Ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen Leidraad voor Ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen
De leidraad ‘ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen’ is vervaardigd door het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding (Nibra) in opdracht van de directie Brandweer en Rampenbestrijding van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Als begeleidingsgroep heeft het ogs-netwerk van het CCRB gefungeerd
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopiëren, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding. Juli 2001, 1e druk. © Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Nibra Exemplaren van deze leidraad zijn schriftelijk te bestellen bij het Logistiek Centrum Zoetermeer, Chroomstraat 151, 2718 RJ Zoetermeer, onder vermelding van bestelnummer: 76 100 16 098 2
INHOUD algemeen gedeelte
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Inleiding De leidraad Achtergrond Doelgroepen Doelstelling Leeswijzer
5 5 5 5 6 7
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Kenschets (ongevalsbestrijding) gevaarlijke stoffen Inleiding Gevaarlijke stoffen Productie en opslag Transport Ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bestrijding daarvan
9 9 9 10 11 12
3 3.1 3.2 3.3 3.4
De regionale ogs-organisatie: hoofdlijnen Inleiding Organisatorisch basisprincipe Overzicht functies regionale ogs-organisatie Planvorming
17 17 17 18 23
specialistisch gedeelte
4 4.1 4.2 4.3 4.4
De regionale ogs-organisatie: operationeel uitgewerkt Inleiding Organisatie en kwaliteitsborging regionale ogs Multidisciplinaire samenwerking rondom de ogs Overheidsassistentie bij de ogs
27 27 27 36 37
Bijlage 1 B1.1 B1.2 B1.3 B1.4
Optreden als AGS Inleiding Besluitvorming als AGS Checklist fase 1 Checklist fase 2
39 39 39 40 42
Bijlage 2 B2.1 B2.2 B2.3
Optreden als meetplanleider Inleiding Besluitvorming als meetplanleider Checklist meetplanleider
45 45 45 46
Bijlage 3 B3.1 B3.2 B3.3 B3.4
De regionale staffunctionaris ogs Inleiding Pro-actie Preventie Preparatie
49 49 49 50 50
4
HOOFDSTUK 1
HOOFDSTUK 1 Inleiding 1.1 De leidraad In deze leidraad ‘ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen’ (kortweg leidraad ogs genoemd) wordt primair de regionale ‘ogs’-organisatie van de brandweer beschreven. Dat is de wijze waarop de brandweer invulling geeft aan haar wettelijke taken in het geval van ongevallen met gevaarlijke stoffen, zijnde: a redding en bronbestrijding op de plaats van het incident b het in kaart brengen van de effecten van het ongeval buiten het directe ongevalsgebied, het adviseren van het bestuur over de te nemen maatregelen ter bescherming van de bevolking in zo'n geval, het waarschuwen van de bevolking en de eventuele ontsmetting van getroffenen c het voorbereiden van de coördinatie bij de bestrijding van (zware) ongevallen met gevaarlijke stoffen. Daarnaast gaat de leidraad kort in op de taken die andere (hulpverlenings)diensten hebben in het kader van de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen. 1.2 Achtergrond De leidraad ogs is een herziening van de bestaande Handleiding regionale OGS/WVD uit 1984. Tevens is de inhoud van de leidraad gebaseerd op nadien verschenen richtinggevende documenten zoals de Referentiekaders die in het kader van het Project Versterking Brandweer zijn gepubliceerd en de Handleiding Brandweerzorg, Aanvulling Technische Hulpverlening. Een directe aanleiding voor deze herziening zijn ook de bevindingen uit het aspectonderzoek Risicobeheersing gevaarlijke stoffen van de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Kern van deze rapportage is de bevinding dat enerzijds de repressieve deskundigheid van de brandweer op het gebied van de ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen verder uitgebouwd en structureel gegarandeerd moet worden terwijl anderzijds veel meer geïnvesteerd moet worden in pro-actie en preventie om externe veiligheidsrisico's bij ongevallen tijdens de productie, opslag of het transport van gevaarlijke stoffen te minimaliseren. 1.3 Doelgroepen De leidraad ogs is bedoeld voor twee doelgroepen. Ten eerste is dat de groep van verantwoordelijken voor de voorbereiding op ongevallen, in het bijzonder op ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Deze groep bestaat uit de bestuurlijk verantwoordelijken op gemeentelijk niveau, het regionaal
5
INLEIDING
bestuur van de regionale brandweer, de (regionaal) commandanten brandweer en diensthoofden van andere direct betrokken (parate) diensten. De voorbereiding op (zware) ongevallen is volgens de Gemeentewet en Wet rampen en zware ongevallen een verantwoordelijkheid van het gemeentelijk bestuur. Volgens de Brandweerwet 1985 heeft daarbij de gemeentelijke brandweer onder andere tot taak “het beperken en bestrijden van het gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan brand”. In aanvulling daarop heeft de regionale brandweer onder andere tot taak “het verzamelen en evalueren van gegevens ten behoeve van de waarschuwing en alarmering van de bevolking in het geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan”, “het waarschuwen van de bevolking door middel van het sirenenet, het verkennen van gevaarlijke stoffen en het verrichten van ontsmetting” en “het voorbereiden van de coördinatie van de rampenbestrijding”. Echter ook andere (parate) diensten hebben bij ongevalsbestrijding in het algemeen –en daar waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn in het bijzonder– cruciale taken. Deze leidraad besteed dan ook aandacht aan die taken voor zover deze taken afwijkend zijn van die in het geval van ‘normale’ ongevallen.
De tweede doelgroep bestaat uit diegenen met een operationele taak bij de ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen. In eerste instantie zullen dat functionarissen van de (parate) hulpverleningsdiensten zijn. Zo hebben brandweerfunctionarissen een taak bij de directe bestrijding van het ongeval (redding en bronbestrijding), het verkennen van de effecten van gevaarlijke stoffen of bij het waarschuwen van de bevolking hebben. Functionarissen van politie en de geneeskundige diensten hebben andere cruciale taken zoals bijvoorbeeld afzetting en behandeling van gewonden. In tweede instantie, dat wil zeggen na de eerste stabilisatie van het incident, zijn er functionarissen van veel meer diensten bij de verdere bestrijding en afhandeling van het ongeval betrokken. Ook voor hen kan deze leidraad een nuttig taakinzicht bieden. De leidraad is zo opgezet dat een vertegenwoordiger van een doelgroep, indien gewenst, slechts het voor hem relevante deel van de leidraad hoeft te lezen (zie de ‘leeswijzer’ hieronder). 1.4 Doelstelling Deze leidraad heeft de volgende functies. Zij geeft richting aan de gemeentelijke en regionale voorbereiding op ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Verder geeft zij de operationeel betrokkenen bij de ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen een inzicht in hun taak wanneer er daadwerkelijk een ongeval plaatsvindt.
6
HOOFDSTUK 1
In concreto betekent dit het volgende: • In de leidraad wordt de (regionale) organisatie (van de brandweer) geschetst waarmee invulling kan worden gegeven aan de verantwoordelijkheid om zich voor te bereiden op ongevallen met gevaarlijke stoffen • In de leidraad vinden operationeel betrokken (brandweer)functionarissen een taakoverzicht. De leidraad geeft daarmee aan wat kwantitatief en kwalitatief verwacht mag worden van de hulpverlening bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. De leidraad kan dan zowel spiegelend zijn voor de bestaande situatie als richtinggevend. Deze leidraad is géén • verzameling wettelijke richtlijnen • naslagwerk ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen • opleidingsliteratuur. 1.5 Leeswijzer De leidraad bestaat conceptueel uit twee delen. Het eerste deel bestaat uit drie niet specialistische hoofdstukken. Deze kunnen dan ook zonder specialistische (voor)kennis gelezen worden. Na dit eerste inleidende hoofdstuk waarin aandacht wordt besteed aan een nadere precisering van de doelgroepen en de doelstelling van deze leidraad, volgt een beeldvormend hoofdstuk (hoofdstuk 2) over (de bestrijding van) ongevallen met gevaarlijke stoffen. Daarna volgt een hoofdstuk (hoofdstuk 3) waarin de organisatorische opzet van de regionale ogsorganisatie wordt beschreven. Het tweede deel van de leidraad bestaat uit een hoofdstuk dat de regionale ogsorganisatie van de brandweer op organisatorisch en planmatig detailniveau (aantallen eenheden, opkomststijden, kwaliteitseisen, vereiste planvorming –o.a. in relatie tot de regionale risico-analyse–, etc.) beschrijft. In een drietal bijlagen wordt voor de drie gespecialiseerde regionale brandweerfunctionarissen (adviseur gevaarlijke stoffen, meetplanleider en regionale staffunctionaris ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen) een uitgewerkte taakbeschrijving gegeven.
7
INLEIDING
8
HOOFDSTUK 2
HOOFDSTUK 2 Kenschets (ongevalsbestrijding) gevaarlijke stoffen 2.1 Inleiding In dit beeldvormend hoofdstuk komen de volgende zaken aan bod. Als eerste zal kort op de vraag in worden gegaan wat onder een gevaarlijke stof wordt verstaan (paragraaf 2.2). Vervolgens volgen korte beschouwingen over kansen op en effecten van ongevallen met gevaarlijke stoffen, uitgesplitst naar de drie gebruiksactiviteiten: productie en opslag (paragraaf 2.3) en transportmodaliteit (paragraaf 2.4), met een indicatie van de relevante wetgeving. In paragraaf 2.5 zal dan een beeld geschetst worden van typische ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bestrijding daarvan. 2.2 Gevaarlijke stoffen De eerste vraag die gesteld kan worden is: wat wordt nu precies verstaan onder een gevaarlijke stof? Een (theoretisch) antwoord op deze vraag is de volgende: Een gevaarlijke stof is een stof die bij het vrijkomen uit zijn verpakking schade en/of hinder veroorzaakt aan de omgeving. De gevoelsmatige associatie die men veelal heeft bij gevaarlijke stoffen is dat zij in kleine hoeveelheden gevaarlijk voor de mens moeten zijn. Dat dit gevoel bedriegelijk kan zijn, illustreert het volgende voorbeeld. Een stof die bij het inslikken van slechts 40 gram leidt tot tenminste ernstige en irreversibele maagschade moet toch zeker gevaarlijk zijn. Hoewel dit het geval is bij gewoon keukenzout beschouwen weinigen keukenzout als een gevaarlijke stof. Het voorbeeld illustreert dat bij deskundig gebruik gevaarlijke stoffen nuttig zijn, terwijl zij bij ongecontroleerde verspreiding in het milieu schade kunnen veroorzaken. Veelal wordt het gevaar dat een (gevaarlijke) stof met zich meebrengt bepaald door de hoeveelheid die kan vrijkomen. Een voor de hand liggend voorbeeld van een gevaarlijke stof is benzine: een plasje benzine op de grond wordt door weinigen als alarmerend beschouwd. Het vrijkomen van benzine uit een tankwagen wordt echter terecht als een grote bedreiging voor de omgeving beschouwd. Minder voor de hand liggende voorbeelden van stoffen die bij grote hoeveelheden schadelijk zijn voor de omgeving zijn vloeibare of oplosbare stoffen als melk, cola en suiker: indien transporthoeveelheden van zulke stoffen in het water terecht komen, zal dat grote schade voor het milieu tot gevolg hebben. Een dergelijke hoeveelheid van zulke stoffen zal het water zuurstofloos maken waardoor het waterleven omkomt. Een recent voorbeeld (1999) is het vrijkomen van enkele tonnen melasse-stroop in de Schie bij Delft. Uiteindelijk is al het waterleven in de Schie tussen Delft en Rotterdam daardoor
9
KENSCHETS GEVAARLIJKE STOFFEN
omgekomen. Hierdoor ontstond vervolgens een bedreiging van de volksgezondheid door de kans op botulisme. In de moderne industriële samenleving komen gevaarlijke stoffen op vele plaatsen in grote hoeveelheden voor; als grondstoffen of halffabrikaten die in productieprocessen verwerkt worden, opgeslagen worden, getransporteerd worden of in kleinverpakkingen naar de consument gaan. Bij elk van deze gebruiksactiviteiten (productie, opslag en transport) horen (eigen) risico’s. 2.3 Productie en opslag De productie en opslag van gevaarlijke stoffen is (in Nederland) met veel veiligheidswaarborgen omgeven. In de wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld in de Wet milieubeheer (bedoeld voor kleinere hoeveelheden gevaarlijke stoffen), het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (BRZO ’99; werkingsgebied betreft grotere hoeveelheden van zeer gevaarlijke stoffen) en de CPR-richtlijnen van de Commissie ter Preventie van Rampen worden veel veiligheidseisen gesteld waaraan moet worden voldaan voordat een vergunning verkregen wordt. In het bijzonder moet worden gekeken naar de risico’s die de (gebruiks)activiteit voor zijn omgeving met zich meebrengt. Voor deze risico’s bestaan verschillende normeringen. Eén van de meest effectieve veiligheidsmaatregelen is ruimtelijke scheiding tussen risicodragende activiteiten en kwetsbare locaties (bijvoorbeeld die met een hoge bevolkingsdichtheid). In Nederland is een dergelijke scheiding echter lang niet altijd mogelijk. In de literatuurlijst zijn publicaties opgenomen waarin gedetailleerder wordt ingegaan op verschillende aspecten van de wet- en regelgeving. Hier wordt nog slechts opgemerkt dat volgens het Besluit rampen en zware ongevallen ’99 aangewezen bedrijven een veiligheidsrapport (VR) moeten maken waarin de risico’s voor de omgeving beschreven worden. Er blijft echter altijd een kans op een ongeval. De effecten hiervan op de omgeving kunnen dan zeer groot zijn. Gevaarlijke stoffen komen immers bij de (productie- en opslag)activiteiten in zeer grote hoeveelheden en/of extreme omstandigheden voor (hoge drukken, hoge of juist zeer lage temperaturen). Effectafstanden van enkele tientallen kilometers zijn dan niet uitzonderlijk. Bij dergelijke grote effectafstanden kunnen dan ook grote aantallen slachtoffers horen.
