WHITE PAPER 2 februari 2015 Voor professionele partijen
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling Tom Steenkamp Hoofd Robeco Investment Research Jacqueline Lommen Directeur Europese Pensioenen Robeco
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling | 1
INHOUD Inleiding
3
Het huidige wettelijk kader
5
De voorstellen van staatssecretaris Klijnsma
7
De optimale premieregeling
11
Evaluatie
13
Conclusie
17
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling | 2
Inleiding Collectieve premieovereenkomst In een recente notitie getiteld ‘Hoofdlijnennota optimalisering wettelijk kader voor premieovereenkomsten’1 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Jetta Klijnsma, een aantal voorstellen gedaan voor een nieuw wettelijk kader voor premieovereenkomsten. In deze notitie geven we een handzame samenvatting van deze voorstellen en voorzien ze van commentaar. We starten met een omschrijving van de huidige wetgeving voor beschikbare premieregelingen. Vervolgens geven we aan welke veranderingen door de staatssecretaris worden voorgesteld. Aansluitend evalueren we de voorstellen. Dit doen we aan de hand van een korte samenvatting over hoe de wetenschappelijke literatuur een optimale premieregeling beschrijft en we rekenen tevens de gevolgen van de voorstellen door. Op basis van deze inzichten betogen wij dat de voorstellen van de staatssecretaris zeer welkom zijn. Ze komen tegemoet aan de behoeften van sociale partners. De voorziene aanpassingen optimaliseren de premieregelingen en bieden uitzicht op een hoger pensioenresultaat voor deelnemers tegen een acceptabel risico. Wij voegen daaraan toe, dat de wijzigingen wat ons betreft nog verder kunnen gaan, vooral voor wat betreft de premie-inleg in de opbouwfase (premiestaffels). Het vooruitzicht is dat de sociale partners op korte termijn, met ingang van 1 januari 2016, kunnen beschikken over de nieuwe, zogenaamde collectieve premieovereenkomst en daarmee een additionele mogelijkheid tot hun beschikking krijgen voor een toekomstbestendig pensioencontract.
Achtergrond Het Nederlandse pensioenstelsel wordt van oudsher gedomineerd door zogenaamde uitkeringsregelingen (‘Defined Benefit’ ofwel DB).2 In een uitkeringsregeling wordt jaarlijks een bepaald percentage van het salaris als pensioen opgebouwd. De premie-inleg wordt aangepast indien de opbouw en de uitkeringen in het geding komen. Deze regelingsvorm staat om diverse redenen onder druk3 en wordt in toenemende mate, in lijn met internationale trends, vervangen door beschikbare premieregelingen (‘Defined Contribution’ ofwel DC). In de premieregelingen staat de premie-inleg vast. Deze wordt jaarlijks in de pensioenpot gestort en bij pensionering wordt het totaal gespaarde bedrag 1
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ‘Hoofdlijnennota optimalisering wettelijk kader voor premieovereenkomsten’, december 2014. 2 In de praktijk worden de begrippen premieovereenkomst (pensioenwetgeving), beschikbare premieregeling (belastingwetgeving), DC (accounting wetgeving) en individueel contract door elkaar gebruikt. Hetzelfde geldt voor de begrippen uitkeringsovereenkomst, uitkeringsregeling, DB en collectief contract. In dit whitepaper worden deze begrippen naast elkaar gebruikt en verwijzen allen naar de soorten pensioenovereenkomsten zoals gedefinieerd in Artikel 10 van de Pensioenwet. 3 In dit whitepaper staat de premieregeling centraal en gaan wij niet uitgebreid in op de veranderingen in het totale pensioenlandschap en de achterliggende redenen voor deze veranderingen.
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling | 3
omgezet in een levenslange, periodieke uitkering (annuïteit). De verschuiving van uitkerings- naar premieregelingen vindt in de Nederlandse pensioensector plaats via een geleidelijk, evolutionair proces. De financiële risico’s die samenhangen met pensioenen verschuiven stap voor stap van de werkgever en/of de pensioeninstelling naar de (collectiviteit van) werknemers. In figuur 1 wordt geïllustreerd hoe dit proces plaatsvindt. De geleidelijke evolutie van het traditionele DB-contract heeft plaatsgevonden via de aanpassing van eindloonregelingen naar middelloonregelingen, toepassing van conditionele indexatie en - in het uiterste geval – afstempelen. De overstap op het CDCcontract zet deze evolutie voort. Dit laatste contract, een uitkeringsovereenkomst met premiebegrenzing4, lijkt al sterk op een premieovereenkomst. Tegelijkertijd heeft het pure individuele DC-contract zich ontwikkeld naar smart DC met collectieve elementen en bescherming van deelnemers tegen onnodige risico’s. Door de toenemende vraag naar premieregelingen is het hoog tijd om dit type regeling als een volwaardig alternatief te zien, en vooral ook om te bekijken of het wettelijk kader een nog meer optimale premieregeling mogelijk kan maken. Het maatschappelijk draagvlak is verbreed. Tegen deze achtergrond kunnen de initiatieven van de staatssecretaris voor de collectieve premieovereenkomst worden geduid. Figuur 1: Nederlandse pensioenregelingen – een evolutionair proces
Bron: Robeco Investment Research
4
De naam CDC (Collectief Defined Contribution) is vanuit het perspectief van de Pensioenwet ten onrechte aan dit soort contracten gegeven. Het gaat bij CDC namelijk niet over een premieovereenkomst, maar over een uitkeringsovereenkomst met een bepaalde financieringsconstructie (een begrensde premie-inleg).
