RAPPORT VAN DE VERIFICATIECOMMISSIE EINDWERKSTUKKEN BUSINESS SCHOOL NOTENBOOM 1. INLEIDING Business School Notenboom (verder BSN) heeft bij brief van 28 september 2010 aan de NVAO gevraagd om (her‐)accreditatie van vier HBO‐bacheloropleidingen, Business Administration, Hoger Hotelmanagement, Events, Leisure & Travelmanagement en International Business and Management Studies. In de brief wordt aangekondigd dat een rapport van Hobéon bv, waarin alle vier de opleidingen worden beoordeeld, later zal worden aangeboden. Bij brief van 20 december 2010 heeft BSN het Hobéon‐rapport inderdaad aan de NVAO toegestuurd. Uit het rapport blijkt dat BSN drie van de vier voltijdopleidingen aanbiedt in Eindhoven, Hilversum en Maastricht en dat de opleiding International Business and Management Studies alleen wordt aangeboden te Eindhoven. In diezelfde maand december heeft de Inspectie van het Hoger Onderwijs bij monde van een van haar inspecteurs bij de NVAO aandacht gevraagd voor een op 23 november 2010 bij haar binnengekomen signaal dat als volgt luidde: ”Als docent bij Hogeschool Notenboom in ……….. (de naam van de vestiging is omwille van de privacy weggelaten) ben ik op de hoogte van onregelmatigheden in de toekenning van cijfers. Ik vraag mij af tot wie ik mij moet wenden om deze informatie aan het ministerie te melden? In verband met de accreditatie van de Hogeschool Notenboom is enige haast geboden”. De betreffende inspecteur heeft over deze klacht contact gehad met de klager en de NVAO vervolgens gemeld dat niet uit te sluiten was dat de klager de waarheid sprak. Gemeld werd door de Inspectie voor Hoger Onderwijs aan de NVAO, dat docenten onder druk werden gezet om hoge cijfers te geven en dat cijfers buiten de docenten om werden opgehoogd. De NVAO heeft uiteraard besloten op deze klacht te reageren en deze mee te nemen bij haar besluitvorming. Daarbij dient te worden gemeld dat klager niet bereid bleek met de NVAO te spreken, ook niet na tussenkomst van de inspecteur die de zaak behandelde. De NVAO heeft dus niet direct kennis kunnen nemen van de klacht, maar slechts indirect, op gezag van de betreffende inspecteur. Na ampele overwegingen heeft de NVAO besloten haar aandacht te richten op het niveau van de eindwerkstukken van studenten die in de laatste jaren bij BSN zijn afgestudeerd. De redenering daarachter was dat als dit niveau naar behoren was (d.w.z. dat het zou voldoen aan datgene wat gangbaar is voor een HBO‐bachelor), de betreffende studenten in elk geval terecht het HBO‐bachelor diploma zouden hebben ontvangen. Bovendien zou een dergelijk onderzoek een legitimerend effect hebben naar de buitenwereld. De NVAO zou daarvoor een commissie instellen, een zogenaamde verificatiecommissie, in de terminologie van de NVAO. Op 24 februari 2011 heeft de (voorzitter van de) NVAO in een gesprek met bestuur en management van BSN het voornemen van de NVAO toegelicht. Hoewel BSN verontwaardigd was over de klacht en vermoedde dat er sprake zou kunnen zijn van een “wraakactie” van een vertrokken docent, heeft BSN met het voornemen van de NVAO ingestemd en alle medewerking toegezegd voor een zo spoedig mogelijke uitvoering van het onderzoek. Daartoe werd afgesproken dat BSN alle afstudeerwerkstukken van de laatste twee jaar aan 1
de commissie ter beschikking zou stellen. Het gaat om een lijst met 194 scripties van alle vier de opleidingen. Van Business Administration 33 scripties, van Hoger Hotelmanagement 90 scripties, van Event, Leisure & Travelmanagement 61 scripties en van International Business & Management Studies 10 scripties. 