10
HOOFDSTUK 2
Het is derhalve noodzakelijk om voorbereid te zijn op de bestrijding van dergelijke ongevallen. type grootte faalkans bijbehorende aantal dodelijke slachtoffers systeemgrootten, faalkans, en NH3-opslag 25.000 m3 1 x 10-8 >100 aantal slachtoffers HCN-buffer 17 m3 1 x 10-8 >100 zoals die in de 90 m3 4 x 10-6 1-5 praktijk in VR’s NH3-leiding voorkomen afbeelding 2.1 Enkele recente voorbeelden van ongevallen tijdens productie of opslag in binnen- en buitenland zijn: • 1996, brand in het op- en overslagbedrijf CMI te Rotterdam. Vanwege de giftige rookwolken is het sirenestelsel in een aantal woonwijken geactiveerd • 1998, vanwege een brand in een raffinagecomplex in India zijn honderduizend mensen gedurende enkele dagen geëvacueerd • 1999, een brand in een chemische fabriek in Duitsland leidt eveneens tot de ontruiming van enkele vierkante kilometers • 2000, een brand in een vuurwerkopslag te Enschede leidt tot een explosie waarbij 23 mensen omkomen. Meer dan 400 woningen worden door de resulterende oppervlaktebrand volledig verwoest. 2.4 Transport Het transport van gevaarlijke stoffen moet voldoen aan wettelijke regelingen, zoals de bepalingen uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). De Wvgs is een kaderwet die grotendeels is gebaseerd op Europese regelingen. Onderscheid kan worden gemaakt tussen de volgende transportmodaliteiten: • transport per buisleiding • transport over het water • transport over het spoor • wegtransport • luchttransport. De bovenstaande opsomming correspondeert met de gemiddelde (afnemende) transporthoeveelheid per collo, dat wil zeggen per ‘verpakking’. Hoe meer gevaarlijke stof per collo aanwezig is, hoe groter het mogelijke effect is bij een ongeval. Transporthoeveelheden per collo bepalen daarom in het algemeen de eisen die aan de verpakking worden gesteld. In het bijzonder geldt bijvoorbeeld voor het wegtransport dat het vervoer van kleine hoeveelheden (in consumenten verpakking) zijn vrijgesteld van de bepalingen uit de Wvgs. 11
KENSCHETS GEVAARLIJKE STOFFEN
In het algemeen geldt overigens dat de grootste kans op een (transport)ongeval bij het laden en lossen optreedt. Recente voorbeelden van ongevallen met gevaarlijke stoffen tijdens transport zijn: • 1995, een vrachtvliegtuig van El Al stort neer op een flat in Amsterdam. Hoewel er geen zekerheid meer kan worden verkregen over de gevolgen van de gevaarlijke stoffen in de lading is de angst hiervoor onder de bevolking groot. • 1999, na een aanvaring nabij Keulen komt een wolk van giftige dampen vrij. Deze trekt als stankwolk over Nederland en leidt zelfs in de regio Rijnmond nog tot honderden meldingen. • 2000, een tankwagen gevuld met benzine rijdt in op een rij auto's die staan te wachten voor een politiecontrole 250 km ten noorden van Lagos in Nigeria. Deze botsing leidde tot een enorme vuurzee, waarbij ongeveer 200 mensen zijn omgekomen. 2.5 Ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bestrijding daarvan In deze paragraaf zal geprobeerd worden om een beeld te schetsen van typische ongevallen met gevaarlijke stoffen en (in grote lijnen) van de mogelijkheden die er zijn voor de bestrijding daarvan. Een indeling van ongevallen met gevaarlijke stoffen Incidenten met gevaarlijke stoffen kunnen grofweg in twee categoriën worden ingedeeld. In de eerste plaats zijn er de veelal kleinere incidenten waarbij er ‘slechts’ gevaar is voor de directe omgeving. Het betreft dan typisch lekkages van vaten, flenzen en aansluitingen. Als effectgrens voor dit type incidenten kan in de praktijk een maximale afstand van zo'n honderd meter gehanteerd worden. Onder dit type incidenten valt bijvoorbeeld de kleine lekkage van een giftige of bijtende verdampende stof of de brand (of de kans daarop) van een transporthoeveelheid brandbare stof. Dit soort incidenten komt enkele honderden malen per jaar voor in Nederland. Minder vaak voorkomende incidenten in deze categorie betreffen ongevallen waarbij explosieve of radio-actieve stoffen uit lagere gevaarscategoriën betrokken zijn. In de tweede plaats zijn er incidenten waarbij een groter gebied bedreigd wordt. Veelal betreft het hier het vrijkomen van giftige gassen in grotere hoeveelheden of gedurende een langere tijd. Een relatief veel voorkomend voorbeeld hiervan is een grote brand waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Alle rookgassen zijn in principe giftig, maar daar waar de brandende stof zelf al giftig is, is de rook potentieel nog gevaarlijker. Incidenten van dit type komen in Nederland enkele tientallen keren per jaar voor. Minder vaak voorkomende incidenten in deze categorie betreffen ongevallen waarbij explosieve of radio-actieve stoffen uit hogere gevaarscategoriën betrokken zijn.
12
HOOFDSTUK 2
Bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen Corresponderend met de hierboven gegeven onderverdeling van ongevallen met gevaarlijke stoffen kan het gebied waarin het ongeval wordt bestreden in twee delen worden verdeeld: het brongebied en het effectgebied. Het brongebied is het gebied waar alles zich bevindt wat te maken heeft met de directe ongevalsbestrijding. In het bijzonder ligt daar het betrokken object of voertuig en het ‘werkveld’ van de brandweer en de andere (hulpverlenings)diensten. Het effectgebied is het verderweg gelegen gebied waarbinnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen, zich verspreiden en mogelijke (gezondheids)schade aanrichten. In dit gebied kan het nodig zijn maatregelen ten aanzien van de bevolking en/of het milieu te nemen. windrichting
hulpverleners
overleg leidinggevenden, hulpverleningsdiensten, adviseur gevaarlijke stoffen
meetploeg
looproute
BEDREIGD GEBIED plaats ongeval
voertuigen/ containers
A U O W
meetploeg
ontsmettingsveld
gebiedsindeling bij ongeval met gevaarlijke stoffen
opstellijn
OPSTELPLAATS
BRONGEBIED (conform procedure OGS)
EFFECTGEBIED (meetplan organisatie)
afbeelding 2.2 Ongevalsbestrijding in brongebied In het brongebied zal de bestrijding van het ongeval gericht zijn op het redden van slachtoffers, het in veiligheid brengen van derden, het stoppen van de lekkage, het controleren van de brand (let op: vaak is gecontroleerd uitbranden beter voor het milieu dan blussen) en het voorkomen van verspreiding van vrijgekomen gevaarlijke stoffen. Bij de bronbestrijding zullen in eerste instantie vooral brandweereenheden een rol spelen gezien hun opkomsttijd, opleiding en uitrusting. Na een eerste stabilisatie van het incident zal het operationele zwaartepunt meer bij andere diensten en daar waar mogelijk bij private partijen komen te liggen. In het bijzonder zal na stabilisatie in het algemeen nog gevaarlijke stof moeten worden opgeruimd. De brandweer is hier slechts voor kleine hoeveelheden toe uitgerust. Grotere hoeveelheden zullen door private ondernemingen moeten worden verwijderd. Een belangrijk vraagstuk daarbij is het kostenverhaal. 13
KENSCHETS GEVAARLIJKE STOFFEN
De coördinatie van de gezamenlijke inzet zal echter zolang er een gevaar is voor de openbare veiligheid een taak voor de overheid en met name de brandweer blijven (als operationeel leidinggevend namens het verantwoordelijk lokaal bestuur). Praktijkvoorbeeld (kleine bron, klein effect) De regionale alarmcentrale van de brandweer krijgt een melding binnen betreffende een vrachtwagen met daarop een lekkend vat met waarschijnlijk (gezien de oranje etikettering op wagen) een gevaarlijke stof. De alarmcentrale stuurt daarop eenheden van de plaatselijke vrijwillige brandweer ter plaatse. Tevens worden de leidinggevende officier van dienst, de regionale adviseur gevaarlijke stoffen en de politie gealarmeerd. Het eerste nader bericht van de bevelvoerder van de eerst aankomende brandweereenheid is dat er sprake is van een lekspoortje van ongeveer honderd meter op het bedrijfsterrein en dat het waarschijnlijk om een vat met chroomzuur (VN-nummer 1463, GEVI-nummer 58) gaat. Op basis van de informatie van de corresponderende ERIC-kaart 5-20 (het informatiesysteem voor bevelvoerders) laat hij door de politie en de veiligheidsdienst van het bedrijf de omgeving van het incident afzetten en laat hij voorbereidingen treffen om door brandweerpersoneel in chemicaliënoverall verspreiding van de lekkage met zand te laten voorkomen. De daarna ter plaatse komende officier van dienst heeft inmiddels al telefonisch contact gehad met de adviseur gevaarlijke stoffen. De adviseur gevaarlijke stoffen adviseert de officier van dienst om inderdaad het gelekt product in zand te absorberen. In dit geval blijkt de lekkage makkelijk te verhelpen door het omdraaien van het vat. Dit kan ook in chemicaliënoverall gebeuren. Beide ingezette chemicaliën-overall dragers lijken niet in contact te zijn geweest met de vloeistof. Daarom wordt, op advies van de adviseur gevaarlijke stoffen, besloten tot provisorische ontsmetting met behulp van een hoge-druk straal, waarbij het spoelwater in het riool mag lopen. De gebruikte kleding wordt daarna aan een specialistisch bedrijf ter reiniging aangeboden. De brandweerinzet wordt nu afgebouwt. De officier van dienst, de leidinggevende inspecteur van dienst van de politie, de adviseur gevaarlijke stoffen en een vertegenwoordiger van het transportbedrijf spreken af hoe zowel het verontreinigde zand als het lekkend vat kan verwijderen kan worden verwijderd. De adviseur gevaarlijke stoffen adviseert de transporteur bij het vinden van een geschikt opruimingsbedrijf dat in opdracht van de verzekeraar van het transportbedrijf de klus kan klaren. De politie maakt ondertussen procesverbaal op en ziet toe, in afwachting van een ambtenaar van de gemeentelijke milieudienst, dat er voor aankomst van het opruimingsbedrijf niets met het voertuig of het verontreinigde zand gebeurt.
