Rekenspelletjes kort Sommenestafette De groep is verdeeld in 2 rijen, iedereen gaat staan. De nummers 1 van de rij komen voor de klas staan. De leerkracht noemt een som. Degene die het antwoord als eerste goed heeft, mag blijven staan, de ander gaat zitten. Allebei fout, allebei gaan zitten en komen de nummers 2. Zo gaat het door totdat alle leerlingen van een rij zitten, dan heeft de andere rij gewonnen. Daarna worden de groepen anders verdeeld (door elkaar gehusseld) en kun je het nog eens spelen. Korte rekenactiviteit kleuters. Je hebt nodig:cijferkaartjes , telmateriaal (dopjes, schelpen, viltstiftdoppen, fiches, buitenlands geld, blokjes etc) Laat de kinderen de cijfers van 0 t/m 10 in de goede volgorde op de mat leggen. (dit hoeft niet persé een kringactiviteit te zijn, een kind kan dit ook gewoon individueel doen). Als het kind al redelijk goed is met cijfers, dan kan je de cijfers ook in een onlogische volgorde laten neerleggen. Laat ze nu onder de cijfers het juiste aantal neerleggen. Als ze klaar zijn dan kan je de voorwerpkaartjes er onder laten leggen. Je kan ook nog zeggen, nu wil ik dat je twee meer neerlegt, of 1 minder. Hoge ogen: Ieder tekent 3 hokjes. Je gooit in een groepje om de beurt met een dobbelsteen (of twee) en schrijft het getal in een vakje, je mag zelf kiezen welke. Na 3 rondes, leest iedereen zijn getal (aan elkaar plakken en oplezen, bijv 3-6-7 is 367). Wie heeft het hoogste getal? Of wie heeft het laagste getal? Getallenreeks afmaken. Leerkracht start met een reeks (sprongen maken), de leerlingen proberen de sleutel te ontdekken en kunnen dan als het goed is de reeks verder afmaken. Uitkomst. Je schrijft een getal op het bord (eventueel flitsen, snel weer uitvegen) en vraagt de leerlingen om een erbij-som of een eraf-som een keersom of een deelsom. Verschillende antwoorden zijn dus goed. Tot de honderd. Een groepje krijgt een paar minuten de tijd om een optelsom te bedenken waarbij alle cijfers van 1 t/m 9 maar één maal gebruikt worden. Wie komt het dichts bij de 100? Appeltjesboom. Je probeert met de groep 100 appels te plukken totdat de boom leeg is. (kan ook een ander startgetal zijn.) 1e lln. Ik pluk 1/5 deel en pluk dus 20 appels. Samen rekenen hoeveel erover zijn; 80. 2e lln. ik pluk ¼ deel en pluk dus 20 appels. 60 appels over, enz. tot 0. De sommen
1
worden steeds makkelijker, zodat ook de zwakke rekenaars een kans krijgen. In lagere groepen kan het ook met erafsommen. Fizz en buzz en… 1 leerling begint met de telrij, elke keer als hij bij 5 (veelvoud) komt, zegt hij fizz ipv het getal. Moeilijker veelvoud van 7 toevoegen en buzz zeggen, enz. De anderen houden in de gaten of het goed gaat. Vergissing; getal opschrijven waar je gebleven bent, dat is je score. Wie heeft de hoogste score? Zeeslag. Op een ruitjespapier tekenen de leerlingen een matrix van 7 bij 7, met aan de bovenkant de cijfers en aan de zijkant de letters A t/m G. Er worden 4 boten getekend (eentje van 4 hokjes, 3 , 2 en 1 hokje), zowel horizontaal als verticaal. Je noemt een coördinaat. Raak je een boot wordt er boem gezegd, raak je de zee dan wordt er plons gezegd. Wie laat het eerste alle boten zinken? Van 1 tot 15 en terug. Om beurten gooit een kind met drie dobbelstenen en probeert met deze worp sommen te maken in volgorde van 1 tot 15 en dan weer terug naar 1. Je mag optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen. Als je niet verder kunt dan schrijf je op waar je was gebleven en ga je met de volgende beurt/worp weer verder. Voorbeeld: worp 3, 4 en 6. Je hoeft niet telkens alle dobbelstenen te gebruiken. 1: 4-3=1 2: 6-4=2 3: ligt op tafel. 4: idem 5: 3+6=9-4=5 enz. Tellen in een groep. Tellen tot 10. Een willekeurige ll. begint met 1, een andere ll. telt 2, enz. Als lln. tegelijkertijd een getal zeggen, moet men opnieuw beginnen bij 1. Er mag niet gepraat worden en je mag niet het rijtje afgaan. Moeilijker wordt het als je een bepaald getal vervangt door hatsjie en het daarop volgende getal gezondheid en dan weer gewoon verder met de telrij. En/of je telt van 391 tot 402… Variatie: je mag zelf bepalen wanneer je opstaat, maar je mag niet langer dan 5 tellen staan, dan moet je weer gaan zitten en er mogen niet meer dan 5 lln. staan. Lukt dat? Geld verdienen. Op tafel staan 3 bakjes met muntjes. In bakje 1 ligt 1 muntje. In bakje 2 liggen 3 muntjes. 2
in bakje 3 liggen 5 muntjes. Ieder kind heeft 10 muntjes. Je gooit om de beurt met een dobbelsteen. Als je 1 gooit, dan mag je het muntje pakken uit bakje 1. Gooi je 2, dan niets. Gooi je 3, dan mag je de 3 muntjes pakken uit het bakje, 4 niets, 5 dan 5 muntjes uit het bakje pakken, 6 niets… maar als je 3 gooit en iemand anders heeft de 3 muntjes al uit het bakje gepakt, dan moet jij er 3 muntjes inleggen. Als iemand zijn muntjes op heeft, dan stopt het spel… wie heeft de meeste muntjes? die wint. Variatie: 6 bakjes met resp. 1, 2,3,4,5,6 muntjes. Hi ha honderd. Zet 8 bakjes neer, leg daar papiertjes in met verschillende getallenkaartjes (voorbeeld +30, -25, +15, enz.). Op 2 meter afstand een lijn trekken en vanachter de lijn om de beurt mikken met steentjes of knopen in de bakjes. Wie komt er als eerste precies op 100? Variatie: wie komt er in 5 beurten bij 100? Moeilijker maken… meer bakjes… tot 200!
