Artikel: ‘Een kolfje naar ieders hand.’ De wisselende perceptie van het kolfspel in de achttiende eeuw Auteur: Arnout Janmaat Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 32.4, 216-227. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: ‘Kolven’ was an extraordinarily popular game in the eighteenth century Dutch Republic. This bourgeois game was often found to be played in and around the city of Amsterdam. It originated in the early eighteenth century as a conscious variation of the medieval game ‘colven’. The ubiquity of the sport made it a popular topos for spectators and other critics of society. At three different times in the history of the Republic ‘kolven’ became a subject in criticism of society. The perception of ‘kolven’ could take many forms: it was described by various authors as frivolous, feminine, French and irresponsible. But, in other contexts, it could be put down as male, virtuous and patriotic. Economic crisis and the pressure of its successor billiards meant that early nineteenth century ‘kolven’ almost entirely disappeared from the Amsterdam cityscape. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
‘Een kolfje naar ieders hand’
De wisselende perceptie van het kolfspel in de achttiende eeuw Arnout Janmaat De volkssport kolven was eind achttiende eeuw ongekend populair, met name in Amsterdam. Arnout Janmaat onderzocht de manier waarop auteurs de sport gebruikten in hun maatschappijkritiek en concludeert dat het kolven als cultureel toon- en schrikbeeld werd ingezet. ‘Een kolfje naar zijn hand’, ‘paal en perk stellen’ en ‘de eerste klap is een daalder waard’. Uitdrukkingen die velen kennen, maar weinigen zullen zich realiseren dat ze alle drie hun bestaan danken aan het lang vervlogen kolfspel. De ongekende populariteit van het kolven eind achttiende eeuw heeft er voor gezorgd dat dit soort uitdrukkingen vandaag de dag nog steeds alomtegenwoordig zijn. Kolven was drie eeuwen geleden dan ook een heuse volkssport.1 Ondanks het feit dat er in de achttiende eeuw zoveel werd gekolfd, blijft het spel tot op heden een marginale positie in de historiografie bekleden. Dat is jammer, want een spel zo onmiskenbaar geworteld in de cultuur van het dagelijks leven verdient het om geplaatst te worden in diezelfde culturele context. Hoe het kolfspel is te plaatsen in de maatschappelijke context van achttiende-eeuws Amsterdam, is de centrale vraag die in dit artikel zal worden beantwoord. Daarmee wordt niet alleen recht gedaan aan het kolfspel, er wordt ook een nieuwe inkijk gegeven in het dagelijks leven van de achttiende-eeuwer. De inbedding van het kolven in de maatschappelijke context van Amsterdam wordt via twee wegen inzichtelijk gemaakt. Hoe het spel en haar ontwikkeling zich in de stad manifesteerde is daarbij de logische eerste stap. Gecompliceerder wordt het wanneer de perceptie van het spel ter hand zal worden genomen. Het spel blijkt namelijk, uit het minimale bronnenmateriaal dat over dit onderwerp voor handen is, onderdeel te zijn geweest van verschillende maatschappijkritische vertogen. Het kolven zal aan de hand van deze vertogen gepresenteerd worden als een complex fenomeen dat steeds meer betekenislagen kreeg. Hieruit blijkt dat kolven gedurende de achttiende eeuw, als een ware kameleon, meermaals van betekenis veranderde.
Kolven in Amsterdam, 1760-1800
In tegenstelling tot wat lang werd gedacht, zoals bijvoorbeeld door Jan ter Gouw in de negentiende eeuw en Steven van Hengel in de twintigste eeuw, kwam het kolfspel begin achttiende eeuw niet zomaar uit de lucht vallen.2 Er zijn genoeg aanwijzingen
Skript Historisch Tijdschrift 32.4
32_4_prepare_proefdruk.indd 216
216 1/12/2011 3:17:58 PM
om te veronderstellen dat het kolven een bewust getransformeerde variant was van zijn voorganger, colven, met een c, dat met de eeuwwende plotsklaps was verdwenen. Het middeleeuwse colven, bekend van bijvoorbeeld schilderijen van Hendrick Avercamp, was namelijk geen onomstreden spel. Colven werd op grote oppervlaktes midden in de openbare ruimte gespeeld, waardoor het de nodige overlast met zich meebracht. Het spel kon logischerwijs rekenen op de nodige scepsis bij lokale overheden. Genoemde overheden lijken dan ook in samenwerking met herbergiers erop te hebben aangestuurd het colven te veranderen in het veel voordeligere kolven. Het ontstaan van kolven voorzag daarmee in een aantal behoeftes. De grote overlast behoorde tot het verleden en verloste daardoor de overheden van de nodige zorgen, maar vooral herbergiers profiteerden. Zij waren naarstig op zoek naar nieuwe klandizie