ONDER DE LOEP
WEGENWERKEN : WIE BETAALT ? In dit artikel bespreken we de financieringsmiddelen voor werkzaamheden op de openbare weg, in de eerste plaats vanuit fiscaal en vervolgens vanuit stedenbouwkundig oogpunt. We wijzen onder meer op de bijzondere kenmerken van de verhaal- en urbanisatiebelastingen als instrumenten waarover de lokale overheid beschikt, zonder de subsidiëringsmogelijkheden te vergeten waarop ook gemeenten aanspraak kunnen maken. De kosten voor de aanleg en herstelling van voetpaden kunnen ook overgeheveld worden naar de omwonende eigenaars door middel van stedenbouwkundige verordeningen en lasten.
1. Het fiscale aspect Punt 17 van artikel 255 van de Nieuwe Gemeentewet met betrekking tot de begroting bepaalt het volgende : “De gemeenteraad is verplicht elk jaar op de begroting van uitgaven te brengen alle uitgaven die door de wetten aan de gemeente zijn opgelegd, en inzonderheid de volgende: (…) de uitgaven voor de gemeentewegen en de buurtwegen, de sloten, de waterleidingen en de bruggen, die krachtens de wet ten laste van de gemeente zijn.” Werkzaamheden op de gemeentewegen zijn voor rekening van de lokale overheid. De gemeente financiert deze werkzaamheden voornamelijk met subsidies en belastingen, zoals verhaalbelastingen. De gemeente is in principe vrij, weliswaar onder toezicht van de toezichthoudende overheid en van de algemene principes uit het fiscaal recht, om het bedrag van deze belasting 1 te bepalen. De opbrengst is bestemd is om het geheel van de kosten van de gemeente te dekken, zonder toegewezen te worden aan een specifiek type van uitgaven 2. Het gebeurt dus dat de burgers ook de kosten van werken - althans een deel ervan - dragen. Hierna bespreken we de nuances die op dit gebied aangebracht moeten worden, en de vragen die rijzen als gevolg van het bestaan van verhaalbelastingen naast de gewestelijke subsidies. 1. De verhaalbelastingen De verhaalbelasting 3 is een verplichte heffing die de overheid verricht op de geldmiddelen van een persoon als vergoeding voor een dienst (aanleg van de openbare wegen, grondwerk). In tegenstelling tot de retributie 4 heeft de belastingplichtige niet vrij ingestemd met deze dienst. Deze dienst werd niet verleend in het directe en exclusieve belang van 1 2 3 4 5 6
7 8 9
de belastingplichtige, maar vaak voor alle burgers die geacht worden voordeel te halen uit de verrichte prestaties 5. Uit het voorgaande blijkt dat de verhaalbelasting wel degelijk een belasting 6 en geen retributie is. Bovendien gaat het om een ‘directe’ belasting. Wat zijn directe en indirecte gemeentebelastingen precies? Een belasting die niet als grondslag opzichzelfstaande of kortstondige feiten, verricht door de belastingplichtige heeft, maar een blijvende toestand, is een directe belasting. Het ontstaansfeit van de belasting is gekend in de tijd en kan nog vastgesteld worden na de inwerkingtreding van een belasting-reglement zonder het beginsel van de niet-retroactiviteit van de belasting te schenden 7. Indirecte belastingen zijn belastingen waarvan het ontstaansfeit niet gekend is in de tijd. De belastingplichtige verricht een specifieke, opzichzelfstaande handeling die onderworpen is aan de belasting. Bijgevolg kunnen alleen handelingen die verricht worden na de inwerkingtreding van het reglement, belast worden 8. In een arrest van 22 oktober 1934 bevestigde het Hof van Cassatie dat dit voortvloeit uit het feit dat (belastingen) niet geïnd worden op basis van een toevallig feit maar op basis van een voortdurende en permanente toestand die resulteert uit de belending van de gronden en de openbare weg waarop bepaalde werkzaamheden uitgevoerd werden 9. In hetzelfde arrest benadrukt het Hof dat de mogelijkheid waarover de belastingplichtige beschikt om zich van de belasting te kwijten door het bedrag te betalen dat overeenstemt met de waarde van de verschuldigde annuïteiten, niets afdoet aan het ‘directe’ karakter van de belasting.