Taalspelletjes woordslang. met woorden waarvan de eindklank de beginklank van het volgende woord is (slang-girafflamingo… bijvoorbeeld in een bepaalde categorie) of met samenstellingen, waarbij het laatste deel van het ene woord, het eerste deel van het volgende woord is (voordeurdeurbel-belsysteem-systeemkaart-…) Eventueel ben je af als je geen goed woord weet binnen een bepaalde tijdslimiet, wie blijft er over? mastermind/pincode kraken aantal stippen op het bord staan voor aantal cijfers van een code. Om de beurt raden de lln. cijfers. cijfer goed maar niet op de goede plaats= oranje. cijfer goed en op de goede plaats=groen. cijfer niet goed= rood. Wie raadt de pincode? Variatie: met gekleurde bolletjes in een bepaalde volgorde. Veel letters, veel woorden? Teken een vierkant met 16 hokjes. Om de beurt schrijft ieder een letter in een vakje. Als alle vakjes vol zijn dan probeert iedereen binnen een bepaalde tijd zoveel mogelijk woorden te vinden. (van links naar rechts en van boven naar beneden of diagonaal van linksboven naar rechtsonder). Wie heeft de meeste goede woorden? Moeilijker maken… meer hokjes en letters, dan kun je langere woorden zoeken. IK ga op reis en neem mee, maar dan met bewegingen en de hele groep herhaalt. “We gaan naar afrika en we nemen een hoed mee”… gebaar alsof je een hoed op zet, de hele groep herhaalt het woord en gebaar. De volgende: “we gaan naar Afrika en we nemen ook een trommel mee… gebaar op trommel slaan. De hele groep herhaalt woorden en gebaren; hoed, trommel,… enz.
3
galgje. Alfabetavonturen. De lkr. geeft een letter van het alfabet en de groepjes maken een lange zin (een gek avontuur) waarin zoveel mogelijk woorden voorkomen die beginnen met die letter. Voor elk woord krijgen ze een punt. Wie heeft na bepaald aantal rondes de meeste punten? Bijv. Ik ben de boer buiten beleefd gaan bedanken voor de bak bananen… B. Woordduel. 2 groepen tegenover elkaar in 2 rijen. De 1 e van de rijen spelen tegen elkaar. De lkr. noemt een categorie/verzamelnaam (koepelterm). Om de beurt noemen deze 2 lln. een woord, hetzelfde woord is af en degene die niet binnen 5 sec. een woord zegt is ook af. Als je af bent, ga je zitten. Dan de volgende 2 tegen elkaar. Eventueel na een aantal leerlingen een nieuwe categorie (als de mogelijkheden te beperkt worden). Welk team overwint? groeiwoord. eerst een drieletterwoord, de volgende bedenkt een vierletterwoord door één letter toe te voegen, daarna een vijfletterwoord, enz. wie heeft het langste woord. Je mag eventueel passen totdat alle groepsleden hebben gepast. Als je het niet meer weet, begin je opnieuw. rommelwoord lkr. schrijft een woord op het bord, maar alle letters staan door elkaar, wie raadt het eerste het woord? Woorden kopen. Op het bord zien de lln. een lijst va het alfabet en achter elke letter staat hoeveel die letter kost (voorbeeld a=3 euro, b=2 euro, c=10 euro, enz.) De lln. maken daarna zoveel mogelijk goedkope woorden… zoveel mogelijk woorden van 5 letters… wie heeft het duurste woord? Het goedkoopste woord? Woorden maken die evenveel waard zijn… wie heeft de meeste? enz. Woordenstroom. De lln. worden verdeeld in groepjes. Elk groepje een vel papier, afspreken wie de schrijver is. De lkr. geeft een opdracht (zoveel mogelijk zachte dingen, ronde dingen, dingen die je altijd per 2 vindt, dingen die groeien, dingen die geluid maken, enz.), de lln. noemen zoveel mogelijk woorden en de schrijver schrijft ze op. Voor alle woorden die de andere groepen niet hebben krijgen je 2 punten, als maar 1 andere groep het woord heeft 1 punt. Als meer groepen het woord genoteerd hebben, dan krijg je 0 punten.