2. INSTELLING EN TAAK VAN DE VERIFICATIECOMMISSIE De NVAO heeft een commissie ingesteld van vier personen, allen met ruime ervaring binnen het HBO. De deskundigheden van de commissie dekken het spectrum van de vier opleidingen van welke eindwerkstukken moesten worden beoordeeld. De commissie kende de volgende samenstelling: ‐ J. P. D. Riegen rm, voorzitter, gevestigd als zelfstandig trainer en consultant op het gebied van strategisch management. De heer Riegen is op parttime basis verbonden aan de HvA (HES) in Amsterdam en heeft jarenlange ervaring op het gebied van accreditaties van het HBO, zowel bij bestaande opleidingen als bij het toetsen van nieuwe opleidingen; ‐ drs. H‐J. Janssen, lid, is sinds 1999 verbonden aan de NHTV University of Applied Sciences te Breda. Hij vervult senior‐docentschappen binnen de voltijd‐, deeltijd‐ en duale opleidingen op het vlak van marketing, management en vrijetijdstheorieën. Hij initieert, ontwikkelt en implementeert marketing‐ en retailonderwijs; ‐ L. Wams, lid, scriptiedocent en beoordelaar IBMS aan de HvA(HES). Hij is tevens free‐lance organisatieadviseur. De heer Wams is ruim tien jaar docent IBMS geweest aan de HvA‐HES‐ Amsterdam ; ‐ dr. K. W. Wiegerink rm, lid, sinds 2008 Associate partner van de Holland Consulting Group. Haar primaire werkzaamheden liggen op het vlak van missie & visie in organisaties, strategisch marketing management en businessplanning, customer value management en marketing accountability. Sinds begin 2010 is mevrouw Wiegerink parttime lector aan de Hogere Hotelschool in Den Haag, waar zij invulling geeft aan het lectoraat Cityhospitality & Citymarketing; ‐ het secretariaat van de commissie werd gevoerd door J.W. Meijer, beleidsmedewerker NVAO. De NVAO heeft de commissie in zijn vergadering van 29 maart 2011 ingesteld en zich ervan vergewist dat er bij BSN géén bezwaren tegen de samenstelling van de commissie werden geuit. Bij e‐mail van 24 maart 2011 heeft BSN dit bevestigd. De opdracht aan de commissie was tweeledig: ‐ nagaan op welke wijze de cijfers voor eindwerkstukken binnen BSN tot stand komen en daar een oordeel over geven; ‐ nagaan of de kwaliteit van een bij steekproef door de NVAO geselecteerd aantal eindwerkstukken voldoet aan de gangbare kwaliteit voor een HBO‐bachelor.
2
De commissie werd verzocht daarover aan de NVAO te rapporteren. Het voorliggende rapport bevat de weergave van dit onderzoek en is door de leden van de commissie goedgekeurd. 3. BEOORDELING VAN HET NIVEAU VAN DE EINDWERKSTUKKEN Ten einde te bezien of de door de leden van de commissie gebruikte standaarden vergelijkbaar waren en ten einde de grootst mogelijke consistentie in de beoordeling van de eindwerkstukken te bereiken, heeft de commissie in eerste instantie vier eindwerkstukken beoordeeld (zie bijlage 1). Ieder commissielid beoordeelde deze individueel, waarna in de eerste vergadering van de commissie, op 13 april 2011, de oordelen gezamenlijk werden besproken en vergeleken. De overeenstemming tussen de door de leden gegeven oordelen bleek groot te zijn. Wel bleek toen dat naar het oordeel van de commissie géén van de vier beoordeelde werkstukken aan de basiskwaliteit van een HBO‐bachelor voldeed. Dit terwijl deze werkstukken door BSN waren beoordeeld met een cijfer tussen 5,5 en 7. De commissie baseerde zich bij de beoordeling van de werkstukken op het beoordelingsformulier van BSN, terwijl zij in het vervolg van haar onderzoek een door de commissie ontworpen formulier voor de beoordeling van eindwerkstukken hanteerde. Zij ging daartoe over, omdat dit formulier meer mogelijkheden bood om tot diversiteit in oordelen over de verschillende onderdelen van de werkstukken te komen. Vervolgens heeft de NVAO uit de door BSN aangeboden lijsten met 194 eindwerkstukken voor iedere opleiding een a‐selecte streekproef getrokken van drie werkstukken uit de groep met BSN‐beoordelingscijfers van 6,5 of lager en één werkstuk uit de groep van 8,5 of hoger, met inbegrip van de reeds in eerste aanleg beoordeelde werkstukken. In totaal werden dus , behalve de vier werkstukken van de eerste toets, 12 werkstukken geselecteerd. Voor ieder werkstuk werden tevens twee vervangende werkstukken gekozen. Tenslotte werd gecontroleerd of de verschillende vestigingen en beoordelaars voldoende waren vertegenwoordigd in de steekproef. Waar dit niet het geval bleek, werd een van de twee vervangende werkstukken in de