Oprichting biomassacentrale Notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Stadsverwarming Purmerend B.V. Augustus 2011
Oprichting biomassacentrale Notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
dossier : BA4168-101-114 registratienummer : MD-AF20111531-MR versie : 15 augustus 2011 classificatie : Klant vertrouwelijk
Stadsverwarming Purmerend B.V. Augustus 2011
© DHV B.V. Niets uit dit bestek/drukwerk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. drukwerk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DHV B.V., noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitssysteem van DHV B.V. is gercertificeerd volgens ISO 9001.
DHV B.V.
INHOUD
BLAD
1 1.1 1.2 1.3 1.4
INLEIDING Aanleiding Doel van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling Algemene gegevens initiatiefnemer Leeswijzer
2 2 2 3 3
2 2.1 2.2 2.3
ACHTERGRONDEN VORMVRIJE M.E.R.-BEOORDELING Noodzaak vormvrije m.e.r.-beoordeling Inhoudelijke criteria vormvrije m.e.r.-beoordeling Procedure vormvrije m.e.r.-beoordeling en besluit
4 4 4 5
3 3.1 3.2 3.3
KENMERKEN EN PLAATS VAN HET PROJECT Kenmerken van het project Plaats van het project Buisleidingentracé naar stadsverwarmingnet
6 6 11 12
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10
KENMERKEN VAN HET POTENTIËLE EFFECT Verkeer en parkeren Geluid Luchtkwaliteit Geur Water Bodem Externe veiligheid Natuur Archeologie Tijdelijke effecten tijdens bouw
13 13 13 13 13 14 14 14 15 16 16
5 5.1
OVERZICHT MOGELIJKE MILIEUGEVOLGEN Beoordeling noodzaak vervolgstappen vormvrije m.e.r-beoordeling
19 20
6
COLOFON
21
BIJLAGEN 1
Weergave bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 -1-
DHV B.V.
1
INLEIDING
1.1
Aanleiding Stadsverwarming Purmerend B.V. (SVP) is een modern en duurzaam lokaal warmtebedrijf dat bewoners en bedrijven in Purmerend op een betrouwbare en comfortabele manier warmte levert. Stadsverwarming werd in Nederland eind jaren ’70 door het Rijk actief op de kaart gezet naar aanleiding van de tweede oliecrisis. In groeigemeente Purmerend werd gehoor gegeven aan de oproep om vanuit het oogpunt van energiebesparing een stadsverwarmingnet aan te leggen. SVP is opgericht in 1981 en verzelfstandigd in 2007. Van alle steden met stadsverwarming heeft Purmerend het grootste percentage aansluitingen per inwoneraantal. SVP voorziet op dit moment 24.000 huishoudens en 1000 bedrijven in Purmerend van warmte en warm water. Eind 2009 presenteerde SVP haar nieuwe businessplan, getiteld MIMOSA. MIMOSA is SVP's roadmap naar een duurzame toekomst. SVP werkt aan Energietransitie: de overstap van grijze restwarmte naar groene, hernieuwbare warmte (duurzame productie). Onderdeel van de Energietransitie is het programma 1 SlimNet , gericht op verhoging van energie-efficiency van het warmtenet (duurzame distributie). SVP realiseert met haar Energietransitie het meest duurzame grootschalige warmtenet van Nederland en levert tegelijkertijd een model voor mogelijke verduurzaming van andere bestaande netten: Stadsverwarming 2.0. Daarbij gaat het om losstaande onafhankelijke projecten zoals Slimnet, het toepassen van geothermie (aardwarmte) en het inzetten van biomassa. Voor de warmtelevering aan haar klanten zet Stadsverwarming Purmerend B.V. (hierna afgekort als SVP) op dit moment het thermisch vermogen in dat door de warmtekrachtcentrale (WKC) van NUON wordt opgewekt. Een WKC middels SToom- En Gasturbine (STEG) is afhankelijk van fossiele brandstoffen die in de toekomst naar verwachting minder beschikbaar, mogelijk duurder en in elk geval niet duurzaam zijn. Het warmteleveringscontract met NUON loopt af in 2013. Dit is mede aanleiding voor SVP om de huidige vorm van warmtelevering te heroverwegen. SVP zet hierbij in op de levering van groene warmte in de ambitie om het meest duurzame warmtebedrijf van Nederland te worden. De biomassacentrale is geprojecteerd op een locatie op het bestaande industrieterrein Baanstee Oost.
1.2
Doel van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is ten behoeve van een toets door het bevoegd gezag (gemeente 2 Purmerend) of bij het te nemen besluit belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Doel van deze beoordeling is te bepalen of er ten aanzien van dit voornemen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen die vereisen dat door het bevoegd gezag een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure dan wel een volledige m.e.r.-procedure conform de Wet milieubeheer moet worden doorlopen. 1 SlimNet is een vernieuwende aanpak die als voorbeeld kan dienen voor andere bestaande warmtenetten in Nederland. Met een geavanceerd netmodel is het net op onderdelen opnieuw ontworpen, met minder leidingen en kleinere diameters. Het warmtenet wordt dus op een slimme manier anders aangelegd. Bovendien wordt in plaats van staal duurzaam kunststof leidingmateriaal gebruikt. 2
Het betreft i.c. het vaststellen van het bestemmingsplan en het verlenen van een omgevingsvergunning voor het
oprichten van een biomassacentrale. Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 -2-
DHV B.V.
1.3
Algemene gegevens initiatiefnemer Stadsverwarming Purmerend B.V., gevestigd te Purmerend gaat vergunning aanvragen voor het oprichten 3 en in gebruik nemen van een biomassacentrale met een capaciteit van 44 MWth . Het betreft het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een biomassacentrale. SVP gaat ook verzoeken om een wijziging van het bestemmingsplan. Stadsverwarming Purmerend B.V. Nieuwe Gouw 20 Purmerend Postadres: Postbus 470 1440 AL Purmerend
1.4
Leeswijzer In hoofdstuk 2 worden de achtergronden van de vormvrije m.e.r.-beoordeling geschetst. Hierin wordt de vormvrije m.e.r.-beoordeling nader toegelicht en aangegeven hoe het vormvrije m.e.r.-beoordelingsbesluit eruit moet zien. In hoofdstuk 3 komen kenmerken en plaats van het project aan de orde en in hoofdstuk 4 de kenmerken van de potentiële milieueffecten van de oprichting van een biomassacentrale. Hoofdstuk 5 geeft een totaaloverzicht van de mogelijke milieugevolgen met eventuele mitigerende maatregelen. Bijlage 1 is een weergave van bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn.
3
MWth = MegaWatt thermisch vermogen.
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 -3-
DHV B.V.
