Artikel: De duurzame Boerenliefde. Een analyse van het enthousiasme voor de Boerenonafhankelijkheid in de Nederlandse jeugdliteratuur (1900-1960) Auteur: Arjan Buijks Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 28.1, 31-47. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Arjan Buijks
De duurzame Boerenliefde Een analyse van het enthousiasme voor de Boerenonafliankelijkheidin de Nederlandse jeugdliteratuur (1900-1960) Aan het einde van de negentiende eeuw identificeerden vele Nederlanders zich met de onafhankelijkheidsstrijd van de Boeren in ZuidAfrika. Nationalisme en kolonialisme droegen bij aan een verschijnsel dat door historici en literatuurwetenschappers 'Boerenliefde' wordt genoemd. Pas in de jaren zestig van de twintigste eeuw raakte deze Boerenliefde bij het Nederlandse publiek uit de gratie, evenals vele andere publieke uitingen van waardering voor het Nederlandse koloniale verleden. In de tussenliggende periode, van 1900 tot 1960, was de Nederlandse liefde voor de Boeren in Zuid-Afrika echter springlevend. Anders dan Martin Bossenbroek in zijn studie over het laat negentiende-eeuwse nationalisme! beweert, hield de boerenliefde niet op te bestaan aan het begin van de twintigste eeuw. Dit zal ik laten zien aan de hand van een beknopte studie naar Nederlandstalige jeugdliteratuur over Zuid-Afrika. Daarbij komen de vragen aan de orde hoe deze Boerenliefde zo plots kon ontstaan en welke weerslag zij had op de Nederlandse jeugdliteratuur uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Welke sporen liet de vermeende stamverwantschap tussen de Zuid-Afrikaanse Boeren en Nederland na in die literatuur? En hoe ontwikkelde de relatie tussen jeugdboek en Boerenliefde zich in de loop van de twintigste eeuw?
Stereotypen en idealen Om vast te stellen welk beeld de ene entiteit heeft van de andere, zal ik een beroep doen op de beeldvorminggeschiedenis; een discipline uit de literatuurwetenschap waarbinnen veel gewerkt wordt met stereotypen. Wilfred Jonckheere^ geeft al in de inleiding van Van Mafeking tot Robbeneiland. Zuid-Afrika in de Nederlandse literatuur 1896-1996 aan dat, 'de Nederlandse Zuid-Afrikaliteratuur van de eerste helft van deze eeuw krioelt van de stereotypen'. Tegenover de Afrikanerhelden stonden de zwarte en Engelse boeven. Het in beeld brengen van die stereotypen is ook mijn doel. Het is daarbij nadrukkelijk niet de bedoeling een politiek oordeel te vellen en een literaire stroming of bepaalde auteurs aan de schandpaal te nagelen, zoals dat gebeurde tijdens de anti-apartheidsgolven van de jaren zestig, zeventig en tachtig. Ik acht dit irrelevant en achterhaald; de schaduwzijden van het kolonialisme en imperialisme zijn in de afgelopen dertig jaar genoeg bekritiseerd. Het Orientalismedebat dat na 1978 losbarstte, als reactie op Edward Said's even bezongen als verguisde boek Orientalism, laat ik dan ook buiten beschouwing.
31
Naast stereotypen gaan kinderboeken over idealen. Volwassen literatuur tracht de wereld zoals zij werkelijk is vaak te verbeelden en te verklaren, jeugdliteratuur stelt daarentegen een wereld voor zoals deze zou moeten zijn. Een wereld waarin ganzen gouden eieren leggen, kikkers in prinsen veranderen en kinderen ruimteschepen besturen. Met de van verre oorsprong Nederlandse boeren in Zuid-Afrika was het niet anders. In de romantische beleving van het fin de siècle leefden zij sinds eeuwen in vrijheid en deugdzaamheid in de zuidelijke Kaapkolonie, toen vanaf de jaren tachtig van de negentiende eeuw de Engelsen hun onafhankelijkheid betwistten.^ Door het geduchte verzet van de Boeren - in met name de oorlog van 1899 - duurde de strijd aanzienlijk langer dan verwacht en liep het prestige van Groot-Brittannië een gevoelige deuk op. De Boeren vervulden in Nederlandse ogen een heldenrol en werden herontdekt als 'stamverwanten' van de Nederlandse natie. In het decadente fin de siècle was Nederland in veler ogen een zwakke, weke natie geworden. De Boeren vormden een dankbaar projectiescherm voor in Nederland gecorrumpeerd veronderstelde waarden en idealen als vrijheid, eerlijkheid en deugdzaamheid. Plots werden de Boeren ontdekt 'als verre neven met geuzenbloed in de aderen, eenvoudig van geest, maar gezond van verstand en gehecht aan traditionele normen en waarden."* Kortom, er was sprake van groot enthousiasme, ja zelfs van liefde, ten aanzien van de 'Hollandse' Afrikaner en zijn rechtvaardige onafhankelijkheidsstrijd tegen Engeland. In alle uithoeken van de Nederlandse maatschappij werd met de Boeren gesympathiseerd.' Met de verklaring van Zuid-Afrikaanse Boeren als 'projectiescherm' van Nederlandse idealen is het verhaal van de herkomst van Boerenliefde echter niet compleet. Het is van belang deze ontwikkeling te zien tegen de achtergrond van het eind negentiende-eeuwse koloniaal geïnspireerde nationalisme.
