O M G EV1N G S D i E N S T FLEVOLAND & GOOf EN VECHTSTREEK
omgevingsvergunning Veco Groenten en Bloembollen B.V. Creilerpad 4B te Creil
O M GEVIN G S DI ENST FtrvoLwo B, Gooi rw VrcHTsterrc
Aanvraagnummer: 1469119 Locatie: Creilerpad 4B 8312 PR CREIL.
Onderwerp: Omgevingsvergunning(revisie) voor de activiteit milieu.
Datum aanvraag: 25-09-2014
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
- 2 -
O M G EVE N
nrvomo
&
GS DIE NST
sooi rw vremsmrr.:
BESLUIT (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) Omgevingsvergunning kenmerk 1469119 voor het veranderen van de inrichting(revisie), te verlenen
onderwerp Het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder heeft op 25 september 2014 van Veco Groenten en bloembollen B.V. (hierna, Veco genoemd) een aanvraag voor een omgevingsvergunning (revisie) ontvangen vanwege het veranderen van een groenteverwerkend bedrijf. Er wordt vergunning gevraagd voor het telen, behandelen, verhandelen en het opslaan/koelen van diverse agrarische producten (wortelen, aardappelen, uien en bieten). De agrarische producten worden verwerkt (= gewassen, gesorteerd, en deels (met name de uien)) geconserveerd in vaten en vervolgens opgeslagen in koelcellen. De vergunningaanvraag heeft betrekking op Creilerpad 4B te Creil. De vergunning heeft het volgende kenmerk gekregen: 1469119. Kadastrale ligging: gemeente Noordoostpolder, sectie F en nummer: 2045.
Procedure De procedure om tot dit besluit te komen staat beschreven in paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna Wabo); het gaat hierbij om de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Dit volgt uit artikel 3.10 van de Wabo. De aanvraag is ook getoetst aan het Besluit omgevingsrecht en de Regeling
omgevingsrecht.
Besluit Besluit tot verlening: Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder besluit om de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu, het veranderen van de inrichting (revisie), welke is gelegen aan Creilerpad 4B te Creil, te verlenen. Dit gebeurt op basis van artikel 2.1 eerste lid, onderdeel e van de Wabo en artikel 2.6 van de Wabo. Het betreft een zogenaamde revisievergunning. Er wordt vergunning verleend voor onder andere:
Het telen, verhandelen, verwerken en opslaan van diverse landbouwproducten (aardappelen, wortelen, uien en bieten); Een waswatercircuit (t.b.v. het wassen van de landbouwproducten); Het realiseren van een schillerij (loods nummer 4 op de milieutekening bij de aanvraag); Een opgietinstallatie; een vatenopslag en bovengrondse opslagtanks met (industrieel)azijnzuur, het omschakelen van natuur- naar industrieelazijnzuur; Het realiseren van een tunnel ten behoeve van het leidingentansport vanaf de opgietinstallatie naar de nieuwe schillerij (loods nummer 4 op de milieutekening), zie milieutekening behorende bij de aanvraag, datum 25 september 2014, tekenaar JWS).
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
- 3 -
OMG
EVIN GS DIENST
FLrvDLANb & Goot rw VrcHTSTerr¢
Voor een uitgebreide beschrijving, zie de vergunningaanvraag, OLO nr. 1469119. Bij deze vergunning horen voorschriften (zie: Voorschriften milieu). De vergunning wordt verleend voor onbepaalde tijd.
Bijgevoegde documenten De volgende documenten zijn onderdeel van het besluit:
De aanvraag uit het OLO (OLO nr. 1469119) en de volgende bijlagen uit het OLO; Bijlagen nr. 1 tot en met nr. 6 (de ingediende bodemonderzoeken , uitgevoerd op respectievelijk 2 oktober 2013; 8 oktober 2013; 17 december 2013; 19 februari 2014; 29 april 2008 en 31 oktober 2007; akoestisch onderzoek; bijlage nr. 50 nr. 52 de beschrijving van de activiteiten Veco; bijlage nr. 53 bijlage milieutekening (datum 05-06-2014,
bijlage nr. 54 bijlage nr. 55
tekenaar: JWS); renvooi bij milieutekening; technische beschrijving Veco; bijlagen aanvulling aanvraag: (overzicht milieugevaarlijke stoffen en omschrijving productieproces).
Ondertekening Het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder; Namens deze de directeur van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en
Vechtstreek; Namens deze het af
ngshoofd Vergunningen en Expertise.
Dhr. A.G. Brakkee
Verzending besluit Het besluit is verzonden op:
1
3
MEl
2015
Rechtsmiddelen Volgens de Algemene wet bestuursrecht kunnen al diegenen van wie het belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken beroep instellen bij de Rechtbank MiddenNederland. Dat kan door binnen zes weken na de datum van bekendmaking van dit besluit een beroepschrift in te dienen bij de Rechtbank Midden-Nederland, afdeling bestuursrecht (Postbus 16005, 3500 DA UTRECHT). De bekendmaking van het besluit geschied door toezending van het besluit aan de aanvrager. Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
4
-
OM
GEVI N GS DIE NST
FtrVOLAND & GQOI FN VVCHTSTRFPsC
In het beroepschrift moet in ieder geval het volgende vermeld worden: De naam en het adres van de indiener van het beroepschrift; De datum van het beroepschrift (dagtekening);
Een omschrijving van het besluit waartegen beroep wordt ingediend; De reden(en) waarom beroep wordt ingediend; Een handtekening.
Het besluit treedt in werking nadat de termijn voor het indienen van een beroepschrift is verstreken. Het indienen van beroep schorst de werking van het besluit niet. Wanneer iemand beroep heeft ingediend, kan hij/zij daarnaast de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland vragen een voorlopige voorziening te treffen, indien de onmiddellijke uitvoering van het besluit onherstelbare gevolgen met zich meebrengt. Wanneer er een voorlopige voorziening wordt aangevraagd treedt het besluit pas in werking nadat hierover een beslissing is genomen. Aan het instellen van beroep en het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening zijn kosten verbonden. Voor verdere informatie hierover kunt u contact
opnemen met de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek te Lelystad, telefoonnummer: (088) 6333 000.
Een afschrift van dit besluit wordt verzonden naar:
Het bevoegd gezag: Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder, de heer AJ. Greven, Postbus 155, 8300 AD, Emmeloord. De aanvrager: Veco Groenten en Bloembollen B.V., Creilerpad 4B, 8312 PR, Creil; De gemachtigde: FMA Nillesen, Ecu 37, 8305 BA, Emmeloord.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
- 5 -
O M G EVE N
nrvouno
GS DE E NST
a somi rn vremsmrr.c
INHOUDSOPGAVE PROCEDURELE OVERWEGINGEN ......................................................
A.