2
ACHTERGRONDEN VORMVRIJE M.E.R.-BEOORDELING
2.1
Noodzaak vormvrije m.e.r.-beoordeling Vanaf 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd en zijn bepaalde definities en categorieën activiteiten die m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn, veranderd of vervallen en zijn de drempelwaarden in onderdeel D (m.e.r.beoordelingsplicht) indicatief gemaakt. De wijziging betreft een reparatie van het Besluit m.e.r. als gevolg 4 van een arrest van het Europese Hof van Justitie . Hiermee wordt aan het bevoegd gezag een handvat geboden: namelijk de indicatie dat indien de omvang van de activiteit beneden de drempelwaarde ligt, er waarschijnlijk geen sprake zal zijn van aanzienlijke milieugevolgen. Het bevoegd gezag zal zich er echter nog van moeten vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben. Het betreft de zogenoemde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ waarin bepaald moet worden of voor het project een formele m.e.r.-beoordeling moet worden gedaan vanwege belangrijke nadelige gevolgen die de oprichting van een biomassacentrale op die locatie zou kunnen hebben. De oprichting van een biomassacentrale valt niet onder de genoemde gevallen van categorie D22.1 (de oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water), omdat er wordt gesproken over een elektriciteitscentrale van 200 megawatt (thermisch) of meer. Stadsverwarming Purmerend B.V., gevestigd te Purmerend, vraagt een wijziging van het bestemmingsplan aan en vergunning voor het oprichten en in gebruik nemen van een biomassacentrale met een capaciteit van 44 MWth. Er is in dit geval, in verband met het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (m.e.r.-beoordelingsplicht) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de behoefte bij SVP en de gemeente Purmerend om tot een goede afweging te komen, gekozen voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het vigerende bestemmingsplan laat de bouw van, en het gebruik van de gronden voor een biomassacentrale niet toe. Ook zonder een voorafgaande wijziging van het bestemmingsplan kan echter een omgevingsvergunning worden aangevraagd. In dat geval zal die omgevingsvergunningaanvraag 5 mede betrekking hebben op het handelen in strijd met het bestemmingsplan. In de Wabo is bepaald dat de omgevingsvergunning kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening (artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 Wabo) en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Na overleg met de gemeente heeft SVP om een gecoördineerde voorbereiding van de omgevingsvergunning voor het oprichten van een BMC gevraagd, d.w.z. gecoördineerd met de herziening van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
2.2
Inhoudelijke criteria vormvrije m.e.r.-beoordeling Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet het bevoegd gezag zich er van vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben, waarbij in het bijzonder moet worden 6 nagegaan of sprake is van omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn . Het
4
Commissie tegen Nederland, zaak C-255/08 van 15 oktober 2009.
5
Wabo staat voor Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
6
Bijlage III bij de Europese richtlijn inzake milieueffectbeoordeling (85/337/EEG zoals gewijzigd door de richtlijnen
97/11/EG en 2003/35/EG). Zie verder bijlage 1 van deze notitie. Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 -4-
DHV B.V.
gaat hier om de zogenoemde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ waarin bepaald moet worden of voor het project een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure dan wel een volledige m.e.r.-procedure conform de Wet milieubeheer moet worden doorlopen vanwege belangrijke nadelige gevolgen die de oprichting van een biomassacentrale op die locatie kan hebben.
2.3
Procedure vormvrije m.e.r.-beoordeling en besluit Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden: a.
belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
b.
belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordelingsprocedure worden doorlopen of er kan direct worden gekozen om een volledige m.e.r.procedure te doorlopen.
Ad a. Als de vormvrije m.e.r.-beoordeling als resultaat heeft dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten, moet die conclusie door het bevoegd gezag worden opgenomen in de tekst van het uiteindelijke besluit in de moederprocedure. Dat kan bijvoorbeeld de toelichting van een (gewijzigd) bestemmingsplan zijn of de motivering bij een beschikking op een vergunningaanvraag. Uiteraard moet daarbij worden gemotiveerd op basis waarvan de conclusie is getrokken. Ad b. Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten bestaat het resultaat van de vormvrije m.e.r.-beoordeling bij besluiten uit kolom 4 (Toelichting Besluit m.e.r.) uit het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling met de procedureregels die boven de drempelwaarde gelden, of het direct starten van een m.e.r.-procedure. Bij plannen uit kolom 3 moet een plan-m.e.r.-procedure worden gestart.
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 -5-
DHV B.V.
3
KENMERKEN EN PLAATS VAN HET PROJECT
Huidige en toekomstige warmtebronnen van Stadsverwarming Purmerend Vanwege de Energietransitie benut Stadsverwarming Purmerend in de nabije toekomst warmte van nieuwe en duurzame warmtebronnen. Op dit moment wordt de warmte (sinds 1981) geleverd door Nuon (Vattenfall). De bestaande Warmteleveringovereenkomst (WLO) met Nuon loopt af per 31 december 2013. Nuon zet op dit moment voor de levering van warmte aan Stadsverwarming Purmerend de warmte in van de STEG die zich bevindt aan de Hertzstraat 2 in Purmerend. Nuon heeft aan Stadsverwarming Purmerend aangegeven dat de STEG, zoals deze nu bestaat, zonder WLO zal worden gesloten. Stadsverwarming Purmerend heeft geen zeggenschap over de STEG van Nuon. Het al dan niet sluiten van de STEG is derhalve geen overweging in deze vormvrije m.e.r.-beoordeling. Relatie Biomassacentrale en Energietransitie Stadsverwarming Purmerend Stadsverwarming Purmerend BV werkt sinds 2009 aan de Energietransitie (voor nadere informatie: zie de website van SVP, http://www.stadsverwarmingpurmerend.nl). De te realiseren biomassacentrale is één van de onderdelen van de Energietransitie met als doel het meest duurzame warmtebedrijf van Nederland te worden. Binnen deze ambitie heeft Stadsverwarming Purmerend zich vier doelen gesteld: Duurzaamheid, Leveringszekerheid, Klanttevredenheid en een Redelijk rendement. Naast de te realiseren biomassacentrale maken ook het programma SlimNet (beperking van verliezen door verbetering van de infrastructuur) en het project Geothermie Stadsverwarming Purmerend onderdeel uit van de Energietransitie. De biomassacentrale van 44MWth en het geothermie project hangen niet met elkaar samen. Deze projecten zijn geografisch van elkaar gescheiden, betreffen verschillende nieuw op te richten inrichtingen, staan qua uitvoering los van elkaar en leveren elk hun eigen bijdrage aan Energietransitie; zij kunnen en zullen los van elkaar worden gerealiseerd. Voor de realisatie van de biomassacentrale dienen bovendien andere procedures te worden doorlopen dan voor het project Geothermie Stadsverwarming Purmerend. Het programma SlimNet is reeds in uitvoering en voor het project Geothermie Stadsverwarming Purmerend zullen op een geschikt moment, na het uitvoeren van detailonderzoek met betrekking tot het geothermische potentieel, de benodigde procedures apart worden gestart. Deze vormvrije m.e.r.-beoordelingnotitie richt zich op het realiseren van de biomassacentrale. 3.1
Kenmerken van het project Omvang van het project In de geplande biomassacentrale wordt biomassa verbrand waarbij de vrijkomende warmte nuttig wordt toegepast. In de biomassacentrale zoals voorzien in Purmerend, wordt de vrijkomende warmte volledig ingezet ten behoeve van de levering van warmte aan het stadsverwarmingnet van Purmerend. De doorzet van de biomassacentrale bedraagt circa 442 ton/dag te verbranden biomassa op volle capaciteit. Dit betekent dat gedurende 5 dagen per week, elke dag circa 620 ton biomassa wordt aangevoerd. Omdat de opslag van biomassa een omvang heeft die overeenkomt met circa 7 dagen op volle capaciteit, wordt elke dag ongeveer 1/7 van het maximale opslagvolume doorgezet. De biomassacentrale zal voldoen aan alle vergunningvereisten en bestaat uit vier hoofdfuncties die zich op verschillende plekken in de inrichting bevinden. Ten eerste wordt de biomassa in opslaghallen opgeslagen. Vervolgens wordt de biomassa verbrand in ovens en vindt overdracht plaats van warmte (warm water) met behulp van ketels en leidingen. Daarna vindt rookgasreiniging plaats en verdere warmteterugwinning. Tot slot worden de reststoffen opgeslagen en afgevoerd.
