21 pagina 2
pagina 4
pagina 8
Uit de ecbo-
Weg met de
Hoe doen de
kenniskring
tekentafel
kleintjes het?
nummer 21 juni 2015
]
Uit de ecbo-kenniskring Innovatiemanagers mbo
2
Sinds een aantal jaren komt onder de vlag van ecbo een vaste kern van ruim 15 rocen aoc-vertegenwoordigers uit alle windstreken bijeen. Vier dagen per jaar vormen zij de ‘Kenniskring Innovatiemanagers mbo’. In de ochtend wisselt de kring ervaringen uit over onderwijsinnovaties en -verbeteringen (landelijke of instellingsgebonden innovaties). In de middag staat steeds een thema voor verdieping centraal. Samen delen ze kennis en wisselen ze ontwikkelingen en ervaringen in hun instellingen uit en proberen die te duiden.
regelmaat bevraagd en er wordt veel neergelegd bij docenten, maar ze worden lang niet altijd in hun kracht gezet. Bovendien bestaat het risico dat innovatief vermogen weglekt wanneer goede ideeën van docenten te weinig follow-up krijgen. Op zoek naar uitdaging vertrekken sommige docenten dan naar een andere werkplek. Een van de brandende kwesties van de bijeenkomst sluit nauw aan op dit vraagstuk: hoe benut je de energie bij docenten, hoe zorg je dat docenten uit de waan van alledag kunnen stappen en hoe krijg je docenten met elkaar in gesprek? Een situatieschets uit een van de instellingen levert een al te herkenbaar beeld op: het ontbreekt aan tijd voor dialoog. Alles moet ‘gisteren klaar’ zijn. Veel is belegd in procedures en papier en de structuur wordt doorgaans van bovenaf georganiseerd. Met als gevolg dat de opkomst van docenten op de voor hun georganiseerde bijeenkomst matig is. Met elkaar komt de kenniskring tot
In de eerste kenniskringbijeenkomst van 2015 staat de docent
een groot aantal suggesties om de docentbetrokkenheid te
in de schijnwerper en meer in het bijzonder de vraag: hoe
vergroten. Goals down, plans up! is een mooie kreet die de
kunnen docenten nauwer betrokken worden bij innovaties?
gewenste beweging benadrukt. De kaders en doelen moeten
Dat is belangrijk, omdat het echt een andere dynamiek met
van bovenaf komen, maar laat de manier waarop de plannen
zich meebrengt wanneer innovatie of verandering vanaf de
worden uitgevoerd vooral bij de teams en docenten. Dat
start uit het team komt of vanuit het college van bestuur, zo
betekent dus ook een faciliterende rol voor het management.
stellen de leden. Docenten worden in de instellingen wel met
En daarvoor is het nodig om te weten waar de behoefte van
]
Vooraf
de docenten ligt. Laat docenten dus de agenda en de thema’s
3
bepalen en spreek ze aan als experts. Zorg dat de vorm van de sessies niet sleets wordt, maar varieer. Zo worden inspiratiediners genoemd, onderwijscafé, open space, maar ook een PED-talk (pedagogisch-educatief debat) waarbij een
In de bundel1 die uitgereikt werkt bij zijn afscheid van de
docent via sociale media mensen opriep om naar een bijeen-
stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)
komst te komen. Zoek de pareltjes in de instelling, geef die
benoemt Ben Rijgersberg tien lessen uit het verleden van het
het podium en betrek ze bij de organisatie.
middelbaar beroepsonderwijs. Een van de tien beschrijft de slinger van de politieke onderwijspendule waarmee het mbo
In het middaggedeelte presenteert Maaike van Kessel (Van
te maken heeft. Die gaat heen en weer tussen centralisatie
Kessel & Oosterhof) samen met twee kenniskringleden van
– met landelijke uniformiteit en regulering – en decentralisatie
ROC de Leijgraaf het ‘Horizononderzoek’. Een uniek onder-
– met regionale ruimte en zelfregulering. De pendule slingert
zoek dat vijf jaar bestreek en op initiatief van het roc zelf is
onophoudelijk tussen smal en breed, sectoraal en regionaal,
uitgevoerd. In die periode is De Leijgraaf structureel gevolgd
tussen publiek en privaat en schaalvergroting en schaal-
bij het uitvoeren van een integraal herontwerp. De ontwikkeling
verkleining. Never a dull moment, zou je kunnen zeggen. Of
naar een lerende organisatie vraagt ook een lerende opstelling
in Bens woorden: beweging is eigenlijk de stabiele factor in
van de onderzoekers. Gaandeweg heeft dat geleid tot aan-
het beroepsonderwijs. Het eerste artikel van deze dimensies
passingen. Een voorwaarde voor eigenaarschap is dat de
raakt aan een aantal van de pendulebewegingen. De ‘moet
(onderzoeks)vraag van de organisatie zelf het beginpunt is,
het smal of breed’-discussie bijvoorbeeld, waarbij aan de ene
en het moment passend. De meerwaarde van het onderzoek
kant het pleidooi klinkt om studenten vooral breed en ‘toekomst-
zat vooral in het spiegelen en de tijd nemen voor reflectie.
