingen zoals een camera werden op beide locaties gebruikt. Het antikraakatelier bleek een time-sucker van jewelste. Daarnaast was er in de meeste panden geen verwarming, zodat Ernst en Arjan in de winter als Michelinmannetjes ingepakt waren. Er was altijd gedoe met verschillende sleutels voor heel veel deuren, alarmsystemen en codes die pas aan of uit konden als iedereen in een pand weg was. Ernst had een hele nacht opgesloten gezeten in een gigantisch leeg kantoorgebouw nadat een medehuurder alle tussendeuren op slot had gedraaid. Het sanitair was meestal afgesloten, waardoor je het pand uit moest om je behoefte te 30
doen. Maar het meest nadelige was de onberekenbare verblijfsduur. De opzegtermijn was twee weken. Het leeghalen en verplaatsen van alle naar binnen gesleepte materialen en lopende projecten betekende twee dagen verhuizen; busje huren, dozen sjouwen enzovoort. En nooit ontving Laupvogel de borgsom terug, omdat er altijd wel ergens een aanwijsbaar spoor van hun werkzaamheden was achtergebleven.
IV
‘Mooi, die soort van bomen daar’, zei Freddy, de artistiek leider van Spatt!, terwijl hij op de Kalou-bank ging zitten. Eveline bleef staan, misschien was ze vies van de bank. Arjan had in een hoek kussenslopen uitgestald die volgespoten waren met een soort isolatiemateriaal en op bamboehengels gestoken waren. Ze waren beplakt met groene stukken zeil. Ze hadden inderdaad iets van bomen vond Ernst. ‘Misschien kan ik die gebruiken als decor in de voorstelling’, zei Freddy. ‘Ik zal het Arjan vragen’, zei Ernst, terwijl hij thee inschonk. ‘Ik kwam even om te bespreken wat je ons gestuurd hebt.’ Ernst keek hem vragend aan. ‘Je voorstel voor het affiche van onze nieuwe voorstelling.’ ‘Juist, de poster voor Here are the facts you requested’, herinnerde Ernst zich. ‘Precies, maar de titel is inmiddels gewijzigd in Strange infatuation. Het is natuurlijk wel vrolijk en fris met die kinderkleuren, maar mensen moeten niet denken dat het een kindervoorstelling is’, zei Freddy, ‘en Josje is dat met me eens.’ Deze informatie had Freddy wat Ernst betreft beter achterwege kunnen laten. Josje was de vrouw van Freddy, die ook voor Spatt! 31
werkte. Als iedereen zijn argumentatie gaat voeren op basis van de instemming van zijn partner zouden we weinig verder komen. Deze opmerking en het feit dat zijn vrouw werkzaam was in dezelfde organisatie en dat hun hond daar ook regelmatig rondliep, was voor Ernst een toonbeeld van amateurisme. Gelukkig nam Freddy zijn hond nooit meer mee naar de studio, anders zou Freddy die ook nog om z’n mening vragen, vreesde Ernst. ‘Het is te veel Nijntje, de musical’, zei Eveline, die met haar armen over elkaar stond. Voor Ernst voelde deze vergelijking als een compliment, omdat hij een groot bewonderaar was van Dick Bruna. Maar hij vreesde dat zijn bewondering voor ‘ome Dick’, zoals hij Bruna altijd noemde, deze mensen niet zou overtuigen. ‘Los van dat ik niets met kinderen heb’, zei Freddy, ‘is het zo dat bij de hoofdrolspeler de pezen in zijn voet worden doorgesneden, hij zijn eigen ogen uitsteekt, zijn vader vermoordt en zijn moeder neukt. Dus niet echt geschikt voor onder de achttien zou ik zo zeggen. Maar goed, Ernst, zou jij nog eens kunnen kijken of jullie hier wat anders voor kunnen ontwerpen dat beter past bij wat het stuk behelst? Eveline suggereerde een pitch te houden onder ontwerpers. Weet je wat dat is Ernst?’ ‘Natuurlijk’, zei Ernst, ‘maar dat lijkt me niet nodig.’ ‘En ik denk dat we ook een viral moeten implementeren’, zei Eveline. ‘Wat is dat?’, vroeg Ernst. Freddy keek trots naar Eveline: ‘Een viral is een communicatieboodschap die infiltreert in de persoonlijke pagina’s in social media via het vriendennetwerk. Oftewel een persoonlijkere vorm van marketing en communicatie.’ Een 32
geniepigere zal je bedoelen, dacht Ernst. Arjan kwam de ruimte binnen, maar had niet op de aanwezigheid van Freddy en Eveline gerekend. Ernst zag een lichte paniek in Arjans ogen. Ernst gebaarde wat met zijn handen naar Arjan, terwijl hij zei: ‘Fred... bomen... mooi... voor theater... goed?’ Arjan knikte heftig ja met zijn mond open en verdween. ‘Was dat een yes?’, vroeg Freddy. ‘Ja, hij was zelfs heel enthousiast’, zei Ernst. ‘Wat mooi dat jullie na al die jaren hebben geleerd zo goed met elkaar te communiceren’, zei Freddy, ‘daar zou ik een keer een voorstelling over kunnen maken.’
Marketing vond Ernst maar quasi-academisch praten over het ordinair aan de man brengen van producten. Hij begreep ook wel dat kunstorganisaties in de strijd om bezoekers deze veredelde verkoopbevordering nodig hadden. Maar toepassen van profit marketing op de aankoopbevordering van kunst strookte volgens Ernst niet. Voor de consumentenmarketing van een commercieel product was het de bedoeling om het product bij de mensen te krijgen. Maar bij kunst werkte het heel anders: daar was het de bedoeling om mensen bij het ‘product’ te krijgen. En dit product, de kunstuiting, past zich nooit aan aan de wens van de consument. Als dat wel zo zou zijn, hebben we het niet meer over kunst maar over entertainment. Het ‘product’ is dus onaantastbaar en staat vast. En daar moet publiek voor gezocht worden. Terwijl in de commerciële marketing het product naadloos wordt aangepast aan de wensen van de consument. Vindt de doelgroep het product te groot? Dan maken we het toch wat kleiner? Houdt de doelgroep van blauw? Dan is het product blauw. De consument wil geen verrassingen of risico: hij kiest blauw. Maar 33
bij kunst weet je niet wat je krijgt of wat je er aan hebt. En als je er al wat aan hebt, zijn het abstracte waarden als inzichten, openbaringen en waardevolle belevingen. Het voldoet aan meerdere behoeften of helemaal niet. Direct, of pas later als je thuis bent of tien jaar later in de trein. De ervaring is volledig individueel, iedereen maakt iets anders mee. En individualisme is antimarketing. Wanneer Laupvogel een aankondiging maakte voor een kunst-event waren er twee groepen die bereikt moesten worden: de zogenaamde peers, die in commissies de subsidie verdeelden en recensies schreven in de krant, en het publiek dat een verlangen naar iets onbekends wilde laten vervullen. De beoordeling en keuze om wel of niet te gaan, begon bij het zien van de eerste flyer.