14
HOOFDSTUK 2
Ongevalsbestrijding in effectgebied In het effectgebied is de bestrijding gericht op bescherming van de bevolking en/of het milieu. Voor bescherming van de bevolking zijn er in principe drie soorten maatregelen te onderscheiden: • voorlichting • alarmering/advies • ontruiming/evacuatie. Indien de concentratie van de vrijgekomen stof laag is en een gering risico met zich meebrengt, zal de bevolking slechts voorgelicht dienen te worden. Indien de concentratie hoog is, maar in principe een tijdelijk risico met zich meedraagt zal de bevolking gealarmeerd dienen te worden en het advies dienen te krijgen om “deuren en ramen te sluiten”. In het bijzonder zal dit de handelswijze zijn bij het in één keer vrijkomen van een giftig gas (instantane emissie). Er zal dan geen tijd zijn om een ontruiming/evacuatie in te zetten. Indien de risicodragende concentratie hoog is en een langdurige blootstelling hieraan dreigt zal evacuatie van de bevolking overwogen dienen te worden. Dit zal in het algemeen het geval zijn bij het gedurende een langere tijd continu vrijkomen van een giftig gas of giftige rookwolken. De overgangen tussen de verschillende maatregelen (voorlichting, alarmering en evacuatie) zijn stofspecifiek en situatie-afhankelijk. In de publicatie interventiewaarden gevaarlijke stoffen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden hiervoor richtlijnen gegeven. Veelal zal overigens sprake zijn van opeenvolgende zones waarin de verschillende maatregelen toegepast dienen te worden. Gezien de snelheid waarmee vooral ontsnappende gaswolken zich verplaatsen zal de bevoegdheid voor alarmering van de bevolking vergaand gemandateerd zijn. Bij een gemiddelde windsnelheid beweegt een gasfront zich met bijna 30 kilometer per uur1. Over het algemeen betekent dat voor het nemen van maatregelen slechts enkele minuten beschikbaar zijn. Tijd voor het nemen van meerdere stappen in een besluitvormingsketen is er dan niet. Besluiten tot waarschuwing en alarmering van de bevolking worden daarom vaak vanaf de ‘bedrand’ genomen.
1
Bij een voor Nederland gemiddelde windsnelheid van 5 m/s beweegt het midden van een gaswolk zich met 18 kilometer per uur voort. Het gasfront (de virtuele grens waarvoor slechts 10 % van het gas in lage concentratie is gepasseerd) beweegt zich dan met zo'n 30 kilometer per uur voort.
15
KENSCHETS GEVAARLIJKE STOFFEN
Praktijkvoorbeeld (grote bron, groot effect) Op 28 februari 1996 brak er brand uit in het op- en overslag bedrijf CMI te Rotterdam. Besloten werd op grond van zowel de enorme hoeveelheid veelkleurige rook als van de bijna ogenblikkelijk binnenstromende klachten, om het sirenenetwerk te activeren. De bevolking werd daarmee opgeroepen “binnen te blijven en ramen en deuren te sluiten”. Door de politie werden de bedreigde woongebieden afgezet. De lokale rampenzender werd ingezet om de bevolking voor te lichten. Enkele politiemensen die de bemanning van een direct in de rook gelegen schip evacueerden moesten behandeld worden voor rookvergiftiging. Gedurende enige uren bestond er onduidelijkheid over de precieze aard van de betrokken stoffen. De resultaten van de gasmetingen door meetploegen van de brandweer in het effectgebied aan de andere zijde van de Nieuwe Maas leken geruststellend. Echter op beleidsniveau bestond angst dat door de neerslag van kankerverwekkende stoffen uit de rook een langdurige evacuatie van enkele woonwijken toch noodzakelijk zou blijken. Ondertussen bleek het handhaven van de afzetting van de bedreigde woongebieden buitengewoon lastig. De afsluiting van de snelweg A15 leidde tot een extra complicerende verkeerschaos. Na enkele uren kon het alarm worden opgeheven. Uit de evaluatie bleek het grote belang van adequate voorlichting naar de bevolking en van de kwaliteit van de communicatie tussen de verschillende besluitvormingsniveau’s.
16
HOOFDSTUK 3
HOOFDSTUK 3 De regionale ogs-organisatie: hoofdlijnen 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk zal de regionale organisatie ter bestrijding van ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn (kortweg de regionale ogs-organisatie genoemd), besproken worden. Regionaal slaat hier op a) de verantwoordelijkheid van de regionale brandweer om de (voorbereiding op) ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen te coördineren b) het feit dat veel functies/functionaliteiten regionaal worden ingevuld. Er is geen sprake van een daadwerkelijk gescheiden organisatie al dan niet deel uitmakend van de regionale brandweer. De brandweerfunctionarissen die bijdragen aan de regionale ogs-organisatie kunnen allemaal werkzaam zijn bij de gemeentelijke brandweren in de regio. De ‘regionale ogs-staffunctionaris’ zal meestal daadwerkelijk in dienst bij de regionale brandweer zijn. Overigens hoeven de betrokken functionarissen niet persé brandweerfunctionarissen te zijn, met name voor adviserende functies zijn externe deskundigen goed denkbaar en mogelijk zelfs wenselijk. 3.2 Organisatorisch basisprincipe Er kan formeel onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds taken die voortvloeien uit de wettelijke verantwoordelijkheid van de regionale brandweer waar het het verkennen van gevaarlijke stoffen, het waarschuwen van de bevolking en ontsmetting betreft, en anderzijds taken die voortvloeien uit de praktische overweging dat het de aanbeveling verdient om veel voorbereiding op ongevallen met gevaarlijke stoffen regionaal te organiseren. Dit laatste gezien enerzijds de zeer specifieke kennis en materialen die benodigd zijn voor de ogs en anderzijds de relatief lage frequentie waarmee ongevallen met gevaarlijke stoffen in de meeste regio’s voorkomen. In de organisatorische uitwerking is dit onderscheid echter vaak moeilijk te maken. Zo kan de functie van de ‘adviseur gevaarlijke stoffen’ (AGS) grotendeels worden beschouwd als praktische regeling, maar zijn deeltaak als ‘ontsmettingsdeskundige’ sluit aan op de wettelijke taak van de regio. In deze leidraad wordt het volgende onderscheid als organisatorisch basisprincipe nemen: bronbestrijding versus effectbestrijding. Onder bronbestrijding verstaan we de acties die genomen moeten worden op of rondom de plek van het incident en die dienen ter stabilisatie van het ongeval. De verantwoordelijkheid hiervoor is een lokale (krachtens de Brandweerwet). Zoals reeds opgemerkt zal regionale steun hiervoor vaak wenselijk en praktisch zijn. Onder effectbestrijding verstaan we de acties die genomen moeten worden om de effecten van het ongeval buiten de directe omgeving van het ongeval te beperken. Het begrip ‘omgevingsmanagement’ is wellicht een helder synoniem. Min of meer parallelle
17
DE REGIONALE OGS-ORGANISATIE: HOOFDLIJNEN
eerste stappen daartoe zijn enerzijds het in kaart brengen van de verspreiding van de gevaarlijke stof (verkennen, meten en inlichten bevoegd gezag en operationeel commando) en anderzijds het waarschuwen en alarmeren van de bevolking. Een eventueel volgende stap is het verrichten van (grootschalige) ontsmetting. De verantwoordelijkheid voor de effectbestrijding ligt primair bij de regionale brandweer. Lokale ondersteuning zal vaak wenselijk en praktisch zijn. Bronbestrijding
Effectbestrijding
Organisatorisch Lokale verantwoordelijkheid basisprincipe met regionale steun
Regionale verantwoordelijkheid met lokale steun
Operationele kerntaken
Gevaarsinschatting Verkennen/Meten Waarschuwen Grootschalige ontsmetting
onderscheid bron- en effectbestrijding
Gevaarsinschatting Redden Stabiliseren Meten Beschermingsadviezen personeel Coördinatie Ontsmetten
afbeelding 3.1 In het organisatorische basisprincipe ‘bronbestrijding versus effectbestrijding’ is nog niet de coördinatie van de voorbereiding op de ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen opgenomen. Dit is echter wel een regionale verantwoordelijkheid. Invulling hieraan wordt gegeven door de regionale staffunctionaris ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen (zie paragraaf 3.3). Hieronder valt met nadruk ook de pro-actieve taak van de regionale brandweer. 3.3 Overzicht functies regionale ogs-organisatie In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van de functies/functionaliteiten die invulling geven aan de regionale ogs-organisatie. Tevens wordt van iedere functie/ functionaliteit een taakbeschrijving gegeven. De volgende functies/functionaliteiten moeten in de regionale ogs-organisatie worden ingevuld: • de regionale staffunctionaris ogs • de (standaard) brandweereenheden • de officier van dienst (OvD) • regionaal operationeel team (ROT) • de adviseur gevaarlijke stoffen (AGS) • de meetplanleider (MPL) • meetploegen • ogs-peloton • ontsmettingspeloton • regionale alarmcentrale (RAC).
18
HOOFDSTUK 3
In afbeelding 3.2 is – aan de hand van de onderverdeling zoals die in paragraaf 3.2 is gegeven – schematisch de regionale ogs-organisatie weergegeven. Coördinatie van de voorbereiding ogs-staffunctionaris
Bronbestrijding AGS OvD
Effectbestrijding Meetplanleider ROT
RAC
meetploegen basiseenheden ogs-peloton meetploeg
organigram regionale ogsorganisatie
= hiërarchische verhouding
ontsmettingspeloton
= advies en informatie
afbeelding 3.2 Voor elk van de functies kan buiten een taakbeschrijving ook een corresponderende kwaliteitseis worden geformuleerd. Deze kwaliteitseisen zullen worden uitgewerkt in hoofdstuk 4. Hieronder zullen in drie subparagrafen de taakbeschrijvingen behorend bij bovenstaande functies/functionaliteiten en die horen bij de coördinatie van de voorbereiding, de bronbestrijding en de effectbestrijding, worden uitgewerkt. 3.3.1 Coördinatie van de voorbereiding op ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen In de regionale ogs-organisatie is een staffunctionaris belast met de coördinatie van de voorbereiding op ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen. Regionale staffunctionaris ogs De regionale staffunctionaris ogs heeft als taak de (preparatieve) invulling van de regionale ogs-verantwoordelijkheid te coördineren. Deze wettelijke verantwoordelijkheid omvat het “verkennen” van de verspreiding van gevaarlijke stoffen en het waarschuwen en eventueel ontsmetten van de bevolking. Hij is daarom onder andere verantwoordelijk voor opleiding en oefening van de andere bij de regionale ogs betrokken brandweerfunctionarissen. 19
DE REGIONALE OGS-ORGANISATIE: HOOFDLIJNEN
Een andere taak van de staffunctionaris ligt op het terrein van pro-actie, preventie en planvorming rampenbestrijding. Hij heeft de noodzakelijke kennis en informatie waar het milieuvergunningen, routering gevaarlijke stoffen, post-Seveso bedrijven, etc betreft. Deze kennis is bijvoorbeeld beschikbaar gemaakt in het kader van een regionale risicoinventarisatie al dan niet ten behoeve van de toepassing van de Leidraad maatramp. Deze kennis en informatie is noodzakelijk om de regionale ogs-organisatie afdoende te kunnen voorbereiden. Als indicatie voor de benodigde kwaliteit van en kwantiteit aan regionale staffunctionaris(sen) kan gelden dat de regio wordt geacht om 80% van de noodzakelijke pro-actieve en preventieve vraagstukken zelf te kunnen behandelen. Voor de resterende 20% kan een beroep worden gedaan op de gespecialiseerde ondersteuning die door bovenregionale samenwerking of door derden kan worden geleverd. Hieronder valt bijvoorbeeld de ondersteuning die de bovenregionale BRZOsteunpunten kunnen leveren. 3.3.2 Bronbestrijding In de regionale ogs-organisatie moeten de volgende functies/functionaliteiten waar het bronbestrijding betreft worden ingevuld: • alarmering: regionale alarmcentrale (RAC) • (eerste) interventiecapaciteit: brandweereenheden • leidinggevende brandweer: de officier van dienst (OvD) • aanvullende deskundig advies: de adviseur gevaarlijke stoffen (AGS) • gespecialiseerde interventiecapaciteit: ogs-peloton. Regionale alarmcentrale De regionale alarmcentrale (RAC) kent, waar het de bronbestrijding betreft, als hoofdtaak het alarmeren en opschalen van de brandweer en andere betrokken diensten. De RAC zal dan functioneren zoals beschreven in het regionaal alarmeringsplan ogs (zie paragraaf 3.4). Zeker in de eerste fase van het incident zal de RAC de plek zijn waar de beschikbare informatie over het ongeval, de betrokken gevaarlijke stoffen en de ingezette eenheden centraal ‘beheerd’ wordt. Brandweereenheden De eerst aankomende brandweereenheden plegen de eerste gevaarsinschatting. Op basis daarvan kan door hen een verkenning of een spoedeisende redding worden ingezet. Zij hebben daartoe de beschikking over beschermende kleding (chemicaliënpak) en informatiemateriaal (ERIC-kaarten). In principe wordt echter in eerste instantie voor een defensieve taktiek gekozen in afwachting van de deskundigheid van de officier van dienst en/of de adviseur gevaarlijke stoffen. Afgezien van de gespecialiseerde eenheden van het regionale ogs-peloton zijn de standaard brandweereenheden de ‘handen’ waarmee het incident zal moeten worden gestabiliseerd.