en de mogelijkheid om middels het aanleggen van een kolfbaan een potentieel grote klantenkring aan zich te binden moet een geschenk uit de hemel zijn geweest. Het nieuwe kolf werd gespeeld met kolfstok - vandaar het kolfje naar de hand - en bal op een baan van tachtig voet lang en twintig voet breed waarop zich in de lengteas twee palen of stukken bevonden.3 Twee partijen of personen bestreden elkaar op dit soort banen door middel van drie slagen: de uitslag, de opslag en de uitwinder. De eerste twee slagen dienden de aan slag zijnde partij in staat te stellen om met de uitwinder de bal zo dicht mogelijk bij het rabat, de omheining van de baan, te brengen. De transformatie van colven tot kolven was een schot in de roos voor herbergiers die verschillende kolfcollegies bestaande uit louter burgermannen, in grote getale naar hun kolfbanen wisten te lokken.4 Vooral in en om Amsterdam was het kolven in de achttiende eeuw ongekend populair. Een drietal bronnen uit deze periode maakt het mogelijk de verspreiding van de kolfbanen rond Amsterdam van 1769 tot 1806 te volgen. Analyse van deze gegevens leert dat op het eerste meetpunt in 1769 Amsterdam niet minder dan 183 kolfbanen telde.5 Ter vergelijking telde Amsterdam in 2006 ‘slechts’ 160 voetbalvelden. In de periode 1769-1792 werd het totale aantal kolfbanen nog groter, waarbij een aantal zaken het vermelden waard zijn. Er bestond in deze periode een tendens de kolfbanen te verplaatsen van binnen de stadspoorten naar locaties buiten de stadspoorten. Dit kan worden verklaard doordat de grootste concentraties kolfbanen gelegen waren in de Jordaan en op de Kadijken. Precies deze plaatsen kregen naarmate de eeuwwisseling naderde te maken met sterke daling van het aantal inwoners, zelfs tot negentien procent in de Jordaan, waardoor de grote hoeveelheid kolfbanen als vanzelf ook verminderde.6 Desalniettemin nam het totale aantal kolfbanen in de periode 1769-1792 flink toe, van 183 tot 218.7 Er waren in deze periode liefst dertig nieuwe herbergen bijgekomen, waar gekolfd kon worden op vijftig nieuwe kolfbanen. Het overgrote deel van deze banen was gelegen buiten de stadspoorten, waar duidelijk de grootste kansen lagen voor herbergiers met kolfambities en ondernemersgeest. Bovendien was er buiten de stadspoorten een tendens te zien naar overdekte kolfbanen. Toen de uitvinding van de argandse lamp Amsterdam had bereikt, kon ook tijdens winter of donkerte op overdekte kolfbanen genoeglijk worden gespeeld, aangezien de ruimte door de nieuwe lamp gevrijwaard
217 32_4_prepare_proefdruk.indd 217
1/12/2011 3:17:58 PM
De Engelsen vluchten rechtsboven voor de Nederlands-Amerikaans-Franse alliantie. (bron: Titelprent van Het nieuwe kolfspel (Amsterdam 1782)) Quentin Skinner (bron: tcs.cam.ac.uk) Skript Historisch Tijdschrift 32.4 32.3
32_4_prepare_proefdruk.indd 218
97 218 1/12/2011 3:17:58 PM
bleef van roet en rook.8 Aan de groei die het kolspel tussen 1769 en 1792 doormaakte, kwam spoedig een einde. Het kolven raakte na 1792 zelfs in groot verval. In 1806 waren er van de 218 kolfbanen uit 1792 nog maar 56 banen over.9 Net als bij de teloorgang van het colven werd ook de ingezette populariteitsvermindering van het kolven later als voorportaal van de vergetelheid getypeerd.10 Maar ook hier blijken andere oorzaken aan de verminderde populariteit ten grondslag te hebben gelegen. Eind achttiende eeuw waren onder meer de economische crisis en de oorlog met Frankrijk er de oorzaak van dat Amsterdam in groot verval was geraakt. Een van de gevolgen van deze achteruitgang was een ware kaalslag op het gebied van herbergen, een ontwikkeling die een logische weerslag had op de totale hoeveelheid kolfbanen. Overigens diende in 1806 biljarten zich al nadrukkelijk aan als opvolger van het kolven. Een spel dat door het kleine speelveld binnen kon worden gespeeld, goedkoper was in aanleg en bovendien bij weer en wind kon worden gespeeld. Biljarten kon door deze voordelen het kolven in de negentiende eeuw steeds meer gaan vervangen als de nieuwe volkssport.11
Het kolfspel volgens De Denker