steekproef opgenomen. De zorgvuldigheid van de steekproef was met name van belang om ervoor te zorgen dat de diversiteit binnen BSN wat opleidingen, jaar van afstuderen, vestigingen en beoordelaars betreft, voldoende was vertegenwoordigd in de door de commissie te beoordelen steekproef. In de steekproef zijn dus ook werkstukken met hoge cijfers en recente werkstukken meegenomen, zoals blijkt uit het overzicht van bijlage 2. Elk lid van de commissie heeft drie werkstukken beoordeeld uit de eigen discipline en drie van een andere discipline. Alle werkstukken zijn dus minstens door twee commissieleden, onafhankelijk van elkaar, beoordeeld. Inclusief de vier werkstukken die al in april waren beoordeeld, zijn dus in totaal 16 werkstukken bezien. De commissieleden hebben hun individuele oordelen opgemaakt aan de hand van het commissie‐formulier (zie bijlage 3) en deze aan de secretaris van de commissie opgestuurd. De resultaten van de beoordeling zijn vastgelegd in het volgende overzicht. 3
Tabel 1 . Oordelen verificatiecommissie Voldoende 3 Onvoldoende 13 Totaal 16 In het navolgende overzicht zijn de oordelen van de verificatiecommissie afgezet tegen de oordelen van de beoordelaars van BSN, onderverdeeld in de categorieën: tot en met 6,5, tussen 6,5 en 8,5, en 8,8 en hoger. Tabel 2 . Oordelen verificatiecommissie afgezet tegen de oordelen van beoordelaars BSN Oordeel verificatiecommissie Oordeel BSN V O Totaal Van 5,6 tot en met 6,5 2 7 9 Van 6,6 tot en met 8,4 3 3 8,5 en hoger 1 3 4 Totaal 3 13 16 Uit deze tabellen blijkt dat de verificatiecommissie in dertien van de zestien gevallen een negatief oordeel heeft gegeven over de uit de eindwerkstukken blijkende HBO‐ bachelorkwaliteit. Dat geldt niet alleen voor de eindwerkstukken die door de BSN‐ beoordelaars als (net) voldoende werden beoordeeld, maar ook voor de met hoge cijfers beoordeelde eindwerkstukken. De commissie geeft de volgende verklaringen voor de negatieve oordelen: ‐ in veel eindwerkstukken ontbreekt de relevante theorie, theoretische concepten en modellen, of worden deze willekeurig toegepast; ‐ stage‐ en scriptieverslagen lopen door elkaar heen. Sommige stageverslagen worden aangevuld met “onderzoek” en krijgen daardoor de status van scriptie/eindwerkstuk; ‐ de werkstukken schieten tekort wat betreft samenvattingen, opbouw en inhoud. Dit is een zeer serieus aandachtspunt voor alle opleidingen; ‐ veldonderzoek, vooral een substantieel kwantitatief onderzoek, wordt zeer beperkt toegepast en is veelal van te laag niveau; ‐ onderzoeksoutput in de vorm van de mening van geïnterviewden is niet reproduceerbaar door het ontbreken van duidelijke gespreksverslagen; ‐ de gebruikte literatuur en bronvermeldingen zijn zeer beperkt; ‐ het taalgebruik is niet goed; ‐ de probleemstelling in de vorm van een onderzoeksvraag is vaak nauwelijks uitgewerkt, waardoor het antwoord op de onderzoeksvraag niet of nauwelijks te geven valt; ‐ de oordelen van de staf van BSN lijken eerder gericht op de in de praktijk blijkende potentie van de student dan op het theoretische kennisniveau. 4
De conclusie luidt dan ook dat de verificatiecommissie op basis van haar oordelen over de selectie van eindwerkstukken, van oordeel is dat de grote meerderheid van studenten van BSN aantoonbaar niet aan het HBO‐bachelorniveau voldoen. 4. BEOORDELING VAN DE WERKWIJZE VOOR DE BEOORDELING VAN EINDWERKSTUKKEN BINNEN BSN Op 10 juni 2011 heeft de verificatiecommissie een bezoek gebracht aan BSN te Eindhoven en gesproken met het management, de eindwerkstuk begeleiders en vertegenwoordigers van de bij de interne kwaliteitszorg betrokken gremia. (Zie bijlage 4) De meeste tijd is besteed aan gesprekken met de scriptiebegeleiders van de vier opleidingen. De leidende vraag in deze gesprekken was hoe de beoordeling van de scripties tot stand komt, omdat de commissie natuurlijk op zoek was naar een verklaring voor het opvallend grote verschil tussen de beoordelingen van docenten van BSN en die van de leden van de verificatiecommissie. De