4
commando pinkelen, maar dan met handelingswoorden, waarbij de kinderen de handeling moeten uitvoeren, bijv. (commando) kijk naar het raam. Of “look at the window”. Je kunt ook zeggen “de juf zegt…” ipv commando. De lkr. neemt een woord, dier, ding of een kind in gedachten en alle lln. mogen vragen stellen waarop de lkr. ja of nee kan antwoorden om zo te raden welk kind (woord, dier of ding) het is. gooiwoord met de bal gooi je naar een andere ll. en roep je een letter. De ll. vangt de bal en roept meteen een woord dat begint met die letter. (naam, dier,…). Variatie; ll. 1 roept een woord, ll. 2 roept een rijmwoord. reactiespelletje. Lkr. geeft verbale opdrachten; iedereen met een blauwe broek gaat staan, iedereen met blond haar gaat op de grond zitten, enz. meer woorden maken lkr. schrijft een lang woord op het bord en de lln. proberen zo veel mogelijk nieuwe woorden te maken met de letters uit het bordwoord. De letters mogen maar 1 keer gebruikt worden. Wie heeft de meeste woorden binnen de afgesproken tijd? verplichte woorden-verhaal. Iedereen schrijft op een kaartje een (zelfstandig naam-)woord. Deze gaan in een doos of zak. De leerlingen krijgen een schrijfblad en moeten een verhaal gaan schrijven. Maar elke keer wordt er een woord getrokken uit de doos en dat woord moeten ze verplicht in de volgende zin gebruiken. Enz. Rijmen of past het bij elkaar? De lkr. begint met een woord, de buurman noemt zo snel mogelijk een woord wat erbij past of een rijmwoord. Voorbeeld; tafel-wafel (of tafelpoot), lekker-stekker-stopcontact-stroomsloom- enz. Warhoofd. Een ll. staat in het midden van de kring, dat is het warhoofd. Het warhoofd stapt naar een ll. toe en zegt “dit is mijn oor” terwijl hij naar zijn voet wijst. De ll. moet meteen omgekeerd antwoorden, dus; “dit is mijn voet”en wijzen naar zijn oor. Het warhoofd probeert zo iemand af te krijgen, die zich vergist. Als dat gelukt is, dan kiest de lkr. een nieuw warhoofd. oefenen met woorden… woorden bedenken met dezelfde beginletter, wat was het eerste woord/laatste woord? was is de eerste/laatste/middelste letter? hakken en plakken van woorden, lettergrepen 5
klappen, rijmwoorden bedenken, een zin bedenken met het woord, samenstellingen maken, raadsels oplossen.
Sneldichters. Een groepje schrijft op een blaadje 2x 2 rijmwoorden; voorbeeld; beer- meer en bad – nat. De blaadjes worden aan een ander groepje doorgegeven en dat groepje maakt zo snel mogelijk een 4 regelrijmpje met de rijmwoorden op het einde van elke regel. categorieënrooster tabel wordt getekend met bovenaan de categorieën en aan de linkerkant geeft de lkr. 1 woord wat van boven naar beneden wordt geschreven. Daarna bedenkt het groepje binnen een bepaalde tijd woorden met de beginletters. Eventueel punten tellen na een bepaalde tijd of wedstrijdje wie heeft het eerst het rooster vol. Event. andere categorieën. dieren eten sporten kleding t tijger taart tafeltennis trui a aap appel f fietsen e erwtjes estafette l leeuw laars Doorgeefverhaal. Bovenste regel van het blaadjes schrijft de eerste leerling “wie” (een bepaald personage, geen namen) en vouwt het papier om, de volgende schrijft op ‘waar” (in de…. op de ….), en vouwt het om, de volgende schrijft op “hoe”iets gezegd wordt (zegt heel boos… fluistert verdrietig… roept hard…) en vouwt het om, de laatste “wat”(een uitspraak), daarna worden de papiertje uitgevouwen en de gekke zin voorgelezen. Geef de hoed door… Wie de hoed heeft vertelt een verhaal. Na een paar zinnen geeft diegene de hoed door en de volgende ll. gaat verder met het verhaal en geeft de hoed weer door… Uitdaging; steeds sneller de hoed doorgeven, maar blijven vertellen, zonder stil te zijn en te lang na te denken. Verhaaltje vertellen. (met of zonder boek). De lkr. spreekt van te voren af dat als de kn. bijv. “Jip” horen, ze allemaal moeten staan. Moeilijker; Jip-staan, Janneke-vinger opsteken. Vele variaties mogelijk. Anagram. Een anagram is een door- elkaar- gehusseld woord. 1 ll. schrijft een woord op een kladblaadje, husselt de letters door elkaar en schrijft ze zo op een ander kladblaadje. Deze geeft hij aan de buurll. Kan die het woord ontcijferen. 6
Zo kun je ook een zin maken (elk woord gehusseld, niet alle woorden door elkaar…), of zelfs een hele brief. Wie kan het ontcijferen. Voorbeeld: tooffepik = koffiepot Alfabet- speurneus. Iedereen schrijft het alfabet onder elkaar op een blaadje. Loop door de klas (school) en zoek dingen die beginnen met de letters van het alfabet. Wie kan alles vinden? Of moeilijker… op volgorde zoeken, dus eerst iets met de a, dan met de b… tot de z. Extra… punten verdienen. Heb je als enige het woord dan krijg je 3 punten, nog iemand 2 punten, meer kinderen hetzelfde woord 1 punt, wist je het niet, dan 0 punten. Letters verzamelen. Letterkaartjes van het hele alfabet. (eventueel de c, q, x weglaten). Alle kaartjes door elkaar op een omgekeerde stapel. Spreek af wat jullie moeten zoeken… dieren? plaatsnamen? dingen van hout? dingen in huis? speelgoed? Om de beurt draaien de lln. een kaartje om, bijv. P en degene die als eerste een dier met de p noemt, krijgt het kaartje. Weet niemand iets dan wordt het kaartje weggelegd. Wie heeft de meeste letterkaartjes verzamelt als alle letters geweest zijn? Lettergrepen zingen. Een bekend liedje in lettergrepen zingen. lln. zingen om de beurt 1 lettergreep, het liedje moet in normaal tempo verder gezongen worden… Kleuren zoeken. Kies een kleur. bijvoorbeeld rood. Iedereen krijgt 3 minuten om zoveel mogelijke dingen op te schrijven met die kleur die te zien zijn in de klas. Het mag ook iets zijn waar rood in zit, ook al is het niet helemaal rood. Wie heeft de meeste dingen gevonden? Associëren. Rondom een thema, bijv. beroepen. 1 ll. noemt een beroep. Daarna krijgt iedereen 1 minuut de tijd om zoveel mogelijk dingen op te schrijven die bij dat beroep passen, er mee te maken hebben. Wie heeft na 5 beroepen, de meeste woorden gevonden (die goedgekeurd zijn). Ik weet het beter. Tegen elkaar opbieden.. wie weet bijvoorbeeld de meeste dieren met 2 poten, wie weet de meeste dingen van hout, wie weet de meeste bomennamen, enz. Tegen elkaar opbieden en kijken op degene die het beter weet het kan halen binnen 1 minuut. Ook leuk om in teams te spelen.