RvS, 9 maart 2009, nr. 191.206. RvS, 18 april 2008, nr. 182.145. Ook omslagbelasting, recuperatiebelasting of remuneratoire belasting genoemd. De retributie bestaat in de onmiddellijke en proportionele tegenprestatie voor een dienst die speciaal verleend werd aan een welbepaalde belastingplichtige die er vrijwillig gebruik van maakt. Zie ook: RvS, 7 november 2001, nr. 100.555, G.H., 22 november 2006, nr. 172/2006; Cass., 10 mei 2002, F.J.F., 2002/243, E.WILLEMART, “Gemeentetaksen en -retributies: de grondwettelijke grenzen”, Nieuwsbrief, nr. 4, 2003, p. 4. M. DE JONCKHEERE, “Lokale en regionale belastingen”, Die Keure, 1998, p. 15. Zie hierover noot van E. VAN BRUSTEM onder Rb. Bergen, 27 mars 2003, R.G.C.F., 2004/38, p. 101: De verhaalbelasting is wel degelijk een belasting wegens haar dwingende karakter, hoewel zij zich ervan onderscheidt wegens haar zeer bijzondere bestemming: de kosten voor de opening van nieuwe straten of de uitrusting van de gemeentelijke wegen geheel of gedeeltelijk vergoed krijgen via een verdeelsysteem voor rekening van de eigenaars van de onroerende goederen langs de openbare weg waar de werkzaamheden uitgevoerd worden. Cass., 26 september 2002, Inforum nr. 208286. Cass., 10 november 1994, T.Gem., 1995, p. 101, Inforum nr. 84323. Cass., 22 oktober 1934, Pas., 1935, I, p. 21. Dezelfde redenering wordt toegepast in een arrest van het Hof van Cassatie van 19 februari 1959 (Pas., 1959, p. 623) betreffende de belastingen op de bestrating en de aanleg van rioleringen die wegens hun aard, nl. de voortdurende toestand die de belending van de gronden waarvan de belastingplichtige eigenaar is, en de openbare weg vormt, directe belastingen zijn. Nieuwsbrief 2011/04 Zie ook: Cass., 19 februari 1959, Pas., 1959, p. 623.
7
ONDER DE LOEP
Lexicon Belastingplichtigen : de eigenaars, op 1 januari van het belastingjaar, van de woningen aan de openbare weg waarop de werkzaamheden uitgevoerd worden (de weg aanleggen, verbreden, herstellen, doortrekken of voorzien van infrastructuur, ...). Vrijstellingen : personen die genieten van een vrijstelling op grond van een wet, een verordening of de administratieve rechtspraak, de eigenaars van gronden waarop niet gebouwd mag worden. Wat de belastingen voor de aansluiting op het rioleringsnet betreft, zijn de eigenaars van gebouwen die technisch niet op het net aangesloten kunnen worden, vrijgesteld 10. Formule voor de berekening van de belasting : de kosten van de werkzaamheden moeten verdeeld worden over de omwonende eigenaars in verhouding tot de lengte van hun voorgevel. In een arrest van 26 april 1983 benadrukt de Raad van State het belang van een duidelijke en redelijke verhouding tussen de belasting en de werkzaamheden, vooral tussen de uitgaven die deze werken meebrengen, en het voordeel dat ze bieden 11.
Voorbeelden Verhaalbelasting op de verwerving van de wegbedding van de openbare wegen, belasting op de aanleg van trottoirs, op de wegenuitrusting (grondwerken, wegbedekking, trottoirboorden), op de aansluiting en het onderhoud van het rioleringsnet, ... 12. 2. De urbanisatiebelastingen Ook de urbanisatiebelasting is een directe belasting. Deze forfaitaire en jaarlijkse belasting houdt geen verband met de werkelijke kosten van de werkzaamheden die de gemeente uitgevoerd heeft op de openbare weg. In een omzendbrief van 25 juli 1979 van de minister van Binnenlandse Zaken wordt de belasting gedefinieerd als een bijdrage van de eigenaars tot de uitgaven die in de toekomst door de gemeente verricht zullen worden in het kader van wegwerkzaamheden. Deze werkzaamheden bieden een meerwaarde voor de omwonende eigenaars. Het is gerechtvaardigd dat de eigenaars die reeds voordeel halen uit uitrustingen, bijdragen tot de urbanisatie van de 10 11 12 13 14 15 16 17 18
8
gemeente, net als de eigenaars die uit de toekomstige werkzaamheden voordeel zullen halen en eveneens onderworpen zullen worden aan de belasting. De jaarlijkse inning aan een gematigd tarief, maar zonder beperking in de tijd, zal door de belastingplichtigen minder hard ervaren worden dan de verhaalbelastingen en biedt de gemeenten de mogelijkheid om de werkzaam-heden en de financiering ervan beter te plannen. 13 Zo kan de urbanisatiebelasting betrekking hebben op toekomstige of nog niet helemaal vastgelegde werkzaamheden, zodat de gemeenten ze beter kunnen financieren 14.
