Psychologie van de individuele verschillen 1.1 Psychologie van de individuele verschillen vooral tussen mensen (inter), maar ook binnen mensen (intra) Intelligentie, cognitief functioneren Persoonlijkheid algemene psychologie en de algemene wetten 1.2 Twee grote visies op persoonlijkheid Nomothetische trekvisie 3 cruciale eigenschappen: 1 Trekken zijn interne, stabiele eigenschappen van een individu die deze altijd en overal meedraagt: consistent patroon van gedrag 2 Trekken zijn causaal: ze verklaren en bepalen het gedrag van het individu 3 Trekken nemen de vorm aan van dimensies waarop mensen een verschillende plaats kunnen innemen
Interactionisme 3 cruciale assumpties: 1 PH is een systeem van processen dat iemands reactie op een concrete situatie bepaalt (CAPS systeem Mischel) 2 Omdat andere situaties bij een persoon andere processen kunnen uitlokken, is het gedrag een functie van de interactie tussen persoon en omgeving 3 De uitkomst hiervan is dat PH kan beschreven worden in termen van als … dan gedragshandtekeningen
Belangrijke implicaties: 1 HE P is de belangrijkste manier om individuele verschillen in PH, gedrag op te vatten 2 Gedrag wordt gekenmerkt door relatief hoge Type A consistentie: crosstemporele stabiliteit van gedrag Type B consistentie: crosssituationele stabiliteit vn gedrag Type C consistentie: crossuitingsstabiliteit van gedrag Type D consistentie: predictie van concreet gedrag op basis van trekscores
Belangrijke implicaties: 1 Interactie tussen persoon en situatie is belangrijkste manier om individuele verschillen in PH, gedrag op te vatten 2 Gedrag wordt gekenmerkt door relatief hoge type A consistentie 3 Gedrag wordt gekenmerkt door relatief lage Type B consistentie Type C consistentie Type D consistentie
Opmerking: Er is vaak ook een HE S wat niet wordt tegengesproken door de Trekpsychologie en het Interactionisme, maar het is niet direct relevant voor de individuele verschillen.
1.3 Conclusie Mensen worden gekenmerkt door individuele verschillen in algemene gedragstendenzen. Deze zijn relatief stabiel en hebben een voorspellende kracht voor levensoutcomes MAAR ze zijn weinig informatief voor de predictie van concreet gedrag omdat dergelijk gedrag mede bepaald wordt in interactie met de specifieke situatie.
Hedendaags persoonlijkheidsonderzoek 2.1 Trekvisie domineert Wijd verspreide empirische theorie van structuur van PH: Big Five Consistent theoretisch kader geeft mogelijkheid tot cumulatieve wetenschap Gemakkelijk te onderzoeken door bijvoorbeeld eenvoudige trekvragenlijsten 2.2 Interactionisme Assumpties worden algemeen aanvaard Moeilijker te onderzoeken Gebrek aan omvattende theorie van PH die de voornaamste processen en structuren met naam noemt Big Five Neuroticisme Extraversie Openheid voor dingen, intellect, creativiteit Vriendelijkheid Conscientiousness, zorgvuldigheid
Emotionele stabiliteit Introversie
Gesloten
Onvriendelijkheid
Laksheid, gebrek aan motivatie
HOOFDSTUK 6: GENEN EN PERSOONLIJKHEID 6.1 Inleiding Een identieke tweeling wordt gescheiden bij de geboorte en komt elkaar terug tegen wanneer ze 40 jaar zijn. Er zijn een aantal opvallende gelijkenissen, maar ook een aantal verschillen. Spelen genen een cruciale rol in PH? (Onderzoek Segal, 1999) Het menselijk genoom Het genoom verwijst naar de hele verzameling genen dat een organisme bezit. Het bestaat uit DNA, een dubbele helix opgebouwd uit nucleotiden van: Fosfaatgroep Suikers 4 soorten basen: adenine-thymine en guanine-cytosine Een gen bestaat uit specifieke combinaties DNA-nucleotiden die kunnen coderen voor een specifiek proteïne of eigenschap: Bouw lichaam en functies Aanleg voor bepaalde aandoeningen Psychologisch Het menselijk genoom bevat 30 000-80 000 genen op 23 chromosomen (helft mama, helft papa). Het is een complex geheel: Veel genen De manier van coderen kan bovendien sterk variëren Genetisch afval (98% niet coderend) blijkt toch functioneel Elke celkern bevat twee complete sets van het menselijk genoom, behalve rode bloedcellen, eicellen en spermacellen Het Human Genome Project (2003) is opgezet om de sequentie van het menselijk genoom te identificeren, nl. de specifieke DNA molecule sequenties in de mens: Dit betekent niet dat daarmee de functie van elk gen gekend is Bovendien worden vele eigenschappen niet door een enkel gen, maar door combinatie van vele genen gedetermineerd De mens heeft evenveel genen als een worm, maar de manier waarop menselijke genen worden gecodeerd tot proteïnen is veel variabeler dan bij andere soorten: Enorme variabiliteit proteïnen Zorgt voor complexe verschillen tussen mensen en andere soorten De meeste genen in het menselijk genoom zijn dezelfde voor iedereen, maar een kleiner aantal genen kan verschillen tussen mensen vb. genen die coderen voor lichamelijke en psychische trekken. Mensen verschillen in genotype wat kan samenhangen met fenotype.
Doel van de gedragsgenetica 1. Klassieke gedragsgenetica = bepalen hoeveel (in %) van verschillen tussen mensen in een bepaalde trek toegeschreven kunnen worden aan genetische verschillen en hoeveel aan omgevingsinvloeden 2. Moderne gedragsgenetica = hoe gaan genen en omgeving interageren en correleren in het bepalen van individuele verschillen 3. Bepalen welke omgevings- genetische invloeden een invloed hebben op individuele verschillen = vb. omgeving: ouders, siblings, peergroup, … = vb. genetisch: enkele genen, complex genen, … Vb. grootte is 90% door genen en 10% door de omgeving bepaald: in 100 jaar zijn de mensen gemiddeld 5 cm groter geworden door betere voeding 6.2 Gedragsgenetica Klassieke gedragsgenetica 1. Wat is overerfbaarheid? Proportie variantie (%) van geobserveerde verschillen in een groep individuen die verklaard of toegeschreven worden aan genetische verschillen: hoe hangt het verschil in genen samen met de verschillen tussen mensen? Fenotype = uiterlijk voorkomen, eigenschappen van een organisme, eindproduct zoals het zich voordoet Genotype = genetische constellatie van organisme Erfelijkheid = de proportie fenotypische variantie die toegeschreven kan worden aan genotypische variantie Omgevingsbepaaldheid = de proportie geobserveerde variantie in een groep personen die toe te schrijven is aan omgevingsvariantie; omgekeerd evenredig aan de mate van overerfbaarheid en er is geen correlatie of interactie tussen omgevings- en genetische factoren 1 = heritability + environment
2. Misvattingen over erfelijkheid Erfelijkheid kan niet toegepast worden op één individu, enkel op een groep Elk element is noodzakelijk, het heeft geen zin om te zeggen dat het een meer verantwoordelijk is voor de cake dan het ander, wel als het over verschillen gaat Erfelijkheid is niet constant of onveranderlijk: altijd van toepassing op een bepaalde groep, een bepaalde tijd, afhankelijk van genetische variantie en omgevingsvariantie in de groep, variabele genexpressie Bewijs van erfelijkheid van individuele verschillen inzake een eigenschap is niet noodzakelijk een bewijs van groepsverschillen in die eigenschap Erfelijkheid is niet een precieze statistiek, wel een schatting Nature-nurture debat: zijn genen of omgeving belangrijker in het determineren van de PH? Analyse op twee niveau’s Individu-level: er is op dat niveau geen nature-nurture debat, genen hebben een omgeving nodig om een individu te vormen beiden zijn nodig en je kan ze niet uit elkaar halen om te zien welke belangrijker is Populatie-level: hier kunnen we wel omgeving en genen uit elkaar halen om de invloed van elk te bestuderen, we zoeken eerst de verschillen in omgeving en genen kijken voor een bepaalde populatie, op een bepaald moment in de tijd welke van de twee het meest verantwoordelijk is voor de verschillen tussen individuen 3. Methoden in de klassieke gedragsgenetica a. Selectief kweken Er zijn individuele verschillen in de PH van honden, binnen en tussen rassen. Deze verschillen kunnen ontstaan door het selectief laten paren van individuen met bepaalde eigenschappen. Als dit werkt, is dit een teken dat deze eigenschappen deels erfelijk zijn. Dit kan enkel slagen als de eigenschappen erfelijk zijn. Het kan niet ethisch aanvaardbaar op mensen uitgevoerd worden. b. Familiestudies Correleert de mate van genetische overlap tussen familieleden met de mate van gelijkenis op vlak van bepaalde eigenschappen: Ouder-kind 50% Siblings 50% Grootouders-kleinkinderen 25% Als een trek erfelijk is, zouden familieleden die meer genetisch gerelateerd zijn ook meer gelijkend moeten zijn met betrekking tot deze trek dan familieleden die minder genetisch gerelateerd zijn.
Als een trek niet erfelijk is, zouden de mensen met meer genetische overlap niet meer op elkaar mogen lijken met betrekking tot die trek dan mensen met minder genetische overlap. Probleem: familieleden die genen gemeenschappelijk hebben, hebben dikwijls ook hun omgeving gemeenschappelijk. Er is dus een vermenging/verwarring tussen genetische en omgevingsinvloeden. De invloed van beide kan niet definitief uit elkaar getrokken worden dus familiestudies geven nooit een sluitend antwoord. c. Tweelingstudies Twee soorten tweelingen: Monozygoot = komen voort uit zelfde samensmelting van één eicel en één zaadcel en zijn dus genetisch identiek Dizygoot = komen voort uit een aparte eicel en zaadcel en groeien enkel samen in de baarmoeder, zijn dus even verschillend als normale siblings Erfelijkheid kan geschat worden door te vergelijken in welke mate MZ tweelingen meer op elkaar lijken in vergelijking met DZ tweelingen Als MZ meer op elkaar lijken bij een bepaalde trek dan DZ, dan levert dit bewijs van erfelijkheid van die eigenschap. Als MZ niet meer op elkaar lijken bij een bepaalde trek dan DZ, dan kunnen we stellen dat die trek niet erfelijk is. Hoe wordt dit berekend? Er zijn vele formules, eenvoudig voorbeeld: MZ
Tweeling 1
Tweeling 2
DZ
Tweeling 1
Tweeling 2
1 1 2 2 … … 2x verschil tussen correlatie over MZ (tweeling 1 en tweeling 2) en correlatie over DZ: h² = 2(rmz – rdz) Twee assumpties, aannames bij deze methode: MZ tweelingen ondergaan evenveel gelijke omgevingsinvloeden, evenveel als dit het geval is voor DZ tweelingen: Als MZ meer gelijkaardige omgevingsinvloeden ondergaan dan DZ tweelingen, dan wordt erfelijkheid overschat omdat een deel ervan afkomstig is van meer gelijke omgeving Onderzocht door na te gaan bij misgediagnosticeerde tweelingen o MZ die als DZ beschouwd werden: minder gelijkend dan echte MZ? o DZ die als MZ beschouwd werden: even gelijkend als echte MZ, meer als DZ? Representativiteitsassumptie: zijn tweelingen representatief voor de gehele bevolking? Dit lijkt het geval te zijn. In algemeen gelijke omgevingsinvloeden
d. Adoptiestudies = kind deelt omgeving/groeit op bij ouders zonder genetische overlap, maar heeft genetische overlap met natuurlijke ouders met wie geen omgeving gedeeld wordt. De twee kunnen uit elkaar gehaald worden: Als positieve correlaties gevonden worden tussen geadopteerde kinderen en hun adoptieouders, geeft dit aan dat omgevingsinvloeden een rol spelen Als positieve correlaties gevonden worden tussen adoptiekinderen en hun genetische ouders, geeft dit aan dat genetische invloeden een rol spelen Adoptiestudies leveren krachtige resultaten omdat ze de gelijke omgevingsassumptie niet nodig hebben: volledige scheiding, geen confound tussen genetische en omgevingsinvloeden dus een schending ervan is geen probleem. De assumptie dat adoptiekinderen en hun ouders representatief zijn, is betwijfelbaar wegens de selectieve plaatsing: adoptieouders lijken op genetische ouders. Er blijkt geen selectieve plaatsing te zijn. Onderzoeksopzet die de sterkte van tweelingen- en adoptiestudies verenigt, zijn heel sterke onderzoeken: onderzoek met apart opgegroeide MZ tweelingen = twins reared apart waarbij ze hetzelfde genotype hebben, maar een verschillende omgeving. Gedeelde verschillen kunnen enkel door genetische verschillen verklaard worden h² = r(MZ reared apart) als directe index van erfelijkheid (zeldzaam) 4. Belangrijkste bevindingen klassieke gedragsgenetica a. Persoonlijkheidstrekken = schatting van erfelijkheid voor belangrijke PH-trekken ligt rond de 20 à 45% Zweedse studie o Extraversie MZ .51, DZ .21 o Neuroticisme MZ .50, DZ .23 Duitse studie o Extraversie 40% o Neuroticisme 30% geen correlatie tussen adoptieouders en kinderen Andere PH-kenmerken of sociale outcomes o Geluk 44 à 52% o Scheiding 50% o Activiteitsniveau 40% o Agressie 51 à 72% o Seksuele oriëntatie is gerelateerd aan belangrijke levensaspecten: levensstijl, groepen met wie men optrekt, fuiven waar men naartoe gaat, … genen hebben slechts een beperkte en indirecte invloed
Minnesota Twin Study = de gemiddelde correlatie tussen MZ is .54. De correlaties tussen MZ die apart zijn opgegroeid, zijn bij verschillende PH trekken onderzocht vb. traditionalisme .59 Ook bij chimpansees is er erfelijkheid vb. dominantie .66. Er zijn steeds meer en meer cross-culturele studies over erfelijkheid. Erfelijkheid van PH is dan ook verantwoordelijk voor het feit dat PH-trekken redelijk stabiel blijven doorheen de tijd b. S-R profielen of als … dan … profielen = PH is een systeem van stabiele als … dan … verbanden (sociaal-cognitieve benadering van PH) onderzoek Borkenau et al (2006): 25% genetische invloed, ze hebben de gedeelde omgevingsinvloeden beperkt c. Attitudes en voorkeuren Attitudes zijn persoonlijke evaluaties, meningen van een bepaald levensaspect, sociale wereld en vertonen stabiele individuele verschillen die gelinkt zijn aan gedrag Sommige vertonen redelijke erfelijkheid zoals tranditionalisme, conservatisme en beroepsvoorkeuren redelijk opvallen zoals stemgedrag en dit zou niet te wijten zijn aan opvoeding, correlatie bij adoptiekinderen was niet significant Sommige vertonen geen erfelijkheid zoals geloofsovertuiging en racisme, maar stijgt wel een beetje met de leeftijd Het is onduidelijk waarom sommige attitudes een erfelijke component bezitten en andere niet. Mogelijke oorzaak: gelinkt aan een andere, duidelijke overerfbare eigenschappen. Beroepsvoorkeur hangt samen met intelligentie en andere PHtrekken en deze zijn ook deels erfelijk. d. Omgevingsinvloeden We mogen niet uit het oog verliezen dat de voorgaande studies die matige erfelijkheid aangeven voor bepaalde trekken tevens een bewijs zijn van het belang van omgevingsinvloeden. PH trekken vertonen een erfelijkheid van 30 à 50% Omgevingsinvloeden zijn verantwoordelijk voor maximaal 50 à 70% Het is belangrijk te achterhalen welke de belangrijkste omgevingsinvloeden zijn Twee belangrijke types omgevingsinvloeden Gedeelde = tijdens de opvoeding worden bepaalde aspecten van de omgeving gedeeld door siblings vb. aantal boeken thuis, interesse ouders, … Niet gedeelde = er zijn ook omgevingsaspecten die niet gedeeld worden door siblings vb. andere vrienden, jeugdbeweging, school, …
Voor vele PH-trekken is er een grote omgevingsinvloed, maar deze invloed blijkt het grootst voor niet-gedeelde aspecten. Voor de meeste PH-trekken hebben gedeelde omgevingsaspecten minder invloed. Dit is in contrast met de algemene opvatting dat de opvoeding en het thuismilieu de PH bepaalt, maar we weten niet goed welke nietgedeelde ervaringen nu zo cruciaal zijn in het bepalen van PH. Er zijn twee mogelijkheden: Groot en nog niet gekend Vele kleine beetjes Moderne gedragsgenetica Hedendaagse gedragsgenetica stelt fundamentele assumpties van de klassieke gedragsgenetica in vraag nl. additiviteitsassumptie die doet alsof: er geen meetfout is o e² = 1 – h² o gaat niet op: test-hertest er geen interactie is o 1 = h² + e² o we weten dat de invloed van de omgeving bepaald wordt door genen en omgekeerd er geen correlatie is o cov(h,e) = 0 o we weten dat dit niet opgaat: slimme ouders, slimmere opvoeding en agressie: genetische en omgevingsinvloeden zijn gecorreleerd 1. Gen-omgevingsinteractie a. Genen beïnvloeden effect van omgeving Individuen met verschillend genotype reageren anders op zelfde omgevingskenmerken: enkel in bepaalde omstandigheden komen genetische verschillen gedragsmatig tot uiting Taakperformantie van I en E (verschillende genetische constitutie) in luide versus rustige condities: o I presteren best in rustige, slecht in luide omstandigheden o E presteren goed in drukte, lawaai en maken soms meer fouten in rustige omgeving Kinderen die worden mishandeld, worden antisociaal en agressief als en enkel als hun brein lagere niveaus van MAOA aanmaakt: gewelddadige ouders creëren gewelddadige kinderen individuele verschillen interageren met de omgeving in de beïnvloeding van prestaties
b. Omgeving beïnvloedt effect van genen Recent onderzoek geeft aan hoe de omgeving beïnvloedt in welke mate en hoe genetische factoren tot uiting komen in fenotype In welke mate? = vb. gen-omgevingsinteractie: genetische bijdrage op mentale ontwikkeling i.f.v. SES Hoe? = vb. onderzoek Weaver et al. (2006): onderzoek naar agressie en stressrespons bij ratten. Pasgeboren ratten worden de eerste 3 weken afgezonderd van de moeder. Deze omgevingsfactoren beïnvloeden glucocorticoïde genexpressie in de hersenen (hippocampus en prefrontale cortex). Deze spelen een belangrijke rol bij het reguleren van stressrespons. Dit geldt ook omgekeerd, moeders die veel zorg besteden aan off-spring beïnvloeden hierdoor de genexpressie. 2. Gen-omgevingscorrelatie Er is een verband tussen genetische invloeden en omgevingsinvloeden. Er zijn verschillen in de blootstelling aan verschillende omgevingen tussen individuen met verschillende genotypes: personen met een andere genotypen worden systematisch blootgesteld aan andere omgevingsfactoren. Er zijn drie types: (1) passief, (2) actief en (3) reactief. a. Passief = ouders geven zowel genen als omgeving door aan kinderen, zonder dat de kinderen hier zelf een actieve rol in spelen vb. verbale intelligentie van kind en aantal boeken thuis, agressieve overerving en agressief thuismilieu er ontstaat een verband tussen de genen die iemand meekrijgt en de omgeving waarin hij/zij opgroeit b. Reactief = ouders of anderen reageren anders op het kind, afhankelijk van het genotype van het kind vb. aanleg voor knuffelbaarheid van baby’s: hoe groter de aanleg, hoe meer de ouders het kind ook gaan knuffelen; de correlatie kan ook negatief zijn vb. bij een agressief kind gaan de ouders een veilige en liefdevolle omgeving creëren om de agressie van het kind tegen te gaan c. Actief = persoon met een bepaald genotype gaat zelf actief op zoek naar een bepaalde omgeving vb. sensatiebelustheid (erfelijk) zoeken zelf risicosituaties op, flowsensitieve personen houden van en zoeken activiteiten die hoge concentratie vereisen, agressieve personen zoeken agressievere milieus op (= niche-picking).