Duidelijk mag zijn dat kolven in de jaren 1760 ongelooflijk populair was. Dit was het geval in veel steden, en zeker in Amsterdam en haar omgeving, waar het in het stadsbeeld alomtegenwoordig was. Juist deze populariteit maakte de publieke perceptie van het spel zeer kwetsbaar. Waar het kolfspel tegenwoordig als een leuk Oudhollands spelletje wordt gezien, waren de meningen over dit spel vroeger vele malen scherper. Door discoursanalyse van verschillende maatschappelijke commentaren zal in de komende paragrafen het kolven als een bruikbaar slachtoffer van de sociaal-culturele en politieke doelstellingen van verschillende auteurs worden gepresenteerd. De achttiende eeuw kende een traditie van maatschappijbeschouwers die een sterke mate van verval in de Republiek signaleerden. De Republiek was in de notie van deze spectators in een onherroepelijk verval geraakt en dit was, naar analogie met de teloorgang van het Romeinse Rijk, te wijten aan de grote weelde die een verlies aan zedelijkheid tot gevolg had. Een groot aantal van deze spectatoriale bladen, waaronder het doopsgezinde De Denker, wilde de eigen lezers daarom zedelijk heropvoeden en zo de verloren statuur van de Republiek herwinnen.12 De Denker (1762-1774) probeerde haar lezers te overtuigen door zich te presenteren als platform voor brieven van ‘bezorgde’ burgers. Duidelijk is echter dat de brieven voor het overgrote deel afkomstig waren van redacteuren van het blad.13 Als onderdeel van de causale relatie tussen verval en verlies aan zedelijkheid kwam in De Denker in verschillende brieven het kolfspel aan de orde. Meest tot de verbeelding sprak daarbij de brief van een ‘oude vrijer’ die melding maakte van de totale mislukking van zijn leven, waarna hij de lezers opriep zijn levenswijze vooral niet na te volgen.14 Binnen het totaal aan gedragingen die een aandeel hadden gehad in de mislukking van zijn leven ruimde de oude vrijer een prominente plaats in voor
219 32_4_prepare_proefdruk.indd 219
1/12/2011 3:17:59 PM
het zo populaire kolfspel. Het luchtige leven in de nabijheid van de kolfbaan bracht hem in eerste instantie louter plezier, maar naarmate de tijd voortschreed bleek dat zijn kolfhobby had geleid tot een totale vernieling van zijn mentale en fysieke gesteldheid. De brief van de oude vrijer, maar ook vele andere brieven, was door de redacteur van De Denker zorgvuldig samengesteld om de lezer een spiegel voor te houden van het eigen leven en hem te bewegen dat drastisch te beteren. Binnen deze cultuurdiagnose werd gehamerd op de negatieve kanten van het kolfspel. Het kolven werd door De Denker opgevoerd in de retoriek van de vervallen Republiek. In plaats van connotaties als ‘onschuldig’ en ‘vrolijk’ kreeg het kolfspel onder meer de connotaties ‘niet-vaderlandslievend’, ‘Frans’ en ‘vrouwelijk’ toegedicht. Al dit soort connotaties werden in De Denker gesymboliseerd door het personage van de kolvende lichtmis, de vrouwelijk macho op de kolfbaan. In dit geval werd de oude vrijer opgevoerd als dit verfoeide archetype.15 De kolvende lichtmis personifieerde het schrikbeeld van De Denker. De oorzaak van het verval van de Republiek lag volgens De Denker besloten in het karakter van deze personificatie, een achttiende-eeuwse term voor macho. Macho’s werden in de achttiende eeuw bepaald niet als mannelijk en stoer beoordeeld, maar juist geheel tegengesteld als vrouwelijk, lichtzinnig en makkelijk aan impulsen toegevend. De kous was daarmee echter nog lang niet af. Burgermannen die de genoemde eigenschappen vertoonden, werd verweten hun plichten tegenover de maatschappij te verzaken. Door hun toegevendheid, die vaak als Franse beïnvloeding werd gezien, werden lichtmissen bovendien als niet-vaderlandslievend beschouwd.16 In dit discours van De Denker werd dus ook de kolfbaan gepresenteerd als speelplaats voor verwijfde, werkschuwe burgermannen die liever hun oren lieten hangen naar de laatste Franse mode dan hun handen uit de mouwen te steken om het vaderland uit het slop te trekken. De connotaties ‘Frans’, ‘vrouwelijk’ en ‘lichtzinnig’, waarvan voorheen alleen werd gedacht dat zij in de achttiende eeuw op de elite waren gericht17, werden in De Denker direct aan de kolvende burgerij toebedeeld. De verveling die de elite ervan weerhield haar verantwoordelijkheid te nemen voor het vaderland, had ook wortel geschoten onder de burgerij, terwijl deze juist de motor moest zijn achter het toekomstige herstel van de vaderlandse economie. Deugden als naarstig- en spaarzaamheid, maar ook ondernemerschap stonden spectators als De Denker hierbij voor ogen. Dit ideaal werd verpersoonlijkt door de deugdzame koopman, die bovendien huiselijk was en veel waarde hechtte aan het gezinsleven.18 Tegenover deze echo uit de Gouden Eeuw stond de achttiende-eeuwse kolvende lichtmis, nutteloze kracht voor het vaderland. De cultuurdiagnose van De Denker voor wat betreft de kolvende burgermannen is daarmee helder. Het blad wilde dit door verschillende brieven overbrengen op de lezer, die dit misschien al wel wist maar enkel nog tot daden moest worden aangespoord.