In het derde jaar van de academie werden Arjan en Ernst door de hoofddocent voor straf in de LBD-studio geplaatst. Deze studio was de plek waar studenten aan praktijkopdrachten moesten werken die zich bij de academie aandienden. Het was lokaaltje in een verder verlaten noodgebouw, een aantal straten verwijderd van het hoofdgebouw van de academie. LBD stond voor ‘learning by doing’. Geen enkele student wilde hier werken. Bij organisaties en bedrijven zonder budget was er altijd wel iemand die het idee opperde om het dan maar eens aan de academie te vragen. Waarschijnlijk goedkoop en studenten konden er dan zogenaamd ook nog wat van leren. In het levendige hoofdgebouw waren de lesopdrachten fictief en idealistisch en kenden ze geen tijdslimiet. Zo werkte Ernst een halfjaar aan een platenhoes van zijn favoriete band The Pixies. Arjan werd tot de LBD-studio veroordeeld omdat hij een aantal boeken van de bibliotheek pas na tweeënhalf jaar had teruggebracht en de opgelopen boete nooit had betaald. En 34
Ernst had zich bij de directie moeten melden omdat hij een valse aankondiging op het mededelingenbord had geschreven waarbij studenten interieurontwerp studiepunten werden beloofd als ze de wanden van hun lokalen zwart in plaats van het gebruikelijke wit zouden latexen. Ernst en Arjan kregen twee opdrachten: een huisstijlontwerp voor een psychiatrische zorginstelling en een voor het Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart. Toen een grote Amerikaanse kunstenaar overleed die ooit een halve avondcursus tekenen aan de academie had gevolgd en naar wie de academie later vernoemd zou worden, werd Ernst gevraagd om in de LBD-studio namens de academie een rouwadvertentie op te maken voor de landelijke dagbladen. Arjan, die van de grafische school kwam, kon de paniek van de directeur snel wegnemen toen hij zag dat Ernst een abstract expressionistische rouwadvertentie had gemaakt. Academisch gezien geheel verantwoord omdat dit de stroming was die de grote kunstenaar vertegenwoordigde, maar totaal ongepast en onbruikbaar voor de academie als instituut. Arjan begreep dan wat er gemaakt moest worden, hoe een rouwadvertentie eruitzag, hoe de dingen gingen in de grafische beroepspraktijk. De gedwongen samenwerking in het noodgebouw die ze met tegenzin waren aangegaan, leidde uiteindelijk tot bemoeienis van Arjan met de flyers die Ernst stiekem op de academiecomputers maakte voor een gothic muziekpodium. En Ernst gaf commentaar op het surfmagazine waar Arjan mee bezig was. In de periode voor het postmodernisme was het ondenkbaar geweest dat een geheelonthoudende oppervlakkige golfsurfer soepel zou kunnen samenwerken met een melancholische, fatalistische shoegazer. Veel van wat Ernst miste had Arjan en andersom. De weg naar een resultaat nam Arjan via 35
links en Ernst via rechts. Voor Ernst was muziek alles, Arjan had niets met muziek. Arjan werkte opgeruimd en gestructureerd, Ernst was slordig en chaotisch. Arjan was direct en zwart-wit, Ernst was voorzichtig en genuanceerd. Arjan detaillistisch, Ernst grof. Ernst was serieus, Arjan lichtzinnig. Deze paradoxen leidden tot een werkwijze die de individuen oversteeg. Los van elkaar waren ze ook wel in staat iets sterks te maken, maar het inzien van de kwaliteit van de ander en die durven te erkennen, ook als dat ten koste ging van een eigen ontwerp, leverde nog meer op. De docent van de academie die hen gedwongen bij elkaar had gezet, bleek een scheikundige met psychologisch inzicht geweest te zijn. Hij had een reactieproduct laten ontstaan met een grote concentratie aan reagentia, oftewel een zeer effectieve botsing. Ernst deed het aan de Jagger-Richardsrelatie denken of beter Jagger-Richardstransactie, al had Arjan waarschijnlijk geen idee wie dat waren.
De postzegelmanager had na het akkefietje met de pallet, waaraan hij een gekneusde rib had overgehouden, nog wel naar Laupvogel gebeld om te bedanken voor de fruitmand, maar ook laten weten toch voor een ander bureau gekozen te hebben. Er was overleg geweest met de werkgroep, waarin zes personen hun belangen hadden uitgesproken. Met zo’n klein stukje papier hielden zich wel enorm veel personen bezig, dacht Ernst. Vanaf de jaren zestig, toen de overheid een flink aantal diensten en bedrijven zelf beheerde, was er alle tijd en ruimte geweest om een volksverheffend verantwoord beleid te voeren op het gebied van vormgeving. De post was daar een prachtig voorbeeld van. In het land was zodoende een traditie ontstaan van een moderne vormgeving die deze kolossale instanties een zeer vooruitstrevend gezicht gaven. De bankbiljetten bijvoorbeeld 36
onderscheidden zich door hun doordacht en overtuigend ontwerp. Ernst was net als iedereen met dit gegeven opgegroeid en op deze manier al onbewust ‘geschoold’ in de zeer progressieve nationale omgang met ontwerpen. Inmiddels had de overheid haar handen van de oorspronkelijke staatsbedrijven afgetrokken. Deze verzelfstandiging was een feit toen Ernst afstudeerde. De op de academie en in ontwerppublicaties getoonde ontwerpopdrachten bleken niet meer te bestaan. En toen het nieuwe Europese papiergeld werd ingevoerd met een armetierig ontwerp was de teleurstelling groot. Er gebeurde niets, alles draaide ongestoord verder. Nederlandse ontwerpers bleken in een beschermde ontwerpluchtbel te hebben geleefd, een Dutch design illusion. Voor Ernst waren de beelden van subculturen van buiten Nederland exotischer dan de ‘gewone’ Hollandse overheidsvormgeving zoals je die bijvoorbeeld zag op de omslag van de Bosatlas. Die atlas gebruikte hij op school, de platenhoes van een Amerikaanse indie-band bekeek hij thuis. De vorming van Laupman lag onbewust in de degelijke nationale collectieve ontwerptraditie en meer bewust in buitenlandse subculturen. Total Design meets Raymond Pettibon.