Genotype-omgevingscorrelatie kan positief of negatief zijn dus de omgeving kan het gedrag aanmoedigen of ontmoedigen. Hedendaags onderzoek gaat niet meer op zoek naar simplificaties en simpele schattingen. PH is niet nature of nurture, maar nature x nurture: De invloed van genetische factoren kan niet los onderzocht worden van de omgevingsinvloeden (op genexpressie) De invloed van omgeving staat ook niet los van de kenmerken van het genoom het heeft dus geen zin om de invloed van beiden apart te kwantificeren daarom onderzoeken ze de interactie tussen beiden 3. Moleculaire genetica Onderzoek gericht op het identificeren van specifieke genen die geassocieerd zouden zijn met bepaalde PH-trekken vb. het veel onderzochte D4DR-gen codeert voor dopaminereceptoren met dopamine als neurotransmitter die zorgt voor plezier bij intense ervaringen met receptoren in de hersenen Als de D4DR veel wordt herhaald dan heeft men relatief ongevoelige dopaminereceptoren waardoor mensen op zoek gaan naar dopamine rushes Als D4DR weinig wordt herhaald dan is men zeer responsief voor dopamine waardoor mensen niet op zoek gaan naar nieuwe ervaringen want dit zou voor te hoge dopamine zorgen Belangrijke gevolgen: druggebruik, roekeloosheid, agressie, … D4DR Gen Het meest frequent onderzocht in relatie met PH-trek “novelty seeking” Individuen met lange herhalingen scoren hoger op deze trek dan individuen met korte herhaling MAAR o Zwakke associatie o Gebrek aan replicatie-onderzoek o Geldt voor veel van dit onderzoek onwaarschijnlijk dat slechts één gen meer dan een klein percentage verklaart van de variatie in PH Polymorphisme Dit is gelinkt aan een disfunctie in de prefrontale en ACC hersengebieden die zorgen voor de regulatie van negatieve emoties. Dit hangt samen met neiging tot agressie, zelfs zonder provocatie. Negatieve omstandigheden en emoties worden gelinkt aan grotere gevoeligheid voor woede en agressie zoals bv bij onaangename stimulatie als warmte. Ze zijn ook vaker slechtgezind, maar ook hier is er een zwakke associatie en gebrek aan replicatieonderzoek.
5-http-serotonin transporter polymorphisme Als het een korte variant is, dan is het gelinkt aan de reactiviteit en ontkoppeling van de amygdala met prefrontale regionen, aan inertie en misschien is het een risicofactor voor een depressie. De meerderheid heeft een korte allel. Latere studies moeten onderzoeken in welke mate het verschil in een bepaald gedrag kan toegeschreven worden aan het verschil in een bepaald gen. Men is dus stilletjes aan gen-omgevingsinteractie aan het onderzoeken met behulp van moleculaire genetica. 6.3 Gedragsgenetica, wetenschap, politiek en waarden Gedragsgenetici proberen te bepalen hoeveel van de verschillen tussen mensen in PH toe te schrijven zijn aan genetische en omgevingsinvloeden. Dit is een omstreden gebied van de wetenschap Bevindingen dat sommige PH-trekken erfelijk zijn druisde in tegen vorige toonaangevende opvattingen dat PH gevormd wordt door socialisatie, door opvoedingsstijl, … heeft tegenkantingen gekend in wetenschappelijke kringen Maatschappelijk, politiek en ideologisch vlak = bezorgdheid over politieke of ideologische misbruik van bevindingen van gedragsgenetica o zo is men bang dat men mensen in vakjes gaat stoppen en beoordelen o ook een van de vlakken van bezorgdheid is de preferentiële behandelingen of eugenetica genaamd o veranderbaarheid van bepaalde eigenschappen, maar ook omtrent verantwoordelijkheid en schuld en zelfs over vrije wil resultaten van onderzoek komen dikwijls sensationeel en zonder nuance via de pers in de aandacht te staan. Omdat wetenschappelijk onderzoek ook misbruikt kan worden voor politieke en ideologische doeleinden hebben onderzoekers de belangrijke verantwoordelijkheid om correct en genuanceerd hun bevindingen te communiceren vooral als het gaat over resultaten en implicaties. Men moet ook behoed zijn voor de ideologische implicaties. Wetenschap zou waardevrij moeten zijn, maar dat is niet altijd zo want de wetenschappers zelf zijn niet waardenvrij (maar ze kunnen elkaar wel verbeteren en aanvullen). Kennis is beter dan onwetendheid of sensatiebelustte one-liners. Bovendien toont moderne gedragsgenetica aan dat klassieke assumpties niet kloppen en dat het geen kwestie is van additiviteit. Als een bepaalde PH-trek gedeeltelijk erfelijk blijkt te zijn, betekent dit niet dat omgevingsinvloeden geen rol meer spelen. Het is zelden alles of niets, eerder en … en. Als iets erfelijk is, betekent dit niet dat het onveranderlijk is door omgevingsinvloeden vb. flynn-effect = IQ stijgt met 7 punten per generatie
De meeste controversie bestaat rond de erfelijkheid van individuele verschillen in intelligentie. Intelligentie is erfelijk. Sommige auteurs beweerden dat bepaalde rassen erfelijk minder intelligent zijn dan andere (Hernstein & Murray, 1994). Er zou dus minder inspanning nodig zijn om bepaalde bevolkingsgroepen degelijk op te leiden. In het laatste decennium is de oorspronkelijke controverse wat gezakt en is gedragsgenetica redelijk mainstream. Een uitzondering is de controversie over seksuele geaardheid. Als homoseksualiteit weinig erfelijk is, kan je het ook “afleren”? Omdat wetenschappelijk onderzoek ook misbruikt kan worden voor politieke en ideologische doeleinden, hebben onderzoekers de belangrijke verantwoordelijkheid om correct en genuanceerd hun bevindingen te communiceren kennis is beter dan onwetendheid 6.4 Conclusie De meest overtuigende evidentie voor de genetische en omgevingsinvloeden op gedrag en PH komt van bevindingen die verkregen zijn a.d.h.v. verschillende methodes. Een groot deel van de variantie is echter ook toe te schrijven aan omgevingsinvloeden. Hiervan is een groot stuk voor rekening van niet-gedeelde omgevingsaspecten die uniek zijn voor siblings. Hedendaags onderzoek toont echter aan dat klassiek denken in termen van additieve, onafhankelijke invloeden niet opgaat: genen beïnvloeden omgeving en omgekeerd
HOOFDSTUK 7: FYSIOLOGISCHE BENADERINGEN IN PERSOONLIJKHEID 7.1 Inleiding: geschiedenis en begrippen Elliot Elliot bleek een tumor te hebben in het voorste deel van zijn hersenen, een deel dat behoorde tot de prefrontale cortex wat helemaal verwijdert moest worden. Na de operatie was zijn IQ en geheugen niet verandert, wat wel was verandert was zijn persoonlijkheid. Hij gedroeg zich impulsief en ervaarde bijna geen enkele (sterke) emoties meer. Phineas Cage Een van de bekendste gevallen in neuro-psychologie. Hij was een treinspoorwerker 19de eeuw, een aangenaam, vriendelijk, hardwerkend en graag gezien man. Hj maakte een ongeval mee waarbij een ijzeren staaf door zijn kaak en voorhoofd (beschadiging frontale hersenstructuren) geschoten werd. Hij overleeft en herstelt. Zijn intellectuele vermogens bleven intact maar zijn PH veranderde sterk. Hij werd agressief, impulsief, kon geen plannen tot uitvoer brengen en gedroeg zich niet meer naar maatschappelijke normen (maar later weer bijgedraaid?). Zijn schedel is bewaard gebleven en veelvuldig onderzocht. Dit was het eerste bekende voorbeeld in hoe hersenwerking (of schade daaraan) een invloed kan uitoefenen op PH. Hersenbeschadiging kan leiden tot verandering van PH waarbij de vaakst voorkomende verandering gepaard gaat met impulsen die niet meer onder controle te houden zijn doordat er geen of verminderde verbinding is tussen de frontale lobben (controlecentrum) Historische voorlopers fysiologische benadering Temperamentsleer = Hippocrates en Galenus maakten 4 types van PH op basis van de hoeveelheid van bepaalde lichaamsvochten (geen empirische ondersteuning): Slijm Flegmatisch Kalm, bedacht
Bloed Sanguïnisch Levendig, gelukkig
Gele gal Cholerisch Vlug kwaad
Zwarte gal Melancholisch Pessimistisch
Sheldon’s fysiologische benadering van PH = iemands lichaamstype bepaalt de PH: Endomorf Mesomorf Ectomorf Dik Gespierd Mager Sociaal, maakt graag plezier Assertief, ruw Bedachtzaam, introvert lichaamstypes en PH werden door dezelfde persoon gemeten en replicatie bleef uit tegenwoordig focussen fysiologische PH onderzoekers niet meer op zo’n globale lichamelijke indicatoren, maar op meer precieze fysiologische aspecten of substraten
Fysiologische systemen Fysiologische systemen verwijzen naar functionele systemen die aan de basis liggen van de werking van een organisme. Een verschil in de fysiologie zorgt voor een verschil in het psychologisch functioneren: Zenuwstelsel = hersenen, zenuwbanen, autonoom zenuwstelsel (sympathisch en parasympathisch) Hart- en bloedvatenstelsel Musculoskeleton = spieren en botten Een voordeel aan de fysiologische systemen is dat de parameters relatief objectief meetbaar zijn. Hoe hangt dit dan samen met PH? Fysiologische correlaten of indicatoren = fysiologische kenmerken die samenhangen met PH of gedrag zonder noodzakelijk een causale samenhang te hebben vb. versnelling hartslag en angst (richting?), temperatuursstijging en woede, 2:4 vingerratio en mannelijkheid, …
Fysiologisch of biologisch causaal substraat = fysiologische kenmerken als oorzaak van bepaalde persoonlijkheidseigenschappen vb. verschillen in hersenhelftactiviteit, emotionaliteit, testosteron, 2:4 vingerratio en agressie
situatie respons
indicator
persoonlijkheid
Een bepaalde omgeving/situatie activeert een bepaalde PH trek die voor een fysiologische respons en een bepaald gedrag zorgt. De respons wordt gemeten a.d.h.v. de indicator. Caveat maakte een samengebalde bespreking van enkele fysiologische indicatoren en substraten. Dit is een ingewikkeld domein: dikwijls zijn verbanden niet eenduidig. Doel van fysiologische benadering Het doel van deze benadering is te onderzoeken of er een link is tussen individuele verschillen in fysiologie en individuele verschillen in psychologisch functioneren zowel als indicator als causaal model. Er is nood aan een theoretisch model dat stipuleert hoe PH en situatie interageren in het voortbrengen van specifieke responsen, hoe deze responsen zich fysiologisch kunnen uiten en in welke mate PH op zich biologisch substraat heeft.
7.2 Fysiologische maten Electrodermale respons (huidgeleiding) Zweetklieren worden beïnvloed door de activiteit van het sympathisch autonoom zenuwstelsel om het lichaam voor te bereiden op actie bij dreiging of uitdaging (fight/flight): Bij arousal produceren de klieren zweet De hoeveelheid kan gemeten worden a.d.h.v. hoeveelheid elektrische geleiding Via elektroden of sensoren die op het lichaamsoppervlak geplaatst worden Mogelijkheid om respons op verschillende stimuli te meten Ook in rust zijn er verschillen tussen mensen in huidgeleiding (angst en neuroticisme) o Voordeel = niet-invasief, weinig discomfort o Nadeel = beperkte bewegingsvrijheid en aspecificiteit over de ervaring Stressrespons Een stressreactie bestaat uit activatie van twee systemen: Fight-flight response = activatie van het sympathische systeem dat zorgt voor de snellere reacties en inhibitie van parasympatisch systeem (rest and digest) Corticoide systeem = langdurige beïnvloeding van het metabolisme, immuunsysteem en andere lichaamsfuncties Cardiovasculaire activiteit De cardiovasculaire activiteit wordt gestuurd door het hart met de bloeddruk en de hartslag Bloeddruk = de druk die het bloed uitoefent op de wanden van de bloedvaten o Systolisch: bij samentrekken hartspier (groter) o Diastolisch: tussen samentrekken hartspier (kleiner) o Staat onder invloed van het sympathische zenuwstelsel: bij hogere druk zal er meer volume door de bloedvaten geduwd worden of zullen de bloedvaten vernauwen geeft voorbereiding tot actie bij dreiging of uitdaging
Hartslag = aantal slagen per minuut dat kan variëren per slag o Gemeten door tijdsinterval tussen hartslagen o Onder invloed van sympathisch en parasympatisch zenuwstelsel o Geeft voorbereiding tot actie weer
Hartreactiviteit = individuele verschillen in hoe fel hartactiviteit verandert onder bepaalde stimulatie, gemeten met de “backward serial subsraction task”: zo snel mogelijk aftellen van 4576 per 7 mate van reactiviteit is geassocieerd met individuele verschillen in type A PH (ongeduldig, competitief, vijandig) wat op zich weer samenhangt met het risico op hart- en vaatziekten
Hartslagvariabiliteit = individuele verschillen in de mate waarin hartslag varieert over de tijd wat lijkt samen te hangen met de vaardigheid om emoties te reguleren het reflecteert fysiologische flexibiliteit; hoe groter de variabiliteit, hoe sterker de parasympathische invloed op het hart
Hersenactiviteit De hersenactiviteit is de informatieoverdracht binnen de hersenen 1) Binnen hersencellen via elektrische geleiding 2) Tussen hersencellen via chemische stoffen, neurotransmitters Hersenen produceren spontaan elektrische activiteit die gemeten wordt via electroden op het hoofd (EEG) wat de activiteit van hersendelen weergeeft. Deze snelheid van geleiding is evenredig met het IQ: hoe sneller, hoe hoger. Het is wel aspecifiek aangezien het signaal uit een hele regio komt en niet van 1 punt. Hersen-visualisatie technieken = informatie over de structuur en functies van hersengebieden door meting van bloeddoorstroming in specifieke gebieden in hersenen bij het uitvoeren van bepaalde taken Positron emission tomography = radioactieve stof in bloedbaan geeft bij verval elektronen met positieve ladingen af die gemeten kunnen worden per regio hoeveelheid bloed wordt aangegeven Functional magnetic resonance imaging = opsporen van veranderingen in bloed die optreden bij verhoogde bloeddoorstroming aan de hand van magnetische resonanties geeft aan welke gebieden actief zijn Negatieve prenten geven de frontale activatie bij N-personen weer Positieve prenten geven de frontale activatie bij E-personen weer PH wordt geassocieerd met hersenreactiviteit op bepaalde stimuli Amygdala = een kleine hersenstructuur in de mediale temporale lob die een belangrijke rol speelt bij de verwerking van emotionele informatie vb. verhoogde activiteit bij angstdetectie Andere Biochemische analyse van bloed of speeksel: Hormoonspiegels = weerspiegelen de verandering in immuunsysteem (link PH) o Testosteron: agressie, risicogedrag o Cortisol: stress o Oxytocine: gehechtheid, vertrouwen
Enzymes o Monoamine oxidase = enzyme dat neurotransmitters beïnvloed o MAO kan invloed uitoefenen op bijniermerghormonen adrenaline en noradrenaline en de catecholaminetransmitters van de orthosympatische efferenten
7.3 Persoonlijkheidsdimensies met fysiologisch substraat Extraversie – Introversie E-I is een van de fundamentele PHtrekken die verschillen tussen mensen beschrijven en het biologisch substraat is hiervoor een belangrijk criterium. Het wordt gemeten a.d.h.v. Eysenck vragenlijsten: Hoge E praatgraag, leert graag nieuwe mensen/plekken kennen, actief, snel verveeld, haat routine, uitbundig Lage E stil, teruggetrokken, verkiest alleen te zijn of met enkelen Introverten hebben een hoger activiteitsniveau in het Ascending Reticular Activating System: mensen streven ernaar om ARAS activiteit op een optimaal niveau te houden omdat ze dan het best presteren/functioneren: Introverten hebben chronisch te veel activatie (cortisol) en vermijden daarom extra stimulatie en trachten hun niveau te verlagen Extraverten hebben chronisch te weinig activatie en trachten hun niveau te verhogen door extra stimulatie te zoeken Eysenck moest zijn theorie bijstellen: het verschil tussen E en I ligt niet in de basisarousal, maar in de reactiviteit van arousal bij stimulatie Wanneer ze eenzelfde taak uitvoeren, is hun level hetzelfde, maar hebben de E meer stimulatie nodig dan de I om hetzelfde arousalniveau te bekomen = geslachtsverschillen tussen I en E Keukentest = meer speeksel na citroen is introvertie omdat er meer reactiviteit is Gevoeligheid beloning en straf Jeffrey Gray’s biologische theorie van PH “reinforcement sensitivity theory” = PH is fundamenteel gebaseerd op de gevoeligheid van twee hypothetische hersensystemen die onafhankelijk van elkaar werken Gedragsactivatiesysteem (Behavioral Activation System) = reageren op beloning en reguleren van toenaderingsgedrag versneller Gedragsinhibitiesysteem (Behavioral Inhibition System) = reageren op straf, frustratie, onzekerheid, nieuwe dingen en regulatie van inhibitie rem Mensen verschillen van elkaar in de activiteit van beide systemen: Hoge BIS = angst, vermijding en negatieve gevoelens HOGE BAS = impulsiviteit, toenadering en positieve emoties