gericht’ op te leiden, omdat ze anders het risico lopen snel
De blik van buiten helpt de organisatie daarbij, intern is dat
met lege handen te staan. Aan de andere kant gaan er stem-
lastiger om voor elkaar te krijgen. Een van de producten van
men op om in deze tijd van snel afnemende arbeidszekerheid
het onderzoek is een poster die de organisatieverandering in
vooral te kijken naar het belang van het krijgen van die eerste
beeld brengt op een tijdlijn van 2002 tot 2013 met daarin de
baan. John Schobben haakt aan bij wat de commissie-
beleidsmaatregelen in die periode, de bezetting van het
Boekhoud al begin jaren negentig bepleitte: hou op met
managementteam in die periode en de uitgezette koers van de
denken vanuit het systeem en het aanbod en stel de leerloop-
organisatie. Een product dat voor jaloerse blikken zorgt…
baan van de deelnemer centraal. Kijk gewoon naar wat nodig is! Een hartenkreet die al vaker in dimensies klonk. Het tweede
Aan de kenniskring nemen deel: Albeda College, Alfa-
artikel laat zien hoe verschillende kleine specialistische
college, CITAVERDE College, Helicon Opleidingen,
beroepsopleidingen binnen het mbo het onderwijs aan kleine
Koning Willem I College, ROC Landstede, Regio College,
groepen in de lucht houden, met als motto: ‘wie niet groot
ROC A12, ROC de Leijgraaf, ROC Nijmegen, ROC RIVOR,
is moet slim zijn.’ Een knap staaltje jongleerwerk van alle
ROC ter AA, ROC van Twente, ROC West Brabant,
betrokken partijen. Er valt een hoop te zien en van elkaar
Summa College, ID-College en MBO Utrecht.
te leren. En als dat beter past bij de bedoeling, kunnen de regeltjes dan op het tweede plan?
Meer weten over de kenniskring? Mail
[email protected]
1 Rijgerberg, B. (2015). 60 jaar samenwerking beroepsonderwijs-bedrijfsleven. Zoetermeer: Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven.
]
In gesprek met John Schobben, bestuursadviseur ROC de Leijgraaf
Weg met de tekentafel, op naar talent
4
Wie aan het mbo denkt, denkt vaak in eerste instantie aan grote instellingen waar veel jongeren vanaf een jaar of 16 dagelijks onderwijs volgen. De bol, de beroepsopleidende leerweg, domineert de gedachtevorming. Het zusje van de bol, de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), tot aan de WEB beter bekend onder de naam leerlingwezen, is minder vaak in the picture. En hoewel beide leerwegen samenwonen onder het dak van één roc, zijn het nog steeds “te gescheiden werelden”, aldus John Schobben, bestuursadviseur van ROC de Leijgraaf. Je doet òf de bol òf de bbl. Of, als het aan de overheid ligt, straks iets daar tussenin. Maar hoe wenselijk is dat nou eigenlijk? Een tipje van de sluier, recht uit het hart van een onderwijskundige: “Begin eens met vanuit de leerling2 te denken!” Eigendom
Bbl in vogelvlucht
“Het meest kenmerkende van de bbl is natuurlijk de hechte
In een bbl-opleiding combineert een leerling werken en
vervlechting van werk en leren. Dat is een groot goed. Daarbij
leren en ontvangt doorgaans loon of een soort stage-
moet je erin slagen om de drievoudige kwalificering van de
vergoeding; een bbl’er ontvangt geen studiefinanciering
WEB vast te houden, zegt Schobben. Met de Wet educatie
of OV-jaarkaart. In de bbl heeft een deelnemer ten minste
en beroepsonderwijs (WEB) uit 1995 werden de scholen
200 uur begeleide onderwijsuren en ten minste 610 uren
voor voltijds dagonderwijs (mts, meao, mdgo) en het leerling-
beroepspraktijkvorming. Een jongere werkt tussen de 60
wezen in één kwalificatiestructuur en in één instelling bij
en 80% van de studie (vergelijk: in de bol is de stage ten
elkaar gebracht. Twee gelijkwaardige leerwegen die tot het-
minste 20%). Sommige opleidingen bestaan in beide
zelfde diploma leiden. Hoe heeft dat uitgepakt? “Het doel
varianten, andere opleidingen kennen ofwel de bbl- ofwel
van het onder één paraplu brengen van al die opleidingen
de bol-variant. In 2010 volgde een op de drie deelnemers
was om van elkaars verworvenheden te kunnen profiteren.
aan het mbo de bbl; in 2013 bedroeg dat een op de vier
Helaas heeft het er ook toe geleid dat men meer ging denken
en in 2014/15 een op de vijf. Van oudsher heeft de duale leerweg een groot aandeel volwassen deelnemers. De
2 De Leijgraaf gebruikt voor studenten, deelnemers en cursisten alleen de term leerling.
laatste jaren is dat afgenomen.
Krampachtige constructies
onderwijskundige redenen of vanuit de deelnemer.” Eigenlijk
Telkens weer duikt de spanning, die voortkomt uit aanbod-
zijn problemen die nadien ontstaan zijn, vaak te herleiden
en instituutsdenken, op. Van recente datum is het voorstel
tot het voorop stellen van instituutsbelangen, stelt Schobben.
dat mbo-instellingen met een experimentstatus in 2015/16
Het denken vanuit instituties heeft steeds boven de markt
een opleiding kunnen gaan aanbieden die de bol en de bbl
gehangen bij de ontwikkeling van het stelsel: wie is de baas?
combineert. “Ook dàt is vanuit het aanbod bedacht. Het eerste
Die basisgedachte van de WEB is dus – net als bij de koppeling
jaar móet een bol-jaar zijn, het laatste jaar een bbl-jaar. En
educatie en beroepsonderwijs – mislukt.” De beoogde gelijk-
daartussenin heb je – toe maar! – de keuze. Maar je moet
waardigheid tussen beide leerwegen is niet gerealiseerd, stelt
die keuze wel aan het begin van het traject kenbaar maken.