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 -6-
DHV B.V.
Daarnaast bestaat de biomassacentrale uit diverse hulpsystemen en voorzieningen, zoals een waterbehandelinginstallatie, een noodstroomvoorziening, een klein laboratorium en een werkplaats die noodzakelijk zijn voor een effectieve bedrijfsvoering. De bij de verbranding van biomassa vrijkomende warmte wordt nuttig toegepast in het stadsverwarmingnet van Purmerend. Hiertoe wordt warm water naar het stadsverwarmingnet afgevoerd en wordt afgekoeld water ingevoerd door middel van een tweetal buisleidingen. In aanvulling op de al in de ketel teruggewonnen warmte kan ook uit de rookgassen nog een beperktere hoeveelheid warmte worden teruggewonnen. De afstand van de inrichting tot de nabijgelegen woningen buiten het industrieterrein bedraagt meer dan 700 meter in westelijke richting en circa 1000 meter in oostelijke richting. Cumulatie met andere projecten In een straal van 5 km vanuit Baanstee Oost zijn geen andere ontwikkelingen voor bedrijven voorzien. In het kader van het project moet worden beschouwd of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn als gevolg van cumulatie met andere projecten. In het kader van dit project is de inschatting van experts, op basis van de voorlopige uitkomsten van onderzoeken naar geluid, geur, verkeer, NOx-depositie en ecologie, dat cumulatie niet zal leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Gebruik natuurlijke hulpbronnen De grondstof voor de biomassacentrale bestaat uit schoon hout van Staatsbosbeheer. Dit hout is afkomstig van regulier door of in opdracht van Staatsbosbeheer uitgevoerd onderhoud en dus niet afkomstig van de kap van bossen. Om na te gaan of deze grondstoffen worden aangemerkt als ‘afvalstof’ is er getoetst aan de Europese Kaderrichtlijn Afvalstoffen (KRA), het vigerende Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) en relevante jurisprudentie en overige (bestuurs)beslissingen. Afvalstof of grondstof? Europese Kaderrichtlijn Afvalstoffen In de Europese Kaderrichtlijn Afvalstoffen (KRA, 2008/98/EG) is het begrip ‘afvalstof’ als volgt gedefinieerd: “elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen” (artikel 3 KRA). De beoogde grondstoffen voor de biomassacentrale staan niet vermeld onder de uitzonderingen in artikel 2 van de KRA. In dit opzicht zouden de grondstoffen in beginsel als afvalstof aangemerkt kunnen worden. Artikel 5 van de KRA bevat een viertal criteria voor het beantwoorden van de vraag wanneer een stof of voorwerp als afvalstof of als bijproduct aangemerkt moet worden. Deze 'bijproductencriteria' zijn gebaseerd op jurisprudentie van de laatste tien jaar en luiden samengevat als volgt (zie onderstaande tabel):
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 -7-
DHV B.V.
Tabel 1 Overzicht criteria en toetsing (afvalstof of bijproduct) Artikel 5 KRA: Criteria afvalstof of bijproduct Criterium
Toetsing
a.
Het is zeker dat de stof of het voorwerp zal worden gebruikt.
b.
De stof of het voorwerp kan onmiddellijk worden gebruikt zonder verdere andere behandeling dan die welke bij de normale productie gangbaar is. De stof of het voorwerp wordt geproduceerd als een integraal onderdeel van een productieproces.
Het schone hout van Staatsbosbeheer en de houtchips worden door SVP ingekocht en als hoofdbrandstof in de biomassacentrale nuttig toegepast. Zowel het schone hout als de houtchips worden direct zonder voorbehandeling in de biomassacentrale gebracht7. Het verse hout van Staatsbosbeheer en de houtchips worden bewust geproduceerd voor nuttige toepassing als brandstof in de biomassacentrale en vormen een integraal onderdeel van het productieproces. Het gebruik van de houtstromen c.q. de nuttige toepassing als brandstof voldoet aan alle toepasselijke voorschriften, is niet verboden krachtens EU-of nationaal recht en leidt niet tot nadelige milieueffecten.
c.
d.
Verder gebruik is rechtmatig, m.a.w. de stof of het voorwerp voldoet aan alle voorschriften inzake producten, milieu en gezondheidsbescherming voor het specifieke gebruik en zal niet leiden tot over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke Gezondheid.