Ernst las de krant. Door de enorme rommel waar het atelier vol mee stond, speelde zijn allergie voor huisstof vaak op en had hij af en toe last van niessalvo’s. Ernst schepte er genoegen in om zonder de hand voor de mond te houden vol overgave over de openliggende krant te niesen. Het effect leek op een foto van het heelal met daarin het oneindige sterren- en planetenstelsel. Duizenden vochtspettertjes waren sterren geworden. Zou het heelal ontstaan zijn door een allergieaanval van God? Ernst had muziek van de Red House Painters aanstaan toen Arjan binnenkwam in een roodwollen gewatteerde berenjas, ooit 37
gemaakt voor poolexpedities maar nu verkocht als outdoorfashion. ‘Jezus, wie is er dood?’, zei hij. ‘Niemand’, zei Ernst, ‘en dit is nog een van hun vrolijker nummers.’ Arjan begon wat op te ruimen. Ernst zag dat allang niet meer zitten. Het gesleep met afvalmateriaal en het geschilder daarop van de afgelopen weken had een enorme chaos met zich meegebracht. Het prettige was dat door het deurtje af te sluiten niemand vanuit de studio de rommel zag. Zoals in de afgesloten keukenruimte in eengezinswoningen van de jaren zeventig. Later kreeg je die onzin met open keukens en kookeilanden, waar iedereen kon zien waar je mee bezig was. Monique stoof hun hok in en riep: ‘Jullie moeten gaan! Jullie hebben nú een afspraak bij de boekhouder.’ Bezweet van het snelle fietsen zaten ze tien minuten later tegenover de goede man, die Ernst en Arjan al minstens tweehonderd keer had uitgelegd hoe het fiscaal en belastingtechnisch allemaal werkte. Telkens als ze weer buiten stonden, waren ze kwijt wat de man exact gezegd had. ‘Nee de winst is niet meer belast, dat is gewoon je inkomen.’ ‘Ja, maar waarom trekt ie die kosten daar dat niet van af?’ Na er onderling nooit uit te komen hoe het zat, lieten ze het voor wat het was en gingen ze over tot de orde van de dag. Ernst stelde zich voor dat als zij de deur uit waren de accountant met zijn collega’s rollend over de vloer lagen van het lachen om de vragen en onnozelheid van de directeuren van Laupvogel. Toen Laupvogel zich ooit inschreef bij het handelsregister had de man achter het loket gevraagd wat het doel was van het oprichten van een eigen bedrijf. Arjan en Ernst hadden allerlei doelen aangedragen, tot ze het niet meer wisten, maar de man bleef zijn hoofd schudden bij alle redenen die ze opnoemden. ‘WINST maken natuurlijk!’, riep hij wanhopig uit. 38
Maar weer eens aan het werk, dacht Ernst. Hij had nog stapels dummy’s vol met onuitgewerkte ideeschetsen. Het gaf hem rust dat zijn gedachten hierin opgetekend waren en hij had geaccepteerd dat hij ze nooit meer allemaal in zijn leven zou kunnen uitwerken of uitvoeren. Als hij er één had gekozen om wel uit te voeren, kookte hij van ongeduld en wilde het liefst meteen de hele zaak afronden. Daarentegen waren er ook periodes dat hij lethargisch was voor alles dat met werken te maken had. Hij werd misselijk als hij er al aan dacht. Hij stelde zich dan voor hoe hij toch nog een fris en respectabel beroep zou kunnen uitoefenen. Iets medisch, een zelfstandig specialist die alles in het wit deed, in een ontsmette omgeving, clean. En die iets betekende voor de mensen, maar wel ruim bovenmodaal verdiende. Behulpzaam en egoïstisch tegelijk. Dan zou hij eerst zes jaar moeten studeren. De keren dat hij in een ziekenhuis was geweest, was hij geconfronteerd met de mens in vergankelijke staat. De ruimtes waren strak, schoon en wit, zoals een galerie, maar daarin doolden lelijke, rokende, slecht geklede, stinkende wezens die iets mankeerden. Om die uit te kleden of in de mond te kijken, nee, daar zag hij tegenop. En een mooie stijlvol geklede, waardige vrouw van rond de veertig, waarmee je eerst converseerde over de schone kunsten en prettige badplaatsen op West-Corsica voordat je haar natuurlijk gebruinde gladde huid insmeerde met een welriekende olie die de behandeling stiekem een aangename ervaring zou maken, nee, die kwam daar niet langs. Wat je kreeg waren doorgerookte en vadsige magazijnmedewerkers met een beperkte woordenschat, een afgrijselijk dialect en een gouden ketting. Die moest je een slang in hun keel proppen om die er vervolgens bij de anus weer uit te halen om de heleboel een paar keer goed door te spoelen. Je 39
witte overall werd er vies van en daarna gaven ze nog een grote bek ook, dat het pijn deed en zo. Nee, hier in het atelier was het toch prettiger toeven, ook al was je daar de hele dag alleen maar met jezelf bezig.
Hij zocht wat nummers op via Google en pakte de telefoon. ‘De Wit kampeerartikelen, goedemiddag’, hoorde hij. ’Ja, goedendag, u spreekt met Ernst Laupman van designstudio Laupvogel.’ Ernst bedacht zich deze keer niet zijn verhaal af te steken tegen de eerste de beste ziel die de telefoon opnam, maar om te proberen de persoon aan de hoorn te krijgen die zijn voorstellen kon begrijpen en over belangrijke zaken kon beslissen. ‘Zou ik iemand kunnen spreken die gaat over Research & Development.’ ‘Wat?’, zei de stem. ‘Eh, het hoofd van de productie.’ ‘Ik zet u door naar de heer De Bruin’, zei de stem. De telefoon ging een paar keer over. ‘De Bruin’, hoorde hij. Op de achtergrond hoorde Ernst geluiden die op een fabriek leken. Met deze man viel te praten over een productie. ‘U spreekt met Laupman. Ik benader u voor een idee dat ik als designer heb voor een nieuw soort tent die zeer veel aandacht zou kunnen trekken en wellicht vakprijzen zou kunnen winnen.’ Ernst zei bewust designer in plaats van kunstenaar, want hij wist dat de term kunstenaar vrijwel zeker werd geassocieerd met niets verdienen, moeilijk doen en nutteloze aanstellerige figuren, kortom een negatieve eerste indruk. Designer daarentegen klonk als een professie waar tegenwoordig geld als water verdiend werd. 40
‘Onze tentontwerpen zijn voor de komende jaren al vastgesteld’, zei de stem. ‘Ja, dat begrijp ik’, antwoordde Ernst, ‘het gaat me ook niet om een tent die in uw dagelijkse productie wordt opgenomen, maar een die als een soort experiment, als prototype functioneert. Het gaat namelijk om de opdruk van het doek. Het idee is als volgt: ik zag dat u een soort bungalowtentjes aanbiedt, de zogenaamde iglotent. Deze lijken me makkelijk nog ronder te maken, zodat ze een soort halve bol vormen. En dan zou ik op het tentdoek het noordelijk halfrond van de globe willen laten drukken. Een zeer gedetailleerde print met plaatsaanduidingen enzovoort. Het grappige is dat je het zuidelijk halfrond ook zou kunnen aanbieden, hoewel daar minder gangbare kampeerbestemmingen zijn natuurlijk, maar dan zou Antarctica boven op de tent afgedrukt staan zeg maar.’ ‘Mmm, ja, juist ja’, hoorde hij, ‘dus een...’ ‘Ja, op de camping kan je dan kijken waar je zit en eventueel zelfs je routes met een soort stift tekenen, zodat een kaart eigenlijk overbodig is.’ ‘Mmm, ja, onze tentdoeken worden gemaakt in China en dat zal lastig... eh.’ Ernst hoorde een hond blaffen op de achtergrond. ‘Momentje hoor’, hoorde hij en vervolgens ‘Af! Wodan! Af nu!’ Ernst had het al niet op honden, maar hij had nu iemand aan de lijn met een hond op de werkvloer. Daarmee maakte dit bedrijf zich in één klap onprofessioneel en ongeloofwaardig. ‘Af, zit!’, hoorde hij nog. Ernst voelde zich ongemakkelijk bij deze situatie en hing op.