Woede is een uitzondering, omdat het een negatieve emotie (BIS) is, die gekenmerkt wordt door impulsiviteit en toenaderingsgedrag (BAS). Implicatie Hoge BAS mensen leren beter door beloning dan lage BAS mensen Hoge BIS mensen leren beter door straf dan lage BIS mensen We weten dit niet zeker, we weten enkel dat de prestaties van BIS hoger zijn dan die van BAS bij straf en omgekeerd bij beloning Dit klopt niet met het onderzoek over impulsieve personen zoals delinquenten: impulsieve mensen leren beter door beloning terwijl delinquenten meer impulsief zijn en dus een hogere BAS zouden hebben Integratie met model van Eysenck BIS
EXTRAVERTIE
weinig angst
BAS
veel impulsivitiet
EMOTIONEEL STABIEL
NEUROTICISME lage impulsiviteit
veel angst
INTROVERTIE Impulsieve mensen kunnen hun drang tot toenadering minder goed controleren dan nietimpulsieve personen. Daarom vertonen ze meer toenaderings en minder vermijdingsgedrag. Ze leren niet goed door straf door hun zwakke BIS. Er is een vragenlijst opgesteld om de BIS gevoeligheid te meten en een schaal die de individuele verschillen in sterkte van BIS/BAS meet. Leren door straf of beloning gebeurt via verschillende hersenmechanismen, daarom zijn er verschillende graden van gevoeligheid BAS = relatief meer activiteit in linkerhemisfeer BIS = relatief meer activiteit in rechterhemisfeer
The Geen Study = effect van lawaai op leren werd getest waarbij hartslag en huidgeleiding werd gemeten Zelf kiezen hoe luid het lawaai staat Krijgen het volume van de vorige I of E (I krijgt van andere I, E van E) Krijgen het volume van de vorige I of E (tegengesteld aan hunzelf) E kozen hoger volume dan I en wanneer ze zelf het volume mochten kiezen of volume kregen van personen uit hun groep, waren de resultaten even goed I onder E volume presteerden slechter dan E onder I volume Ochtendtype – Avondtype De oorzaak van verschil in ochtend/avondtype zou in een verschil tussen onderliggend biologisch circadiaan ritme liggen: verschillende biologische processen fluctueren op basis van een cyclus van gemiddeld 24 à 25u (temperatuur, hormoonsecreties, …) Er zijn grote individuele verschillen in de lengte van deze cyclus. Door temporele isolatie studies kan dit onderzocht worden: ppn worden ondergebracht in een leefomgeving zonder tijdsindicatie en hun biologische functies worden gemeten. Ppn met korter ritme pieken vroeger tijdens de dag, gaan vroeger slapen en worden vroeger wakker dan ppn met een langer ritme ochtendmensen Ochtendmensen zijn het best tussen 8 en 11u Avondmensen zijn het best tussen 17 en 23u Een dag van het avondtype duurt langer als de dag van een ochtendtype Avondtypes kunnen zich beter aanpassen aan een verandering dan ochtendtypes Types kunnen verschuiven: student werkende persoon Mensen van verschillende types hebben een minder goede relatie Individuele verschillen in circadiaan ritme en moment van pieken hangen samen met de scores op een O/A vragenlijst: O/A is een stabiele karaktertrek doorheen de tijd Een voorbeeld van hoe biologische en fysiologische processen aan de basis kunnen liggen van PH-kenmerken Cross-culturele bevestiging Hersenasymmetrie en affectieve stijl De linker en de rechterhelft vertonen lateralisatie: beide helften staan niet in voor exact dezelfde functies, ze zijn gespecialiseerd waardoor er asymmetrie is Concentratie en naar links kijken = meer activiteit in rechterhemisfeer Concentratie en rechts kijken = meer activiteit in linkerhemisfeer EEG meet activiteit van beide hersenhelften Hoe minder alpha waves, hoe meer activiteit in dat hersendeel
Wanneer iemand zijn linkerhemisfeer meer dominant is, is deze persoon meer gevoelig voor positieve emoties terwijl personen met een dominante rechterhemisfeer meer gevoelig voor negatieve emoties er is dus een drempel waarbij men gevoeliger is voor bepaalde emoties Uitzondering kwaadheid De linkerhemisfeer is actief bij kwaadheid, dus de lateralisatie slaat niet zozeer op positief/negatief maar wel op toenadering of vermijding L = toenadering (BAS) R = vermijding (BIS) Het verschil in hersenasymmetrie tussen personen is een stabiele persoonseigenschap over de tijd. De affectieve stijl hangt dus samen met/kan voorspeld worden a.d.h.v. relatieve asymmetrie en hersenhelft activiteit. Mindfullness meditatie training zorgt voor een lichte verschuiving naar de dominantie in de linkerhemisfeer. Het vermindert ook stress en geeft het immuunsysteem een boost. 7.4 Conclusie De studie van de PH kent een biologisch luik waarin biologische aspecten gelinkt worden aan PH-kenmerken als Fysiologische metingen als variabelen die gecorreleerd zijn met PH Fysiologische gebeurtenissen of processen als causale mechanismen zien voor PHtrekken Dit zijn twee wijzen waarop fysiologische variabelen zinvol zijn voor de ontwikkeling en uitbreiding van PH theorieën en onderzoek. Er moet wel opgepast worden aangezien verbanden dikwijls niet zo eenduidig zijn als dat ze worden voorgesteld.
HOOFDSTUK 8: EVOLUTIONAIRE BENADERING VAN PERSOONLIJKHEID 8.1 Evolutietheorie Basistheorie en principes Iedereen heeft voorouders die erin geslaagd zijn om te overleven tot de tijd rijp is voor voortplanting. We hebben deels mechanismen die door onze voorouders werden gebruikt om deze doelen te bereiken geërfd. Voor Darwin waren reeds twee elementen van evolutie erkend: Verandering doorheen de tijd Aanpassing aan de omgeving Charles Darwin reisde met Beagle de wereld rond en ontdekte een theorie over het proces dat dergelijke adaptaties creëert en hoe veranderingen over de tijd plaatsvinden: de natuurlijke selectie in “On the origin of species by means of natural selection” (1859). Een organisme produceert meer nakomelingen dan er kunnen overleven en dat zich kunnen voortplanten Bepaalde eigenschappen of varianten stellen een organisme beter in staat om te overleven en zich voort te planten, ze krijgen meer nakomelingen Nakomelingen erven die eigenschappen die tot meer succes leiden om te overleven en om zich voort te planten doorheen de tijd zullen de succesvolle varianten en eigenschappen de gehele populatie of soort kenmerken adaptatie = een overgeërfde eigenschap die de oplossing voor overlevings- en voortplantingsproblemen weerspiegelt Twee principes waardoor bepaalde eigenschappen een grotere kans hebben om overgeërfd te worden: Natuurlijke selectie = eigenschappen met overlevingswaarde verhogen de kans op overerving; enkele randvoorwaarden: o Natuurlijke variatie = variatie tussen organismen van eenzelfde soort en hun eigenschappen o Selectie = sommige fitte eigenschappen stellen een organisme beter in staat om te overleven en zich voort te planten o Erfelijkheid = eigenschappen worden overgeërfd van ouders op kinderen
Seksuele selectie = eigenschappen met voortplantingswaarde verhogen de kans op overerving; twee vormen: o Intraseksuele competitie = leden van hetzelfde geslacht wedijveren voor seksuele toegang tot leden van het andere geslacht o Interseksuele competitie = leden van een bepaalde sekse kiezen hun partner op basis van eigenschappen van deze partner
Tot Darwin was er een focus op het overleven en het voortplanten van organismen. Toen kwam er de ontdekking van het gen = DNA-pakket dat wordt overgeërfd van ouder op kind. Het is de kleinste unit van overgeërfde informatie dat niet verder opdeelbaar is als functionele eenheid. Moderne evolutionaire biologen hebben Darwin’s theorie voor een deel geherformuleerd door de ontdekking van het gen. Het leidde tot het cruciale inzicht dat natuurlijke en seksuele selectie verschillende vormen zijn van hetzelfde proces: overerving van genen. Door overleving en voorplanting is er differentiële gen reproductie Basismechanisme van de evolutie: sommige genen hebben meer kans om overgeërfd te worden dan anderen Theorie is dus niet meer beperkt tot het individu zelf Inclusieve fitheid theorie van Hamilton (1964) = de evolutietheorie die overerving van eigen genen centraal stelt Persoonlijk reproductief succes wordt beschermd De graad van bescherming hangt af van de graad van genetisch verwantschap: voor een zus meer moeite als voor een achternicht De baten van voor verwanten te zorgen, mogen niet ten koste gaan van het eigen reproductie-succes Groepsselectie is een hypothese uit de evolutionaire biologie dat stelt dat eigenschappen die de groep ten goede komen ook evolutionair overgeërfd worden vb. altruïsme Producten van evolutionaire processen Het evolutieproces als een filter voor eigenschappen leidt tot de creatie van eigenschappen bij een soort. Er zijn drie soorten producten: (1) adaptaties, (2) bijproducten en (3) ruis of random variaties. 1. Adaptaties = een betrouwbaar, zich ontwikkelende structuur in of eigenschap van het organisme die de oplossing vormt voor een adaptief probleem, omdat het interageert met de terugkerende structuur van de wereld rondom het organisme (primair product) omgeving stelt het organisme voor uitdagingen, adaptaties zijn geëvolueerde eigenschappen die met deze uitdagingen omgaan (omgeving heeft zekere constantie) soms zijn adaptaties van vroeger niet meer nuttig (xenofobie) 2. Bijproducten van adaptaties = toevallige effecten of bijkomende functies van adaptaties die echter niet voor die reden geëvolueerd zijn vb. neus is handig om een bril op te zetten
3. Ruis of random variaties = als gevolg van natuurlijke variatie is er variatie in eigenschappen die louter op toeval gebaseerd zijn en die geen specifieke adaptieve functie hebben als mutaties niet hinderen, blijven ze bestaan sleeping feature = deze eigenschappen kunnen soms wel functioneel worden en uitgroeien tot adaptaties 8.2 Evolutionaire psychologie = principes van evolutie toepassen op het verklaren van psychologische eigenschappen: Mens wordt gekenmerkt door verschillen in bepaalde eigenschappen Deze eigenschappen verklaren we door aan te geven hoe ze bijdragen aan het overleven en het doorgeven van genetisch materiaal Aannames 1. Functionaliteit = psychologische adaptaties zijn ontwikkeld om tegemoet te komen aan adaptieve problemen dus het is cruciaal om de evolutionaire functie van een bepaalde eigenschap te identificeren 2. Domein-specificiteit = adaptaties zijn ontwikkeld door evolutionaire processen als oplossing voor specifieke problemen 3. Talrijkheid = er waren veel adaptieve problemen en er zijn dus vele verschillende adaptaties ontwikkeld (modules) Empirisch testen van hypothesen We kunnen niet teruggaan in de tijd en onderzoeken of bepaalde eigenschappen inderdaad het gevolg zijn van bepaalde omgevingsuitdagingen. Vandaar dat de evolutionaire psychologie verplicht is om hypothesen te genereren uit theorieën die getoetst kunnen worden. Die toetsbare hypotheses worden dan bevestigd/ontkracht om ze te toetsen aan de realiteit. De methode kent verschillende niveaus van analyse: algemene evolutieleer = evolutie door selectie
specificatie = specificatie van de algemene evolutieleer specifieke hypothesen concrete niveau = specifieke toetsbare predicties
Twee methoden van uitvoeren van empirisch onderzoek als testing van hypothesen Deductieve methode = top down, vertrekken van theorie en predicties afleiden Inductieve methode = bottom up, reasoning approach, vertrekken van empirische bevindingen en daarop een theorie baseren 8.3 Drie domeinen van toepassing Evolutionaire psychologie formuleert hypothesen over drie domeinen van menselijk functioneren en PH: Menselijke natuur = verklaren van eigenschappen die alle mensen kenmerken Geslachtsverschillen = verklaren van verschillen tussen mannen en vrouwen Interindividuele verschillen = verklaren van verschillen tussen mensen Individuele verschillen Hoe kunnen we individuele verschillen verklaren? 1. omgevingsinvloeden zorgen voor individuele verschillen in algemene psychologische mechanismen = de verschillen in de omgeving zorgen dat mechanismen in verschillende graden worden geactiveerd vb. iedereen heeft een need to belong, maar door de opvoeding en ervaringen drukt deze zich anders uit Een vader die aanwezig/afwezig is in de vroege kindertijd (0-5j) afwezig = je kan niet rekenen op de zorg van je ouders, een relatie is niet voor altijd, vroeg seks hebben en veel van partner wisselen omdat anderen niet te vertrouwen zijn en relaties niet oneindig duren aanwezig = anderen zijn betrouwbaar en je kan op hen rekenen, langdurige relatie zoeken, laat seks, veel investering in weinig kinderen steun visie: kinderen van gescheiden ouders hebben met meer mensen seks en bij de afwezigheid van vader krijgen meisjes vroeger hun regels 2. overerfbare individuele verschillen die contingent zijn op andere trekken vb. interactie met lichaamsbouw: wijze om iets te bereiken wordt bepaald door fysieke kenmerken. Er zijn twee strategieën in sociale interactie die evolutionair voordelig gebleken zijn: agressie vriendelijkheid De effectiviteit van elke strategie hangt af van je fysieke lichaamsbouw. Een agressieve strategie is effectiever als je een gespierd lichaam hebt, maar de evidentie is beperkt. De neiging om al dan niet een agressieve strategie te hebben is reactief overerfbaar = een secundair gevolg van de overerving van de lichaamsbouw
3. Frequentie-afhankelijke strategische individuele verschillen = een bepaalde eigenschap heeft slechts een evolutionaire overlevingswaarde als deze in een beperkte proportie in de populatie voorkomt evolutionaire processen bepalen doorgaans eigenschappen van de soort soms kunnen er twee of meerdere varianten evolueren binnen één populatie Voorbeelden: Linkshandigheid is een voordeel bij een gevecht als slechts de minderheid van de populatie linkshandig is Man-vrouw ratio is gelijk, maar als deze ongelijk is, zorgt de evolutie terug voor de balans Hoe meer psychopaten er zijn, hoe minder effectief dit is 4. Optimaal niveau van PH trek varieert over plaats en tijd Hypothese van Nettle (2006): zowel hoge als lage scores op Big Five hebben evolutionaire voordelen en nadelen, afhankelijk van het moment en omstandigheden: Elke positie wordt gekenmerkt door een trade-off tussen voor- en nadelen Er is geen optimale positie en zodoende blijft de variatie bewaard Voor- en nadelen van Big Five neuroticisme
+ +
Aandachtig voor gevaar Stress, depressie, gezondheidsrisico’s extraversie Voortplantingsvoordeel, sociale bondgenoten, exploratie - Geen familiale stabiliteit, fysieke risico’s openheid + Creativiteit, aantrekkelijkheid - Psychose, afwijkende overtuigingen vriendelijkheid + Empathie, harmonieuze relaties, helpend - Wordt gemakkelijker bedrogen en belogen, niet egoïstisch conscientiousness + Lange termijn denken, doelen nastreven, betere levensverwachting - Rigiditeit, geen impulsiviteit Doordat deze PH trekken erfelijk zijn, wordt de genetische variabiliteit behouden binnen een populatie. Dit is goed, want verschillende niveaus van trekken zijn in verschillende omgevingen voordelig = balancing selection.