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling | 4
Het huidige wettelijk kader Wettelijk kader voor premieovereenkomsten Het wettelijk kader rond de premieregelingen wordt gevormd door de Wet op de loonbelasting, de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid en de Pensioenwet.5 Wet op de loonbelasting De Wet op de loonbelasting faciliteert het pensioensparen door belastingaftrek van ingelegde pensioenpremies. Door middel van zogenaamde premiestaffels geeft de belastingdienst kaders voor de maximale aftrek. De staffels zijn uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag. In figuur 2 laten we zien welke premie per leeftijd conform de wetgeving per 1 januari 2015 maximaal belastingvrij mag worden ingelegd. Figuur 2: Fiscaal maximaal aftrekbare premie-inleg (3% premiestaffel)
Toelichting: Premie-inleg is uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag, per leeftijdcohort. 3% staffel voor opbouw van ouderdoms- en nabestaandenpensioen. Bron: Belastingdienst
De maximaal aftrekbare premie wordt bepaald op basis van de gedachte dat met de premie-inleg elk jaar een (uitgestelde) pensioenuitkering kan worden gekocht ter grootte van 1,875% van de pensioengrondslag. De vastgestelde premie hangt af van de leeftijd: hoe jonger, hoe lager de premie-inleg. Deze lagere premie heeft te maken met het feit dat de premie voor een jonge deelnemer langer kan worden belegd om tot de 1,875% opbouw te komen die voor alle deelnemers gelijkelijk als uitgangspunt geldt. Tevens is het uitgangspunt bij het vaststellen van de premiestaffels dat de aankoop van pensioen goedkoper is als men jonger is, omdat er een grotere kans is dat deze persoon voor pensionering overlijdt en het ouderdomspensioen niet hoeft te worden uitgekeerd. 5
Het gaat hier om het wettelijke kader van zogenaamde ‘tweede-pijler’-pensioenuitkeringen. Dat zijn pensioenregelingen die in de arbeidsvoorwaardelijke sfeer zijn afgesproken.
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling | 5
Het verwachte rendement speelt een belangrijke rol bij het door de belastingdienst vaststellen van de hoogte van de premie per leeftijdscohort. De belastingdienst presenteert premiestaffels voor een verwacht beleggingsrendement van 4% en van 3%. Bij de 3%-staffel is een hogere premie-inleg toegestaan dan bij de 4%-staffel. Gezien het lager verwachte rendement waar mee wordt gerekend is immers een hogere inleg nodig om aan de 1,875% pensioenopbouw te komen. De premies in de 3%-staffel fungeren als de fiscaal maximaal toegestane aftrekbare premie. Wet Gelijke Behandeling In de praktijk kunnen door de sociale partners andere premie percentages per leeftijdscohort worden afgesproken dan in de gepubliceerde staffels van de Belastingdienst, maar deze mogen het toegestane fiscale maximum niet overschrijden. Deze afwijkende percentages moeten dan wel voldoen aan de Wet gelijke behandeling. De interpretatie van deze wet is zodanig dat premies per leeftijd mogen afwijken, maar volgens een ‘actuariële faire berekening’ moeten worden verantwoord. Concreet betekent dit dat óf voor alle leeftijden gelijke premies kunnen gelden, maar die mogen het belastingaftrek-maximum niet overschrijden6, óf de premies lopen op met de leeftijd en wel zodanig dat, gegeven het verwacht rendement van 3%, elke deelnemer gelijkelijk een uitgestelde pensioenuitkering kan aankopen ter grootte van 1,875% van de pensioengrondslag. De staffels lopen dus of vlak of opwaarts volgens een vaste helling; ze mogen niet knikken of worden afgetopt. Pensioenwet Vanuit de Pensioenwet gelden diverse eisen voor premieregelingen. Uit de wet volgt de verplichting om het opgebouwde kapitaal te converteren naar een vaste, nominale, periodieke en levenslange pensioenuitkering7. Pensioenuitkeringen die fluctueren in de tijd, via een bedrag in eens of over een beperkte periode worden uitgekeerd worden (afgezien van specifieke situaties) niet beoogd. De deelnemer heeft op pensioendatum een shoprecht. In de praktijk wordt de vaste uitkering veelal bij een verzekeraar aangekocht. De uitkering kan ook bij een pensioenfonds worden ingekocht, maar alleen onder de strikte voorwaarde dat reeds andere pensioenaanspraken bij het betreffende pensioenfonds worden opgebouwd. Daarnaast bepaalt de pensioenwet dat de conversie van een opgebouwd kapitaal naar een annuïteit op pensioendatum dient plaats te vinden. Eerdere conversie is niet toegestaan8 en de mogelijkheid tot gedeeltelijk uitstel van conversie is in 2014 niet verlengd. Tevens worden vanuit de pensioenwet een aantal bepalingen opgelegd ten aanzien van het beleggingsbeleid voor premieregelingen. Zo dient het beleggingsbeleid te voldoen aan de ‘prudent-person-principe’ en dienen beleggingsrisico’s te worden beperkt als de pensioenleeftijd naderbij komt. De AFM geeft aan dat dit impliceert dat er een verschuiving plaatsvindt van risicovollere beleggingscategorieën naar minder risicovolle vastrentende waarden naarmate de pensioendatum dichterbij komt9. 6