Lexicon Belastingplichtigen : elke eigenaar, op 1 januari van het belastingjaar, van een gebouwd of ongebouwd onroerend goed dat gelegen is aan de openbare weg die op 1 januari van het belastingjaar voorzien is van één of meerdere uitrustingen die door deze belasting gedekt kunnen worden 15. De belasting is verschuldigd doordat de uitrusting bestaat, ongeacht het ogenblik waarop de uitrusting verwezenlijkt wordt. Vrijstellingen : Vrijgesteld zijn de eigenaars van gronden waarop het verboden of onmogelijk is om te bouwen, de goederen van het openbaar of privédomein die bestemd zijn voor een openbare dienst 16, de eigenaars die in de aankoopprijs van hun goed de gemaakte uitrustingskosten betaald hebben 17, en de eigenaars die een verhaalbelasting betaald hebben op de aanleg van de openbare weg, rioleringen of voetpaden 18. Een verlaagd tarief kan toegepast worden voor het deel dat een bepaalde lengte overschrijdt, bijvoorbeeld 10 meter wanneer het om een eengezinswoning gaat. Volgens de plaatselijke geplogenheden (bv. het bestaan van grote landbouwkundige of industriële gebouwen) kan er een absoluut maximum per belastbare eigendom vastgelegd worden 19. Formule voor de berekening van de belasting : in principe wordt de belasting berekend per strekkende meter lengte van de eigendom aan de openbare weg, waarbij elke fractie van een meter voor één eenheid telt.
Voorbeelden Belastingen op de wegenuitrusting, op de wegverharding, op de opening en verlenging van straten, op de aansluiting op het rioleringsnet, het grondwerk en de bestrating, op de aanleg van voetpaden of riolen.20
Voor meer informatie over de vrijstellingen, zie Losbl., “La fiscalité d’urbanisme – le régime des plus-values d’urbanisme”, ed. 1996, nr. 414, p. 470. RvS, 26 april 1983, Arr.RvS, 1983, p. 900. Voor meer informatie zie Losbl., op.cit., p. 469. Omz., 25 juli 1979, Inforum nr. 256469. J.-M. LEBOUTTE, “La taxe communale d’urbanisation”, De Gem., 1980, p. 5. Losbl., op.cit., p. 466. Cass., 14 juni 1960, Pas., 1960, I, p. 1184. De vrijstelling is beperkt tot 20 jaar vanaf de eerste ingebruikname. We kunnen de vrijstellingen motiveren door het feit dat het op het gebied van verhaalbelastingen altijd mogelijk is om de resterende annuïteiten vooruit te betalen. De belastingplichtigen die de belasting betaald hebben voor de inwerkingtreding van het nieuwe urbanisatiebelastingreglement, zullen vrijgesteld worden voor een periode van 10 jaar die begint op 1 januari van het jaar dat volgt op de vervaldag van de laatste betaling (in jaarlijkse schijven) van de verhaalbelasting. Deze vrijstelling zou enkel toegepast kunnen worden voor een belasting van dezelfde aard. 19 Omz., op.cit., Inforum nr. 256469. 20 De omzendbrief van 25 juli 1979 stelt er de voetgangerszones mee gelijk.
