Open innovatie – een nieuwe democratische revolutie voor de universiteit Prof.dr. W.J. de Ridder
Wereldwijd wordt open innovatie gepredikt als de beste manier om met innovaties om te gaan. Open innovatie biedt uitkomst voor goed georganiseerde bedrijven en toegewijde overheden die ondanks hun goede bedoelingen met betrekking tot innovatie weinig succesvol zijn. Open innovatie houdt in dat voor kansrijke ideeën nieuwe netwerken worden gevormd die oude structuren op afstand zetten. Dit concept breekt door en verandert het denken over innovaties. Universiteiten die hierop inspelen, zien een nieuw, bruikbaar strategisch kader opdoemen. Overheden kunnen zich inmiddels opmaken voor nieuw innovatiebeleid. Een Europees initiatief om te komen tot een Open Innovatie Consensus legt hiervan de contouren vast. Managen van innovatie Veel bedrijven worstelen met het managen van doorbraakinnovaties. In de innovatieliteratuur is genoegzaam aangetoond dat veel ondernemingen geen oog hebben voor de mogelijkheden van doorbraaktechnologieën. Bedrijven zijn zelfs minder ontvankelijk voor deze vernieuwingen naarmate zij beter worden geleid.1 Blijkbaar kan innovatie niet door systemen worden beheerst en wordt over innovatie te vaak beslist door de verkeerde mensen.2 Ook de overheid worstelt met innovatie. Economen oordeelden dat het innovatiebeleid van de overheid in ons land ondeugdelijk is.3 Het Centraal Planbureau (CPB) noemde eerder dit jaar vrijwel alle onderzoeksvoorstellen die zijn ingediend ter financiering door het Fonds Economische Structuurversterking ongunstig met betrekking tot het maatschappelijk rendement.4 Ook het nationale Innovatieplatform dat binnenkort ophoudt te bestaan, is niet populair. Het CPB is van mening dat de overheid vooral de markt het werk moet laten doen en geen keuzes moet maken. Alleen waar starters geld nodig hebben kan de overheid enig soelaas bieden.5 Dit standpunt krijgt overigens niet veel steun. Ondernemers en politici hebben elkaar niets te verwijten. Beiden ontbreekt het aan beleid om creatieve en innovatieve processen te accommoderen.
2 Niettemin is er sprake van ingrijpende veranderingen. De terugtredende overheid, de snelle opmars van private equity ook in het Nederlandse bedrijfsleven, de steeds sterkere rol van toezichthouders in vrijwel alle sectoren van de maatschappij en de opkomende vraagsturing in de economie zijn slechts enkele voorbeelden uit een lange lijst.6 Maar niet alles is nieuw. In 1991 publiceerde managementgoeroe Michael Porter zijn fameuze boek ‘The competitiveness of nations’. Daarin benadrukt hij dat de slaagkans van innovaties in hoge mate afhankelijk is van de kwaliteit van de vraag naar het eindproduct. Veeleisende consumenten zijn in zijn ogen een belangrijke motor in het innovatieproces. En zij niet alleen. In innovatieprocessen spelen ook andere buitenstaanders een rol van betekenis. De kracht van de innovatiemarkt wordt daarmee bepaald door de innovatiekracht van mensen, binnen en buiten de organisaties waar innovaties aan de orde zijn. Daar waar dit het geval is, wordt vaak van open innovatie gesproken. Philips past de principes toe in de High Tech Campus Eindhoven en Unilever onder meer in de businessunit Unilever Technology Venturing.7 Managen van lange termijnonderzoek Ondanks magere prestaties op het terrein van innovatiebevordering, is de politiek sterk betrokken bij het stimuleren van belangrijke technologische ontwikkelingen. Politici dragen immers zorg voor het beschikbaar stellen van de daarvoor noodzakelijke budgetten, ook als de maatschappelijke betekenis van nieuwe technologie nog niet duidelijk is. In 1999 lanceerde de Amerikaanse president Clinton het National Nanotechnology Initiative met een budget van $ 500 miljoen per jaar. Hij sprak bij die gelegenheid van computers zo klein als een suikerklontje, waarop de hele bibliotheek van het Amerikaanse congres kan worden opgeslagen. Ook is er sprake van competitie tussen landen. In 2003 verhoogde de regering Bush het budget tot $ 1 miljard per jaar. China, zich ervan bewust dat de Eerste Industriële Revolutie en de opkomst van de elektronische industrie aan het land voorbij zijn gegaan, heeft zich voorgenomen ditmaal de boot niet te zullen