Artikel: Schuldig totdat het tegendeel bewezen is? Reacties van Indiëveteranen op de discussie over oorlogsmisdaden Auteur: Evelien Kleine Schaars Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 31.3, 133-146. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 After the Indonesian war of independence (1945-49), Dutch soldiers who had fought for maintaining Dutch power in the former Dutch East Indies were greeted with suspicion and contempt on their return to The Netherlands. Under the influence of vivid memories of World War II and a growing anti-colonial consciousness, war veterans where easily identified as war criminals eager to cover up their inglorious deeds. Although in the meantime serious scientific research has been dedicated to the subject of war crimes during the conflict, veterans where almost never considered a viable source. Based on a research of four veterans' magazines, Evelien Kleine Schaars argues that the veterans actually where and are willing to speak and write about the 'excesses' committed in Indonesia. She urges historians to pay more attention to their side of the story. Abstract:
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Schuldig tot het tegendeel bewezen is? Reacties van Indiëveteranen op de discussie over oorlogsmisdaden Evelien
Kleine
Schaars
Na de Indische Onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949) werden veel oud-militairen bij thuiskomst in Nederland uitgemaakt voor oorlogsmisdadiger. Op straat, in de krant, op televisie en in de ether werden de daden van de Indiëveteranen vergeleken met die van de Duitsers en van de Japanners tijdens de Tweede Wereldoorlog. Bij het uitblijven van een parlementaire enquête naar deze kwestie namen historici, sociologen, journalisten en andere geïnteresseerden zelf het initiatief om de onderste steen boven te krijgen. Het resultaat hiervan was een grote stroom van boeiende publicaties over de vermeende oorlogsmisdaden van Nederlandse militairen in voormalig Nederlands-Indië. Opmerkelijk is wel dat de veteranen nauwelijks hun stem in dit debat hebben laten horen. In dit artikel poogt Evelien Kleine Schaars deze stilte te doorbreken. Door te kijken naar de reacties van oud-militairen op het verhitte, en bij vlagen zelfs sensationele debat over de gebeurtenissen tijdens de Indische Onafhankelijkheidsoorlog, dat in de periode 1987-1995 onder invloed van een aantal mediaaffaires oplaaide, hoopt zij meer inzicht te krijgen in hun kant van het verhaal.
Zestig jaar geleden, net na de Tweede Wereldoorlog, vertrokken binnen vijf jaar tijd 40.000 oorlogsvrijwilligers en 100.000 dienstplichtigen naar Nederlands-Indië. Samen met nog eens 60.000 militairen van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) moesten zij de Nederlandse kolonie bevrijden van de Japanse bezetter en de Indische opstandelingen. Het liep anders. Na vier voor velen gewelddadige jaren en twee 'politionele acties' moest Nederland onder internationale druk het verlies van zijn kolonie erkennen. Over de ervaringen van de militairen werd terug in Nederland - niet verwonderlijk - nauwelijks gesproken; met de Tweede Wereldoorlog en het pijnlijke verlies van Nederlands-Indië nog vers in het geheugen werd alle aandacht gericht op de wederopbouw van Nederland en van een eigen leven. Vandaag de dag roept de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd direct associaties op met de discussie over het extreme geweld en de vermeende oorlogsmisdaden van de Nederlandse militairen destijds. Waren de Nederlandse militairen oorlogsmisdadigers? Nederlandse historici hebben op verschillende wijzen geprobeerd de strijd te definiëren, om zo (de geruchten over) het excessieve geweld te kunnen verklaren. Het onderwerp werd bij vlagen op sensationele toon uitgemeten in de pers. De Indiëveteranen zelf leken zich op de achtergrond te houden. In dit artikel
Skript Historisch Tijdschrift ïr.5
worden de reacties van de Indiëveteranen in tijdschriften van veteranenverenigingen op de discussie over de kwestie oorlogsmisdaden onderzocht. Wat is hun kant van het verhaal zoals die uit deze bronnen naar voren komt?