Schobben: “De idee dat je in één dag school hetzelfde niveau
Dus een werkgever moet van een leerling die nu 15, 16 jaar
kan bereiken als wanneer je voltijds naar school gaat – of
is, aangeven dat hij die over drie jaar zal aannemen? Dat gaat
andersom als het om de praktijk gaat – is onzinnig, dat kàn
dus niet gebeuren.
natuurlijk helemaal niet.” Het gangbare beeld is dat een jongere die voor de bbl kiest De beroepsbegeleidende leerweg van nu heeft een beter imago
‘met de handen wil werken’ en niet vijf dagen in de week in
dan de leerlingwezenopleiding voorheen, zegt Schobben.
de schoolbanken wil zitten. “Daarnaast tellen aspecten als
“Het leerlingwezen werd als smalle functietraining gezien,
geld verdienen en de keuze van de vriendenkring zwaar.
terwijl de bbl breder is. Soms tegen heug en meug, denk maar
Mensen die een vak leren door inductief leren, tacit knowledge
aan Nederlands en rekenen. Dat is wel de toegevoegde waarde
opbouwen en die vanuit dóen leren denken en niet andersom,
van de drievoudige kwalificatie (voor werken, voor doorleren
zijn gebaat bij bbl-achtige trajecten. Dat is logisch, omdat
en voor burgerschap) van de WEB. Maar ook het betrokken
daar meer vanuit de praktijk didactiek wordt bedreven, wat aansluit bij de natuurlijke leerstijl van die jongeren.” De bol
“Het is eigenlijk een wonder, dat je de overstap naar de bol niet terugziet in veel hogere vsv-cijfers van jongeren.”
en bbl functioneren doorgaans als communicerende vaten. Als het economisch tegenzit en het niet lukt om een leerbedrijf te vinden, kiezen meer jongeren voor de bol. Recent zijn er signalen dat de forse daling in de bbl en met name de keldering in het aandeel volwassen deelnemers niet gecompenseerd
zijn in een schoolorganisatie en verkeren in een lerende
worden door deelname aan de andere leerweg.3 Voor werkende
omgeving met faciliteiten die echt anders zijn dan op de
volwassenen is de bol geen alternatief. Zij kiezen vaker voor
streekschool, is winst. De docententeams van de scholen
private opleidingen en cursussen. “Scholen zoeken allerhande
zijn in de loop der jaren naar elkaar toegegroeid en hebben
antwoorden op dat probleem, bijvoorbeeld initiatieven als de
zaken van elkaar overgenomen. Doorgewinterde bol-docenten
omgekeerde leerweg of binnen de bol de grens van zoveel
zagen de waarde van het goed integreren van praktijk in hun
mogelijk praktijk opzoeken. Allemaal noodoplossingen om
opdrachten. Bovendien is differentiëren binnen klasverband
de klap op te vangen”, aldus Schobben. “Het is eigenlijk
in de bbl veel verder ontwikkeld dan in de bol. Het aanvankelijke
een wonder, dat je de overstap naar de bol niet terugziet in
wantrouwen over en weer is overwonnen. Al zie je nog vaak dat binnen één team docenten voornamelijk in een van de twee takken van sport werken.”
3 Ecbo voert momenteel onderzoek uit naar de oorzaken van de daling in de bbl: http://www.ecbo.nl/1_1877_Daling-aantal-bbl-studenten.aspx.
5
vanuit het aanbod en vanuit instituties. En dus niet vanuit
veel hogere vsv4-cijfers van jongeren. De overstap van bbl
6
naar bol is omgeven door allerlei krampachtige constructies met tijdelijke regels en afwijkende bekostigingsmodellen, die er voornamelijk toe dienen om de WEB-constructie bol-bbl in de lucht te kunnen houden.” Vloeibaar De bbl staat onder druk. Scholen geven aan dat de groepen
“Generieke maatregelen werken belemmerend voor innovatie.” te klein en daarmee te duur worden. Bedrijven klagen even-
naar zijn idee de ruimte om in scholen en bedrijven op een
eens over hoge kosten door cao-afspraken. Momenteel worste-
veel soepelere manier met gemengde teams te kunnen
len instellingen met de vraag hoe je op school het eindniveau
werken. “Het Friesland College heeft daar mooie voorbeelden
Nederlands en rekenen op 2F of 3F kunt realiseren. In de bbl
van in de zorg. Daar zie je niet meer of iemand een bol’er, een
moet elke ‘generieke’ onderwijsmaatregel immers ‘gepropt’
bbl’er of een werknemer is. Bedrijven worden dan ook gestimu-
worden binnen die ene dag. Met over de schouder de arg-
leerd om te zoeken naar win-winsituaties voor het bedrijf en
wanende blik van het bedrijfsleven, dat in die tijd liever andere
de leerling. Dan gaat het niet meer over regeltjes. Je moet je
zaken aan de orde ziet komen.
administratie natuurlijk op orde hebben. Er wordt spannender over gedaan dan nodig.” Schobben verwacht dat er niet veel
Een uitweg? Schobben ziet hem wel. “Je neemt een groep
gebruik gemaakt zal worden van de experimenteerruimte.