20
HOOFDSTUK 3
Officier van Dienst De officier van dienst is de operationeel leidinggevende van de brandweer op de plaats incident. Na aankomst zal hij een gevaarsinschatting maken, zo mogelijk met behulp van het (telefonisch) advies van de adviseur gevaarlijke stoffen, en op basis daarvan de inzetstrategie bepalen. Hij zal verder het initiatief nemen voor de coördinatie van de multidisciplinaire hulpverlening op de plaats incident. Deze coördinatie zal in het algemeen geschieden door een team-overleg van de leidinggevenden van de verschillende diensten; het coördinatieteam plaats incident (CTPI). Adviseur gevaarlijke stoffen De adviseur gevaarlijke stoffen (AGS) adviseert in eerste instantie de OvD telefonisch over de wijze waarop het incident met gevaarlijke stoffen bestreden moet worden. Van de OvD kan immers niet verwacht worden dat hij deze specialistische kennis paraat heeft. Ook over de wijze van ontsmetten van blootgestelde hulpverleners en burgers kan de AGS adviseren. Na aankomst op de plaats incident (binnen 30 minuten) zal de AGS als adviseur aan het CTPI worden toegevoegd. Als overgangssituatie kan ervoor gekozen worden om regionaal (hoofd)officieren op te leiden de eerste ondersteuning bij de stabilisering van het incident na 30 minuten te leveren. Door bovenregionale invulling van de AGS-functie kan een AGS dan binnen één uur ter plaatse zijn om bij de afhandeling van het gestabiliseerde incident te adviseren. Regionaal ogs-peloton Met het begrip regionaal ogs-peloton wordt de daadwerkelijk regionale interventiecapaciteit van de brandweer bedoeld. Vier standaard elementen zijn: • gaspakkenteams • ontsmettingscontainer • ogs-haakarmbak of ogs-hulpverleningsvoertuig • pelotonscommandant. Bij (de dreiging op) het vrijkomen van zeer giftige of bijtende stoffen kunnen hulpverleners slechts opereren in een beschermend gaspak. Gaspakdragers van de brandweer zullen vooral worden ingezet voor acute, algemene bronbestrijdingswerkzaamheden als het dichtdraaien van afsluiters of het aansluiten van slangkoppelingen ten behoeve van het overpompen van gevaarlijke stoffen. Gezien de langere opkomsttijd en de tijd die nodig is voordat kan worden ingezet, is redding geen taak voor gaspakkenteams. Na een inzet moeten gaspakdragers ontsmet kunnen worden. Hiervoor zijn aparte voorzieningen noodzakelijk, de ontsmettingscontainer. In een ogs-haakarmbak of ogs-hulpverleningsvoertuig zijn de middelen aanwezig waarmee de brandweer maatregelen kan treffen om een (beperkt) ongeval met gevaarlijke stoffen te bestrijden.
21
DE REGIONALE OGS-ORGANISATIE: HOOFDLIJNEN
3.3.3 Effectbestrijding In de regionale ogs-organisatie moeten de volgende functies/functionaliteiten waar het effectbestrijding betreft worden ingevuld: • de meetplanleider • de meetploegen • regionaal operationeel team (ROT) • regionale alarmcentrale (RAC) • peloton grootschalige ontsmetting. Meetplanleider Wanneer er sprake is van het ongecontroleerd verspreiden van gevaarlijke stoffen buiten de directe omgeving van het incident zal het regionale meetplan worden opgestart. Onderdeel van het meetplan is verkenning van het gevaarsgebied door meetploegen in opdracht van de meetplanleider. De directe aansturing van de meetploegen behoort tot het bedrijfsproces van de betrokken regionale alarmcentrale (RAC). De in de RAC of in het regionaal operationeel team (ROT) aanwezige meetplanleider zal de meetresultaten interpreteren. De meetplanleider zal op basis van deze interpretatie, maar nadrukkelijk ook op basis van andere informatie, het bestuur adviseren over de te nemen maatregelen ter bescherming van de bevolking. De meetplanleider heeft tevens als expliciete taak het actief verkrijgen van ‘alle inlichtingen’ die tot een compleet beeld van de situatie bijdragen. Vanuit die taak ziet hij ook toe op de eenduidigheid van het beeld van de situatie bij het coördinatieteam plaats incident (CTPI), het regionaal operationeel team (ROT) en het gemeentelijke rampenstaf (GRS). Meetploegen Meetploegen, bestaande uit twee opgeleide brandweerfunctionarissen (verkenners gevaarlijke stoffen), kunnen door verkenning of metingen de verspreiding van een gevaarlijke stof in kaart brengen. Regionaal operationeel team Het regionaal operationeel team (ROT) coördineert de acties met betrekking tot het effectgebied. Het ROT adviseert de verschillende betrokken gemeentelijke rampenstaven en bevordert afstemming van de beslissingen die zij nemen met betrekking tot de effectbestrijding. Het regionaal operationeel team faciliteert verder het lokaal commando in het brongebied als het gaat om benodigde logistieke of gespecialiseerde bijstand. Regionale alarmcentrale De regionale alarmcentrale (RAC) heeft als kerntaak met betrekking tot de effectbestrijding het aansturen van het sirenenetwerk en het verzorgen van de communicatie tussen de meetplanleider en de meetploegen.
22
HOOFDSTUK 3
Peloton grootschalige ontsmetting Het ontsmettingspeloton faciliteert grootschalige (zelf)ontsmetting wanneer grote aantallen burgers door gevaarlijke stoffen besmet zijn. 3.4 Planvorming Voor het goed functioneren van de regionale ogs-organisatie is preparatieve planvorming noodzakelijk: a) In planvorming moet worden aangegeven hoe de organisatie tijdens een ongeval met gevaarlijke stoffen moet functioneren. Hiertoe moet tenminste aanwezig zijn: • een regionale alarmeringsprocedure ogs • een regionale inzetprocedure ogs • een regionaal meetplan • een regionaal plan waarschuwing en alarmering • rampbestrijdingsplannen en/of aanvalsplannen voor voorzienbare risico's waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. b) In een ‘regionaal oefenplan ogs’ moet worden aangegeven hoe de functionarissen die betrokken zijn bij de ogs geoefend worden. Vanuit de verantwoordelijkheid van de werkgever zoals beschreven in de Arbeidsomstandighedenwet is het noodzakelijk de mate van geoefendheid van individuele functionarissen ook in een logboekvorm bij te houden. Hoewel de verschillende hulpverleningsdiensten een eigen verantwoordelijkheid hebben voor hun eigen personeel, heeft de regionale brandweer gezien haar wettelijke taak voor de voorbereiding van de coördinatie van de rampenbestrijding een verantwoordelijkheid voor het multidisciplinaire deel van dit oefenplan. De regionale alarmeringsprocedure ogs In de regionale alarmeringsprocedure ogs wordt beschreven hoe de regionale alarmering na een ongeval met gevaarlijke stoffen plaats vindt. De regionale alarmeringprocedure kent een basisdeel en specifieke deelalarmeringsprocedures. In het basisdeel dient onder andere opgenomen te zijn hoe de eerste uitruk na een melding van een ongeval met gevaarlijke stoffen is samengesteld. Bij zo’n melding zal ook altijd de AGS worden gealarmeerd. Voorbeelden van specifieke deelalarmeringsprocedures zijn de procedure voor alarmering van het regionale ogs-peloton of het regionaal peloton grootschalige ontsmetting. Een belangrijke deelprocedure is ook de beschrijving van de wijze waarop het regionale meetplan in werking kan worden gesteld. Deze verantwoordelijkheid zullen tenminste de OvD en de AGS moeten hebben. De regionale inzetprocedure ogs De regionale inzetprocedure ogs beschrijft de wijze waarop de hulpverleningsdiensten optreden bij ongevallen met gevaarlijke stoffen. Deze regionale procedure zal een regionale uitwerking zijn van de landelijke inzetprocedure zoals die op hoofdlijnen in deze leidraad is beschreven. De regionale inzetprocedure ogs is echter met nadruk een
23
DE REGIONALE OGS-ORGANISATIE: HOOFDLIJNEN
multidisciplinaire procedure; ook taken en verantwoordelijkheden van andere (hulpverlenings)diensten zijn erin opgenomen. In vergelijk met andere incidenttypen is juist bij ongevallen met gevaarlijke stoffen de onderlinge afstemming tussen de verschillende hulpverleningsdiensten van belang: op welke wijze worden besmette slachtoffers overgedragen van brandweer aan de ambulancedienst? Hoe weten politieeenheden waar ze nog veilig kunnen werken? De regionale inzetprocedure zal ook aandacht besteden aan de fase na (eerste) stabilisatie van het incident. Zeker in verband met de mogelijkheid van verhaal van de veelal grote kosten voor het opruimen van gevaarlijke stoffen die in het milieu terecht zijn gekomen, is een welomschreven gemeentelijke procedure noodzakelijk. Het regionale meetplan In het regionale meetplan wordt technisch en organisatorisch beschreven hoe met gebruik van de regionale meetploegen en andere informatie (zoals bijvoorbeeld informatie via een milieuklachtenlijn, de CPA of het meetnet radio-activiteit) de verspreiding van een gevaarlijke stof in kaart kan worden gebracht. Het plan kan als draaiboek voor de meetplanleider worden beschouwd. In het plan staat derhalve beschreven hoe meetploegen worden gealarmeerd en ingezet, hoe de meetploegen communiceren met de meetplanleider en omgekeerd, hoe de advisering van de meetplanleider via het regionaal operationeel team (ROT) aan het bestuur geschiedt, etc. Het regionaal plan waarschuwing en alarmering In het regionaal plan waarschuwing en alarmering wordt beschreven hoe de bevolking kan worden voorgelicht en gewaarschuwd. Voor elk van de drie mogelijkheden tot bescherming van de bevolking (voorlichting, “ramen-en-deuren-dicht” en ontruiming/ evacuatie) zal beschreven moeten worden hoe de taken en bevoegdheden zijn verdeeld. In tegenstelling tot het meetplan is het plan waarschuwing en alarmering in essentie multidisciplinair. In het plan moeten afspraken beschreven worden die zijn gemaakt met gemeentelijke diensten voorlichting en lokale rampenzender(s) over voorlichting en alarmering van bevolking. Afspraken moeten bijvoorbeeld worden gemaakt met de politie voor de inzet van politiematerieel ten behoeve van de alarmering, maar ook voor het ontruimen en afzetten van bedreigde gebieden. Veel van deze zaken behoren al in de verschillende gemeentelijke rampenplannen te zijn vastgelegd. Belangrijk is de onderkenning van de snelheid waarmee gevaarlijke stoffen zich kunnen verspreiden. Bij een voor Nederland gemiddelde windsnelheid van 5 meter per seconde beweegt het front van een gaswolk met bijna 30 kilometer per uur. Voor de alarmering van bedreigde gebieden bij ontsnapping van een gaswolk zijn dus slechts enkele minuten beschikbaar. De bevoegdheid tot het in werking stellen van bijvoorbeeld het sirenenetwerk moet daarom gemandateerd worden naar het niveau van de OvD.