Nieuwsbrief 2011/04
ONDER DE LOEP
3. Kunnen de verhaalbelasting en de urbanisatiebelasting naast elkaar bestaan ? Hierover bepaalt de omzendbrief van 25 juli 1979 het volgende : “De urbanisatiebelasting vervangt niet noodzakelijkerwijs de verhaalbelasting. De gemeenten mogen desgewenst het oude systeem verder toepassen. De urbanisatiebelasting is niet van toepassing op de verwerving van de wegbedding van de openbare wegen, waarvan de kosten, zoals vroeger, vergoed kunnen worden door de ad hoc verhaalbelasting. Sommige gemeenten die momenteel een jaarlijkse forfaitaire belasting innen op de gebouwen die aangesloten (kunnen) zijn op het rioleringsnet, mogen dit verder doen maar dit systeem mag niet gecombineerd worden met de urbanisatiebelasting. De urbanisatiebelasting mag uiteraard niet gevoegd worden bij de verhaalbelasting.” Kortom, de forfaitaire jaarlijkse urbanisatiebelasting mag dus niet gecombineerd worden met de verhaalbelasting (die de werkelijke kosten van de werkzaamheden vertegenwoordigt). De gemeente is vrij om te kiezen tussen : - de verhaalbelasting met beperking in de tijd maar waarvan het bedrag groter kan zijn dan dat van de urbanisatiebelasting of - de urbanisatiebelasting zonder beperking in de tijd maar waarvan het bedrag lager zal zijn. In deze situatie geldt één uitzondering : de urbanisatiebelasting kan naast de belasting op de originele verwerving van de wegbedding van de openbare wegen bestaan 21. In alle andere gevallen dient het verhaalbelastingreglement eerst opgeheven te worden als de gemeente besluit om een urbanisatiebelasting in te voeren. Bovendien zal de opheffing gepaard gaan met de terugbetaling pro rata van de resterende annuïteiten aan wie de verhaalbelasting in kapitaal betaald heeft .22 4. De combinatie van gewestelijke subsidies en de belasting – een kwestie van gelijkheid ? Hoewel de gemeente in principe de kosten van de werkzaamheden op openbare wegen draagt, moet deze bewering, zoals Philippe Bouillard doet opmerken, genuanceerd worden enerzijds door de financiële bijdrage die van de omwonende eigenaars geëist wordt via de wegbelastingen die we net bespraken, maar ook door staatstoelagen 23 of door een rechtspersoon die staatstoelagen en nietterugvorderbare subsidies (gesubsidieerde werkzaamheden) krijgt 24.
Een gemeente kan subsidies krijgen en tegelijkertijd een verhaalbelasting heffen. De belasting zou gemotiveerd kunnen worden door de meerwaarde waarvan het goed van de omwonende eigenaar naar aanleiding van de werkzaamheden geniet. Het zou dus denkbaar zijn dat de lokale overheid een heffing verricht op de geldmiddelen van de personen (de omwonende eigenaars) die op haar grondgebied leven of die er belangen hebben (de meerwaarde die aan hun goed geleverd wordt). Dit alles heeft betrekking op diensten van algemeen nut. Blijft de vraag wat de burger nu echt moet betalen. Stemt de zo betaalde belasting overeen met het totaalbedrag van de werkzaamheden na aftrek van de gewestelijke subsidie of met de kosten van de werkzaamheden zonder rekening te houden met de subsidie ? Er zijn verschillende visies : • Volgens sommigen zou de bijdrage van de burger overeenkomen met het saldo na aftrek van de subsidie. De gewestelijke subsidies zijn in principe bedoeld om de gemeenten de middelen te geven om werkzaamheden van algemeen nut uit te voeren 25. Met andere woorden, hoewel het de gemeente vrij staat om het percentage van de bijdrage van de omwonende in de uitvoering van de werkzaamheden en de aflossingsperiode te bepalen, zou deze bijdrage niet meer mogen bedragen dan de nettokosten van de werkzaamheden 26. • Volgens anderen kunnen de subsidies gecombineerd worden met de belasting. Een andere oplossing zou kunnen leiden tot een ongelijke situatie tussen de gemeenten die subsidies krijgen, en andere gemeenten die er geen krijgen 27. • In een interpellatie in de Brusselse Raad lezen we dat de gemeente niet verplicht is om van de eigenaars de totale kosten van de werkzaamheden te eisen. Ze zijn vrij om slechts een beperkt percentage te vragen. Dit percentage moet echter toegepast worden op de eigenaars van woningen aan alle gemeentelijke wegen. Met andere woorden, hoewel de subsidies in principe niet afgetrokken kunnen worden van de kosten, staat het de gemeente vrij om een zeker percentage van de kosten van de werken op zich te nemen en slechts het saldo aan de omwonenden te vragen 28. De gemeentelijke overheid mag dus vrij beslissen over de eventuele combinatie van de verhaalbelasting en de subsidie.