- 7 -
Gegevens aanvrager .........................................................................- 7 2. Vergunde situatie .............................................................................- 7 3. Projectbeschrijving............................................................................- 7 4. Bevoegd gezag .................................................................................- 7 Activiteitenbesluit milieubeheer ..........................................................- 8 5. 6. Ontvankelijkheid...............................................................................- 8 7. Milieueffectrapport............................................................................- 9 8. Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM) ...............................- 9 Publicatie en ter inzage legging ontwerpbesluit/zienswijzen over het 9. ontwerpbesluit .......................................................................................- 9 B. INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN ................................................... - 10 1. Toetsingskader milieu ..................................................................... - 10 2. Afval ............................................................................................. - 10 3. Bodem .......................................................................................... - 11 4. Brandveiligheid............................................................................... - 13 5. Energie.......................................................................................... - 14 Externe veiligheid ........................................................................... - 14 6. 7. Geluid en trillingen.......................................................................... - 16 8. Geur ............................................................................................. - 18 Conclusie ....................................................................................... - 19 9. VOORSCHRIFTEN MILIEU............................................................ - 20 C. ALGEMEEN ...................................................................................- 20 1. 2. AFVALSTOFFEN............................................................................- 20 3. BODEM.........................................................................................- 22 4. BRANDVEILIGHEID/ EXTERNE VEILIGHEID.................................- 22 GELUID EN TRILLINGEN ..............................................................- 25 5. 6. GEUR ...........................................................................................- 26 BDLAGE: BEGRIPPEN........................................................................................................- 27 1.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
6 -
Cl
M Ei EVI N
nrvomo
Gi
S DI E N ST
a soon rw vræsmere
A. PROCEDURELE OVERWEGINGEN 1.
Gegevens aanvrager
Op 25 september 2014 is een aanvraag ingediend in het OLO voor een (revisie)omgevingsvergunning. Dit is gebeurd op basis van artikel 2.1 en 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag is afkomstig van Veco Groenten en bloembollen B.V. en heeft betrekking op een groenteverwerkend drijf, Creilerpad 4B te Creil. Kadastrale gegevens: gemeente Noordoostpolder sectie F en nummer 2045. 2. Verqunde situatie Voor de locatie waar de aangevraagde activiteiten plaatsvinden, zijn de volgende Wabo-vergunningen van toepassing: De op 8 juni 2010 verleende Wabo-vergunning(revisie), nummer 09-031 voor een groenteverwerkend bedrijf; De op 8 maart 2011 verleende Wabo-vergunning nummer 10-016, vanwege het veranderen van de inrichting (o.a. het vervangen van een koudemiddel, het wassen van kuubkisten op een wasplaats); De op 14 december 2011 verleende Wabo-vergunning nummer: WABO 2011- 0680 voor het milieuneutraal veranderen van de inrichting (het verplaatsen van een overkapping t.b.v. de stalling van machines).
3.
Projectbeschrijving
De vergunning wordt aangevraagd voor het volgende project: het verhandelen, verwerken en opslaan van diverse landbouwproducten (aardappelen, wortelen, uien en bieten); de opslag vindt plaats in een aantal koelloodsen; -
-
-
-
een waswatercircuit (t.b.v. het wassen van de landbouwproducten); een aantal vorkheftrucks, transportbewegingen, acculaders t.b.v. de elektrische vorkheftrucks; een wasplaats en een werkplaats; de omschakeling van natuur azijnzuur naar (industrieel) azijnzuur; het plaatsen van twee opslagtanks à 25 m3 met industrieel azijnzuur en twee opslagtanks à 50 m3 met natuur azijnzuur; de realisatie van een nieuwe loods (een schillerij) (nr. 4 op milieutekening); de realisatie van een tunnel ten behoeve van het leidingentansport vanaf de opgietinstallatie naar deze nieuwe schillerij (zie milieutekening behorende bij de aanvraag, datum 25 september 2014, tekenaar JWS).
Per abuis is een OBM voor de activiteit "bierbrouwerij" aangevraagd. Deze OBM is middels de aanvullende gegevens van 3 februari 2015 weer ingetrokken. Een uitgebreide projectomschrijving is opgenomen in de vergunningaanvraag en de bijlagen bij de aanvraag. 4.
Bevoegd gezaq
De gemeente Noordoostpolder is het bevoegd gezag dat de omgevingsvergunning verleent of (gedeeltelijk) weigert. Dat is op basis van: de bovenstaande projectbeschrijving; artikel 2.4 van de Wabo.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
- 7 -
O M GEVIN GS DIENST o a aooi rw vremsmrru nrvo
5. Activiteitenbesluit milieubeheer Sinds 1 januari 2008 geldt het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Het Activiteitenbesluit bevat algemene voorschriften voor activiteiten die kunnen plaatsvinden binnen inrichtingen.
Sinds het Activiteitenbesluit geldt, zijn veel inrichtingen niet meer vergunningplichtig voor het onderdeel milieu. Vanaf 2008 zijn daar steeds meer inrichtingen aan toegevoegd.
Alleen type C-inrichtingen (inrichtingen die vallen onder een categorie in de bijlage bij het Besluit omgevingsrecht (Bor)) blijven vergunningplichtig op grond van de Wabo. Veco is een type C- inrichting en is altijd vergunningplichtig geweest. De vergunningplicht geldt nu alleen nog op grond van categorie 4.4, onderdeel c van bijlage 1 van het Bor. De inrichting is vergunningplichtig op grond van voornoemde categorie van het Bor, omdat er een opslag van industrieel azijnzuur (=ADR klasse 8, zonder bijkomend gevaar) in twee bovengrondse opsiagtanks plaatsvindt binnen de inrichting en deze opslagtanks beide een inhoud hebben van groter dan 10 m3, namelijk 25 m3. Hiermee wordt de drempelwaarde genoemd in categorie 4.4 onderdeel c van de Bor (inhoud 10 m3) overschreden en geldt de vergunningplicht op grond van de Wabo.
Naast de vergunningvoorschriften zijn er ook aantal voorschriften uit het Activiteitenbesluit rechtstreeks van toepassing, zonder dat deze expliciet zijn opgenomen in de vergunning. Als dit het geval is, is in het besluit onder het hoofdstuk "inhoudelijke overwegingen, toetsingskader milieu" aangegeven. 6.
Ontvankelijkheid
In artikel 2.8 van de Wabo, in paragraaf 4.2 van het Besluit omgevingsrecht en in de Regeling omgevingsrecht is aangegeven welke informatie noodzakelijk is voor
een ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning. Op basis van de Regeling omgevingsrecht is de aanvraag getoetst op ontvankelijkheid. Voor de aanvraag van 5 juni 2014 met kenmerk 1179091, welke door de aanvrager is ingetrokken, is reeds op 1 juli 2014 advies opgevraagd bij het bevoegd gezag om na te gaan of de activiteit bouwen een rol speelt bij onderhavige aanvraag om een omgevingsvergunning. Voor de aangevraagde veranderingen was geen vergunning voor het onderdeel bouwen nodig. Dit is verwoord in de notitie (advies bouwen) ontvangen op 17 juli 2014, via het OLO. Aangezien de huidige aanvraag geen wijzigingen bevat ten aanzien van het onderdeel bouwen wordt bij deze notitie aangesloten. De aanvraag bevatte onvoldoende informatie, een aantal gegevens ontbrak. De aanvrager kreeg de gelegenheid om aanvullende gegevens te leveren. Daarbij is
aangegeven dat de wettelijke proceduretermijn wordt opgeschort tot het moment dat de aanvullende gegevens zijn ontvangen. De volgende aanvullende gegevens zijn ontvangen op 3 februari 2015: Brief FMA Nillesen, uw schrijven d.d. 18 november 2015, 30 januari 2015.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
- 8 -
OMG nevo
EVI N B B DI E NST o & Gone rw
vrewrsurru
Hierdoor is de wettelijke proceduretijd opgeschort met 11 weken. De aanvraag en de latere aanvulling bevatten nu voldoende informatie om de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving te kunnen beoordelen. De aanvraag is dan ook ontvankelijk. 7.
Milieueffectrapport
Er hoeft bij deze aanvraag geen milieueffectrapport (MER) te worden ingediend. De reden hiervoor is dat de in de aanvraag beschreven activiteiten niet zijn vermeld in de eerste kolom van onderdeel C en/of onderdeel D van de bijlage bij het Besluit
milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). 8. Omgevingsverqunning Beperkte Milieutoets (OBM) Uit de vergunningaanvraag blijkt dat deze ook een aanvraag om een zogenaamde OBM (Omgevingsvergunning beperkte milieutoets) omvat. Deze aanvraag is ingediend omdat de genoemde activiteit in artikel 2.2a , lid 1 onder a van het Bor staat vermeld: Een installatie bestemd voor het vervaardigen van dierlijke of plantaardige oliën of vetten, van vismeel of visolie of van conserven van dierlijke en plantaardiae producten oprichten, wijziaen of uitbreiden.
