Kloosterkerk, Den Haag Op weg naar Noye's Fludde: Waterverhalen uit de bijbel Jozua 4,1-9 en 15-24 en Matteüs 16,1-4 17 mei 2015 – voorganger: ds Rienk Lanooy
Gebed om ontferming wie we zijn als mens blijft een vraag die wel gesteld maar nooit helemaal beantwoord wordt altijd weer ontsnapt er een stukje mens aan een op het oog sluitende definitie altijd weer beseffen we dat wie we zijn wisselt met de tijden waarin de mensen waarmee en de gedachten waaruit we leven – misschien dat dat de reden is dat wij hier zijn: aarzelende hoop voorzichtige verwachting of diep vertrouwen dat Gij ons kent beter dan wij ons zelf kennen daarom bidden wij U: Heer, ontferm U...
als wij niet weten wie de mens is dan relativeert dat ook wat wij over de ander te zeggen hebben – onze sympathieën en antipathieën zijn zo vaak onberedeneerd onze territoriumdrift sluit sommigen binnen en anderen buiten zonder dat we weten waarom we hebben ons oordeel klaar voordat er een woord gewisseld is en tegelijkertijd beseffen we hoezeer we op elkaar zijn aangewezen en hoe we opleven als we op waarde geschat en in liefde aanvaard worden op een manier zoals Gij ons kent beter dan wij ons zelf kennen en daarom bidden wij U: Heer, ontferm U...
wie we zijn als mens blijft een vraag een bittere vraag soms want de antwoorden stemmen ons droef ook deze week gingen onnodig levens verloren werd vertrouwen geschonden hadden leugens het hoogste woord daarom verheugen wij ons des te meer als de vraag wie we zijn wordt beantwoord in verwondering over wat wij kunnen in kunst en wetenschap in liefde en trouw in het overwinnen van het kwade door het goede als wij ervaren dat Gij ons kent beter dan wij ons zelf kennen en daarom bidden wij U: Heer, ontferm U...
Preek We hoorden zojuist het verhaal van de intocht in het Beloofde Land; niet zolang geleden klonk hier het verhaal van de uittocht uit Egypte. Ze lijken op elkaar, die twee bevrijdingsverhalen van Israël. Je zou kunnen zeggen: zij zijn elkaars spiegelbeeld, met hun thematiek van het water en de overkant. Maar ze zijn ook verschillend. Misschien dat je het zo zou kunnen zeggen: Als de uittocht een doortocht is, dan is de intocht een optocht. De uittocht als doortocht en de intocht als optocht. De uittocht is een doortocht. Een doortocht door de zee. De wateren van de oervloed, de krachten die je als mens bedreigen, ze laten zich gewillig in de arm nemen van de Eeuwige die een pad baant door de dood heen, naar de vrijheid. En alles wat een mens klein maakt en klein houdt wordt door de golven verzwolgen. De Farao en z'n trawanten hebben niet het laatste woord. De uittocht is een 1
paasverhaal waarin het kwaad gevloerd, de dood gedood wordt. De uittocht is een bevrijdingsverhaal. Bevrijding van iets, van het kwade, zoals hier wekelijks gebeden wordt: … en verlos ons van de boze... Ook de intocht gaat door water heen. Maar het gaat er veel minder spectaculair aan toe. Hier geen zee, geen golven, geen wind. De Jordaan is een bescheiden rivier, er zijn genoeg doorwaadbare plaatsen, vertelt het verhaal elders (Jozua 2,7). Maar de schrijvers zullen gedacht hebben: als we de uittocht gemarkeerd hebben met een waterverhaal, laten we dat dan met de intocht ook doen. Het is tenslotte niet niks. Veertig jaar lang heeft het volk door de woestijn gezworven, veertig jaar van voorbereiding, van lering, van oefenen, want daar staat het getal veertig voor. En na die veertigjarentijd, is er een nieuw begin. En dat moet gemarkeerd worden. En zo kiezen de vertellers ervoor dat het volk opnieuw droogvoets door het water moet. Maar dan anders: nu niet als heroïsche