Uit de toetsing aan de 'Bijproductencriteria' blijkt dat de grondstoffen als bijproduct en niet als afvalstoffen aangemerkt moeten worden. Tweede Landelijk Afvalbeheerplan 2009-2021 Voorgaande definities en criteria uit de KRA zijn ongewijzigd overgenomen in het Tweede Landelijk Afvalbeheerplan 2009-2021 (LAP) dat op 24 december 2009 in werking is getreden, inclusief toelichting met verwijzingen naar relevante jurisprudentie, waaronder de 'Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende/tot Interpretatieve mededeling betreffende afvalstoffen en bijproducten, Brussel, 21.2.2007, COM(2007)' 59 definitief8. Jurisprudentie en overige (bestuurs)beslissingen Zoals hiervoor al aangegeven, zijn de criteria (afvalstof of bijproduct) zoals die zijn opgenomen in de KRA en het LAP gebaseerd op jurisprudentie. Aanvullend wordt verwezen naar de volgende rechterlijke uitspraken en bestuursbeslissingen:
7
•
Zaaknummer 200406431/1 waarin houtchips (vrij van zand, losse verfdeeltjes, steen, glas, losse plasticdeeltjes, losse textiel- en vezeldeeltjes en losse metaaldelen) voor de bijstook in een energiecentrale als niet-afvalstof wordt aangemerkt;
•
Beslissing van de provincie Limburg van januari 2004, waarin snoeihout dat bewerkt wordt tot houtchips ten behoeve van nuttige toepassing als (secundaire) brandstof in een houtkachel als niet-afvalstof worden aangemerkt;
•
Beslissing van provincie Zuid-Holland van augustus 2004, waarin houtchips uit (verontreinigd) hout voor nuttige toepassing als (secundaire) brandstof in een energiecentrale als niet-afvalstof worden aangemerkt;
Wanneer binnen de inrichting wel een voorbehandeling plaatsvindt, dient getoetst te worden aan de zogeheten ‘End-
of-waste’ criteria van artikel 6 van de KRA. 8
Zie http://web.lap2.nl/beleidskader/§4.4.
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 -8-
DHV B.V.
•
Beslissingen van de provincie Noord-Brabant en Flevoland in het kader van de vergunningaanvragen voor de biomassacentrales te Cuijk en Lelystad, waarbij het schone hout van Staatsbosbeheer als niet-afvalstof is aangemerkt.
Overige aspecten Tot slot merken wij op dat de grondstoffen die SVP wil gaan gebruiken, vallen onder de Nederlandse Technische Afspraken (NTA): •
NTA 8003:2008 inzake de classificatie van vaste en vloeibare biomassastromen als brandstoffen voor energiewinning, onder andere gebruikt in het kader van de subsidieregeling Stimulering Duurzame Energie (SOE);
•
NTA 8080:2009 inzake de classificatie van duurzaam geproduceerde biomassa voor energietoepassingen.
Op grond van voorgaande toetsing aan het wettelijk kader, de jurisprudentie en overige beslissingen en categorisering van biomassastromen wordt geconcludeerd dat de grondstoffen voor de biomassacentrale te Purmerend niet als afvalstoffen aangemerkt moeten worden. Ketenduurzaamheid - Uitputting natuurlijke hulpbronnen, transport en broeikasgasemissies (Keten)duurzaamheid moet in een breder verband worden beschouwd dan de nauwe context van een project waarvoor vergunning wordt aangevraagd. Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen voor en het transport van de biomassa (brandstof) naar het project zijn van groot belang in het kader van ketenduurzaamheid en worden hieronder toegelicht. 9 Daarnaast valt de biomassa onder de NTA . De NTA 8080:2009 stelt diverse eisen aan de te gebruiken biomassa en de organisaties in de keten, onder andere op deze aspecten. Hieronder wordt ook de NTA 8080:2009 kort toegelicht. Samen vormen deze aspecten de belangrijkste ketenaspecten in verband met de realisatie van de biomassacentrale. De biomassa is afkomstig van Staatsbosbeheer en betreft hout dat zijn oorsprong vindt in regulier onderhoud. Er is daarom geen sprake van uitputting van natuurlijke bronnen. Staatsbosbeheer zal alles in het werk stellen en is gebaat bij het op een zo kort mogelijke afstand van de bestemming betrekken van de biomassa. Staatsbosbeheer is namelijk tevens verantwoordelijk voor het vervoer van de biomassa. Staatsbosbeheer zal het vervoer zo efficiënt mogelijk plaats laten vinden, onder andere door te transporteren in grote volumes en door de reisafstand en daarmee de reistijd zoveel mogelijk te beperken. Vervoer over de weg is hierbij niet vermijdbaar door de origine en bestemming van de biomassa. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar het terugvoeren van (een deel van de) afvalstoffen van de biomassacentrale naar de bossen voor verspreiding aldaar, hetgeen zou bijdragen aan het sluiten van kringlopen. Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek zullen keuzes hieromtrent later in het project worden gemaakt: in het geval terugvoer van afvalstoffen (deels) mogelijk blijkt en ook uitgevoerd wordt dan betreft dit een verbetering ten opzichte van de in deze notitie beschreven milieueffecten. Bovendien valt de te gebruiken biomassa, zoals hierboven vermeld, onder de NTA. Staatsbosbeheer is mede initiatienemer van deze NTA. De NTA 8080:2009 beschrijft de minimumeisen voor duurzame biomassa en is gebaseerd op de zogenaamde Cramercriteria zoals geïdentificeerd door de projectgroep “Duurzame productie van biomassa” onder voorzitterschap van Jacqueline Cramer en vastgelegd in het 9
NTA staat voor Nederlandse Technische Afspraak.
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 -9-
DHV B.V.
eindrapport “Toetsingskader voor duurzame biomassa”. Deze Cramercriteria worden in Nederland breed gedragen en worden beschouwd als minimumeisen voor de inzet van biomassa voor energiedoeleinden. De criteria betreffen zes thema’s waarbinnen duurzaamheidcriteria zijn geformuleerd, te weten: broeikasgasemissies; concurrentie met voedsel of andere lokale toepassingen; biodiversiteit; milieu; welvaart en welzijn. De NTA 8080:2009 is bedoeld om te worden toegepast bij organisaties die duurzame biomassa willen produceren, verwerken, verhandelen, transporteren en/of inzetten voor energiedoeleinden. In principe zijn de duurzaamheideisen van toepassing op de primaire biomassaproducent (i.c. Staatsbosbeheer). Een van de eisen in de NTA 8080:2009 betreft: Bij de toepassing van biomassa moet er over de gehele keten, van teelt tot en met eindgebruik, een netto emissiereductie van broeikasgassen optreden. De onderstaande eisen zijn van toepassing voor emissiereductie van broeikasgassen. De reductie wordt berekend ten opzichte van een referentiesituatie met fossiele brandstoffen. De reductie eis bedraagt tenminste 50%. Gezien het bovenstaande kan gesteld worden dat op het vlak van (keten)duurzaamheid een positief effect zal optreden, vooral door het vergaand beperken van het gebruik van fossiele brandstoffen ten behoeve van de stadsverwarming. Productie van afvalstoffen/verontreiniging/hinder Afvalstoffen/verontreiniging Binnen de inrichting komen de volgende afvalstoffen vrij: • (Vlieg)as, uit de oven en het doekfilter; • Slib uit de waterzuiveringinstallatie; • Sludge, uit de gaswasinstallatie; • Kantoor- en kantineafval door de aanwezigheid van personeel; • (Klein) Gevaarlijk afval als gevolg van reguliere reparaties en onderhoud. Afvalstoffen worden tijdelijk opgeslagen in daarvoor geschikte voorzieningen. De tijdelijk opgeslagen reststoffen betreffen bodemas, vliegas en slib van de waterzuiveringinstallatie. Bodemas en vliegas worden opgeslagen in containers op zodanige wijze dat een container kan worden geleegd zonder dat de installatie daarvoor uit bedrijf hoeft te worden genomen. Het slib van de waterzuiveringsinstallatie zal worden opgeslagen in een tank die naar behoefte wordt geleegd. Deze reststoffen worden naar behoefte afgevoerd door een erkende transporteur naar een erkende verwerker. Rookgassen worden gereinigd. Van alle afgiftes wordt een sluitende administratie bijgehouden binnen de inrichting. Hinder De locatie is gelegen op een niet akoestisch gezoneerd industriegebied in de gemeente Purmerend. De belangrijkste geluidsbronnen zijn de transportbewegingen naar en op het terrein, de aanwezigheid van een noodstroomaggregaat en de ventilatoren van de schoorsteen/schoorstenen en verbrandingslucht (zie verder paragraaf 4.4 Geur). Alle geluidproducerende apparaten staan “binnen” in (semi) gesloten ruimten. Grondstoffen worden inpandig opgeslagen, zodat de emissies van geluid, geur en stof tot een minimum worden beperkt. Naar verwachting zullen per dag maximaal 30 vrachttransporten van of naar de inrichting plaatsvinden als de inrichting op volle capaciteit in werking is voor de aanvoer van biomassa en hulpstoffen alsmede de afvoer van reststoffen. Daarnaast is er sprake van personenvervoer.