commissie heeft niet over de inhoud van haar beoordelingen gesproken, maar alleen over de gang van zaken rond de beoordeling binnen BSN. De volgende procedurebeschrijving lijkt een goede indruk te geven van de wijze waarop het afstudeerproject in de regel tot stand lijkt te komen. In de workshop ‘afstudeerprojecten’ formuleert de student een projectvoorstel, onder leiding van de docent afstudeerprojecten. Deze docent moet het voorstel van een student van een goedkeuring voorzien. Vervolgens wordt de student doorgestuurd naar een afstudeerprojectbegeleider die de inhoudelijke materie kent en bereid is het afstudeerproject te volgen en te beoordelen. Vervolgens gaat de student op stage om het onderzoeksproject in een werksetting te kunnen uitvoeren. De stageplaats wordt door de student zelf georganiseerd of door BSN. De scriptie telt 15 ECTS. De afstudeerprojectbegeleider heeft, indien de scriptie relevant is voor het stagebedrijf, een gesprek met de bedrijfsbegeleider, maar de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het afstudeerwerk ligt bij de afstudeerprojectbegeleider. Deze wordt geacht een inspanning van 8 à 12 uur aan de begeleiding te besteden. In die tijd wordt de student begeleid en wordt commentaar gegeven op de aanpak en de inhoud van de scriptie. De begeleider biedt het door hem goedgekeurde concept‐eindwerkstuk aan aan een co‐beoordelaar en voert overleg met hem. De afstudeerbegeleider woont de verdediging van de scriptie door de student bij en is betrokken bij de finale beoordeling van het eindwerkstuk. De co‐beoordelaar becommentarieert de finale conceptversie, die is goedgekeurd door de begeleider. Hij geeft dan nog geen definitieve beoordeling. Is hij echter van mening dat het eindwerkstuk “onvoldoende” is, dan wordt de student niet toegelaten tot de verdediging van zijn werkstuk. De co‐beoordelaar woont de verdediging van de scriptie door de student bij en is betrokken bij de finale beoordeling van het eindwerkstuk.
5
Als derde wordt ook nog een externe beoordelaar bij de beoordeling betrokken. Deze heeft in essentie dezelfde rol als de co‐beoordelaar: hij becommentarieert de finale conceptversie, goedgekeurd door de begeleider. Hij geeft dan nog geen definitieve beoordeling. Is hij echter van mening dat het eindwerkstuk “onvoldoende” is, dan wordt de student niet toegelaten tot de verdediging en kan dan dus ook niet afstuderen. Ook de externe beoordelaar woont de verdediging van de scriptie door de student bij en is betrokken bij de finale beoordeling van het eindwerkstuk. Nadat de student de scriptie heeft gepresenteerd en verdedigd, bepalen de drie beoordelaars het cijfer voor het eindwerkstuk, bestaande uit drie delen: ‐ de inhoud; ‐ de vormgeving; ‐ de presentatie en de verdediging. De inhoud van het werkstuk moet in elk geval voldoende zijn, maar er is geen sprake van een duidelijke beslisregel voor het vaststellen van het eindcijfer. Het bovenstaande is een parafrase van tekstgedeelten uit handleiding Afstuderen BBA/HM/ELT, juli 2010, en is aangevuld met informatie die tijdens de site visit van 10 juni 2011 is verkregen, met informatie die achteraf nog is opgevraagd door de commissie en is gecorrigeerd door BSN op feitelijke onjuistheden. BSN voegt daar uitdrukkelijk aan toe dat alleen scripties van na juli 2010 volgens bovenstaand model zijn beoordeeld. De verificatiecommissie heeft geconstateerd dat de drie door haar als “voldoende” beoordeelde werkstukken alle dateren van na juli 2010. Vier in dezelfde periode door BSN beoordeelde eindwerkstukken beoordeelt de verificatiecommissie echter als “onvoldoende”. Ook alle andere beoordeelde scripties van voor juli 2010 waren volgens de commissie onvoldoende. Deze gegevens zouden er wel op kunnen duiden dat (o.a.) het verbeterplan van januari 2010 van BSN tot betere scriptieresultaten leidt, maar dat de uitkomsten van die nieuwe praktijk zeker nog niet eenduidig tot positieve resultaten leiden. De commissie heeft kennis genomen van het