7
Woordenbingo uit een boekje. De lkr. pakt een leesboekje. Er wordt even samen over gesproken waar het boekje over gaat en dan schrijven de lln. 5 of 10 woorden op waarvan zij denken dat die in het boekje staan. Dan leest de lkr. het boekje voor en elke keer als een woord van het lijstje genoemd wordt, mag de ll. dat woord doorstrepen, wie heeft het eerste alle woorden doorgestreept? Bingo! Pim pam pet. Prikletter: variatie. Categorieën op een blad. Prik een letter. Wie kan met die letter bij alle categorieën een woord bedenken. Als je een woord hebt 1 punt, als je een woord hebt wat niemand heeft, 3 punten. Wie heeft de meeste punten.
Doe en bewegingsspelletjes in de klas duo-sport. Ruggen tegen elkaar, armen ineen gehaakt. Ga zitten (door de hurken) en probeer ook weer op te staan, zonder elkaar los te laten. Kan ook in 3-tallen, 4-tallen of meer… Leunen tegen elkaar middels de handen (evenwicht). Blijven staan. Proberen om verder van elkaar af te gaan staan en een brug te vormen. Elkaar de handen geven en achterover hangen, zonder te vallen. Niet loslaten. Evenwicht. Bukken in de rij. kn. worden verdeeld in 2 rijen (staan). deze rijen krijgen elk een dierennaam. de lkr. wijst een rij aan en roept een naam, als het hun naam is moet de rij bukken. Proberen om de kn. van de wijs te brengen door de verkeerde rij aan te wijzen. De ontknoping. Alle lln. behalve 2 staan in de kring en houden elkaars hand vast. Ze vormen een knoop door over elkaars armen te stappen of er onder door te kruipen, zonder de handen los te laten. De 2 overige lln. zijn het ontknopingsteam en proberen de knoop weer los te krijgen, zonder dat de lln. elkaar loslaten. De wereld op zijn kop leider doet van alles op zijn plaats en de anderen moeten het tegenovergestelde doen (leider staat- anderen zitten, leider steekt handen omhoog- anderen omlaag,…) geheugenspel volgorde 5 lln. komen voor de klas staan in een bepaalde volgorde. 1 ll. wordt naar de gang gestuurd. de volgorde wordt veranderd en de ll. van de gang raadt wat er is veranderd. Variatie: mixers en fixers. De ene helft zijn de mixers zij krijgen allemaal een kaartje met een nummer en gaan op volgorde staan en bergen het kaartje op. De fixers proberen goed te kijken en de volgorde te onthouden. Daarna draaien zij zich om en gaan de mixers door elkaar staan. De 8
fixers proberen in overleg met elkaar de mixers weer op de goede volgorde te zetten. De kaartjes worden opgelezen en zo wordt duidelijk of het goed is. Spiegelen. Spiegelen met de ogen dicht. (tegenover elkaar staan, handen tegen elkaar en samen rustig bewegingen maken. Afspreken wie er “stuurt”.) steen, papier, schaar. Handen op de rug, tegelijkertijd roepen en hand naar voren steken. steen-vuist, papiergestrekt, schaar-2 vingers. papier wint van steen (pakt de steen in), steen wint van schaar(maakt de schaar bot) en schaar wint van papier(knipt het papier door). Variaties: verschillende duo’s duelleren met elkaar, af is zitten, wie blijft er over. In verschillende vakken, wie blijft er over in elk vak (kleinere groepjes, gaat sneller). Punten verdienen als je iemand hebt verslagen, hoeveel punten heb je verdiend? Span en ontspan. Spieren in je lijf en lichaamsdelen ontspannen of aanspannen. De leerkracht geeft de opdracht of van boven naar beneden of andersom. Een bepaald aantal tellen… Detective. Een leerling gaat even weg. De andere leerlingen ruilen iets met elkaar (schoenen, bril, kledingstuk). Kan de detective dit ontdekken. Variatie; rijtje lln. voor de klas, eerst goed bekijken, daar wordt iets aan veranderd. Wat is er anders? Na-apen; de kn. zitten in een kring. “doe mij maar na…” en de kn. doen alle bewegingen die de lkr. maakt na, ook kan de lkr. een kind aanwijzen die bewegingen mag verzinnen, welke iedereen weer na doet. Alleen is een punt. Voorwerpen in de kring. Iedereen neemt een voorwerp in gedachten. Als de leerkracht aftelt 3-2-1-0 gaat iedereen bij dat voorwerp staan. Wie bij 0 alleen staat, krijgt een punt. Wissel van plaats. stoelen in de kring, 1 stoel te weinig, die leerling staat in het midden. De leerkracht geeft opdracht wie van plaats moeten wisselen (namen, alle lln. met blonde haren…), de leerling in het midden probeert een stoel in te pikken. Wave. Met handelingen, pasjes, geluiden, enz. Dierengeluidenspel. 2 kaartjes met hetzelfde dier. Alle lln. krijgen een kaartje en lopen rond terwijl ze het dierengeluid maken, ze proberen hun duopartner te vinden. Kan ook met dieren uitbeelden of andere dingen 9