Dat zou volgens de huidige staffels ongeveer 6% van de pensioengrondslag zijn. In sommige gevallen kan dit ook een conversie naar een met een vast percentage stijgende pensioenuitkering zijn. 8 Eerdere conversie door geleidelijke inkoop van een uitgestelde annuïteit via een rechtstreekse regeling bij een verzekeraar is mogelijk. In 2014 is daartoe de Pensioenwet aangepast, zodat de opgebouwde aanspraken bij de verzekeraar en het opgebouwde kapitaal bij andere pensioenuitvoerders via individuele waardeoverdracht op pensioendatum kunnen worden samengevoegd voor aankoop van een levenslang ouderdoms- en nabestaandenpensioen. 9 AFM, ‘Visie op open norm zorgplicht bij premieovereenkomsten’, 21-12-2007. 7
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling | 6
De voorstellen van staatssecretaris Klijnsma Gesignaleerde knelpunten in de huidige premieovereenkomst De nieuwe voorstellen van staatssecretaris Klijnsma voor optimalisering van het wettelijk kader voor premieovereenkomsten gaan vooral in op de uitkeringsfase. Klijnsma constateert dat de huidige wetgeving twee belangrijke knelpunten kent. Het eerste knelpunt betreft het feit dat niet optimaal kan worden belegd. Meer specifiek: doorbeleggen is niet mogelijk. Oorzaak hiervan is dat in het kader van de prudent-personwetgeving het beleggingsbeleid in de laatste jaren voor pensionering verplicht minder risicovol moet zijn om de opgebouwde kapitalen van de deelnemers te beschermen. Daarnaast stelt de Pensioenwet dat de pensioenuitkering vast (dit wil zeggen gegarandeerd) dient te zijn waardoor geen tot weinig beleggingsrisico in de uitkeringsfase kan worden genomen. Als gevolg van deze beperkingen zijn het verwachte rendement en de daarmee samenhangende pensioenuitkering lager dan mogelijk. Het tweede knelpunt betreft de verplichte conversie van het opgebouwde kapitaal naar een annuïteit op één tijdsmoment, namelijk het tijdstip van pensionering. Door de wetgeving flexibeler te maken kan het pensioenresultaat van premieregelingen verder worden verbeterd tegen acceptabele risico’s voor de deelnemer en wordt tevens het pensioenresultaat niet meer beïnvloed door de rentestand op een bepaald moment.
Voorgestelde verbeteringen in de premieovereenkomst Generiek omvatten de verbetervoorstellen de volgende drie elementen: 1.
Mogelijk maken van doorbeleggen Doorbeleggen wordt mogelijk door voortaan risicodragende in plaats van vaste uitkeringen toe te staan in premieovereenkomsten. De uitkering wordt variabel naar gelang de beleggingsrendementen en de biometrische risico’s10 wijzigen. De uitkering blijft wel levenslang; een centraal uitgangspunt. Door het wegvallen van de plicht voor een vaste uitkering kan zowel direct voor de pensioendatum als in de uitkeringsfase meer beleggingsrisico worden genomen en stijgen het verwachte beleggingsrendement en daarmee de verwachte pensioenuitkering. De beleggingsspagaat11 die (niet alleen in een uitkerings- maar ook in een
10
Biometrische risico’s is de verzamelnaam voor het overlijdens-, langleven- en arbeidsongeschiktheidsrisico. Het langlevenrisico kan daarbij worden opgesplitst naar micro (de ene deelnemer leeft langer dan de ander) en het macro (we leven allen langer dan oorspronkelijk verwacht) risico. 11 De beleggingsspagaat verwijst naar keuzes in het pensioenbeleggingsbeleid. Een vaste (gegarandeerde) pensioenuitkering vergt een relatief risicomijdend beleggingsbeleid om de toegezegde vaste uitkering gestand te kunnen doen. Een risicomijdend beleggingsbeleid leidt echter tot een lager verwachte rendement en pensioenuitkering. Deze afruil tussen een vaste, relatief lage uitkering of een variabele, relatief hoge uitkering en de keuzes die daartoe in beleggingsbeleid moeten worden gemaakt wordt aangeduid met de term beleggingsspagaat.
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling | 7
premieregeling) ons allen parten speelt, wordt aldus minder knellend gemaakt voor premieregelingen. 2.
Faciliteren van ‘inkoop’ Inkopen12 wordt voortaan meer gefaciliteerd door aanpassingen in de Pensioenwet en kan naar keuze wel of niet worden toegepast. Het betreft hier het inbrengen van het door de werknemer bijeen gespaarde pensioenkapitaal in de opbouwfase in een ‘collectieve pot’. Het faciliteren van inkoop behelst een vijftal verschillende elementen: Het wordt mogelijk om de uitkeringsfase van een premieovereenkomst voortaan makkelijker te laten plaatsvinden binnen een pensioenfonds of andere collectiviteit en niet langer primair bij een verzekeraar. Het wordt mogelijk om geleidelijk in te kopen, door vanaf tien jaar voor pensioendatum de omzetting al toe te staan. Hierdoor verdwijnt de grote invloed van de rentestand op pensioendatum op de hoogte van de pensioenuitkering en behoort de pensioenknip tot het verleden.13 Een grotere, over een langere periode en ook met actieven gedeelde, collectieve pot wordt gecreëerd, waarin risico’s kunnen worden gedeeld (zie ook het derde element met betrekking tot herverdelen en spreiden van schokken). Inkopen behelst ook dat het maatwerk life-cycle beleggingsbeleid voor de deelnemer, waarin de risico’s zijn geijkt op de leeftijd en eigen risicotolerantie en -voorkeur van de deelnemer, wordt vervangen door een standaard asset-allocatie die voor de gehele groep (in)actieve deelnemers in de collectieve pot wordt gehanteerd. De persoonlijke eigendomsrechten van de deelnemers in de persoonlijke pensioenrekeningen (kapitaal) worden omgezet in pensioenaanspraken in een collectieve pot.