beoordelingsproces via verschillende documenten, zoals de beoordelingsformulieren van de beoordeelde afstudeerprojecten, het document Afstudeerproject Beoordelingskwalificaties Business School Notenboom, onderwijs‐ en examenreglementen, en de Handleiding Afstuderen BBA/HM/ELT, juli 2010, aangevuld met, zoals hierboven reeds vermeld, informatie die tijdens de site visit van 10 juni 2011 is verkregen en met informatie die achteraf nog is opgevraagd door de commissie. De commissie heeft de volgende waarnemingen gedaan die de ernstige tekortkomingen kunnen verklaren : ‐ er is in het algemeen een verschil tussen de instructie enerzijds en de uitwerking ervan in de scriptie anderzijds; ‐ het document Afstudeerproject Beoordelingskwalificaties Business School Notenboom (ook opgenomen in het document Verbetering Kwaliteit Afstuderen van januari 2010) bevat in de rij van overwegingen die tot het cijfer 6 zouden kunnen leiden, zaken die volgens de commissie juist niet tot een voldoende zouden moeten leiden, zoals: onvoldoende kritische 6
selectie van gebruikte literatuur , onvoldoende onderzoek naar informatiebronnen, gebrekkige of ontbrekende operationalisering van de probleemstelling of van deelvragen, gebrekkig onderscheid tussen hoofd – en bijzaken; ‐ er bestaat soms een zodanig groot enthousiasme – zo bleek de commissie tijdens de site‐ visit van 10 juni 2011 ‐ bij een beoordelende docent over de betoonde ondernemersgeest van de student, dat deze de beoordeling van het schriftelijk werkstuk lijkt te overvleugelen; ‐ het is de commissie gebleken dat een student met een onvoldoende voor de inhoud van zijn werkstuk, toch tot een voldoende eindcijfer kon komen op grond van zijn presentatie en de mondelinge verdediging. Deze student had volgens de regels van BSN niet tot de verdediging van het werkstuk toegelaten mogen worden. De commissie is naar aanleiding hiervan , van oordeel dat de cesuur voor toelating tot presentatie en verdediging scherper moet worden gelegd en gehandhaafd; ‐ theoretische componenten in scripties zijn vaak onvolledig of ontbreken zelfs geheel. De commissie vreest dat daar door docenten en begeleiders onvoldoende aandacht aan wordt besteed. Dit is een van de kernpunten van de oordeelsvorming door de commissie. Het enkel noemen van theoretische concepten en modellen zonder dat deze in verband worden gebracht met het inhoudelijke vraagstuk is te mager; ‐ door de overlap van stage en scriptie ontstaat onduidelijkheid rond de relevantie van de probleemstelling van het eindwerkstuk voor het bedrijf/de organisatie, waar dat wel als kernelement van de scriptie is benoemd; ‐ de commissie betwijfelt of alle docenten en beoordelaars wel op de hoogte zijn van wat van een afgestudeerde HBO‐bachelor verwacht mag worden. Hanteren de docenten en beoordelaars wel voldoende objectieve criteria? Op grond van deze waarnemingen is de de commissie van oordeel dat de door BSN gehanteerde criteria voor de opstelling van eindwerkstukken en voor de beoordeling door docenten en beoordelaars bij de meeste studenten niet waarborgen dat zij het voor een HBO‐bachelor benodigd eindniveau bereiken. 5. CONCLUSIE De verificatiecommissie BSN oordeelt dat de door haar beoordeelde afstudeerwerkstukken van de meeste studenten van vier opleidingen van BSN onvoldoende blijk geven van het realiseren van het HBO‐bachelor niveau, zoals dat gangbaar is en zou moeten zijn in het Nederlandse hoger onderwijs. De commissie tekent daarbij aan dat BSN in 2010 een aantal stappen heeft gezet om te komen tot een versteviging van het door de studenten te bereiken niveau. De commissie ondersteunt deze stappen en dringt er bij BSN op aan om volledig volgens de nieuwe criteria te werken. Dat zou tot een aanzienlijke verhoging en versteviging van de kwaliteit van de afstudeerwerken moeten leiden. De commissie heeft kennisgenomen van de reactie van BSN op een eerdere versie van haar rapport. De commissie heeft een aantal feitelijke onjuistheden veranderd of genuanceerd.