leerlingen aan op school en plaatst ze in een leerwerkbedrijf
En waar dat wel gebeurt, voorziet hij problemen als leerlingen
waar ze beginnen met werken. Leraren, praktijkopleiders en
het traject niet kunnen afmaken, omdat de overstap van bol
teamleiders lopen door elkaar heen. Leerlingen zijn met
naar bbl niet gaat plaatsvinden. “Leuk bedacht achter de
innovatieprojecten bezig. Als het leerwerkbedrijf drie werk-
tekentafel, maar we moeten naar een andere variant toe.
nemers nodig heeft, schrijf je drie leerlingen die daaraan toe
Denk vanuit de leerling en het bedrijf, dan wijst het zich
zijn uit als bol-leerling en de dag erna schrijf je ze in als bbl’er.
vanzelf.” Binnen een jaar of vijf speelt deze problematiek
Waar doen we zo moeilijk over? De conjunctuurgevoeligheid
niet meer, zo voorspelt hij, want de regelgeving volgt meestal
is een lelijk ding. Daarom zou het ontschotten en ‘vloeibaarder’
de werkelijkheid. Veel verder zakken met de bbl kan niet meer,
maken van de grens tussen bol en bbl zoveel beter zijn. Er
dus mensen gaan andere wegen verzinnen. Generieke maat-
zijn mooie dingen mogelijk als je uitgaat van het individu!”
regelen en het verkrampt vasthouden aan zaken als het gelijke niveau van bol en bbl, werken belemmerend voor innovatie.
Hef de rigide scheiding tussen beide leerwegen en regeltjes
Voorbeelden te over. Scholen die jongeren willen opvangen
daaromheen op, luidt het pleidooi van Schobben. Dat biedt
en van de straat houden, maar die, als ze ze bij bedrijven
4 Vsv: voortijdig schoolverlaten.
willen onderbrengen, aanlopen tegen allerlei regeltjes van
het denken te keren. Binnen een viertal scenario’s wil OOG bedrijfsleven en achteraf kijken naar de validering: hoe past dat in de kwalificatiestructuur? Het streven is op een ‘vrijhavenachtige manier’ ruimte en tijd te krijgen voor experimenten, waarbij scholen zich kunnen aansluiten. Maar daar is regelruimte voor nodig. Schobben: “Er zit ook angst bij scholen om dingen anders te doen. De curricula zijn klaar, de roosters
“Zet het leren van de jongere voorop en niet het onderwijsaanbod van de school.” zaken die niet mogen. Verwijzend naar de discussie rond de
kloppen, zo ook de lokalen en de docenten. Van te voren
entreeopleidingen en niveau 2: “Achter een bureau is een
kun je een studiegids en een jaarplanning maken. Het hele
indeling in categorieën mensen bedacht, maar die categorieën
systeem is gericht op het oude leerstofjaarklassensysteem.
zíjn er niet in de praktijk. Van dat denken moeten we àf.
We zijn goed in onderwijs organiseren op een industriële
Scholen werken met mensen, met individuen, en die hebben
manier. En we doen net alsof iedereen die de school binnen-
ieder een eigen verhaal.”
komt hetzelfde is, terwijl jongeren echt niet hetzelfde zijn als ze binnenkomen op de leeftijd van 16, 17 jaar. En ze zijn al
“Kijk gewoon naar buiten: wat is er nou eigenlijk nodig en laten
helemaal niet hetzelfde als ze de school verlaten!”
we dat gewoon gaan doen!” Schobben pleit voor experimenten met het talent van de leerling als vertrekpunt. “Kijk samen
Als het aan Schobben ligt, zullen we straks de vraag of het
wat de leerling in een bedrijf kan doen aan projecten en aan
een bol of bbl moet zijn, niet meer stellen.
werk, lòs van de vraag of dat bol of bbl moet zijn. Bouw een
“Het gaat om twee verschillende vragen die we onhandig gecom-
curriculum op aan de hand van wat de leerling nodig heeft
bineerd hebben: hoe verdient iemand zijn geld en hoe leert
om craftsmanship te ontwikkelen: kennis, vaardigheden en
iemand het beste? Het antwoord op de eerste vraag luidt: door
vlieguren en daarbij iets specifieks dat de leerling interessant
te werken of door te leren. Dat heeft niets te maken met curricula
maakt voor het bedrijfsleven. Zet het leren van de jongere
of didactische werkvormen, dat is een denkfout. En als het
voorop en niet het onderwijsaanbod van de school. Je moet
om de leervraag gaat: je hebt te maken met een leerling, die
contact maken met jongeren, anders ben je ze kwijt.”
behoefte heeft om op een bepaalde manier te leren. Daar zitten bol- en bbl-elementen in. Boeien! De enige spannende vraag
Cocktail
in relatie tot de eerste vraag is: is een werkgever met die cocktail
De onafhankelijke onderwijskundigengroep voor het mbo
van activiteiten bereid er een arbeidscontract onder te leggen?
(OOG5 voor het mbo) waar Schobben lid van is, probeert
Zo niet, dan moet de leerling op een andere manier geld verdienen. Daar horen spelregels bij, bijvoorbeeld ten aanzien
5 Onafhankelijke Onderwijs(advies)Groep, http://www.oogvoorhetmbo.nl
van studiefinanciering. Méér zou het niet moeten zijn.”