De discussie over oorlogsmisdaden De discussie over het geweld en de vermeende oorlogsmisdaden tijdens de onafhankelijkheidsstrijd in voormalig Nederlands-Indië is nog steeds actueel. Eind vorig jaar nog dienden tien nabestaanden van het op 9 december 1947 nagenoeg uitgeroeide Indonesische dorp Rawagedeh een aanklacht in tegen de Nederlandse regering. Nederland beriep zich op verjaring en een schadevergoeding werd niet betaald. In een reactie in Trouw uitte Mient Jan Faber zijn verontwaardiging over de moeite van Nederland om 'de zwarte bladzijden uit onze eigen geschiedenis onder ogen te zien'.' In De Groene Amsterdammer pleitte Joeri Boom voor een nieuw onderzoek naar de Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië."" De discussie over deze zwarte bladzijde ontvlamde al in 1969, toen psycholoog en Indiëveteraan Joop Hueting in het VARA-programma Achter het nieuws een boekje open deed over het geweld dat zich volgens hem had voorgedaan tijdens de onafhankelijkheidsstrijd in voormalig Nederlands-Indië. Hueting stelde dat in Indonesië structureel oorlogsmisdaden waren gepleegd door Nederlandse soldaten. Als voorbeelden noemde hij martelingen, executies en het beschieten en platbranden van kampongs. Volgens Hueting was dit soort geweld op grote schaal voorgekomen, vaak zonder enige militaire noodzaak.' De Nederlandse regering zag af van een parlementaire enquête, omdat ze naar eigen zeggen de Indiëveteranen wilde beschermen en prioriteit gaf aan een goede relatie met Indonesië.^ Vooral de militaire en politieke hoofdrolspelers werden door deze keuze echter tegen openheid van zaken beschermd. In plaats van een parlementaire enquête werd opdracht gegeven tot een inventarisatie van het beschikbare bronnenmateriaal over het geweld. Als resultaat hiervan verscheen in juni 1969 De excessennota.^ De Nederlandse regering nam de nota voor kennisgeving aan en zag hiermee af van het vellen van een oordeel over het gevoerde beleid. Van begin af aan was duidelijk dat de bronnenpublicatie onvolledig was. De nota is alleen gebaseerd op gevallen van geweld die voor de krijgsraad zijn verschenen. Het merendeel van de incidenten werd echter nooit gerapporteerd aan de krijgsraad. Ging iemand over de schreef, dan werd dit liever intern opgelost. In deze situatie was het de legerleiding die het militair justitionele beleid bepaalde.' Meer informatie over het geweld dat zich had voorgedaan had onder andere gevonden kunnen worden bij de oud-militairen zelf, maar de nota is slechts gebaseerd op officiële schriftelijke militaire en beleidsbronnen. De onvolledigheid van de bronnenpublicatie werd door de makers destijds onderkend. De conclusie was toen echter dat, ondanks de onvolledigheid van de nota, de beschreven voorvallen zo gedetailleerd waren dat aanvulling wel tot een grotere publicatie, maar niet tot een wezenlijk ander beeld zou leiden. Aan deze conclusie
134 .
I
werd in de heruitgave van De excessennota in 1995 vastgehouden.^ Nederlandse academici als J.A.A. van Doorn, W.J. Hendrix, Wim van den Doel, Tessel Pollman, Loe de Jong en Petra Groen zeggen allen te vermoeden dat De excessennota slechts het topje van de ijsberg weergeeft als het gaat over de gepleegde oorlogsmisdaden." De Jong nam binnen dit rijtje het meest controversiële standpunt in. In oktober 1987 lekte de conceptparagraaf 'Oorlogsmisdrijven' van zijn serie Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog uit. De conclusie hiervan luidde: 'Er zijn op veel grotere schaal misdrijven gepleegd dan de regeringsnota in '69 deed vermoeden en de vervolging en berechting daarvan steken schril af bij die van de oorlogsmisdrijven gepleegd door Duitsers en Japanners.'^ Evenals zijn voorgangers anonimiseerde De Jong zijn bronnen." De belangrijke studie Ontsporing van geweld. Over het Nederlands-Indonesisch conflict (1970) van J.A.A. van Doorn en W.J. Hendrix zette hierin de toon. Ontsporing van geweld is grotendeels gebaseerd op de gegevens die de auteurs tijdens hun eigen dienstijd over extreem geweld en oorlogsmisdaden verzamelden. Deze gevoelige informatie stelde de auteurs voor het dilemma van een loyaliteitsconflict. Ze voelden zich niet in de positie om schuldigen aan te wijzen, oftewel om medesoldaten te 'verraden'. Van Doorn en Hendrix kozen ervoor een inzicht te verschaffen in het ontstaan van de extreme geweldsituaties in deze specifieke oorlogssituatie. Daarbij anonimiseerden zij hun bronnen. De meer sociologische dan historische studie is zeer waardevol, maar doordat alle gegevens geanonimiseerd zijn geeft het boek wel een beeld van hóe iets is gebeurd, maar niet van wat er precies gebeurde en wie hierbij betrokken waren. Het schrijven over dit onderwerp zonder incidenten te verbinden aan naam, plaats en tijd heeft een belangrijk probleem veroorzaakt voor de verantwoordelijkheidskwestie en de schuldvraag over de gepleegde oorlogsmisdaden. De vaagheid die zo ontstond is één van de belangrijkste oorzaken van de veteranenproblematiek. Doordat er meer onderzoek werd gedaan naar vermeende oorlogsmisdaden, hierover meer verhalen en geruchten in de samenleving terecht kwamen en er binnen deze verhalen geen concrete schuldigen werden aangewezen, kwam er een zweem van schuld over alle oudgedienden te liggen. De afzijdige houding van de politiek heeft deze tendens nog eens verstrekt. De Jong nam in zijn paragraaf extreem stelling tegen de oudmilitairen en gaf verhoudingsgewijs weinig aandacht aan de contextuele situatie van de oorlog of het extreme geweld van de Indonesische tegenstander. Bovendien maakte hij met zijn vergelijking met Duitse en Japanse oorlogsmisdadigers geen expliciet onderscheid tussen conventionele oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, waar de ergste en veroordeelde oorlogsmisdaden uit de Tweede Wereldoorlog juridisch gezien onder vallen." Voor de veteranen werkte deze vergelijking als een collectieve beschuldiging oorlogsmisdadigers te zijn. Hoewel De Jong zijn paragraaf herschreef en onder andere de titel wijzigde in 'Excessen', werd hem het gebruik van de term oorlogsmisdrijven, en vooral de vergelijking met de Duitse en Japanse misdaden tegen de mensehjkheid uit de Tweede Wereldoorlog, door Indiëveteranen erg kwalijk genomen. De publieke
Skript Historisch Tijdschrift ;r.?