24
HOOFDSTUK 3
Rampbestrijdingsplannen en/of aanvalsplannen In de Wet rampen en zware ongevallen is bepaald dat voor voorzienbare risico's die aanleiding kunnen geven tot een zwaar ongeval een rampbestrijdingsplan moet worden opgesteld.Voorbeelden van dergelijke risico's die expliciet in de wet beschreven zijn, zijn de aanwezigheid van Seveso-inrichtingen en van kernenergiebedrijven (eventueel in naburige regio's). Voor voorzienbare risico's van een geringere omvang ligt het in de rede om een een aanvalsplan te maken, dat wil zeggen een plan waarin het optreden van de hulpverleningsdiensten bij een specifiek type incident reeds vooraf beschreven is.
25
DE REGIONALE OGS-ORGANISATIE: HOOFDLIJNEN
26
HOOFDSTUK 4
HOOFDSTUK 4 De regionale ogs-organisatie: operationeel uitgewerkt 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk zal de regionale organisatie van de ogs zoals die in hoofdstuk 3 is besproken op hoofdlijnen verder operationeel worden uitgewerkt. Operationeel uitwerken houdt hier in dat aandacht zal worden besteed aan • de gewenste organisatievorm van de verschillende functionaliteiten • de kwaliteitseisen de aan de verschillende functies en de individuen die die functies invullen kunnen worden gesteld. Voor de volledigheid zal per functie, voorafgaande aan de organisatievorm en de kwaliteitseisen, een puntsgewijze herhaling van de taakbeschrijvingen worden gegeven. In de leidraad operationele prestaties (BZK, 2001) worden de operationele prestaties die de verschillende eenheden/functionaliteiten geacht worden te kunnen leveren, uitgebreid(er) besproken. 4.2 Organisatie en kwaliteitsborging regionale ogs Voor ieder van de in hoofdstuk 3 beschreven functies en functionaliteiten zal in deze paragraaf worden ingegaan op organisatorische aspecten en vereiste kwaliteitsborging. Overeenkomstig hoofdstuk 3 wordt de onderverdeling in coördinatie van de voorbereiding op de ogs, bronbestrijding en effectbestrijding aangehouden. 4.2.1 Coördinatie van de voorbereiding op de ogs Regionale staffunctionaris ogs TAAK
specialistisch gedeelte
De regionale staffunctionaris ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen heeft de volgende taken: • regionale preparatie ogs • regionale coördinatie gemeentelijke preparatie ogs • coördinatie regionaal pro-actie beleid gevaarlijke stoffen (onder andere voor BRZO-bedrijven). ORGANISATIEVORM
De regionale staffunctionaris ogs is in principe in dienst bij de regionale brandweer. Idealiter kan de regionale staffunctionaris ogs ook zelf meedraaien in het AGS-piket, maar dit is nadrukkelijk geen vereiste. 27
DE REGIONALE OGS-ORGANISATIE: OPERATIONEEL UITGEWERKT
KWALITEITSEIS
De regionale staffunctionaris ogs heeft tenminste de opleidingen PPP1 en PPP2 gevolgd. De regio kan zelf voorzien in 80% van de pro-actieve en preventieve vraagstukken waar het het risico van ongevallen met gevaarlijke stoffen betreft. Er kunnen daarom meerdere staffunctionarissen ogs, met verschillende specifieke opleidingen, noodzakelijk zijn. 4.2.2. Bronbestrijding De tijdsbalk voor het optreden in het kader van de bronbestrijding op de plaats incident bij ongevallen met gevaarlijke stoffen kan als volgt worden geschetst: • De zorgnormen geven aan binnen hoeveel tijd een eerste brandweereenheid ter plaatse dient te zijn. De primaire taak van (de bevelvoerder van) deze eenheid is het bepalen van de opstellocatie en uitvoeren eerste verkenning in afwachting van de OvD. • De OvD zal binnen 15 minuten arriveren. Zijn taak is het maken van een eerste gevaarsinschatting en het (indien mogelijk) doen uitvoeren van reddingsacties. Hij kan daarvoor beroep doen op telefonische ondersteuning door de AGS. • Na 30 minuten komt er ondersteuning voor de OvD ter plaatse. Deze ondersteuning bestaat bij voorkeur uit een gekwalificeerde AGS, maar als overgangssituatie kan deze ondersteuning ook bestaan uit een ‘ogsgekwalificeerde’ officier (voor de kwalificaties zie hieronder). • In de periode van 30 tot 60 minuten na melding van het incident zal worden gewerkt aan stabilisatie van het incident. • Na ten hoogste 60 minuten is dan in elk geval een gekwalificeerde AGS ter plaatse die deskundig advies kan geven over de verdere afhandeling van het incident. Regionale alarmcentrale TAAK
De regionale alarmcentrale heeft de volgende taken waar het de bronbestrijding in het kader van de ogs betreft: • eerste informatieverzameling • uitrukvoorstel/alarmering • communicatie tussen AGS en OvD (of eerste bevelvoerder) ter plaatse.
specialistisch gedeelte
ORGANISATIEVORM
Het “instellen en in stand houden van de regionale brandweeralarmcentrale” is een wettelijke verantwoordelijkheid van de regionale brandweer. KWALITEITSEIS
De regionale alarmcentrale is adequaat voorbereid op ongevallen met gevaarlijke stoffen, dat wil zeggen dat:
28
HOOFDSTUK 4
• • •
er een voorbereide alarmeringsprocedure ogs op de alarmcentrale aanwezig is het personeel voldoende opgeleid is om naar de eerste essentiële informatie te kunnen vragen en deze door te kunnen geven er tenminste twee maal per jaar een geëvalueerde oefening ogs wordt gehouden waarin alle voor de alarmcentrale relevante aspecten aan bod komen.
Brandweereenheden TAAK
De taak van de (eerste aankomende) brandweereenheden is: • eerste gevaarsinschatting • het leveren van verkennings-, red- en bestrijdingscapaciteit. ORGANISATIEVORM
De brandweereenheden zullen deel uit maken van de gemeentelijke korpsen in de regio. KWALITEITSEIS
De brandweereenheden (inclusief hun bevelvoerders) die met ongevallen met gevaarlijke stoffen kunnen worden geconfronteerd, zijn hierop adequaat voorbereid, dat wil zeggen dat: • het personeel geoefend is zoals beschreven in de Leidraad oefenen • de voertuigen uitgerust zijn conform bestek. Officier van dienst (OvD) TAAK
De taak van de officier van dienst in het kader van de ogs is: • gevaarsinschatting • leiding van de monodisciplinaire brandweerinzet en coördinatie van de multidisciplinaire hulpverleningsinzet op de plaats incident. ORGANISATIEVORM
De officier van dienst-functie is geregeld in het kader van een (inter)gemeentelijke piketregeling met als uitgangspunt dat een officier van dienst binnen vijftien minuten aanwezig kan zijn. specialistisch gedeelte
KWALITEITSEIS
De officier van dienst is adequaat voorbereid op de ogs, dat wil zeggen dat hij geoefend is conform de vereisten uit de Leidraad oefenen.
29
DE REGIONALE OGS-ORGANISATIE: OPERATIONEEL UITGEWERKT
Adviseur gevaarlijke stoffen (AGS) TAAK
De taak van de adviseur gevaarlijke stoffen is: • gevaarsinschatting • advies bronbestrijding aan lokaal commando • intermediair tussen lokaal commando en externe (bedrijfs)deskundigheid. ORGANISATIEVORM
De AGS-functie is een piketfunctie. Te allen tijde moet een AGS beschikbaar zijn. De normopkomsttijd van de AGS bedraagt 30 minuten. De AGS kan echter al direct tele- of mobilofonisch advies geven aan het lokaal commando. Bij een discussie over de (haalbaarheid van de) normaanrijtijd is het spanningsveld tussen enerzijds een gewenst kennis- en ervaringsniveau en anderzijds de behoefte aan snel advies van belang. Voor regio's met een hoger risicoprofiel (zoals in de Randstad) is momenteel veelal al zowel het vereiste hoge kennis- en ervaringsniveau gewaarborgd als de normopkomsttijd van 30 minuten. In regio's met een lager risicoprofiel kan als overgangssituatie gekozen worden voor een bovenregionale invulling van de AGS-functie met een opkomsttijd van 60 minuten. Eerste ondersteuning voor de OvD binnen 30 minuten kan dan geleverd worden door een ‘ogs-gekwalificeerde’ officier (zie hieronder). 8 min incident bevelvoerder
15 min OvD
30 min ogs gekwalificeerde officier
60 min AGS
RAC
AGS
opschaling AGS
specialistisch gedeelte
afbeelding 4.1
KWALITEITSEIS
Het deskundigheidsniveau van de AGS kan worden gekenmerkt door a) examenniveau HBM-repressie (de AGS moet kunnen functioneren in de opgeschaalde rampenbestrijdingsorganisatie), b) paraat niveau HBO chemie/fysica en c) stralingsdeskundige niveau 4*. De AGS is verder ingevoerd in de regionale (bron)bestrijdingsmogelijkheden. 30
HOOFDSTUK 4
Ter kwaliteitsborging zal de AGS tenminste jaarlijks tweemaal deelnemen aan een landelijke (tweedaagse) oefensessie voor AGS-en, bezoekt hij de regionale risicoobjecten en neemt hij deel aan grootschalige regionale oefeningen. Wanneer (als overgangssituatie) gekozen wordt voor het voorzien in ondersteuning van de OvD binnen 30 minuten door een ‘ogs-gekwalificeerde’ officier dan is zijn deskundigheidsniveau te kenmerken door a) diploma Hoofdbrandmeester repressie, b) niveau VWO exact en c) ogs-keuzemodule op HBM-niveau. Ter kwaliteitsborging zal de ‘ogs-gekwalificeerde’ officier eveneens tenminste jaarlijks tweemaal deelnemen aan een landelijke (tweedaagse) oefensessie voor AGS-en, bezoekt hij de regionale risico-objecten en neemt hij deel aan grootschalige regionale oefeningen. Regionaal ogs-peloton TAAK
De TAAK van het regionale ogs-peloton is het leveren van • gaspakkenteams ten behoeve van bronbestrijding • specifiek bronbestrijdingsmaterieel • ontsmettingsmogelijkheid eigen personeel. ORGANISATIEVORM
Het regionale ogs-peloton bestaat uit de voor de specialistische ogs-taken aangewezen gemeentelijke eenheden. Het ogs-peloton bestaat uit een pelotonscommandant, een gaspakkenteam, een ontsmettingscontainer en een ogs-hulpverleningsvoertuig of een ogs-haakarmbak. Het ogs-peloton zal conform het ‘opschalingsmodel’ worden gealarmeerd, dat wil zeggen dat die delen die benodigd zijn, zullen worden opgeroepen. Bij (de dreiging op) het vrijkomen van zeer giftige of bijtende stoffen kunnen hulpverleners slechts opereren in een beschermend gaspak. Binnen een half uur na alarmering dient een dergelijke inzet te kunnen plaatsvinden. Zoals aangegeven in de procedure ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen dienen gaspakdragers altijd in koppels van twee brandweermensen worden ingezet. Een koppel dient daarbij paraat te staan voor eventuele noodsituaties. Een gaspakkenteam bestaat derhalve uit tenminste vier gaspakdragers.