7
De strekking van haar rapport is daarmee echter niet veranderd. De commissie begrijpt de ernstige teleurstelling van BSN over de uitkomsten van het verificatieproces, maar zij is van mening dat de door haar geconstateerde tekortkomingen in procedures en inhoud van afstudeerwerkstukken zodanig ernstig zijn, dat zij niet tot een andere conclusie is kunnen komen. Namens de verificatiecommissie BSN J. P. D. Riegen rm, voorzitter 19 september 2011 Bijlagen: 4
8
Bijlage 1 Beoordeling vier scripties van BSN De panelleden komen tot de volgende oordelen over de vier tevoren bestudeerde scripties, een steekproef uit de scripties met de cijfers 5,5 tot 7: A B C D Panellid 1 O O G O Panellid 2 O O G O Panellid 3 O O G O Panellid 4 V O O O TOTAAL O O O O O= onvoldoende V= aan de maat G= Grensgeval 5‐6 Er heerst grote eensgezindheid binnen het panel. Een van de leden gaf aan scriptie A een V, maar de leden waren het tenslotte eens over een O als totaal oordeel. Scriptie C kreeg driemaal een G (grensgeval tussen 5 en 6), maar eensgezind waren de leden tenslotte over een O als totaaloordeel. Algemene opmerkingen Het beoordelingsformulier van BSN kent geen cijfers lager dan 5. Bij alle vier ontbreekt theoretische bagage. Geen enkele scriptie is een overtuigende voldoende, sterker: ze zijn allemaal ver onder de maat. De verificatiecommissie is hiervan geschrokken. Beoordeling scripties door docenten van Notenboom (presentatie = taalkundige uitvoering, bronvermelding, lay‐out) Scriptie A B C D Scriptie‐inhoud 5,5 7 7 7 (50%) Presentatie (25%) 7 5 8 7 Verdediging (25%) 8 5 4 7,5 Eindcijfer 6,5 6 6,5 7 Het panel verbaast zich over de 4 bij scriptie C. Zulke grote verschillen zijn opmerkelijk. Het Hobéon‐panel heeft totaal 16 scripties van de vier opleidingen bekeken, waaronder scriptie B. Het Hobéon‐panel constateert dat er bij alle vier de opleidingen sprake is van een gerealiseerd niveau dat als hbo‐niveau aangemerkt kan worden. A = Alternatieve betaalmethoden (Bachelor of Business Administration) B = Leiderschap en management (Bachelor Hoger Hotelmanagement) C = Muzikale voorkeur onder jongeren (Bachelor Event, Leisure & Travelmanagement) D = Launching SITS on the Business market (International Business & Management Studies) 9
Bijlage 2 Overzicht scriptie beoordelingen door docenten BSN en verificatiecommissie Beoordeling BSN Beoordeling verificatiecommissie Scriptie en Opleiding
Cohort
Datum Afstuderen
Inhoud
Vormgevi ng
Presentatie en Verdediging
Eindcijfer
Indicatief cijfer Inhoud beoordelaar
Hbo‐bachelor basiskwaliteit
1e
2e
A BA B BA C BA D BA E IBMS F IBMS G IBMS H IBMS I HH J HH K HH L HH M ELT N ELT O ELT P ELT
2006 2007 2007 2006 2005 2005 2006 2004 2005 2006 2007 2007 2005 2007 2007 2003
III 2010 XI 2010 XI 2010 XI 2009 V 2010 IX 2009 VII 2010 III 2009 V 2010 IX 2009 I 2011 I 2011 V 2009 XI 2010 XI 2010 XI 2009
5,5 5,5 6,1 8,5 7 7,5 9,5 7 7 9 5,4 5,5 7 6,5 9 5,5
7 5,3 6,7 8,5 7 7,5 9,5 7 5 9 6,7 6,5 8 7 9 6
8 7 7,3 8,5 7,5 8 9,5 9 5 9 6,3 6,5 4 6,3 8,5 7
6,5 5,8 6,4 8,5 7 7,4 9,3 7,5 6 9 5,8 6 6,5 6,5 9 6
o 4 7 5 o 4 7,5 3,5 o 4,5 5 3 o 7 5 3
o 4 6,5 4,5 o 4 7 5 o 3 4,5 onbruikbaar o 7 5 3,5
nee nee ja nee nee nee ja nee nee nee nee nee nee ja nee nee
BA = Business Administration IBMS = International Business& Management Studies HH = Hoger Hotelmangement ELT = Event, Leisure & Travelmangement o = onvoldoende (het gaat hier om de eerste toets waar vier scripties bij zijn betrokken). A = Alternatieve betaalmethoden B = Het digitaliseren van processen C = Kwaliteitsbeheersing in productieprocessen D = Strategische keuzes van ABN AMRO bank E = Launching SITS on the Business market F = What is the best strategy for Bayards to exploit the Indian offshore industry G = What are the key criteria that can make switchgrass a succesfull energy source H = A research of the North European Modern and Contemporary Art market I = Leiderschap en management J = Kwaliteit en de Heuvelland Hotelgroep K = Hoe staat Golden Tulip in de Nederlandse markt? L = Testing a modern hotel organisation M = Muzikale voorkeur onder jongeren N = Het verbeteren van relaties dmv relatiemanagement O = City Events Belgium P = Marlstone Events & Entertainment
10
Bijlage 3
Beoordelingsformulier eindwerken NVAO Verificatiecommissie Opleiding
O BA O IBMS O Hotel M O ELT
Naam student
Titel scriptie
Beoordelaar
PRI ‐ KWW‐ HJA‐ WAM
Datum
….../….../ 2011
Eindoordeel
Onvoldoende / Voldoende / Goed / Zeer Goed
A. Vraagstelling & verantwoording Zijn deze onderdelen aanwezig (ja/neen)? a. Probleemstelling
ja / neen
b. Wat willen we (laten) bereiken met dit project: onderzoeksdoelen?
ja / neen
c. Wie willen we (laten) bereiken met dit project: publieksafbakening?