3.
Herverdelen en schokken spreiden Het derde element van de nieuwe voorstellen ter optimalisering van premieregeling betreft collectieve risicodeling. De uitkering mag naar keuze wel of niet afhankelijk worden gemaakt van de omvang van de collectieve pot in plaats van de omvang van het persoonlijk bijeen gespaarde pensioenkapitaal in de persoonlijke pensioenrekening. De beleggings- en langlevenrisico’s worden gedeeld met de andere deelnemers in de collectieve pot. Ook mogen financiële schokken worden gespreid in de tijd.
Uitwerking in twee varianten Klijnsma stelt voor om een tweetal varianten van premieregelingen concreet nader uit te werken. Overigens bieden beide varianten extra mogelijkheden ten opzichte van de huidige premieregelingen met vaste, nominale uitkeringen. De beoogde wetgeving beoogt alleen meer flexibiliteit en extra keuzemogelijkheden. De bestaande premieovereenkomsten blijven toegestaan en de sociale partners kiezen als vanouds zelf welke regeling het best bij hen past. Samengevat zien de beide varianten er als volgt uit:
12
‘Inkopen’ niet te verwarren met de traditionele term inkopen in de zin van het inkopen van een vaste, gegarandeerde pensioenuitkering bij een verzekeraar. 13 In de praktijk worden in een premieregeling de gevolgen van de pensioenknip veelal reeds via het beleggingsbeleid ondervangen, waarbij via matching de toekomstig aan te kopen vaste annuïteit wordt gerepliceerd.
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling | 8
Variant 1: premieregelingen zónder collectieve deling van beleggingsrisico’s De eerste variant is een normale, bestaande premieregeling met persoonlijke eigendomsrechten via een persoonlijke pensioenrekening (individual account) en met lifecycle beleggingsbeleid. De overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico’s worden als vanouds via een verzekeraar collectief gedekt. Nieuw is echter het toestaan van doorbeleggen. Er kan meer en langduriger beleggingsrisico worden genomen. In de periode direct voor pensionering hoeven de risico’s niet meer zo ver te worden afgebouwd en in de uitkeringsfase kan risicovoller worden belegd. Dit laatste wordt mogelijk doordat de uitkering niet meer vast is, maar variabel omhoog of omlaag mag worden bijgesteld naar gelang de behaalde beleggingsresultaten hoger of lager zijn. De effecten op het verwachte pensioenresultaat zijn aanzienlijk, zo blijkt uit een empirische doorrekening door Ortec.14 Nieuw is ook de wijze van dekken van het micro langlevenrisico. Doorbeleggen mét behoud van een levenslange uitkering kan op verschillende manieren worden georganiseerd. Momenteel gebeurt dit meestal door een levenslange, variabele annuïteit aan te kopen bij een collectiviteit, zoals een verzekeraar of een pensioenfonds. Het nadeel van deze oplossing is dat de persoonlijke eigendomsrechten en het kapitaal worden vervangen door een collectieve pot en-mogelijk- intransparante aanspraken via een variabele annuïteit. Doorbeleggen met behoud van een levenslange uitkering kan echter ook op andere manieren. Zo is een vorm mogelijk waarbij het gehele kapitaal eigendom blijft van de deelnemer, via een persoonlijke pensioenrekening, en deze deelnemer geleidelijk aan zichzelf gaat uitkeren. Deze variant is recent voorgesteld en uitgewerkt door Bovenberg en Nijman15. Na pensionering vinden periodieke uitkeringen plaats op basis van een projectierendement en veronderstelde sterftekansen. Afwijkingen van deze verwachtingen worden (jaarlijks en transparant) verrekend met de uitkering. Het micro langlevenrisico wordt binnen een bepaalde collectiviteit gedeeld door bij sterfte het overgebleven kapitaal van de overleden deelnemers (sterftewinst) in de collectiviteit te verdelen, het zogenaamde biometrische rendement.16 Dit wordt jaarlijks verrekend met het saldo op de persoonlijke pensioenrekeningen.
Variant 2: premieregelingen mét collectieve deling van beleggingsrisico’s Ook de tweede variant is geënt op een normale bestaande premieregeling zoals boven beschreven en is inclusief het doorbeleggen en delen van micro langleven risico. Nieuw is daarnaast, dat in deze variant in de uitkeringsfase – en maximaal in de 10 jaren daaraan direct voorafgaand - ook beleggingsrisico’s collectief worden gedeeld. De beleggingen uit de persoonlijke pensioenrekeningen worden ingebracht in een collectieve pot en belegd volgens een voor alle deelnemers zelfde asset-allocatie. De beleggingsresultaten worden vervolgens met alle deelnemers gedeeld. 14
ORTEC Finance, “Onderzoek naar mogelijkheden van collectieve risicodeling binnen beschikbare premieregelingen”, 25-11-2014. 15 Zie Bovenberg en Nijman, NEA paper 56, Netspar, 2014. 16 In het VK en de VS wordt deze variant, waarbij deelnemers na pensionering het persoonlijk eigendom van hun opgebouwde kapitaal behouden via persoonlijke pensioenrekening, reeds langer toegepast. In deze landen wordt echter veelal het micro langlevenrisico bij een herverzekeraar ondergebracht en/of via structurering in de markt bij een andere risicodrager ondergebracht in plaats van binnen een bepaalde collectiviteit onderling gedeeld.