specialistisch gedeelte
Na een inzet moeten gaspakdragers ontsmet kunnen worden. Hiervoor zijn aparte voorzieningen noodzakelijk (de ontsmettingscontainer). Uitgaande van een norm-ongeval waarbij gedurende 1 uur de inzet van een koppel gaspakdragers nodig is, komt men tot een vereiste continue beschikbaarheid van 4 teams gaspakdragers (3 teams voor inzet gedurende 20 minuten plus een standbyteam). Per regio zullen derhlave tenminste 24 gaspakdragers opgeleid en geoefend moeten zijn (uitgaande van invulling door vrijwilligers met een ‘opkomstfactor’ van 3). De gaspakdragers zijn reguliere leden van de gemeentelijke brandweer. 31
DE REGIONALE OGS-ORGANISATIE: OPERATIONEEL UITGEWERKT
In een ogs-haakarmbak of ogs-hulpverleningsvoertuig zijn de middelen aanwezig waarmee de brandweer maatregelen kan treffen om een ongeval met gevaarlijke stoffen te bestrijden. Het gaat hier om middelen die de uitstroom van gevaarlijke stoffen kunnen beperken, of vrijgekomen gevaarlijke stoffen kunnen lokaliseren. Deze middelen hebben vooral een functie bij kleinere ongevallen. Voor het bestrijden van grotere ongevallen zal (indien mogelijk) een beroep moeten worden gedaan op private ondernemingen. KWALITEITSEIS
Gaspakdragers hebben de opleiding gaspakdrager (keuze module op het niveau hoofdbrandwacht) gevolgd. Leden van het ogs-peloton (inclusief bevelvoerders) zijn tenminste geoefend volgens het keuzeniveau ogs uit de Leidraad oefenen. 4.2.3 Effectbestrijding Bij incidenten waarbij de meetplanorganisatie in actie dient te komen geldt de volgende tijdsbalk: • de meetplanleider moet ogenblikkelijk in staat zijn de meetploegen via de alarmcentrale van de betrokken regio meetopdrachten te geven • binnen 30 minuten na melding dient een staffunctionaris inlichtingen aanwezig te zijn op de alarmcentrale van de betrokken regio (ervan uitgaande dat daar ook het ROT zal zijn gevestigd). De staffunctionaris inlichtingen kan in telefonische samenspraak met de meetplanleider (adviserende)taken van de meetplanleider vervullen in de periode dat de meetplanleider nog niet aanwezig is • binnen 60 minuten dient in het ROT van de betrokken regio ook een gekwalificeerde meetplanleider aanwezig te zijn. Er zijn diverse invullingsmogelijkheden om aan bovenstaande tijdsvereisten te voldoen. De meest optimale is vanzelfsprekend door het invullen van een separaat meetplanleiderspiket met een opkomsttijd van 30 minuten. Een voor de hand liggende (overgangs)mogelijkheid die geen separaat piket vereist, is om de AGS van een buurregio in te zetten als meetplanleider. Een OvD uit een niet betrokken deel van de betrokken regio kan dan in eerste instantie als staffunctionaris inlichtingen naar de RAC en/of het ROT komen. Elke invulling vereist adequate voorbereidende planvorming, opleiding en oefening.
specialistisch gedeelte
Regionale alarmcentrale TAAK
De taak van de regionale alarmcentrale in het kader van de effectbestrijding ogs is: • communicatie meetploegen • aansturing sirenenetwerk.
32
HOOFDSTUK 4
ORGANISATIEVORM
Het “instellen en in stand houden van de regionale brandweeralarmcentrale” is ex Brandweerwet een wettelijke verantwoordelijkheid van de regionale brandweer. Expliciet wordt verder gemeld dat de regionale brandweer tot taak heeft het “waarschuwen van de bevolking door middel van het sirenenet”. KWALITEITSEIS
De regionale alarmcentrale is adequaat voorbereid op de effectbestrijding na ongevallen met gevaarlijke stoffen, dat wil zeggen dat: • er een voorbereide waarschuwings- en alarmeringsprocedure op de alarmcentrale aanwezig is • er tenminste twee maal per jaar een geëvalueerde oefening effectbestrijding wordt gehouden waarin alle voor de alarmcentrale relevante aspecten aan bod komen. Meetplanleider TAAK
De taak van de meetplanleider is: • aansturen meetploegen • interpretatie meetgegevens en advisering vereiste maatregelen • “inlichtingen”, dat wil zeggen het bewaken en bevorderen van de eenduidigheid van het beeld van de werkelijkheid dat op de verschillende niveau's bestaat (CTPI, ROT, rampenstaf). ORGANISATIEVORM
specialistisch gedeelte
De meetplanleider-functie is een piketfunctie. Te allen tijde moet een meetplanleider beschikbaar zijn. Als opkomsttijd voor de meetplanleider geldt 30 minuten. De meetplanleider kan echter al direct tele- of mobilofonisch advies geven en meetploegen aansturen. Voor alle duidelijkheid: de meetplanleider kan van de ‘rand van zijn bed’ de RAC opdracht geven op specifieke punten te doen meten (met specifieke buisjes). De RAC stuurt dan vervolgens de meetploegen aan. Gezien het feit dat meetploegen in eerste instantie aan de vermoedde rand van het bedreigde gebied meten, zal het in de praktijk tenminste een half uur duren voordat het eerste bevestigde beeld van de omvang van het bedreigde gebied kan worden verkregen. De meetplanleider kan dan al (vlak)bij de RAC/ROT zijn. Spoedeisende waarschuwing en alarmering van de bevolking zal onmiddellijk en derhalve op basis van andere indicatoren moeten plaatsvinden. Het maakt dan niet uit waar de ‘bedrand’ van de meetplanleider zich bevindt. Wanneer het regionaal risicobeeld daar aanleiding toe geeft kan worden gekozen om (als overgangssituatie) een officier met als functie staffunctionaris inlichtingen binnen 30 minuten op de alarmcentrale en/of het ROT van de betrokken regio aanwezig te hebben. Hiertoe kan bijvoorbeeld een OvD uit een niet betrokken deel van de regio 33
DE REGIONALE OGS-ORGANISATIE: OPERATIONEEL UITGEWERKT
worden aangewezen. Na 60 minuten dient er tenminste een gekwalificeerde meetplanleider aanwezig te zijn. 8 min incident bevelvoerder
15 min OvD informatie
30 min staffunctionaris inlichtingen
meetploegen opdracht
opkomst meetplanleider
60 min meetplanleider
RAC
meetplanleider
afbeelding 4.2
KWALITEITSEIS
Het deskundigheidsniveau van de meetplanleider kan worden gekenmerkt door a) kennisniveau HBM-repressie, b) paraat niveau HBO chemie/fysica en c) stralingsdeskundige niveau 4*. Ter kwaliteitsborging zal de meetplanleider tenminste jaarlijks tweemaal deelnemen aan een landelijke (tweedaagse) oefensessie voor meetplanleiders, kent hij de regionale risico's en neemt hij deel aan grootschalige regionale oefeningen (tenminste vanuit zijn ‘inlichtingen’taak). Wanneer (als overgangssituatie) gekozen wordt voor de invulling van de vereiste aanwezigheid van een staffunctionaris inlichtingen binnen 30 minuten door een officier zijnde geen gekwalificeerde meetplanleider dan dient deze officier tenminste het diploma HBM-repressie te hebben. Ter kwaliteitsborging zal deze officier tenminste tweemaal jaarlijks in zijn functie als staffunctionaris inlichtingen deelnemen aan oefensessies, woont hij in deze functie grootschalige regionale oefeningen bij en kent hij de regionale risico's. Meetploegen
specialistisch gedeelte
TAAK
De taak van de regionale meetploegen is: • verrichten metingen in opdracht van de meetplanleider. ORGANISATIEVORM
De meetploegen bestaan uit reguliere leden van de gemeentelijke brandweer.
34
HOOFDSTUK 4
Als uitgegaan wordt van de in de referentiekaders gegeven opkomsttijden (binnen 15 minuten metingen door één meetploeg, na 30 minuten door twee meetploegen en na 60 minuten door vier meetploegen) dan zal dat in het algemeen betekenen dat er verspreid over de regio tenminste 4 meetploegen inzetbaar moeten zijn. Per regio zullen derhalve tenminste 24 verkenners gevaarlijke stoffen opgeleid en geoefend moeten zijn (uitgaande van invulling door vrijwilligers met een ‘opkomstfactor’ van 3) KWALITEITSEIS
Meetploegleden hebben de opleiding verkenner gevaarlijke stoffen (keuze module op het niveau hoofdbrandwacht) gevolgd. Meetploegen zijn geoefend conform de vereisten uit de Leidraad oefenen. Kennis
Middelen
tankautospuit (OBM + 5 manschappen)
OBM
chemiepak informatie (ERIC-kaarten) explosie- en ra-meter
OvD
AHBM
informatie (chemiekaarten) meetapparatuur meetploeg
AGS
HBM repressie HBO chem./fys. ra niveau 4*
informatie meetapparatuur
ogs-peloton
gaspak-drager verkenner gs
gaspak ontsmettingsmogelijkheden ogs-materiaal
meetploeg
verkenner gs
meetapparatuur
meetplanleider
HBM repressie HBO chem./fys. ra niveau 4*
informatie meetploegen
ontsmettingspeloton
gaspak-drager verkenner gs
chemiepak grootschalige ontsmettingsmogelijkheden
specialistisch gedeelte
functies en middelen bij de ogs
Eenheid
afbeelding 4.3
35
DE REGIONALE OGS-ORGANISATIE: OPERATIONEEL UITGEWERKT
Ontsmettingspeloton TAAK
De taak van het regionaal ontsmettingspeloton is: • het faciliteren van grootschalige (zelf)ontsmetting. ORGANISATIEVORM
Een van de wettelijke taken van de regionale brandweer is het “verrichten van ontsmetting”. Deze taak zal worden uitgevoerd door het regionaal ontsmettingspeloton dat bestaat uit daarvoor aangewezen, opgeleide en geoefende gemeentelijke eenheden onder leiding van een officier. In de praktijk zal er, wanneer er sprake is van een grootschalige besmetting van de bevolking die daarna nog ontsmet kan worden, er vooral sprake zijn van stofbesmetting van slachtoffers die zichzelf nog kunnen ontsmetten. Dit zal bij voorkeur in eerste instantie in het eigen huis gebeuren. In tweede instantie kan dit gefaciliteerd worden in daartoe aangewezen sporthallen, ed. Een primaire verantwoordelijkheid is daarna het kunnen vaststellen of de zelf-ontsmette slachtoffers daadwerkelijk ontsmet zijn. Een in de dagelijkse praktijk meer voorkomende casus is die waarbij er een beperkt aantal gewonde slachtoffers aanwezig is dat met spoed zodanig ontsmet moet worden dat vervoer en medische behandeling mogelijk is. Hiertoe zullen, in samenspraak met de aanwezige medische deskundigen, bijvoorbeeld de ontsmettingsmogelijkheden van de ogs-peloton moeten worden ingezet of moet mogelijk worden volstaan met het verwijderen van besmette kleding. KWALITEITSEIS
De leden van het ontsmettingspeloton zijn adequaat opgeleid, uitgerust en geoefend, dat wil zeggen dat zij tenminste zij geoefend conform het keuzeniveau ogs uit de Leidraad oefenen.
specialistisch gedeelte
4.3 Multidisciplinaire samenwerking rondom de ogs Zoals in hoofdstuk 2 al is aangegeven zijn er in het algemeen veel meer diensten bij de ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen betrokken. In deze paragraaf worden de meest relevante diensten en hun taken besproken. Met de meeste van deze diensten zullen preparatief afspraken gemaakt moeten worden over alarmering en samenwerking. Ook zal met deze diensten samen geoefend moeten worden. Politie Kerntaak van de politie bij de ogs is • het afzetten van bedreigd gebied • het ontruimen van bedreigd gebied • het begeleiden van hulpverleningsvoertuigen naar en van het bedreigd gebied.
36
HOOFDSTUK 4
Bedacht moet worden dat politie-eenheden geen bescherming hebben tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Zij zullen derhalve in principe altijd in onbedreigd gebied moeten opereren. Geneeskundige hulpverlening Kerntaak van de geneeskundige hulpverlening is het medisch verzorgen van slachtoffers. In het kader van de ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen is hierbij een specifiek attentiepunt dat slachtoffers besmet kunnen zijn. Binnen de geneeskundige hulpverleningsdiensten hebben de gezondheidskundig adviseurs gevaarlijke stoffen (GAGS) specialistische kennis over de (lange termijn) effecten van gevaarlijke stoffen op de volksgezondgezondheid. Binnen met name het ROT kunnen zij derhalve waardevolle adviezen geven. Gemeentelijke milieudienst De gemeentelijke milieudienst is binnen de gemeente de eerst aangewezen dienst om de vrijgekomen gevaarlijke stoffen na een incident te (doen) laten verwijderen. Voorbereiding van het aspect van kostenverhaal is daarbij noodzakelijk. 4.4
Overheidsassistentie bij de ogs
Het landelijk informatiepunt ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen Het landelijk informatiepunt ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen (LIOGS) is 24 uur per dag bereikbaar voor advies over de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Milieuongevallendienst De milieuongevallendienst (MOD) van het rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM) is continu bereikbaar om ter plaatse aanvullende meetcapaciteit en expertise te leveren. Het gaat dan met name om de effecten van lage concentraties gevaarlijke stoffen op de langere termijn. Nationaal vergiftigingen informatiecentrum Het nationaal vergiftigingen informatiecentrum (NVIC) is evens een onderdeel van het rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM). Ook het NVIC is continu bereikbaar om op afstand aan medische hulpverleners advies te geven over de behandeling van slachtoffers die aan schadelijke stoffen zijn blootgesteld. specialistisch gedeelte
Beleidsondersteunend team milieuincidenten Verschillende ministeries hebben een eigenstandige verantwoordelijk bij grotere milieuincidenten of ongevallen met gevaarlijke stoffen. Te denken valt aan verantwoordelijkheden ex Wet rampen en zware ongevallen, ex Kernenergiewet of vanuit de verantwoordelijkheid voor de voedselvoorziening.