7
vanuit de leerling een curriculum opbouwen samen met het
]
Een kijkje bij de kleine specialistische mbo-opleidingen
Hoe doen de kleintjes het?
8
Recessie zet de uitvoerbaarheid van de beroepsopleidende leerweg (bbl) onder druk. Het aantal leerbedrijven is fors gedaald tot nog maar net 100.000. De terugloop in leerbanen vormt een belangrijk obstakel, immers zonder leerbedrijf geen bblopleiding. Maar ook het onderwijs op school komt onder druk te staan, doordat de groepen kleiner worden. Tel daarbij alle eisen die het onderwijs op z’n bordje krijgt. Reden temeer om eens te kijken hoe kleine specialistische mbo-opleidingen dat varkentje wassen. Zij hebben immers bij uitstek ervaring hoe je (goed) onderwijs voor kleine groepen organiseert.
Erfelijk belast Dat kleine opleidingen dit zeker niet onverdienstelijk doen, constateerde de Inspectie van het Onderwijs in een rapport van eind 2014. Daarin werd de kwaliteit van grote en kleine (minder dan 18 deelnemers) mbo-techniekopleidingen vergeleken. Met als hoofdconclusie dat de kwaliteit van kleine en grote opleidingen van vergelijkbaar niveau is. En met als in het oog springende bevinding dat voor jongeren bij een kleine opleiding de diplomakans groter is dan bij een grote opleiding. De tevredenheid van deelnemers aan kleine of grote opleidingen is gelijk, met dien verstande dat deelnemers aan kleine opleidingen zich op alle opleidingsniveaus meer tevreden betonen over het leren in de beroepspraktijk (bbl). In een ander rapport eveneens uit 2014 was de focus gericht op kleine specialistische mbo-opleidingen.6 De aanleiding daarvoor lag in de vraag naar passende oplossingsrichtingen
Voorbeelden van kleine specialistische opleidingen en
om kleine specialistische opleidingen duurzaam te organiseren.
uitvoeringslocaties
Daartoe is een rondgang gemaakt langs twaalf kleine unieke
• De opleiding tot landmeter wordt op 3 scholen
opleidingen, waaronder de opleidingen voor worstmaker,
aangeboden in een bol- en bbl 4-opleiding en telt
hoefsmid, behoudsmedewerker/collectiebeheer, orthopedische
44 studenten.
techniek, pianotechniek, researchinstrumentmaker en schoen-
• De opleiding researchinstrumentmaker wordt
hersteller. Opleidingen die hooguit op een handvol scholen
aangeboden op 1 school, in een bol-niveau
(roc’s, aoc’s of vakscholen zoals het Hout- en Meubileringscollege,
4-opleiding en telt 8 studenten.
het Scheepvaart en Transport College of de Leidsche Instrument-
• De opleiding worstmaker zit op 4 locaties en telt 19 studenten. • De opleiding pianotechnicus is een bol-niveau
makersschool) worden gegeven. Soms maar op één plek, waarmee de opleiding een landelijke functie heeft. En die wat vaker in de bbl-variant worden aangeboden. Dat vraagt
3-opleiding op een school en telt 24 deelnemers.
behoorlijk wat van de betrokkenen. Typerend voor de kleine
• De opleiding hoefsmid is een bol 4-opleiding op
specialistische opleidingen en beroepen is dat de passie er
2 (voorheen 3) locaties en telt 82 deelnemers.
aan alle kanten vanaf spat. Een van de geïnterviewden om-
• De opleiding schoenhersteller is een niveau 2/3-bblopleiding die 59 studenten telt op 1 locatie. • De opleiding orthopedische techniek is een bbl 3en 4-opleiding met 25 studenten die aan 1 school
schrijft de keuze voor een specialistisch vak met de bewoordingen ‘erfelijk belast’. Het is niet zomaar een keuze. Een student moet er vaak wel wat voor over hebben, bijvoorbeeld langer reizen dan gebruikelijk vanwege het beperkt aantal
gegeven wordt. • De opleiding zeevisvaart telt 123 studenten aan 5 scholen in niveau 2 (bol/bbl), 3 en 4. (cijfers 2013/14)
6 Voncken, E. (2014). Schakels naar duurzaamheid. Eindverslag van het begeleidend onderzoek ‘Pilots kleine unieke opleidingen’: naar duurzame oplossingen in opdracht van SVGB/SOS Vakmanschap. Utrecht: Bureau Turf.