Hier is sprake van het conserveren van uien met behulp van azijnzuur. Er vindt een omschakeling plaats van natuur-azijnzuur naar industrieel- azijnzuur als conserveermiddel ten behoeve van een plantaardig product (de uien).
Opgemerkt wordt dat de OBM aanvraag niet apart zal worden behandeld, want bij onderhavige vergunningaanvraag worden alle activiteiten (ook die waarvoor een OBM opgesteld zou moeten worden opgesteld zijn) meegenomen in de beoordeling welke mogelijke (nadelige) gevolgen deze kunnen veroorzaken voor het milieu. Als de aanvraag voor de omgevingsvergunning kan worden verleend, dan geldt dit ook voor de OBM-aanvraag en behoeft er op grond hiervan geen OBM te worden opgesteld. Publicatie en ter inzage leqqinq ontwerpbesluit en zienswijzen Het besluit is voorbereid volgens de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure staat beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. Het is niet verplicht om de aanvraag bekend te maken in één of meer dag-, nieuws- of huis-aanhuisbladen. Behalve als bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. Omdat er geen MER behoeft te worden opgesteld, is de aanvraag niet bekend gemaakt in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. Het ontwerpbesluit is conform artikel 3.12 van de Wabo en artikel 3.12 van de Awb gepubliceerd op 18 maart 2015 in het huis-aan-huisblad "de Noordoostpolder" en heeft gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen vanaf donderdag 19 maart tot en met woensdag 29 april 2015. Tijdens deze ter-inzage periode zijn er geen zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren gebracht. 9.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
9 -
O M G EVIN GB DIENST rervomo a sooi ru vrewrsmrr.c
B.
INHOUDELDKE OVERWEGINGEN
1.
Toetsingskader milieu
Inleiding De aanvraag heeft betrekking op het veranderen of veranderen van de werking van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder e van de Wabo en het in werking hebben daarvan na die verandering als bedoeld in artikel 2.6 van de Wabo (revisievergunning). Voor de inrichting gelden algemene regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) en de bijbehorende ministeriële regeling (Activiteitenregeling). Voor een aantal onderwerpen waarop de aanvraag betrekking heeft, blijft het nodig om ze in een vergunningprocedure te toetsen en daaraan mogelijk specifieke voorschriften te verbinden. De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het toetsingskader voor het onderdeel milieu. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden.
Activiteitenbesluit Binnen de inrichting vindt een aantal activiteiten plaats waarvoor hoofdstuk 3 uit het Activiteitenbesluit direct werkende regels stelt. Het gaat hier om de onderstaande activiteiten, waarop de volgende paragrafen uit hoofdstuk 3 en de bijbehorende ministeriele regeling van toepassing zijn: 3.1.3 Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembedreigende voorziening; 3.2.1 Het in werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote installatie; 3.2.6 In werking hebben van een koelinstallatie; 3.4.3 Opslaan en overslaan van goederen (type C: alleen bij inerte goederen); 3.4.5 Opslaan van gasolie, smeerolie of afgewerkte olie in een bovengrondse opslagtank; 3..3.2 Het uitwendig wassen en stallen van motorvoertuigen of werktuigen. Aan deze beschikking zijn voor deze activiteiten geen (aanvullende) voorschriften gesteld. Dit betekent dat u de betreffende paragrafen uit het Activiteitenbesluit en in de Activiteitenregeling moet raadplegen om te zien welke regels hierop van toepassing zijn. 2.
Afval
Afvalpreventie Afval- en emissiepreventie is het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval en emissies of de milieuschadelijkheid ervan, door reductie aan de bron of door interne recycling. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze invulling kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil 2005), het Handboek "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil, april 2006) en in hoofdstuk 13 van het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) 2009-2021.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
10 -
O M G EVI N GS DIE NST nrvo o a mooi r» vremmer.c
Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. De Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil 2005) hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt. De totale hoeveelheid afval ligt beneden de gehanteerde ondergrenzen. Er is daarom in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan de preventie van afvalstoffen.
Voor vergunningplichtige bedrijven is de verplichting tot afvalscheiding onderdeel van de omgevingsvergunning. Het bevoegd gezag kan in de vergunning aangeven welke afvalstoffen die binnen de vergunde inrichting vrijkomen, gescheiden moeten worden gehouden en gescheiden moeten worden afgegeven. Steeds geldt dat er sprake moet zijn van afvalscheiding tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. In hoofdstuk 2 van onderdeel C zijn voorschriften op het gebied van afvalscheiding opgenomen. 3.
Bodem
Toetsingskader Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). In de bijlage bij de Regeling omgevingsrecht is de NRB opgenomen als BBT-document. Uitgangspunt van de NRB is dat door een doelmatige combinatie van bodembeschermende maatregelen en voorzieningen een verwaarloosbaar bodemrisico A wordt gerealiseerd. Bij de aanvraag zijn een zestal bodemonderzoeken gevoegd, bijlagen de aanvraag.
1
t/m 6 van
Deze bodemonderzoeken zijn uitgevoerd in verband met: Het vastleggen van de eind- en de nulsituatie (bodemonderzoek, 2 oktober 2008, realiseren van opslag van o.a. azijnzuren) + bijlage 1; Het vastleggen van de nulsituatie i.v.m. realisatie van de schillerij (bodemonderzoek, 8 okt 2013),+ bijlage 2; Het vastleggen van de eindsituatie (verkennend bodemonderzoek, 17 dec 2013) voormalige locatie opslag van dieselolle+ bijlage 3; Het vastleggen van de nulsituatie (verkennend bodemonderzoek, 19 feb 2014) i.v.m. realisatie van loods nr. 9 op de milieutekening+ bijlage 4; Het vastleggen van een eindsituatie (bodemonderzoek, 29 april 2008, locatie in gebruik geweest spoelbassins) + bijlage 5; Het vastleggen van een nulsituatie (bodemonderzoek, 31 okt 2007, toekomstige spoelbassins)+(bijlage 6). De uitkomst van de beoordeling van deze bodemonderzoeken is wat betreft de nulsituatie, dat er geen belemmeringen aanwezig zijn om de aangevraagde activiteiten uit te mogen voeren.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
11 -
O MGEVIN GS DE E NST rLrvoune a mooi rw vremsmrec
Wat betreft de eindsituatie bodemonderzoeken kan worden vermeld dat er geen aanleiding aanwezig is voor het treffen van maatregelen, omdat er geen sprake is van verontreinigingen in de grond en in het grondwater. Uit de aanvraag blijkt dat er binnen de inrichting o.a. de volgende, bodembedreigende activiteiten plaatsvinden: 1. De opslag van zuren (azijnzuur, opgiet, natriumbisulfiet) en kaliumsorbaat oplossing (in bovengrondse opslagtanks) en de aanwezigheid van een
afvulpunt opgiet; Opslag van schoonmaakmiddelen in jerrycans in opvangbakken (zuren en basen gescheiden); 3. Opslag van brandstof (b.g. tank dieselolie) en de afleverinstallatie; 4. Opslag van coagulant (t.b.v. watercircuit); 5. Opslag van tarragrond (afkomstig uit het watercircuit) 2.
Sub. 1 De opslag van azijnzuur, opqiet en natriumbissulfiet Er vindt opslag plaats van (natuur) azijnzuur in twee bovengrondse opslagtanks van 50 m3 en opslag van (industrieel) azijnzuur in twee bovengrondse opslagtank van 25 m3. De opslag van de opgiet vindt plaats in zes bovengrondse opslagtanks; daarnaast zijn er nog vijf mengtanks opgiet. Voor deze opslagtanks gelden dezelfde voorgeschreven voorzieningen als voor de opslagtanks voor natuur- en industrieel azijnzuur. De opslag van natriumbisulfiet vindt plaats in een bovengrondse opslagtank van 20 m3. Voor deze opslagtank gelden dezelfde voorgeschreven voorzieningen als voor de opslagtanks voor natuur- en industrieel azijnzuur..