Indirecte hypotheses
5. Verschilsdetectiemechanismen De mens wordt geconfronteerd met adaptieve problemen: sommige mensen gaan hier beter mee om dan anderen. Mensen zijn uitgerust met detectie-mechanismen om te identificeren hoe anderen met de fundamentele adaptieve problemen omgaan en welke oplossingen de beste zijn Dus de big five zien heeft overlevingswaarde, het geeft mensen vervolgens rollen die het beste zijn om in omgang met een adaptief probleem Wie heeft veel kans om te stijgen op sociale ladder? Wie is de baas? Extraversie, dominantie Wie kan er goed samenwerken en is dus een mogelijke partner? Met wie ga ik om? Vriendelijkheid Wie is betrouwbaar en kan werk verzetten? Op wie kan ik rekenen? Gewetensvolheid Wie zal me bezwaren met eigen persoonlijke problemen en is labiel in samenwerking? Wie vermijd ik best? Neuroticisme Bij wie kan ik terecht voor goed advies? Aan wie vraag ik raad? Openheid, Intellect 8.4 Kanttekeningen bij evolutionaire benadering 1. Ongekend verleden = adaptaties zijn gevormd over een lange tijdsperiode van evolutie en we kunnen niet teruggaan om met zekerheid vast te stellen wat welke veranderingen heeft veroorzaakt we moeten inferenties maken en door meer trachten te leren over evolutionaire mechanismen, trachten we ook meer te weten te komen over ons verleden 2. Onbegrepen fenomenen = er zijn nog veel zaken waar de evolutionaire theoretici geen antwoord op hebben, omdat het een relatief jonge tak van de wetenschap is 3. De wereld is anders nu = moderne omstandigheden zijn zonder twijfel sterk verschillend op vele vlakken met vroegere tijden, maar wat vroeger adaptief was, is dat nu misschien niet meer en omgekeerd 4. Alternatieve verklaringen = het is soms mogelijk om met een alternatieve evolutionaire hypothese hetzelfde fenomeen te verklaren voordeel: in de wetenschap is het dan de bedoeling om van elke theorie predicties te genereren en die dan te toetsen aan de empirie
5. Moeilijk toetsbaar = evolutionaire hypothesen worden soms geacht niet toetsbaar te zijn dus wat een evolutionair voordeel is, is wat er bestaat want iets wat niet voordelig is, bestaat niet en is dus niet te toetsen recente pogingen om specifieke hypothesen af te leiden uit theorie en die dan te toetsen aan de empirie Drie misverstanden Evolutionaire verklaring is een moreel excuus: de moraal is van een andere orde Evolutionaire verklaring is een motief: mensen doen dit omdat … zeggen niet noodzakelijk iets over motieven of psychologische processen Het is oneerlijk, het is discriminerend: de gevolgen van de verklaring doen er niet toe 8.5 Conclusie Selectie is de sleutel van de evolutie en van verandering in een soort over de tijd. De eigenschappen die leiden tot meer genetische replicatie verspreiden zich in de populatie. De evolutionaire psychologie bedient zich van deductieve en inductieve wijze van wetenschapsbeoefening en wordt toegepast op 3 niveaus van PHanalyse: De algemene, fundamentele menselijke natuur Geslachtsverschillen Individuele verschillen heeft beperkingen, maar biedt een waardevol nieuw begrippen- en denkkader dat bestaande theorieën over PH kan aanvullen
HOOFDSTUK 11: MOTIEVEN EN PERSOONLIJKHEID 11.1 Inleiding De dispositionele benadering is op zoek naar onderliggende trekken om gedrag te verklaren, terwijl de motivationele psychologie op zoek is naar onderliggende motieven om gedrag te verklaren PH bestaat uit een set van interne motieven die via (on)bewuste mentale processen een invloed op gedrag, gevoelens en gedachten uitoefenen. Basisbegrippen gedachten, fantasieën tekort
behoefte
motief gedrag gericht op behoefte te voldoen
Een motief is een interne staat of kracht die gedrag opwekt en stuurt naar een specifiek object of doel. Het komt voort uit een tekort waardoor er een spanning ontstaat die een behoefte teweegbrengt. Dit veroorzaakt op zich een interne kracht die gericht is op een specifiek object. Deze kracht wordt omgezet in (c)overt gedrag. Wanneer de behoefte vervuld wordt, daalt de spanning. Motieven drijven mensen om dingen rondom hen op te merken, na te denken en zich te gedragen zodat de nood of het tekort vervuld kan worden. Kenmerken: trait versus state Motieven horen in het intrapsychologische domein: Intra = motieven kunnen zowel bewust als onbewust zijn Het steunt op de projectieve technieken om de onbewuste motieven te achterhalen Een trait is een nood of een tekort dat terugkeert omdat men nooit genoeg heeft: Individuele verschillen in soort en sterkte zijn meetbaar Interne drijfveer Verschillen zijn relatief stabiel doorheen de tijd Verschillen liggen aan oorzaak van resultaten in het leven Een state is een nood verbonden aan specifieke omstandigheden, ze zijn onafhankelijk van het individu en de omgeving. 11.2 Academische traditie Henry Murray: theorie van behoeftes (interactionisme) Een behoefte is een bereidheid om een bepaald gedrag te stellen onder bepaalde omstandigheden.
Behoeftes verwijzen naar een staat van spanning die afneemt bij bevrediging. Het is dus het proces van de spanningsvermindering en niet de spanningsloze staat achteraf dat bevredigend is. Mensen zoeken soms situaties die spanning opdrijven om daarna weer te laten afnemen. Hoe hebben behoeften invloed op menselijk handelen? Behoeften organiseren gedrag door de persoon ertoe te drijven om gedrag te stellen dat de behoefte bevredigt. Ze beïnvloeden onze perceptie en leiden ons om te zien wat we willen zien of wat we nodig hebben om te zien. Hij stelde een lijst op met fundamentele menselijke behoeftes die geassocieerd zijn met: Intenties, wensen: goede relaties hebben, succes hebben, … Emoties: liefde, trots, … Actietendenzen: tijd doorbrengen met anderen, hard werken Geassocieerde trekken: vriendelijkheid, volharding, … Elke persoon wordt gekenmerkt door een eigen unieke hiërarchie van behoeften waarbij elke behoefte in een persoon met verschillende kracht/intensiteit aanwezig kan zijn. Elke behoefte interageert met de andere behoeftes binnen een persoon. Deze interactie maakt het concept motief dynamisch: verschillen in verhoudingen tussen behoeften geven aanleiding tot andere gedragingen, percepties, … Hoge behoefte aan affiliatie en ambitie = meevoelend, luisterend leiderstype Hoge behoefte aan ambitie en lage affiliatie = nietsontzienende leider Een behoefte is intern aanwezig, maar is niet onafhankelijk van de omgeving, omdat er een aantal elementen zijn in de omgeving die de behoeftes van een persoon beïnvloeden: Alpha druk = objectieve realiteit Beta druk = gepercipieerde realiteit o Afhankelijk van behoeftes van individu zal deze de omgeving anders interpreteren o Omgeving is relevant voor bepaalde behoeftes o Gedrag is het gevolg van de interactie tussen persoon en omgeving Apperceptie: waarnemen en interpreteren van omgeving i.f.v. behoeftes Een samenspel van behoeftes en druk maakt dat personen een situatie op een bepaalde manier zullen interpreteren. Dit leidde tot de ontwikkeling van de Thematic Apperception Technique (TAT) = het aanbieden van ambigue stimulus en vragen deze te interpreteren zonder directies. Deze antwoorden bieden ons inzicht in motieven van de persoon op trait en state niveau. Vroeger werden de antwoorden gewoon geïnterpreteerd, maar nu zijn er objectieve scoringsstrategieën.
Onderzoek naar de validiteit van de TAT stelt dat er soms een lage interne consistentie, testhertestbetrouwbaarheid en validiteit is. Als de test op een correcte manier afgenomen en gescoord is, is er wel een test-hertestbetrouwbaarheid. De TAT correleert maar zwak met motief-gerelateerde handelingen Zelfrapportering vragenlijsten Multi motive grid = aanbieden van tekeningen die belangrijke motieven weerspiegelen, de persoon dient vragen te beantwoorden over de toepasselijkheid ervan TAT en vragenlijst correleren zwak, omdat ze andere types van motivatie meten (McClelland): TAT meet impliciete motivatie dat wordt uitgedrukt in interpretaties impliciete motieven voorspellen beter lange termijn gedragingen en levensuitkomsten Vragenlijsten meten expliciete motivaties die worden uitgedrukt in gedrag zelf toegeschreven motieven voorspellen beter korte termijn gedragingen en concreet gedrag in een bepaalde situatie TAT natuurlijk eigen onbewust blijft duren
VRAGENLIJSTEN adoptie aangepast/overgenomen bewust houdt op
Need for achievement (nAch) Prestatiedrang = de behoefte om het beter te doen, succesvol en competent te zijn: Wordt opgewekt door gevoelens van interesse en verrassing Wordt geassocieerd met nieuwsgierigheid en verkennend gedrag Personen die dit in hoge mate bezitten o Verkiezen activiteiten met niet te veel, maar ook niet te weinig uitdaging o Verkiezen taken waarvoor ze zelf verantwoordelijk zijn voor slagen o Verkiezen taken waarbij feedback over hun prestatie gegeven wordt o Voelen zich meer aangetrokken tot risicovolle en onzekere jobs, omdat eigen succes een verantwoordelijkheid is waarbij veel probleem-oplossend gedrag voor nodig is Mensen die hoog scoren op nAch hebben hoge correlaten voor: Meer ondernemend en succesvol in ondenemen Meer gemotiveerd in studiesettings Gaan actief op zoek naar oplossingen bij een probleem Halen voldoening uit het bereiken van een doel Zijn gemotiveerd om beter te doen dan anderen
Culturele verschillen USA: valsspelen is niet fout om iets te bereiken Papua New Guinea: school is een niet competitief terrein, iedereen moet het goed doen omdat men op elkaar moet kunnen rekenen voor hulp Geslachtsverschillen Er zijn geen verschillen op algemeen niveau, maar wel in de manier waarop het wordt geuit: Man Investeren in hoge nAch bij beroepssucces
Vrouw Hangt af van het belang dat ze hechten aan de carrière en hun familie: Carrière + familie = investeren in het halen van goede punten en diploma, trouwen later en starten later een gezin Familie = investeren in dingen die gerelateerd zijn aan daten en een relatie
Hoge nAch hangt samen met zorgende en Hoge nAch hangt samen met een stressvol steunende ouders tijdens kindertijd en moeilijk familieleven in kindertijd: kritische moeders en agressieve competitief tegenover hun dochters, minder verzorgend Moeder is een teken dat een man niet nodig Moeder is een sterk achievement voorbeeld: is om het gezin te onderhouden: bij bij gescheiden ouders scoren vrouwen hoger gescheiden ouders scoren mannen lager op op nAch nAch Proberen directe competitie aan te gaan
Proberen directe competitie te vermijden
Kan nAch beïnvloed worden bij kinderen? Onafhankelijkheidstraining = autonomie en onafhankelijkheid promoten waardoor het kind het gevoel krijgt dingen te baas te kunnen en zelfvertrouwen kweekt Realistische standaard settings = ouders moeten kinderen duidelijk maken wat van hen verwacht wordt en deze verwachtingen mogen niet boven hun vermogen liggen omdat ze anders te snel opgeven Gehechtheid = goede hechting zorgt ervoor dat het kind meer gaat exploreren en zo nieuwe vaardigheden leert: effectief werken, hogere nAch, competenties meer waarderen en moeilijkheden als uitdagingen zien
Need for power (nPow) Machtsdrang is de bereidheid of voorkeur om invloed te kunnen uitoefenen op mensen: Wordt opgewekt in situaties waarin de mogelijkheid bestaat om leiding te nemen Personen met een hoge score zijn gericht op o Controle hebben over situaties en mensen o Gaan sneller in conflict o Nemen grotere risico’s bij gokken o Hebben meer prestige bezittingen o Zijn assertiever en dominanter in groep Approachgedrag is een gevoel van power dat leidt tot hogere kans approachgedrag/activatie BAS Positief = positieve gevoelens, hogere aandacht voor beloning MAAR kwaadheid Negatief = desinhibitie, sociaal onaangepas gedrag, agressie
op
Geslachtsverschillen Geen in algemeen niveau Geen in situaties die nPow uitlokken Geen in levensuitkomsten Hangt samen met impulsief en agressief gedrag bij mannen, maar niet bij vrouwen o Mannen met een hoge nPow hebben een minder bevredigend liefdesleven, meer ruzie met anderen, meer echtscheidingen, jonger seks, meer seksuele partners o Bij vrouwen geldt dit niet zou vooral samenhangen met socialisatie i.p.v. met biologische factoren Kan nPow beïnvloed worden bij kinderen? Verantwoordelijkheidstraining door te zorgen voor broers/zussen, door chiro/scouts, … hierdoor uit de nPow zich niet zoals hierboven beschreven werd. Gezondheidsgevolgen Mensen met een hoge nPow hebben weinig frustratietolerantie en veel stress als er geen controle is. Dan zijn ze vatbaarder voor ziekten, hebben ze een hogere bloeddruk en zijn ze meer frequent ziek. Er is dus een duidelijke verminderde efficiëntie van het immuunsysteem. Bij gevangenen zijn degenen met een hoge nPow het meest ziek en hebben ze het minste antigenen.
Oorlog, vrede en macht Een oorlog brak uit wanneer er veel Power beelden werden gebruikt in de speech van het parlement, oorlog stopte wanneer de Power beelden in de speechen ook stopten Onderzoek naar hoe de motieven in speechen van presidenten hun stijl en succes van leiderschap beïnvloedde: een voorschrift voor een effectief leiderschap is het evenwicht te vinden tussen macht, affiliatie en prestatiedrang Veel Power beelden in communicatie tussen landen kan leiden tot conflict: dit komt omdat er op Power beelden wordt gereageerd met andere Power beelden en zo escaleert dit tot een conflict Je kan best dezelfde boodschap geven maar met het gebruik van zo weinig mogelijk Power beelden Need for intimacy (nInt) De nood aan vriendschap/intimiteit is een voorkeur en het opzoeken van warme, dichte, communicatieve relaties met anderen: Wordt opgewekt in sociale settings Personen met hoge nInt o Denken meer aan interpersoonlijke relaties o Rapporteerden meer positieve emoties wanneer ze bij anderen zijn o Lachen meer o Hebben meer oogcontact o Beginnen meer gesprekken o Schrijven meer brieven o Doen meer moeite om relaties te onderhouden o Willen meer intieme en betekenisvolle contacten o Niet hetzelfde als extraversie die gewoon iemand willen om te feesten o Heeft liever weinig maar goede vrienden o Wordt geassocieerd met eerlijkheid, liefdevol, niet dominant en niet egocentrisch Geslachtsverschillen Consistente bevinding = vrouwen scoren hoger dan mannen Wordt geassocieerd met minder problemen hebben zoals stress en alcohol en betere levensuitkomsten 11.3 Humanistische traditie De tegenbeweging van de academische traditie (psychoanalyse en behaviorisme) = nadruk op het einddoel en benadrukken van de vrije wil en zelfactualisatie als belangrijk menselijk motief. De basisaanname is dat de menselijke natuur positief is.
Een middle-life crisis is wanneer mensen tot het besluit komen dat ze niet veel keuzes maken in hun dagelijkse leven. Ze nemen terug verantwoordelijkheid over hun leven door hun eigen leven opnieuw te creëren. De motivatie tot zelfactualisatie De nadruk ligt op de menselijke behoefte voor groei, zelfontplooiing en het realiseren van het eigen potentieel en dus niet als een behoefte door een tekort. Maslow Zelfactualisatie is het proces om alles te bekomen dat ieder in staat is om te bekomen. Behoeften worden gedefinieerd a.d.h.v. hun doelen: hiërarchie van behoeften.
5) zelfactualisatie = het realiseren van persoonlijke mogelijkheden, zelfontplooiing, op zoek naar persoonlijke groei en piekervaringen 4) eigenwaarde = het gevoel van eigenwaarde, waardering, prestatie, beheersing, onafhankelijkheid, status, dominantie, prestige, bestuurlijke verantwoordelijkheid, ... 3) verbondenheid en liefde = werk, groep, gezin, genegenheid, relaties, ... 2) veiligheid = bescherming tegen elementen, veiligheid, orde, wet, grenzen, stabiliteit, ... 1) biologische en fysiologische behoeften = zuurstof, voedsel, seks, onderdak, warmte, ...