missen. Ook de Nederlandse overheid investeert in nanotechnologie. De hierbij betrokken kennisinstellingen zijn in afwachting van toezeggingen van de overheid voor het programma NanoNed 2, waarbinnen de komende tien jaar het nanotechnologisch onderzoek in Nederland wordt gefinancierd. Daarnaast heeft de politiek op het terrein van de publieke acceptatie een belangrijke rol en kan ook hier niet bogen op grote successen. Insiders benadrukken dat we aan de vooravond staan van het gezamenlijk optrekken van genetica, nanotechnologie en robotica. De grote toename van het aantal dat hiervan het gevolg is, roept reeds maatschappelijk verzet op. Over onderzoek met stamcellen wordt verschillend gedacht. Begin negentiende eeuw werden in het Verenigd Koninkrijk bij arbeidsopstanden textielmachines vernield. In ons land is in de jaren ’70 van de vorige eeuw gediscussieerd over de vraag, of de komst van computers door het opleggen
3 van computerbelasting niet zou moeten worden afgeremd. De lijst kan gemakkelijk worden aangevuld, maar impliceert niet dat alles wat kan, ook daadwerkelijk moet. Bij de vorming van maatschappelijk draagvlak is de komst van open innovatie instrumenteel. Daarbij is voor de universiteit een bijzondere rol weggelegd want met name op het terrein van lange termijnonderzoek zijn wetenschappers vaak de enige kennisdragers die ertoe doen. Ondernemingen zijn (nog) niet geïnteresseerd, politieke partijen terughoudend. De publieke opinie is weliswaar relevant, maar niet deskundig. Brede maatschappelijke discussies over kernenergie en biotechnologie zijn niet of nauwelijks zinvol gebleken. Het zogenoemde grote publiek blijkt geen bakermat van doorbraakinnovaties te zijn zolang het niet kan afgaan op vertrouwenwekkende informanten die via de media verslag doen van de uitkomsten van het expertdebat. Tegen die achtergrond is het wenselijk dat politici die zich sterk maken voor steun aan bepaalde technologische ontwikkelingen, kunnen rekenen op de support van gerenommeerde wetenschapsbeoefenaren, wetenschapsjournalisten en vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties die op het beleidsterrein actief zijn. Het publiek wil zich niet inhoudelijk verdiepen in het debat en vraagt zich slechts af of er controverses zijn. De cirkel is rond als wordt vastgesteld dat de maatschappelijke profilering van het wetenschappelijk onderzoek ook belangrijk is voor de besluitvorming ten aanzien van de middelen en de regelgeving van de universiteiten. Deze besluitvorming ligt nogal eens in handen van de politiek, waarmee de universiteit tot op zekere hoogte afhankelijk is van het publieke draagvlak. Universitaire strategie Universiteiten moeten derhalve de ramen openen en de media intensief gebruiken om de toekomstbeelden die met hun activiteitengebieden zijn verbonden, goed te presenteren. Digitale televisie is binnen handbereik, informatiemateriaal voor een interessante exploitatie daarvan is overvloedig beschikbaar. Ook andere media dienen zich aan. Essentieel is dat er regelmatig over de toekomstbeelden van het onderzoek aan de universiteit in het openbaar wordt gesproken, waardoor er in de publieke opinie een globaal beeld ontstaat over zowel controversiële als breed geaccepteerde ontwikkelingen in de wetenschap. Met deze communicatie wordt aangesloten bij de praktijk van alledag. De oriëntatie van universitaire onderzoeksinstituten is immers veelal gericht op ontwikkelingen op langere termijn en tegelijkertijd op producten en markten die reeds nu of in de zeer nabije toekomst perspectief bieden. Het instituut voor nanotechnologie MESA+ van de Universiteit Twente bijvoorbeeld doet in de frontlinie mee aan de mondiale zoektocht naar de ondergrens van de