V
De werken van Laupvogel hingen tussen de andere kunstwerken 41
in een grote centrale ruimte van een oud schoolgebouw. Het moest een soort aula zijn geweest van een technische school of een huishoudschool. Alle wanden en leidingen en andere onregelmatigheden op de muren zaten in een dikke laag wit latex, alsof er een soort verticale sneeuwbui was geweest. Ze waren diep in het zuiden van de stad in een landelijk erkende probleemwijk. Waarschijnlijk kende hij als enige hier aanwezige de weg in deze buurt. Meer had zijn werk niet te maken met de stad waar hij woonde. Hij zou overal zijn werk kunnen maken. Liefst totaal geïsoleerd. Hij had niets met een local scene, voor zover die er al was. De places to be daar kwam hij niet. De lokale hippe creatieve coryfeeën vond hij prutsers. Bij gebrek aan beter waren ze blijkbaar goed genoeg voor deze stad. De reden dat hij hier toch nog was, zat hem in zijn grote sympathie voor de underdog. Eenieder die niet populair, hip, glad, snel of geslaagd was, kon rekenen op groot mededogen. In deze categorie waren er nog al wat in zijn stad. Die had geen grote culturele historie, het was een werkstad zonder pretenties. Een economische en logistieke metropool maar geen wereldstad. Met de armste en laagstopgeleide bevolking van het land. De zuidkant werd vaak schamper het nationale afvoerputje genoemd. Dagen lang zwierf hij door buurten zoals deze, waar meer dan 180 nationaliteiten hun bestaan hadden. Waarom eigenlijk? Alleen maar om restmateriaal te zoeken? Of om zijn navelstaarderige elitaire bezigheden te relativeren? Of zich beter te voelen dan deze mensen aan de onderkant? Om te kijken waar zijn familie ooit had gewoond? Het was een haat-liefdeverhouding. Hij vond de stad vaak lelijk en saai, maar als mensen van buiten de stad dat uitspraken werd hij pissig. Hij was hier op Zuid tenslotte geboren, op dezelfde geboortedag als Rien Poortvliet. De expositie met de titel Passive Agressive werd geopend met 42
een speech van een bestuurslid van de deelgemeente. Hij sprak uit blij te zijn met de ontwikkelingen in zijn wijk en dat men er nog lang niet was, maar een goede weg was ingeslagen. De aanwezigheid van kunstenaars was een bevestiging van een opgaande lijn. Daarna was het woord aan de curator van de tentoonstelling, die tegelijkertijd zelf ook deelnemend kunstenaar was. Deze dubbelrol vond Ernst vreemd, maar blijkbaar nam niemand hier aanstoot aan. De curator bedankte een hele waslijst aan mensen, maar ging niet in op de reden waarom deze kunstenaars bij elkaar gebracht waren. Er was niet overdreven veel publiek aanwezig. Niet meer dan dertig of veertig mensen, schatte Ernst, en iedereen leek elkaar te kennen. Ernst bekeek het ontwerp van de uitnodiging en concludeerde dat het niet onaardig was, maar ook niet wereldschokkend. Een stukje ‘ik hoor erbij’-ontwerp, zoals Arjan en hij dat noemden. Prima passend in de huidige verantwoorde cultuurontwerpstijl. Laupvogel was ook gevraagd om de uitnodiging te ontwerpen, maar Ernst vond dat er moreel ergens iets niet zou kloppen in deze dubbelrol als exposant en hij had namens Laupvogel dan ook bedankt voor deze vraag. Behalve Arjan en Ernst zou zich hier niemand om bekommerd hebben en Ernst vroeg zich af waar de stellige moraal over het scheiden van deze activiteiten vandaan kwam. Met een flesje Hertog-Janbier in zijn hand en de jas nog aan liep Ernst langs de werken. De meeste aanwezigen op de opening waren met elkaar in gesprek. Blijkbaar hadden die de expositie al gezien. Er werd binnen gerookt en gedronken. Ernst speurde naar wat catering, maar vreesde dat die niet zou aanrukken deze avond. ‘Ik vind het wel een beetje een sell out aan het worden hier’, grapte Arjan, rondkijkend in het witgesausde slooppand met 43
obscure kunstobjecten. ‘Ja, ze zijn wel commercieel geworden hè?’, zei Ernst. ‘’t Is echt mainstream’, beantwoordde hij de ironie. In een hoekje hingen vijf kleine paneeltjes. Het leken uitgeknipte en vervolgens opgeplakte krantenfoto’s. Toen Ernst dichterbij kwam, zag hij dat het fijntjes geschilderde afbeeldingen van vliegtuigrampen waren. Even was hij verrast; de schilderachtige precisie en ambacht toonden chaotische taferelen van opengereten delen van vliegmachines die niet meer op hun poten stonden, maar met hun romp de grond in waren geschoven na een crash. Bij sommige was een explosie zichtbaar. Ernst keek naar het titelkaartje: Planes hide to die van Sophie de Preille, de enige deelnemer die hij nog niet kende.
Ernst zat tussen waslijnen met tweedehands dameskleding zijn mail te beantwoorden achter zijn bureau in de studio. Deze avond hadden de meiden van de studio en hun vriendinnen de ruimte gereserveerd voor een onderlinge kledingruil. Ze waren alvast begonnen met het ophangen van de eerste stukken. Tussen een bh en een paarse legging door zag hij dat Monique een meisje van een jaar of 25 zijn kant op begeleidde. Voor Ernst kwam ze duidelijk niet uit deze stad. Zulke types zie je hier niet meer, nog veel te fris, waarschijnlijk komt ze uit een gebied waar minder industriële uitstoot plaatsvindt. Ze schudden elkaar de hand. ‘Sorry, ik ben even kwijt wat we ook al weer gingen doen’, zei Ernst tegen het meisje. ‘Ik kom een verhaal maken over Dutch Design’, zei ze. ‘Jullie zijn een van de designers die aandacht krijgen in de life and living lifestyle-bijlage van ons magazine.’ ‘Juist ja, ga zitten’, zei Ernst. Dutch Design, dacht hij, is dat niet 44
dat schijtlollige cadeauwinkelspul? Hij zag dat soort dingen vaak in glossy’s bij de tandarts. Hij nam het meisje op en gokte haar cupmaat. Het zou 75D kunnen zijn, maar ook 75C. De lichaamsomtrek 75 was gemiddeld, maar de cupinhoud verschilde nogal eens, afhankelijk van het model bh. Tegenwoordig hadden die van die vul-pads, waardoor je snel zou neigen naar een D. Nee, hij hield het op 75C. ‘Kan ik een paar vraagjes stellen. Heel kort hoor, dan ga ik nog langs studio Ons genoegen, die zitten ook in deze stad, ken je die?’ ‘Nee, is mij onbekend’, zei Ernst en hij had een vermoeden wat hij van hun werk zou vinden. ‘Iedereen is natuurlijk druk met zijn eigen werkzaamheden, vandaar.’ Het vleide Ernst dat het meisje hem interessant leek te vinden en een designer voor haar blijkbaar iets respectabels was. Zou ze een passie voor literatuur hebben?, dacht hij. Boven de afschermende strook isolatiewol die ze om hun werkplek hadden aangebracht, zag Ernst het hoofd van Arjan uitkomen. Hij bewoog een chocoladereep rondom zijn mond zoals pornoactrices dat doen met een pik. Verdomme, Arjan trok het weer allemaal in het banale, terwijl hij oprecht haar vragen serieus wilde beantwoorden. Ernst keek snel weer naar het meisje om zich niet door Arjan te laten afleiden, maar hij had moeite zich te concentreren op het onderwerp. ‘Hebben jullie ook gestudeerd aan de Dutch Design Academy?’, vroeg ze terwijl ze een recordertje aanzette. ‘Eh nee, wij hebben geen kunstopleiding gevolgd, wij komen uit een heel andere hoek’, antwoordde Ernst. ‘O ja, wat is jullie achtergrond dan?’, vroeg ze. Van de spanning werd Ernst balorig en antwoordde: ‘Mijn partner Arjan heeft een agrarische achtergrond en heeft daarna macro45