Dikwyls heb ik, terwyl drie of vier menschen beezig waren met kolven, gezien, dat ‘er agt of tien rondom de Baan zaten, welker eenige beezigheid, verscheiden
Skript Historisch Tijdschrift 32.4
32_4_prepare_proefdruk.indd 220
220 1/12/2011 3:17:59 PM
uuren lang, was, den loop der ballen met de oogen naar te gaan, en daar over hunne stille aanmerkingen te maaken; die door niets anders, dan het drinken van een glas wyn, of het stoppen van een pyp, afgebrooken wierden. En dus ziet men gemeenlyk by eene party Speelers altyd eenige Toekykers, welker oogmerk, zo wel als dat der Speelers, alleen is hunne gedagten op het geen hun voor de oogen is te vestigen, en daar door zich zelven van onaangenaame denkbeelden te bevryden.19
Met dit citaat suggereerde De Denker dat burgermannen zelf ook wel voelden dat zij beter iets anders zouden kunnen doen, maar dat het hen aan moed ontbrak. De kolfbaan was de plek bij uitstek, voor spelers en toeschouwers, om hun plichten jegens het vaderland te ontvluchten. De kritiek van De Denker kon echter niet verhoeden dat het kolven in de jaren 1760 misschien wel het meest populaire spel was onder burgermannen, die de doelgroep van dit tijdschrift vormden.
Het nieuwe kolfspel
Haar populariteit bezorgde het kolven een grillige reputatie. Waar De Denker het kolven schaarde onder de noemer van de vervallen Republiek, bleek de tegenovergestelde diagnose ook zeer goed mogelijk. Met het verschijnen van het toneelstuk Het nieuwe kolfspel in 1782 leken alle connotaties die door De Denker nog aan het kolven waren toegedicht stuk voor stuk als een blad aan een boom te zijn omgeslagen.20 De patriotse auteur van dit toneelstuk koos als achtergrond van het verhaal uitgerekend de kolfbaan. Deze kolfbaan sloot in de eerste plaats ideologisch aan bij de patriottenbeweging. Maar net zo belangrijk in de afweging om de kolfbaan te kiezen voor dit toneelstuk was natuurlijk het feit dat de beoogde achterban van de patriotse auteur, de burgerij, vooral te vinden was op die kolfbaan. Op dit punt overlapten de politieke en commerciële motieven van de auteur elkaar. Het politieke bestel was in 1782 sterk gewijzigd ten opzichte van de periode waarin De Denker opereerde. De patriottenbeweging had zich aangediend en de auteur van Het nieuwe kolfspel was een fervente aanhanger van deze beweging. Het toneelstuk was niet in de laatste plaats een patriottistisch pamflet, dat bovendien ook het kolven in stelling bracht voor de eigen politieke motieven. In het kolfspel, de spelregels en het samenspelen zag de auteur van Het nieuwe kolfspel de verloren gewaande deugden uit de zeventiende eeuw terug, en tevens beschouwde hij het spel als een politieke blauwdruk van de ideale samenleving. En passant werden door middel van deze strategie verschillende nieuwe connotaties als ‘mannelijk’, ‘vaderlandslievend’ en ‘eerlijk’ aan het kolven verbonden. Het nieuwe kolfspel verbeeldde de internationale politieke situatie door het opvoeren van verschillende partijen kolf. In 1782 hielden twee oorlogen de gemoederen in de Republiek bezig. De vierde Engels-Nederlandse oorlog (17801784) enerzijds, en de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783) anderzijds. Binnen dit krachtenveld koos de auteur van Het nieuwe kolfspel niet onverwachts en geheel in lijn met de patriotse idealen voor de kant van de Republiek en de
221 32_4_prepare_proefdruk.indd 221
1/12/2011 3:17:59 PM
Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijders. In het toneelstuk kwam dat tot uiting in de kolfpartij tussen de Nederlandse Vroomaart tegen de Engelsman Horribleness en in de partij tussen de Fransman Sembler en de Amerikaan Vrijlief tegen de andere Engelsman, genaamd Robber. Naast de veelzeggende namen van de spelers viel in het toneelstuk ook de wijze van kolfspelen door de diverse spelers op. Vooral Vroomaart en Vrijlief, die beiden streden om de ‘Engelse dog het bassen te verleren’, waren toonbeelden van deugdzaamheid. Vroomaart en Vrijlief speelden het spel geheel volgens de regels en etaleerden enkel hun grote kwaliteiten als kolfspelers, terwijl de Engelsen in het stuk als laaghartige bedriegers werden neergezet.21 Wat betreft het Franse aandeel in dit kolftoernooi hield de auteur getuige de gekozen naam een slag om de arm, maar vooralsnog ‘leek’ Sembler een bondgenoot te zijn. De politieke motieven van de auteur van Het nieuwe kolfspel misten hun uitwerking op de perceptie van het spel niet. Vroomaart en Vrijlief waren deugdzame mannen die met sterk en gedurfd spel de strijd met de vijanden aangingen. De kolfbaan was in deze redenering een plaats om je mannelijke deugdzaamheid te tonen. Hierbij werd zelfs teruggegrepen op de verloren gewaande deugdzaamheid van de grote vaderlandse helden uit de Gouden Eeuw. Het kolven zelf was in vergelijking met de periode van de brieven uit De Denker niet veranderd, maar de gewijzigde ideologische motieven van de auteur zorgden voor een compleet tegengestelde visie op het kolven. Kolven werd in het toneelstuk neergezet als een vaderlandslievend spel, waarmee het verval van de Republiek zelfs gekeerd kon worden. De kolfbaan werd niet bevolkt door lichtmissen, het waren juist mannen met verloren gewaande deugdzaamheid die hier met stokken tegen ballen aan sloegen. Had het kolfspel een eeuw eerder bestaan dan hadden De Ruiter, De Wit en anderen zeker een balletje geslagen, zo wordt in Het nieuwe kolfspel geïmpliceerd.22 Een van de oorzaken voor de veranderde perceptie van het kolfspel lag in het gewijzigde vijandbeeld in de Republiek. De traditionele Franse haan was met de vierde Engels-Nederlandse oorlog als traditionele vijand ingeruild voor de Engelse dog. Het verwijt dat kolven aan Franse invloed onderhevig was, wat overigens niet geheel ongegrond was, was in de jaren 1780 niet zo’n groot probleem meer.23 De Fransen stonden immers aan de kant van de Amerikanen en een alliantie van deze twee partijen met de Republiek zou in de ogen van de auteur van Het nieuwe kolfspel zelfs de Engelsen beslissend kunnen verslaan.24 Sport en spel als onderdeel van een politieke agenda is misschien wel van alle tijden, maar juist in de achttiende eeuw kwam dit als een prominent aandachtspunt naar voren. De achttiende eeuw was namelijk de periode waarin het denken over nationaal karakter vorm kreeg, wat voornamelijk van belang was omdat men de mogelijke vormbaarheid van dit nationale karakter onderstreepte. Naast de klassieke humorenleer werd nu in toenemende mate ervan uitgegaan dat het nationaal karakter werd gevormd door de zeden, waardoor het ‘karakter van een land’ te beïnvloeden werd.25 De vraag was echter waarin de beschouwer de goede zeden gerepresenteerd zag en waarin slechte zeden zichtbaar werden. De Denker was met andere spectators nog van mening dat kolven niet tot de goede zeden behoorde, terwijl het spel met Het nieuwe kolfspel werd opgenomen in het corpus aan gedragingen dat de auteur als vaderlands beschouwde. De politieke agenda van de
Skript Historisch Tijdschrift 32.4
32_4_prepare_proefdruk.indd 222
222 1/12/2011 3:17:59 PM
auteur straalde daarmee af op het kolven dat op basis van dit toneelstuk rustig een patriots spel genoemd kan worden dat goed was voor de vorming van het nationale karakter.