21 22 23 24 25
Omz., op.cit. J.-M. LEBOUTTE, op.cit., p. 4. In dit geval van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. P. BOUILLARD, “Aperçu du régime juridique des trottoirs”, A.T.D.F., 1983, nr. 13, p. 16. H.GEENS, Ch. GOYENS, A. PIJCKE, M. POPULER (onder leiding van M.-L. ROGGEMANS), “De voetpaden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest”, Uitgeverij Koning Boudewijnstichting, 1998, p. 9. 26 M. BOVERIE, “La voirie communale”, De Gem., 1994, nr. 6-7, p. 333, Inforum nr. 74847. 27 Omz., 13 september 196; M. LEVIS, “Les impôts communaux en général” in Les impôts communaux, 2008, p. 31. Nieuwsbrief 2011/04 28 Brusselse Hoofdstedelijke Raad, 25 januari 1991, V.A.V., 1990-1991, nr. 3547, p.180.
9
ONDER DE LOEP 5. Een moeilijk evenwicht tussen gemeentelijke autonomie en gelijkheid op het vlak van belastingen Het Hof van Cassatie heeft een uitspraak moeten doen over de wettelijkheid van een belastingreglement dat de kosten van de aanleg van recreatiezones volledig aanrekende aan de omwonenden 29. Het Hof van Cassatie besloot dat de gemeente dit niet had mogen doen aangezien deze zones ook benut worden door en tot voordeel zijn van alle inwoners van de gemeente. Volgens het het hoogste rechtscollege mocht de reden van de belasting niet de meerwaarde zijn die aan de naburige woningen geleverd werd, maar de algemene plicht van de gemeente om een goede politie en beveiliging van de openbare wegen te garanderen 30. Het Hof van Cassatie was van mening dat het niet onwettig was om de verhaalbelasting te laten dragen door één categorie van personen. Het hoogste rechtscollege benadrukte echter dat er voorwaarden verbonden zijn aan deze maatregel : - Elk onderscheid moet objectief en redelijk gerechtvaardigd kunnen worden. - De rechtvaardiging moet beoordeeld worden rekening houdend met het doel en de gevolgen van de belasting. - Er moet een aannemelijke evenredigheid bestaan tussen de gebruikte middelen en het beoogde doel 31. Ten slotte heeft de Rechtbank van eerste aanleg van Bergen in haar vonnis van 23 maart 2003 besloten dat een gemeente het gelijkheidsprincipe verloochent als zij alle omwonenden op identieke wijze belast voor wegenwerken die bedoeld zijn om de inplanting van een supermarkt te faciliteren 32. Een gemeente had immers besloten om een toegang aan te leggen voor voertuigen die voornamelijk zouden leveren aan een supermarkt. De gemeenteraad besliste dat de omwonende eigenaars 100 % van de kosten van de werkzaamheden zouden dragen aangezien het ging om uitgaven van algemeen nut die een meerwaarde gaven aan de handelswaarde van de gebouwen in de aan te leggen straat. De omwonenden reageerden hierop dat de straat alleen aangelegd zou worden om de bevoorrading van de winkel gemakkelijker te laten verlopen. Kortom, de rechtbank oordeelde dat het voordeel voor de omwonenden (die bijna de helft van de kosten droegen die voor rekening van de supermarkt waren) zeer beperkt was terwijl de supermarkt er een zeer groot en bijna permanent voordeel uit haalde wat de organisatie van de winkel betrof. De rechtbank
10
29 30 31 32 33
wees erop dat de belastingplichtigen die een heel ander voordeel uit de werkzaamheden haalden, niet op dezelfde manier belast konden worden. De belastingheffing werd geannuleerd omdat het voordeel dat de heffing voor de eisende partij inhield, overschat en in die mate fictief was. De belastingheffing was niet gebaseerd op bewezen feiten. Deze uitspraken vestigen de aandacht op de autonomie van de gemeente in de keuze van de belastingbetalers en van het tarief dat hen aangerekend wordt. Maar deze vrijheid heeft grenzen. Het gelijkheidsprincipe op het gebied van belastingen impliceert dat iedereen in eenzelfde situatie op dezelfde manier behandeld moet worden 33. Bovendien moet het onderscheid tussen de belastingplichtigen gebaseerd zijn op objectieve en redelijke criteria. De rechtvaardiging wordt beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de belasting en in een evenredige verhouding tot de aangewende middelen en het beoogde doel.