-
Voor de opslag van azijnzuur is aansluiting gezocht bij de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming 2012. In de NRB zijn in de Bodemrisicochecklist (BRCL) de zogenaamde combinaties van maatregelen (c.v.m.) genoemd per activiteit. De c.v.m. zijn in tabelvorm opgenomen en leiden tot een verwaarloosbaar bodemrisico. Uit de aanvraag blijkt dat de opslagtanks enkelwandig zijn en zich in een lekbak bevinden. De volgende cvm moeten zijn getroffen: controle op vol raken lekbak; visuele controle uitwendig op lekkage; faciliteiten en personeel. Opgemerkt wordt dat de azijnzuren, opgiet, natriumbissulfiet worden aangemerkt als standaard bodembedreigende stoffen conform de NRB.
Voor de opgenomen voorschriften voor de opslag van deze stoffen wordt verwezen " naar het hoofdstuk 4 van het voorschriftenpakket Brandveiligheid/externe veiligheid" onder de paragraaf "opslag azijnzuur in bovengrondse tanks". Sub. 2
Ooslaa van schoonmaakmiddelen In de aanvraag is aangegeven dat deze opslag is voorzien van vloeistofdichte lekbakken (NRB) en worden zuren en basen gescheiden opgeslagen. De opslag vindt plaats in het pomphuis, de vloer dient vloeistofkerend te zijn uitgevoerd.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
12 -
O M G EVI N G S DI E N ST n.rvumo a adul FN VFCMSMFFIC
Sub. 3
Opslaatank met dieselolie en afleverzuil (Tankplaats ) Op het terrein is uitsluitend voor eigen gebruik een afleverzuil aanwezig met een opslagtank met dieselolie. De afleverinstallatie en de tanks zijn overkapt. De dieselpomp is elektrisch. Voor deze activiteit gelden de desbetreffende voorschriften uit het Activiteitenbesluit. Sub. 4
Opslaq coaqulant De opslag van coagulant vindt plaats in een enkelwandige tank van 9 m3. Onder deze tank is een HDPE opvangbak gerealiseerd van 9,9 m3. Dit coagulant wordt gebruikt om kleine kleideeltjes te laten bezinken in de grondput. Het coagulant wordt via het pomphuis aan het waterbassin toegevoegd. Coagulant is niet bodembedreigend en vereist dan ook geen speciale milieumaatregelen voor opslag. Sub. 5
Opslag van tarraqrond De grond die afkomstig is uit de spoelputten wordt regelmatig uitgebaggerd. De uitgebaggerde grond wordt aan weerszijden van de sloten opgeslagen. Voor het afvoeren wordt de grond bemonsterd en onderzocht. Uit analyses blijkt dat de grond geschikt is voor hergebruik. Deze grond valt niet onder de werkingssfeer van de NRB, er is geen sprake van een bodembedreigende stof, de voorschriften van hoofdstuk 4 uit het voorschriftenpakket zijn niet van toepassing op deze opslag. 4.
Brandveiligheid
Algemeen
Bouwbesluit 2012 Met ingang van 1 april 2012 is het Bouwbesluit 2012 in werking getreden. De bestaande afbakening tussen bouw- en milieuregelgeving is gehandhaafd. Wanneer er sprake is van: een brandbare milieugevaarlijke stof en een opslaghoeveelheid onder de grens van tabel 7.6 van het Bouwbesluit 2012, dan is het Bouwbesluit 2012 het wettelijke kader; een brandbare en NIET milieugevaarlijke stof, dan is het Bouwbesluit 2012 het wettelijke kader. De algemene regeling over de verplichte aanwezigheid, onderhoud en controle van mobiele brandblusmiddelen (inclusief brandslanghaspels) is geregeld in het Bouwbesluit 2012. In de inrichting is er geen sprake van de opslag van brandbare milieugevaarlijke stoffen zoals genoemd in tabel 7.6 en het Bouwbesluit 2012 is dan ook het wettelijke kader. Derhalve zijn er in vergunning geen brandveiligheidsvoorschriften opgenomen. In de inrichting vinden geen activiteiten plaats, waardoor de kans op brand of explosie zodanig is dat hiervoor extra maatregelen noodzakelijk zijn.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
13 -
OM
GEVIN G B Dt ENST
FLrvoLAnn & Goos rw VrcHYmTerF.C
5.
Energie
Toetsingskader Om vast te stellen of het energieverbruik van de inrichting relevant is voor het opnemen van energiebesparende voorschriften, is aangesloten bij de in de Circulaire "Energie in de milieuvergunning" (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het Ministerie van Economische Zaken, Den Haag, oktober1999) gehanteerde ondergrens. Deze hanteert een ondergrens van 25.000 m3 aardgasverbruik of 50.000 kWh elektriciteitsverbruik per jaar. Bedrijven met jaarlijks energieverbruik dat lager ligt dan deze waarden, worden als niet energie relevant bestempeld. Het energieverbruik van het bedrijf ligt boven de gestelde drempelwaarden die gehanteerd wordt in het Activiteitenbesluit (200.000 kWh elektriciteit op jaarbasis ) en de Circulaire Energie in de Milieuvergunning. Dus is het energieverbruik relevant om na te gaan of er nog energiebesparende maatregelen moeten worden voorgeschreven. Het grootste deel van het energieverbruik van de inrichting is te wijten aan het koelen van producten. Uit de aanvraag blijkt dat het elektriciteitsverbruik van de inrichting 2.700.000 kWh en het aardgasverbruik 59.000 m3 per jaar bedraagt. Het energieverbruik van de koelcellen wordt zo laag mogelijk gehouden door deze te voorzien van een energie-efficiënt type installatie en wandisolatie. Tevens is een warmtewisselaar geplaatst om de vrijkomende warmte nuttig te maken als (bij) verwarming van de loodsen. Er is geen aanleiding aanwezig om aanvullende voorschriften op te nemen in de vergunning op het gebied van energiebesparing. 6.
Externe veiligheid
Algemeen Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risico's bij industriële activiteiten en het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving. Het betreft risico's die verbonden zijn met onder meer de productie, de opslag, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen, voor zover deze stoffen als gevolg van een voorval vrij kunnen komen. De nadruk van het veiligheidsbeleid ligt op een kwalitatieve benadering en heeft tot doel om het risico van (grote) ongevallen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven zo klein mogelijk te maken. Enerzijds door de kans dat dergelijke ongevallen plaatsvinden te verkleinen (preventie), anderzijds door de gevolgen van een eventueel ongeval te verkleinen (repressie). In de aanvraag is een overzicht opgenomen waarin is vermeld welke, hoeveel en
hoe de milieugevaarlijke stoffen binnen de inrichting worden opgeslagen. Uit dit overzicht blijkt dat het om werkvoorraden (kleine hoeveelheden) gaat. Deze milieugevaarlijke stoffen worden hoofdzakelijk gebruikt voor het uitvoeren van kwaliteitscontroles van de zaden in een laboratoriumruimte. Uit de aanvraag blijkt dat er een zogenaamde PGS 15 opslagruimte (kast) aanwezig is voor de opslag van de milieugevaarlijke stoffen binnen de inrichting.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
14
-
OMG
EVI N G S DI E N ST
nevamo
a mooi rw vremamer.c
Als waarborg is een voorschrift opgenomen in de vergunning dat de opslagruimte voor de milieugevaarlijke stoffen dient te voldoen aan de voorschriften van de PGS 15.