Vroeger was de verbondenheid en liefde gemakkelijker, omdat men toen automatisch tot groepen behoorde. Het was essentieel voor de overleving. Nu is het niet meer zo essentieel. In onze maatschappij zijn er minder mogelijkheden om deze behoefte te bevredigen: Eenzaamheid Vervreemding Er zijn twee types van eigenwaarde: Degene die je krijgt van anderen Degene die je zelf geeft men wil gezien worden als iemand die competent en sterk is en dingen bereikt in het leven = respect wat ons meer zelfvertrouwen geeft
Kenmerken hiërarchie Lagere noden zijn sterker, meer drukkend dan hogere noden Motivatie tot vervulling van hogere noden is sneller afgeleid, minder dwingend Lagere behoeften moeten eerst vervuld zijn voordat men zich kan richten op de hogere behoeften Behoeften komen tevoorschijn tijdens de ontwikkeling, met lagere behoeften eerst en op latere leeftijd de hogere behoeften Men kan meerdere behoeften tegelijkertijd bevredigen, maar op elk moment kunnen we zeggen in welk niveau men het meest energie steekt Eenzelfde gedrag dient vaak ter vervulling van meerdere behoeftes, ook al zijn de verschillende behoeftes in meer of mindere mate motiverend voor een gedrag: Studeren = veiligheid, eigenwaarde en zelfontplooiing Hobby = zelfontplooiing, verbondenheid Gaan eten = fysiologische behoefte, verbondenheid Uiterlijke tekenen van groep = zelfontplooiing, verbondenheid Maslow ontwierp zijn theorie niet op basis van empirisch onderzoek en biedt een basis voor heel wat hedendaagse theorieën. In een van de studies kwam bijvoorbeeld uit dat positieve en negatieve gevoelens differentieel gerelateerd zijn aan de vervulling van behoeftes: Negatieve gevoelens = vooral bij niet vervullen van lagere behoeftes Positieve gevoelens = vooral bij vervullen van hogere behoeftes geluk is een combinatie van beiden, maar hangt af van cultuur tot cultuur maakte een lijst over zelfactualisten met karakteristieken, maar het is niet omdat je deze eigenschappen bevat dat je ook meteen zelfactualist bent Flow is een subjectieve staat waarin mensen zitten wanneer ze helemaal betrokken zijn in iets tot op het punt waar ze tijd, moeheid en alles anders vergeten behalve de activiteit zelf. in een flow staat functioneert een persoon op zijn volste capaciteit. De ervaringen zijn echter zeldzaam en komen enkel voor onder specifieke omstandigheden: Er is een evenwicht tussen vaardigheden van de persoon en de uitdagingen van de situatie Er is een duidelijk doel Er is onmiddellijk feedback over de prestaties van de persoon flowervaring kan een sterke motivatie zijn en is een indicatie dat men zelfactualisatie aan het ervaren is
Voorbeeld Maslow Wanneer het communisme viel, bleven de mensen werken zonder betaald te worden: Het werd bood bevrediging Werk kan een plaats zijn voor zelfontwikkeling, bevrediging van behoeften en een stap naar zelfactualisering Soms kan dit een tijdelijke vervanging zijn voor geld Carl Rogers Hij focuste op de manieren die zelfactualisatie zou kunnen bevredigen of waardoor men zelfactualisatie kan bereiken. Hij ontwikkelde daarom een persoonlijkheidstheorie (= humanisme) en een methode van psychotherapie: Mensen zijn fundamenteel goed/positief en gericht op zelfactualisatie Een gezond functionerend persoon is bezig met streven naar zelfactualisatie: ze hebben het misschien nog niet bereikt, maar er bevinden zich geen obstakels op hun weg naar zelfactualisatie Een gezond functionerend persoon heeft een aantal kenmerkende eigenschappen o Staan open voor nieuwe ervaringen o Houden van verscheidenheid en nieuwe dingen o Leven met hun gedachten in het heden o Vertrouwen in zichzelf, hun gevoelens en oordelen o Gaan geen hulp zoeken bij anderen in het maken van beslissingen o Zijn niet conventioneel: maken hun eigen verplichtingen en rekenen op zichzelf Ze kunnen obstakels tegenkomen waarbij Rogers met zijn client-centered therapy helpt om de zelfactualisatie terug op sporen te zetten Conditionele waardering als belangrijkste obstakel Iedereen wordt geboren met de nood aan positieve waardering Vele ouders en significante anderen plaatsen condities op tekenen van waardering wat afhankelijkheid creëert: men past het gedrag aan aan de verwachtingen, normen van anderen Het staat het nastreven van behoeftes, wensen, geluk, waarden en zelfactualisatie in de weg, omdat er gestreefd wordt naar dingen die anderen gelukkig maken Wanneer mensen niet meer op zelfactualisatie gericht zijn ontstaat er onrust en angst door de discrepantie tussen het zelfconcept en de eigen ervaringen die gereduceerd moet worden via defensiemechanismen veranderen we onze ervaringen en niet ons zelfconcept (enkel gezond functionerend persoon kan dit veranderen) beter om aan onconditionele waardering te doen waarbij ouders hun liefde niet conditioneel maken en hun kind accepteren ongeacht tekortkomingen
Emotionele intelligentie Een studie heeft een verband gevonden tussen zelfactualisatie en emotionele intelligentie. Mensen kunnen hun weg naar zelfactualisatie verliezen doordat ze niet in contact staan met hun gevoelens, niet omdat ze een te laag IQ hebben. Emotionele intelligentie: Het vermogen om je eigen gevoelens te kennen en die te kunnen controleren Het vermogen om jezelf te kunnen motiveren Het vermogen om te weten hoe anderen zich voelen en te kunnen beïnvloeden hoe anderen zich voelen Oplossing: mensen terug op het pad van zelfactualisatie brengen door: Ontwikkelen van onconditionele zelfwaardering door het ontvangen van positieve onconditionele waardering van belangrijke anderen Door de client-centered therapie dat het ontdekken van eigen streven en belangen probeert te actualiseren Client-centered therapy Er wordt nooit een interpretatie gegeven van zijn/haar probleem Er wordt geen oplossing geboden voor het probleem Er wordt niet geprobeerd de cliënt te veranderen: de therapeut creëert de juiste condities zodat de cliënt zichzelf kan veranderen Drie voorwaarden voor therapeutische vooruitgang: o Atmosfeer van echte aanvaarding door therapeut o Onconditionele positieve waardering voor cliënt (veilige atmosfeer) o Empathisch begrijpen: het perspectief van anderen kunnen innemen en de bezorgdheden, gevoeligheden van anderen begrijpen empathie = niet significant erfelijk (neuronen) en kan aangeleerd worden Voorbeeld Rogers: verantwoordelijkheid, keuzes en zelfactualisatie Gauguin (schilder) werkte in het begin bij een bank. Zijn droom was om schilder te worden maar dat deed hij niet. In plaats daarvan bleef hij werken voor de bank en zijn familie ondersteunen maar kocht wel een paar schilderijen. Toen de bank wat problemen ondervond, bleef hij meer en meer weg van zijn werk en begon te schilderen. Zijn financiële situatie kwamen hieronder te lijden, wat er uiteindelijk voor zorgde dat ook zijn huwelijk hieronder kwam te lijden. Hij wou meer van zijn nieuwe leven, zij meer van het oude. Hij verliet zijn vrouw en kinderen, verhuisde naar Tahiti en weidde zijn leven aan schilderen. Ethische vraag: Mag je zomaar al je verantwoordelijkheden laten vallen om zo je zelfactualisatie te bereiken? Mag je je zelfactualisatie nastreven ook al is dit ten koste van alles anders?
11.4 Conclusie Het is een iets andere benadering van persoonlijkheid: Motieven en behoeftes kunnen gebruikt worden om uit te leggen waarom mensen dingen doen Verklaringen verwijzen naar doelen en behoeftes die mensen ertoe drijven om te denken, voelen, gedragen op bepaalde manieren Verschillende benaderingen bestaan die gebruik maken van systeem van motieven en behoeften om menselijk handelen en individuele verschillen daarin te verklaren
HOOFDSTUK 13: PERSOONLIJKHEID EN EMOTIES 13.1 Inleiding Emoties kunnen gedefinieerd worden door hun 3 componenten en gaan gepaard met: Subjectieve gevoelens Lichamelijke veranderingen: ademhaling, hartslag, spierspanning, samensmelting van het bloed, gezichts- en lichaamsuitdrukking Actie tendenzen verhogen de kans op een bepaald gedrag Emoties spelen een grote rol in ons leven, want het ervaren van emoties kleurt ons leven: Ze worden intens sociaal gedeeld met anderen, zelfs als het geen gebeurtenis is die je zelf hebt meegemaakt Het zijn belangrijke determinanten van ons gedrag, hoe we communiceren, ons welzijn, wat/wie we graag en niet graag hebben Mensen verschillen in hun emotionele reacties: dit is een deel van de psychologische individuele verschillen Begrijpen hoe en waarom mensen hierin verschillen, is een deel van het begrijpen van de persoonlijkheid Sommigen zeggen dat emoties adaptieve acties zijn die ons helpen overleven vb. als we de emotie van walging ervaren, hebben we de reactie om direct iets uit te spreken dat niet goed is voor ons. Darwin heeft een functionele analyse gedaan van emoties en emotionele expressies: Nadruk op de vragen: “waarom hebben we emoties” en “bevorderen emoties de fitness van individuen” Emotionele expressie is een manier om info over te dragen van het ene dier naar het andere over wat er waarschijnlijk gaat gebeuren Wat zijn emoties? Waarom hebben we ze? Hoe verschillen mensen emotioneel? Reeds behandeld door vroege filosofen, maar relatief onbehandeld tot eind 20ste E 30 jaar geleden opnieuw aandacht 15 jaar geleden onderzoeksdomein geworden 13.2 Definitie van emoties Er is geen omvattende definitie van emoties, maar er zijn 3 wijzen om iets te definiëren: In termen van oorzaak, de omstandigheden waarin het voorkomt In termen van functie In termen van componenten
Oorsprong Evolutionaire psychologie = “emoties en emotionele reacties zijn geëvolueerd, omdat ze een evolutionair adaptieve functie hebben voor het organisme” Het feit dat we emoties hebben, geeft ons een hogere kans op overleven en reproductie. Een emotie heeft als functie de overlevingskansen van een individu te verhogen. Elke emotie en de daaraan gekoppelde reacties bieden een organisme evolutionair voordeel in de reactie op bepaalde omgevingsgebeurtenissen: Kwaadheid bij bedreiging: fight/afschrikking tegenstander bij obstakel: obstakel uit de weg ruimen Schaamte bij persoonlijk falen, jezelf verstoppen van socii Angst bij dreiging: fight Functie “Emoties zijn gesynchroniseerde responsen die signaleren dat er een gebeurtenis is die persoonlijk van belang is en die een dreiging of opportuniteit inhoudt en motiveren de persoon om met deze gebeurtenis efficiënt om te gaan” Persoonlijk significant Opportuniteit of dreiging Individu motiveren om efficiënt met de gebeurtenis om te gaan onze emoties laten ons toe om snel en efficiënt te reageren op belangrijke gebeurtenissen (adaptief) Voorbeelden Woede
Schaamte Vrees Blijheid
in reactie op een bedreiging: om vijand te bevechten of te vluchten in reactie op frustratie: verwijderen van obstakel in reactie op persoonlijk falen: verstoppen voor peers in respons op dreiging: vluchten in respons op succes: energie om verder te gaan
Componenten Emoties bestaan uit verschillende, onderling samenhangende componenten: 1. Ervaringscomponent = hoe kunnen we beschrijven wat we voelen? Op het meest basisniveau Als we een emotie hebben, voelen we ons goed of slecht/actief of passief = het kernaffect. Het kernaffect reflecteert de meest fundamentele eigenschappen van gevoelens in termen van valentie en arousal. actief
stress
blij
slecht
goed droef, depressief
relaxed
passief Onze emotionele ervaring is dikwijls echter meer specifiek Ze gaan ergens over, ze reflecteren een evaluatie van een gebeurtenis in functie van onze belangen en competenties = appraisals, inschattingen van situaties Blij = we voelen ons goed want iets gaat volgens plan, succes Woede = gevoel dat iets niet volgens plan ging, iemand heeft hier schuld aan, het was oneerlijk Vrees = iets is bedreigend voor iets dat voor ons van belang is en we weten niet direct hoe ermee om te gaan Schuld = iets slechts gebeurde en ik heb er schuld aan appraisalcomponenten reflecteren hoe we de gebeurtenis evalueren Onze gevoelens reflecteren ook hoe we willen omgaan met gebeurtenis = actietendenzen Blij = we willen het blijven doen Woede = we willen iemand schade toebrengen, terugslaan, uit de weg ruimen Vrees = we willen ontsnappen, weglopen, vermijden Schuld = we willen het goedmaken actietendenzen reflecteren de wijze waarop emoties specifiek gedrag motiveren om met een gebeurtenis om te gaan
Dus … Als we een emotie hebben, bestaat dat gevoel uit: Kernaffect Appraisals Actietendenzen 2. Lichamelijke componenten = hoe reageert ons lichaam? a) Perifere fysiologie = fysiologische veranderingen in het lichaam bij emoties Negatieve emoties treden vaak op in combinatie met een stress response Een stress response is de activiteit van het sympathisch zenuwstelsel om snel en efficiënt om te gaan met een bedreiging Vb. verhoogde hartslag, openen van bloedvaten, verhoogde bloeddruk, huidgeleiding, startle response Startle response treedt op tijdens stress (vaak bij onverwachte gebeurtenissen) en gaat meestal gepaard met negatieve gevoelens nochtans geen emotie-specifieke fysiologie vb. Amerikaanse security wil mensen screenen voor ze vliegen vb. leugenaars meer sympathische activiteit en hogere HR, BP en SC Build response = activiteit van het parasympathisch zenuwstelsel, functie om energie terug op te bouwen en voorraden aan te leggen dus verlaagde hartslag, bloeddruk en huidgeleiding Treedt op tijdens rust, kalmte Geassocieerd met positieve emoties b) Centraal zenuwstelsel: hersenen Verschillende patronen van hersenactiviteit worden gelinkt aan emoties. Vb. Richard Davidson deed onderzoek naar hersenasymmetrie en de relatie met emoties: Ontdekte dat mensen die meer positieve emoties ervaren, gekenmerkt worden door relatief meer activiteit in de L prefrontale hersenhelft Mensen die meer negatieve emoties ervaren, worden gekenmerkt door relatief meer activiteit in de R prefrontale hersenhelft wordt ook gevonden in respons op experimentele manipulatie: is veranderbaar vb. na boeddhistische meditatie of mindfulness training
amygdala activiteit: klein, amandelvormige structuur in het limbisch systeem; toont verhoogde activiteit tijdens emotionele respons afwijkingen in amygdala-werking en structuur hangen samen met stemmingsstoornissen zoals angststoornissen, depressie, … 3. Gedragsmatige componenten = hoe gedragen we ons? a) Gezichtsexpressies van emoties Paul Ekman: onderzoek over faciale expressie van emoties die universeel herkend worden, omdat ze een evolutionaire betekenis hebben Vrees = open ogen verhogen van de aandacht Woede = fronzen, tanden tonen vijand afschrikken Walging = tong uitsteken onaangename stimulus Verwijderen Universele herkenning betekent niet dat de uitingen sterk samenhangen met ervaringen: Universele herkenning is niet hetzelfde als universele expressie Expressie treedt zeker niet altijd op: het zijn zeer prototypische uitingen, in het echte leven tonen mensen hun emoties dikwijls niet of zijn ze meer subtiel Methodologische problemen vb. taal Vandaar is er debat of deze uitdagingen wel zo sterke indicaties zijn van emoties in het dagdagelijkse leven De context speelt ook een rol in herkenning: normaal gezien hebben we een context bij het interpreteren van gelaatsexpressies: deze beïnvloeden sterk ons oordeel b) Vocale uiting van emoties Prosodie van gesproken taal weerspiegelt emotionele kenmerken: Woede = snel, explosief, lage stem Vrees = snel, gehakkeld, hoog Droef = traag, laag Blij = hoog, afwisselend snel en traag c) Emoties uiten zich in daadwerkelijk gedrag Woede = aanvallen, vechten, afschrikken, roepen Vrees = vluchten, vermijden Droef = trager, apathisch, wenen Blij = uitroepen
Het is niet altijd goed of gepast om uw emoties te tonen. Vb. als je niet wil dat anderen zien hoe je je voelt, lachen op begrafenis, blij zijn om punten als anderen gebuisd zijn uiting van emoties wordt dikwijls onderdrukt en vervangen met meer gepast of verzwakt gedrag 4. Besluit Wat zijn emoties? = “Emoties zijn gesynchroniseerde responsen die bestaan uit verschillende componenten en die geëvolueerd zijn om een individu toe te laten om te gaan met belangrijke uitdagingen en gepast gedrag te ondernemen” appraisal kernaffect
gevoelscomponenten
actietendenzen stem
Emotie
gedrag
gedragscomponenten
gelaatsuitdrukking fysiologie hersenen hormonaal
lichamelijke componenten
13.3 Theorieën van wat emoties veroorzaakt Wat veroorzaakt emoties? Er bestaan verschillende theorieën in termen van: Wat de meest belangrijke componenten zijn Hoe sterk ze onderling samenhangen Dit leidt tot verschillende visies op emoties: Als vaste paketten Als losgekoppelde systemen Als dimensioneel Als categorisch Emoties als categorieën Een klein aantal primaire en duidelijk te onderscheiden emoties vormen al snel > 100 soorten. Daarom onderzocht men wat aan de basis lag: 5 primaire PH-trekken, maar welke? Primaire emoties = onvereenvoudigbare set van emoties die als ze gecombineerd worden, alle andere emoties vormen. Onderzoekers hebben verschillende criteria om te determineren welke emoties primair zijn en welke niet: Ekman = primaire emoties hebben een bepaalde gezichtsuitdrukking die universeel is en overal wordt herkend, ze zijn een aangeboren stuk van de menselijke natuur Izard = primaire emoties zijn motivaties om een bepaald gedrag te vertonen
Emoties als dimensies Emoties zijn brede dimensies van ervaringen. Onderzoekers lieten mensen zichzelf scoren op verschillende emoties, pasten een statistische methode toe en bekwamen de basisemoties. Al onze emoties zijn een combinatie van een bepaalde activatie en een bepaalde leukheid. Elke plaats op deze circumplex staat voor een andere emotie (cfr. Russell, Barrett) James (1842-1910) stimulus
lichte verandering arousal
expressie/perceptie van verandering = emotie
Cruciale rol voor lichamelijke processen MAAR * wat veroorzaakt lichamelijke veranderingen? * Cannon (1927) er is geen emotiespecifieke fysiologie Ondanks deze kritiek komen sommige aspecten van deze theorie terug in hedendaags onderzoek vb. onderzoek naar embodiment van emoties: hoe lichaamsprocessen emoties beïnvloeden (stift tussen lippen/tanden) Schachter lichte verandering arousal
stimulus
attributie van verandering
emotionele ervaring
Cruciale rol voor lichamelijke processen en appraisals Experimentele evidentie: Ppn worden geïnjecteerd met adrenaline/placebo wat lichamelijke arousal triggert In wachtzaal samen met (on)aangename persoon: ervaren vreugde of woede MAAR
* wat veroorzaakt lichamelijke veranderingen?
Basisemotie-theorieën of affectprogramma theorieën (Ekman, Izard, Tomkins)
stimulus
affectprogramma = zeer gecoördineerd opteden van ervarings-, fysiologische en gedragsveranderingen
Cruciale rol voor lichamelijke processen en sterke intercrelaties tussen componenten Elke emotie wordt gekenmerkt door een uniek neuraal circuit dat samenhangt met een vast patroon van responsen wanneer iemand een emotie ervaart. Evidentie: Emotion-specific neural circuits Emotion-specific responses, fysiologie emoties weerspiegelen distincte categorieën
Identificatie van een lijst basisemoties die aan deze voorwaarden voldoen: woede, vrees, blijheid, walging, verrassing, droefheid en trots. Alle anderen zijn combinaties. MAAR
* wat veroorzaakt een affect programma?