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling | 9
Nieuw is ook, dat – naar keuze – de (macro)lang leven risico’s collectief gedeeld worden; de kans dat alle deelnemers ouder worden dan voorzien. De sterftewinst wordt ingebracht in de collectieve pot en daarmee niet alleen aangewend ter dekking van het microlangleven risico, maar ook om het macro-langleven risico te dekken. Nieuw is ten slotte ook de focus op persoonlijke eigendomsrechten. Voor de wijze van delen van risico in de collectieve pot gaan beperkingen en strikte regels gelden, vastgesteld bij wet. Een voorbeeld is het spreiden van schokken in het financiële rendement over meerdere (uitkerings)jaren. Schokken mogen maximaal over vijf jaar worden gespreid om de uitkeringen voldoende te laten meebewegen met eventuele tegenvallende beleggings- of langlevenrisico’s (‘kruiend ijs’ voorkomen) en om te voorkomen dat mogelijke negatieve effecten bij toekomstige generaties worden neergelegd. Er is geen tot beperkt sprake van intergenerationele risicodeling. De risicodeling moet ook vooraf duidelijk zijn via een toedelingsmechanisme dat symmetrisch is en dus voorkomt dat ex-post en discretionair herverdeling plaatsvindt. Op deze wijze ontstaan persoonlijke eigendomsrechten. De activa in de collectieve pot worden elk jaar ‘ge-earmarked’ per deelnemer.
Vervolgstappen In de Hoofdlijnennota van Klijnsma valt te lezen dat logischerwijze veel onderdelen nog een nadere uitwerking vergen. Vooral het herformuleren van het prudent-person-principe en het ontwikkelen van het toebedelingsmechanisme in variant twee. Ook moet nog worden nagedacht hoe het toezicht en de deelnemerscommunicatie vorm moeten worden gegeven bij de geoptimaliseerde premieregelingen. Verder pleit de staatssecretaris voor maatregelen die de volatiliteit van de pensioenuitkering moeten beperken zodat de risico’s voor deelnemers beperkt blijven. In de komende maanden zal de staatssecretaris in nauwe samensprak met de sector dit ter hand nemen. De planning is dat medio dit jaar een wetsvoorstel kan worden ingediend bij het parlement. Het streven is, dat de sociale partners vanaf 1 januari 2016 gebruik kunnen maken van de nieuwe collectieve premieovereenkomst.
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling | 10
De optimale premieregeling Wetenschappelijke literatuur Premie-inleg en pensioenuitkering In de wetenschappelijke literatuur is veel aandacht voor de optimale inrichting van de premieregeling. Dat biedt nuttige aanknopingspunten om de voorstellen van de staatssecretaris te evalueren. In de literatuur wordt aangenomen dat individuen een voorkeur hebben voor gespreide en stabiele consumptie gedurende de gehele levenscyclus. Wanneer bijvoorbeeld een financiële schok optreedt, zal het individu de gevolgen daarvan zoveel mogelijk willen spreiden. Stel dat het opgebouwde vermogen in de pensioenpot 30% minder waard wordt dan zal het individu deze schok zoveel mogelijk over alle resterende levensjaren willen spreiden. Minder consumptie in de opbouwfase (en dus meer premiebetalingen) en minder consumptie in de uitkeringsfase (dus een lagere uitkering). Dit pleit voor flexibiliteit in de premie-inleg. Beleggingsbeleid Met betrekking tot het beleggingsbeleid concludeert de literatuur dat risico nemen loont. De mate waarin beleggingsrisico wordt genomen, hangt af van het risicodraagvlak en de mate van risicobereidheid van de deelnemer. De mate van risicobereidheid bepaalt het percentage van het totale vermogen dat een individu in risicovolle vermogenstitels wil beleggen. Het risicodraagvlak wordt vooral bepaald door de toekomstige verdiencapaciteit17, zowel naar grootte als naar mate van zekerheid en flexibiliteit. Het totale vermogen bestaat aldus uit een combinatie van financieel vermogen en toekomstige verdiencapaciteit. Neem het voorbeeld van een jonge universiteitsprofessor. Deze heeft een hoge toekomstige verdiencapaciteit en geniet nog vele jaren salaris, dat ook nog vrij zeker is. Een groot deel van het totale vermogen heeft dan dus het karakter van een belegging in risicomijdende obligaties. Dit betekent dat een relatief groot deel van het reeds aanwezige financiële vermogen risicovol belegd kan worden. Naarmate de professor ouder wordt, neemt de toekomstige verdiencapaciteit af, terwijl het financiële vermogen (de gespaarde pensioenpot) juist toeneemt. Hij zal dan minder risico moeten nemen in de beleggingsallocatie. Dit is de reden dat we in de praktijk voor premieregelingen veelal een aflopende allocatie naar risicovolle vermogenstitels zien, naarmate de datum van pensionering dichterbij komt, het zogenaamde life-cycle beleggen. Uit de wetenschappelijke literatuur wordt ook duidelijk dat het optimale beleggingsbeleid voor iedere individu anders kan zijn en een functie is van individuele karakteristieken als de mate van risicobereidheid, salarisgroei en salarisvolatiliteit. Maatwerk per deelnemer of deelnemers populatie is belangrijk. Zo zal een professionele voetballer, met een groot financieel vermogen maar met naar verwachting een beperkte toekomstige verdiencapaciteit, juist relatief risicoloos moeten beleggen. Dit in tegenstelling tot de bovengenoemde professor en tot wat intuïtief vaak wordt gedacht. Flexibiliteit en maatwerk De kern van een optimale premieregeling, zoals beschreven in de wetenschappelijke 17
In de literatuur wordt de toekomstige verdiencapaciteit ook wel aangeduid met de term menselijk vermogen of human capital.