4 miniaturisering en geeft tegelijkertijd support aan onder meer de marktintroductie van microarrays die op korte termijn medische diagnose en behandeling ingrijpend zullen veranderen. BMTI, het Twentse instituut voor biomedische technologie, heeft internationaal naam gemaakt in de research ten behoeve van regeneratie van bot, huid, zenuwen en organen waarmee verwachtingen ten aanzien van een langer en kwalitatief beter leven moeten worden waargemaakt. Het instituut is ook actief betrokken bij de marktintroductie van buiten het lichaam gekweekte organen en weefsels, alsmede bij de elektrische stimulatie van het zenuwstelsel ten behoeve van onder meer functieverbetering bij Parkinsonpatiënten. Deze voorbeelden laten zien dat korte en lange termijnonderzoek in elkaars verlengde liggen. Dit betekent niet dat iedere afdeling, of zelfs iedere wetenschapper, zowel korte als lange termijnonderzoek moet uitvoeren. Maar wie leiding geeft aan wetenschappelijk onderzoek, doet er goed aan gebruik te maken van de kracht van deze dubbele oriëntatie. Dit heeft onder meer tot gevolg dat projecten ‘voor de markt’ die indirect geen bijdrage leveren aan de langere termijnpositionering van het betrokken vakgebied niet worden geacquireerd. Anderzijds moet er geen onderzoek naar lange termijnontwikkelingen worden uitgevoerd als er van de vakgroep geen deelname is in markten en netwerken die op verwante onderwerpen zijn gericht. Deze beleidslijn bevordert niet alleen de coherentie in de werkzaamheden van de instituten maar ook de profilering in het publieke domein. Beslissen over korte termijnonderzoek In het korte termijnonderzoek worden kennisinstellingen met het onderwerp open innovatie geconfronteerd. Bedrijven ontdekken steeds vaker dat zij hoge toegevoegde waarde kunnen realiseren als zij kiezen voor optrekken in tijdelijke samenwerkingsverbanden, interactie met gebruikers en zoveel mogelijk gebruik maken van reeds beschikbare technologie. Open innovatie is daarmee gebaseerd op de waarneming dat het succes van creatieve processen eerder het gevolg is van de kwaliteit van menselijke interacties dan van de accuratesse van plansystemen. In dit verband komen innovatiemarkten op. Een voorbeeld is Innocentive, een organisatie die voor bedrijven aanvragen plaatst voor ondersteuning bij het oplossen van onderzoek- en ontwikkelingsproblemen.8 De indiener van de beste oplossing voor het probleem wordt gehonoreerd met een tevoren vastgesteld bedrag dat in de praktijk tussen de $ 10.000 en $ 100.000 ligt. In november 2006 werd een aanvraag ingediend voor de ontwikkeling van een ALS Biomarker die in november 2008 gereed moet zijn. Hiervoor is een vergoeding van $ 1 miljoen in het vooruitzicht gesteld.9 Gerenommeerde bedrijven als Air Products, Boeing, Dow, Henkel, Procter & Gamble en Dupont maken er gebruik van. Veel wetenschappers
5 hebben zich inmiddels bij deze door het farmaceutische bedrijf Eli Lilly opgerichte kennisbank als problem solver laten registreren. Een ander voorbeeld is het in 2006 opgerichte European Centre for open Innovation (ECI). Het is een initiatief van de TU Delft (A.J. Berkhout) en het Instituut SMO om open innovaties te ondersteunen. De activiteiten van het ECI worden uitgevoerd door fellows in opdracht van bedrijven die een innovatietraject in kaart brengen en de marktintroductie organisatorisch voorbereiden. De fellows worden bijgestaan door deskundigen van universiteiten en andere kennisinstellingen. Het ECI traint de fellows in het maken van toekomstverkenningen, het ontwerpen van transitiepaden en het voorbereiden en coachen van probleemoplossende teams. In een recent door het Fins voorzitterschap van de Europese Unie gestimuleerd initiatief wordt gewerkt aan een Europees netwerk van virtuele werkplekken die deel kunnen uitmaken van een Europees innovatiesysteem. De centrale gedachte is dat de gebruiker de hoofdrol speelt in het valideren van nieuwe diensten of applicaties en bijdraagt aan het ontwerp van producten. Investeringen van bedrijven als IBM en Nokia zorgen voor draagvlak, kennisinstellingen als het Telematica Instituut voor de know how. In deze voorbeelden zien we dat innovaties uit gevestigde kaders worden gehaald en in een nieuwe setting worden gebracht. Hetzelfde vindt plaats in de snel groeiende private equity markt waar investeerders bedrijfsonderdelen uit bestaande organisaties kopen en elders onderbrengen. Onderzoek laat zien dat deze gedragslijn gemiddeld genomen zeer lucratief is zowel in termen van winst als van werkgelegenheidstoename. Philips verkocht niet lang geleden haar chipdivisie aan de investeringsonderneming KKR, één van de grote spelers op dit terrein. Hierboven is opgemerkt dat netwerken die doorbraakinnovaties bevorderen