Er vindt ook een opslag van motorolie, achterbrugolie, cardanolie, smeervetten, ontvettingsmiddelen, snijolie, hydrauliekolie en gasolie plaats. De opslag van (diesel)olie valt rechtstreeks onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit en de voorschriften zijn dan ook rechtstreeks van toepassing.
Daarnaast blijkt uit het overzicht dat er koelmiddelen aanwezig zijn ten behoeve van de aanwezige koelinstallaties binnen de inrichting. De overige van toepassinq zijnde besluiten en regelingen op de koudemiddelen Het betreffen geen natuurlijke koudemiddelen. De regelgeving voor de koudemiddelen CFK's, HCFK's en HFK's in koelinstallaties is verspreid over verschillende verordeningen, besluiten en ministeriële regelingen.
Nederlandse wetgeving De Nederlandse wetgeving kent twee uitvoeringsbesluiten van de ozon- en fgassenverordening, namelijk: 1. Uitvoeringsbesluit EG-verordening ozonlaagafbrekende stoffen (ozonbesluit); 2. Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer (f-gassenbesluit). Deze uitvoeringsbesluiten geven ondermeer aan dat het verboden is om in strijd te handelen met de Europese verordeningen.
Daarnaast kent de Nederlandse wetgeving drie rege/ingen; hierin zijn eisen voor (onderhouds)bedrijven, personeel en instellingen voor examinering en certificering verder uitgewerkt. Dit zijn de volgende regelingen: 1. Regeling gefluoreerde broeikasgassen en gereguleerde stoffen koelinstallaties; 2. Regeling gefluoreerde broeikasgassen hoogspanningsschakelaars; 3. Regeling gefluoreerde broeikasgassen brandbeveiligingssystemen. Het voorhanden hebben, het bedrijfsmatig toepassen en het ontdoen van genoemde koelmiddelen moeten voldoen aan de voorschriften uit deze besluiten en aan het bepaalde in de daarop gebaseerde nadere regels.
Opslag van azijnzuren (ADR klasse 8, verpakkingsgroep II, zonder bijkomend gevaar) in bovengrondse opslaqtanks Er is voor de opslag van azijnzuren in bovengrondse opslagtanks aansluiting gezocht bij de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming, zie ook hoofdstuk Bodem van onderhavige vergunning. Hiervoor zijn in onderhavige vergunning voorschriften opgenomen.
Aangezien de stoffen van ADR klasse 8, verpakkingsgroep II, zonder bijkomend gevaar geen brandbare stoffen zijn, is beschermingsniveau 3 van toepassing.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
- 15 -
O M GEVI N GS DIENST nrvo o a anos rn vremsmer.c
Derhalve worden er geen aanvullende eisen gesteld aan WBDBO van de opslagruimte. De standaard eisen uit het Bouwbesluit bieden dan genoeg bescherming. Beschermingsniveau 3 heeft als uitgangspunt dat de kans op brand gering is.
Conclusie: De standaardelsen uit het Bouwbesluit bieden voldoende bescherming, er worden geen verdergaande voorschriften opgenomen in onderhavige vergunning ten aanzien van brandwerendheid van de opslagruimte.
Stoffenscheidinq zuren en basen (klasse 8) Stoffen van klasse 8 (bijtend) kunnen zowel zuur als basisch zijn. Dit betekent dat, ook voor opslag van uitsluitend klasse 8, moet worden beoordeeld of stoffenscheiding noodzakelijk is. Uit de veiligheidsinformatiebladen bij de aanvraag blijkt dat er sprake is van zowel zuren als basen binnen de inrichting. Uit de veiligheidsinformatiebladen blijkt dat deze stoffen met elkaar zullen reageren. Daarom is in onderhavige vergunning een voorschrift opgenomen dat indien de azijnzuren en basen in elkaars nabijheid worden opgeslagen de opslagtanks in gescheiden lekbakken moeten zijn opgesteld en dat er gescheiden ontluchtingsleidingen aanwezig moeten zijn welke aangesloten moeten zijn op de buitenlucht en dat er voldoende ventilatie aanwezig dient te zijn. 7.
Geluid en trillingen
Algemeen Het bedrijf ligt op een kleinschalig bedrijventerrein aan het Creilerpad 4b in het buitengebied van Creil, gemeente Noordoostpolder. De dichtbijzijnde woning van derden bevindt zich aan de overzijde van Creilerpad ten zuiden van de inrichting binnen een afstand van circa 25 meter vanaf de inrichtingsgrens. De woningen in de kern van Creil liggen op circa 200 meter. De aangevraagde wijzigingen hebben gevolgen voor de geluidemissie van het bedrijf. De akoestisch relevante wijzigingen en de gevolgen ervan op de omgeving staan beschreven in het geluidrapport "Veco groenten en bloembollen BV, "akoestisch onderzoek in het kader van een veranderingsvergunningaanvraag", rapportnummer M.2013.0374.01.R001, versie 2, d.d. 19 maart 2014 van bureau DGMR. Dit rapport is als bijlage bij de aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. In de rapportage is voor de aangevraagde situatie de maatgevende
representatieve bedrijfssituatie vastgelegd. Belangrijke geluidbronnen binnen de inrichting betreffen diverse koelmachines, de verwerkingslijnen, de gebouwuitstraling vanuit de productieruimten, ventilatoren en transportbewegingen. Door middel van een overdrachtsberekening zijn de optredende geluidniveaus ter plaatse van relevante beoordelingspunten bepaald. De overdrachtsberekeningen zijn uitgevoerd overeenkomstig methode II.8 uit de 'Handleiding meten- en rekenen industrielawaai 1999'. Informatie over het rekenmodel is opgenomen in het akoestisch rapport.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
16 -
O M G EV1N G
nrvoso
Ei
D1E N ST
a anoi rn vrewrmrr<
Toetsingskader De gemeente Noordoostpolder heeft vastgesteld geluidbeleid. De woningen gelegen aan het Creilerpad en aan de Wrakkenweg liggen binnen een gebied dat volgens de nota wordt aangeduid als landelijk gebied met agrarische activiteiten, hiervoor geldt een richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. De woningen gelegen in de kern (Iglo Tademastraat, Flevolaan en Noorderringweg) liggen binnen een gebied dat wordt aangeduid als een stille woonwijk met weinig verkeer. Hiervoor geldt een richtwaarde van 45 dB(A). Rond het bedrijventerrein wordt echter gewerkt met overgangszones. De woningen aan het Creilerpad 3, aan de Iglo Tademastraat 35 t/m 53 oneven en aan de Flevolaan 7 zijn gelegen binnen een dergelijke overgangszone. Voor deze woningen geldt een 5 dB hogere richtwaarde. Voor de maximale geluidniveaus (LAmax) WOrdt getoetst aan de landelijk aanbevolen grenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde. Resultaten en beoordeling 1 staan de berekende geluidbelastingen op enkele relevante beoordelingspunten samengevat voor de representatieve bedrijfssituatie.
In tabel
Tabel 1: Berekende geluidbelastingen bedri jfssituatie Beoordelingspunt (richtwaarde dag/avond/nacht) Creilerpad 3 (55/50/45) Wrakkenweg 1 (50/45/40) Iglo Tademastraat 79 & 35-41 (50/45/40) Iglo Tademastraat 57-63 (45/40/35) Creilerpad 5 (50/45/40) Creilerpad 6 (50/45/40)
LAr,LT in
dB(A)
- representatieve
Dagperiode
Avondperiode
Nachtperiode
42 26 44
45 34 41
44
43
40
37
48 47
46 45
43 43
33 38
Uit de berekeningsresultaten op geluidgevoelige objecten blijkt dat er sprake is van een overschrijding van de richtwaarden met betrekking tot de langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus (LAr,LT). De OVerschrijding bedraagt maximaal 1 en 3 dB gedurende respectievelijk de avond- en nachtperiode op de gevels van de woningen Creilerpad 5 en 6 en de Iglo Tademastraat 57 t/m 63 oneven. De maatgevende geluidbronnen bestaan uit de luchtafblaasroosters van de compressorruimte en de luchtaanzuigvantilatoren van de schillerij en de op het dak van de gebouwen
geplaatste condensors.