135
discussie over het onderwerp speelde zich echter met name af onder prominente historici, politici en journalisten. Toch werd door veteranen over de kwestie oorlogsmisdaden, de media-aandacht ervoor, de geschiedschrijving en de eigen ervaringen aldaar, regelmatig geschreven in verenigingsbladen van veteranen als Madjoe, Sobat, Wapenbroeders, Stabelan en Strijdend Nederland. Historica Stef Scagliola signaleerde in 20oz in haar proefschrift Last van de Oorlog. De Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwerking een discrepantie tussen de Nederlandse geschiedschrijving over dit onderwerp en de ervaringen van de betrokken militairen.'- Na het verschijnen van De excessennota was volgens haar de vraag naar openheid in eerste instantie bevredigd. Voor Indonesië was het resultaat van de onafhankelijkheidstrijd immers belangrijk voor het proces van natievorming, waardoor in de Indonesische geschiedschrijving de nadruk werd gelegd op deze kant van het verhaal. De Indiëveteranen hadden hun herinneringsliteratuur. Ook voor de Nederlandse overheid was openheid over de eigen rol in de ontsporing van geweld geenszins opportuun. Tot slot ontbrak de partij die het geweld had ondergaan en om erkenning of genoegdoening vroeg." Ondanks terechte kritiek is volgens Scagliola het uitlekken van de paragraafOorlogsmisdrijven', onder andere door alle aandacht ervoor in de pers, functioneel geweest voor een paradigmaverschuiving. Scagliola spreekt van een neiging om door de 'rationele bovenlaag' van het historisch bewustzijn heen te dringen. Door het uitlekken van de controversiële paragraaf kon het bestaande denkkader doorbroken worden. Naast het streven naar objectiviteit en neutraliteit is het doorbreken van gesloten denkkaders, eventueel op een choquerende manier, een belangrijke taak van historici, aldus Scagliola.'^ Maar heeft deze paradigmaverschuiving in de geschiedschrijving wel ergens toe geleid? Hoewel ze twijfelt, houdt bijvoorbeeld ook Scagliola haar bronnen anoniem. Wel pleit ze voor de herwaardering van persoonlijke getuigenissen en verificatie van geruchten. Dat dit tot op heden nauwelijks door historici is gedaan, wijst volgens haar op taboeïsering.''" De indruk bestaat dat het taboe in eerste instantie bij de veteranen ligt, die alle openheid over de misdaad en het geweld van de strijd uit de weg zouden hebben willen gaan.
Reacties op het uitlekken van de paragraaf 'Oorlogsmisdrijven' Wanneer gekeken wordt naar de geschiedschrijving over Amerikaanse oorlogsmisdaden tijdens de Vietnamoorlog, en naar het bloedbad van My Lai"^ in het bijzonder, valt op dat deze gekenmerkt is door een veel meer journalistieke aanpak dan de geschiedschrijving over hetzelfde onderwerp tijdens de onafhankelijkheidsstrijd in Indonesië. De historische analyses, waarvan de meeste kort na het uitlekken van het schandaal werden gepubliceerd, zijn niet alleen gebaseerd op militaire- en beleidsrapporten, maar ook op interviews met en getuigenissen van betrokkenen.'^ Betrokken Indiëveteranen komen in de Nederlandse geschiedschrijving zoals gezegd nauwelijks aan het woord. Om te onderzoeken wat de visie van de Indiëveteranen op de discussie in Nederland is, is gekeken naar reacties in verenigingsbladen tussen 1987 en 1995.
Skript Historisch Tijdschrift ;;T.3
137
Ten tijde van het uitlekken van de conceptparagraaf'Oorlogsmisdrijven' hadden veel Indiëveteranen de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Dit uitte zich in een hernieuwde intensieve aandacht voor het eigen Indiëverleden. Er ontstonden belangengroepen die pleitten voor formele en publieke erkenning van de prestaties die de veteranen in NederlandsTndië hadden geleverd en de offers die zij gebracht hadden. Veteranen voelden zich gedwongen zich te verdedigen tegen de conclusies van de inmiddels als rijksgeschiedschrijver te boek staande De Jong. Deze schreef de serie Het koninkrijk der Nederlandenin de Tweede Wereldoorlog in opdracht van de Nederlandse regering. De historicus koos ervoor om Het koninkrijk te laten eindigen met een deel over de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië, omdat dit volgens hem het belangrijkste gevolg van de Tweede Wereldoorlog was.'** Door de linkse politieke signatuur van de historicus en zijn toen al kritische houding ten opzichte van het Nederlandse beleid in voormalig Nederlands-Indië werd De Jong door veel veteranen gezien als ongeschikt om deze geschiedenis te beschrijven. Door de toenmalige status van Het koninkrijk als standaardwerk over de Tweede Wereldoorlog waren veteranen bang om officieel als oorlogsmisdadigers de geschiedenis in te gaan. Kolonel B.D.R. Boekholt vroeg zich in Madjoe, het tijdschrift van de gelijknamige vereniging van oud-militairen van het KNIL, af wat De Jong precies wilde bereiken met 'Oorlogsmisdrijven': 'In opdracht en op kosten van De Staat objectief geschiedenis schrijven of op kosten van De Staat zijn anti-koloniale stokpaard nogmaals berijden?''