uitbeelden bijv. beroepen, handelingen, enz. Met of zonder geluid. Kan ook met eenvoudige, bekende liedjes op een briefje. Iedereen zingt zijn liedje en het duo zoekt zo elkaar. Telefoongesprek. Duo spreekt 2 rollen af en voeren een telefoongesprek. De klas moet raden wie het zijn… juffrouw, kinderen, dokter, bakker, moeder, enz. Besmettelijke ziekte. Kring. Eerste leerling trekt een bepaald gezicht (emotie, grimas), de volgende doet dit na en blijft vervolgens ook in die houding staan. Zo verder, totdat iedereen hetzelfde gezicht heeft gemaakt, terwijl de anderen de gezichtsuitdrukking niet losgelaten hebben. Lachen dus verboden. Niet lachen. De eerste ll. zegt hi, de tweede zegt hihi, de derde zegt hihihi, enz. (of een ander woord), de leerlingen die in de lach schieten of niet het juiste aantal woorden zeggen zijn af. Wie houdt het het langst vol? Tijger, olifant en muis. De lln. vormen 2 groepen tegenover elkaar aan weerszijden van de klas. Iedere groep heeft een leider, die beslist welk dier de groep gaat uitbeelden (zachtjes, zodat de anderen het niet horen. 1,2,3 (de lln. tellen en lopen naar elkaar) en op 3 bevriezen ze als het gekozen dier. Tijger (klauwen en grom) verjaagt de muis. Olifant (armen als slurf) verjaagt de tijger. Muis (bukken, klein met handen als oren) verjaagt de olifant. Allebei hetzelfde dier is geen punt. Wie heeft na 3 rondes de meeste punten en is koning van het dierenrijk? Handenrace. Groepjes van 5 of 6 lln. in een kringetje. Eerst alle rechterhanden op elkaar, daarna alle linkerhanden. Op een afgesproken teken trekt de speler onderaan zijn hand weg en legt hem bovenop. De andere spelers volgen, 1 hand tegelijk. Als de bedoeling duidelijk is; de handenrace. Afgesproken wordt hoeveel rondes… Daarna moeten de handen weer in de oorspronkelijke positie liggen (dus niet meer en niet minder wisselen). Gaat het niet goed, event. bovenste hand markeren met een kruisje. stalen gezichten. de lln. vormen 2 rijen tegenover elkaar, 3 passen van elkaar. De eerste lln. van de tegenovergestelde uiteinden lopen tussen de 2 rijen naar elkaar toe. De andere lln. blijven op de plek staan maar mogen van alles doen om de 2 lln. aan het lachen te maken (praten en aanraken mag niet. Als de 2 lln. elkaar tegenkomen, stoppen ze even, knikken en lopen door naar het andere eind. Wie een lach opmerkt, roept de naam en “betrapt”. Reuzenwekkers. Lln. staan verspreid door de klas. De armen zijn de kleine wijzer, die beginnen allebei hoog (12 uur). De lkr. roept een getal (6 uur) en de lln. wijzen naar hun voeten, enz. Moeilijk is met beide wijzers; uren, half uur en kwartieren.
10
Dirigent. Met bewegingen of geluiden. De dirigent begint telkens een nieuwe beweging,de groep volgt. De leerling in het midden moet raden wie de dirigent is. Liedje herstellen. Bekend lied op papier. Ieder groepje krijgt een fragment, behalve 1 groepje. De kinderen zingen allemaal het eigen fragment. Het overgebleven groepje probeert de groepjes in de goede volgorde te zetten en zo het liedje te herstellen.
Amerikaans liften met namen of nummers. Handen klappen op bovenbeen, handen tegen elkaar klappen en liftgebaar rechts (eigen naam, nummer) en links (andere naam, nummer), enz. Ritme moet gelijk blijven. Iedereen doet tegelijkertijd mee met het klappen en de gebaren. Ah ko so (smoerai’s) Ah = gestrekte hand voor de keel, elleboog krom (met rechts wijs je naar links of andersom). De buurman waarnaar gewezen en gekeken wordt doet de volgende beweging: Ko = wijzen met gestrekte handen naar de volgende buur, ellebogen tegen het lichaam aan. So = wijzen naar willekeurige persoon in de kring met een gestrekte arm en hand. Die gaat weer verder met de Ah-beweging en zo verder. Foute beweging is af… op de grond zitten.