37
DE REGIONALE OGS-ORGANISATIE: OPERATIONEEL UITGEWERKT
specialistisch gedeelte
Het beleidsondersteunend team milieuincidenten (BOTMI) is een interdepartementaal afstemmingsoverleg dat beoogt in de acute fase van milieuincidenten tot een gezamenlijke aanpak van het incident door de rijksoverheid te komen.
38
BIJLAGE 1
BIJLAGE 1 Optreden als AGS B1.1 Inleiding Zoals in de hoofdstukken 3 en 4 beschreven is, is de primare taak van de AGS het adviseren van het lokaal commando (OvD, CTPI) over de geschikte wijzen voor redding, bronbestrijding, ontsmetting en afhandeling van het incident na stabilisatie. In deze bijlage zal aandacht besteed worden aan de wijze waarop de AGS in de praktijk zal (moeten) beslissen. Daartoe zal zijn inzet in twee fasen worden onderverdeeld. Een eerste fase waarin vrijwel ogenblikkelijk advies zal moeten worden gegeven, en een tweede fase waarin meer tijd is voor het geven van een ‘berekend’ advies. Voor beide fasen zal een preparatieve checklist gegeven worden, dat wil zeggen een checklist waarop verschillende aspecten van het optreden staan waarop de AGS zich moet voorbereiden. B1.2 Besluitvorming als AGS De kerntaak van de AGS –advisering van het lokaal commando– kent de volgende karakteristieken: • tijds- en verwachtingsdruk • complexe situaties • multidisciplinair overleg • soms tegengestelde belangen • geen eenduidige informatiebronnen. Sommige van deze karakteristieken lijken tegenstrijdig. Om toch te kunnen voldoen aan de verwachtingen moet de AGS zich bewust zijn van zijn eigen besluitvormingswijze.
specialistisch gedeelte
Belangrijk is de onderkenning dat er twee tempi in het adviseringstraject van de AGS te onderscheiden zijn. In de eerste plaats zal meestal vrijwel ogenblikkelijk een eerste advies gevraagd en vereist zijn. De AGS beslist dan als een ‘expert onder tijdsdruk’ op basis van herkenning. Dit eerste advies vergt derhalve een grondige parate kennis van de mogelijke basissituaties. Daarna zal echter de tijd genomen moeten worden voor een degelijker situatieinschatting specifiek voor de betreffende situatie. Op basis van die inschatting kan dan een “berekend” vervolgadvies worden gegeven. Recente onderzoeken naar besluitvorming door experts hebben laten zien dat een dergelijke tempoverandering niet eenvoudig te maken is door experts die tijdsdruk voelen. Door middel van oefening zal de AGS geleerd moeten worden om een dergelijke switch te kunnen maken. Elk der tempi vereist een eigensoortige oefening en opleidingsvorm. Voor de snelle eerste klap is veelvuldige oefening van standaardscenario’s benodigd. Voor de tweede rekenfase is inzicht en rekenvaardigheid benodigd.
39
OPTREDEN ALS AGS
B1.3 Checklist fase 1 In de eerste snelle fase van advisering is het onderscheid tussen de verschillende basisscenario’s van belang. Er zijn daarbij drie soorten "hoofd"-parameters te onderscheiden: • fysische voorkomingsvorm van de betrokken stof (samengeperst gas, tot vloeistof verdicht gas, vloeibare stof en vaste stof) • aard van de stof (brandbaar, giftig, explosief, radio-actief) • aard van het ongeval (dreiging, lekkage, brand) Met deze drie parameters kan een 3-dimensionale matrix gemaakt worden van scenario’s. Elk van deze scenario’s dient door de AGS te worden beheerst. Een belangrijke vraag daarbij is telkens of er mensenlevens bedreigd worden. Wanneer er geen onmiddellijke bedreiging van mensenlevens is, zal in principe voor een defensieve strategie gekozen moeten worden in afwachting van een berekend advies. ongeval met uranium hexafluoride (UF6)
samengeperstgas
fysische vorm ra
vaste stof
lekkage
vloeibare stof tot vloeistof verdicht gas samengeperstgas
ogs-matrix
ief
ar
dba bran
dreiging
giftig
os expl
lekkage
ra
brand
aard van de stof
aard van het ongeval
afbeelding B 1.1 Vanzelfsprekend zijn er nog vele andere parameters die mede een rol spelen. We noemen hier als illustratie slechts de volgende: • eigenschappen verpakking • weers- en terreinfactoren • nadere chemische en fysische eigenschappen gevaarlijke stof.
specialistisch gedeelte
Ter illustratie van een voorbereidde inzettaktiek geven wij hieronder het ‘inzet-inbeschermende-kleding-beslissingsschema’ zoals dat in de regio Rijnmond is ontwikkeld.
40
BIJLAGE 1
Aspecten
Bluskleding
Chemicaliën tenue
Gaspak
Toxiciteit1
laag
middel
hoog
GEVI-Code2
overige
één 6 of één 8
66,88,68,86,6X,8X
vluchtigheid laag (dampspanning 20˚C) <10 mBar
middel <100 mBar
hoog >100 mBar
Reactiviteit3
niet
langzaam
hoog
Agressiviteit4
niet
laag/middel
hoog
Besmettingskans5
zeer klein
klein
groot
Hoeveelheid6
zeer klein < 1 liter
klein/midel < 200 liter
middel/groot > 200 liter
Inzetduur
zeer kort > 5 min.
middel 5 - 30 min.
middel/lang vanaf 5 minuten
Hygiëne7 (besmetting/stank)
neen
gering/middel
middel/hoog
Fysische en Chemische aspecten
1 Voor de definiëring van de giftigheid wordt gebruik gemaakt van de maatstaven genoemd in Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen VSG/RID-1997 2 Gevaarsidentificatie-nummers. De cijfers vormen het GEVI-nummer of vormen een onderdeel van het nummer. 3 De criteria voor de indeling zijn: de mate waarin sterk reactieve stoffen, sterk oxiderende stoffen, sterk hygroscopische stoffen of stoffen die ontleden of reageren met vocht uit de lucht en agressieve dampen ontwikkelen, kunnen op de huid of gevoelige delen van het menselijk lichaam kunnen inwerken. Deze gegevens kunnen o.a. ontleend worden aan het Chemiekaartenboek onder de paragrafen 3.1, 3.2, 4.2 en de MAC-waarde. 4 De mate waarin de sterk agressieve stoffen (zoals sterke zuren of basen e.d.) inwerken op de huid of gevoelige delen van het menselijk lichaam zijn bepalend voor de indeling.
beslissing ondersteunend schema inzet in beschermende kleding
5 Stoffen die door primair of secundair contact de kans hebben het lichaam te besmetten en door hun giftige of bijtende eigenschappen verder in te kunnen werken op het menselijk lichaam. 6 De hoeveelheden betreffen de berekende hoeveelheid van stoffen, die in typerende scenario's kunnen vrijkomen. 7 Stoffen die door primair of secundair contact de kans hebben het lichaam te besmetten en door hun stank of door de aanwezigheid van ziekteverwekkende stoffen of organismen sterk negatieve psychologische of fysiologische effecten kunnen geven.
afbeelding B 1.2 specialistisch gedeelte
In het algemeen is bij ongevalsbestrijding een tijdige opschaling van belang. Voor de AGS betekent dit zo snel mogelijke onderkenning wanneer het meetplan moet worden opgestart. Voor vele incidenten kan (en moet) dit al op grond van de eerste melding gebeuren. De meetplanleider kan in ieder geval gebruikt worden door de AGS om nadere inlichtingen te verkrijgen over bijvoorbeeld de betrokken stof en de bestrijdingsmogelijkheden.
41
OPTREDEN ALS AGS
Een bijzonder geval is de situatie waarin de AGS zelf al tot de conclusie komt dat waarschuwing en alarmering van de bevolking noodzakelijk is. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn bij een melding van een instantane ontsnapping van (een grotere hoeveelheid) giftig gas. De AGS moet dan in staat zijn om het sirenenetwerk te laten activeren. B1.4 Checklist fase 2 Onderscheid kan in deze fase gemaakt worden tussen • stabilisatie van het incident • bestrijden gevolgen ongeval • afbouw inzet operationele diensten bij incident Het bovenstaande onderscheid kent overlap in verschillende grijstinten. De onderverdeling is gebaseerd op het verschil in relatieve urgentie tussen de verschillende bestrijdingsaspecten. Stabilisatie van het incident Wanneer het duidelijk is dat redding niet meer noodzakelijk is en er ook geen gevaar voor onmiddellijke en ernstige escalatie van het incident is, zal in principe een defensieve strategie zijn ingezet. Dit betekent dat bewust de tijd wordt genomen om de gevolgen van bronbestrijdingsacties te overwegen. Een primaire overweging is de veiligheid van het ingezette personeel.
specialistisch gedeelte
In het algemeen is de inzet in deze fase gericht op het doen stoppen van de ongecontroleerde uitstroom van de betrokken gevaarlijke stoffen. Slechts zelden zal het mogelijk zijn om daadwerkelijk het ‘lek’ te dichten. Veel vaker zal de inzet gericht zijn op het wegnemen van de gevaarlijke stof nog voor het lek. Dit kan gebeuren door het dichtdraaien van afsluiters (wanneer het lek zich in een leiding bevindt) of door het actief verwijderen van de gevaarlijke stof uit het lekkende reservoir. Ook kan soms de ongecontroleerde uitstroom op enige afstand van het lek worden gecontroleerd. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij een vloeistoflekkage die ingedamd kan worden, maar ook bij het neerslaan van vrijgekomen gas met behulp van een waterscherm. Bestrijden gevolgen ongeval Veelal tegelijkertijd met de stabiliatie van het incident zullen de gevolgen van het ongeval worden bestreden. Het gaat hier vaak om maatregelen die zowel dicht tegen het beperken van verdere verspreiding van het vrijgekomen product aanliggen als tegen het daadwerkelijk opruimen ervan. Voorbeelden zijn absorbtie van vloeibare stoffen, maar ook het in een reservoir overpompen van de inhoud van een verontreinigde en afgedamde sloot. Het zal in deze fase zijn dat de AGS bewust de tijd kan nemen om onderstaande overwegingen-lijst door te nemen, zo mogelijk in een CTPI-achtige overlegsituatie.