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling | 11
literatuur, is dus flexibiliteit en maatwerk. In de eerste plaats flexibiliteit met betrekking tot de premie-inleg en uitkering. In een optimale premieregeling beweegt de consumptie in alle jaren van de levenscyclus mee met schokken op financiële markten of in het salaris. Dit betekent flexibiliteit in de premiebetaling in de opbouwfase en flexibiliteit van de uitkering in de uitkeringsfase. In de tweede plaats is flexibiliteit in het beleggingsbeleid gewenst. In een optimale premieregeling is de optimale asset-allocatie een functie van de leeftijd en afhankelijk van individuele kenmerken. Ook de asset-allocatie beweegt mee met schokken op de financiële markten en in het salaris. Opmerkelijk is dat De Nederlandsche Bank in een recent position paper18 ook pleit voor meer maatwerk, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar groepen deelnemers.
Empirische doorrekening effecten optimalisering premieovereenkomsten Geïnspireerd door het artikel van Bovenberg c.s. (2007)19 hebben wij uitgerekend wat de welvaartsverliezen zijn door afwijkingen van de optimale premieregeling. Welke verbeteringen in de premieregelingen zouden de meeste waarde toevoegen? Welvaart is daarbij gemeten in reële consumptie in alle jaren van de totale levenscyclus 20. Tabel 1 geeft een overzicht. Tabel 1: Welvaartsverlies door niet optimale premieregelingen Restricties 1. Geen beleggingsrisico nemen
Welvaartsverlies 10%
2. Premie-inleg niet flexibel
8%
3. Vaste asset-allocatie (geen life-cycle)
5%
4. Geen individuele voorkeuren
5%
5. Geen flexibiliteit uitkeringen
3%
6. Leenrestricties
3%
Bron: Robeco Investment Research
Uit de tabel blijkt dat het nemen van geen beleggingsrisico en inflexibiliteit van de premieinleg in de opbouwfase tot de grootste welvaartsverliezen leiden. Andere bronnen van welvaartsverlies zijn een vaste asset-allocatie in plaats van een flexibele die varieert met de leeftijd (life-cycle-beleggen), geen flexibiliteit bieden in de uitkeringen (maar vaste uitkering) en geen rekening houden met individuele voorkeuren. Hoeveel ruimte er is om flexibiliteit en maatwerk, zoals in de wetenschappelijke literatuur belicht, toe te staan en te implementeren wordt voor een groot deel bepaald door het wetgevende kader. 18
DNB, Position Paper DNB ten behoeve van de nationale pensioendialoog, 15-1-2015. Bovenberg c.s. (2007), Saving and Investment over the life cycle and the role of collective pension funds, Netspar Panel Paper no. 1. 20 Hierbij wordt rekening gehouden met de tijdsvoorkeur (liever consumptie eerder dan later) van het individu. Het effect is uitgedrukt in de waarde bij aanvang van de pensioenopbouw. 19
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling | 12
Evaluatie Welkome verbeteringen De voorstellen van staatssecretaris Klijnsma betreffen de uitkeringsfase van premieregelingen en maken doorbeleggen en meer flexibiliteit in de risicodrager mogelijk. Wij zijn van mening dat dit mooie en welkome verbeteringen zijn ter optimalisering van premieregelingen. Doorbeleggen – empirische onderbouwing Doorbeleggen wordt ondersteund door academische inzichten en leidt tot een beter verwacht pensioenresultaat. Tegelijkertijd leidt het ook tot meer risico. De hoogte van de pensioenuitkering kan immers voortaan variëren. Figuur 3 geeft de kwantitatieve effecten weer van doorbeleggen voor de verwachte pensioenuitkering. Hiertoe vergeleken wij de verwachte pensioenuitkering van de bestaande premieovereenkomst en die van de geoptimaliseerde, collectieve premieovereenkomst. De resultaten zijn weergegeven als pensioenuitkering in procenten van het laatstverdiende salaris21. Figuur 3: Vergelijking verwachte pensioenuitkering - vaste en risicodragende uitkering 125% 115% 105%
Vast
95%
Risicodragend 10%
85%
Risicodragend 50% Risicodragend 90%
75% 65% 55% 67 70 73 76 79 82 85 88 91 94 97 100
Y-as: Pensioenuitkering in % van het laatstverdiende salaris. X-as: leeftijd gepensioneerde. Een steady state situatie is als uitgangspunt genomen. Bron: Robeco Investment Research
De zwarte, horizontale stippellijn geeft de bestaande, vaste, nominale pensioenuitkering (annuïteit) weer ter grootte van 70% van het laatstverdiende salaris die gemiddeld tot stand komt; het ijkpunt van de vergelijking. De blauwe, horizontale lijn is de risicodragende variabele annuïteit die gemiddeld tot stand komt in een collectieve
21
Uiteraard zijn de resultaten afhankelijk van de bij de berekening gehanteerde verwachte rendementen en risico’s. We hanteren hier “steady state” lange termijn veronderstellingen van Robeco.