Om de overschrijdingen weg te nemen zijn maatregelen onderzocht. Door het toepassen van dempers op de luchtafblaasroosters van de compressorruimte en op de luchtaanzuigventilatoren en het toepassen van frequentieregeling op de condensors is het mogelijk om op alle woningen te voldoen aan de richtwaarden. De maximale geluidbelastingen (LAmax) blijven onder de landelijk aanbevolen grenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde ter plaatse van woningen.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
- 17 -
O M G EV1N GS D1ENST nrvot no a aeos rn vrentsv.wrx
Aangezien het bedrijf voor de aangevraagde situatie kan voldoen aan geldende richtwaarde uit het gemeentelijk geluidbeleid en aangezien het bedrijf voldoet aan BBT, bestaat er vanuit het aspect geluid geen belemmering om de vergunning te verlenen. Aan de vergunning zijn voorschriften verbonden die de benodigde geluidsruimte opnieuw vastleggen. Hiertoe is de normstelling op de relevante beoordelingspunten opgenomen. Ook is er een verplichting opgenomen om na vergunningverlening binnen de gestelde termijn te rapporteren over het effect van de getroffen maatregelen in relatie tot de taakstelling zoals geformuleerd in het akoestisch rapport. Indirecte hinder De indirecte hinder betreft het inrichtinggebonden verkeer (het verkeer op de openbare weg), van en naar de inrichting. Voor de vervoersbewegingen in de representatieve bedrijfssituatie is de indirecte hinder bepaald op de woningen binnen de reikwijdte van de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer'. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat er sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van maximaal 5 dB gedurende de avondperiode en 3 dB gedurende de nachtperiode op de gevel van de woning Creilerpad 6. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde van 65 , 60 en 55 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avond-, en nachtperiode. Met een minimale gevelwering van een woning van 20 dB wordt voldaan aan de maximaal toegestane binnenwaarde van 35, 30 en 25 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avonden nachtperiode. 8.
Geur
Geur wordt veroorzaakt door de volgende activiteiten binnen de inrichting: 1. Bij het wassen van de producten blijven er productresten achter op het terrein. 2. De organische stoffen die door het wassen oplossen in het waswater. 3. Bij het schillen van uien ontstaat een emissie van ulengeur.
Ter voorkoming worden de volgende maatregelen genomen Ad 1. Tijdens het terrein onderhoud worden de productresten verwijderd. Ad 2. Door het "beluchten" van het waswater ontstaat een aeroob milieu, waar de organische stoffen door bacteriën worden afgebroken en daarmee wordt de
geuremissie bestreden. Ad 3. Om de geuremissie naar de omgeving te voorkomen worden tijdens het verwerkingsproces de deuren zoveel mogelijk gesloten gehouden. Zoals bij het productieproces al is beschreven wordt het waswater met schillen o.a. over een zeefbocht geleid waar de uienschillen uit het water worden gezeefd. Daarna wordt het water via een lamellenseparator terug in het waswatercircuit gebracht en d.m.v. beiuchting aëroob gereinigd. Veco tracht ook de overlast door andere emissies naar de lucht zoveel mogelijk te beperken door een zorgvuldige bedrijfsvoering. Dit betekent dat het bedrijfsterrein regelmatig wordt schoongeveegd en dat de installaties regelmatig worden af- en bijgesteld.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
18
-
O M GEVI N G5 DE E NST nrVOLAND & GODI FN
VFtbiTS*TRE"fBC
Koeling De koelcellen voldoen aan de stand der techniek en zijn emissie vrij door toepassing van een gesloten systeem. Er worden van de installaties logboeken bijgehouden. 9.
Conclusie
Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op het veranderen de inrichting (revisie) zijn er geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren. In deze beschikking zijn voorschriften opgenomen.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
19 -
O M GEV1N GS nrvouNb & GOCH FN
C. VOORSCHRIFTEN 1.
DIENST VPCmBTREEK
MILIEU
ALGEMEEN
1.1 Gedraqsvoorschriften
1.1.1 De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud
verkeren. 1.2 Registratie en onderzoeken
1.2.1 In de inrichting moet een registratiesysteem aanwezig zijn waarin informatie omtrent onderhoud, metingen, keuringen, controles en gegevens van relevante milieu-onderzoeken worden bijgehouden. In het registratiesysteem moet ten
minste de volgende informatie zijn opgenomen: De schriftelijke instructies voor het personeel; De resultaten van in de inrichting uitgevoerde milieucontroles, keuringen, inspecties, metingen, registraties en onderzoeken (zoals afvalpreventieonderzoek, visuele inspectie van bodembeschermende voorzieningen, bodemonderzoek, energiebesparingsonderzoek, akoestisch onderzoek, keuringen van tanks, keuringen van stookinstallaties, etc); Meldingen van ongewone voorvallen, die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van datum, tijdstip en de genomen maatregelen; Registratie van het energieverbruik (het jaarlijks elektriciteits- en gasverbruik) van de inrichting; Een afschrift van de deze omgevingsvergunning met bijbehorende voorschriften en meldingen. -
1.2.2 De in het vorig voorschrift bedoelde informatie moet in ieder geval tot aan het beschikbaar zijn van de resultaten van de eerst volgende meting, keuring, controle of analyse, maar ten minste gedurende 5 jaar in de inrichting worden bewaard en ter inzage gehouden voor de daartoe bevoegde ambtenaren.
2.
AFVALSTOFFEN
2.1 Afvalscheiding
2.1.1
Vergunninghouder is verplicht de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden dan wel zelf af te voeren: de verschillende categorieën gevaarlijke afvalstoffen, onderling en van andere afvalstoffen; papier en karton; elektrische en elektronische apparatuur;
hout;
kunststof zoals folie en cans. Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
20
-
OM
GEVIN G5 DI E NST
rervo
o
s,
råooi rN VECOSMFFK
2.2 Opslag van afvalstoffen
2.2.1 De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moeten zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden.
Mocht onverhoopt toch verontreiniging van het openbaar terrein rond de inrichting plaatsvinden, dan moeten direct maatregelen worden getroffen om deze verontreiniging te verwijderen. 2.2.2 De verpakking van gevaarlijk afval moet zodanig zijn dat: niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen;
het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wel met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen; deze tegen normale behandeling bestand is; deze is voorzien van een etiket, waarop de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen.
2.2.3 Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de verschillende soorten afvalstoffen ten opzichte van elkaar geen reactiviteit kunnen veroorzaken.
2.2.4 Vloeibare afvalstoffen in emballage moeten zijn geplaatst op een vloeistofdichte vloer of in/boven een vloeistofdichte lekbak in het bebouwde deel van de inrichting. 2.2.5 Een vloeistofdichte lekbak moet, indien het (licht) ontvlambare vloeistoffen betreft, de gehele inhoud van de totale hoeveelheid opgeslagen vloeistoffen kunnen bevatten. In de overige gevallen moet de bak een inhoud hebben van ten minste de grootste verpakkingseenheid vermeerderd met 10% van de inhoud van de overige emballage.