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 - 10 -
DHV B.V.
Risico van ongevallen De biomassacentrale wordt ontworpen om volledig automatisch te kunnen functioneren, ook voor het aanen afvoeren van reststoffen, waarbij operators indien nodig van afstand het proces kunnen volgen of aanpassen. Op werkdagen zijn overdag operators aanwezig op het bedrijf voor het uitvoeren van klein onderhoud. Groot onderhoud wordt in de zomer uitgevoerd wanneer de installatie slechts beperkt nodig is voor het leveren van warmte aan het stadsverwarmingnet. Daarnaast zal de hele aansturing van het stadsverwarmingnet op deze locatie worden ondergebracht. In incidentele gevallen zijn ook buiten werkdagen en/of buiten kantooruren personen op de locatie werkzaam. De realisatie en het bedrijf van de biomassacentrale leidt niet tot belangrijke risico’s voor de omgeving (zie ook hoofdstuk 4.7).
3.2
Plaats van het project De biomassacentrale is geprojecteerd aan de straat Contact, gelegen op industrieterrein Baanstee Oost te Purmerend. De kadastrale aanduiding is gemeente Purmerend, sectie I, nummer 956. Dit industrieterrein ligt in de noordoosthoek van de gemeente Purmerend en wordt aan de noordkant begrensd door de N244 en aan de zuidkant door golfbaan Burggolf te Purmerend. De grootte van de locatie is circa 1 hectare.
Afbeelding 1 Beoogde locatie biomassacentrale (links: lichtgroene stip; rechts rood omlijnd; bron: www.googlemaps.nl)
Bijzondere gebieden in plangebied of omgeving In de omgeving bevinden zich zes Natura 2000-gebieden. De gebieden liggen op een zodanige afstand dat geen belangrijke nadelige gevolgen van de emissies, de transporten of het ruimtebeslag te verwachten 10 zijn op de instandhoudingdoelen . Het gaat om de volgende gebieden: • Polder Zeevang (op circa 2 km afstand); • Markermeer en IJmeer (op circa 5 km afstand); • Wormer- en Jisperveld (op circa 7 km afstand); • Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (op circa 7 km afstand); 10
De beschermde natuurwaarden worden ook wel instandhoudingdoelen genoemd. Dit zijn de planten en dieren en
hun leefomgeving die beschermd moeten worden. De aantallen en kwaliteit van de gebieden mag dus niet achteruitgaan.
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 - 11 -
DHV B.V.
• •
Eilandspolder (op circa 13 km afstand); Polder Westzaan (op circa 15 km afstand).
Bedrijfswoningen In de omgeving van het project zijn bedrijfswoningen gelegen. Op grond van expert judgement en de voorlopige uitkomsten van onderzoeken is gebleken dat alleen op het milieuaspect geluid een invloed op deze woningen bestaat. Mede omdat bij het ontwerp van de centrale de best beschikbare technieken met betrekking tot geluidreductie zullen worden toegepast is de verwachting dat geen sprake zal zijn van overschrijding van geluidnormen voor de betreffende bedrijfswoningen.
3.3
Buisleidingentracé naar stadsverwarmingnet De bij de verbranding van biomassa vrijkomende warmte wordt nuttig toegepast in het stadsverwarmingnet van Purmerend. Hiertoe wordt warm water naar het stadsverwarmingnet afgevoerd en wordt afgekoeld water ingevoerd door middel van een tweetal buisleidingen. Op dit moment is het tracé nog niet bekend. Voor de aanleg van de buisleidingen wordt een separate tracéstudie uitgevoerd, waarin een aantal alternatieven zal worden vergeleken. Het voorkeurstracé wordt met de gemeente Purmerend besproken ter voorbereiding van een separaat vergunningentraject. Het voorkeurstracé wordt uitgewerkt tot een detailontwerp (DO). Het DO wordt gebruikt voor de aanbesteding van de aanleg en als basis voor het vergunningentraject. De planning is zodanig dat aansluiting op het stadsverwarmingnet gerealiseerd wordt voordat de biomassacentrale in gebruik wordt genomen.
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 - 12 -
DHV B.V.
4
KENMERKEN VAN HET POTENTIËLE EFFECT De inschattingen van milieueffecten in deze vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie zijn gedaan op grond van voorlopige onderzoeksresultaten en expert judgement door ter zake kundige experts. Er bestaat een grote mate van zekerheid met betrekking tot de in deze notitie gepresenteerde resultaten in die zin dat de verwachting is dat nader onderzoek en verdere uitwerking van de resultaten, zoals die uiteindelijk in definitieve rapportages zullen worden vastgelegd en als zodanig bij de omgevingsvergunningaanvraag zullen worden bijgevoegd, niet tot zodanig grotere of andere milieueffecten zal leiden dat in deze vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie tot andere conclusies zou zijn gekomen.
4.1
Verkeer en parkeren De oprichting van de biomassacentrale zal leiden tot extra verkeer van en naar het plangebied. Op basis van de uitgevoerde verkeerstoets wordt verwacht dat zich geen verkeerskundige knelpunten zullen voordoen. De capaciteit op de rotonde N244/Magneet en de N244 is ruim voldoende om de extra toename van <1% door het verkeer bestemd voor deze centrale op te vangen, ook in de spits, en zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie dat de N244 verbreed is. Het effect is neutraal (0).