Indië-belangstelling leidt tot Boerenliefde Bossenbroek legt een expliciet verband tussen koloniale activiteit en nationalisme. Hij ziet de succesvolle ontplooiing van de Nederlandse koloniale activiteiten in Indië als de belangrijkste aanstichter van het door hem dramatisch genoemde fin de siècle-nationalisme. Bossenbroek neemt al vóór 1870 een vergrote belangstelling waar in de Nederlandse randstedelijke samenleving voor de Indische archipel. Legerofficieren, wetenschappers, zendelingen, kooplieden, kunstenaars en politici raakten geïnspireerd door de avonturen en economische verlokkingen van de Gordel van Smaragd.^ Datzelfde enthousiasme zorgde er volgens Bossenbroek voor dat de vermeende stamverwante Zuid-Afrikaanse Boer, vanaf 1881 belaagd door de ook in Nederlandse ogen perfide Engelsen, op grote sympathie kon rekenen. De Boeren werden een spiegelbeeld waarin velen zich met graagte moeten hebben herkend. Het waren eenvoudige, stoere kerels, die streden voor vrijheid en recht. De 28.1
door de moderniteit moreel verslapte Hollander had zijn ideaal hervonden: een mythe was geboren. En dus, omgeven door het opgewonden vlagvertoon van andere expansieve Europese naties 'zwaaide Nederland naar vermogen mee met het rood-wit-blauw', schrijft Bossenbroek.^ Een nationaliteitsbesef dat werd gevoed door 'een expliciet koloniale kleuring' en een samenspel met 'de teruggevonden stamverwantschap met de belaagde boeren in Zuid-Afrika', aldus Niek van Sas.^
1904: een einde aan de Boerenliefde? Op Bossenbroeks analyse van de geboorte van de Boerenliefde valt weinig af te dingen. Zijn verklaring voor het verdwijnen ervan kan echter worden betwist. Hij stelt dat het met de nationale dramatiek wel gedaan was nadat Van Heutz in 1904 van zijn triomftocht uit Indië terugkeerde: 'De zakdoeken worden opgeborgen [...] Zuid-Afrika is verloren.'^ Wat betreft de neergang van het nationalisme heeft Bossenbroek voor een belangrijk deel gelijk: spectaculaire oprispingen van nationale gevoelens zijn er na 1904 inderdaad niet meer geweest. Volgens Bossenbroek zou de liefde voor de Boeren in Nederland alleen nog voortleven in straatnamen en in jongensboeken.i" De Boerenliefde overleed bij het ondertekenen van de Vrede van Vereeniging in 1902ii en werd samen met Paul Kruger in 1904 begraven, aldus Bossenbroek. Vervolgens wordt zij kennelijk nog slechts herdacht in de daarna verschenen en herdrukte (jeugd)literatuur. Deze 'breuk' berust op een misvatting. Er is in de zes decennia na de Boerenoorlog alleen maar méér geschreven over Zuid-Afrika, de Boerenoorlog en de geschiedenis van de Afrikaner. Sterker: juist die stroom aan literatuur mag als een bewijs van de voortdurende en vitale Boerenliefde worden beschouwd. Bossenbroeks veronderstelde einde van de Boerenliefde en de grote hoeveelheid publicaties over datzelfde onderwerp na 1904 zijn dus met elkaar in tegenspraak. Te meer omdat Bossenbroek de onderwerpskeuze van een jeugdboek identificeert als de intuïtie van de schrijver en de smaak van het publiek. Hij beschouwt het derhalve als een aanwijzing voor oprechte belangstelling en ondergraaft daarmee zijn eigen stelling.i^
Het échte einde Volgens zowel Jonckheere als historicus Paul Schuiten'^ lag het werkelijke moment van de afbraak van de Boerenliefde kort na 1960, na de rassenrellen in Sharpeville (Zuid-Afrika) en de Verenigde Staten, i"* Aan rassendiscriminatie had Nederland vanwege de grootschalige jodenvervolgingen in de Tweede Wereldoorlog een buitengewoon slechte herinnering overgehouden. Voor het ophemelen van bepaalde volksgroepen in de literatuur was in de jaren zestig en zeventig geen plaats meer. Het 33
werd duidelijk dat het internationaal door velen gedoogde apartheidsexperiment, dat in 1948 was begonnen met het aan de macht komen van de Nationale Partij in de Unie van Zuid-Afrika, mislukt was. De antiapartheidsbeweging ontstond en uit deze periode dateren de eerste antiapartheidgedichten. Boerenliedjes als 'Sarie Mareis' en de vele jeugdromans over Boerenhelden verdwenen uit de Nederlandse scholen. Straatnamen in de talrijke 'Transvaalbuurten' werden zelfs gewijzigd.i^ Aan deze nieuwe fase van kritiek ging echter een lange periode vooraf, waarin alle ruimte werd gelaten aan de romantische mythe van de rechtschapen Afrikaner en zijn land. Van omstreeks 1900 tot in de jaren zestig groeiden vele Nederlanders, katholiek, protestant of liberaal, op met het vooral in de (jeugd)literatuur geschapen traditionele beeld van de mythische Zuid-Afrikaan uit de tijd van de Voortrekkers en de Boerenoorlog. Kunnen niet juist die massaliteit en die enthousiaste, liefdevolle toon waarmee auteurs na 1900 over Zuid-Afrika schreven, worden beschouwd als een bewijs van de duurzaamheid van de Boerenliefde? Jonckheere onderschrijft deze bevindingi^^ maar belangrijker is of dat ook blijkt uit een nauwkeurige beschouwing van enkele Nederlandse jeugdromans over Zuid-Afrika.