^ Voor het tijdschrift Wapenbroeders, een verenigingsblad van een brede doelgroep van onder andere oud-verzetslieden, ex-militairen en actief dienenden van de Nederlandse Krijgsmacht, was het pleiten voor erkenning voor de Indiëveteranen altijd een van de speerpunten: Nimmer in de vaderlandse geschiedenis werd een zo uitputtend beroep gedaan op dienstplichtigen ais op deze oud Indiëgangers. De danlc van het vaderland was omgekeerd evenredig, f..] We mogen bewondering hebben voor die mannen en aan hun gerechtvaardigde verlangens naar erkenning mogen we niet voorbijgaan.''° Na het uitlekken van 'Oorlogsmisdrijven' werd in ingezonden brieven en artikelen dan ook verontwaardigd gereageerd op het onrecht dat de Indiëveteranen wederom zou worden aangedaan. Naast dat hen erkenning werd onthouden, werden ze er nu ook nog eens van beschuldigd zich structureel en stelselmatig schuldig gemaakt te hebben aan oorlogsmisdrijven.-' De Jong waarschuwde in zijn uiteindelijke versie van de paragraaf 'Excessen' dat generaliseren uit den boze was, maar het kwaad was al geschied: 'Hij heeft ons de grond ingetrapt. Als de publicatie doorgaat zijn we volgend jaar allemaal zo'n beetje oorlogsmisdadigers', aldus Tom van Nassauw, VOMl (Vereniging Oud-Militairen Indiëgangers) -contactman uit Roosendaal." In Madjoe werd pas enkele maanden na het uitlekken van de paragraaf Oorlogsmisdrijven een officiële reactie gegeven door het bestuur. De Jong zou een volkomen vertekend beeld van het KNIL hebben geschetst. In februari 1988 stuurde Madjoe een brief aan de toenmalige minister-president Ruud Lubbers met het verzoek druk uit te oefenen op De Jong om zijn concept te herschrijven:
138
De opsomming van een aantal wreedheden in het concept zonder in de gaan op de achtergronden of omstandigheden waaronder ze zijn gepleegd, is zo generaliserend en ongenuanceerd dat zij ons niet alleen in hoge mate verontrust, maar ook met grote verontwaardiging vervult. Door deze vorm van "geschiedschrijving" worden wij allen, ruim veertig jaar na dato, alsnog gebrandmerkt als oorlogsmisdadiger. [...] Wij verzoeken u daarom met klem dr. De Jong te verzoeken zijn concept te herschrijven, zo nodig met behulp van personen die als deskundig worden beschouwd van de toen heersende omstandigheden.^^ Juist het KNIL kwam er in de conceptparagraaf inderdaad betrekkelijk slecht vanaf. Het KNIL was een ervaren leger dat voor ongeveer tweederde uit beroepsmilitairen bestond, in tegenstelling tot het merendeel van de soldaten die uit Nederland kwamen.-^ De KNIL-soldaten moesten de nieuwkomers alles leren. Bovendien spraken de soldaten van het KNIL de taal.^' Volgens de verhalen waren de soldaten van het KNIL hardhandiger dan de Nederlandse soldaten en hadden ze onder andere bij verhoren vaak de functie van leermeester in gewelddadigheid: 'Toen heb ik [Koninklijke Landmacht (KL) officier S.L.F. de Hartogh, E.K.S.] een verhoor zelf geleid, keurig, volgens de regels. Maar het duurde wel tienmaal zo lang als wanneer zo'n KNIL sergeant het deed. Dat heb ik dus maar niet meer herhaald.'"'' Terwijl aan de ene kant de schuld voor het excessieve geweld misschien op de soldaten van het KNIL werd afgeschoven, waren aan de andere kant de reacties in de veteranentijdschriften naar het KNIL vooral dankbaar, zo blijkt uit een ingezonden brief van B. Franken namens de militairen van de Koninklijke Landmacht: 'Daarom Madjoe-mensen, jullie staan niet alleen, wij staan achter jullie. Wij waren altijd blij, als er een KNILdetachement mee op actie ging, dan voelde men zich veiliger, want we hadden dan mensen bij ons die van wanten wisten.'^^ In 1988 werden regelmatig artikelen in Madjoe gepubliceerd waarin een poging werd gedaan de geschiedenis te beschrijven zoals die door de auteurs ervaren was. Hierin werden oorlogsmisdaden en extreem geweld meestal niet ontkend, maar werd geprobeerd het geweld in perspectief te plaatsen. Voor de Indische Europeanen was er na de Tweede Wereldoorlog allerminst sprake van vrijheid of een voortzetting van het normale leven. Integendeel, zij raakten direct verzeild in een nieuwe oorlog, waar bovendien het land zoals zij het kenden volledig getransformeerd uitkwam. In december 1988 vond in Noordwijkerhout een speciaal symposium plaats met als doel een bijdrage te leveren 'aan de gangbare geschiedschrijving in Nederland over de Tweede Wereldoorlog, die door de organisatoren als "eurocentrisch" wordt gezien'.