economie gestudeerd en ik heb diverse dingen gedaan waaronder fysiotherapie en bij een incassobureau gewerkt.’ Ernst zweette een beetje, maar het meisje verblikte of verbloosde niet bij het aanhoren van deze onzin en vroeg meteen: ‘Hoe gaat het in z’n werk, hoe komen jullie op ideeën en hoe kan je elke keer wat nieuws verzinnen?’ ‘Tsja’, zei Ernst, ‘meestal huren we een boot en dan zetten we het op een zuipen. Het is een keer zo erg geweest dat we ’s nachts op een veerpont knalden. Die lag gelukkig stil aan de kant. Toen hebben we die boot op de kant gesjouwd en in de stuurmanshut van de pont geslapen. Dat was erg inspirerend, maar een goed idee kan natuurlijk ook ontstaan aan tafel bij een kop thee.’ ‘Juist ja’, zei het meisje, ‘en wat is voor jullie de betekenis van Dutch Design. Vinden jullie jezelf Dutch?’ ‘Nou, om eerlijk te zijn denken we daar nooit zo bij na. We werken wel in Nederland natuurlijk, dus is het automatisch Dutch eigenlijk. Verder hebben we er niet zoveel mee, met design in het algemeen.’ Het meisje keek teleurgesteld. ‘Maar eh… jullie zijn toch een designbureau?’ ‘Ja dat klopt’, zei Ernst, ‘maar eigenlijk doen we dat erbij voor de lol. We leven eigenlijk van onze kunstwerken.’ Hij pakte een stapel schetsen die hij net had gemaakt van protestleuzen met spelfouten zoals Fuck the Sytsem. Van het bureau van Arjan pakte hij een vacuümgetrokken stuk plastic met een soort vossendrol erin. ‘Kijk dit zijn onze producten, die verkopen we ook, onder andere via onze webshop.’ Het meisje keek nu wantrouwend. ‘Goh, dus eigenlijk doen jullie ook hele andere dingen?’, vroeg ze. ‘Ja’, zei Ernst, ‘het is alleen nog niet zo bekend, omdat we 46
voornamelijk aan grote buitenlandse particuliere verzamelaars verkopen. En dit gaat niet door, want dat is al eens gedaan’, zei Ernst, wijzend naar een plastic zakje uitwerpselen. Na nog een aantal onnozele en uit de duim gezogen antwoorden te hebben gegeven, ging het meisje ervandoor. Toen ze haar jas al aanhad, liep Arjan haar achterna: ‘Wil je nog stickers van ons meenemen?’ ‘Dat vind ik altijd leuk’, reageerde ze verplicht beleefd. ‘Wat een grappig bedrijfje zijn jullie.’ Ernst had zijn twijfels of dat zo was.
Laupvogel werd tot hun afschuw door beleidsmakers wel eens aangehaald als voorbeeld van kunstenaars die het zogenaamde ‘creatief ondernemerschap’ bedreven. Een term die voor Ernst al een contradictio in terminis was. De politici die de creative industry als beste jongetje van de klas naar voren schoven, vergaten één belangrijk ding: het beste jongetje van de klas had al die tijd gespiekt bij een klasgenootje dat nu met straf in de hoek stond, omdat hij niet naar de meester had geluisterd. Dat klasgenootje had zijn eigen vragen en antwoorden allemaal zelf bedacht zonder dat de meester daarom had gevraagd. Er zou geen sprake zijn van een creatieve industrie zonder dat er ‘geleend’ werd bij de kunstpioniers. Die hadden een bron met waardevolle grondstoffen ontdekt maar exploiteerden hem zelf niet, want ze waren al weer op de volgende ontdekkingsreis. De creatieve industrie exploiteerde die bron wel; zij weten het ruwe materiaal te polijsten en te vermarkten voor een groter publiek. De creatieve industrie was niets anders dan een industrieel proces gebaseerd op arbeidsdeling, standaardisering, planning en het streven naar winst. In het vak van Ernst leverde dit resultaten op die zich kenmerkten door stereotypen, clichés en herhaling: 47
conformistisch en aangepast aan de maatschappelijke verhoudingen. Welke ontwerper is er nog authentiek en kritisch wanneer ze slechts dienden te functioneren als aanjagers van de economie? Als ze alleen worden ingezet voor het opnieuw vormgeven van een verpakking die zorgt voor een nieuwe behoefte aan hetzelfde product? Als ze alleen meedraaien in de hedonistische tredmolen zonder er zand tussen te gooien?
Alweer zo’n twintig jaar geleden was Ernst geslaagd voor de driedaagse toelatingstoets van de Academie van Beeldende Kunsten. Het werk dat hij toen gemaakt had, moest zich nog ergens in de archieven van de academie bevinden, of zouden ze dat allang weggegooid hebben? Ernst en Arjan kwamen hier in hetzelfde propedeusejaar terecht. Hij herinnerde zich de mondigheid van de medestudenten, waaronder die van Arjan, iets wat hij nog niet eerder had meegemaakt op de scholen van het eiland waar hij vandaan kwam. De eerbied en nederigheid van daar was hier verdwenen. Op bijna gelijkwaardig niveau met de docenten werd gepraat en gegrapt. Hij had op de academie zijn roeping gevonden. Het studeren, voor zover je het zo kon noemen, ‘produceren’ zou beter zijn, kostte hem geen enkele moeite. Hij oogstte nooit lagere waarderingen dan de hoogst haalbare A haalde, behalve dan voor technisch tekenen. Arjan kwam op de academie na zijn grafische beroepsopleiding. Alles wat hij daar geleerd had was in één klap onwaar en onbruikbaar geworden. Veel van deze studenten waren geen intellectuele hoogvliegers en konden de brainwash van hun middelbare beroepsopleiding niet meer doorbreken. Ernst moest vaak lachen om de ‘kunstenaars’ waar ze mee kwamen aanzetten. Behalve Arjan werkte er niemand op een Applecomputer thuis. Daarom 48
hingen de studenten de hele dag rond in een van de lege academielokalen met een paar computers. Wanneer er sprake was van een begin of einde van een les was onduidelijk. Ernst en zijn klas doodden sowieso de tijd gezamenlijk in hun lokaal, ouwehoerend, grappen makend tegen de verveling, de beste studiemethode voor een creatieve ontwikkeling. Ernst had in die tijd altijd wat A4-velletjes in zijn tas met daarop geprinte teksten als ‘Tijdelijk buiten gebruik’, ‘NAT’ of ‘Defect’. Daarmee maakte hij valse aankondigingen voor site-specifieke situaties. Op de academie had hij allerlei fake-excursies aangekondigd voor de verschillende studierichtingen. Illustratiedocenten kregen vragen over de busreis naar het Rien Poortvliet Museum en de studenten mode waren allemaal in het wit naar de academie gekomen als protest tegen dieren die zich weigerden beschikbaar te stellen voor proeven van cosmetica. Het manipuleren van amateuristische aankondigingen of autoritaire mededelingen was een spel dat Ernst graag speelde. Dat klooien met context was gestart op de academie en hij had er de rest van z’n leven lol van gehad – a graphic mind is a joy forever. Als ontwerper kon je een politieke poster er doen laten uitzien als een modecampagne. Op een strak georganiseerd particulier design college in Amerika had hij ooit de studenten van zijn workshop opdracht gegeven fake signs te verspreiden over de campus. Dit leidde tot een klopjacht op Ernst door het facilitaire personeel van het college. Er was bijvoorbeeld een aankondiging gemaakt in de stijl van de systeembeheerders met de mededeling dat er één computer beschikbaar zou worden gesteld voor het bekijken van internetpornografie. En er hing een briefje op het prikbord waarop de auto van een van de professoren te koop werd aangeboden.