Bronnenselectie Een studie over populaire Nederlandse literatuur en Zuid-Afrika kan niet voorbijgaan aan het werk van Louwens Penning (1834-1927). Penning wordt door de literatuurcriticus D.L. Daalder in diens klassiek geworden bibliografie van de jeugdliteratuur Wormcruyt met suycker omschreven als 'een zeer geliefd auteur van jongensboeken, waarin de heldendaden der Transvalers werden verheerlijkt.''^ Penning wijdde zijn hele schrijvende carrière aan Zuid-Afrika. Hij was, niet in de laatste plaats vanwege de omvang van zijn oeuvre, dominant in de beeldvorming van Zuid-Afrika in Nederland. Bovendien beleefde zijn werk tot in de jaren zeventig van de twintigste eeuw vele herdrukken. Het werk van Penning vormt dus een prachtige bron. Omdat Jonckheere het oeuvre van Penning al uitstekend heeft geanalyseerd in Van Mafeking tot Robbeneiland, heb ik de boeken van Penning voor wat een inhoudelijke analyse betreft buiten beschouwing gelaten en beperk ik me tot een korte schets van zijn werk. Penning schreef zijn boeken niet voor een internationaal publiek en hij was er niet op uit hoogstaande literatuur te creëren. Zijn bedoeling was om vanuit zijn sterke, door Kuyper ingegeven'*^ christelijk nationalisme de Nederlandse jeugd 'tot geloof, hogere idealen en nationale trots te inspireren'.''' In zijn strijd tegen apathie, decadentie en gebrek aan bezieling stelde hij de geïdealiseerde strijdvaardige Afrikaner als model. 28.1
Tijdens de Boerenoorlog zag hij in de Afrikaner de oude Hollandse heldenmoed herleven; dezelfde heldenmoed die ervoor had gezorgd dat de Hollanders in de zestiende eeuw tegen Spanje in opstand waren gekomen. Zuid-Afrika was voor de Afrikaners, vond Penning. Hij liet maar liefst twintig boeken over de Afrikanergeschiedenis na. Het eerste boek, De helden van Zuid-AJrika (1897) schreef hij uit woede over de JamesonRaid in 1896. Zijn laatste werk was de autobiografie Uit mijn leven (1927). In de tussenliggende periode schreef hij over de Opstand van 1914, de Grote Boerentrek van de Kaapkolonie naar het binnenland en over Jan van Riebeeck. De Boerenoorlog van 1899 was echter zijn meest dankbare onderwerp. Dit artikel concentreert zich op Nederlandstalige auteurs. Hun romans en reisverslagen zijn allereerst geselecteerd op jaar van verschijning, vervolgens op populariteit en tenslotte op herkomst. Dit laatste is ruim geïnterpreteerd, aangezien veel van de bekende schrijvers over ZuidAfrika óf Zuid-Afrikaner zijn (en niet zelden als generaal of rebel aan de kant van de Boeren hebben gevochten) óf als Nederlander naar ZuidAfrika geëmigreerd zijn. Hun boeken werden in het Nederlands geschreven en bij Nederlandse uitgeverijen uitgebracht en mogen daarom tot de Nederlandse literatuur worden gerekend. De boeken die ik voor detailstudie heb uitgekozen zijn in principe allemaal jeugdromans, zij het voor uiteenlopende leeftijdscategorieën en van verschillend niveau. Zij zijn verschenen tussen het einde van de Boerenoorlog in 1902 en het begin van het demythologiseringsproces in de jaren zestig. Het betreft de volgende vijf boeken: Danie (1916) van Ben Viljoen, Onder het Zuiderkruis: een Zuid-Ajrikaansch verhaal voor jongens (1923) van J.J. Groeneweg, Bart Nel de opstandeling (1936) van Johannes van Melle, De bliksem speelt om de doringboom: verkenning van Zuid-Afrika (1949) van Anthonie Donker en De Kaapse Rebel: een verhaal uit de Grote Boerenoorlog (zonder jaartal, waarschijnlijk begin jaren vijftig) van Pieter de Zeeuw. Ik heb deze boeken niet systematisch naast een lijstje met punten gelegd ('wat zegt Groeneweg over...?'), maar ze zoveel mogelijk voor zichzelf laten spreken, om erachter te komen welk beeld er in deze verhalen over Zuid-Afrika wordt opgeroepen of opgeroepen diende te worden. Laten we de vijf romans eens van dichtbij bekijken.
Danie (1916) In 1916 verscheen de uitstekend leesbare Zuid-Afrika-roman Danie (ook gepubliceerd onder de titel Onder de vierkleur) van de Zuid-Afrikaanse oud-generaal Ben Viljoen (1868-1917). Het verhaal speelt zich af tijdens de Boerenoorlog van 1899 tot 1902. Viljoen steekt de liefde voor zijn volk niet onder stoelen of banken, maar is opmerkelijk genuanceerd over de Afrikaner Boer en zijn omgeving. De held in Danie, boer Danie, 35
is weliswaar een daadkrachtige, oprechte figuur, maar hij speelt veel minder de vanzelfsprekende heldenrol dan in menig Penning-boek of ander verhaal van Nederlandse origine. Wel blijft het eerlijke, onbedorven, gastvrije en vrijgevochten karakter van de blanke Afrikaner in Viljoens boek kaarsrecht overeind staan. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de passage waarin de Danie bij een Boerenfamilie aanklopt voor een schuilplaats nadat hij uit een Engels concentratiekamp is ontsnapt.^" Hij wordt met open armen ontvangen. Zeer tekenend voor Viljoens nuance is de vriendschap die Danie onderhoudt met de Engelse legerkapitein Campbell. De gesprekken die zij voeren zijn doorspekt met humor, waardoor de gebruikelijke groteske tegenstelling 'onderdrukte Boer versus overheersende Engelsman' verdwijnt. Een goed voorbeeld hiervan is de passage waarin Danie en zijn commando's een regiment Engelse soldaten gevangen hebben genomen, waaronder ook zijn vriend Campbell. De beide heren halen al snel oude herinneringen op aan de slag bij Dundee en hun gezamenlijke herstel in het neutrale kamp: '"Ik dacht bijna niet dat je weer beteren zoudt na de vreselike verwondingen die je bij Dundee hadt opgedaan" zegt Campbell ernstig. "Maatje lijkt nu werkelik biezonder gezond. "Misschien," voegt hij er schertsend aan toe, "Misschien had ik twee jaar geleden beter geschoten als ik geweten had wat vandaag gebeuren zou."' En even later, als Danie de gevangen kapitein uitnodigt met hem het ontbijt te gebruiken, antwoordt Campbell grijnzend: "Je hebt de beste kok doodgeschoten die ik in deze oorlog nog gehad heb [...] en dus zal ik graag je uitnodiging aannemen."^i In de beeldvorming van de kaffers, de zwarte bevolking, doet Viljoens boek qua racisme niet onder voor zijn Nederlandse tegenhangers. Zoals altijd is de kaffer dom, lui, achterbaks en, op een paar onvermijdelijke bedienden na, een heuler die de perfide Engelsen helpt met het platbranden van Afrikanerdorpen en het uitmoorden van de Boerenbevolking.