Geluiden raden. De kinderen zitten in de kring. Laat de kinderen een paar voorwerpen zien. De kinderen doen hun ogen dicht. Ze moeten wel doodstil zijn. Laat vervolgens de juf een voorwerp vallen of maakt een geluid met een voorwerp. De kinderen moeten raden welk voorwerp het is. Variatie: Meerdere geluiden laten horen. Weten ze ook nog de volgorde? Rug aan rug… Alle lln. staan in duo’s, behalve de spelleider staat alleen, die roept een opdracht bijv. rug aan rug. Alle lln. vormen een nieuw duo (dat moet!) en gaan rug aan rug staan, ook de spelleider. 1 ll. blijft over en die roept een nieuwe opdracht. Bijv. linkervoet aan linkervoet, schouder aan schouder…
Ritmes naklappen met handen, voeten, vuisten,… Dieren uitbeelden. (bewegingen en/of geluid). Als de lkr. klapt, zit iedereen weer supersnel op zijn/haar plaats. Lkr. tovert een nieuw dier. Een gekke tekening maken. Daarna de tekening beschrijven, zonder dat de anderen de tekening zien. Kunnen zij hetzelfde tekenen nav de omschrijving. Tekenen op de rug en raden wat de ander tekent. Bijv. letters, cijfers, weerbericht,…
11
handje klap duo’s tegenover elkaar. Handen boven/onder elkaar. (of vingertoppen tegen elkaar). Ll.1 probeert de handrug van ll. 2 aan te tikken. Ll. 2 trekt zijn hand weg. Tik=punt. Mis=wisselen. Ll. 2 probeert ll. 1 te tikken. Variatie: max. aantal keer terugtrekken afspreken, anders de andere ll. 1 punt. Zo dans je de rumba! Lln. staan in de kring. De 1e ll. zegt “zo dans je de rumba”en doet een kort danspasje, de andere lln. doen dat na en zeggen er zachtjes bij “we dansen de rumba, we dansen de rumba..”, de 2e lln. zegt “nee, zo dans je de rumba” en doet een nieuw pasje. De groep lln. voeren de 2 danspasjes na elkaar uit en zeggen weer “wij dansen de rumba…”, zo verder, steeds meer danspassen erbij. imitatieketting In rijtjes van 5 lln. staan, achter elkaar. Ll. 1 beeldt iets uit (dier/beroep), ll. 2 kijkt. De rest kijkt niet. Op het teken van de lkr. bevriest ll. 1, ll. 2 beeldt uit voor ll. 3, enz. de laatste ll. raadt wat het is. Ll. 1 zegt of het goed is. Doe-wakka-doe-wakka-doe. De kinderen in de kring, de doewakker staat in het midden en roept een naam, bijv. Lisa rechts. Lisa moet dan zo snel mogelijk de naam noemen van diegene die rechts van haar zit, voordat de doewakker “Doe-wakka-doe-wakka-doe”heeft gezegd. Is ze te laat, dan wordt Lisa de nieuwe doewakker. Moeilijker is: Piet 3 rechts…
Met blinddoek… schatbewaker. Veel kleine voorwerpen liggen op een kleed midden in de kring. De schatbewaker zit op zijn knieën op het kleed en mag er niet van af. De andere kn. proberen spulletjes te stelen, ze mogen er telkens maar eentje tegelijkertijd pakken en dat naar hun plaats brengen. De schatbewaker probeert de kn. te tikken, getikt; voorwerp terugleggen en eerst terug naar de plaats gaan en het daarna weer opnieuw proberen. Alle voorwerpen op… wie heeft de meeste gestolen? Het honingpotje van de beer. De “beer” zit in het midden van de kring met een blinddoek op en een honingpotje naast hem op de grond. De lkr. wijst een kind aan dat heel zachtjes het honingpotje mag pakken en terug op zijn plaats gaat zitten. Dan roepen alle kn. “beer, beer, beer, wie heeft je honingpotje deze keer?” de beer doet zijn blinddoek af en raadt wie zijn honingpotje heeft gestolen.