Ware volksverlichting voor de kolfspelers
Toen de negentiende eeuw zich aandiende waren een aantal voor het kolven van belang zijnde zaken behoorlijk gewijzigd. Als gevolg van de economische crisis was het aantal kolfbanen in Amsterdam drastisch gedaald. Maar de politieke situatie was net zo ingrijpend veranderd. De patriottenbeweging was ten einde gekomen na Pruisische tussenkomst en na Franse interventie werd in 1795 de Bataafse Republiek gesticht. Van belang is het feit dat verschillende patriotten terechtkwamen in de in 1784 opgerichte Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Speerpunten op de agenda van de Maatschappij waren cultuurspreiding, natiebesef en volksopvoeding. Uitvoering van deze agenda moest uiteindelijk de Republiek weer een aanzienlijke positie op het Europese toneel geven. 26 Het volk moest in deze ideologie worden opgevoed tot zedige burgers, maar in plaats van terug te grijpen op de Gouden Eeuw werd door ’t Nut teruggegrepen op de ‘oervaders’ van de Republiek: de Bataven. Ook in een ander opzicht zorgde de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen voor een nieuw geluid in de Republiek. Waar de spectators zich nog hadden gericht op de middenklasse die zich net onder de elite bewoog, richtte ’t Nut zich direct op het zogenaamde ‘volk’.27 De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen combineerde verschillende elementen uit de spectatoriale wereld van De Denker met elementen uit de patriottenbeweging. Vanuit deze achtergrond werd in verschillende artikelen gereflecteerd op het kolven. De maatschappij wilde het ‘volk’ opvoeden, hetzelfde volk dat veel op de kolfbaan te vinden was. De vraag is hoe de combinatie van onderdelen uit de eerdere ideologieën voor het kolven zou uitpakken. Waar De Denker nog in de verlichtingstraditie stond, was het begrip Verlichting in kringen van ’t Nut problematisch. In het prijswinnende betoog Het belang der waare volksverlichting (1800) bepleitte de auteur H.W. van der Ploeg dan ook voor het nuttig maken van het begrip Verlichting, uitmondend in de moderne variant ‘volksverlichting’.28 Voor Van der Ploeg was de Verlichting een elitair en nutteloos product dat bovendien de oorzaak was geweest van veel kwaad: ‘Er is geen kwaad onder de zonne, dat grooter onheil heeft aangericht dan die verlichting. Zij heeft onschuld, eerlijkheid, trouw en burgerlijken welvaart verbannen, ja het menschdom meer schade gedaan dan Heerschzucht, Priesterlist en Huichelarij.’29 Ook hier werd dus melding gemaakt van deugden die voor de burgerij verloren zouden zijn gegaan, zoals dat eerder al in De Denker en in Het nieuwe kolfspel viel te lezen. Voor Van der Ploeg was volksverlichting de remedie tegen de kwaal van verloren deugden. Over de vraag tot welk onzedig punt de ‘ouderwetse’ Verlichting het volk had gebracht, had Van der Ploeg een passend antwoord:
De bron van zedeloosheid - indien wij de verwaarloosde opvoeding buiten
223 32_4_prepare_proefdruk.indd 223
1/12/2011 3:17:59 PM
sluiten - is,- onweetenheid en gebrek aan cultuur. - Kaartspelen, kolven, balslaan, drinkerijen en alle zulke uitvindingen tot tijdkorting onder bet gros des volks, waarin, helaas! zo veelen hun tijdelijk en zedelijk verderf vinden, zijn aan haar den oorsprong verschuldigd.30
Kolven was ontsproten aan de bron van alle zedeloosheid, de onwetendheid en het gebrek aan cultuur. Ware volksverlichting zou korte metten moeten maken met de behoefte aan zulk verderfelijk tijdverdrijf. Verderfelijk was het kolven volgens Van der Ploeg zeker, maar daarbij hield zijn betoog voor wat het kolven betrof zeker niet op. Kolven was in termen van de Maatschappij een spel met geen enkel nut dat sterk bestreden zou moeten worden. In zijn pleidooi voor volksverlichting slachtofferde Van der Ploeg het kolven als onnuttig, zedeloos, tijdverspillend, niet-cultureel en hersenloos. Waren de negatieve connotaties die het kolfspel uit de hoek van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen kreeg aangemeten gewoon een herhaling van de kritiek die ook al in De Denker had gestaan? Op het eerste gezicht lijkt dat hier misschien het geval, maar er zijn toch duidelijke nuanceverschillen in de analyse van de eigen tijd en de beoordeling van het kolfspel waar te nemen. Ten eerste was daar het verschil in economische omstandigheden tussen de jaren 1760 en de jaren 1800. Zoals betoogd werden de connotaties ‘verwaand’ en ‘lichtzinnig’ in De Denker aan het kolven gekoppeld als het gevolg van weelde, buitenlandse invloed en feminisering. Maar van die weelde, die in 1760 kennelijk nog actueel was met betrekking tot maatschappijkritiek, was anno 1800 weinig meer te merken, al helemaal niet bij de meer ‘volkse’ doelgroep die ’t Nut met haar doelstellingen voor ogen had. Weelde was dus geen argument voor Van der Ploeg, die meer de nadruk legde op het ontlopen van verantwoordelijkheden door mannen die in plaats van zich verantwoordelijk te gedragen liever op de kolfbaan stonden. Het kolven werd door de auteur van Het belang van waare volksverlichting toegeëigend om te figureren in een pleidooi voor een samenleving waarin burgers gewapend met toepasbare kennis het zedelijke peil de hoogte in stuwden. Hierdoor zou de Republiek uiteindelijk weer haar Europese aanzien terugkrijgen. Toch was het ook in deze periode dat het kolfspel uit dezelfde hoek op een vriendelijkere wijze werd getypeerd. In 1803, drie jaar na de publicatie van Het belang van waare volksverlichting, verscheen De Godsdienst, geen beletsel voor geoorloofd vermaak van Bernardus Verweij. Dit was een ander prijswinnend vertoog van ’t Nut, waarin de stringente houding ten opzichte van de vermaken wat werd versoepeld.31 Verweij betoogde dat het kolfspel best mocht worden gespeeld, mits dit onder de juiste voorwaarden gebeurde. Een speler zou onder geen beding zijn geduld mogen verliezen en ten prooi vallen aan zijn driften. Spelen om geld of drank, heel gebruikelijk op de kolfbaan, was helemaal uit den boze. In feite betekende dit natuurlijk een verbod van het spel, maar zo ver wilde Verweij kennelijk niet gaan. Om zijn verhaal kracht bij te zetten gaf hij het voorbeeld van de broers Christiaan en Arij. Christiaan was een deugdzame jongen die zich niet van de wijs liet brengen, serieus was en gedeeltes van zijn vrije uren doorbracht met het keurige damspel.