Onder het Zuiderkruis (1923) In de jaren twintig van de vorige eeuw schreef de destijds in Pretoria woonachtige Nederlandse leraar J.J. Groeneweg (1870-1945) een drietal romans die speelden rondom het Transvaalse schoolleven. Groenewegs boeken zijn een typisch voorbeeld van hoe Nederlandse schrijvers ZuidAfrika en het leven aldaar aanlokkelijk trachtten voor te stellen. In Onder het Zuiderkruis (1923) krijgt de brave Dirk een uitnodiging van zijn Zuid-Afrikaanse oom om een paar jaar naar een Transvaalse school te gaan. Hij raakt daar bevriend met de vijfjaar oudere Visch, die hem meeneemt naar de boerderij van zijn oom in het binnenland. Vooral de 28.1
beschrijvingen van de omgeving en Dirk's verblijf daar moeten op de jeugdige lezers een grote aantrekkingskracht hebben uitgeoefend, zoals na de eerste nacht op de boerderij: 'Wij waren al vroeg uit de veeren en Visch zei, dat we gingen zwemmen. Achter het huis liep de grond schuin omhoog naar een rotskloof, die dicht begroeid was. Aan den voet der kloof zagen wij een heerlijk, groot gemetseld reservoir [...] Dat reservoir was minstens twee Meters diep en was een prachtig zwembad voor ons. Het water was niet koud en ons morgenbad was overheerlijk. Geen wonder, dat ons ontbijt ons heerlijk smaakte.'^^ Het woordje 'heerlijk' wordt in deze korte passage maar liefst driemaal gebruikt. Ook in het vervolg keert 'beerlijk' vele malen terug, evenals de woorden 'lieflijk', 'fraai', 'overweldigend' en 'ontzaglijk'. Boerenhuizen zijn 'netjes' en 'gerieflijk'. De eenvoud wordt in bet meest gunstige daglicht gesteld, alsof het leven in Zuid-Afrika één lange, ononderbroken vakantie zou zijn. Groeneweg doet er alles aan een plattelandsidylle boog te houden. De godsvruchtigbeid van de Zuid-Afrikaan is een ander kenmerkend onderdeel van de beeldvorming in Groenewegs jeugdroman. Boeren reizen desnoods een week per ossenwagen om de kerkdienst te kunnen bijwonen. De naam van de Heer wordt eerbiedig uitgesproken, waarbij de hoed wordt afgenomen.^^ Qok bij Groeneweg ontbreekt bet niet aan bet gebruikelijke racisme van de Boeren jegens de zwarte bevolking. Opmerkelijk in Onder het Zuiderkruis is bet debat dat wordt georganiseerd op de Transvaalse school die Dirk bezoekt. Tijdens bet evenement, waarover uitgebreid wordt verhaald, staat de vraag centraal wie gelukkiger leeft, 'de kaffer of de witman'? De discussie neemt door bet gebruik van ogenschijnlijk onschuldig racistisch taalgebruik welhaast vermakelijke proporties aan. Een argument voor het grotere geluk van de zwarte: 'Van dat eeuwig terugkeerdende wasschen en verkleeden beeft de zuigeling geen last. Hoogstens wordt bij een doodenkelen keer ingesmeerd met een mengsel van koemest en scbapenvet, waarschijnlijk om bet steken door muskieten tegen te gaan.'^'* Na het debat wordt er gestemd. Met 153 stemmen voor en 47 stemmen tegen wordt vastgesteld dat 'de kaffer gelukkiger leeft dan de witman'. Zou deze uitkomst een functie hebben? Ik vermoed dat we bier te maken hebben met een bewuste manipulatiepoging van de auteur om de ongelijke verhouding tussen blank en zwart te rechtvaardigen. Dezelfde truc haalt hij uit als hij Dirk laat rondkijken in een kafferbut. De hut blijkt bet toppunt van primitiviteit ('een gladde vloer van koemest'), maar 'het zag er keurig netjes uit.'-5
37
Bart Nel (1936) In 1936 verscheen de roman Bart Nel, geschreven door de in 1906 naar Zuid-Afrika geëmigreerde Johannes van Melle (1887-1953). In Bart Nel worden de Boeren, net als in Danie, niet louter bejubeld, maar is er ook enige ruimte voor nuance. Van Melle vereenzelvigde zich net als veel collega-auteurs compleet met de Afrikaanse Boeren. Zo nam hij tijdens de Rebellie van 1914 de wapens op en schaarde zich achter de Boerenrebellen. Zij kwamen in opstand tegen de regering van oud-generaal Louis Botha uit onvrede over diens samenwerking met Engeland tegen Duitsland. Voor de oud-strijders uit de oorlog van 1899 was samenwerking met Engeland uit den boze. Zeker als deze samenwerking tegen Duitsland was gericht. De Duitsers hadden de Boeren immers altijd gesteund in hun strijd tegen de Engelse overheersing. In Bart Nel voert Van Melle een jonge boer op die tegen de wil van zijn vrouw aan de Rebellie deelneemt. Het lange, dramatische proces van vereenzaming dat volgt wanneer boer Bart zijn vrouw en huis verlaat, geeft veel ruimte voor bespiegelingen over de kracht van de Boerennatie, of liever, treurnis over het gebrek aan kracht. Het lot van de Boeren gaat