opleidingslocaties. Het kan ook voorkomen dat er vanwege
die aandacht vereisen of dat nu gebeurt voor 10 of 2000 leer-
te kleine groepen studenten besloten wordt een opleiding
lingen. De overhead is daardoor relatief groot. Bovendien, zo
maar eens in de twee of drie jaar aan te bieden. De inzet
stelt een school: “Je hebt voortdurend te maken met zaken,
en betrokkenheid bij en soms ook de zorg van de branche
formats en manieren van kijken die ontworpen zijn voor grote
om de kleine opleidingen is groot. Maar de aandacht voor
roc’s. Ik voel me alsof ik moet werken met de handleiding
opleidingsvraagstukken in kleine branches (twee derde van
van een mammoettanker, terwijl ik een zeilbootje ben van een
de beroepsbeoefenaren zijn zzp’ers) is – in tegenstelling tot
meter of vijf. Je wilt beoordeeld en geëvalueerd worden op
in grote branches en bedrijven – niet georganiseerd en komt
wat leerlingen en leerbedrijven vinden.” De aandacht voor
dus ‘erbij’. Voor kleinschalig specialistisch beroepsonderwijs
9
is een goede relatie tussen opleiding en arbeidsmarkt en tussen school en branche een cruciale voorwaarde. De branche heeft belang bij een herkenbare opleiding die leidt tot kwalitatief goed opgeleide vakmensen, maar ook een aantal opgeleiden dat overeenkomt met de behoefte op de arbeidsmarkt. Die balans is niet vanzelfsprekend. ‘De opleiding’ is niet hetzelfde als ‘de school’. Een school die de opleiding uitvoert functioneert binnen de context van het mbo-systeem en moet de opleiding binnen de daar geldende condities uitvoeren. Voor een school kunnen zaken als een groep ‘vol’ krijgen of meer bekostiging door een ruimer aannamebeleid meespelen. Zoals een geïnterviewde het formuleert: “De liefde voor het succes wordt dan belangrijker.” De afstemming luistert nauw. En is lastiger wanneer de branche niet met één mond spreekt, maar er verschillende opvattingen en wensen over de inrichting van de opleiding bestaan.
“Voor een school kunnen zaken als een groep ‘vol’ krijgen, meespelen.” Nederlandse taal- en rekenen (en Engels) wordt wel als claim ervaren op de soms toch al beperkte opleidingstijd – vooral in de bbl – en daarmee als beperking van de aandacht voor het specialisme/specifieke vakkennis. Er is een gelaten acceptatie van de referentieniveaus: “Dat hoort gewoon bij de drievoudig kwalificerende functie van het mbo.” Vanuit de branches zijn de geluiden wat kritischer: is het wel nodig? En het is niet zozeer het ‘wat’ (of hier misschien beter: het ‘dat’) maar de ‘hoe’-vraag die compliceert: hoe organiseer je het? Dat zit hem voor een deel in het gegeven dat het om
Mammoettanker
landelijke opleidingen gaat die vragen om andere creatieve
Ook op het terrein van de ‘bedrijfsvoering’ van kleine opleidin-
arrangementen, zoals afstandsonderwijs, e-learning of taal
gen constateert de inspectie geen risico’s voor de (onderwijs)-
en rekenen volgen bij het roc ‘om de hoek’. Kleine opleidingen
kwaliteit. De inspectie nuanceert de aanname dat de bedrijfs-
hebben niet de mogelijkheid alternatieven ‘uit te vinden’ of te
voering van kleine opleidingen complex is naar: ‘het is arbeids-
leren van elkaar. De deelnemers hebben bovendien flink uiteen-
intensief’. Dat laatste kunnen de kleine specialistische op-
lopende opleidingsachtergronden (tot en met hogeronderwijs-
leidingen volmondig beamen. Voldoen aan de kwaliteitseisen,
niveau) en leeftijden, waardoor niet alleen de investering
borging, veranderingen in kwalificatiedossiers, het maken
om studenten op niveau te brengen heel divers is, maar ook
van een onderwijsexamenregeling; het zijn allemaal zaken
de ervaren noodzaak.
Etalage-opleidingen
enkele keer in ophoging van de vrijwillige ouderbijdrage of in
Hoe houd je kleine opleidingen in de lucht? Dat begint met een
het aanboren van extra subsidies en middelen via Europese
bewuste keuze binnen een instelling dat het aanbieden van de
trajecten.
kleine opleiding een ambitie is. In het inspectieonderzoek gaat
10
die bewuste keuze altijd gepaard met voldoende middelen
Slim organiseren
‘regelen’ voor de kleine opleiding door intern te schuiven. In
Kleine opleidingen aanbieden vraagt kunst- en vliegwerk, maar
geval van kleinschalig specialistisch vakmanschap ligt dat vaak
nodigt ook uit tot innovatieve oplossingen die de organiseer-
nog wat extremer. Instellingen vinden kleine specialistische
baarheid vergroten en bovendien aantrekkelijk zijn voor
opleidingen aan de ene kant aantrekkelijk om zich mee te
studenten en werkgevers. De nieuwe opleiding behoudsmede-
profileren. Niet voor niets worden ze ‘etalage-opleidingen’
werker/collectiebeheerder bijvoorbeeld trekt deelnemers van
genoemd. De afweging om de opleiding aan te (blijven) bieden
Leeuwarden tot Maastricht. Bij de ontwikkeling van de opleiding
wordt soms op jaarbasis gemaakt. Maar een opleiding kan ook
is een pilot uitgevoerd met online leren/afstandsleren.
plotseling verdwijnen, zoals bijvoorbeeld twee jaar geleden met de opleiding hoefsmid in Deurne gebeurde. De monitor van SOS Vakmanschap (2014) becijfert dat de afgelopen vijf jaren 35 kleine opleidingen zijn verdwenen. Kleine specialistische opleidingen zijn vaak duur om uit te voeren vanwege kostenintensief onderwijs (kleine groepen en kostbare apparatuur/ materialen). Een gangbare oplossingsstrategie is het combineren van groepen van verwante opleidingen, van leerwegen, van niveaus of leerjaren, zo signaleert ook de inspectie. Clusteren van groepen gebeurt veelvuldig of liever nog: er zijn nauwelijks situaties te vinden waar homogene groepen voorkomen. Verwante opleidingen worden waar mogelijk geclusterd voor de (theorie)vakken. Zo volgen leerlingen in de opleiding tot hoefsmid onderwijs gedeeltelijk samen met leerlingen van de opleidingen paardenhouderij, paraveterinaire opleidingen of dierverzorging. Bol’ers en bbl‘ers worden deels samen gezet. Studenten in de zeevisvaart worden samengevoegd met
Studenten krijgen les op locatie van een instelling, bijvoorbeeld
studenten zeevaart of koopvaardij, de grotere opleidingen.