4.2
Geluid Geluidhinder veroorzaakt door de installatie zal er naar verwachting niet of beperkt zijn, rekening houdend met geluid afkomstig van de installatie zelf alsmede van het transport van en naar de inrichting. Deze aanname is gebaseerd op o.a. het feit dat de afstand van de inrichting tot de nabijgelegen woningen meer dan 700 meter bedraagt in westelijke richting en ca. 1000 meter in oostelijke richting, het beperkte aantal voertuigbewegingen van en naar de inrichting en de ontsluiting via de nabij gelegen N244. Bovendien zijn er bij dergelijke installaties mogelijkheden om de geluidemissie naar de omgeving te reduceren. Het effect is neutraal (0).
4.3
Luchtkwaliteit Gelet op de planbijdrage draagt de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Bij het onderzoek is rekening gehouden met de emissies van de installaties zelf, alsmede de emissies die gepaard gaan met het transport van en naar de inrichting. De jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 liggen ruimschoots beneden de grenswaarden. Voor CO en SO2 is de bijdrage aan de immissieconcentraties in de atmosfeer gering. Als gevolg van het plan vindt daarom geen overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaats. Het effect is neutraal (0).
4.4
Geur Geuroverlast als gevolg van de emissie van verbrandingsgassen zal in hoofdzaak ontstaan door onvolledige verbranding en de verspreiding van roetdeeltjes. Onvolledige verbranding is alleen te verwachten bij het starten en stoppen van een verbrandingsinstallatie. Het starten en stoppen van een installatie zal onder normale bedrijfsomstandigheden hooguit 2 keer per jaar per installatie plaatsvinden en de start of stop procedure zal maximaal 2 uur in beslag nemen. In aanmerking genomen de hoogte van de schoorsteen/schoorstenen en de gemiddelde windrichting wordt er geen geuroverlast ten gevolge van het starten en stoppen op leefniveau verwacht, niet in de directe omgeving van de inrichting en evenmin op grotere afstand. De verspreiding van roetdeeltjes wordt door toepassing van een doekfilter en de gaswasinstallatie effectief tegengegaan zodat geurverspreiding wordt voorkomen. Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 - 13 -
DHV B.V.
Op het terrein is geen open opslag van biomassa voorzien. De aangevoerde biomassastromen worden rechtstreeks in een gesloten bunker met onderdruk gestort. Emissie van geur is dan ook niet te verwachten. Het effect is neutraal (0).
4.5
Water In de biomassacentrale wordt schoon hout verbrand. Het proceswater bestaat hoofdzakelijk uit condenswater afkomstig van het verbrandingsproces dat in de gaswassers van de rookgasreinigingstraat wordt afgetapt. Het proceswater wordt gezuiverd, voordat het geloosd wordt. De middels filtratie afgescheiden vaste substantie (slib) wordt apart verzameld en afgevoerd. Naast proceswater wordt het huishoudelijk afvalwater op de riolering geloosd. De riolering binnen de inrichting zal worden aangelegd en onderhouden conform de eisen uit de CUR/PBV 51 aanbeveling. De maximaal te lozen hoeveelheid 3 afvalwater uit de productie wordt geschat op 10 m /uur. Het te lozen afvalwater uit de productie heeft een nagenoeg neutrale pH (6-9), een temperatuur van maximaal 50 °C en bevat lage concentraties (zware) metalen (afkomstig uit de biomassa), koolwaterstoffen, chloride en sulfaat. Het dakwater en het terreinwater zal op het oppervlaktewater worden geloosd. Omdat er een toename is aan verhard oppervlak, zal hiervoor moeten worden gecompenseerd in de vorm van vervangend waterbergend oppervlak. Het is nog niet bekend waar dit gegraven gaat worden: zo mogelijk binnen de inrichting van de biomassacentrale zelf of anders daarbuiten en dan in elk geval in hetzelfde peilgebied. Door het realiseren van nieuw oppervlaktewater of een andere geschikte vorm van vervangend water heeft het plan geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse en voldoet daarmee aan de voorwaarden voor duurzaam waterbeheer. Het effect is neutraal (0).
4.6
Bodem De bodemkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg. De biomassacentrale zal moeten voldoen aan de beste beschikbare technieken (BBT) met betrekking tot de bodembeschermende voorzieningen conform de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB). Ter beheersing van bodembedreigende activiteiten zal een inspectie- en onderhoudsprogramma worden opgesteld. Een algemene inspectie van de inrichting wordt met een passende frequentie uitgevoerd door een hiervoor verantwoordelijke medewerker van de inrichting. Naast deze inspectieronden zijn er automatische (proces)alarmeringen die het bedieningspersoneel op de hoogte stellen van belangrijke afwijkingen in het proces. Het bedieningspersoneel zal door opleiding op de hoogte zijn van hoe te handelen bij een eventuele storing of calamiteit. Het effect is neutraal (0).
4.7
Externe veiligheid Er zijn geen voor de externe veiligheid relevante inrichtingen in de omgeving. Wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen kan aangegeven worden dat het plangebied ruim buiten de externe veiligheidscontour van de N244 valt en ook van de spoorlijn die op 1500 meter van het plangebied is gelegen. Ook ligt het plangebied ruim buiten de veiligheidscontour van de in de omgeving aanwezige aardgastransportleidingen. Met betrekking tot de externe veiligheid is voor deze inrichting de opslag van gevaarlijke stoffen in tanks en emballage relevant. De tanks met ammonia, natronloog en diesel voldoen met betrekking tot uitvoering, opstelling en gebruik aan de geldende PGS-richtlijnen (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen) en algemene veiligheidsnormen. De verbrandingsinstallaties als zodanig vormen geen bedreiging voor de veiligheid in de omgeving van de inrichting. Vanwege de relatief hoge vochtigheid van de biomassa is de kans op (stof)explosie en spontane ontbranding verwaarloosbaar. Broei en smeulen is als gevolg van de hoge doorzet (de opslag heeft een omvang van ca 7 dagen werkvoorraad, zie hoofdstuk 3) en Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 - 14 -
DHV B.V.
geautomatiseerde verwerking nagenoeg onmogelijk. Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het effect is neutraal (0).
4.8
Natuur Natura 2000-gebieden beschermd door de Natuurbeschermingswet 1998 Significant negatieve effecten op de instandhoudingdoelstellingen van de omringende zes Natura 2000gebieden zijn uit te sluiten omdat: - door de afstand tot de gebieden en de beperkte verstorende invloed van de biomassacentrale, verstorende effecten op de instandhoudingdoelstellingen van de aangewezen Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten niet optreden; - de directe omgeving van de biomassacentrale geen essentieel leefgebied is van de aangewezen Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten; - door de verwaarloosbare toename in stikstofdepositie, verslechterende effecten op de instandhoudingdoelstellingen van de voor stikstofdepositie gevoelige habitattypen (Vochtige heiden, Overgans- en trilvenen en Hoogveenbossen) niet optreden, ook niet in cumulatie met andere (reeds vergunde) projecten; - door de verwaarloosbare toename in stikstofdepositie, verslechterende effecten op de habitats van aangewezen soorten niet optreden.