de auteur aan het hart: 'Bart bleef achter. Dus dit was het einde. Voor hem rees het alles op, het gebeuren van de laatste tijd. De hele regering achter Botha. Het volk te pap om op te staan. Dat was niet het Boerenvolk dal hij kende. Dat was een andere nasie. Hoe was het gezonken. Het was als zag hij het gebeuren, profeties, als in een beeld; mannen, een volk, een heel volk, de Boerennasie, lopen; en zij liepen eerst hoog en fier en dan al verwarder en zwakker; een achteruitgaand volk, een volk van wachten, aarzelen, overleggen, verkopen. Een paar liepen als vroeger, trots en beslist, maar de grote menigte liep schuifelend en onzeker. Zo zag hij ze als gaande van het licht in de nacht.'^* Bijzonder aan een 'Rebellie-roman' als deze is dat de Boeren nu eens niet een eensgezinde gemeenschap vormen, terwijl ze dat in de verhalen over de Boerenoorlog wel altijd waren geweest. In die context zou je een zekere nuance in de beeldvorming over de Afrikaner verwachten en op het eerste gezicht is dat ook zo. Bart en zijn vrouw Fransina komen uitgebreid aan het woord en ventileren hun tegengestelde meningen over de Zuid-Afrikaanse samenwerking met Engeland. Zo stelt Eransina, die heilig in president Botha gelooft: 'Wie sê j o u dat dit nie in die belang van Suid-Afrika is nie?' Maar Bart antwoordt hierop dat de regering met de Engelsen samenwerkt 'omdat Botha nie meer 'n Boer is nie, omdat hy die verlede begrawe het, omdat hy vergeet het wat Engeland teen ons volk gedoen het van die dag af dat ons 'n volk geword het. Hy kan dit
28.1
doen omdat die Boer in hom dood is.'27 pe uitkomst van de discussie is dus bovenal een stevig pleidooi voor de standvastigheid van de Afrikaner. Dit standpunt is zodanig versimpeld dat de nuance verdrongen wordt door de macht van de mythe: een 'Boer' is kennelijk, althans voor Van Melle, zo'n dominant cultuurbegrip dat je kunt spreken van 'echte' Boeren en Boeren die het niet (langer) waard zijn deze titel te dragen. Het is heel goed mogelijk dat deze exclusiviteit voor Van Melle, als groot bewonderaar van de Afrikaner Boer, een manier is om de Boerenmythe overeind te houden.
De bliksem speelt om de doringboom (1949) In de beeldvorming van Zuid-Afrika speelde ook het reisverhaal een belangrijke rol. Bekend zijn de reisverhalen van Aletta Jacobs (Reisbrieven uit Afrika en Azië, 1913) en van de journaliste Mary Pos (Op vleugels naar Zuid-Afrika, 1941). Zij zijn allebei niet erg kritisch ten opzichte van de Afrikaner en zijn verhouding met de zwarte bevolking. Verwonderlijk is dat niet gezien de tijd waarin zij leefden. Bij Jacobs en Pos gebeurt wat in de Zuid-Afrika-literatuur eigenlijk doorlopend het geval is: de zwarte cultuur wordt ontkend en alle aandacht gaat naar de Boeren. Met name hun moed en doorzettingsvermogen en de stamverwantschap met Nederland worden bezongen.^^ Een veel kritischer beeld wordt geschetst in De bliksem speelt om de doringboom, een essayistisch reisverslag uit 1949 van Anthonie Donker, pseudoniem voor Nicolaas Anthonie Donkersloot (1902-1965). Dit populair geschreven verhaal is meer dan een reisverslag: het is ook een fascinerende filosofische neerslag van Donkers denken over de ZuidAfrikaanse maatschappij en de spanningen die er spelen tussen de blanke, gekleurde en zwarte bewoners. Opvallend is dat Donker zich ervan bewust is dat in de geschiedschrijving over Zuid-Afrika de historie van zwarte en gekleurde Zuid-Afrikaners tot dan toe onderbelicht is gebleven.^^ De toen gangbare opvatting dat de Zuid-Afrikaanse geschiedenis in 1652 met de landing van Jan van Riebeeck zou zijn begonnen, onderschrijft hij echter wel.^" Donker bezocht Zuid-Afrika kort voordat de Nationale Partij er aan de macht kwam en een apartheidsregime vestigde. Hoewel Donker een overtuigd voorstander was van gerechtigheid ten aanzien van de niet-blanke bevolking ('De goeverneur-generaal [...] heeft dezer dagen, bij de aanvaarding van het Eredoctoraat der Universiteit van Kaapstad, veelbelovende woorden gezegd over de rechten van en de rechtvaardigheid tegenover de 'natives'.'), valt bij hem een uiterst rationeel, economisch exploitatie-denken te beluisteren: 'Er wordt van Afrikaner zijde veel geschreven en gesproken over een consequente segregatie of apartheid, als wenselijke oplossing 39