^* De openingstoespraak werd gehouden door de toenmalige minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur L.C. Brinkman. De nadruk van de reacties op het uitlekken van de paragraaf Oorlogsmisdrijven lijkt onder leden en lezers van Madjoe te liggen op de vraag om aandacht voor het aandeel en de omstandigheden van de Indische Nederlanders in deze geschiedenis. Het in 1974 opgerichte tijdschrift Stabelan had zich, naast het bevorderen en in stand houden van contacten tussen voormalige KNIL-soldaten, ten doel gesteld haar nummers te vullen met informatie over de geschiedenis van NederlandsTndië en het KNIL. Het blad diende als publicatiepodium voor haar lezers die lange artikelen. Skript Historisch Tijdschrift 31.3
139
brieven, herinneringen, herdenkingsverslagen en oproepen instuurden. In de eerste Stabelan na het uitlekken van de paragraaf Oorlogsmisdrijven schaarde de redactie zich achter het reeds op 5 december 1987 in NRC-Handelsblad gepubliceerde artikel 'De Jong parafraseert er op los' van de historicus H.L. Zwitzer.^' In dit artikel stelde Zwitzer dat De Jong met name voor de paragraaf Oorlogsmisdrijven weinig probleemgericht bronnenonderzoek had gedaan maar vooral zijn voorgangers parafraseerde, zonder duidelijke bronvermelding. Hierdoor baseerde De Jong zijn conclusies op reeds bekende informatie, en soms verouderde zienswijzen, wat onjuistheden en een generaliserend beeld heeft opgeleverd, aldus Zwitser.'" Over de herschreven paragraaf werd weinig geschreven, of de redacties toonden zich over het algemeen tevreden. Toch bleven er ook punten van kritiek. Verenigingsblad Strijdend Nederland van de Bond voor Oud-Stroottroepers en Stoottroepers (BOSS) vond het bronnengebruik bijvoorbeeld nog steeds erg beperkt, en dat 'terwijl er zo veel meer feitenmateriaal aanwezig is'." Stef Scagliola stelt in Last van de oorlog dat de affaire rond Loe de Jong de stelling van Joop Hueting ondersteunde dat Indiëveteranen openheid over deze zaak nog steeds niet op prijs stelden.'- Een analyse van de reacties op de paragraaf Oorlogsmisdrijven van De Jong laat mijns inziens echter iets anders zien. Hoewel werd geschreven in termen van excessen werd extreem geweld niet ontkend. Tegen openheid over de gewelddadige periode werd nergens gepleit. Integendeel, men signaleerde juist een gebrek aan kennis en gedaan onderzoek en wilde gedocumenteerd zien waar De Jong dan precies op doelde." Via een brief aan de minister-president werd aan De Jong de expertise aangeboden van betrokken veteranen, waar ook kolonel Heshusius, de meelezer van De Jong die de paragraaf naar de pers lekte, voor pleitte. Indirect werd door de veteranen dezelfde kritiek geuit als door verschillende professionele historici in de pers: dat De Jong geen probleemgericht onderzoek had gedaan, waardoor zijn harde maar matig onderbouwde conclusies een generaliserend effect kregen.'•• Natuurlijk zullen er Indiëveteranen zijn geweest die inderdaad geen behoefte hadden aan openheid. Of misschien was de grote groep veteranen pas sinds kort mondiger en opener over haar Indiëverleden. Desondanks werd aangegeven dat sommige veteranen ook hadden willen praten bij thuiskomst van de missie in 1950: in een radio-interview met OVT in april 2002 verklaarde een veteraan best een parlementaire enquête gehad te willen hebben, nu niet meer, maar in 1950, 'dan waren de zaken tenminste duidelijk geweest'.^'
Reacties op de kwestie oorlogsmisdaden in de jaren negentig In de jaren negentig laaide de discussie over de kwestie oorlogsmisdaden opnieuw op. In T993 speelde in Nederland de discussie of de zieke deserteur Poncke Princen, die in 1948 in Nederlands-Indië was overgelopen naar het Indonesische Republikeinse leger, een visum mocht krijgen om zijn familie in Nederland te bezoeken. Zowel Wapenbroeders als Stabelan hadden besloten aan de hele affaire zo weinig mogelijk aandacht te schenken omdat iedere vorm van aandacht als te veel eer voor de deserteur werd beschouwd."' Maar toen op 20 december 1994
Lp