Afbeelding 2 Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied (geel gearceerd) (http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/eleni)
Bescherming Ecologische hoofdstructuur (EHS) De zes Natura 2000-gebieden maken ook onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Als ingrepen buiten de EHS plaatsvinden (zoals hier het geval is), hoeft niet te worden getoetst aan het provinciaal beleid voor de EHS. Effecten op de EHS ten gevolge van de biomassacentrale worden derhalve niet beschouwd. Flora en fauna: soorten zijn beschermd via de Flora- en faunawet Het plangebied is van zeer geringe betekenis voor flora en fauna. Mogelijk komen voornamelijk algemeen voorkomende soorten amfibieën en muizen voor op het terrein zelf. Bij de ingreep kunnen deze gedood of
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 - 15 -
DHV B.V.
verwond raken. Bij het aanleggen van compensatie-waterberging is er een kleine kans op het beschadigen of verstoren van (voortplantingsplaatsen van) kleine modderkruipers of bittervoorns. Effecten op leefgebied van de strenger beschermde ringslang en vleermuizen worden niet verwacht doordat incidenteel voorkomende ringslangen zullen vluchten en vleermuizen in de omgeving ruim voldoende mogelijkheid hebben om te foerageren. Vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aanwezig binnen het plangebied en worden dus ook niet aangetast. In de omgeving van het plangebied komen verschillende broedvogelsoorten voor. Vaste rust- of verblijfplaatsen van vogels zijn niet aanwezig in de omgeving van het plangebied en worden dus ook niet aangetast. De realisatie van de biomassacentrale leidt dus mogelijk tot het overtreden van de Flora- en faunawet door het aantasten van de kleine modderkruiper en bittervoorn en door het verstoren van broedende vogels. Effecten op algemeen voorkomende soorten worden geminimaliseerd door te voldoen aan de zorgplicht. Door het nemen van gemakkelijk te treffen maatregelen moet worden voorkomen dat bij het vergraven van slootkanten effecten op beschermde vissoorten optreden. Broedende vogels mogen nooit worden verstoord. Door buiten het broedseizoen te werken of het terrein ongeschikt te maken voor broeden voorafgaand aan het broedseizoen wordt het verstoren van broedende vogels voorkomen. Door te voldoen aan de zorgplicht en de hiervoor beschreven maatregelen in acht te nemen kan met zekerheid worden voorkomen dat overtreding van de Flora- en faunawet optreedt. Het effect is neutraal (0).
4.9
Archeologie Uit de cultuurhistorische waardekaart van de gemeente Purmerend blijkt dat voor de beoogde locatie de archeologische waarden niet in het geding zijn. Er worden geen archeologische vondsten verwacht. Het effect is neutraal (0).
4.10
Tijdelijke effecten tijdens bouw De aanlegfase verloopt als volgt: aanleg kelder, funderingen en gebouw; inbouwen verbrandingsinstallatie en proefdraaien; biomassacentrale gereed. De biomassacentrale neemt ongeveer de helft van het terrein in beslag (circa een halve hectare). Bij de aanleg van het gebouw wordt gegraven en zal aan het begin ook enkele weken geheid worden. Vervolgens vinden bouwwerkzaamheden plaats, hiervoor worden materialen aangevoerd met vrachtwagens. De aanlegfase duurt ongeveer anderhalf jaar. Dit resulteert uiteindelijk in een bebouwd oppervlak van ca 80x70 meter met een hoogte van circa 15-18 meter. De schoorsteen/schoorstenen is/zijn circa 25 meter hoog. Tijdens de aanlegfase zal bemaling plaatsvinden, de methode en de periode van bemaling zijn ten tijde van het opstellen van dit rapport nog onbekend. De werkzaamheden vinden overdag plaats, mogelijk dat het incidenteel voorkomt dat ook in de avond wordt gewerkt. Het terrein zal worden verlicht met standaard bouwverlichting. Ten behoeve van de aanleg van de biomassacentrale worden geen sloten gedempt, bomen gekapt of bebouwing gesloopt. Wel wordt er vervangend waterbergend oppervlak gerealiseerd, waarschijnlijk door de aanleg van nieuw oppervlaktewater, zo mogelijk binnen de inrichting en anders binnen hetzelfde peilgebied. Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 - 16 -
DHV B.V.
Tijdens het realiseren van de kelders voor het gebouw zal tijdelijk grondwater moeten worden onttrokken. Dit onttrokken grondwater zal via de gebruikelijke zuiveringstechnische voorzieningen op het oppervlaktewater worden geloosd. Mogelijke hinder voor omwonenden Stofvorming kan plaatsvinden bij het ontgraven van het perceel. Door te ontgraven grond nat te houden kan stofvorming zoveel mogelijk worden voorkomen. Tijdelijk kan geluidhinder van gemotoriseerd graafmaterieel optreden. Een verhoging van de geluidbelasting treedt op in een zone direct rondom het plangebied (orde grootte enkele tientallen meters). In het geval van heien kan dit verder reiken (orde grootte enkele honderden meters). Voor het heien zal aangesloten worden bij het gemeentelijk heibeleid ter voorkoming van overlast voor omwonenden. Beweging en verlichting is in de directe omgeving merkbaar (orde grootte enkele tientallen meters). Mogelijke hinder voor natuur De verstoring van natuur tengevolge van geluid, beweging en verlichting zal grotendeels wegvallen in de aanwezige verstoring zoals deze aanwezig is op het bedrijventerrein Baanstee Oost (vele vervoersbewegingen over de aanwezige wegen). Bovendien wordt de uitstraling van geluid en licht gedempt doordat de locatie rondom wordt afgeschermd door bebouwing en een populierenbos. In het buitengebied zal voor natuur extra bewegingen op het terrein niet merkbaar zijn vanwege de afschermende werking van de populieren. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Polder Zeevang, dit is gelegen op twee kilometer afstand van het plangebied, de andere gebieden liggen op 4 kilometer afstand of verder. Het is uit te sluiten dat de ingreep leidt tot verstoring van de aangewezen niet-broedvogels, omdat: de maximale effectafstand in de orde grootte van enkele honderden meters ligt; deze grotendeels zal wegvallen in de reeds aanwezige verstoring; deze wordt gedempt door bebouwing en bos; de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 2 kilometer is. Omdat de andere Natura 2000-gebieden nog verder weg liggen, is voor de aangewezen vogelsoorten van deze gebieden verstoring eveneens uit te sluiten. De meervleermuis is tijdens inventarisaties in 2011 niet op of om het plangebied aangetroffen. Tevens is vastgesteld dat het plangebied en de directe omgeving daarvan ongeschikt zijn als foerageergebied. Gezien niet ’s nachts gewerkt wordt en verlichting nagenoeg onveranderd blijft, zijn hierdoor geen effecten te verwachten op meervleermuizen in vergelijking met de huidige situatie. Er worden geen gebouwen gesloopt of bomen gekapt, hierdoor kunnen eveneens geen effecten optreden op vliegroutes of vaste rustof verblijfplaatsen. De omvang van het gebouw en de hoogte van de schoorstenen kunnen leiden tot een barrière in vliegroutes. Boven het plangebied zijn echter geen vliegroutes aangetroffen, deze worden hier vanwege de verlichting en afwezigheid van een markante lijn evenmin verwacht. Negatieve effecten op de meervleermuis ten gevolge van de realisatie van de biomassacentrale zijn uit te sluiten. De overige aanwezen Habitatrichtlijnsoorten zijn aangewezen voor gebieden op een afstand van 4 kilometer of meer. Aangezien de effectafstand maximaal enkele honderden meters is, zijn verstorende effecten op deze soorten uit te sluiten.