van het naturellenprobleem. Maar houdt men dit denkbeeld inderdaad voor reëel, d.w.z. voor realiseerbaar? [...] Waar zou men de blanke arbeidskrachten vandaan moeten halen, door welke massaimmigratie? En als die in de mijnen zouden moeten werken, hoe zouden deze rendabel kunnen blijven, is niet de gehele exploitatie op de goedkoopste arbeidskrachten berekend?'^! Desondanks overheerst bij Donker een oprecht liberaal rechtvaardigheidsgevoel, zij het in vaste combinatie met een groot begrip voor de bewogen geschiedenis van de blanke Zuid-Afrikaan.32
De Kaapse rebel (jaren vijftig) Het meesterwerkje De Kaapse rebel: een verhaal uit de Grote Boerenoorlog, van de Zuid-Hollandse onderwijzer en schrijver Pieter de Zeeuw (1890), dateert waarschijnlijk uit het begin van de jaren vijftig.^3 De Zeeuw, in Wormcruyt met suycker omschreven als behorend tot 'de meest productieven en meest gelezenen, in zijn kring en daarbuiten'^'', werd in zijn beeldvorming over Zuid-Afrika waarschijnlijk beïnvloed door Penning. Zo blijkt althans nadrukkelijk uit zijn boeken. Hij gebruikt bijvoorbeeld veelvuldig de frase 'voor vrijheid en recht'. Een andere aanwijzing voor Donkers schatplichtigheid aan Penning, blijkt uit Wormcruyt^^, is dat hij tussen 1910 en 1920 verhalen schreef voor een niet nader genoemd weekblaadje waarvan Penning eindredacteur was. Penning had op dat ogenblik al vele romans over Zuid-Afrika op zijn naam staan. De Kaapse rebel verenigt alle Boerenkenmerken in zich: de Boer is vroom, godsvruchtig, eerlijk, oprecht, openhartig, onbedorven, eenvoudig, rechtvaardig, onafhankelijk en moedig. Hij is daarbij ook nog eens één met de natuur. De held in het verhaal is Jan Piet, een dertienjarige boerenzoon uit de Kaapkolonie, die zich aansluit bij een commando Boerenrebellen dat meestrijdt in de guerrillaoorlog tegen de Engelse overheersing. De teneur in het verhaal is die van de simpele Boer die met God aan zijn zijde en vertrouwend op zijn boerenslimheid, alle gevaren en tegenslagen overwint. Bij De Kaapse rebel ligt het er dikker bovenop dat het verhaal voor een jeugdig publiek is geschreven dan bij de andere besproken boeken. De taal is simpel en de boodschap wordt in zo'n beetje ieder hoofdstuk herhaald: 'Hij wil vechten voor vrijheid en recht en het Hollandse bloed, dat door zijn aderen vloeit.'^^ De Zeeuw verwijst in navolging van Penning veelvuldig naar de stamverwantschap met Nederland. De Kaapse rebel onderscheidt zich daarmee van de andere besproken boeken. Het meest expliciet wordt de stamverwantschap verwoord in de gedachten die Jan Piets moeder. Tante Hanna, heeft op het moment dat een Engelse officier bij haar op bezoek komt: 28.1
'Ze voelt zich Hollandse en het spijt haar nog alle dagen, dat haar grootvader indertijd [1883] niet met de Grote Trek is meegegaan. Veel geleerd heeft Tante Hanna nooit, maar in de Bijbel is ze goed thuis en de geschiedenis van haar land kent ze. Het is immers de Hollander Jan van Riebeeck geweest die in 1652 hier de eerste kolonie heeft gesticht. De Hollanders hebben van dit land gemaakt wat het is.'37 Tante Hanna's gedachten zijn uiterst representatief voor het zowel in Zuid-Afrika als in Nederland, ten tijde van de Boerenoorlog en ook rond 1950, heersende sentiment: 'Maar in 1806, toen Holland door de Fransen verdrukt werd, kwamen de Engelsen en namen de Kaapkolonie in bezit. De Hollanders hadden het bed gespreid en de Engelsen kropen er in.' Hoe ze met die gevoelens omgaat is wederom zeer k e n m e r k e n d voor de Afrikaanse Boer: 'En dat druist vierkant in tegen het eerlijke gemoed van Tante Hanna. Ze voelt dat als een schreeuwend onrecht. Daarom heeft ze ook nooit haar best gedaan om Engels Ie leren. De Engelsen horen hier niet, dat is haar wachtwoord. Ze zitten op gestolen eieren en niemand praat haar dat uit het hoofd. Maar gastvrij is ze wel en de Engelse officier ondervindt dat, want hij smult van de koffie en de dikke homp koek, die zij er bij gegeven heeft.'^^ Als haar man Willem er later bijkomt, is ook hij beleefd tegen de officier, maar niet te bang om zijn visie op de oorlog met hem te delen. Eerlijkheid en oprechtheid worden hier gecombineerd met een hoge mate van nuchterheid en schranderheid. Aan de ene kant weten Willem en Hanna, gezien de Engelse overmacht, dat ze weinig keus hebben en dat ze er goed aan doen de Engelsman met respect tegemoet te treden. Aan de andere kant blijven ze trouw aan hun overtuiging. Een Boer, zo moet het verstaan worden, doet geen d o m m e , o n b e z o n n e n dingen. Hij is moedig en komt op voor zijn identiteit en onafhankelijkheid. Tegelijkertijd is hij de evenwichtigheid zelve. Hij gaat zijn eigen weg en laat zich alleen leiden door God.