Constructionistische theorieën/circumplex (Russel, Barrett) stimulus
appraisal of fysiek proces
kernaffect
categorisatie van kernaffect
emotionele ervaring
Cruciale rol voor kernaffect Starten met de aanname dat er niet zoiets bestaat als vrees, woede, … Dit zijn enkel woorden die we gebruiken om te beschrijven hoe we ons voelen. De basis van onze emotionele ervaringen is het kernaffect = een integrale mengeling van valentie en arousal. Verschillende posities in het kernaffect circumplex komen overeen met verschillende emoties circumplex posities laten toe om relaties tussen emoties te onderzoeken (adjacency, bipolariteit, onafhankelijkheid, cfr. Wiggins). Er bestaat niet zoiets als vrees, woede, blijheid, … Dit zijn slechts namen die we geven aan bepaalde combinaties van het kernaffect en bijkomende informatie. Analogie met kleuren Onderliggend = continue dimensies van verschillende golflengten, maar toch ervaren we ze als discrete kleuren zoals blauw Zelfde voor emoties = in werkelijkheid zijn er enkel twee onderliggende continue dimensies, maar we categoriseren verschillende posities als emoties emoties reflecteren onderliggende dimensies en geen categorieën Appraisaltheorieën (Frijda, Smith & Lazarus, Scherer, Roseman, …)
stimulus
lichte veranderingen actietendenzen
appraisal van event
emotionele ervaring
Willen specifiek bepalen hoe een stimulus een emotie uitlokt. Assumpties: We interpreteren, appraisen een gebeurtenis in functie van wat ze betekent voor onze doelen en belangen en hoe we ermee kunnen omgaan als evaluatiemechanisme Verschillende combinaties van dergelijke appraisals hangen samen met specifieke emotionele ervaringen Belangrijke appraisals en hun relatie met emoties: Belang bepaalt intensiteit van emotie Doelcongruentie bepaalt valentie Verantwoordelijkheid onderscheidt woede van schuld/schaamte Coping onderscheidt woede van vrees Als de gebeurtenis: Niet belangrijk is geen intense emotie Relevant, incongruent, zelf is schaamte, schuld Relevant, incongruent, ander is woede Relevant, incongruent, geen coping vrees patronen van appraisals bepalen de emotionele ervaring 13.4 Emoties en individuele verschillen Emoties en emotionele ervaring zijn een integraal deel van de PH van een persoon: emoties begrijpen
+
individuele verschillen in emoties beschrijven en verklaren
=
deel van de persoonlijkheidspsychologie
Er is veel variabiliteit in de emotionele ervaring zowel tussen als binnen individuen. Mensen verschillen in de emoties die ze ervaren, zelfs in de reactie op gelijkaardige situaties. Onderzoekers bestuderen individuele verschillen in emoties op twee levels: Trekniveau (tussen) Toestandsniveau (binnen) Trekniveau Individuele verschillen in de algemene neiging om positieve/negatieve emoties te ervaren. Emotion traits hangen samen met de PH: een emotionele trek is een patroon van emotionele reacties die een persoon frequent ervaart doorheen verscheidene levenssituaties. Dit patroon is stabiel doorheen de tijd en is specifiek voor ieder persoon. Echter: mensen zijn niet altijd in zulke toestanden. Het is belangrijk om naar de context of situatie te kijken en de emotionele ervaringen daarbinnen te bestuderen.
Toestandsniveau Dit zijn gevoelens in het moment die komen en gaan: Ze hangen meer af van de situatie waar de persoon zich in bevindt dan van de persoon zelf Ze hebben een specifieke oorzaak, die buiten de persoon ligt Waarom kunnen mensen verschillende emoties ervaren, zelfs in reactie op dezelfde situatie? Appraisal theorieën van emoties: Hoe mensen zich voelen in specifieke situaties hangt af van de manier waarop ze de situatie evalueren Situationele gebeurtenis x doelen/belangen, competenties van de persoon bepalen de emotie = interactionistische theorie van emoties (cfr. CAPS) Bijgevolg veranderen de gevoelens van mensen doorheen de tijd als een functie van de manier waarop ze de omstandigheden en gebeurtenissen die ze tegenkomen evalueren Emotionele variabiliteit De emoties van sommige mensen vertonen meer veranderingen en fluctuaties dan de emoties van andere mensen (tussen personen) = individuele verschillen, in (binnen persoon) emotionele variabiliteit of stabiliteit vb. variabiliteit in termen van kernaffect Kernaffect: combinatie van pleasure en arousal Op elk moment kan ons gevoel beschreven worden in termen van deze dimensies De gevoelens van mensen vormen een patroon/traject in deze twee-dimensionele kernaffect ruimte doorheen de tijd Verschillende individuen worden gekenmerkt door verschillende trajecten. Dit wordt onderzocht in Experience Sampling Studies met behulp van vb. palmtop computers:
Sommige mensen zijn meer emotioneel variabel/stabiel dan anderen. Emotionele variabiliteit is geassocieerd met lager welbevinden en zelfs stemmingsstoornissen. Inertie van emoties = de mate waarin een emotie overgedragen wordt van de ene moment op de andere, de mate waarin een emotie nu voorspellend is voor emotie op te volgen hangt ook samen met depressie, neuroticisme, …
13.5 Regulatie van emoties Het feit dat onze emoties veranderen en fluctueren over de tijd impliceert niet dat we onze emoties niet kunnen controleren of reguleren. We zijn niet zomaar slaaf van onze emoties. Echter: in werkelijkheid reguleren we tot op zekere hoogte het merendeel van onze emoties die we ervaren en de manier waarop we ze uiten. Individuele verschillen hierin bepalen in grote mate verschillen in emoties. Emotieregulatie = Inspanningen die mensen doen om hun emotionele responsen te versterken, te behouden of af te zwakken; Inspanningen die gedaan worden om de natuurlijke koers van emoties te veranderen Mensen kunnen verschillende dingen doen om hun emoties te reguleren. Sommige hangen samen met positieve gevolgen terwijl andere tot negatieve gevolgen leiden. Het proces van Gross is gebaseerd op verschillende fases in het proces van emotie elicitatie en expressie (appraisal model)
attention
appraisal
response
expressie reguleren = onze sociale omgeving verwacht vaak van ons dat we onze emotionele expressie reguleren, we onderdrukken vaak de expressie van onze emotie, MAAR AAN DE ANDERE KANT worden we aangespoord om over onze emoties met anderen te praten (= social sharing)
situation
* rumineren = repetitief nadenkne, dramatizeren, catastroferen
response modulation
* reappraisal = proberen zaken in perspectief te plaattsen, het vanuit een andere hoek te bekijken
cognitive change
cognitieve verandering/reappraisal = mensen proberen de manier waarop ze nadenken over de emotie-ontlokkende gebeurtenis te veranderen
attentional deployment
aandacht richten = mensen richten hun aandacht op/weg van positieve en negatieve informatie: horrorfilms
situation modification
situatie modificatie = mensen proberen situaties te veranderen om hun emoties te beïnvloeden: kamer schilderen, act happy, ...
situatie selectie = mensen selecteren en vermijden situaties om bepaalde emoties te ervaren: situation seeking, angst, ...
situation selection
Hoe beïnvloeden deze regulatie strategieën onze emoties? Wat werkt in ons voordeel en wat niet? Aandacht richten Sommige mensen hebben meer de neiging om hun aandacht op negatieve informatie te leggen: * emotionele stroop taak = welke kleur heeft het woord hieronder? * dot probe taak = waar verschijnt de X? De reactietijd op zulke taken wordt beschouwd als een indicatie van aandacht voor negatieve informatie gerelateerd met angststoornissen en fobieën: verhoogde aandacht voor negatieve, bedreigende informatie. Reappraisal Experiment: bekijk disturbing film clip (rituele mutilatie bij een stam in amazone gebied) terwijl er verbaal commentaal gemanipuleerd wordt: Benadrukken van de pijnlijke ervaring Benadrukken van de sociale functie van het ritueel hoe mensen de gebeurtenis evalueren verandert hun stress en fysiologische reactie dus reappraisal heeft in het algemeen positieve gevolgen Ruminatie Piekeren over negatieve aspecten en gevolgen Ze versterkt negatieve gevoelens Het is gerelateerd met het ontstaan en de duur van depressieve episodes Suppressie Sociale normen geven weer hoe en wanneer we onze emoties moeten uitdrukken. Vaak wordt van ons verwacht dat we onze emoties onderdrukken. Is dit goed of slecht? Vb. experiment film clip Supressie is: Rapporteren van geen verandering in emotionele ervaring Wel verhoging in fysiologische arousal Bij kwaadheid gerelateerd met hart- en vaatziekten algemeen: geassocieerd met negatieve gevolgen (welzijn, sociale relaties, …) Social sharing Verandert gemiddeld genomen de intensiteit van de emotie niet, maar dit hangt ook af van sociale feedback Opgelet: verschillende emotieregulatiestrategieën zijn niet altijd adaptief of maladaptief. Het hangt dikwijls af van context en concrete invulling
13.6 Enkele specifieke emoties Geluk Wanneer zijn we gelukkig? Wat is geluk? Aristoteles = doel van het leven is om gelukkig te zijn en geluk wordt bereikt door een deugdzaam leven te leiden en een goed persoon te zijn Rousseau = geluk wordt bereikt door wensen en verlangens na te streven James = geluk is de match tussen aspiraties en prestaties, men kan gelukkiger worden door zijn prestaties te verhogen of door zijn aspiraties te verlangen Eigentijdse definitie van de positieve psychologie: geluk is een combinatie van Levenstevredenheid (cognitieve component) Meer positieve dan negatieve emoties ervaren = hedonic balance (emotionele component) Geluk is een subjectieve eigenschap, die ook wordt gemeten als een subjectieve eigenschap: menen rapporteren hoe ze zich voelen en of ze tevreden/gelukkig zijn. Een gemiddeld persoon is 65% van de tijd gelukkig, 15% neutraal en 20% ongelukkig. Is de meting van geluk valide? Ja: Het voorspelt andere geluk-verwante aspecten van iemand zijn PH Overeenkomst met other-ratings: je zelf-gerapporteerde geluk komt overeen met hoe anderen jou zien in termen van gelukkig zijn Diary studies: gelukkige personen rapporteren meer leuke ervaringen Gelukkige mensen herinneren meer leuke en minder niet-leuke ervaringen Psychologen zijn het erover eens wie (on)gelukkig is Correleert met positieve levenskenmerken vb. meer hulpvaardig, vertrouwen meer, creatiever, vergeven gemakkelijker, socialer, meer energie, minder ziek, … Correleert met sociale wenselijkheid een deel van gelukkig zijn is ook zichzelf zien als een goed, competent en wenselijk persoon: een positieve illusie hebben over zichzelf Wat maakt mensen gelukkig? Geluk correleert met positieve levensuitkomsten zoals huwelijk, lang leven, … Correlaties worden geïnterpreteerd als: succes in het leven maakt iemand gelukkig Veel geld maakt gelukkig causale richting zou andersom kunnen zijn: wanneer je gelukkig bent, behaal je betere levensuitkomsten en heb je dus meer succes in je leven
Ze hebben hier onderzoek over gedaan a.d.h.v. een meta-analyse. Twee soorten studies: Een longitudinale studie Een experimentele studie: geluk is gemanipuleerd en de uitkomsten hierdoor worden gemeten. Als de ‘gelukkige’ mensen hoger scoren, dan hebben we bewijs dat de causale richting gaat van geluk naar succes. Conclusie: geluk gaat in veel gevallen vooraf aan succes/positieve levensuitkomsten. Bij sommige levensuitkomsten is het iets complexer: hierbij gaat de causaliteit in beide richtingen (wederkerige causaliteit) Vb. Je hebt een goed huwelijk omdat je gelukkig bent, maar je bent ook gelukkig omdat je een goed huwelijk hebt. Wat weten we over gelukkige mensen? Er zijn geen geslachtsverschillen in gelukkig zijn: o Vrouwen 2x meer depressie o Mannen 2x meer alcoholieker o Geen verschil in gelukkig zijn: cross-cultureel bevestigd Er zijn geen leeftijdsverschillen in gelukkig zijn: o Geluk heeft niets te maken met leeftijd o Geen periode in het leven waar mensen gelukkiger zijn Er is geen verschil in gelukkig zijn tussen verschillende etniciteiten binnen een land: o Benadeelde etnische groepen blijven gelukkig doordat de personen zich gaan vergelijken met andere personen uit hun groep o Ze steken hun problemen op dingen die buiten zichzelf liggen Er zijn verschillen in gelukkig zijn als je gaat kijken op nationaal niveau: Mensen in arme landen zijn minder gelukkig dan mensen in rijke landen Mensen in landen met minder humane en politieke rechten zijn minder gelukkig De bevolkingsdichtheid en de homogeniteit binnen een land toonde enkel een zeer kleine correlatie met geluk er wordt verondersteld dat verschillen in economische welvaart, mensenrechten en vrijheden onderliggend zijn aan deze verschillen Studie Kuppens et al. (2006): de frequentie van positieve/negatieve emoties in 48 landen: uit onderzoek bleek dat als men correleert voor alle andere variabelen, dat geld niet gelukkig maakt. De bevindingen dat welvaart van landen samenhangt met geluk kan te wijten zijn aan andere factoren zoals meer mensenrechten en politieke rechten, betere medische voorzieningen, betere sociale zekerheid, meer scholingsmogelijkheden, … Het is beter om naar de relatie binnen landen te kijken: In arme landen is er een relatie tussen rijkdom en geluk In rijke landen is er geen relatie
In arme landen helpt geld om de basisbehoeften te vervullen en dit correleert met geluk. In rijke landen zijn alle basisbehoeften reeds vervuld en geld maakt niet gelukkiger. Drempeltheorie Onder een bepaalde drempel van rijkdom: meer kans dat men niet gelukkig is, hier is een matig verband met rijkdom Boven drempel: geen verband tussen geluk en rijkdom onder een bepaalde drempel is het onwaarschijnlijk om gelukkig te zijn, maar boven die drempel liggen is ook geen garantie voor geluk opmerking: in rijke landen is er wel een relatie tussen relatief inkomen en geluk geld zelf maakt niet gelukkig, maar wat men ermee doet misschien wel Geluk en persoonlijkheid Sommige mensen zijn constant gelukkiger dan anderen wat samenhangt met PH: hoge E en lage N hangen samen met hogere niveaus van geluk Extraversie wordt geassocieerd met positieve emoties Neuroticisme wordt geassocieerd met negatieve emoties bevestigd door meerdere studies: geluk en PH delen genetische basis Er zijn twee verschillende verklarende modellen: Indirect model = PH maakt dat een persoon een bepaald leven leidt, dat dan weer op zich geluk en positieve emoties bepaalt vb. E: socialer, meer positieve ervaringen, N: klagen veel, eenzamer Direct model = PH veroorzaakt direct verschillen in emotionele ervaringen op dezelfde situatie Testen van het direct model: Eerst werden van iedere ppn de PH-scores op de trek E en N gemeten, dan werden hun reacties op emotionele stimuli gemeten: E = beste voorspeller van positieve emotionele reacties op positieve stimuli en het is gemakkelijk om een E goed gezind te maken N = beste voorspeller van negatieve emotionele reacties op negatieve stimuli en het is gemakkelijk om een N slechtgezind te maken PH heeft een rechtstreeks effect op emotionele reacties in interactie met de omgeving Kan geluk veranderd worden? Vroeger was er enkel een set-point-theorie terwijl er nu drie determinanten bestaan: Genetische set-point-theorie Belangrijke gebeurtenissen (+ en -) Inspanning kan geluk beïnvloeden, men moet werken aan het geluk
Effort doen om aan geluk te werken o Dankbaarheid uiten, gratitude visit o Nadenken over best possible selves, best possible day: hoe zal je zijn als alles zo goed mogelijk verloopt o Anderen helpen, goed zijn voor anderen = altruïsme o Je activiteiten aanpassen aan je sterktes
Angst/Neuroticisme Neuroticisme: hoogscoorders vertonen humeurig, geïrriteerd, angstig en onstabiel gedrag met als meest fundamentele kenmerk de angst en negatieve emotionaliteit: Klagen meer Onstabiel Meer zorgen Meer irritaties Eysenck's biologische theorie: N is een gevolg van neiging van specifiek deel in hersenen om snel geactiveerd te raken Het limbisch systeem staat in voor emotionele reacties en fight-flight reacties bij stress en reageert bij N gevoeliger Geen directe bewijzen van biologisch karakter, wel indirecte aanwijzingen: o N is stabiel over tijd o N is basisdimensie van PH o N vertoont matige overerfbaarheid Nu o Serotonine transporter gen dat instaat voor het coderen bij het wegnemen van serotonine uit de synaptische spleet o Amygdala activiteit detecteert het belang van stimuli en hoe men zich er tegenover voelt o Controle circuits: kort serotonine transporter gen verstoort de werking van amygdala en prefrontale cortex in communicatie met amygdala Cognitieve theorie van N, angst: N wordt gekenmerkt door specifieke stijl van informatieverweking: preferentiële o herinnering vb. rapporteren meer negatieve gebeurtenissen, rapporteren meer fysieke symptomen en ziekte ondanks evenveel echte ziekte N zou gelinkt zijn aan minder efficiënt immuunsysteem bij stress o aandacht vb. emotionele stroop taak aandacht word meer verstoord door negatieve emotionele, bedreigende woorden waardoor latere reactie Voor verwerking van negatieve (maar niet positieve) informatie over zichzelf (niet andere)/ bedreigende stimuli
Onderzoek over locatie van negatieve emoties in hersenen: cfr. hersenasymmetrie, amygdala, cyberball: activiteit in anterieure cingulate cortex bij sociale uitsluiting zelfde regio die actief is bij fysieke pijn postracisme: uitsluiten van anderen (sociale uitsluiting) Depressie Depressie is veelvoorkomend in de westerse wereld. Het is een zware belasting van de gezondheidszorg. Er zijn verschillende soorten die men kan onderbrengen in verschillende categorieën. Theoretische modellen Diathesis-stress model = depressie is het resultaat van de combinatie van bestaande gevoeligheid bij persoon (diathesis) en stressvolle life events Er moet een bestaande gevoeligheid voor depressie zijn bij een persoon. Om deze depressie te laten doorbreken, moet er een stressvol life event plaatsvinden. Ze moeten samen voorkomen om een depressie te veroorzaken. Beck’s cognitieve theorie = bepaalde cognitieve stijlen zijn een risicofactor om een depressie te ontwikkelen. Cognitieve stijlen verwijzen naar het toepassen van specifieke schema’s. Een schema is de manier waarop men inkomende info van de buitenwereld verwerkt en interpreteert. Hoe? Cognitieve stijlen die depressie veroorzaken gebruiken schema’s die alle inkomende info verdraait op een negatieve manier wat de persoon depressief maakt o Overgeneraliseren o Arbitraire conclusie zonder bewijs o Personaliseren o Catastroferen Wat? Cognitieve triade: drie gebieden van het leven die het meest beïnvloed worden door de schema’s o Het beeld over jezelf o De wereld o De toekomst de verdraaiingen van inkomende info die hierboven worden beschreven kunnen op elk van deze gebieden worden toegepast deze verdraaiingen gebeuren snel, automatisch en buiten het bewustzijn, dit beïnvloedt hoe de persoon zich voelt en hoe hij zich gedraagt = selffulfilling prophecy
Depressieve gevoelens leiden tot meer verdraaiingen die op zich dan weer leiden tot meer depressieve gevoelens: een zichzelf in stand houdende spiraal. Om dit te doorbreken moet men in therapie gaan die de verdraaiingen terug gaan veranderen.