2. Stedenbouwrecht De gemeenten kunnen particulieren eveneens de aanleg, de heraanleg of de herstelling van voetpaden aanrekenen via de bijzondere politie inzake stedenbouw. Hieronder geven we een overzicht van de stedenbouwkundige verordeningen en lasten. Deze grondlasten vormen “erfdienstbaarheden van openbaar nut” in de zin van artikel 649 en 650 van het Burgerlijk Wetboek. Die worden immers opgelegd voor een eigendom ten behoeve van het openbaar domein, De geldende verhaalbelastingreglementen in Brussel Niet alle Brusselse gemeenten hebben een reglement terzake goedgekeurd. Tot de meest voorkomende bestaande belastingen behoren de belastingen op de verwerving van de bedding van de openbare wegen, de aanleg van voetpaden, de bestrating en de aansluiting op het rioleringsnet. De belasting is hetzij jaarlijks zonder beperking in de tijd, hetzij beperkt tot een periode van 20 jaar, hetzij nog eenmalig en verschuldigd op het einde van de werkzaamheden. De belasting is voor rekening van de eigenaar of elke andere houder van een zakelijk recht op het gebouw. Vaak is er een hoofdelijkheid tussen de belastingplichtigen ingevoerd. Goederen van het openbaar domein, eigenaars van percelen waarop er niet gebouwd kan worden, en eigenaars die minder dan 10 jaar geleden hun voetpad hersteld hebben, zijn doorgaans vrijgesteld. De meeste belastingreglementen voorzien in de mogelijkheid om het totaalbedrag van de verschuldigde kapitaalgedeelten vooruit te betalen.
Cass., 3 oktober 1996, F. 95.0086.F/1, Inforum nr. 114022. Luik, 7 juni 1995, 2e Kamer, Inforum nr. 113842. Dezelfde redenering werd eerder toegepast door het Hof van Cassatie (Cass., 2 februari 1977, Pas., 1977, I, p. 601). Voor een grondige analyse van deze rechtspraak, zie E. VAN BRUSTEM, op.cit., p. 103. Rb. Bergen, 27 maart 2003, R.G.C.F., 2004, nr. 3, 2004/38, p. 99. Artikel 172 van de Grondwet bepaalt het volgende: “Inzake belastingen kunnen geen voorrechten worden ingevoerd. Geen vrijstelling of vermindering van belasting kan worden ingevoerd dan door een wet.” 34 RvS, 15 juni 2009, nr. 194.193, U.P.S.I. et crts. Nieuwsbrief 2011/04
ONDER DE LOEP in uitvoering van een wet of reglement. De stedenbouwkundige lasten in geld worden beschouwd als retributies in de zin van artikel 170 van de Grondwet 34. De stedenbouwkundige verordeningen Verschillende gemeenten beschikken over een reglement op voetpaden of een reglement op gebouwen dat bepaalt dat de omwonende eigenaars verplicht zijn om de aanleg, heraanleg, wijziging of herstelling uit te voeren, zelfs als zij niet de eigenaars van de bedding van het voetpad zijn 35. In de praktijk gaat het bijvoorbeeld om de aanleg van de voetpaden langs nieuwe gebouwen, het regelmatige herstel van beschadiging of de door de omwonenden gewenste wijzigingen (bv. de aanleg van berijdbare opritten). Anders laat de gemeente de werkzaamheden ambtshalve uitvoeren op kosten van de omwonenden. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de plicht om werkzaamheden uit te voeren, en de onderhoudsplichten (sneeuwopruiming, reiniging, …) van de omwonenden op grond van een algemeen politiereglement 36. De specifieke bepalingen voor de aanleg van voetpaden zijn meestal opgenomen in een reglement met een breder voorwerp, zoals voorschriften met betrekking tot de openbare wegen of bouwwerken in het algemeen 37. Deze vrij oude stedenbouwkundige verordeningen 38 dateren van de tijd toen een voetpad nog beschouwd werd als een verlengstuk van de aangrenzende eigendommen en dus aangelegd werd ten behoeve van de omwonende eigenaars 39. Ze werden goedgekeurd krachtens de wet van 1 februari 1844 op de wegenpolitie of de organieke wet van 29 maart 1962 betreffende de ruimtelijke ordening en de stedenbouw. Het gaat om opgeheven wetten en het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening (BWRO) geeft de gemeenten niet meer expliciet de machtiging om dergelijke algemene verplichtingen op te leggen 40. Toch hebben de reglementen op de voetpaden of op de bestaande gebouwen hun verplichte karakter behouden. Artikel 207 van de ordonnantie houdende de organisatie van de planning en de stedenbouw van 29 augustus 1992 (OOPS), dat artikel 329, §1, eerste lid van het BWRO werd, handhaaft de verordeningen die goedgekeurd werden in toepassing van de wet van 29 maart 1961.