doortocht, maar als ingetogen optocht. De intocht is meer ceremonie dan ontsnapping, meer processie dan vlucht, meer een liturgisch ritueel dan een wonderlijke ontzetting. Het is geen bevrijding van het kwade, geen verlossing van de boze, maar bezonnen bevrijding tot een nieuw begin. Plechtig schrijdt het volk als in een rituele optocht, een nieuwe tijd binnen. Zo kent het aloude Testament twee bevrijdingsverhalen door het water heen: een gaat over de bevrijding van... , over loslaten van het oude, en de ander over de bevrijding tot... over het vinden van het nieuwe. De filosoof Isaiah Berlin onderscheidde in 1958 juist tussen die twee concepten van vrijheid, vrijheid van... en vrijheid tot... (‘Two Concepts of Liberty’ (1958), opgenomen in: ‘Four Essays on Liberty’ (1969)). De ene noemde hij 'negatieve' vrijheid. Zo verstaan we in eerste instantie vrijheid vaak. Berlin doelde daarmee op onze wens om vrij te zijn van allerlei dwang. Dat je los komt van het 'moeten', van het niet anders kunnen. Het is het verlangen van de zieke naar bevrijding van de pijn, van de zorg; van de vermoeide mens naar rust: even weg van het werk, het huis, de stress. Het is de bevrijding van de mens die zich altijd maar schuldig voelt, slaaf van het oordeel dat hij telkens weer over zichzelf velt. Je wilt weg, ontsnappen, vrij zijn als vogel in de lucht, los van de zwaartekracht van het leven. Dat is de vrijheid uit Egypte, weg van het 'moeten', weg van de slavernij. Van al die dingen die je een ander oplegt of jezelf, of die je jezelf laat opleggen. Je hebt het niet eens altijd in de gaten, geconditioneerd als je bent. En soms heb je dan zo'n verhaal nodig en een plaats als hier waar zo'n verhaal klinkt om te beseffen in welk web je gevangen kan zitten, van je werk, je relaties met anderen, de maalstroom van je gedachten, en hoe je ten diepste verlangt naar bevrijding. Hoe noodzakelijk ook, deze vorm van bevrijding is meestal maar een eerste stap. Niemand wordt gelukkig van alleen maar loslaten, van volledige vrijheid zonder verdere invulling. Dat is wat het volk, nog maar net bevrijd uit Egypte ook tegen Mozes inbrengt: '… en nu dan, Mozes, nu zitten we hier in de woestijn, bevrijd en wel, maar wat is nu ons doel, zo zonder eten, zonder drinken, zonder richting, zonder toekomst. Waren we maar weer terug in Egypte. Liever slaaf, maar wel te eten, dan deze richtingloze vrijheid, waar we niets mee weten te doen'. Het verhaal van de uittocht vraagt om het verhaal van de intocht. Vrijheid van... vraagt om vrijheid tot... Berlin noemt dat positieve vrijheid. De vrijheid om te kiezen om ergens 'voor te gaan', voor een doel, een betrokkenheid. Niet toevallig eindigt het boek dat het slot van de veertigjaren in de woestijn beschrijft en aan het boek Jozua voorafgaat (Deuteronomium) met een vraag van Mozes aan het volk: Leven en dood houd ik u voor, zegen en vloek. Kies het leven, dan zult u met uw nakomelingen het leven bezitten, door de heer uw God te beminnen, naar Hem te luisteren en aan Hem gehecht te blijven. Want dat betekent voor u leven en lengte van dagen, op de grond die de heer uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, onder ede heeft toegezegd (Deuteronomium 30,19). 2