ja / neen
d. Hoe past dit afstudeerproject in het geheel van het bedrijf (markt, bedrijfsbeleid, positionering, werking, …)? e. Wat is de context (sociaal, maatschappelijk, cultureel, economisch, internationaal) van dit project? Opmerkingen m.b.t. de kwaliteit van deze onderdelen:
ja / neen ja / neen
Globaal oordeel over de kwaliteit van “Vraagstelling & verantwoording”: Onvoldoende / Voldoende / Goed / Zeer Goed
B. Onderzoek & analyse (vraag- en aanbodzijde, publiek, omgeving, …) Zijn deze onderdelen aanwezig (ja/neen)? a. Onderzoeksopzet
ja / neen
b. Bronnenonderzoek
ja / neen
c. Empirisch onderzoek
ja / neen
d. Conclusies (= antwoord op “A. vraagstelling”)
ja / neen
e. Output => Afhankelijk van type afstudeerproject): i. Vertaalslag naar concrete (implementeerbare) aanbevelingen (indien onderzoeksproject) ii. Vertaalslag naar een adviesdocument / aandachtspunten voor verdere product/dienstontwikkeling (indien adviesproject)
ja / neen / nvt ja / neen / nvt
11
iii. Productontwikkeling (indien ontwikkel- of productieproject) 1. Productieplanning
ja / neen / nvt
2. Conceptontwikkeling
ja / neen / nvt
3. Realisatie (creatief & technisch)
ja / neen / nvt
4. Presentatie en (indien aan de orde) Implementatie
ja / neen / nvt
f. Terugblik / reflectie over het eindwerk
ja / neen
Opmerkingen m.b.t. de kwaliteit van deze onderdelen:
Globaal oordeel over de kwaliteit van “Onderzoek & analyse”: Onvoldoende / Voldoende / Goed / Zeer Goed
C. Algemene beoordeling Kunnen we uit het afstudeerproject afleiden dat de afstuderende blijk geeft van minstens “voldoende”: 1. theoretische vorming / onderbouw
ja / neen
2. overzicht en inzicht, het kunnen plaatsen van problemen in de context
ja / neen
3. reflectie (incl. zelfreflectie), kritische en objectiverende ingesteldheid, zin voor nuance
ja / neen
4. creativiteit en/of vermogen tot conceptualisering
ja / neen / nvt
5. vermogen om helder te communiceren
ja / neen
6. vermogen om efficiënt en resultaatgericht te werken
ja / neen
Opmerkingen m.b.t. de kwaliteit van deze aandachtspunten:
12
Bijlage 4 Verificatiecommissie Business School Notenboom Beukenlaan 145, 5616 VD, Eindhoven
Programma site-visit 10 juni 2011 8.30 - 09.00 inloop en kennismaking 9.00 - 10.00 overleg commissie 10.00 - 10.30 management/docenten/examencie (toelichting bij procedure afstuderen) 10.30 - 10.45 overleg commissie 10.45 - 11.30 scriptiebegeleiders BA (Smeehuizen, Mellema, Mahadew en Zaat) 11.30 - 11. 45 overleg commissie 11.45 - 12.30 scriptiebegeleiders Hotel (Ververs en Arts)
12.30 - 13.30 lunch en bespreking
13.30 - 14.15 scriptiebegeleiders Leisure (Stallenberg en Boers) 14.15 - 14.30 overleg commissie 14.30 - 15.15 scriptiebegeleiders IBMS (Mahadew,Tigchelaar, Patrasca en Van de Laar) 15.15 - 16.30 overleg commissie 16.30 - 17.00 eventueel nog begeleiders die niet bij de bestudeerde scripties waren betrokken 17.00 - 17.30 zo nodig nog toelichting van management
13
Aan het bestuur van de NVAO Tav dhr. Mr. K.L.L.M. (Karl) Dittrich, voorzitter Postbus 85498
2508 CD DEN HAAG
Geldrop, 17 augustus 2011
Betreft : Onderzoek verificatiecommissie Business School Notenboom. In februari 2011 heeft U in een vergadering met het College van Bestuur (CvB) van Business School Notenboom, waar ik tevens bij aanwezig was, melding gemaakt van een binnengekomen klacht inzake de kwaliteit van het afstudeerproces binnen deze instelling. Op basis van deze klacht heeft de NVAO in overleg met het CvB van Business School Notenboom besloten de scripties van de laatste 2 jaar te doen beoordelen door een door u ingestelde verificatiecommissie. Op 24 juni jl. is de rapportage van deze commissie aan de Hogeschool ter hand gesteld. Vervolgens heeft het CvB mij, in mijn hoedanigheid als voorzitter van de Beroepenveld commissie (BVC), deze rapportage ter hand gesteld. Door mijn betrokkenheid bij Business School Notenboom, maar zeker ook door mijn werkzaamheden en ervaring bij andere hogescholen (o.a Fontys) en mijn overige nationale maar ook internationale zakelijke activiteiten is