in Den Haag werd besloten Princen toch een visum te verlenen, stroomden de reacties bij de veteranenbladen binnen. Uit de emotionele brieven blijkt een diepe wroeging tegen de man. De redactie van Sobat kreeg zo veel brieven dat ze de inzendingen onmogelijk allemaal konden plaatsen.'^In Stabelan reageerden S.A. Lapré en G. Jungslager, respectievelijk voorzitter en juridisch adviseur van de Stichting Japanse Ereschulden, op de beslissing van het Openbaar Ministerie in Amsterdam begin 1995 af te zien van strafvervolging van de deserteur. In een brief aan Stabelan zetten zij de exacte redenen uiteen waarom was afgezien van strafvervolging. Hun conclusie luidde: 'Er is op geen enkele wijze sprake van enig herstel, laat staan eerherstel, van Poncke Princen. Voor velen, oud-militairen en andere Nederlanders, blijft hij wie en wat hij is.''* Vanaf 1993 speelde tevens de rechtszaak tegen de schrijver Graa Boomsma, die in zijn roman De laatste typhoon""^ de Nederlandse oud-militairen vergeleek met SS-ers: 'Maak van onze jongens geen SS-ers. Ik denk dat dat weerspiegelt wat er aan de hand was. Ze waren geen SS-ers, nee, ook al konden ze door de dingen die de deden er wel mee worden vergeleken. Maar ze werden ertoe gedreven.'-*" Met name de televisiejournalistiek speelde op beide zaken in door de aandacht opnieuw te vestigen op het gepleegde oorlogsgeweld.'"' Binnen de televisiejournalistiek werd niet altijd even zachtzinnig omgegaan met de Indiëveteranen. Van H.Th. van de Luit verscheen de volgende reactie op de uitzending van het AVRO-radioprogramma/oMrM(3//'ste«/brMw van 20 augustus 1995 in Sobat: Aan het einde van dit onderwerp werd aan de journaliste mevrouw van Yperen gevraagd, wanneer er een einde zou komen aan de discussie over ons verleden met Indonesië. Het letterlijke antwoord van deze dame was: "als de laatste Indiëveteraan onder de groene zoden ligt"[...] Mocht de uitspraak van deze dame soms behoren tot het in sommige kringen populaire "Indiëveteranen pesten", dan kunt u haar laten weten dat zij bij mij succes heeft gehad.'*'' In een tweede brief werd geschreven: 'we weten dat we een afgeschreven generatie zijn, maar deze zaken doen veel pijn'.''' In oktober 1993 verscheen er in Sobat een lang artikel van T. Lentz, de 'theoreticus' die regelmatig in 5o6af publiceerde, onder de titel 'Zijn wij veteranen "oorlogsmisdadigers"?'. Hoewel Lentz er vanuit ging dat tegen individueel gepleegde misdrijven altijd opgetreden was, had hij dit artikel geschreven opdat veteranen zich konden verdedigen tegen gestigmatiseerde veroordelingen wat betreft oorlogsmisdaden. Na een theoretische verhandeling over de term oorlogsmisdaden kwam hij met zijn analyse en belangrijkste punt van kritiek op hoe de term oorlogsmisdaden de afgelopen jaren tegen hen gebruikt was door onder andere Joop Hueting, Loc de Jong en nu Graa Boomsma: 'De individuele soldaat werd niet aangewezen met een duidelijke beschuldiging en een duidelijke aanklacht, maar er werden vage beschuldigingen geuit tegen alle soldaten zonder uitzondering.''*" Volgens Lentz hadden Indiëveteranen geen trauma van hun diensttijd in Nederlands-Indië, maar van de behandeling erna.'" De jaren negentig vormden het begin van een discussie van oud-militairen op het internet. Naast de veteranenbladen zijn er inmiddels vele websites waarop stript Historisch Tijdschrift 31.3
i4r
veteranen hun verhaal doen. Veel van deze verhalen zijn door de veteranen zelf opgetekend, andere zijn opgeschreven door kinderen of kleinkinderen van de oud-strijders. Hoewel gebruik van via internet verkregen bronnenmateriaal problematisch is, kunnen deze verhalen een belangrijke bron vormen. Ze kunnen belangrijke informatie bevatten in deze tijd waarin persoonlijke getuigenissen van betrokkenen door verjaring niet lang meer beschikbaar zullen zijn. Zowel in de verenigingsbladen als in de verhalen van het internet worden soms bittere herinneringen opgehaald aan de thuiskomst. Veel van deze verhalen gaan over hoe moeilijk het was om werk te vinden: 'Ik heb 98 keer gesolliciteerd. Op het gemeentehuis moest ik toen een uitkering halen. De verantwoordelijke ambtenaar meende ons, Indiëgangers, te moeten ontvangen met de woorden: O, daar hebben we die moordenaars weer', aldus Indië veteraan Pim Faber.^*^ Door de sporadische berichten in de Nederlandse pers in de jaren 1945-1949 werd een aantal veteranen reeds bij thuiskomst uitgemaakt voor moordenaars, iets waar in de geschiedschrijving weinig aandacht voor is. Stan VollmüUer herinnert zich: 'Het begon in Amsterdam met de spandoeken met "Welkom moordenaars". We werden in bussen naar huis gebracht en op viaducten en spoorbruggen stonden dezelfde leuzen. In onze buurt werd ik ook met de nek aangekeken.'''^ En, in de woorden van veteraan Morris Koggel: 'De thuiskomst was niet bepaald makkelijk of prettig. Zeker niet in zo'n klein plaatsje als Ommen. Men meed ons en noemde ons moordenaars.'