Skript Historisch Tijdschrift 32.4
32_4_prepare_proefdruk.indd 224
224 1/12/2011 3:17:59 PM
Zijn broer Arij had een ander karakter. Hij bezocht zo nu en dan een kolfbaan. Op een zekere dag was hij daar weer te vinden en verloor twee achtereenvolgende kolfpartijen. ‘Hij werd zo stuursch en ontevreeden, dat hij eindelijk de kolf langs de baan gooide, en een zijner makkers aan het been trof.’32 Maar dat was niet alles, want na de verloren kolfpartijen gaf Arij zich volledig over aan overmatig alcoholgebruik ‘waardoor hij zo ongesteld werd, dat men hem naar huis moest draagen’.33 Daar voegde de auteur nog aan toe:
Uit dit voorbeeld ziet men, hoe iemand zich van zulk een vermaak moet onthouden, indien hij zijn zwak kent, dat de gevallen hem verleiden kunnen; want ofschoon het voor Christiaan onschuldig zijn kan; naar de regels van de Godsdienst behoort zulk een zich daarvan te onthouden.34
Arij zou zich nooit op een kolfbaan moeten vertonen omdat hij zijn driften niet in bedwang kon houden. Voor Christiaan lag dit wellicht anders. Hij zou zich volgens Verweij aan een spel kolf mogen wagen, hoewel de voorwaarden die hij hieraan stelde – het in bedwang houden van alle driften – eerder een ontmoediging dan een aanmoediging waren.
Tot besluit
De grote populariteit van het kolven maakte het spel in de achttiende en begin negentiende eeuw tot gewillige speelbal in handen van maatschappijkritische auteurs. Wilde een auteur burgermannen in een stuk betrekken dan was het kolven een even logisch als gewild topos. Duidelijk is dat de ideologische achtergrond van de betreffende auteur bepalend was voor zijn morele oordeel. Pas in 1803 werd in het vertoog De Godsdienst, geen beletsel voor geoorloofd vermaak van Bernardus Verweij de verstrengeling tussen het kolfspel en het gedrag van burgermannen ontward. Verweij stelde, misschien door de verminderde populariteit van het spel, dat met het kolven an sich niets mis was. In zijn ogen was het de individuele verantwoordelijkheid van een burgerman of hij af en toe een kolfbaan bezocht. Het kolven werd daarmee beoordeeld als wat het was, gewoon een simpel spel. Er werden door Verweij ook geen connotaties meer aan het spel verbonden. De nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de kolfspeler die Verweij in de beoordeling van het spel aanbracht, zorgde ervoor dat het kolven niet meer als gewillig slachtoffer voor maatschappijkritiek werd gebruikt, maar kon niet voorkomen dat het spel in steeds mindere mate werd beoefend. De toenemende afbraak van kolfbanen zette zich in de negentiende eeuw voort, totdat enkele enthousiastelingen met de oprichting van de Nederlandse Kolfbond in 1885 nog voor een kleine opleving zorgden. De Nederlandse Kolfbond heeft echter niet kunnen voorkomen dat het spel tegenwoordig nog steeds veroordeeld is tot een plaats in de marge.