een museum, archief, kasteel. Een ander deel van de studen-
Kleine opleidingen liften financieel vaak mee met grotere
ten volgt de lessen thuis en kan online vragen stellen. Afstands-
opleidingen. Dat gebeurt bijvoorbeeld door in een school een
onderwijs scheelt in menskracht en kosten voor ruimte/
‘solidariteitsbeginsel’ toe te passen waarbij een kleinere
gebouw en vooral ook in kosten voor studenten. De grootste
groepsgrootte dan gemiddeld gecompenseerd wordt door een
winst zit ‘m niet zozeer in het financiële voordeel, maar in meer
grotere groepsgrootte. Soms wordt het aantal instroom-
contact met de praktijk en grotere praktijkkennis. Een aan-
momenten beperkt met het oog op ‘opsparen’ van aanmel-
dachtspunt vormt wel het voldoen aan de norm van begeleide
dingen. Het zoeken naar aanvullende financiering gebeurt ook
onderwijstijd.
buiten de school. Vrijwel altijd draagt de branche bij in materialen,
Bij de opleiding slager-worstmaker is al enige tijd het winkel-
inrichting van lokalen, menskracht, etc. Een financiële bij-
teamconcept ingevoerd. Dat is een onderwijsconcept waarbij
drage blijkt steeds minder vaak haalbaar. De branches met
winkelteams zijn samengesteld uit studenten vanuit verschil-
veel zzp’ers zijn weinig kapitaalkrachtig, verplichte afdracht-
lende opleidingen en niveaus. Studenten maken samen
constructies door bedrijven voor de opleiding zijn vervallen
producten en verkopen die. Het zijn een soort minionder-
en het ontbreekt aan O&O-fondsen7. Scholen zoeken het een
nemingen. Het winkelteam vormt een realistische leeromgeving waarin hands on-presentatietechnieken worden geoefend met
7 Opleidings- en ontwikkelingsfondsen.
een toonbank. Productie en verkoop worden gebruikt als
middel om te oefenen met gesprekken, invulling van de toon-
helpen: bijvoorbeeld via een samenwerkingsverband van
bank of veiligheid. Dat gebeurt op het moment dat dat onder-
instellingen die gezamenlijk een leerling aannemen, via het
deel in de lessen aan de orde is. Het concept maakt werken
volgen van de opleiding met een vergoeding, als vrijwilliger
met grotere groepen, slim organiseren van de onderwijslogistiek
of met behoud van uitkering. De scholen die de opleiding
en een efficiënte inzet van docenten mogelijk.
hoefsmid aanbieden hebben een bewuste keuze gemaakt
Kleine opleidingen zouden baat hebben bij experimenteer-
om een hoefsmidleerling tijdens de hele opleidingstijd bij
ruimte om nieuwe concepten te ontwikkelen en om daarbij
dezelfde hoefsmid te laten blijven volgens een meester-
te delen en te leren van elkaar.
gezelmodel. Een hoefsmidleerling in het eerste jaar vergt heel veel begeleiding. Pas in het tweede en derde jaar krijgt de hoefsmid daar wat voor terug. Een leerling gaat overdag mee
van een economisch ongunstiger tij, als de opleidingsbereid-
met de hoefsmid en ’s avonds is de hoefsmid vaak nog een
heid van de bedrijven geringer is. De ervaring leert dat dit
uur aan het smeden samen met de stagiair, in zijn vrije tijd. Een vraag die nog niet gesteld is, maar wel interessant is bij het denken over oplossingsrichtingen, is de vraag waarom een opleiding eigenlijk klein is. Bij de kleine specialistische opleidingen is die vraag op meerdere manieren te beantwoorden. Er zijn opleidingen die klein zijn en met hun omvang goed ‘matchen’ met de vraag op de arbeidsmarkt. Dat geldt bijvoorbeeld voor de pianotechnici, researchinstrumentmakers en hoefsmeden. Soms is die relatie moeilijk hard te maken, omdat afgestudeerden hun eigen werk maken en een plek moeten veroveren of doorstuderen aan het hbo, zoals bij de opleiding
“Kleine opleidingen zouden baat hebben bij experimenteerruimte om nieuwe concepten te ontwikkelen.” zeer intensieve inspanningen vraagt van het kenniscentrum,
creatief vakman. Andere opleidingen zijn klein en relatief
boegbeelden uit de branche(organisatie) en de school om
onbekend, maar zouden gezien de arbeidsmarktbehoefte best
via de eigen netwerken en persoonlijke contacten bol- en
kunnen groeien. De opleidingen schoenhersteller, landmeten
bbl-studenten te helpen aan een stage- of leerwerkplek.
en slager-worstmaker zien kansen voor groei.