-*" Tegelijkertijd was er weinig interesse in wat de oud-militairen tijdens hun dienstjaren in Nederlands-Indië hadden meegemaakt: 'Er was weinig belangstelling voor onze verhalen. De familie was blij dat we heel terug waren. Buitenstaanders hadden een mening en dat was het dan. Zelfs mijn kinderen hebben nooit gevraagd hoe het leven als dienstplichtige daar was', aldus veteraan Weit Heuker.-" De reacties werden niet allemaal getekend door bitterheid. Middels vele brieven werden positieve verhalen verteld over vakanties naar en reünies in Indonesië. Men was onder de indruk hoe hartelijk en zonder wroeging de Indonesiërs hen ontvingen. Veel veteranen gingen tijdens hun vakantie langs de militaire begraafplaatsen waar hun kameraden lagen begraven. Alle begraafplaatsen bleken er onberispelijk bij te liggen: 'en dat alles in een gebied waar wij onze zogenaamde oorlogsmisdaden hebben gepleegd!''" Op de onthullingen van het Nationale Indië Monument eind 1988 en het KNIL-Monument op landgoed Bronbeek op 26 juli 1990 werd zeer emotioneel en verheugd gereageerd in de veteranenbladen." Hetzelfde gold voor de officiële spijtbetuiging van de Nederlandse regering voor de gebrekkige wijze waarop Indiëveteranen na afloop van de strijd in Indonesië in Nederland waren ontvangen.'"" In de tweede helft van 1995 dreigde echter de erkenning die de veteranen tot dusver was gegeven teniet te worden gedaan. Koningin Beatrix zou in augustus een staatsbezoek brengen aan president Soeharto in Indonesië. Tijdens dit bezoek zou ze wellicht haar excuses aanbieden voor het Nederlandse koloniale bewind in Indonesië. In 1995 vierde Indonesië de vijftigste verjaardag van de onafhankelijkheid. Even was er sprake van dat het bezoek zou plaatsvinden op 17 augustus 1995, precies vijftig jaar nadat door Ahmed Soekarno en Mohammed Hatta de Indonesische onafhankelijkheid werd uitgeroepen. Destijds waren
142
de militairen uitgezonden door een democratisch gekozen regering. De missie werd door de meerderheid van de Nederlandse bevolking gesteund. Dat de militairen slechts hun plicht hadden gedaan was altijd een houvast geweest. Door het geplande staatsbezoek van koningin Beatrix op de verjaardag van het uitroepen van de onafhankelijkheid op 17 augustus 1945, zou deze datum als een Nederlandse erkenning van het officiële begin van de Republiek Indonesia gezien kunnen worden. Zo zou het naoorlogse optreden van de Nederlandse militairen destijds met terugwerkende kracht haar morele en juridische legitimiteit verliezen. Na de ontevredenheid over de gebrekkige ontvangst na repatriëring en het uit de weg gaan van enige verantwoordelijkheid van de regering in 1969 met de verschijning van De excessennota, waardoor de schuld bij individuele militairen kwam te liggen, vonden veteranenbewegingen zo'n symbolisch beladen staatsbezoek onaanvaardbaar. Met name door het bezwaar van de goed georganiseerde VOMI konden de veteranenbeweging en de regering uiteindelijk tot een overeenkomst komen en vond het bezoek later plaats.
Conclusie Zestig jaar na de oorlog zijn de verhalen van Indiëveteranen en het historisch onderzoek nog nauwelijks nader tot elkaar gekomen. Met de mijns inziens vaak terechte kritiek vanuit de veteranenbeweging op historici is niet gezegd dat historici niet kritisch zouden mogen zijn naar de oud-militairen. Een kritische houding zou alleen niet voort moeten komen uit een neiging om te provoceren om zo wellicht bestaande denkkaders te doorbreken, zoals werd gesteld door Scagliola in Last van de oorlog. Kritische conclusies zouden getrokken moeten worden op basis van feitelijke onderzoeksresultaten. Harde conclusies op basis van een bestaand vermoeden en nagenoeg steeds hetzelfde bronnenmateriaal hebben voor Indiëveteranen onterecht generaliserend gewerkt. Uit de analyse van reacties van veteranen op de kwestie oorlogsmisdaden blijkt nergens dat zij openheid, ook over de mate van geweld, niet op prijs stelden. Er werd juist gepleit voor meer openheid en kennis over de jaren waarin zij in Nederlands-Indië dienden, zij het op een manier waarin de veteranen zich wel konden herkennen en waarin ook aandacht was voor de context van het geweld, ondersteund door feitelijk bronnenmateriaal. Hoewel het ongetwijfeld pijnlijk en moeilijk geweest zou zijn, is het te betreuren dat er door onderzoekers van het gewelddadige Nederlands-Indiëverleden nauwelijks is geprobeerd de kloof tussen schriftelijk bronnenonderzoek en persoonlijke ervaringen te overbruggen, door contact te leggen met de betrokkenen en hun verhalen als minstens zo belangrijke bronnen te gebruiken. Alleen op deze wijze kan een vollediger beeld worden geschetst van de gewelddadige geschiedenis van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd.