49
De volgende dag zat Ernst in een colbert op de studio. Binnen een halfuur was de beloofde presentatie met laptop en digitale projector aan het Belasting & Douane Museum en Ernst had niks. Het enige waar hij op uit was gekomen, waren ontwerpen die als nog meer fascistisch of wellicht communistisch zouden worden beoordeeld. De letters waren nog immer scherp en puntig, de kleuren zwart en rood. In zijn pogingen aanpassingen te doen naar aanleiding van de onbenullige aanmerkingen had hij wat tekstkaders een aantal graden gedraaid. Dit had een averechts effect gehad: de communicatieafdeling van de NSDAP zou extra advertentieruimte ingekocht hebben. Hij zoomde met zijn digitale vergrootglas nog eens in. Er viel weinig aan te doen zonder alle kracht die het nu had volledig af te breken. Monique klopte op het tussendeurtje dat openstond: ‘Ernst, Freddy’s nieuwe communicatiemedewerker belde gisteren, hoe heet ze ook al weer?’ ‘Eveline’, antwoordde Ernst. ‘Juist ja’, zei Monique, ‘ze vroeg waarom ze nog niks ontvangen hadden gisteren. Jij had beloofd iets te sturen voor Strange insects of zoiets? En dat ze erom zitten te springen.’ ‘Dank je Monique, ik zal ze vandaag even bellen. Ik ben er helaas door al dat gezeik van het Belasting & Douane Museum nog niet aan toe gekomen’, zei Ernst. ‘Zal ik Freddy alvast mailen dat we bezig zijn?’, vroeg Monique. Arjan kwam binnen op zijn badslippers van Prada. Hij keek achteloos naar het scherm waarop een uitvergroot gedeelte te zien was van het ontwerp voor het Belasting & Douane Museum. ‘Is dat voor die aansteller van een Freddy Hoonstam?’, vroeg hij. Ernst gaf geen antwoord, een flits van een allesomvattend inzicht ging door hem heen. ‘Thanks Arjan!’, zei Ernst. 50
‘Niks te danken, het ziet er goed uit. Lekker hard, beetje van die Oostenrijkse stijl, dat zwart met rood. Daar mag ie blij mee zijn, die Freddy met z’n theatrale gedragsstoornis’, zei Arjan terwijl hij met een hamer op een stapeltje dennenappels begon in te slaan. Snel veranderde Ernst de teksten op het beeldscherm van Strange Infatuation door danstheatergroep Spatt! naar Heropening vernieuwd Belasting & Douane Museum en andersom. Hij stuurde het affiche per e-mail naar freddy@spatt!.nl, pakte zijn tas in en ging op weg naar het museum.
VI
Arjan was opgegroeid in een van de betere buurten van een provinciestadje. Zijn vader was hoofd van een afdeling gynaecologie in het ziekenhuis. Zijn moeder was hoofd van de afdeling jeugdpsychiatrie en gespecialiseerd in angststoornissen. De bedoeling was dat Arjan ook een medische carrière zou volgen, maar het liep anders. De spanningsboog van Arjan in de lessen van de middelbare school bleek minimaal te zijn. Na schooltijd hield hij zich niet met zijn huiswerk bezig, maar met nog niet traditionele sporten als skateboarden, snowboarden en golfsurfen. Deze lifestyle-sporten kenden eigen kledingvoorschriften die niet goedkoop waren, met logo’s en slogans die de lifestyle benadrukken, zoals snow is only frozen water. Deze boarders waren niet van plan zich ooit nog in het leven met iets anders bezig te houden dan met deze way of living. Arjan kwam uiteindelijk van het atheneum via de havo op het vmbo terecht. Zijn ouders hadden allerlei psychologische testen op hem losgelaten, maar konden tot hun verbazing geen 51
afwijkingen vinden. Als laatst overgebleven optie werd hij uiteindelijk vier jaar ‘beziggehouden’ op een grafische vakopleiding tussen aanstaande huisvrouwen en graffitiartiesten. Tijdens deze periode was Arjan al een kleine zelfstandige die opdrachten deed voor reclamebureaus en allerlei opdrachtgevers uit het midden- en kleinbedrijf. Arjan had de beste apparatuur, waarmee hij woonfolders en menukaarten opmaakte en hoefde zo geen suf bijbaantje te nemen zoals de anderen toen hij begon als kunstacademiestudent. Hij had de tijd nog meegemaakt van voor de computer. Ernst was vijf jaar jonger en opgegroeid in een klein dorp op een agrarisch eiland. Zijn ouders waren babyboomers die in de jaren zeventig in een nieuw bloemkoolwijkje in het tot dan toe overwegend reformatorische dorp werden geïmplanteerd. De buren, zowel links als rechts van Ernst zijn ouderlijk huis, waren leden van de reformatorische gemeente. De mensen die niet van de reformatorische gemeente waren, werkten bij de post. Er waren twee voetbalclubs, één voor de gelovigen die op zaterdag speelden en één voor de mensen die bij de post werkten en die op zondag mochten voetballen. Het leven was er zorgeloos zonder wereldse invloeden. De ouders van Ernst waren werkzaam in het onderwijs. Zijn vader was docent op een school voor speciaal onderwijs en zijn moeder werkte met gehandicapten. Ze hadden elkaar ontmoet als vrijwilliger op een kinderboerderij. Er was in het dorp niets te doen. Ernst hing er als adolescent rond op schoolpleintjes met vrienden met wie de gemeenschappelijke deler muziek was, met een voorkeur voor obscure indie-bands als Sebadoh en shoegaze-bands als Ride. Met een grotere club jongeren hielden ze elk weekend feesten bij degene wiens ouders dat weekend niet thuis waren. Hier 52
gebeurde zo’n beetje alles wat God verboden had, terwijl A Clockwork Orange of die kutfilm over The Doors standaard ergens aanstond op de achtergrond. Meestal eindigde de avonden in iets wat Ernst nu als happy vandalism en postmodern hedonism zou betitelen, ze maakten tenslotte geen onderscheid tussen high en low. Toen de partykaravaan zijn huis had aangedaan en hij de boel net op tijd op orde had voor zijn ouders thuiskwamen, vroeg zijn vader wat er in godsnaam met het gazon was gebeurd en vond zijn moeder een bh in de badkamer, maat 75B, niet de hare. Met het versmelten van alternatieve gitaarmuziek met de opgekomen housescene werd het allemaal nog wat extremer, occulter. Zoals het bij de bloemenkinderen tegen het einde ook grimmiger werd en uiteindelijk uit de hand liep, gebeurde dat ook bij een aantal van zijn vrienden, met Underworld in de Ahoy-hallen als hun Altamont. Ernst was bij gebrek aan alternatieven voorbestemd om ook het onderwijs in te gaan. De kunstacademie stond niet op de lijst van mogelijkheden die door de decaan werden aangevoerd bij de beroepentest. Pas toen Ernst aan de lerarenopleiding studeerde, werd hem duidelijk dat het gebouw aan de overkant, de Academie van Beeldende Kunsten, de eigenlijke plek was waar hij thuishoorde. Voor zover Ernst wist was hij de eerste uit zijn dorp die daar naartoe ging. Als hij er nu terugkwam om zijn oude oma te bezoeken, zeiden ze vaak: Ernst, jij hebt toch een eigen reclamebureau? Ernst knikte dan en liet het maar zo.