dikwijls niet samenvallen met bestaande netwerken van ondernemingen of overheden. Deze constatering is niet nieuw. Door de tijden heen was dit reeds het geval. De komst van het verkeersvliegtuig was voor de toenmalige scheepvaartondernemingen geen reden om vliegtuigen te exploiteren teneinde hun greep op de transatlantische markt te behouden. Er kwamen nieuwe bedrijven op en de passagiersvaart werd naar de cruisemarkt verwezen. Ook treffen we situaties aan waarin er voor nieuwe producten nog geen markt is, terwijl de potentiële afzetmogelijkheden omvangrijk zijn. Een voorbeeld is de opkomst van zonneenergie waarbij het met de nieuwste generatie zonnecellen mogelijk is om met relatief eenvoudige middelen op kleine schaal elektriciteit op te wekken. Waar het nu in de derde
6 wereld met eenvoudige middelen mogelijk is een deel van het huis te koelen en de televisie van stroom te voorzien, zou een beroep moeten worden gedaan op middelen die in het kader van ontwikkelingssamenwerking beschikbaar zijn. Het is onethisch om deze producten van nieuwe technologie aan een deel van de wereldbevolking te onthouden. Europese consensus inzake Open Innovatie Als open innovatie de norm wordt, zijn de gevolgen voor het bedrijfsleven vérstrekkend. Ondernemingen gaan samenwerken waar dat nu volgens de mededingingswetgeving verboden is. Veel subsidieprocedures zijn niet langer adequaat en moeten worden aangepast om open innovatienetwerken te kunnen bereiken. Niet in de laatste plaats moeten overheidsgelden en private middelen in een nieuwe relatie tot elkaar worden gebracht. Het ligt voor de hand om bij de vormgeving van Europees beleid op deze terreinen enkele principes van open innovatie toe te passen. Het nieuwe beleid kan het resultaat zijn van communicatie over en weer tussen de belangrijkste actoren op het terrein van doorbraakinnovaties, waarbij de overheid één van de actoren is en universiteiten, naast het bedrijfsleven en ngo’s, een andere. Dit interactieproces zou kunnen leiden tot een Europese consensus inzake Open Innovatie die op hoofdlijnen de belangrijkste thema’s aangeeft en voorziet in een globale uitwerking ervan. Bij het formuleren van deze Consensus wordt gebruikgemaakt van zogenoemde smart rules. Onder smart rules worden eenvoudige gedrags- en beleidsregels verstaan die aan bepaalde ontwikkelingen sturing geven. Voorbeelden in dit verband zijn: 1. Copyrights en octrooien Copyrights en octrooien krijgen in een open innovatiebenadering een andere betekenis. Het klassieke dilemma van de bescherming van het intellectueel eigendom blijft evenwel bestaan: als kennis voor een ieder vrij toegankelijk en beschikbaar is, kunnen velen er hun voordeel mee doen en op basis hiervan nieuwe kennis voortbrengen. Degene die de kennis het eerst heeft voortgebracht, zal terughoudend zijn om hierin te investeren omdat ook anderen er de vruchten van plukken. Wordt kennis wettelijk beschermd, dan zal de eigenaar van deze kennis minder terughoudend zijn om te investeren en deze kennis te vermeerderen. Het gevolg is dat er wellicht betere producten op de markt komen dan zonder bescherming van het intellectueel eigendom het geval zou zijn geweest. Tegen de achtergrond van het systeem van open innovatie moet worden bevorderd dat bezitters van copyrights en octrooien aan het proces van gezamenlijk innoveren deelnemen. Zijn zij daartoe niet bereid dan zou de wetgever moeten bevorderen dat deze kennis beschikbaar komt, in het bijzonder in die gevallen waarin de eigenaar zelf geen of weinig activiteiten op basis van deze kennis uitvoert. Lessig stelt onder meer voor om degenen die copyrights en