Goede relaties tussen school en branche en doordrongen zijn
Vaak is het de branche die investeert in wervingscampagnes.
van de waarde van de opleiding bevorderen de inzet. Ook hier
Groei betekent niet automatisch dat daarmee het probleem
geldt het feit dat er veel zzp’ers zijn als knelpunt, bijvoorbeeld
van tafel is. Er zijn ervaringen dat groei de aantrekkelijkheid
in het kunnen bieden van een volledig adequate plaats of van
voor andere aanbieders doet toenemen, waardoor de kans
voldoende begeleiding. Kleine opleidingen hebben uiteen-
op versnippering groter wordt. Voor de opleiding behouds-
lopende oplossingen gevonden. Bij de opleiding creatief
medewerker/collectiebeheer ligt de situatie nog genuanceerder.
vakman8 bijvoorbeeld lopen studenten niet vijf dagen stage
Deze nieuwe opleiding moet ook nog bij het veld ingeburgerd
op één adres, maar op meerdere adressen. Bij de opleiding
raken, dus de vraag moet nog ‘aangewakkerd’ worden. Er
behoudsmedewerker/collectiebeheer heeft een werkgroep
zijn ook opleidingen die klein zijn omdat ze versnipperd
samen met het kenniscentrum instellingen benaderd met
zijn over (te) veel instellingen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de
verschillende scenario’s om studenten aan leerbedrijven te
restauratietechnische beroepen. Bundelen van opleidingen
8 De opleiding creatief vakman combineert een aantal dossiers en leidt bijvoorbeeld op tot hoedenmaker, keramist, glazenier of ontwerpend meubelmaker.
is dan een optie, al blijkt dat in de praktijk makkelijker gezegd dan gedaan.
11
Natuurlijk hebben ook kleine specialistische opleidingen ‘last’
* ]
Column Uit de ecbo-kenniskring ‘Innovatiemanagers mbo 2012’ Onderzoeksdag voor het mbo!
12
“Er is niets zo praktisch als een goede theorie.”
Ik ben onderzoeker én ik lever graag een bijdrage aan de verbetering van het beroepsonderwijs. Jarenlang leefde ik in
(Kurt Lewin, 1890-1947)
de veronderstelling dat die twee invalshoeken goed samen gaan. Maar is dat wel zo? Zelfs fervente praktijkgerichte onderzoekers spreken over ‘de kloof tussen theorie en praktijk’. En hoe
belangstelling in het mbo voor onderzoek toe. Er zijn steeds
zit het aan de andere kant? Zit de beroepsonderwijspraktijk
meer mbo-docenten die na hun bachelor- of masteropleiding
wel te wachten op onderzoek? Dat er veel te verbeteren valt,
doorgaan met onderzoek. Zij ervaren dat tijd en kwaliteit
daar lijkt weinig discussie over te bestaan.
essentieel zijn om diepgaand inzicht te verwerven in een
Praktijkproblemen, of liever praktijkuitdagingen, zijn er genoeg.
complex praktijkvraagstuk en om intelligente en creatieve
Maar deze leiden niet meteen tot vragen naar onderzoek,
vertaalslagen te maken naar de onderwijspraktijk. Zij ervaren
dat nog maar al te vaak wordt geassocieerd met ‘theoretisch
dat een goede theorie een noodzakelijke voorwaarde is voor
geneuzel’. De uitdagingen leiden wel tot vragen naar vaardig-
een mogelijke toepassing ervan.
heden en praktische richtlijnen. Een beetje praktijkgericht onderzoeker komt daar graag aan tegemoet, met top-tienen
Op de Mbo Onderzoeksdag (www.mboonderzoeksdag.nl)
van praktische richtlijnen, tips en adviezen. Ik laat mijzelf er
laten mbo-docenten zien hoe zij via onderzoek praktijk-
ook vaak toe verleiden dergelijke lijstjes op te stellen, om de
problemen beter hebben leren begrijpen en hoe deze inzichten
brug te slaan tussen theorie en praktijk. Wel in het besef dat
leiden tot betere oplossingen. Op 12 november in het Deltion
regels, richtlijnen en principes vooral werken in standaard-
College (Zwolle) geen oppervlakkige richtlijnen of snelle trucjes,
situaties, en dat je in complexe en dynamische situaties meer
maar verdieping van inzicht en stappen naar theorievorming.
gebaat bent bij een diepergaand begrip van hoe iets werkt,
Met in het achterhoofd de veelzeggende uitspraak van Kurt
bij kennis van de onderliggende logica.
Lewin: “Er is niets zo praktisch als een goede theorie.”
Mbo-docenten die hun eigen onderwijspraktijk onderzoeken,
Jose van den Berg, managing onderzoeker
ondervinden deze worsteling aan den lijve. Toch neemt de
Expertisecentrum Beroepsonderwijs
*
Colofon
Het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo) ontwikkelt, verzamelt en verspreidt wetenschappelijke en praktijkgerichte kennis over het beroepsonderwijs. Resultaten van onderzoek delen wij met het bve-veld: via o.a. workshops, publicaties en lezingen. Zó willen wij een bijdrage leveren aan de kennisinfrastructuur van de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.
Expertisecentrum Beroepsonderwijs
073 687 25 00
Postbus 1585
[email protected]
5200 BP ‘s-Hertogenbosch
www.ecbo.nl
Aan dimensies werkten mee: José van den Berg, Ilona Koning, John Schobben, Eva Voncken en Armand ten Voorde. Met dank aan SOS Vakmanschap/SVGB voor de foto’s. Reageren? Stuur een e-mail naar
[email protected] ecbo dimensies verschijnt vier keer per jaar. U kunt zich abonneren op ecbo dimensies via www.ecbo.nl. Aan een abonnement zijn geen kosten verbonden.