2.2.6 Boven een vloeistofdichte lekbak met vloeibare afvalstoffen in emballage moet, indien deze buiten het bebouwde deel van de inrichting ligt, een afdak aanwezig zijn. Het afdak moet zo groot zijn dat regenwater niet binnen de vloeistofdichte lekbak kan komen. 2.3 Aanvullende voorschriften afvalstoffen (incidentenmanagement)
2.3.1 In de inrichting moet nabij de opslag van (vloeibaar) gevaarlijk afval, voor de aard
van de opgeslagen stoffen geschikt materiaal aanwezig zijn om gemorste of gelekte stoffen te neutraliseren, indien nodig te absorberen en op te nemen. Gemorste gevaarlijke afvalstoffen moeten zo nodig worden geneutraliseerd. De opgenomen gemorste (vloel)stof moet worden opgeslagen in daarvoor bestemde,
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
21 -
O M GEVE N
nrvouno a
GS D1ENST
moon rw
vrememrr×
voor de aard van de stof geschikte, gesloten emballage. Toelichting: Als absorberend materiaal kan worden gebruikt perlite of vermiculite.
3.
BODEM
3.1 Doelvoorschriften
3.1.1 Het bodemrisico ten gevolge van de opslag van bodembedreigende stoffen en het uitvoeren van bodembedreigende activiteiten moet door het treffen van een combinatie van maatregelen en voorzieningen voldoen aan een verwaarloosbaar bodemrisico A zoals gedefinieerd in de NRB 2012. 3.4 Inspecties, keuringen, onderhoud van (opslaqtanks, transportleidingen en pompen) in onderhoudsprogramma vastleqqen.
3.4.1 De voorgeschreven combinatie van zogeheten voorzieningen en maatregelen (cvm) van de Bodemrisicochecklist (BRCL) behorende bij de NRB 2012 (Nederlandse richtlijnen bodembescherming) om tot een verwaarloosbaar bodemcategorie A ingevolge de NRB te komen, moeten per categorie worden vastgelegd in een onderhoudsprogramma. Het onderhoudsprogramma moet een beschrijving zijn van welke voorzieningen en installaties moeten worden onderhouden: o.a. de bovengrondse opslagtanks, de transportleidingen en de pompen, de onderhouds-, controle en inspectie frequentie, waaruit het onderhoud bestaat, wie het onderhoud uitvoert en welke middelen daarvoor nodig zijn.
3.4.2 Bij het uitvoeren van onderhouds- en reparatiewerkzaamheden moeten voorzorgsmaatregelen worden genomen om nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen. 4. BRANDVEILIGHEID/ EXTERNE
VEILIGHEID
4.1 De opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15 opslagen)
4.1.1 De opslag van verpakte gevaarlijke (afval)stoffen die vallen onder de ADRcategorieën zoals genoemd in de PGS 15:2011 versie 1.1 moet in de speciaal daarvoor bestemde ruimten plaatsvinden en moet, voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 3 van deze richtlijn met uitzondering van de voorschriften van de paragrafen 3.7, 3.22 en 3.24 tot en met 3.27.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
22
-
O M G EVI N G S D I E N ST nevotao a, soon rw vremmrre
4.2 Opslag azijnzuur in bovengrondse tanks
Algemeen 4.2.1 Binnen de inrichting mag maximaal 2 x 25 m3 industrieel azijnzuur (70%) als grondstof en maximaal 2 x 50 m3 natuur azijnzuur (20%) als grondstof aanwezig zijn in bovengrondse tanks. Deze tanks moeten speciaal hiertoe zijn bestemd en gesloten zijn uitgevoerd. 4.2.2 Alle onderdelen van een tankinstallatie (tank, leidingen, toebehoren, enzovoort), de ondersteunende constructie en de vloeistofdichte bak waarin deze is geplaatst, moeten bestand zijn tegen de inwerking van de opgeslagen stoffen. Het uitwendige van een metalen tankinstallatie, ondersteunende constructie en vloeistofdichte bak moeten (indien het gebruikte materiaal daartoe aanleiding geeft) op doelmatige wijze tegen corrosie zijn beschermd.
Toelichting Onder toebehoren van de installatie worden alle bykomende delen bedoelt die in de installatie aanwezig zyn zoals appendages, afsluiters, koppelingen, doseerpompen, doseerpunten, filters, vlotters enz. Tankinstallatie 4.2.3 Een tank moet zijn voorzien van een opschrift waaruit duidelijk blijkt welke stof daarin is opgeslagen. 4.2.4 De stijfheid en sterkte van een tank moeten voldoende zijn om schadelijke vervorming als gevolg van overdruk bij vulling of overvulling te voorkomen. 4.2.5 De ondersteunende constructie van een tank moet zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat deze het gewicht van de tank met de inhoud kan dragen. 4.2.6 Een tank moet zijn geplaatst in een vloeistofdichte bak. De opnamecapaciteit van de vloeistofdichte bak moet ten minste gelijk zijn aan de inhoud van de tank of bij meerdere tanks in een bak de inhoud van de grootste tank vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige tanks. De bak moet voldoende mechanische sterkte bezitten om weerstand te kunnen bieden aan de als gevolg van lekkage optredende vloeistofdruk. In de bodem en de wanden van de bak mogen geen leidingdoorvoerringen aanwezig zijn.
Leidingwerk, toebehoren en vulpunt 4.2.7
Alle leidingen en toebehoren moeten bestand zijn tegen de daarin optredende drukken.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
23
-
OMG
EVIN G S D E N ST
nrvou-o
I
a mooi rw vrememrr.e
4.2.8 In de afnameleiding van een tank moet een doelmatige afsluiter aanwezig zijn. Deze afsluiter moet zodanig zijn uitgevoerd dat duidelijk is te zien of de afsluiter is geopend dan wel is gesloten. 4.2.9 Voor het opvangen van eventueel gemorste stof moet rondom het vulpunt een doelmatige voorziening zijn aangebracht. Deze voorziening moet bestand zijn tegen de inwerking van de desbetreffende stoffen.
4.2.10 Bij het vulpunt moet een bordje zijn geplaatst met daarop een opschrift dat aangeeft voor welke stof dit bestemd is. 4.2.11 De installatie moet zodanig zijn uitgevoerd met beveiligingen (zoals vlotters en hevelonderbrekers) dat er nooit continu een vloeistofstroom kan ontstaan door overloop uit een tank, een pompput of een opvangbak. Vullen 4.2.12 De afstand van het vulpunt tot de opstelplaats van de tankwagen moet zo kort mogelijk worden gehouden.
4.2.13 Een tank mag voor ten hoogste 90% met vloeistof zijn gevuld.
4.2.14 Voor het bedienen van de installatie en voor het toezicht tijdens het vullen van een tank moet(en) één of meer personen zijn aangewezen , die voldoende geïnstrueerd zijn omtrent de bediening onder normale omstandigheden en de te treffen maatregelen bij bijzondere omstandigheden. Keuring, inspectie, onderhoud en reparatie 4.2.15 Van een tank moet een registratiesysteem worden bijgehouden dat in het milieulogboek aanwezig moet zijn.
4.2.16 Alle onderdelen van een tankinstallatie, de ondersteunende constructie en de vloeistofdichte bak waarin de tank is geplaatst, moeten ten minste eenmaal per jaar uitwendig visueel worden gecontroleerd op vloeistofdichtheid. Beschadigingen moeten direct worden gerepareerd. 4.2.17 Elke beproeving, controle, inwendige inspectie of meting en de resultaten hiervan moeten in het registratiesysteem worden opgenomen.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
24
-
OM
GEVIN GS DIENST
nrvouno a
ammi rw
vremamer.c
4.2.18 Wanneer een tank definitief buiten gebruik wordt gesteld moet de tank worden geleegd en schoongemaakt. 4.3 Stoffenscheiding (azijnzuren en basen) ADR klasse 8, verpakkingsgroep II, zonder bijkomend gevaar
4.3.1
Opslagtanks waarin zich stoffen bevinden die met elkaar kunnen reageren moeten zodanig van elkaar zijn gescheiden dat deze stoffen niet met elkaar in contact kunnen komen. Er dient sprake te zijn van gescheiden vloeistofdichte lekbakken onder de opslagtanks en gescheiden ontluchtingsleidingen vanaf de opslagtanks, welke zijn aangesloten op de buitenlucht. Daarnaast dient er voldoende ventilatie in de opslagruimte aanwezig te zijn. 5.