7 octrooien vrijwillig vrijgeven in aanmerking te laten komen voor belastingvoordelen.10 Een ander voorstel is om met behulp van economische studies te onderzoeken in welke mate bescherming van intellectueel eigendom de innovatiekracht van de samenleving vermindert. Wordt een negatief maatschappelijk effect aangetoond dan zou de wetgever erin kunnen voorzien dat de periode waarover de bescherming zich uitstrekt, wordt bekort.11 De smart rule zou kunnen zijn: bescherming van intellectueel eigendom vervalt als de bezitter ervan geen activiteiten uitvoert waarbij van dit eigendom gebruik wordt gemaakt. 2. Maatschappelijke kennisvalorisatie In het huidige tijdsgewricht zou de overheid de maatschappelijke betekenis van doorbraakinnovaties in aanmerking moeten nemen bij de financiering van activiteiten van kennisinstellingen. Kennisinstellingen worden nu veelal beoordeeld op basis van de wetenschappelijke publicaties waarbij het aantal citaten en het aanzien van uitgever en redactie van het tijdschrift de hoofdrol spelen. Daarnaast is het aantal studenten, de omvang van de extern gefinancierde onderzoeksopdrachten en in sommige gevallen het startsalaris van de afgestudeerden in de wetenschappelijke beoordeling van belang. De smart rule in het kader van open innovatie zou kunnen zijn: kennisinstellingen krijgen financiering uit Europese kaderprogramma’s op basis van gepubliceerde expertvisies betreffende hun rol bij innovatiedoorbraken. 3. Stimulering mobiliteit internationale kenniswerkers Kenniswerkers moeten op iedere plaats kunnen werken waar zij dat wensen. Mensen die elkaar via internet hebben leren kennen, willen elkaar vaak ook fysiek ontmoeten en soms zelfs een duurzame relatie aangaan. Veel immigratiewetten zijn in de praktijk reële barrières en onder de dreiging van het internationale terrorisme zijn zij soms onneembare obstakels. De kans dat ongewenste economische vluchtelingen hier hun toevlucht willen zoeken, mag geen reden zijn om de grenzen voor buitenlands talent te sluiten. De smart rule in dit verband zou kunnen zijn: vijfjaars verblijfsvergunningen voor personen met een gegarandeerde inkomensbron in Nederland worden onder gemakkelijke voorwaarden verstrekt. 4. Innovatief Europees mededingingsrecht Waar samenwerking tussen bedrijven essentieel is, is het niet wenselijk daarop een wettelijk verbod te laten gelden. In het zicht van de komst van veel doorbraakinnovaties is het huidige mededingingsrecht dan ook verouderd. Onder de huidige wet is gezamenlijk precompetitief onderzoek weliswaar toegestaan maar tot waar dit onderzoek zich mag uitstrekken, kan in de praktijk niet of nauwelijks worden vastgesteld.
8 De betreffende smart rule zou kunnen zijn: mededingingsrecht voor producenten van innovatieve goederen en diensten wordt geacht niet van toepassing te zijn zolang de samenwerking tussen bedrijven niet tot een ongeoorloofde machtspositie in de markt leidt. Lessen uit de toekomst De toekomst geeft duidelijke signalen af. De wereldeconomie ontwikkelt zich de komende jaren gunstig, vooral als gevolg van het op grote schaal toepassen van de kennis die in de laatste decennia van de vorige eeuw is verworven. Nieuwe vergezichten dienen zich aan. Het moment komt dichterbij waarop het verschil tussen de denkkracht van de mens en die van de machine heel klein wordt. Als gevolg daarvan zal ook het onderscheid tussen fysieke en virtuele werkelijkheid vervagen. Alleen al vanwege deze ontwikkeling ligt een forse toename van het aantal doorbraakinnovaties in het verschiet. Universiteiten zijn bij uitstek geschikt om leiding te geven aan het proces van democratisering van de innovatie. Daarmee staan de universiteiten voor een nieuwe democratiseringsgolf die in intensiteit niet achterblijft bij die in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw.
Noten 1
C.M. Christensen, The innovator’s dilemma, when new technologies cause great firms to fail, 1997. L. Lessig, The future of ideas, the fate of the commons in a connected world, 2001, pag. 139. 3 B. Jacobs en J.J.M. Theewes, ‘Innovatie in Nederland: de markt draalt en de overheid faalt’, in: Preadviezen Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde, 2004. 4 Centraal Planbureau, Investeren in kennis en innovatie, analyse van ICRE-projecten tweede tranche 2005, CPB Document nr. 115, 2006. 5 Centraal Planbureau, Kansrijk kennisbeleid, CPB Document nr. 124, 2006, pag. 58. 6 W.J. de Ridder, Corporate dealings with the network economy, Futures, November 2006, pag. 11031118. 7 http://www.openinnovatie.nl/openinnovatie.php (10 november 2006). 8 www.innocentive.com. 9 A biomarker for measuring disease progression in Amyotrophic Lateral Sclerosis (ALS or Lou Gehrig's Disease/Motorneuron Disease). 10 L. Lessig, op.cit., pag. 255. 11 L. Lessig, op.cit., pag. 259, 261. 2
wr\diesredekrnt221106