de uitslag van het rapport ook door mij met verbazing ontvangen. Op basis hiervan heb ik tevens gemeend de aan uw bestuur gerichte brief op 1 juli jl. te moeten medeondertekenen Zoals u bekend is Business School Notenboom al weer enige jaren bezig met een kwaliteitsslag. Deze ontwikkeling wordt door de BVC nauwlettend gevolgd. Met waardering heeft onze commissie de afgelopen jaren kennis genomen van deze ontwikkeling. Uiteraard, zo realiseer ik mij, is bij ieder ontwikkelingsproces wel eens wat op te merken en vallen zaken tussen wal en schip. Het gaat er echter om of de totale lijn de toets der kritiek kan doorstaan en tevens of het proces een opwaartse beweging maakt. Dit is dan ook de grondhouding van de leden van de BVC. Deze commissie bestaat uit personen van een academisch niveau en met vele jaren bedrijfservaring in alle relevante beroepenvelden. Daarnaast zijn deze personen zeker geselecteerd op een objectief kritische grondhouding. Deze visie heb ik destijds ook gedeeld met de VBI visitatiecommissie die, zoals ik heb begrepen, ook een positief advies bij u heeft neergelegd. Daarbij is het voor onze commissie ook van belang dat uit alumni‐en veldonderzoek blijkt dat > 70% van de Notenboom afgestudeerden binnen 2 maanden een baan op HBO niveau vervullen en dat werkgevers erg tevreden zijn over deze afgestudeerden. Ook studeren zij vlot verder in academische masteropleidingen op de diverse universiteiten. De rapportage van de verificatiecommissie is, uiteraard met respect voor hun kennis en bevindingen, mede gezien het advies van de VBI visitatiecommissie en eigen waarnemingen van de beroepenveld commissie echter voor mij aanleiding geweest een zogenaamde “third” opinion te doen plaatsvinden. Niet met het doel om de bevindingen van de verificatiecommissie onderuit te halen maar wel om een voor mij verdere objectivering te krijgen van de kwaliteit van de afstudeerscripties.
Ik heb hiertoe zelfstandig buiten de leiding van Business School om een door mij hoog geacht en ervaren wetenschapper/docent benaderd. Ik heb hem in eerste instantie niet gemeld wat de feitelijke reden van mijn vraag is (NVAO verificatie) maar hem medegedeeld dat ik dit verzoek tot hem richtte in mijn verantwoordelijkheid de kwaliteit van het afstuderen binnen Notenboom te toetsen. Deze persoon betrof : Prof. Dr. Hans Van Weenen FRSA, Amsterdam, voormalig hoogleraar UVA, hogeschool Windesheim en In Holland en lid van diverse nationale en internationale commissies op het gebied van duurzaamheid. Hij heeft 5 scripties beoordeeld: • 3 scripties met grote discrepanties tussen de beoordeling door Notenboom en beoordeling door de verificatiecommissie • 2 scripties (random) van recent afgestudeerde studenten Ik heb hem gevraagd zijn bevindingen tevens vast te leggen in het door de verificatiecommissie gehanteerde format en het Notenboom beoordelingsformat. De scripties zijn door deze deskundige (met uitzondering van een scriptie)met voldoende tot zeer goed beoordeeld. In deze beoordeling zijn uiteraard de te verdienen punten bij de verdediging/presentatie van de scripties niet meegenomen. De beoordelingsformulieren vindt u in de enveloppe die u vandaag krijgt toegestuurd. Het leek mij, vanuit mijn verantwoordelijkheid, goed u van mijn visie en deze bevindingen in kennis te stellen. Ik wil verder aantekenen dat het CvB van Business School Notenboom serieus bezig is met het verder verbeteren van haar kwaliteit en open staat voor suggesties en aanbevelingen vanuit de NVAO. Als BVC hebben wij in overleg met de examencommissie een team van ervaren externe deskundigen van minimaal academisch niveau benoemd die mede‐beoordelaars zijn bij alle scripties. Als BVC zijn wij daarnaast bereid om in dit proces een nadere controlerende functie in te vullen. Mocht u nog vragen hebben dan verneem ik deze graag. Met vriendelijke groet, drs. Hans, W.J.A. Brugmans Voorzitter Beroepenveldcommissie Business School Notenboom Wegedoorn 31 5666 AV Geldrop T. 040‐2850344 Cell: 0651347806 @mail:
[email protected]