Toen hij door vier Toyota Starlets gevierendeeld dreigde te worden werd hij wakker. Ernst drukte zijn duimen weer op zijn slapen en masseerde zijn hoofdhuid heen en weer over zijn schedel. Hij had zijn bewustzijn verloren en was in slaap gevallen 53
op de Kalou-bank. Blijkbaar had hij daarbij zijn riem en broeksknoop losgemaakt. Hij stond op en begon zijn broek dicht te knopen. De stagiaire kwam binnen zonder kloppen, keek verbaasd naar Ernst en vroeg: ‘Koffie?’ ‘Eh nee, dank je’, zei Ernst. Hij ritste zijn broek dicht en fatsoeneerde zijn haar en overhemd. Het meisje keek wederom met afschuw de ruimte in. Om hem heen lagen kranten en papieren die vol stonden met handtekeningen. Ernst had een neurose ontwikkeld: het zetten van handtekeningen van allerlei verschillende bekende figuren. Die van Rien Poortvliet had hij onder de knie. Andy Warhol, ook geen probleem. Meestal kostte het exact kopiëren in één snelle vloeiende lijn slechts een paar weken. Maar de kunst is om zo’n handtekening jarenlang in de vingers te houden. Dat vereiste steeds weer oefening. Sommige had hij zo goed geoefend dat hij de originele versie in de vingers had, zoals de beroemdheid hem zelf zou doen en zijn versie die daarop was gebaseerd maar die beter was, aantrekkelijker, kalligrafisch sterker. Johan Cruijff was er zo een. Het origineel was redelijk armetierig, maar in Ernst zijn versie werd ie legendarisch en klassiek. Tijdens telefoongesprekken of andere dode momenten moest Ernst dwangmatig een pen en een stuk papier in zijn hand hebben en zette hij het hele vel vol met handtekeningen. Bij ondertekening van het een of ander koos hij uit zijn voorraad alter ego’s. Toen hij als extern deskundige aan de academie van Helmond de diploma’s van studenten had ondertekend met de handtekening van John McEnroe werd er bezwaar gemaakt door de studentenadministratie en werd Ernst geacht deze opnieuw te tekenen. Het zetten van een handtekening voelde voor Ernst als een machtsdaad. Signeren was positioneren. Het ontmythologiseerde een uniek persoon en creëerde een mythe van zijn alter ego’s. 54
‘Heel mooi hoor Ernst, maar ik zie dat de onderkant van de poster wit is. Heb je rekening gehouden met opspattend modder van auto’s en fietsers? Wit is nogal besmettelijk. Heb je daar over nagedacht Ernst?’, vroeg Barbara. Ernst was even uit het veld geslagen. Hij had veel onzinargumenten gehoord in zijn leven en hij had vele manieren gevonden om deze te pareren, maar hier had hij even niet van terug. De directeur keek naar Ernst met een blik van ‘sorry hiervoor’. ‘Ik denk dat het wel losloopt’, sprak hij, ‘daar kan Ernst eventueel nog eens naar kijken, maar in het geheel vind ik het kloek en aansprekend. Ja, ik vind het heel vrolijk met die kleuren.’ ‘En als ik het lijstje met kernwoorden van ons merkprofiel naloop, voldoet je voorstel eigenlijk aan allemaal!’, zei Barbara. ‘Merkprofiel?’, vroeg de directeur. ‘Ja, u weet wel, het kernlijstje met open, communicatief, breed, toegankelijk, vooruitstrevend, fris, modern, vrolijk en informatief, dat het adviesbureau dat mens en merk dichter bij elkaar brengt voor ons heeft opgesteld.’ ‘O die lui, juist ja, kijk aan nou, gefeliciteerd Ernst’, zei de directeur. ‘Fijn, ik was er zelf ook wel blij mee’, zei Ernst en hij zette alvast de beamer uit. Hij voelde zich gewaardeerd in zijn werk en dat stemde hem milder. ‘Ik heb helaas het campagnebudget flink moeten inkrimpen, dus het wordt alleen een kleine flyer’, zei Barbara. ‘Alleen een flyer?’, vroeg de directeur. ‘Ja’, zei Barbara, ‘toen ik de budgetten zag, dacht ik dat er nog drie nullen achter alle bedragen hoorden. Zo was dat in mijn 55
vorige werk. 100 stond voor 100.000. Maar het bleken de echte bedragen te zijn. 100 is dus ook echt 100. Dit is de culturele sector hè, dat is heel wat anders.’ ‘Maar vroeger konden we toch met hetzelfde budget wel wat meer doen dan één kleine flyer?’, vroeg Ernst. ‘Ja, maar het profielonderzoek van het adviesbureau moet ook uit dit potje betaald worden, en dan blijft er dus alleen geld over voor een kleine flyer, het liefst op dun papier trouwens.’ Niet te geloven, het hele budget is opgesoupeerd voor het plakken van een velletje met een paar open deuren op foamboard, dacht Ernst. Ernst had vermoed dat het adviesbureau gratis werk had geleverd, aangezien het museum geen commerciële klant was. Dit soort bureaus gaven de obligate adviesjes vaak gratis aan cultuurinstellingen om enig cachet aan hun portfolio te geven op hun website. Zo’n kunstinstelling kon het lamlendige lijstje van opdrachtgevers voor hun creatief armoedige campagnes voor kauwgum, smeerkaas, chocoladerepen en kabelbedrijven wat meer statuur geven. Door hun relatie met een cultureel merk kon men de leegheid verhullen van de platte praktijken van een reclamebureau. ‘Ik wil toch posters en advertenties’, zei de directeur. ‘Ik regel wel wat met dat geld. Barbara kan ik je zo nog even spreken?’, Ernst klapte zijn laptop dicht.