En verder? De beschreven Zuid-Afrikaromans zijn een beperkte selectie uit een enorm aanbod. Uiteraard zijn rond 1900 en daarna, maar specifiek in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog en rond 1952, driehonderd jaar na de landing van Jan van Riebeeck op de Kaap, vele boeken verschenen over de Afrikanergeschiedenis. Vooral in de naoorlogse periode mocht Zuid-Afrika zich verheugen in een grote populariteit en emigreerden veel Nederlanders naar het land. Verder is vanuit de Nationaal Socialis-
41
tische Beweging (NSB) het één en ander aan propaganda verschenen over de Boeren in Zuid-Afrika.^'' Verwonderlijk is dit niet gezien de sympathie die de Boerenzaak lange tijd heeft genoten bij de Duitsers en de overeenkomst in beide ideologieén: een cultus van eenvoud, rechtschapenheid en daadkracht. De Afrikaner Boer in de NSB-propaganda zou een buitengewoon interessant onderwerp voor verdere studie kunnen zijn.
De duurzame Boerenliefde Er valt veel af te dingen op Bossenbroeks these dat het kort na de Boerenoorlog was gedaan met de Boerenliefde in Nederland. Het Nederlandse enthousiasme voor de Zuid-Afrikaanse Boer is, gelet op niet alleen de talloze herdrukken van Pennings werk, maar ook op het zeer regelmatig verschijnen van nieuwe romans over Zuid-Afrika, duurzamer dan Bossenbroek doet voorkomen. Ook na de Tweede Wereldoorlog hebben vele schrijvers zich intensief met Zuid-Afrika beziggehouden. Zij stonden daarbij zonder uitzondering positief ten opzichte van de Boerenzaak. Uit hun teksten, dat onderschrijft ook Wilfred Jonckheere, blijkt de voortdurende liefde voor de Afrikaanse Boer en zijn cultuur. De in dit artikel aan analyse onderworpen boeken bevestigen dit beeld. Aan een vergelijking met de boeken van Penning valt, gezien hun dominante rol in de beeldvorming over Zuid-Afrika, niet te ontkomen. Dat er temidden van Pennings eenzijdige beeld in andere jeugdromans ruimte is voor nuance, is een tweede belangrijke conclusie. Boeren en Engelsen zijn niet zonder meer eikaars vijanden en Boeren zijn niet altijd een eensgezinde, onderdrukte groep: beelden die in Pennings boeken juist overheersen. Over het rassenvraagstuk wordt veel nagedacht en voorzichtig worden vraagtekens geplaatst bij de verhoudingen tussen blank en zwart. Wat betreft de geschiedenis van Zuid-Afrika brengt alleen Donker de 'native history' ter sprake. Hij en De Zeeuw zijn de enigen die verwijzen naar Van Riebeeck. Zij stemmen daarmee - Donker impliciet en De Zeeuw expliciet - in met de mythe van de stamverwantschap tussen de Boeren en Nederland. Bij Viljoen, Groeneweg en Van Melle valt van de stamverwantschap geen spoor te bekennen. Dit heeft mogelijk te maken met het feit dat deze drie schrijvers Zuid-Afrikaan (Viljoen) en naar Zuid-Afrika geëmigreerde Nederlanders (Groeneweg en Van Melle) zijn. Hebben zij, doordat zij behoren of zijn gaan behoren tot 'dat moedige Boerenvolk', er wellicht minder belang bij dat de onderlinge verbondenheid tussen Boer en Hollander wordt benadrukt? Dat is zeker denkbaar. De stamverwantschap vormde immers primair een toegevoegde waarde voor de nationale trots van Nederlanders, niet van Afrikaners.
28.1
Wat tenslotte in vergelijking met Penning in alle boeken overeind blijft, en dat is minstens zo belangrijk, is de wijze waarop het karakter van de Boeren voor het voetlicht wordt gebracht. De Boer is zelfbewust, moedig, eerlijk en onbedorven, heeft liefde voor zijn land en de grond die hij bewerkt en is godsvruchtig. Het boekje van De Zeeuw staat het dichtst bij Pennings romans. Sterker nog, het lijkt op een versimpelde herinterpretatie daarvan. Alle elementen die in Pennings beeld van Zuid-Afrika voorkomen, zijn in De Kaapse rebel verwerkt, dezelfde idealen worden op de Afrikaanse Boer geprojecteerd. Met betrekking tot de overige vier werken kan worden gesteld dat zij misschien niet de meest voor de hand liggende zijn - juist vanwege hun overwegend genuanceerde karakter - maar dat daardoor wel een interessant contrast ontstaat met de boeken van Penning. Het is zelfs mogelijk dat wanneer dit contrast verder wordt uitgediept door middel van breder literatuuronderzoek, de conclusie is dat het juist Penning is die met zijn eenzijdige, subjectieve verhalen alleen staat. In dat geval zouden niet Pennings boeken het standaardwerk binnen Nederlandse jeugdliteratuur over Zuid-Afrika vormen, maar mag aan al die andere, veel genuanceerdere boeken over Zuid-Afrika deze rol worden toegeschreven. Dan blijft er maar één probleem over: de boeken van Penning werden veruit het meeste gelezen...