225 32_4_prepare_proefdruk.indd 225
1/12/2011 3:17:59 PM
Noten J. ter Gouw, De Volksvermaken (Haarlem 1871) 345-347. 2 S.J.H. van Hengel, Colf, kolf, golf. Van middeleeuws volksspel tot moderne sport (Zutphen 1982) 34-37. 3 Ongeveer 24 meter lang en 6 meter breed. 4 Stadsarchief Amsterdam (verder SSA), Archief van M.D. Kalker, hoofdbestuurslid van de Nederlandse kolfbond en penningmeester van de kolfvereniging Amsterdam (verder MDK), inv.nr. 8, reglement op het kolven in het Collegie onder de zinspreuk ‘Eendracht maakt Macht’ gevolgd door het reglement op het kolven in het collegie ‘De Goede Verwachting’ in de Plantagie.1799 Juli 13 en 1805 Apr. 3. 5 Universiteit van Amsterdam (verder UVA), Bijzondere Collecties (verder BC). [Concorde nous guide], Verhandeling over het kolven (Amsterdam 1769) 44-52. Aangenomen mag worden dat het aantal nog veel hoger zal zijn geweest, gezien de vermeldingen van enkele private buitenplaatsen met kolfbanen in bijvoorbeeld De Denker. 6 Herman Diederiks, Een stad in verval. Amsterdam omstreeks 1800 (Amsterdam 1982) 273, 279, 286. 7 UVA, BC, [Concorde nous guide], Verhandeling over het kolven (Amsterdam 1792) 44-52. 8 Michael Schrøder, The Argand burner, its origin and development in France and England 1780- 1800 (Odense 1968) 16. 9 SAA, Archief van de Thesaurieren Ordinaris (verder ATO), inv.nr. 754, Register van houders van een sociëteit (p.1-17), biljart (p.101-144) of kolfbaan 1
(p. 201-237) en het jaarlijks hiervoor verschuldigde bedrag, met optekening van de ontvangst; met naamindex 1 deel, 1805 – 1806. 10 Van Hengel, Colf, Kolf, Golf, 36. 11 [A. Drost], ‘De kolver’, in: [Meest geachte schrijvers], De Nederlanden. Karakterschetsen, kleederdragten, houding en voorkomen van verschillende standen (’s Gravenhage 1841) 93-97, aldaar 96. 12 P.J. Buijnsters, Spectatoriale geschriften (Utrecht 1991) 37-38. Deze doelstelling baseerde Buijnsters overigens op de eerste editie van De Denker waarin de auteur zijn bedoelingen kenbaar maakte. Van Sas, Metamorfose van Nederland, 73. 13 Ibidem, 39. 14 UVA, BC, De Denker (te Amsteldam, by K. van Tongerlo en F. Houttuin 1763- 1774). De Denker II-105 (1764) 417- 424, aldaar 417. 15 D.M.B. Sturkenboom, Spectators van de hartstocht. Sekse en emotionele cultuur in de achttiende eeuw (Hilversum 1998) 155-158. 16 N.C.F. van Sas, De metamorfose van Nederland, van oude orde naar moderniteit 1750-1900 (Amsterdam 2004) 148. 17 J. Kloek en W. Mijnhardt ed., 1800. Blauwdrukken voor een samenleving (Den Haag 2001) 48. 18 Ibidem, 77. 19 De Denker. I-13 (1763) 97-104, aldaar 103. 20 SAA, MDK, inv.nr. 18, boekwerkje geheten ‘Het Nieuwe Kolfspel’ ofwel Het Nieuwe Nederlandsche, Fransche Amerikaansche en Engelsche Kolfspel, vertoond in 3 bedrijven. 1 omslag 1782. 21 Ibidem, 3. 22 Ibidem, 3.
Skript Historisch Tijdschrift 32.4
32_4_prepare_proefdruk.indd 226
226 1/12/2011 3:17:59 PM
[Concorde nous guide], Verhandeling over het kolven (Amsterdam 1792) 44. 24 SAA, MDK, Het nieuwe kolfspel, 4. 25 Jacques Bos, ‘Verval, deugd en Nederlandse eigenheid: karakter als politiek-antropologische categorie in de achttiende eeuw’, De Achttiende Eeuw 1 (2007) 7-24, aldaar 7-10. Het concept volkskarakter of nationale identiteit groeide in de achttiende eeuw in de Republiek en kreeg tijdens de patriottentijd grote nadruk. 26 Van Sas, Metamorfose van Nederland, 561. 27 Piet de Rooy, ‘Burgers en arbeiders’, Theoretische Geschiedenis 20 (1993) 49-55, aldaar 49-52. De Rooy betoogde in dit stuk dat de door de Maatschappij gepropageerde top-down benadering ten aanzien van zedelijke opvoeding niet helemaal strookte met de werkelijkheid. In werkelijkheid was de ideologie van zedelijke opvoeding meer een zichzelf disciplinerend proces binnen de burgerij. 28 SAA, 211, Archief van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen (verder MNVA), inv.nr. 1324, H.W. van der Ploeg, Het belang der waare volksverlichting (Amsterdam 1800). 29 Ibidem, 3. 30 Ibidem, 66. 31 SAA, MNVA, inv.nr. 1327, B. Verweij, De Godsdienst, geen beletsel voor geoorloofd vermaak (Amsterdam 1803). 32 Ibidem, 26. 33 Ibidem, 26. 34 Ibidem, 27. 23
227 32_4_prepare_proefdruk.indd 227
1/12/2011 3:17:59 PM