12
Variaties op het spelletje;Tik,tik wie ben ik? *De kinderen zitten in de kring. Wijs één kindje aan, die in het midden moet zitten. Hij of zij doet de ogen dicht. Wijs dan een ander kindje aan. Dat kind moet een kort zinnetje zeggen: Driemaal raden wie ik ben. Het kind met de ogen dicht moet raden wie er aan het woord was. Wordt het goed geraden, dan mag een ander kindje. Elk kindje mag driemaal raden. *De kinderen zitten in de kring. Wijs één kindje aan, die in het midden moet zitten. Hij of zij doet de ogen dicht. Wijs dan een ander kindje aan. Dit kind loopt naar het midden en maakt een dierengeluid. Het kind met de ogen dicht moet raden wie het dierengeluidje heeft gemaakt. Wordt het goed geraden, dan mag een ander kindje. Elk kindje mag driemaal raden. *De kinderen zitten in een grote kring. Één kind zit geblinddoekt in het midden. Wijs een kind aan dat zich binnen de kring moet gaan bewegen, terwijl het een dierengeluidje maakt. Het geblinddoekte kind gaat op het geluidje af en moet het dier proberen te tikken. Hoeveel kn. zitten er achter je? Variatie; Hoeveel pittenzakjes, blokjes, hoepels, touwtjes? *De ll. zit met de blinddoek in het midden. De lkr. wijst leerlingen aan die één of 2 handen op de rug van het geblinddoekte kind leggen. Raden hoeveel handen of raden hoeveel lln.? Zitten of staan? Alle kn. zitten op de grond. De lkr. wijst naar boven en alle kn. gaan staan, de lkr. wijst naar beneden en alle kn. gaan zitten. één lln. mag in de kring zitten met een blinddoek op. De lkr. wijst een aantal keer en de lln. gaan afwisselend staan en zitten. Dan vraagt de lkr. aan het kind met de blinddoek ”wat denk je, staan of zitten de kn.?” Raden en kijken of het goed is. wie voel ik daar? De kn. staan in een kring. één kind in het midden met een blinddoek. een ander kind wordt aangewezen en gaat voor het kind met de blinddoek staan, maar zegt niets. Nu moet het geblinddoekte kind voelen en raden wie er voor hem staat. Vlindervangst. 1 ll. staat in het midden van de kring met een blinddoek. Hij strekt de armen uit, handpalmen naar boven. Andere lln. (vlinders) fladderen rustig om die ll. heen, af en toe stopt een vlinder en tikt zachtjes op de handpalm van de ll. in het midden. Die ll. probeert de vlinder te tikken, terwijl hij op de plaats blijft staan. In een kleine groep kun je doorspelen totdat er nog maar 1 vlinder over is. Bommetje; kn. staan in een kring. één ll. zit in het midden met een blinddoek om. Een bal wordt doorgegeven. De ll. in het midden roept “andersom”… bal gaat de andere kant op. Als de ll. “boem” roept, dan is degene die de bal heeft af en gaat zitten. spel gaat weer verder, tot iedereen (of een bepaald aantal lln.) zit.
13
Met materialen… opdrachttekenen iedereen tekent op een ruitjesvel n.a.v. gesproken opdrachten (2 hokjes naar rechts, 1 hokje omlaag, enz.). Wie heeft het uiteindelijk goed en wat moet het voorstellen? Naam-woorden. Vel papier in groepje en 1 stift. Allemaal de naam op het vel papier schrijven en zoveel mogelijk woorden om de beurt (stift doorgeven) opschrijven met de letters van de namen. Na bepaalde tijd… wie heeft de meeste woorden? wie heeft de meeste woorden met 3 letters? Wie heeft het langste woord? Wedstrijdje; watjes blazen (met of zonder rietje) naar de overkant van de tafel. Boogiebal. Lln. in een kring, muziek aan. De gal wordt doorgegeven, maar als de muziek stopt dan moet diegene die de bal heeft, de bal op een aparte manier doorgeven (door de benen, met een boogje, eerst omhoog gooien- vangen –doorgeven, enz. De bal gaat weer verder op de muziek, maar elke keer moet diegene de bal op die manier doorgeven, de muziek stopt tussendoor en de bal wordt dus op steeds meer manieren doorgegeven. Smokkelaarsbende. De lln. worden verdeeld in 2 rijen tegenover elkaar met ruimte ertussen . De rij zit naast elkaar op de grond de handen op de rug. De 1e ll. van elke rij staat op, dat wordt de doane en diegene krijgt 5 stokjes. De 2e ll. krijgt een steen. De steen wordt doorgegeven in de rij, maar de lln. proberen de douane te misleiden met schijnbewegingen. Als de douane denkt te weten waar de steen van de tegenpartij is, dan zegt hij stop en noemt een ll. Is het goed, dan krijgt hij een stokje, fout dan moet hij een stokje afgeven. De douane van de tegenpartij moet nu ook raden. Als de steen op het einde is, sluit de douane achteraan en staat de 1 e van de rij weer op en wordt de nieuwe douane. Welk team heeft alle stokjes van de tegenpartij gewonnen? Geen ja, nee, uh… of langer dan 5 sec. stil zijn. Ieder 5 lucifers. Je voert een vraaggesprekje met een andere ll. Als de ander ja, nee, uh zegt krijg je 1 lucifer van de ander. Wie heeft alle lucifers? Of wie heeft na bepaalde tijd de meeste lucifers? Variatie, je kunt ook andere woorden afspreken. Zoek iemand die… Vel met vakjes en in elk vakje een opdracht. Bijv. iemand die een poes heeft, iemand die ooit in Frankrijk is geweest, iemand die van geel houdt. Je moet rondlopen en vragen stellen en zo in ieder vakje een naam krijgen. Je mag een naam maar 2x gebruiken. Wie heeft als eerste zijn vel vol. 14