GELUID EN TRILLINGEN
5.1 Representatieve bedrijfssituatie.
5.1.1
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT Veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte
werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Omschrijving
Creilerpad 3 Wrakkenweg 1 Iglo Tademastraat 79 & 35-
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
(LAr,LT) [in
dB(A)]
Dag
Avond
Nacht
07.00-19.00 uur
19.00-23.00 uur
23.00-07.00 uur
41 26
44 34
44
41
32 36
43 47 46
40 43 43
35 39 38
40
41
Iglo Tademastraat 57-63 Creilerpad 5 Creilerpad 6
5.1.2 Het maximale geluidsniveau LAmax Veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag ter plaatse van de bovenstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: 70 dB(A) in de dagperiode (07.00 - 19.00 uur),
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
25
-
OM
GEVI N GS DI E NST
FLrvoso
& Goal rN VPCmSmrPet
65 dB(A) in de avondperiode (19.00 - 23.00 uur); 60 dB(A) in de nachtperiode (23.00 - 07.00 uur).
5.1.3
Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999.
5.1.4 Binnen 6 maanden na het van kracht worden van deze vergunning dient een rapportage aan het bevoegd gezag overlegd te worden van een onderzoek naar het effect van de getroffen geluidreducerende maatregelen (dit zijn o.a. het toepassen van dempers op de luchtafblaasroosters van de compressorruimte en op de luchtaanzuigventilatoren en het toepassen van frequentieregeling op de
condensors) zoals genoemd zijn in het akoestisch onderzoeksrapport. 6. GEUR 6.1 Algemeen
6.1.1 Geur reducerende voorzieningen moeten voor de goede werking, onder optimale condities in bedrijf worden gehouden en moeten zo vaak als voor een goede werking noodzakelijk is worden vervangen en gereinigd. 6.2 Aanvullende voorschriften
6.2.1 De vergunninghouder moet alle maatregelen of voorzieningen treffen ter voorkoming van geuroverlast buiten de inrichting, die redelijkerwijs mogelijk zijn.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
26
-
O M G EV1 N G S D I E N
ST
FtrvDLAND & (Einal rw \/rcHYmTnrric
BlJLAGE: BEGRIPPEN ** VOOR ZOVER EEN DIN-, NEN-, NEN-EN-, OF NEN-ISO-NORM, ...: Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NENEN-, NEN-ISO-, NVN-norm, AI-blad, BRL, PGS of NPR, wordt de uitgave bedoeld die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen. Indien er sprake is van reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties is -de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het AI-blad van toepassing die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.
Alle onderstaande verklaringen en definities zijn van toepassing op de in de voorschriften gebruikte benamingen en termen, aangevuld met, dan wel in afwijking van de in NEN 5880 (Afval en afvalverwijdering, Algemene termen en definities) en de NEN 5884 (Afval en afvalverwerking, termen en definities voor bouw- en sloopafval) gegeven verklaringen en definities.
BESTELADRESSEN: publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: - AI-bladen bij: SDU Service, afdeling Verkoop Postbus 20025 2500 EA DEN HAAG telefoon (070) 378 98 80 telefax (070) 378 97 83 www.sdu.nl -
PGS-richtlijnen zijn digitaal verkrijgbaar via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl -
DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop Postbus 5059 2600 GB DELFT telefoon (015) 269 03 91 telefax (015) 269 01 90 www.nen.nl -
BRL-richtlijnen bij: KIWA Certificatie en Keuringen Postbus 70 2280 AB RIJSWIJK telefoon (070) 414 44 00 telefax (070) 414 44 20 -
InfoMil is het informatiecentrum in Nederland over milieu wet- en regelgeving. www.infomil.nl
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
27
-
O
MGEVIN GS DE ENST
FLrvoLAND & Gool rN 4/PCHTSTQFVK
AFVALSTOFFEN: Alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT): Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die - kosten en baten in aanmerking genomen economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld.
BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT: Bedrijfsmatige activiteit die gepaard gaat met het gebruik, de productie of de emissie van een bodembedreigende stof overeenkomstig de definitie van het Activiteitenbesluit.
BODEMBEDREIGENDE STOF: Stof die overeenkomstig het Stoffenschema van de NRB 2012 de bodem kan verontreinigen.
BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING: Een vloeistofkerende voorziening, een vloeistofdichte vloer of verharding of een andere doelmatige fysieke voorziening, ter voorkoming van immissies in de bodem. BODEMRISICO: De kans op en omvang van een bodemverontreiniging door een bedrijfsmatige
activiteit.t.
BODEMRISICOCATEGORIE A: Verwaarloosbaar bodemrisico. EMBALLAGE: Verpakkingsmateriaai, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten, big-bags en intermediate bulkcontainers (IBC's).
GELUIDSNIVEAU IN DB(A): Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651, uitgave 1989.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
28
-
O M G EVI N GS DIE N ST rLrvouno a soot rN VENMFFK
GEURWAARNEMING: De geur wordt minstens eenmaal waargenomen. De geur dient herkend te worden als een geur afkomstig van de inrichting en niet van andere bronnen uit de omgeving.
GEVAARLIJKE AFVALSTOF: Afvalstof die een of meer van de in bijlage III bij de kaderrichtlijn afvalstoffen genoemde gevaarlijke eigenschappen bezit. GEVAARLIJKE STOFFEN: Gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 1, lid gevaarlijke stoffen.
1
onderdeel b, van de Wet vervoer
LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse, in de loop van een bepaalde periode optredende geluid en zo nodig gecorrigeerd voor de aanwezigheid van impulsachtig geluid, tonaal geluid of muziekgeluid, vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax): Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms. NRB:
Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, Informatiecentrum Milieuvergunningen (Agentschap NL Maart 2012). OVERSLAAN: het kortdurend stallen van containers met afval, bijvoorbeeld containers diedoor schepen worden aangevoerd en daarna door voertuigen worden verder getransporteerd, of andersom; het overbrengen van afval in een groter transportmiddel, bijvoorbeeld vanuit de chemokar naar grotere vrachtwagens. Het kan daarbij gaan om afval dat door rechtspersoon A is ingezameld of wordt getransporteerd en tijdelijk binnen de inrichting van rechtspersoon B wordt overgeslagen; het stallen van met afval geladen voertuigen, bijvoorbeeld het overnachten van een volle vrachtwagen op een inrichting. PREVENTIE: Maatregelen die worden genomen voordat een stof, materiaal of product afvalstof is geworden, ter vermindering van: de hoeveelheden afvalstoffen, al dan niet via het hergebruik van producten of de verlenging van de levensduur van producten; de negatieve gevolgen van de geproduceerde afvalstoffen voor het milieu en de menselijke gezondheid, of het gehalte aan schadelijke stoffen in materialen en producten.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
29
-
O M GEVIN G S DIE NST rurvoteo a name rn vresysvarrx
REPRESENTATIEVE BEDRIJFSSITUATIE: Toestand waarbij de voor de geluidproductie relevante omstandigheden kenmerkend zijn voor een bedrijfsvoering bij volledige capaciteit in de te beschouwen etmaalperiode.
VERWAARLOOSBAAR BODEMRISICO: Een situatie als bedoeld in de NRB waarin door een goede afstemming van bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen sprake is van een verwaarloosbaar bodemrisico.
Besluit aanvraag 1469119
150513/HWA/jlo-001 Pagina
-
30
-