Skript Historisch Tijdschrift ^r.^
M3
Noten '
Mient Jan Faber, 'Waarom geen berouw tonen?' in: Trouw (18-10-2008). - Joeri Boom, 'Rawagadeh 1947. Nederland zweeg over massa-excecuties' in: De Groene Amsterdammer (10-10-2008) 10-13, Joeri Boom, 'De Excessennota moet opnieuw' in: De Groene Amsterdammer (05-12-2008). ' Stef Scagliola, Last van de oorlog. De Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwerking (Amsterdam 2002) 295. •• Ibidem, 359. "• Jan Bank, De excessennota (tweede druk; Den Haag 1995). ' Tessel Pollmann, 'Oorlogsmisdaad of exces.' Militairen en hun visie op de periode 1945-1949' in: Idem, Bruidstraantjes en andere Indische geschiedenissen (Den Haag 1999) 112. " Bank, De excesseKMOtó, 15, 16. * J.A.A. van Doorn en W.J. Hendrix, Ontsporing van geweld. Over het Nederlands-Indonesisch conflict (Rotterdam 1970); H.W. van den Doel, Afscheid van Indië. De val van het Nederlands Imperium in Azië (Amsterdam 2001); Tessel Pollmann, 'Oorlogsmisdaad of exces?'; L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlandsen in de Tweede Wereldoorlog. Deel twaalf, Epiloog, tweede helft (Amsterdam 1988); P.M.H. Groen, Marsroutes en dwaalsporen. Het Nederlands militairstrategisch beleid in Indonesië i<)4f-i<)so (Den Haag 1991). ' Scagliola, Last van de oorlog, 227. '° Met uitzondering van W. IJzerdreef, De Zuid-Celebes affaire (Groningen 1984). " C.F. Rüter, Enkele aspecten van de strafrechtelijke reactie op oorlogsmisdrijven en misdaden tegen de menselijkheid (Amsterdam 1973) 149. '^ Scagliola, Last van de oorlog, 245. '' Ibidem, 357. '^ Ibidem, 211.
1214
'' Ibidem, 245. " Op 16 maart 1968 werd het dorpje My Lai door een eenheid van het Amerikaanse leger aangevallen. De soldaten van de bewuste Charlie Compagnie ontvingen geen tegenvuur. Toch werden alle inwoners, 504 ongewapende mannen, vrouwen, kinderen en zelfs baby's, vermoord. Al het vee werd afgeslacht en het dorp werd platgebrand. Aanvankelijk werd het incident in de doofpot gestopt, maar begin 1969 lekte het schandaal alsnog uit. •" Zie bijvoorbeeld Michael Bilton en Kevin Sim, Four Hours in My Lai. A war crime and it's afthermath (London 1992) en Seymour M. Hersch, My Lai 4. A report on the massacre and it's aftermath (New York 1970). '* Scagliola, Last van de oorlog, 222. " Ibidem, 9. ^° Wapenbroeders (augustus 1987) 13. Wapenbroeders (januari 1988) 7. " L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlandsen in de Tweede Wereldoorlog. Deel veertien. Reacties, tweede helft (Amsterdam 1991) 974. " Madjoe (februari 1988) 11. '• • Kolonel b.d. CA. Heshusius in Stabelan (oktober 1990) 11. '•^ Pollmann, Bruidstraantje, 102. -' Ibidem, 100. -" Madjoe (mei 1988) 9. -* Madjoe (januari 1989) 6. " Stabelan (maart 1988) 34, 35. '° H.L. Zwitzer, 'De Jong parafraseert er op los', NRC-Handelsblad (5-12-1987) in: De Jong, Deel veertien. Reacties, tweede helft, 990-996. " Strijdend Nederland (juni 1988) 9-10. '- Scagliola, Last van de oorlog, 324. " De Jong, Deel veertien. Reacties, tweede helft, 975. " J.A.A. van Doorn, 'Dr. L. de Jong en Nederlands-Indië' in: NRC-Handelshlad (03-
12-87), H.L. Zwitzer, 'De Jong parafraseert er op los', b.d. CA. Heshusius, 'Passage oorlogsmisdrijven nog steeds onvoldoende' Limburgs dagblad (28-04-89),]. Zwaan, 'Terugblik', Tijdschrift van de documentatiegroep 40-45 (juli-augustus 1988), P.J. Drooglever, 'Koningin Wilhelmina was niet zo progressief, NRC Handelsblad (06-05-88), J.A.A. van Doorn, 'Om een plaats in de Indische geschiedenis', De Gids (november 1988) opgenomen in: De Jong, deel veertien, reacties, tweede helft, 978-1030. " OVT, 22 april 2001. Beschikbaar op: http://geschiedenis.vpro.nl/dossiers /24214890/ (1-8-2009). " Wapenbroeders (januari 1995) i, Stabelan (maart 1995) 27. '" Sobat (februari 1995) 2. '* Stabelan (maart 1995) 27. " Later werd deze titel veranderd in De Idioot van de geschiedenis. ^° Graa Boomsma, De Idioot van de geschiedenis (Haarlem 1986), geciteerd in: Sobat (februari 1995) 2. " Scagliola, Last van de oorlog, 356. "• Sobat (dkiohtr 1995) 10. •" Ibidem. '^ Sobat (oktober 1993) 3. " Ibidem. "' Website van het veteraneninstituut. Beschikbaar op: http://www.veteranen instituut.nl/page/pag_view.aspppag_ id=2246i (1-8-2009).
*' Ibidem, beschikbaar op: http://www. veteraneninstituut.nl/page/pag_view. asp.'pag_id=225Ti (1-8-2009). "" Ibidem, beschikbaar op: http://www. veteraneninstituut.nl/page/pag_view. asp?pag_id=2245i (1-8-2009). ^''•^''' Ibidem, beschikbaar op: http://www. veteraneninstituut.nl/page/pag_view. asp?pag_id=22465 (1-8-2009). '" Sobat (februari 1995) 4. " Sobat (maart 1990) i, (oktober 1990) 8. '- Scagliola, Last van de oorlog, 355. Stript Historisch Tijdschrift TL-.?