Muizenval. Val bouwen van 5 hoepels en de muisjes (kn.) proberen er één voor één door heen te kruipen, zonder dat de muizenval kapot valt. wat voel ik? in een katoenen zak/kussensloop worden een aantal spullen gestopt, de zak wordt dicht geknoopt. En middels voelen moet men raden wat er in zit. één voor eén voelen en raden, goed geraden… de zak wordt doorgegeven. variatie; wat zie ik? in een glazen/plastic pot/fles/zak worden kleine voorwerpen tussen rijst verstopt… schudden, kijken en raden. wat hoort bij elkaar? op een mat/kleed liggen allerlei voorwerpen die bij elkaar horen in paren (bijv. vork-mes, sjaal-muts, tandpasta-tandenborstel, ed). De kn. mogen om de beurt 2 voorwerpen pakken die bij elkaar horen, als alle voorwerpen op zijn, wordt er besproken of het goed is en waarom dat die voorwerpen bij elkaar horen. Voorwerpen liggen op de grond/tafel. De lln. bekijken (benoemen) de voorwerpen goed. Daarna gaat er een doek over heen en mogen ze opnoemen welke dingen er lagen. Weten ze het nog? Variatie; tijdens het kijken om de beurt een voorwerp noemen wat je ziet, als je iets noemt wat al is genoemd, dan ben je af. Kimspel. Spullen liggen uitgestald op een mat/kleed. Ogen dicht en omdraaien… Lkr. pakt iets weg… ogen open,wat is er weg? Of de lkr. legt er juist een voorwerp bij… wat was er eerst niet? Variatie: Spullen liggen in een bepaalde volgorde… ogen dicht… lkr. legt een voorwerp op een andere plaats… ogen open, wat is er veranderd? of met houdingen: Lkr. of een ll. gaat in een bepaalde houding staan of zitten, alle lln. doen dat na, ogen dicht… die ene ll. of lkr. verandert iets aan de houding… ogen open, wat is er veranderd? ra, ra, ra, wie heeft de bal? alle kn. staan/zitten op een rij. (kleine groep) 1 kind staat met de rug naar de rij toe. 1 kind heeft de bal en geeft die door in de rij tijdens het liedje… daarna gaan de handen snel achter de rug en het kind kijkt om en raadt wie de bal heeft. “ra ra ra wie heeft de bal, die mooie bal van goud? kijk om! Het kind met de bal mag nu rader zijn. Wie is er weg? De kn. zitten in een kring. één kind gaat even naar de gang. één ander kind gaat in het midden van de kring onder een laken zitten, zodat niets van hem/haar meer te zien is. Het kind komt terug en moet raden wie er onder het laken zit. met watjes 1 watje op je handpalm, lkr. geeft teken; watje wegblazen en opvangen met andere hand, watje zo lang mogelijk in lucht houden, watje zo ver mogelijk blazen, duo blazen en opvangen. 15
Vallend blad. In de kring, lkr staat in het midden en laat een vel papier vallen terwijl hij een naam noemt. Diegene probeert het blad te vangen voordat het op de grond valt. De volgende houdt het blad omhoog. Eventueel op een tafel of stoel staan, als het blad te snel de grond bereikt. Als het blad op de grond gevallen is, wordt het doormidden gescheurd en gaat men door met de helft, het blad wordt zo steeds kleiner. Waar is de ring? ongeveer 15 m. touw tot kring knopen met een ring eraan. Allemaal in de kring met 2 handen voor je. Het touw vasthouden. Een persoon in het midden. Iemand heeft de ring vast en geeft deze door aan iemand anders (schuiven aan het touw). De persoon in het midden probeert te ontdekken waar de ring is. Potlodenketting. Iedere leerling heeft een potlood. De potloden worden vastgehouden tussen de wijsvinger van de ene ll. en de wijsvinger van de andere ll. Verder lopen zonder het potlood te laten vallen, of in een kring staan en vasthouden, lopen in de kring, eventueel lopen met hindernissen (stoel op en af). Krantenmepper. Krantenmepper met krant in het midden van de kring. De lln. in de kring noemen elkaars naam, voordat de krantenmepper op de knieën kan meppen. Variatie: ieder krijgt een cijfer. Of ieder is een dier. Picasso-tekening. Ieder een tekenblad. Teken een gezicht (of een andere opdracht) met je ogen dicht, zonder je potlood van het papier te halen. Vervolgopdracht; kijk ernaar en maak er een elfje of rijmpje bij. Vierkanten tekenen. Pak een wit vel en teken daar 40 stippen op (10 rijen van 4). Je pakt allemaal een ander kleurpotlood. Je mag om de beurt een lijntje trekken tussen 2 stippen. Kun jij een vierkantje dicht maken, dan is dat vierkantje van jou en mag je het inkleuren. Het spel is afgelopen als er geen lijntjes meer getrokken kunnen worden. Wie heeft de meeste vierkantjes? Rekenen met geluid. Voor ieder iets wat geluid maakt. De lkr. of ll. voor de klas maakt een som met het instrument * * * (3 x het geluid), klop (dat is erbij, of stamp is eraf), ** (2x geluid) opzij wijzen met vlakke hand (=), dan maken de andere lln. met hun instrumenten geluid om het antwoord te laten horen: *****.
16
Plastic zakjes. Spelen met plastic zakjes… laten zweven op verschillende manieren. Laten zweven op muziek. Op verschillende manieren aan elkaar doorgeven. Blazen om het zakje omhoog te houden, wat kun je nog meer bedenken? Dag boer, reactiespel met speelkaarten rondom een tafel. Een set speelkaarten wordt geschud. De spelleider draait de eerste kaart om. De cijfers, dan gebeurt er niets. Draait hij een plaatje om: *boer, dan zegt de groep “dag boer”. *vrouw, dan slaat iedereen op het midden van de tafel. *heer, dan brengt de groep de soldatengroet. *aas, dan zo snel mogelijk vuisten stapelen op tafel. *joker, dan brengt iedereen de carnavalsgroet “alaaf”. Als iemand zich vergist of als laatste is, krijgt diegene alle kaarten die tot dan zijn omgedraaid. Als alle kaarten op zijn, worden de kaarten geteld. Degene met de minste kaarten is de winnaar.
17