De situatie is minder duidelijk voor de verordeningen die goedgekeurd werden op basis van de wet van 1 februari 1844 op de wegenpolitie. Hoewel de wet van 29 maart 1962 een overgangsbepaling bevatte die lijkt op die van de OOPS, werd deze simpelweg opgeheven samen met de rest van de wet. Uit de voorbereidende werken volgt echter niet dat de Brusselse wetgever de verordeningen op de gebouwen en op de openbare wegen ter uitvoering van de wet van 1 februari 1844 wilde opheffen, terwijl uit de vaste praktijk blijkt dat de gemeenten deze verordeningen blijven toepassen, waarvan het niet uitgesloten is dat zij een voldoende wettelijke basis vinden in de wet van 29 maart 1962 en het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening die op dit gebied de wet van 1 februari 1844 vervangen hebben 41. Volgens de vaste rechtspraak betekent de opheffing van een wet, die als juridische basis diende voor een niet formeel opgeheven besluit of reglement niet, dat dit besluit of dit reglement niet meer geldig is, op voorwaarde dat het besluit of het reglement voldoende grond vindt in de wetgeving die erop volgde 42. De stedenbouwkundige lasten Artikel 100 en 112 van het BWRO geven het college van burgemeester en schepenen de machtiging om de uitgifte van stedenbouwkundige vergunningen en verkavelingsvergunningen te doen afhangen van lasten, die met name de gratis uitvoering, verbouwing of renovatie van de openbare wegen omvatten 43. Voor verkavelingsvergunningen kan de bevoegde overheid bovendien eisen dat de aanvrager van de vergunning zich ertoe verbindt om het eigendom van de openbare wegen gratis aan de gemeente over te dragen.
3. Het Voetgangersplan Dit artikel bespreekt de middelen waarover de gemeenten beschikken om de aanleg, heraanleg en herstelling van voetpaden aan te rekenen aan de omwonenden. Het artikel past in de ruimere context van een juridische studie over voetpaden die door de Vereniging opgesteld werd op initiatief van de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die gepubliceerd zal worden in het kader van het Voetgangersplan. Dit plan moet het voetgangersbeleid op lange termijn uitstippelen. Het doel ervan is het openbaar vervoer en verplaatsingen per fiets en te voet te bevorderen. Olivier Evrard & Boryana Ruslanova Nikolova
35 Zie hierover: V. GENOT, De la voirie publique par terre. Grande et petite voirie. Permissions et concessions sur la voirie, 3e editie van het boek van G. MARCOTTY, Brussel, Bruylant, 1964, pp. 399-400, nr. 32. 36 Zie het model van algemeen politiereglement met commentaar, beschikbaar op onze website. 37 Zoals artikel 95 van het BWRO echter bepaalt, worden deze laatste impliciet opgeheven wanneer ze niet conform blijken te zijn met bepalingen van een hoger niveau, in dit geval de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening (GSV). Het principe van de hiërarchie der bepalingen wordt toegepast. Voor meer uitleg over dit principe, zie: RvS, 24 november 2003, nr. 125.643, Renard ; RvS, 10 september 1998, nr. 75.710, vzw Front commun des groupements de défense de la nature. 38 De verordeningen op de gebouwen en op de voetpaden zijn gelijkgesteld met stedenbouwkundige verordeningen. Ze kunnen uitsluitend gewijzigd worden met inachtneming van de procedure, zoals voorgeschreven door het BWRO (artikel 97 en 329, § 3). 39 De voetpaden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, op.cit., p. 8. 40 Zie artikel 88 en 91 van het BWRO. 41 J. VAN YPERSELE, B. LOUVEAUX, Le droit de l’urbanisme en Belgique et dans ses trois régions, 2e ed., Brussel, Larcier, 2006, pp. 300-302, nr. 252. 42 Cass., 15 oktober 1973, F-19731015-11; RvS, 26 mei 2009, nr. 193.512, vzw Radio Salam; RvS, 9 juli 2002, nr. 108.981, Santini et Santini-Radici. 43 Zie hierover: Th. MERCKEN, Stedenbouwkundige lasten: praktijk en vooruitzichten, beschikbaar op www.vsgb.be. Nieuwsbrief 2011/04
11