Zonder keuze, zonder doel wordt het leven oeverloos, doelloos, grenzeloos. De vrijheid vraagt om inkadering, of zoals de dichter Perk het zei: de ware vrijheid luistert naar de wetten (Jacques Perk, 'Aan de Sonnetten' (1)). En precies daarom laten de schrijvers het volk een grens overtrekken bij de intocht. Dat is geen geografische noodzaak, maar een theologische. Er is genoeg woestijn geweest, er zijn genoeg mogelijkheden om te kiezen. En nu ís er gekozen: voor een land achter het water, een land dat overvloeit van melk en honing. Een keuze voor het leven. Om mens te worden moet je je soms bevrijden van wat je weerhoudt, en je moet de vrijheid hebben om te kiezen voor het leven. Maar misschien is er nog wel een derde vrijheid nodig, naast die twee van Berlin, om mens te worden. Die twee vrijheden van Berlin lopen nl. het gevaar dat het nogal blijft hangen in allerlei doenerigheid. Dat het uit je zelf moet komen. En we weten hoe lastig dat is, gezien de overvloed aan zelfhulpboeken die je in vijf, acht of veertien stappen 'naar de overkant' van het water brengen, waar het ware, goede leven op je wacht. Zo eenvoudig is dat blijkbaar niet: jezelf bevrijden. Misschien is er nog wel een derde vrijheid nodig. Niet één die iets van ons vraagt, maar één die ons iets geeft. Je zou dat de vrijheid voor... kunnen noemen, dat je vrij bent om te ontvangen wat je in je zelf niet vinden kunt. Dat je open staat voor iets of iemand... (Hammarskjöld), een verbinding waardoor je ervaart dat je pas werkelijk mens wordt als je ontvankelijk bent voor die ander, voor dat andere. Soms denken we dan dat je je vrijheid opgeeft, wanneer je je met iemand/iets anders verbindt. Bindingsangst heet dat, je maakt jezelf afhankelijk van een ander, je raakt je vrijheid kwijt. Maar misschien is het wel andersom: wie zich er voor open stelt zich met een ander te verbinden, zich over te geven, ervaart dat hij/zij werkelijk vrij is. En met overgave gaat het dan niet om wat de Britten 'surrender' noemen, maar om wat de Duitsers 'Hingabe' noemen, toewijding, ontvankelijkheid, je gekend weten. Ik moet denken aan die bekende woorden van Dag Hammarskjöld, diplomaat en mysticus, die soms worstelde met zijn hoge positie als Secretaris Generaal van de VN, maar ook bijna mystieke taal vond om los te komen van zijn ego en zich durfde te geven aan wat hem te boven ging en zo de moed vond om te doen wat goed was. Op Pinksteren 1961 schreef hij in zijn dagboek Merkstenen de bekende woorden:“Ik weet niet wie – of wat – de vraag stelde. Ik weet niet wanneer zij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar eens zei ik ja tegen iemand - of iets. Uit dat moment komt de zekerheid voort dat het bestaan zinvol is en dat mijn leven daarom, in onderwerping, een doel heeft.” Juist voor de mystici is zelfovergave altijd de weg naar zelfverwerkelijking geweest. Nu ja, en daar proef ik iets van in dat verhaal van de intocht die een optocht is, meer een processie dan een heroïsch gevecht. De vrijheid om te kiezen wacht aan de overkant, maar voor het zover is, wordt de rivier overgestoken alsof het een ritueel is. De priesters gaan voorop en als zij het water ingaan, houdt het op te stromen, alsof het z'n adem inhoudt: hier gaat iets nieuws beginnen. In hun midden dragen zij de ark, die kist, maar het is ook een troon, met daarop twee engelen waartussen – normaal gesproken – het godsbeeld staat. Maar zo is het niet bij Israël. Daar is de troon leeg. De priesters dragen de Eeuwige niet, zij verwijzen, zij verwijzen naar de Eeuwige, naar het geheim dat hen draagt en het hele volk dat achter hen aan trekt, de rivier door. Eerst is er de Hingabe. In deze rite verbindt het volk zich met de Eeuwige, of misschien beter gezegd: maakt het ruimte, maakt het zich vrij om zich aan de Eeuwige over te geven. Voortaan zal hun identiteit, wie ze zijn, niet los zijn van God. Pas in hun verbintenis met Hem krijgt het leven in het Beloofde Land betekenis en zin. Blijf bij je bevrijder.