42
BIJLAGE 1
• is er sprake van bedreiging van de volksgezondheid of het milieu? • is vrijgekomen product geïsoleerd? • is er voldoende opgeschaald? • zijn alle kenmerken van de betrokken stof bekend? • zijn er voldoende beschermende maatregelen voor omwonende en hulpverleners getroffen (o.a. afzetting)? • is de lekkage beheerst? 7 punten van overweging
• zijn de benodigde acties voor herstel ingezet? afbeelding B 1.3
Afbouw inzet operationele diensten bij incident Na enige tijd zal het incident gestabiliseerd zijn en de gevolgen ervan zoverre het in de mogelijkheid van de operationele diensten ligt, zijn bestreden. Dit is het moment waarop de inzet van de operationele diensten moet worden afgebouwd. De verantwoordelijkheid voor het daadwerkelijk opruimen van vrijgekomen product, verwijderen van beschadige transportreservoir, etc ligt bij de ‘vervuiler’. De AGS kan hier een intermedierende rol spelen. Het is in zijn algemeenheid wel een brandweertaak om in coördinatie te voorzien zolang dat noodzakelijk is. Dat wil zeggen tenminste zolang er (meerdere) operationele en/of gemeentelijke diensten bij betrokken zijn voor wie die de situatie niet als normaal kan worden beschouwd.
specialistisch gedeelte 43
specialistisch gedeelte
OPTREDEN ALS AGS
44
BIJLAGE 2
BIJLAGE 2 Optreden als meetplanleider B2.1 Inleiding Zoals in de hoofdstukken 2 en 3 beschreven is, is de primaire taak van de meetplanleider om het regionaal operationeel team te adviseren over de aard van de dreiging in het effectgebied en de vereiste maatregelen ter bescherming van de bevolking. In deze bijlage zal aandacht besteed worden aan de wijze waarop de meetplanleider in de praktijk zal (moeten) beslissen. Onderdeel is derhalve een korte paragraaf die inzicht geeft in het besluitvormingsproces van de meetplanleider. Verder zal een preparatieve checklist gegeven worden waarop verschillende aspecten van het optreden staan waarop de meetplanleider zich moet voorbereiden. B2.2 Besluitvorming als meetplanleider Net als voor de AGS is ook voor de meetplanleider inzicht in het eigen besluitvormingsproces bevorderlijk voor de kwaliteit van de besluitvorming. Het besluitvormingsproces van de meetplanleider kan worden gekarakteriseerd door onvolledige informatie, maar geen extreme tijdsdruk en tamelijk heldere alternatieve acties.
specialistisch gedeelte
Volgens onderzoek van de psycholoog Noble werkt beslissen in deze situatie als volgt: op basis van onvolledige informatie over de probleemsituatie en de algemene kennis van de beslisser wordt een inschatting/beeld van de situatie geschapen. Uit deze situatie-inschatting volgen verwachtingen. Deze verwachtingen worden getoetst aan nieuwe informatie. Op grond van het al dan niet passen van deze nieuwe informatie bij de verwachtingen wordt de situatie-inschatting aangepast. Wanneer voldoende zekerheid over de situatie is verkregen, is de te nemen beslissing duidelijk. De afwijking die we zien van het klassieke rationele model is dat voor de beslisser een helder beeld van de situatie onmiddellijk een keuze betekent. De beslisser analyseert de situatie ook niet echt, maar hij visualiseert de situatie op basis van een onvolledig samenstel aan gegevens en zijn algemene kennis. Deze visualisatie toetst hij aan nieuwe informatie, net zolang tot hij overtuigd is van de waarheid van zijn beeld (of tot een beslissing door tijdsdruk wordt afgedwongen). Belangrijk is de opmerking dat het kan voorkomen dat de beslisser een volkomen onjuiste aanvangsverwachting heeft en dat die dan niet meer gecorrigeerd hoeft te kunnen worden door nieuwe gegevens. Bij een ongeval waarbij een mogelijk toxische gaswolk ontstaat beslist de meetplanleider op een dergelijke wijze. Hij visualiseert de situatie op basis van, in de praktijk, altijd onvolledige gegevens. Een beperkt aantal extra informatiepunten (metingen, informatie AGS, klachten van de bevolking) laat hem besluiten over het waarheidsgehalte van zijn visualisatie, waarna zijn beslissing al vast ligt. 45
OPTREDEN ALS MEETPLANLEIDER
De meetplanleider is voorzien van hulpmiddelen die deze manier van werken ondersteunen: de schademallen en het werkblad ondersteunen bij uitstek de visualisatie van de situatie. Rationele besluitvorming is echter als het ware al preparatief in deze hulpmiddelen verwerkt. Op deze manier wordt de beslisser optimaal ondersteund: ingewikkelde afwegingen/berekeningen zijn al vooraf gemaakt en worden aangeboden op een manier die precies aansluit bij de wijze waarop de beslisser beslist. Een klassiek voorbeeld van een situatie waarin de meetplanleider vast loopt in zijn beslissingsproces is die waarbij een gaswolk door terreinkenmerken als bijvoorbeeld een rivier of een heuvelrug zijwaarts wordt verplaatst zonder dat de meetplanleider zich dit realiseerd. De direct benedenwinds opererende meetploegen zullen dan geen sporen van de gevaarlijke stof vinden. B2.3 Checklist meetplanleider Het advies van de meetplanleider zal in eerste instantie gebaseerd zijn op de informatie die hij via de RAC van OvD of AGS krijgt. De eerste vraag is dan of onmiddelijke alarmering van de bevolking noodzakelijk is. Hierbij is van belang: • de hoeveelheid en aard van de ontsnapte stof • is de lekkage continu of instantaan • de weersomstandigheden. De meetplanleider dient een beeld paraat te hebben van de soort en hoeveelheden gevaarlijke stoffen en de weersomstandigheden die onmiddellijke alamering noodzakelijk maken.
specialistisch gedeelte
Het zal voornamelijk bij continue uitstroom zijn dat de meetplanleider meetploegen vanuit de regio zal doen inzetten door de RAC. Een regelmatig voorkomend voorbeeld van een continue uitstroom is overigens een grote brand waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het is ook in deze omstandigheden dat de meetplanleider zal moeten adviseren wat de geëigende maatregelen zijn om de bevolking te beschermen. Ook hier geldt dat de meetplanleider de relevante ongevalscenario's paraat moet hebben.
46
BIJLAGE 2
ongeval
(dreiging op) vrijkomen giftige stof aard van de betrokken stof
incidentgegevens: meteo, hoeveelheid stof, omgeving
beschikbare maatregelen informeren, alarmering, evacueren
eerste advies
meetresultaten van meetploegen of meetposten preparatiescenarioboom meetplanleider
overleg andere deskundigen
aanvullende gegevens
bijgesteld advies afbeelding B 2.1
Na een eerste advies over de directe gevaren voor de bevolking en de maatregelen daartegen zal informatie worden verwacht over de lange termijn effecten van de blootstelling. Hiervoor zal extern advies van bijvoorbeeld NVIC of medisch milieukundigen benodigd zijn.
specialistisch gedeelte
Een apart onderdeel van de taak van de meetplanleider is die van staffunctionaris inlichtingen. De meetplanleider heeft in die functie als expliciete taak het actief verkrijgen van ‘alle inlichtingen’ die tot een compleet beeld van de situatie bijdragen. Vanuit die taak ziet hij ook toe op de eenduidigheid van het beeld van de situatie bij het coördinatieteam plaats incident (CTPI), het regionaal operationeel team (ROT) en het gemeentelijke rampenstaf (GRS).
47
specialistisch gedeelte
OPTREDEN ALS MEETPLANLEIDER
48
BIJLAGE 3
BIJLAGE 3 De regionale staffunctionaris ogs B3.1 Inleiding De regionale staffunctionaris ogs heeft tot taak de de invulling van de regionale verantwoordelijkheden op het terrein van ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen te coördineren. Zijn taak ligt daarom primair op het preparatieve vlak. Het is echter voor de hand liggend om de expertise van de regionale staffunctionaris ogs ook op ogsspecifieke aspecten van pro-actie en preventie in te zetten. Wanneer een matrix geschetst wordt waarin de schakels van de veiligheidsketen tegen de beleidscyclus worden afgezet dan kan daarin het werkveld van de staffunctionaris ogs worden aangegeven. proactie
preventie
preparatie
repressie
nazorg
beleid organisatie
werkveld staffunctionaris ogs
uitvoering evaluatie
afbeelding B 3.1 B3.2 Pro-actie De gangbare definite van pro-actie is het wegnemen van structurele oorzaken van onveiligheid en het voorkomen daarvan. Gezien het feit dat ongevallen met gevaarlijke stoffen in het algemeen ook gevaar met zich meebrengen voor het eigen personeel, is pro-actie bijna een automatische verantwoordelijkheid voor de staffunctionaris ogs. In de praktijk hebben veel ogs pro-actie vraagstukken te maken hebben met de vestiging van bedrijven waarin gevaarlijke stoffen verwerkt worden. Kennis van de relevante wet- en regelgeving is al een preparatieve vereiste, deze kennis kan dan ook op het pro-actieve vlak worden ingezet. specialistisch gedeelte
Een voorbeeld is de gemeentelijke en/of provinciale routering van gevaarlijke stoffen en het ontheffingenbeleid daarvoor. Een ander voorbeeld dat op de grens tussen pro-actie en preventie ligt, is de wettelijke adviesrol van de regionale brandweer waar het gaat om het geven van de provinciale mileuvergunning voor Seveso-bedrijven ex het BRZO.
49
DE REGIONALE STAFFUNCTIONARIS
B3.3 Preventie Binnen de brandweer is het preventieproces traditioneel gericht op de brandveiligheid van bouwwerken. Er wordt dan met name aandacht besteed aan constructie- en materiaaleisen. De koppeling tussen preventie en preparatie is meestal niet sterk. Voor ongevalsbestrijding gevaarlijk stoffen is kennis van de preventieve voorzieningen (in bedrijven die gevaarlijke stoffen verwerken of van voertuigen die gevaarlijke stoffen produceren) is een eerste vereiste om in het geval van een calamiteit effectief en veilig te kunnen optreden. Preventie op het gebied van gevaarlijke stoffen heeft behalve met technische aspecten ook met nadruk met organisatorische aspecten te maken. Een voorbeeld is het verlenen van ontheffingen voor de gemeentelijke en/of provinciale routering van gevaarlijke stoffen. Genoemd is hierboven al de wettelijke adviesrol van de regionale brandweer ex BRZO voor vergunningverlening aan Seveso-bedrijven. B3.4 Preparatie Preparatie is de voorbereiding op daadwerkelijk optreden. Kerntaak van de staffunctionaris is de preparatie van de regionale ogs-organisatie. Zoals reeds gesteld, kan deze taak nauwelijks los worden gezien van de pro-actieve en preventieve taken van de brandweer. Preparatie op ongevallen met gevaarlijke stoffen kent een aantal van de reguliere preparatie afwijkende karakteristieken. Deze worden veroorzaakt omdat ongevallen met gevaarlijke stoffen in vergelijking met reguliere brandbestrijding of technische hulpverlening • met lagere frequentie voorkomen • een grotere diversiteit kennen • een groter risico voor hulpverleners met zich meebrengen • complexere bestrijding vergen. Praktijkervaring is daarom moeilijk te verkrijgen. De kwaliteit van de preparatie bepaalt derhalve in grote mate de kwaliteit van de ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen.
specialistisch gedeelte
Deelaspecten van de preparatieve taak zijn: • oefenen van de bij de ogs betrokken functionarissen • procedurele voorbereiding op de ogs • organisatorische voorbereiding op de ogs • materiële voorbereiding op de ogs. Oefenen van de bij de ogs betrokken functionarissen De bij de ogs betrokken functionarissen dienen regelmatig geoefend te worden. Als indicatieve streefcijfers kan de volgende oefenfrequentie worden aangegeven:
50
BIJLAGE 3
•
AGS en meetplanleider eens per maand (plus tweemaal per jaar een landelijke oefensessie) • meetploegen eens per kwartaal • meetplanorganisatie (meetplanleider, meetploegen, RAC) eens per half jaar. Vanuit de wettelijke verantwoordelijkheid van de werkgever voor aantoonbare geoefendheid is registratie van de individuele functionarissen gewenst. Procedurele voorbereiding op de ogs Onder procedurele voorbereiding wordt verstaan het voorbereiden en actualiseren van de regionale procedures die met de ogs van doen hebben. Hieronder vallen tenminste • (regionale) inzetprocedure ogs • regionale alarmeringsprocedure • regionaal meetplan • regionaal waarschuwings- en alarmeringsplan • rampbestrijdingsplannen en aanvalsplannen voor bijzondere objecten (tenminste de onder het BZRO-regime vallende inrichtingen). Organisatorische voorbereiding op de ogs Onder organisatorische voorbereiding wordt verstaan de voorbereiding van de eigen regionale ogs-organisatie. Taken die onder die noemer vallen zijn: • invulling AGS- en meetplanleiderpiket • invulling regeling meetploegen • invulling regeling regionaal gaspakkenteam • invulling regeling regionale ontsmettingspeloton Materiële voorbereiding op de ogs Met materiële voorbereiding op de ogs wordt bedoeld controle op aanschaf en onderhoud van (regionaal) materieel ten behoeve van de ogs.
specialistisch gedeelte 51
specialistisch gedeelte
DE REGIONALE STAFFUNCTIONARIS
52