Andere cognitieve theorie = in termen van explanatory style (de wijze waarop je oorzaken van gebeurtenissen percipieert): depressie ~ pessimistische explanatory style Intern: de oorzaak ligt bij mij Stabiel: je kan niets aan de oorzaak veranderen Globaal: de oorzaak heeft ook effect op andere domeinen Biologische theorie Depressie ~ onevenwicht in neurotransmittoren (noradrenaline, dopamine, …) aan de synapsen van het zenuwstelsel in de hersenen Antidepressiva is gericht op het onevenwicht te herstellen, maar niet altijd succes Verschillende soorten depressie: biologische en cognitieve? Beweging is goed voor de gezondheid en helpt ook bij de preventie van ziekten Woede en vijandigheid Woede ontstaat doorgaans als gebeurtenis als Van belang Frustrerend Veroorzaakt door ander of oneerlijk ervaren wordt Frustratietolerantie, hostiele attributie bias = gemakkelijker andermans gedrag als kwaadwillig beschouwen Personen die meer geneigd zijn om gebeurtenissen als dusdanig te interpreteren, hebben meer de neiging om woede te ervaren (cfr. Cognitieve stijlen) Woede en PH N -A Type A PH = PH die gekenmerkt wordt door combinatie van eigenschappen o Competitief/ambitieus o Vijandig o Gejaagd vooral als vijandigheid hier een duidelijk deel van uitmaakt, hangt dit samen met hart- en vaatziekten
Biologische bevindingen = woede ~ verminderde of verstoorde activiteit van hersendelen die instaan voor (zelf)controle, inhibitie, impulsiviteit, (pre)frontaal, … Regulatie negatieve emoties algemene neiging om woede te ervaren is gelinkt aan impulsiviteit en regulatie van negatieve emoties 13.7 Emotie en cultuur Cultuur heeft een sterke invloed op hoe mensen informatie verwerken, gebeurtenissen evalueren en hoe ze de sociale wereld ervaren en zich erin gedragen. Culturele verschillen in emoties? Hoe worden emoties ervaren? 1) verschillende talen Worfian hypothesis about lexical relativity: taal beïnvloedt gevoel 2) niet alle emotie-termen komen voor in alle culturen vb. amae: gevoelens en gedrag om een authoriteitsfiguur zorg te laten dragen veel termen komen voor in het merendeel van de culturen wat een aanwijzing is dat emotionele ervaringen gedeeltelijk universeel zijn Welke emoties worden ervaren? Worden sommigen vaker ervaren in sommige culturen? Onderzoek Tsal et al: verschillen tussen Westerse en Aziatische culturen in ideal affect westerse culturen persoonlijke doelen bereiken oosterse culturen interpersoonlijke harmonie Hoe worden emoties uitgedrukt? In verschillende culturen zijn er verschillende normen over hoe en wanneer je emoties kunt uitdrukken wat display-rules weerspiegelen. Experiment Paul Ekman: bekijk disturbing film clip bij Amerikaanse en Japanse deelnemers verschillen werden gevonden dus dit suggereert dat ervaring universeel kan zijn, maar dat display rules verschillen over culturen 13.8 Conclusie Emoties zijn een belangrijk deel van ons leven, PH Emoties zijn componentiële fenomenen die voorkomen in verschillende configuraties en die veranderen doorheen de tijd Individuele verschillen in zowel emotionele inhoud als stijl
HOOFDSTUK 15: PERSOONLIJKHEID EN SOCIALE INTERACTIE 15.1. Inleiding Onze PH bepaalt/hangt samen met ons gedrag, onze gevoelens en onze gedachten MAAR we leven niet op onszelf, geïsoleerd van de buitenwereld. Het staat in continue interactie met de sociale omgeving waardoor: We situaties/omgeving selecteren We bepaalde reacties uit omgeving oproepen die op zich ons gedrag beïnvloeden We onze omgeving vormgeven en beïnvloeden Vb. mensen die in een experiment sociaal geïsoleerd worden, beginnen na verloop van tijd psychotische kenmerken te vertonen en kunnen niet meer functioneren. 15.2 Drie basismechanismen De drie basismechanismen van interactie tussen PH en sociale interactie zijn (1) selectie, (2) evocatie en (3) manipulatie. Vb. sommigen zijn agressiever dan anderen. Om dit te testen deed men een experiment waarbij ppn door een lange gang moesten lopen. In deze gang probeerde iemand een kast open te doen. Deze ging net open als de ppn voorbij liep waardoor er een botsing ontstond. Er werd gekeken hoe de ppn hierop reageerde: beledigend, verontschuldigend, … Om te kijken naar agressie in het dagelijkse leven moet je ook naar de provocaties en de situaties kijken die mensen tegenkomen. De PH kan immers bepaald worden doordat mensen veel agressieve situaties tegenkomen in hun leven. Selectie Basisprincipe
situatie 1
Keuze maken
situatie 2
situatie 3 We selecteren onze omgeving via affectieve forecasting: proberen om te voorspellen hoe je gaat functioneren/hoe je je gaat voelen in bepaalde situaties en op basis daarvan keuzes maken. Belangrijk mechanisme waar mensen niet goed in zijn: vaak onder/overschattingen Eigen PH kenmerken bepalen dus de situaties die we opzoeken of vermijden Bij keuze van sociale omgeving, bepalen PH kenmerken van anderen of we deze selecteren en opzoeken
Gewenste PH kenmerken in huwelijkspartner Partnerkeuze onderzoek 10 000 ppn, 33 landen en 6 continenten “geef van een lijst aan in welke mate de volgende kenmerken voor jou van belang zijn in je partner” Opvallend krijg je steeds hetzelfde antwoord met hierin fundamentele PH trekken: betrouwbaar, emotioneel stabiel, aangenaam, sociaal, … Twee theorieën partnerkeuze i.f.v. PH (= individuele verschillen) Complementaire theorie o Op zoek naar aanvulling o Tegengestelden trekken elkaar aan o Exotic is erotic (Bem)
Similariteitshypothese o Soort zoekt soort o Gelijken trekken elkaar aan, voelen elkaar aan o Spiegeling geeft evenwicht
Speeddatingsstudie (Pe & Kuppens, 2013) Er werd een speeddate-event opgezet waarbij je de kans krijgt om in een relatief korte periode andere vrijgezellen te leren kennen. Men keek hoe mensen hun emoties of gevoelens veranderen doorheen de speeddating: heeft het feit dat je geïrriteerd bent op één persoon invloed op de volgende vrijgezel. Er werd steeds gevraagd hoe je het vond, of je je aangetrokken voelt of je de persoon nog eens wilt zien, … Mensen wiens geluks-niveau op een gelijkaardig niveau zit, kiezen vaker voor elkaar. Dit geeft aan dat mensen impliciet links maken over geluk en dat de match met jouw gevoel de doorslag kan geven. Assortative mating fenomeen is dat mensen geneigd zijn om partner te kiezen die gelijkaardig is aan jezelf op verschillende vlakken zoals ras, PH, achtergrond, intelligentie, geluk, …. Dit is een bevestiging voor de similariteitshypothese. MAAR de correlatie is een gevolg van parnterkeuze of andere processen zoals neveneffecten van iets anders doordat mensen bijvoorbeeld meer op elkaar lijken na verloop van tijd. Studie over het verband tussen eigen PH en voorkeur PH in partner Correlatie tussen eigen PH en gewenste PH in partner is consistent positief, maar de correlatie is ook positief bij mensen zonder een partner Gemiddeld genomen krijgt men wie men wilt Dus de correlatie lijkt mogelijk het gevolg van voorkeur en keuze
Krijgt men wie men wil? (Botwin, 1997) PH partner 1, PH partner 2: mate van gelijkenis Relatiegeluk partner 1 voorspellen op basis van PH partner 2 en de mate van gelijkenis Relatiegeluk hing niet samen met gelijkheid van partners Relatiegeluk hangt samen met PH van partners die meer positieve PH-trekken vertoont We zoeken/wensen een partner die meer gelijkend is, maar dit is niet wat ons relatiegeluk zal bepalen Het is eerder de PH van de partner hoe wij deze zien die het geluk zal bepalen Wie scheidt er? (Gottman et al.) Koppels worden naar het labo gebracht en mogen daar tien minuten discussiëren over een discussiepunt in hun relatie. Deze discussies worden opgenomen en geanalyseerd. Daarna moesten mensen aangeven hoe ze zich voelden tijdens de discussie. Men keek naar de gedragingen en hun interacties die gecodeerd werden: Defensief gedrag Negeren, medewerking weigeren Kritiek Neerbuigendheid Voorspellingen gemaakt welke koppels jaren later nog steeds samen gingen zijn Hangt samen met een aantal PH-trekken: Lage emotionele stabiliteit Geringe impulscontrole Weinig vriendelijkheid MAAR er zijn tegenstrijdige bevindingen gevonden: Grotere kans op scheiding naarmate grotere verschillen in persoonlijkheid en waarden voorkomen Positieve bekrachtiging is belangrijk (als het goed gaat), meer als steun als het slecht gaat Andere voorbeelden omgevingsselectie Verlegenheid is de neiging om gespannen, zorgelijk, angstig te zijn tijdens sociale interactie. Deze neiging om sociale situaties te vermijden, resulteert vaak in een verhoogd risico op isolatie (idem voor empathie, psychoticisme en sensation seeking). PH beïnvloedt de situaties waarin iemand zich bevindt door de selectie en vermijding van specifieke soorten situaties of activiteiten. Op die manier bepaalt de PH onrechtstreeks welk gedrag iemand stelt.
Evocatie
Eigen PH
PH anderen
Evocatie is een continue wisselwerking tussen de PH kenmerken van anderen die ons gedrag beïnvloeden en de eigen PH kenmerken die het gedrag van anderen beïnvloeden. Agressie en hostiliteit Agressieve mensen lokken hostiele reacties uit bij anderen door de hostiele attributie bias = neiging om gedrag van anderen als hostiel te interpreteren vnl. in ambigue situaties: Hangt samen met agressie Agressie lokt op zich weer agressie uit Bias wordt bevestigd Spiraal van geweld Evocatie van woede in relaties Gedrag lokt een emotionele reactie uit bij de partner wat op zich weer een invloed heeft op het gedrag van de eerste persoon. Dit kan leiden tot een conflict en escalatie van het conflict. Welke gedragingen leiden tot irritatie, woede? Lage vriendelijkheid: kleineren, negeren, agressie, … Neuroticisme: geïrriteerd, jaloers, kleinerend, … Specifieke vorm van evocatie/beïnvloeding: verwachtingsbevestiging Verwachtingsbevestiging = dat mensen een beeld hebben van de PH van anderen wat hun omgang met hen beïnvloedt, omdat ze een consistent gedrag met het beeld willen vertonen (~ self fulfilling prophecy). Vb. onderzoek Snyder en Swann (1978) Ppn laten geloven dat de andere ppn agressief is Ppn stelde zelf agressiever gedrag
Manipulatie
Eigen PH
PH anderen
PH hangt samen met hoe we onze omgeving en anderen trachten te beïnvloeden. Manipulatie of sociale invloed = manieren waarop we intentioneel het gedrag, gevoelens, denken van anderen trachten te beïnvloeden, te veranderen. Hoe? Taxonomie van manipulatief gedrag Studie Buss: act nominatie en factoranalyse van zelfrapporterings- en anderrapporteringsgegevens Opmerkelijk: geen geslachtsverschillen (enkel bij klagen, mokken en wenen V > M) bij de 11 manipulatietactieken: charmeoffensief, dwingen, zwijgen, sociale vergelijking,.. Met welke PH kenmerken hangen deze tactieken samen? Extraversie Hoog = dwang, op verantwoordelijkheid wijzen Laag = onderdanig zijn, hardball Vriendelijkheid Hoog = op plezierige kanten wijzen, redeneren, compromis Laag = dwang, niet meer praten Gewetensvolheid Hoog = redeneren Neuroticisme Laag = vele tactieken, dwang, agressie, klagen, mokken Openheid Hoog = redeneren, wijzen op plezierige kanten, verantwoordelijkheid Laag = sociale vergelijking Machiavellisme Machiavelli schreef in 1513 een boek over hoe mensen manipuleren zonder scrupules. De term machiavellisme is een manipulatieve strategie van sociale interactie, een PH stijl waarin mensen gebruikt worden om te verkrijgen wat men wil. Schematisering machiavellisme Manipulatie Manipulatief Gebruikt anderen Liegt beter Veinzen liefde, affectie Geen samenwerking
Selectie Enkel effectief in bepaalde contexten: Weinig regels Wel regels? Zoeken naar weinig structuur en die naar hun hand zetten
Evocatie Veel kosten, weinig baten: Lokt negatieve reacties uit Woede uitsluiting
Narcisme en sociale interactie (illustratie basisprincipes) Manipulatie Narcisme = sterk manipulatief gedrag waarbij het “ik” het centrum van de wereld is waarnaar anderen moeten handelen
Selectie Selectie van mensen die je aanbidden en situaties vermijden waarin je niet kan excelleren (indien wel zo’n situatie: woede en agressie)
Evocatie Het roept reacties op zoals bewondering, maar ook afkeur en irritatie
15.3 Conclusie PH bestaat niet enkel in het hoofd van het individu, maar wordt beïnvloed door de interactie met de omgeving, met anderen. Het interageert via: selectie evocatie manipulatie steun voor interactionisme dat stelt dat interactie tussen de PH en de omgeving centraal staat in de bepaling van het gedrag
HOOFDSTUK 16: GESLACHT, GENDER EN PERSOONLIJKHEID 16.1 Inleiding De studie van geslachtsverschillen Differentiële psychologie is de studie van verschillen tussen/binnen mensen. Een van de meest in het oog springende verschillen zijn geslachtsverschillen: Mensen blijken hierdoor sterk gefascineerd te zijn Onderzoek hiernaar krijgt veel aandacht in de media Neiging tot over-benadrukken van de verschillen Zijn de verschillen wel zo groot? De studie van geslachtsverschillen is controversieel: Politiek Sommigen vrezen dat bevindingen gebruikt worden om de eigen politieke agenda naar voor te schuiven of om conservatieve waarden te handhaven Glazen plafond = empirische vaststellingen dat het moeilijker is voor vrouwen om door te stoten naar hogere functies Glazen cliff = wanneer het slecht gaat met een bedrijf, zetten ze een vrouw aan het hoofd om het op te lossen; wanneer het beter gaat, zeggen de mannen dat het door hun verandering komt die ze hebben doorgevoerd; wanneer het slechter gaat is het de schuld van de vrouw glazen plafond is dus vals doorbroken Waarheidsgehalte Sommigen stellen dat geslachtsverschillen eerder genderstereotypes weerspiegelen dan echt verschillen Anderen stellen dat gevonden verschillen eerder biases van wetenschappers weerspiegelen dan echte objectieve verschillen: door fascinatie worden de verschillen in een onderzoek meteen opgeblazen zonder dat er data-aanleiding is Nut
Sommigen stellen dat dit onderzoek beter gestopt wordt, omdat het indruist tegen het principe van gelijkheid, MAAR hoort wetenschap niet waardenvrij te zijn? Anderen stellen dat gelijkheid pas kan gerealiseerd worden als men kennis heeft van de geslachtsverschillen
Definitie Een geslachtsverschil is het gemiddelde verschil tussen mannen en vrouwen op vlak van een bepaald kenmerk, zonder vooroordelen over de oorzaak van het biologische verschil. Een gender is een sociale interpretatie van wat het wilt zeggen om man of vrouw te zijn. Het zijn die overtuigingen van de maatschappij over hoe mannen en vrouwen van elkaar zouden moeten verschillen (veranderen met de tijd).