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling | 13
premieovereenkomst. Hierbij is verondersteld dat het initiële vermogen 80% risicoloos en 20% risicovol is belegd. De doorrekening laat zien dat een risicodragende uitkering gemiddeld leidt tot een hogere verwachte uitkering, namelijk 75% van het laatstverdiende salaris. Er is natuurlijk een kans dat de uitkering onder het gemiddelde uitkomt en onder die van de huidige, vaste nominale annuïteit. Zie de oranje, dalende lijn. Maar er is daarnaast ook een grote kans op een hogere uitkering. Dit opwaarts potentieel is weergegeven door de groene, stijgende lijn.
Risicodrager en collectiviteit Welkom is ook het faciliteren van andere risicodrager-modellen en de grotere mogelijkheid tot de creatie van eigen solidariteitskringen c.q. collectiviteiten. In de huidige premieregelingen worden de risico’s van pensioen, vooral in de uitkeringsfase, veelal door verzekeraars gedragen. De uitkeringsfase van een premieregeling kan voortaan echter én met behoud van persoonlijke eigendomsrechten én bij meerdere soorten pensioenuitvoerders worden ondergebracht. Op deze wijze krijgen sociale partners meer keuzemogelijkheden in uitvoeringsmodellen, reikwijdte van de solidariteitskringen, mate van afdekking van risico, risicopremielasten en uitvoeringskosten. In de woorden van Bovenberg (2014) wordt in de verbeterde premieregeling aangesloten bij de Nederlandse traditie van (lang-leven) risicodeling binnen een collectiviteit.
Wat moet er nog gebeuren - opbouwfase De voorstellen van Klijnsma gaan wat ons betreft echter niet ver genoeg. Onze aanvullende wensen betreffen de opbouwfase. Zoals in de vorige paragraaf is betoogd, leidt een inflexibele premieregeling tot een groot welvaartsverlies. Naast de toegevoegde waarde van focus op welvaart over de gehele levenscyclus (in plaats van focus op alleen de uitkeringsfase) kan betoogd worden dat een andere verdeling in de tijd van de premieinleg tot een beter resultaat kan leiden. Ter illustratie van het belang van de premie-inleg verdeling in de tijd verwijzen we naar Figuur 4 op de volgende pagina. Daarin is de huidige (3%) oplopende premiestaffel vergeleken met een systeem waarbij voor iedere leeftijd een gelijk premiepercentage geldt, een zogenaamde vlakke staffel. In de huidige staffel stijgt de premie-inleg van 9% van de pensioengrondslag op 25-jarige leeftijd naar 36% op 66-jarige leeftijd. Het premiepercentage van de vlakke staffel hebben we zodanig gekozen dat de contante waarde van de totale premiebetalingen over het hele leven van de deelnemer in beide systemen hetzelfde is. De premie-inleg is dan constant 19,5% van de pensioengrondslag. Vervolgens is voor beide staffels berekend welk deel van de totale inleg over de gehele levenscyclus op welke leeftijd wordt ingelegd.
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling | 14
35%
35%
30%
30%
Percentage totale premie-inleg
Percentage totale premie-inleg
Figuur 4: Premie-inleg per leeftijd (als % van de totale premie-inleg gehele levenscyclus)
25% 20% 15% 10% 5% 0% 25-34 35-44 45-54 55-64 65-66 Leeftijd deelnemer
25% 20% 15% 10% 5% 0% 25-34
35-44 45-54 55-64 Leeftijd deelnemer
65-66
Links de huidige situatie. Rechts de premie-inleg verdeling over de levenscyclus bij een vlakke staffel. Bron: Robeco Investment Research
In de linker grafiek is te zien hoe bij de huidige premiestaffel de totale premie-inleg over de gehele levenscyclus is verdeeld naar leeftijd22. Wat opvalt, is dat door een stijgende staffel een relatief groot deel van de premie-inleg (50%) op latere leeftijd (vanaf 55 jaar) wordt ingelegd. Dit zijn ook juist de jaren dat het risico in de beleggingsportefeuille – bij de huidige door de aanbieders gehanteerde life-cycle paden – relatief sterk wordt afgebouwd. Het nadeel van een oplopende staffel is dus dat relatief veel premie slechts een geringe tijd rendeert en bovendien ook nog tegen een conservatieve beleggingsmix. In de rechter grafiek is te zien hoe de premie-inleg is verdeeld bij een vlakke staffel en constant premiepercentage. Omdat nu meer premie eerder en meer risicovol wordt belegd is de waarde van de ’pensioenspaarpot’ bij pensionering veel hoger. Bij een (reëel) rendement van 4% kan dit extra kapitaal oplopen tot ruim 20%. Ons pleidooi is dus om in de opbouwfase flexibele premiestaffels mogelijk te maken die beter passen bij de consumptievoorkeuren van een individu. Minimaal zou overwogen kunnen worden om een constant premiepercentage per leeftijd mogelijk te maken. Een constant premiepercentage levert een beter pensioenresultaat op dan de huidige in de praktijk gehanteerde oplopende premiestaffels, zoals hierboven geïllustreerd. Een verandering van systematiek betekent uiteraard dat een “legacy” probleem ontstaat. Bij invoering van een constant premiepercentage voor alle leeftijden kunnen vooral ouderen de dupe worden, omdat hun maximale premieaftrek fors minder wordt ten opzichte van de huidige staffels. Door de nog geringe omvang van Defined Contribution regelingen zal dit probleem qua omvang beperkt zijn. Wellicht dat we dan ook toe moeten naar een systeem waarbij de totale premie-inleg over de levenscyclus fiscaal wordt gemaximaliseerd in plaats van de premie-inleg per afzonderlijk leeftijd cohort. Naast een andere vormgeving van de premiestaffels zou ook meer flexibiliteit en dynamiek 22
Hierbij is uitgegaan van een constant reel inkomen dat op modaal niveau ligt.