3
Dat zal niet altijd vanzelf gaan. De schrijvers van het verhaal weten dat. Telkens zal die bijzondere verbintenis opnieuw gestalte moeten krijgen en daarom verbinden zij hun verhaal van de doortocht met het teken van de twaalf stenen. Het verhaal is hier niet helemaal duidelijk: er is sprake van twaalf stenen op de wal en er is sprake van twaalf stenen in het water. Maar beide twaalftallen zijn blijvende tekens die verwijzen naar die bijzondere doortocht. Vergeet het niet, Israël, hoe je de vrijheid vond in de verbinding met de Eeuwige. Door niet zomaar, doelloos ergens heen te gaan, maar achter de ark van de verbinding, de ark van het verbond. En misschien is er hier iemand die dat zelf ook herkent. Dat je tekens nodig hebt, merkstenen, verwijzingen hoe je de vrijheid vond in de verbinding met de ander. De ring, het monument, het jaarlijkse uitje naar waar de vriendschap begon, die ene datum die er altijd uitspringt, de geur van dat moment. Het zijn tekenen, rituelen, symbolen, zoals ook wat wij hier doen zo'n ritueel is waarin we met woorden en stilte, muziek en handelingen ons verbinden met elkaar en met de Eeuwige. Althans: we geven het een kans, door hier te zijn, in deze vrije ruimte, waar we ons oefenen in ontvankelijkheid. Om mens te worden, een vrij mens – dat vraagt om verlossing van de boze – dat vraagt om een keuze voor een richting, maar misschien wel het meest – dat vraagt om verbinding, toewijding, Hingabe aan de ander, aan de Eeuwige. Bonhoeffer, tenslotte, verwoordde dat als geen ander in zijn gedicht “Wie ben ik?”. Gevangen in de handen van de Nazi's werd hij werd een vrij mens in een daad van overgave. Hij vond zichzelf toen hij zich uit handen gaf in de handen van de Eeuwige: Wie ben ik? Ze zeggen me vaak: je treedt uit je cel rustig blij en zeker als een burchtheer uit zijn slot. … Ben ik werkelijk wat anderen van mij zeggen? Of ben ik alleen wat ik weet van mijzelf: onrustig vol heimwee ziek als een gekooide vogel … Wie ben ik? De een of de ander? Ben ik nu de een en morgen de ander? Ben ik beiden tegelijk? … Wie ben ik? Ik ben een speelbal van mijn eenzaam vragen. Wie ik ook ben, Gij kent mij ik ben van U, mijn God.
Bronnen
Martien E. Brinkman, Het drama van de menselijke vrijheid: de ambivalente rol van het christelijke vrijheidsbegrip in de westerse cultuur, Meinema 2000 – en een niet uitgegeven lezing van Brinkman K. Spronk, Jozua: een praktische bijbelverklaring, Kok 1994 Dag Hammarskjöld, Merkstenen, Desclée de Brouwer, 1966
4
Gebed trouwe God, hier trekken wij telkens opnieuw de Jordaan over in verbinding met en overgave aan U en elkaar en wij danken U want zo in de toewijding vinden wij een vrijheid die alle verstand te boven gaat daarom bidden wij vanwege al die plaatsen en tijden mensen en gebeurtenissen die tekenen zijn – stenen in de rivier – van deze verbintenis: de belangeloze kracht waarmee mensen voor anderen opkomen voor vluchtelingen en oorlogsslachtoffers op plaatsen waar de wereld brandt
en op plaatsen – minder in het zicht – waar mensen in hun persoonlijke levens aan de grond zitten, verlamd door eenzaamheid doelloos hangen op de bank ziek in bed liggen radeloos zijn zonder geld zonder toekomst
voor Jeruzalem stad van vrede die haar naam met moeite draagt verscheurd door eeuwen conflict wij kijken uit naar tekenen van verzoening die sterker zijn dan de geest van de tijd
wij bidden voor het Midden-Oosten voor de mensen die leven in streken rond de rivier de Jordaan Jordaniërs, Israëli, Palestijnen, Syriërs op zoek naar vrede en vrijheid
voor de zieken bidden wij en noemen de namen van... en in de stilte voegen we aan hun namen de namen toe van wie ons persoonlijk ter harte gaan...
5