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 - 17 -
DHV B.V.
Door de tijdelijkheid van de hinder, het te verwachten geluidniveau en de afstand tot woningen en Natura 2000-gebieden, is er geen of slechts een licht negatief effect voor omwonenden en natuur te verwachten (0/-).
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 - 18 -
DHV B.V.
5
OVERZICHT MOGELIJKE MILIEUGEVOLGEN Op basis van voorlopige onderzoeksresultaten en expert judgement door ter zake kundige experts zijn de lokale milieueffecten van de op te richten biomassacentrale ingeschat (zie ook hoofdstuk 4 van deze notitie). Hierbij is ook aangegeven of mitigerende en/of compenserende maatregelen mogelijk zijn waarmee eventuele negatieve effecten verminderd of voorkomen kunnen worden. In de effectbeoordeling is ervan uitgegaan dat maatregelen worden genomen, o.a. zoals vermeld in de laatste kolom van onderstaande tabel. Tabel 2 Inschatting mogelijke milieugevolgen Aspecten
Effecten
Verkeer/parkeren
0
Geluid
0
Mitigerende en/of compenserende maatregelen, zoals:
•
In de ontwerpfase zoveel mogelijk rekening houden met geluidemissie om geluidemissie naar de omgeving te beperken.
Luchtkwaliteit
0
Geur
0
Water
0
•
Compensatie (ongeveer
vervangend
1400
m2)
waterhuishoudkundige
waterbergend
om
oppervlak
gevolgen
systeem
ter
voor plaatse
het te
voorkomen. Bodem
0
•
Na inbedrijfstelling: beheersing van bodembedreigende activiteiten door inspectie en onderhoudsprogramma om bodemverontreiniging door de activiteiten te voorkomen.
Externe veiligheid
0
Natuur
0
Archeologie
0
•
I.g.v archeologische vondsten, melding aan bevoegd gezag en verdere strategiebepaling.
Tijdelijke effecten tijdens aanleg
0/-
•
Compact werken, niet in de nachtelijke uren werken;
•
Grond nat houden;
•
Voorkomen dat bij het vergraven van slootkanten effecten op beschermde vissoorten optreden;
•
Buiten
het
broedseizoen
werken
of
het
terrein
ongeschikt maken voor broeden voorafgaand aan het broedseizoen. Deze maatregelen worden genomen om stof-, lichthinder en andere negatieve effecten voor omwonenden en natuur te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Legenda 0
Neutraal
0/-
Geen of licht negatief effect
-
Belangrijk negatief effect
0/+
Geen of licht positief effect
+
Positief effect
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 - 19 -
DHV B.V.
5.1
Beoordeling noodzaak vervolgstappen vormvrije m.e.r-beoordeling Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Ook is geen sprake van negatieve cumulatieve effecten met andere projecten. De productie van biomassa ten behoeve van dit project is duurzaam en het transport naar de centrale wordt zo duurzaam mogelijk ingericht. Het project scoort daarmee positief op (keten)duurzaamheid. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effect optreedt of slechts een licht negatief effect in het geval van tijdelijke effecten tijdens de aanleg. De conclusie is dan ook (zie paragraaf 2.3) dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Een ‘formele’ m.e.r.-beoordeling of het volgen van een (volledige) m.e.r.-procedure is daarom niet nodig. In de vergunningvoorschriften kunnen zo nodig mede op basis van de milieu-informatie aanvullende mitigerende maatregelen worden opgenomen om eventuele nadelige milieueffecten verder terug te dringen.
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 - 20 -
DHV B.V.
6
COLOFON
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Opdrachtgever Project Dossier Omvang rapport Auteur Bijdrage Interne controle Projectleider Projectmanager Datum Naam/Paraaf
: : : : : : : : : : :
Stadsverwarming Purmerend B.V. Oprichting biomassacentrale BA4168-101-114 21 pagina's Mr. J.W.H. Maatman MBA Ir. J. Nuesink Drs. G.W. Nijboer 15 augustus 2011
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
versie 15 augustus 2011 - 21 -
DHV B.V. Laan 1914 nr. 35 3818 EX Amersfoort Postbus 1132 3800 BC Amersfoort T (033) 468 20 00 F (033) 468 28 01 E
[email protected] www.dhv.com
BIJLAGE 1
Weergave bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
bijlage 1 -1-
De volgende punten worden genoemd in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn: 1) Kenmerken van het project Bij de kenmerken van het project moet in het bijzonder in overweging worden genomen: • de omvang van het project; • de cumulatie met andere projecten; • het gebruik van natuurlijke hulpbronnen; • de productie van afvalstoffen; • verontreiniging en hinder; • risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën. 2) Plaats van het project Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn, moet in het bijzonder in overweging worden genomen: • het bestaande grondgebruik; • de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen; • het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor: a) wetlands; b) kustgebieden; c) berg- en bosgebieden; d) reservaten en natuurparken; e) gebieden die in de wetgeving van de lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; speciale beschermingszones, door de lidstaten aangewezen krachtens Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/43/EEG; f) gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde milieunormen reeds worden overschreden; g) gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid; h) landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang. 3) Kenmerken van het potentiële effect Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 (zoals hiervoor genoemd) in het bijzonder in overweging worden genomen: • het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking); • het grensoverschrijdende karakter van het effect; • de orde van grootte en de complexiteit van het effect; • de waarschijnlijkheid van het effect; • de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.
Stadsverwarming Purmerend B.V./Oprichting biomassacentrale Klant vertrouwelijk
bijlage 1 -2-