Noten 1. Martin Bossenbroek, Holland op zijn breedst. Indië en Zuid-Afrika in de Nederlandse cultuur omstreeks ?900 (Amsterdam 1996). 2. Wilfred Jonckheere, Van Mafeking tot Robbeneiland. Zuid-Afrika in de Nederlandse literatuur 1896-1996 (Nijmegen 1999). 3. Tijdens de Eerste en Tweede Anglo-Boerenoorlog (in respectievelijk 1881-1883 en 1899-1902) trachtte het Engelse imperiale bestuur haar gezag in de twee onafhankelijke Boerenrepublieken, de Zuid-Afrikaanse Republiek (ook wel Transvaal geheten) en de Republiek van de Oranje-Vrijstaat, fe herstellen. 4. Bossenbroek, Holland op zijn breedst, 77. 5. Henk te Velde spreekt in zijn studie Gemeenschapszin en Plichtsbesef Liberalisme en Nationalisme in Nederland, 1870-1918 (Den Haag 1992) van een extatische betrokkenheid bij de Boerenoorlog van vooral de liberalen en protestants-christelijken in Nederland (p 163). Bossenbroek voegt hieraan toe dat het roomskatholieke volksdeel in het zuiden van Nederland even positief stond ten opzichte van de Boeren, de veelgelezen Katholieke Illustratie als leidraad nemend (Holland op zijn breedst, 289). G.J. Schutte spreekt in dit verband over 'de hele bevolking'. 'Een eeuw Nederlandse aandacht voor Zuid-Afrika' in: Zicht op ZuidAfrika. Honderd jaar geschiedenis van Zuid-Afrika (Amsterdam 1981) 17. 6. N.C.F, van Sas, Fin-de-siècle als nieuw begin. Nationalisme in Nederland rond 1900 (1991) 596-597, 604605, geciteerd in: Bossenbroek, Holland op zijn breedst, 344-345. 7. Ibidem, 9-10.
43
8. Geciteerd in: Ibidem, 12, 9. Ibidem, 342. 10. Ibidem, 352. 11. De Vrede van Vereeniging werd gesloten tussen de Boerenleiders en Groot-Brittannië, waarbij de Boeren hun onafhankelijkheid opgaven in ruil voor de vrijlating van alle krijgsgevangenen, een beperkte bescherming van de Nederlandse taal in rechtspraak en onderwijs en Britse hulp bij de wederopbouw. Op termijn werd voor Transvaal en de Oranjerivierkolonie (de voormalige Republiek van de Oranje-Vrijstaat) binnenlands zelfbestuur beloofd. Echter, ook in de decennia hierna zou het Engelse gezag er niet in slagen het Afrikaner nationalisme, juist door het succesvolle Boerenverzet in de laatste ooriog tot grote hoogten gestegen, uit te roeien; Bron: Van Koppen, De Geuzen, 41. 12. Bossenbroek, Holland op zijn breedst. 279. 13.
Online
artikel:
Paul
Schuiten,
'Het
Nederlanderkorps
in
de
Boerenooriog'
op:
http://academic.sun.ac.za/afrndl/tna/624.htm#_ednref 10. 14. Jonckheere, Van Mafeking tot Robbeneiland, 209; Schuiten venwijst in dit verband naar Schutte, 'Een eeuw Nederiandse aandacht voor Zuid-Afrika' 3-38. 15. Schuiten verwijst in dit verband naar Bossenbroek, Holland op zijn breedst, 231 -235. 16. Jonckheere, Van Mafeking tot Robbeneiland; Jonckheere schrijft: 'De ophemeling van de Afrikaner nam niet af door hun nederiaag en de opgelegde vredesvoorwaarden van 31 mei 1902. Vele jaren daarna ging het idealiseringsproces nog door. Uit de grote meerderheid van de Nederiandse teksten van de eerste zes decennia van deze eeuw over Zuid-Afrika blijkt de voortdurende liefde voor de Afrikaner en zijn cultuur.' 209. 17. D.L. Daalder, V/ormcruyt met suycker (Schiedam, 1976) 94. 18. Jonckheere, Van l^afeking tot Robbeneiland, 4 1 . 19. Penning, L. De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tussen Engeland en de verbonden Boeren-Republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst (Rotterdam, 1899) 82. 20. Ben Viljoen, Danie (Amsterdam 1916) 100-104. 2 1 . Ibidem, 185-186. 22. J.J. Groeneweg, Onder het Zuidekruis (Gouda 1923) 114. 23. Ibidem, 117. 24. Ibidem, 149. 25. Ibidem, 115. 26. Johannes van Melle, Bart Nel, de opstandeling (Amsterdam, 1936) 95-96. 27. Ibidem, 22-24. 28. Jonckheere, Van Mafeking tot Robbeneiland, 135-137. 29. Anthonie Donker, De bliksem speelt om de doringboom (Den Haag 1949) 48. 30. Ibidem, 124-126. 3 1 . Ibidem, 52, zie ook 123-124. 32. Ibidem, 79-80, 122-123. 33. De Kaapse Rebel is een boek zonder jaartal; in V\/ormcruyt met suycker wordt het werkje niet genoemd en ook in de literatuuropgave van Jonckheere staat geen jaartal vermeld, alleen 'z.j.' (zonder jaartal). De enige aanwijzing vond ik in op de volgende site: http://www.marktplaza.nl/De-Kaapse-Rebel-P-de-Zeeuw-J-Gzn527153.php, een online-boekenantiquariaat. Aldaar de vermelding; "Uitg. G.B. van Goor Zonen, Ie druk, jaren 50" 34. Daalder, Wormcruyt met suycker, 185. 35. Ibidem 186. 36. Pieter de Zeeuw JGzn, De Kaapse rebel. Een verhaal uit de Grote Boerenoorlog (Den Haag, z.j.) 19, zie ook 7, 31, 54, 77.
28.1
37. Ibidem, 13. 38. Ibidem. 39. Jonokheere, Van Mafeking tot Robbeneiland, 49-50.
45