Geschiedenis Voor 1974 was er weinig aandacht voor geslachtsverschillen, omdat de onderzoeken bijna uitsluitend met academische studenten (dus mannen) gedaan werden. In 1974 schreven Maccoby en Jacklyn “The Psychology of Sex Differences”: Bestaande studies werden herbekeken en kleine verschillen werden gevonden V > M in verbale taken M > V in wiskunde en spatiale taken (vb. mentale rotatie) PH weinig tot geen verschillen, maar M > V bij agressie Kreeg veel kritiek door wetenschappelijke karakter (subjectieve selectie, statistiek) Toch veroorzaakte het een golf in onderzoek naar geslachtsverschillen waar ook vrouwen onderzocht werden en een meer gepaste statistische techniek gebruikt werd: meta-analyse Een meta-analyse bekijkt de bevindingen van verschillende studies en schat de grootte van het verschil met grotere objectiviteit en precisie via een significantie-test en effect-grootte. Significantie-test Een significantie-test bepaalt of het verschil tussen groepen statistisch significant is Hangt af van de grootte van de onderzochte steekproef: eenzelfde verschil dat niet significant is in een kleinere groep, kan wel significant zijn in een grotere groep Er zou beter een aanduiding zijn van grootte van verschil dat niet afhankelijk is van de grootte van de steekproef Effect-grootte De meest gebruikte maat om grootte van verschillen uit te drukken is de effect-grootte of Cohen’s d: Standaarddeviaties Een positieve d betekent dat mannen hoger scoren, maar dit is niet altijd zo Kan voor elke studie apart berekend worden De gemiddelde effect-grootte van alle studies kan berekend worden om een beter beeld te krijgen van het al dan niet hebben van een verschil en de grootte ervan (gemiddelde x – gemiddelde y)/SD met -1 ≤ d ≤ 1 Conventies o .20 = klein o .50 = medium o .80 = groot
Normaalverdeling Een karakteristiek volgt zogenaamd een normaalverdeling Door de normaalverdeling te verschuiven kunnen we berekenen hoeveel procent het beter/slechter doet dan het gemiddelde Vb. als d = 2, hoeveel procent vrouwen doen dan beter dan de gemiddelde man? 2,3 vrouwen
mannen
Geslachtsverschil zegt iets over verschillen tussen groepen, maar er zijn ook verschillen binnen groepen: er kan een grote overlap zijn. Grootte-effect heeft dus niet implicaties voor één bepaald individu. Minimalisten versus maximalisten Sommigen focussen op overlap, anderen op verschil: Minimalisten omschrijven geslachtsverschillen als klein en zonder grote gevolgen door de overlap Maximalisten stellen dat grootte van verschillen niet geminimaliseerd mag worden o Zelfs de kleinste effect-groottes kunnen belangrijke gevolgen hebben op maatschappelijk vlak (helpgedrag, agressie) o Vele andere effecten in psychologie hebben gelijkaardige effect-groottes 16.2 Geslachtsverschillen in PH Temperament Temperament is de uiting van biologisch gebaseerde emotie en gedrag consistenties die vroeg in het leven verschijnen en die patronen en levensuitkomsten voorspelt. Dit is interessant, want vroege geslachtsverschillen zouden een biologische basis hebben. Er zijn matig tot geen effecten: Inhibitie = het vermogen om ongepaste responsen en gedragingen te kunnen controleren; verbonden met de latere ontwikkeling van de trek conscientiousness geslachtsverschil lijkt te verdwijnen, want mannen en vrouwen verschillen niet in deze PH-trek (d = -0.40) Perceptuele gevoeligheid = het vermogen om subtiele stimuli in de omgeving op te merken (d = -0.38)
Heftigheid = een cluster van toenaderingsgedrag, een hoge activiteit en impulsiviteit (d = 0.38) o Jongens hebben een hoger activiteitsniveau en plezier (ruwere spelletjes) o Jongens hebben een lagere inhibitie (meer disciplineproblemen) o Geslachtsverschil in fysieke agressie (d = 0.60)
De context waarin geslachtsverschillen zich voordoen zijn zeer specifiek. Dit zorgt ervoor dat men denkt dat geslachtsverschillen in PH gezien kunnen worden als patroon van sociale adaptatie die complex en context-specifiek zijn. Er is geen geslachtsverschil in negatieve affectiviteit. De enige kleine uitzondering is de component angstigheid. Meisjes zijn dus banger dan jongens. Negatieve affectiviteit is verbonden met de trek emotionele instabiliteit waarin wel een medium geslachtsverschil terug te vinden is in de volwassenheid. Genderstereotypen kunnen misschien leiden tot geslachtsverschillen in volwassenheid, gezien dat er in de kindertijd een verwaarloosbaar klein verschil en een enorme overlap is tussen jongens en meisjes. PH opgevat in termen van Vijffactorenmodel: Big five Extraversie Boek Onderzoek Mehl Sociaal V > M (d = -.15) Typisch: vrouwen babbelen meer Activiteitsniveau M > V (d = .09) Observatie via EAR (Electronically Assertiviteit M > V (d = .50) vb. Activated Recorder): record op mannen onderbreken anderen meer random momenten verbaal gedrag dan vrouwen M=V Macht, sociale status en dominantie M>V Vriendelijkheid Boek 1ste bachelor Vertrouwend V > M (d = -.25) Vertrouwend V > M (d = -.20) Zachtaardigheid V > M (d = -.97) Zachtaardigheid V > M (d = -.48) Glimlachen V > M, maar dit kan ook zijn door onderdanigheid/lage status
Agressie Boek 1ste bachelor Fysiek agressief M > V Fysieke en verbale agressie M > V o PH tests Ervaren van kwaadheid en hostiliteit o Fantasie metingen geringe geslachtsverschillen o Metingen manifest gedrag o Rapporteringen van anderen o Zelf-rapporteringen Grote gevolgen in maatschappij o Mannen zijn verantwoordelijk voor 90% van de moorden o Aandeel grootst tijdens puberteit/jongvolwassenheid o Na 50 jaar daalt het en komen ze op een gelijk niveau Indirecte agressie V > M (d = -0.74) Gewetensvolheid Boek Orde V > M (d = -0.13)
1ste bachelor Gewetensvolheid V > M (d = -0.14)
Zelfs kleine verschillen kunnen een groot cumulatief effect hebben doorheen de tijd vb. na jaren, ruzie over orde maken, … Emotionele stabiliteit Boek
Impulsiviteit M = V Angst V > M (d = -0.28) Emotionele stabiliteit M > V Neuroticisme V > M
1ste bachelor Emotionele stabiliteit M > V Neuroticisme V > M Impulsiviteit M > V Angst en kwetsbaarheid V > M
Openheid Boek Onderzocht via o Zelfrapportering o Partner-rapportering o Interviewer rapporteringen Geen geslachtsverschillen
1ste bachelor Fantasie M > V Gevoelens V > M
Andere aspecten van PH Zelfwaarde Globale zelfwaarde wordt geassocieerd met vele aspecten van het functioneren en ook met mentale gezondheid.
Mensen met een hogere zelfwaarde: Kunnen beter omgaan met stress Doen het beter op cognitieve taken wanneer ze geconfronteerd worden met negatieve feedback over een voorgaande taak Zeggen dat wanneer ze succes hebben dit te danken is aan hun eigen, maar wanneer ze falen ontkennen ze hun verantwoordelijkheid hiervoor Resultaat van meta-analyse: Kleine effect-size waarbij mannen iets hoger scoren MAAR afhankelijk van de leeftijd o Jonge kinderen (7 à 10 jaar) o Naarmate kinderen ouder worden, wordt het verschil groter o In volwassenheid wordt het verschil weer kleiner o Uiteindelijk verdwijnt het verschil zo goed als helemaal Depressie Steeds meer mensen lijden aan een depressie, vooral in landen met hogere economische ontwikkeling. Jongere mensen hebben een grotere kans dan oudere mensen om in een zware depressie te geraken. In de kindertijd zijn er geen geslachtsverschillen in depressie, maar vanaf de puberteit komt depressie 2 à 3 x meer voor bij V dan bij M. De grootste geslachtsverschillen komen voor tussen de leeftijd van 18 en 44 jaar. Na 44 jaar convergeren de verschillen min of meer. Ook verschillende symptomen: Vrouwen = veel eten, huilen, hulp zoeken, overactiviteit, verlaagde zelfwaarde Mannen = agressie, minder hulp zoeken, inactief, teruggetrokken, drugs Enkele mogelijke verklaringen: Ruminatie: vrouwen piekeren meer dan mannen wat een bijdrage kan leveren in de ontwikkeling van depressieve symptomen Isolated family theory: gezinnen zijn steeds meer sociaal geïsoleerd waardoor er minder sociaal contact is (heeft impact op vrouwen) Dissatisfaction with physical appearance: rond de leeftijd van 13 jaar begint de competitie voor meisjes, omdat jongens het uiterlijk van hun partner zeer belangrijk vinden leidt tot eetproblemen en ontevredenheid wat gelinkt is aan depressie Emotionaliteit Het verschil tussen mannen en vrouwen inzake ervaren van zowel positieve en negatieve emoties is miniem, met vrouwen die emoties een beetje meer en intenser ervaren dan mannen.
Dit gaat in tegen onze stereotypen over vrouwen die emotioneel zijn en mannen die hun emoties niet genoeg uiten. Misschien uiten mannen hun emoties gewoon niet, omdat ze emoties minder vaak en minder intens ervaren als vrouwen. Zelfbewuste emoties Schaamte/schuld V > M Gene/trots M = V Bovendien o Enkel verschillen bij blanke ppn o Afhankelijk van methode: grotere verschillen in algemene trekvragenlijsten die tevens stereotypes meten Seksualiteit Op dit vlak worden al grotere verschillen teruggevonden: Interesse in one night stands M > V (daalt als je context in rekening brengt) Aantal gewenste partners in leven M > V Masturbatie M > V Seksuele tevredenheid V > M Mannen hebben meer moeite dan vrouwen om bevriend te zijn met iemand van het andere geslacht. Mannen zullen eerder bevriend worden met een vrouw, omdat ze zich er seksueel tot aangetrokken voelen en zullen sneller de vriendschap verbreken als deze niet leidt tot seks. Mannen zijn meer seksueel agressief: vrouwen verplichten om seks te hebben ook al willen ze dat niet. Niet alle mannen zijn seksueel agressief, dit is enkel toepasbaar op een gelimiteerde subgroep: Mannen die hostile masculinity vertonen zijn dominant en degraderend tegenover vrouwen Mannen die de PH-trek empathie niet hebben Mannen die narcistisch zijn
Mensen-dingen dimensie – vrijetijd interesses Hierin is een groot geslachtsverschil: Mannen zijn meer geïnteresseerd in dingen zoals wagens, spelletjes, elektronische toestellen Vrouwen zijn meer geïnteresseerd in mensen; ze refereren meer naar relaties, sociale aspecten Dit komt overeen met onze stereotypen over mannen en vrouwen. Deze verschillen hebben waarschijnlijk gevolgen voor de beroepskeuzes van mannen en vrouwen en de vrijetijd interesses die mannen en vrouwen hebben. 16.3 Androgynie en stereotypes Vroeger dacht men dat geslachtsverschillen in PH te wijten zijn aan één onderliggende dimensie “mannelijkheid-vrouwelijkheid”. Iemand die hoog scoort op V scoort automatisch laag op M. In de jaren ’70 ontwikkelde men het concept androgynie. Androgynie 1970: mannen en vrouwen zijn misschien niet tegenpolen, maar vormen onafhankelijke dimensies. Ontwikkeling van nieuwe meetinstrumenten: Aparte schalen voor M en V Mannelijk Assertief Waaghals, stout Dominantie M
Vrouwelijk Zorgend Emotie expressie Empathie
4 verschillende types Mannelijk gestereotypeerd
Onbepaald
Androgien
Vrouwelijk gestereotypeerd
V
Personen die zowel hoog scoren op M als op V, worden androgyne genoemd, hetgeen weerspiegeld dat een persoon zowel vrouwelijke als mannelijke eigenschappen kan hebben. Het zijn de meest geëvolueerde van ons allemaal, omdat ze de meest waardevolle eigenschappen van beide geslachten hebben.
Onze visie op sekserollen is hierdoor verandert en zo is er een politieke beweging ontstaan: mannen moesten meer verzorgend en empathisch worden en vrouwen moesten assertiever worden en meer beroepen uitvoeren die zogezegd voor mannen zijn. Kritiek op het nieuwe concept Zowel M als V zijn beter op te vatten als multi-dimensioneel met verschillende onderliggende, niet noodzakelijke correlerende facetten In verschillende studies werden toch sterk negatieve correlaties gevonden tussen M en V dus het is eerder bipolair Verschillen tussen mannen en vrouwen berusten grotendeels op stereotypes Recentere inzichten Vragenlijsten meten geen sekserollen, maar de PH-trekken instrumentaliteit en expressiviteit Er worden gender schema’s gemeten: de wijze waarop informatie verwerkt wordt in termen van sekse-geassocieerde schema’s terwijl androgynie aschematisch is Het ideale is dat je je geslacht niet laat beïnvloeden in de manier waarop je denkt Veel onderzoekers beweren dat gender schema’s persoonlijkheidsattributen zijn die geabsorbeerd zijn uit socialisaties, ouders, de media en de cultuur. Anderen zeggen dat geslachtsgedragingen en attitudes matig erfelijk zijn binnen een geslacht. Er is nog steeds een grote ruimte voor omgevingsfactoren die de ontwikkeling van sekserollen beïnvloeden. Gender stereotypes Gender stereotypes Overtuigingen over welke eigenschappen men denkt dat M en V bezitten Niet noodzakelijk hoe de geslachten echt verschillen Kunnen een grote rol spelen in beïnvloeden van gedrag en perceptie De inhoud van genderstereotypes is sterk gelijkend over culturen Drie componenten Cognitief = hoe we mensen percipiëren, categoriseren Vb. vrouwen zorgen meer en beter voor kinderen Affectief = hoe we reageren op anderen a.d.h.v. in welke categorie die persoon valt Vb. meer vriendelijk tegenover een man dan tegenover een vrouw Gedragsmatig = gedrag tegenover anderen a.d.h.v. in welke categorie die persoon valt Vb. discriminatie Welke zijn de aanhoudende stereotypes Vrouwen zijn meer sociaal, groepsgericht en emotioneel Mannen zijn meer instrumenteel gericht, gericht op onafhankelijkheid van de groep
Stereotype subtypes Onze genderstereotypes zijn volgens sommigen niet uniform per geslacht We zouden eerder verschillende gedifferentieerde stereotypes per geslacht hebben Categorieën waar we mensen in plaatsen Vrouw Man Seksbom Intellectueel Huisvrouw Bureaucraat Verwend nest Playboy Carrièrevrouw Bourgeois Recht voor de raap Softie MAAR er is replicatie-onderzoek nodig om te kijken of er empirisch bewijs is voor het bestaan van deze stereotype subtypes Belang van genderstereotypes Mensen handelen op basis van stereotypes zonder dat deze waarheid bevatten Ze kunnen belangrijke gevolgen hebben o Wettelijke uitspraken: de familie krijgt meer geld voor een slachtoffer als het een man was dan een vrouw o Lagere autoprijzen: vrouwen betalen meer in de garage dan mannen o Jobs o Gezondheid: een man zal eerder een hartoperatie krijgen dan een vrouw ook al is de hartschade gelijk o Sociale reputatie: een mannelijke auteur krijgt meer negatieve reviews dan een vrouwelijke auteur ongeacht het geslacht van de reviewer 16.4 Theorieën van geslachtsverschillen Socialisten en sociale rollen Socialisatie theorie = jongens en meisjes zijn anders omdat ze anders opgevoed worden: Jongens worden bekrachtigd in mannelijk gedrag en meisjes in vrouwelijk gedrag Kinderen leren gedrag dat gepast is voor hun geslacht Bandura’s sociale leertheorie = jongens en meisjes leren gedrag door het gedrag van seksegenoten te observeren (modellen) Evidentie: Afhankelijkheid wordt meer aangespoord in meisjes Onafhankelijkheid wordt meer aangespoord in jongens Vaders spelen meer fysiek met jongens Geslachtsspeelgoed
Cross-culturele evidentie voor differentiële behandeling: Huishoudelijke taken zijn meer voor meisjes Jongens worden meer aangemoedigd om competitief te zijn Jongens mogen meer uitgaan dan meisjes Seksuele vrijheid verschilt MAAR is er een causale richting? Wat is de verklaring? Voeden ouders hun kinderen meer op volgens sekse of gedragen ouders zich zo als correspondentie op seksevoorkeuren van hun kind? Sociale roltheorie = sekseverschillen ontstaan omdat mannen en vrouwen terechtkomen in andere beroepen en familierollen Mannen krijgen meer leidinggevende functies en zijn de broodwinners Vrouwen krijgen een zorgende functie en zijn huismoeder Na een tijdje leren kinderen welk gedrag samengaat met welke rollen OPMERKING: geslachtsrollen zijn sterk veranderd de laatste decennia waardoor vrouwen meer werken en mannen meer huishouden doen. Waarschijnlijk zullen ze nog verder veranderen en zullen de geslachtsverschillen dan mee veranderen. Landen die het meest seksueel gelijk zijn met dezelfde rechten en mogelijkheden voor beide geslachten, vertonen de grootste en niet de kleinste verschillen in de PH. Dit gaat in tegen de sociale roltheorie. Hormonale theorieën Hormonale, fysiologische verschillen liggen aan de oorzaak van geslachtsverschillen: Na puberteit hebben jongens hogere niveaus van testosteron in hun bloed Congenital adrenal hyperplasia (CAH) waar een meisje geboren wordt met de hormooninstelling van een jongen waardoor ze meer mannelijk gedrag zal vertonen Geslachtsverschillen in testosteron worden gelinkt aan verschillen in traditionele geslachttypische gedragingen zoals agressie, dominantie, beroepskeuze en seksuele drift. Er zijn natuurlijk ook verschillen in testosteronniveau binnen een geslacht: Vrouwen die gemiddeld meer testosteron hebben, oefenen meer mannelijke beroepen uit Lesbische vrouwen die de mannelijke partner in de relatie zijn hebben een hoger testosteronniveau Hogere testosteronniveaus hangen samen met hogere dominantie, agressie en seksuele wensen bij beide geslachten Bij vrouwen stijgt het level net voor de ovulatie Bidirectionele relatie: geslachtsverschillen door verschillende levels
Evolutionair psychologische theorieën Geslachtsverschillen worden verwacht op die domeinen waar mannen en vrouwen andere adaptieve problemen, uitdagingen tegenkwamen: Vrouwen staan in voor het baren van kinderen en om hen te verzorgen Man kan zonder veel gevolgen reproduceren, maar is niet zeker van vaderschap Adaptieve problemen oplossen is een voorwaarde voor de overleving en de voortplanting van het individu. Zouden we dan kunnen stellen dat mannen en vrouwen uit verschillende mechanismen zijn opgebouwd om te kunnen overleven? Vrouw: vroeger was het adaptieve probleem dat de vrouw iemand nodig had die voor haar en de kinderen zou zorgen, omdat ze dit zelf niet kon. Daarom zoeken we nog steeds een partner die kan en wil investeren in vrouw en kinderen selectiviteit in partnerkeuze Man: meer agressief omdat ze de strijd aangaan met andere mannen om een vrouw te bemachtigen. Ook doen ze er alles aan om te laten zien dat ze alles hebben wat vrouw en kinderen nodig zouden hebben. geen selectiviteit in partnerkeuze Onderzoek vindt op verschillende terreinen evidentie voor voorspelde geslachtsverschillen, maar het is moeilijker om verschillen binnen een sekse op deze vlakken uit te leggen: Waarom zijn er ontrouwe vrouwen als dit een manneneigenschap is? Waarom zijn er nieuwe mannen? Integratie Verschillende perspectieven leveren plausibele, maar incomplete verklaringen. Vandaar dat er nood is aan een integratieve theorie die de verschillende niveaus in rekening brengt. 16.5 Conclusie Het is belangrijk om de resultaten van geslachtsverschillen in onderzoek juist en zonder sensatiezucht te interpreteren. Op vele vlakken zijn geslachtsverschillen in PH eerder klein of berusten ze op stereotypes. Op sommige vlakken zijn ze consistent groter: Directe agressie Seksuele interesse ER BLIJFT OVERLAP! Naast echte geobserveerde geslachtsverschillen leven er ook genderstereotypes. Deze kunnen een belangrijke invloed hebben op de perceptie, reacties en gedragingen.