Tevreden stapte Ernst de Research & Development-afdeling van Laupvogel binnen. ‘Telefoon voor jou, Ernst’, hoorde hij vanuit de andere ruimte. Ernst nam de telefoon op. ‘Ja, hai Ernst, Freddy hier. Bedankt hoor, geweldig man! Die strakke proteststijl doet me denken aan toen ik jong was in de 56
jaren tachtig. Dat waren nog eens tijden. Toen had iedereen nog overal schaamhaar, niet die Hitlersnorretjes die ze nu allemaal boven hun poes hebben. Anyway, we gaan het doen dit. Eveline vroeg zich nog wel af of het aansluit bij onze doelgroep.’ ‘Ik weet het niet’, zei Ernst, ‘weet jij wie dat zijn dan? Laat die doelgroep maar bij jullie aansluiten.’ ‘Precies ja, heel goed!’, zei Freddy. ‘Ik denk dat Het Nationale Danstheater helemaal gek wordt als ze dit zien.’ Eigenlijk heeft hij een goede inborst en ook wel visie, die Fred, dacht Ernst. Het Nationale Danstheater uitdagen wellicht met de hoop er zelf een keer te gaan werken, misschien kon Laupvogel dan de posters maken. ‘Dus we zijn eruit, doen jullie een beetje rustig aan met die factuur?’, vroeg Freddy. ‘Tuurlijk’, zei Ernst, ‘voor jou hebben we speciale tarieven.’ Ernst zat op de Kalou-bank en drukte zijn duimen in het kuiltje van zijn slapen. Hij voelde zich in zijn nopjes dankzij deze lastminutewisseltruc. Hij had aan zijn verantwoordelijkheid voor de studio en zijn medewerkers voldaan, het voortbestaan was weer even veiliggesteld met deze twee opdrachten. Zij konden de voorstellen verder uitwerken en hij kon onbezwaard weer wat pogingen wagen in het atelier. ‘Neger, hoe is het nou?’, vroeg Arjan hem. ‘Goed neger, die tip van jou was precies wat nodig was’, antwoordde Ernst. ‘Stom dat ik daar niet eerder op gekomen was.’ Ze deden dat wel vaker. Als iemand een ontwerp weigerde, bewaarden ze het voor een andere gelegenheid. Die diende zich altijd wel een keer aan, maar zo tegelijkertijd samenvallend als nu was nog niet eerder gebeurd. 57
Een aantal vrienden van Ernst waren er ooit mee begonnen elkaar bij wijze van vriendschappelijkheid ‘neger’ te noemen. Waarschijnlijk kwam het voort uit de wens van deze doorsneeHollandse, uit de witte middenklasse afkomstige, beschaafd opgevoede jongens om te zijn zoals de hiphophelden uit Amerika, waar ze als pubers oneindig naar luisterden. Deze noemden elkaar te pas en te onpas nigga, iets wat strikt voorbehouden was aan Afro-Amerikanen onderling. Een blanke kon een donker persoon absoluut niet zo aanspreken. De Nederlandse vertaling ‘neger’ legde de grote verschillen in culturele omstandigheden hilarisch bloot. Het maakte Nederlandse rappers die in een aangeleerd Amerikaans slang getto’tje aan het spelen waren ridicuul.
Nadat hij alle werken had gezien van de tentoonstelling Passive Agressive maakte hij aanstalten om thuis een potje babyvoeding te gaan opwarmen. ‘Hun werk reflecteert op de vaak artificiële context van consumptiecultuur en de institutionele kadering die verwijzen naar symbolische iconische associaties die een urgentie van reflectie tonen op een rauw-esthetische zelfstandige wijze’, had Ernst gelezen over hun werk in een blaadje dat als handleiding bij de tentoonstelling fungeerde. Hoewel hij het niet helemaal begreep, voelde hij zich vereerd dat iemand de moeite had genomen zijn werk op deze manier te omschrijven. Hij was trots dat zijn werk hier tussen hing. Het handjevol mensen dat hier naar zijn werk stond te kijken, voelde spannend en rustgevend tegelijk, alsof hij zijn badjas uit had gedaan en naakt op een tafel lag, klaar voor een massagehandeling. Dit was persoonlijker en doorvoelder dan een campagne met advertenties en posters die door honderdduizenden mensen 58
gezien zou worden. Op weg naar de uitgang werd Ernst aangehouden door de curator en tevens deelnemer. ‘Ernst, dank voor jullie bijdrage.’ ‘Geen dank’ zei Ernst, ‘ben je tevreden over het geheel?’. ‘Zeker’, zei de curator, ‘en ook geweldig dat er zo veel mensen op de opening zijn afgekomen.’ Ernst proefde geen enkele ironie in de manier waarop hij deze woorden uitsprak. Net toen hij de curator wilde vragen over het thema en de gekozen samenstelling van Passive Agressive, drong zich iemand aan hem op en hij excuseerde zich. Naast hem stond een middelgrote dame met donker haar. Ernst schatte haar rond de 1 meter 72. Hij stak een hand uit en stelde zich voor: ‘Ernst Laupman, aangenaam.’ ‘Sophie de Preille’, sprak zij met een Vlaams accent. Ernst herinnerde zich de naam van het titelkaartje naast de miniatuurschilderijtjes van vliegtuigrampen. ‘Jij bent van die vliegtuigen’, zei Ernst, ‘mooi!’ ‘Jij bent van die tronies’, zei Sophie, ‘die van jou zijn ook goed.’ ‘Dankjewel’, zei Ernst. Hij schatte haar iets ouder dan zichzelf en haar gezichtsuitdrukking straalde iets optimistisch en scherps uit. Ze had steil zwart haar dat sluik viel langs haar gezicht. Ze droeg een zwart vestje met knoopjes over een rood T-shirt. Daaronder een zwarte spijkerbroek met een soort merkloze rode gympen in een kuipachtige vorm met een brede witte stootrand. Door de camera hangend om haar schouder deed ze Ernst denken aan een Italiaanse toeriste. ‘Woon jij hier?’, vroeg Ernst. ‘Jawel, ik woon nu twee jaar in deze wijk en ik vind het fascinerend. Mijn atelier bevindt zich in een complex in het zuidelijk havengebied. Ik ben eigenlijk van Mechelen in Vlaanderen, heb daar gestudeerd en ben naar hier gekomen. Ik 59
vind het prettig verblijven hier, beter dan in de hoofdstad.’ Ze had iets gracieus en wijs en sprak in heldere volzinnen. Ernst dacht eraan hoe een belezen en mooie vrouw contrasteerde met het beeld dat er in zijn land bestond van bewoners van deze wijk. Naast evangelisten zouden kunstenaars als Sophie wel eens de laatsten kunnen zijn die hier vrijwillig woonden. ‘Ik zou een van die tronies wel willen hebben’, zei Sophie. Ernst keek haar aan. Hij voelde een prettige ontspanning, de massage was begonnen. Zo direct reageerden mensen meestal niet op hun werk. ‘Maar ik vrees dat ik er niet genoeg financiële middelen voor bezit. Zou je niet willen changeren met mij?’ Ernst keek haar verrukt aan. ‘Dat is een mooi plan’, zei hij. ‘Uiteraard.’ ‘Wat zeg je van een tronie voor een vliegtuig?’ ‘Graag’, zei Ernst en strekte zijn hand uit om de deal te bevestigen. Ze pakte zijn hand en gaf hem op iedere wang een zoen. ‘Dank u wel’, zei ze tussen die kussen, ‘ik ben er zeer content mee.’ ‘Insgelijks en geheel wederzijds’, zei Ernst. ‘Wil je wat drinken om het te vieren?’ ‘Neen, dank u, ik moet nu naar mijn bijbaan als receptioniste bij een bank in het centrum. Geen naar werk hoor, gewoon mensen te woord staan en de weg wijzen, in nette kledij.’ Ernst realiseerde zich opeens dat de bekleders van deze functies ook een dubbel bestaan konden leiden. ‘Ik heb dat nodig om van te kunnen voortbestaan begrijpt ge?’ ‘Ik snap het’, zei Ernst, en hij liep in de richting van haar schilderijtjes om ze nog eens goed te bekijken. Het voelde als een voorrecht hier iets uit te mogen kiezen. Na een tijdje nam hij een besluit, anders zou hij daar nog uren staan; hij zou de 60
tweede van rechts nemen, die met de explosie op de landingsbaan. Die had hem het meest verbaasd in deze vorm. Alleen wandelend naar het metrostation voelde dit stadsdeel plots groots en werelds. Hij besloot goed uit eten te gaan deze avond in dat restaurant waar ze het op de studio altijd over hadden en waar hij nog nooit was geweest. Daarna zou hij wel zien, hij verheugde zich op de volgende Achterhuisdag.
61