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling | 15
in het premie-inleg systeem moeten worden gebracht. Naar de geest van een optimale consumptiespreiding in de tijd zou na een schok op de financiële markten de premie in de opbouwfase voor iedere leeftijd moeten kunnen worden aangepast. Een negatief rendement op de aandelenmarkt van 40% zou voor een 35-jarige belegger zou dan kunnen worden gespreid in 32 jaar premieverhoging en 20 jaar (afhankelijk van de levensverwachting) uitkeringsverlaging. Voor een wat oudere werknemer is die spreidingsperiode uiteraard korter, maar is ook het genomen beleggingsrisico in de standaard beleggingsprofielen van de DC-aanbieders lager. Op deze wijze kunnen zowel in de uitkeringsfase als ook in de opbouwfase schokken worden gedempt. De bestaande fiscale ruimte voor belastingaftrek voor pensioenopbouw blijft gehandhaafd, maar uiteraard heeft deze wijziging van de premie-inleg implicaties voor de timing van belastinginkomsten en aldus voor de overheidsbegroting in enig jaar.
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling | 16
Conclusie De stappen die staatssecretaris Klijnsma zet om te komen tot een premieregeling met een beter pensioenresultaat voor de deelnemer zijn wat ons betreft zeer welkom. De afschaffing van de verplichte conversie naar een vaste, nominale annuïteit, het vasthouden aan persoonlijke eigendomsrechten, het pleidooi voor een toedelingsmechanisme ter voorkoming van ex-post herverdeling, beperking van de intergenerationele herverdeling en de extra keuzemogelijkheid tot het delen van micro (en macro) langlevenrisico en eventueel beleggingsrisico’s binnen de bestaande deelnemers van een collectief zijn allemaal maatregelen en randvoorwaarden voor een transparante en faire pensioenregeling met een deugdelijk pensioenresultaat. Veel moet logischerwijze nog worden uitgewerkt, maar de richting is zeer positief. Het is jammer dat de maatregelen zich in dit stadium alleen richten op optimalisering van de conversie- en uitkeringsfase en niet op de opbouwfase van premieregelingen. Ook in de opbouwfase lopen we immers nog tegen een aantal wettelijke beperkingen aan met betrekking tot de premie-inleg die rijp zijn om te worden geoptimaliseerd. Andere premiestaffels en meer flexibiliteit in de premie-inleg over de levenscyclus kunnen ook aanzienlijk extra bijdragen aan een beter pensioenresultaat. De verbeteringen in de premieovereenkomsten zijn naar verwachting per 1 januari 2016 beschikbaar voor de sector. Met dit initiatief wordt in de Nederlandse pensioensector als het ware de brug voltooid die de oevers van de uitkerings- en premieregeling met elkaar verbindt. De sociale partners die dat wensen, kunnen de oversteek dan makkelijker maken.
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling | 17
Belangrijke informatie Dit document is samengesteld door Robeco Institutional Asset Management B.V. (Robeco). Het is bedoeld om de belegger te voorzien van informatie over Robeco’s specifieke vaardigheden, maar is geen aanbeveling om financiële instrumenten te kopen of verkopen. De informatie in deze publicatie is mede ontleend aan betrouwbaar geachte externe bronnen. De informatie in deze presentatie is uitsluitend bedoeld voor professionele partijen als bedoeld in de Wet op het Financieel Toezicht of personen die bevoegd zijn deze informatie te ontvangen op basis van andere van toepassing zijnde wetgeving. Aan de informatie in deze publicatie kunnen geen rechten worden ontleend. Er wordt geen garantie of verklaring omtrent de juistheid of volledigheid gegeven, noch uitdrukkelijk, noch stilzwijgend. Dit document is niet bedoeld voor distributie aan of gebruik door enig persoon of entiteit in enige jurisdictie of land waar de plaatselijk geldende wet- of regelgeving een dergelijke distributie of een dergelijk gebruik niet toestaat. Alle copyrights, octrooien en andere rechten op de informatie in dit document zijn het eigendom van Robeco. Er worden geen rechten van welke aard dan ook in licentie gegeven of toegewezen of op andere wijze overgedragen aan personen die toegang hebben tot deze informatie. Robeco Institutional Asset Management B.V. (Handelsregister nummer 24123167) heeft een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten te Amsterdam.
Op weg naar een optimale beschikbare premieregeling | 18