Nieuwe volken
Achtergrondinformatie Volkeren op drift
Rond het jaar 400 kwam er geleidelijk een einde aan het Romeinse Rijk. Uit het oosten rukten de Hunnen op, een nomadenvolk dat op zoek was naar nieuwe weidegrond voor hun vee. Onder druk van de opkomst van de Hunnen vielen Goten en Vandalen het Romeinse rijk binnen. Grenstroepen aan de Rijn en in Brittannië werden door Rome teruggeroepen om Italië te verdedigen. Daardoor kwam de noordgrens van het rijk open te liggen en dat bood andere Germanen de kans zich binnen het voormalige rijk te vestigen. Langzamerhand begon het West-Romeinse rijk uiteen te vallen. Rond 445 trokken de Hunnen zelf ook massaal Europa binnen. Ze trokken onder aanvoering van Attila door de Oekraïne en Midden-Europa, waar ze grote verwoestingen aanrichtten, en vielen vervolgens Gallië binnen. Attila werd uiteindelijk in 451 bij Troyes (Frankrijk) verslagen door een leger van Visigoten onder Romeins bevel. Deze woelige periode tussen 400 en 700 wordt traditioneel de tijd van de volksverhuizingen genoemd. Verschillende volkeren en stammen probeerden zich al dan niet met succes binnen de grenzen van het Romeinse Rijk te vestigen, in de hoop op bescherming en/of op zoek naar een beter bestaan. Deze situatie doet enigszins denken aan de migratiestromen naar West-Europa in onze tijd. In het gebied dat wij nu Nederland noemen, leefden na de volksverhuizingen Friezen, Franken en Saksen. De Franken
De Franken, oorspronkelijk afkomstig uit het huidige Duitsland en Noord-Nederland, hadden al in de Romeinse tijd geprobeerd zich in het Romeinse rijk te vestigen. Al gauw nadat de Romeinen vertrokken waren, veroverden Franken de castellums en steden in de streek die we nu Brabant en Limburg noemen. In de periode tot 800 veroverden ze het vasteland van West-Europa, met uitzondering van Spanje en Zuid-Italië. Ook de Friezen en Saksen moesten ten slotte de Frankische heerschappij erkennen. De Franken
218242_WDDT2_HL6.indb
29
3
namen veel elementen van de Romeinse cultuur over. Zo bevat zelfs de taal veel Latijnse ingrediënten. De Friezen behielden hun eigen taal. In de slag bij Dorestad in 689 zou de groeiende macht van de Franken zich manifesteren: het leger van de Friese koning Radbod werd verslagen. Vanaf dat moment kwam het rivierengebied sterk onder invloed en bestuur van de Franken. De handelsactiviteiten van de Friezen zouden hierdoor echter niet verminderen, getuige vondsten van Friese munten in Noord- en Oost-Europa uit zelfs de tiende en elfde eeuw. Christendom
De christenen hadden het in het Romeinse Rijk aanvankelijk niet gemakkelijk. De Romeinen waren wel verdraagzaam tegenover andere godsdiensten, maar zagen in de groei van het christendom steeds meer een bedreiging van hun macht. Nero vervolgde de christenen op gruwelijke wijze en vanaf Trajanus (110 na Christus) waren er regelmatig grootscheepse excessen. De christenen waren een handige zondebok voor alles wat misging. Maar... ‘het bloed der martelaren was het zaad van de kerk’ Pas onder keizer Constantijn de Grote (323-337) kregen de christenen in 313 vrijheid van godsdienst en onder keizer Theodosius (378-395) werd het christendom zelfs tot staatsgodsdienst verheven. Een bedenkelijk gevolg was dat nu de nietchristenen de officieel achtergestelde partij werden. Tempels werden gesloten of als christelijke kerk gebruikt. De triomf van het christendom kan overigens niet uitsluitend verklaard worden door de officiële acceptatie die werd geïnitieerd door Constantijn en Theodosius. Het christelijk geloof zelf kende ook elementen die stimulerend werkten. Het monotheïstische karakter van het christendom sprak veel mensen meer aan dan het polytheïsme van de Romeinse en andere godsdiensten. De god van de christenen was bovendien een persoonlijke god, die zich het lot van de mensen aantrok en als redder van de mensheid gezien werd. Bovendien bezaten de christenen, net als de joden, een heilig boek: de Bijbel. Daarin werd door evangelisten getuigd over het leven van Jezus en de apostelen.
29
26-10-2010
09:03:32
Via de verhalen in de Bijbel maakten de gelovigen kennis met de grondslagen van het christendom. Ook konden ze er in moeilijke tijden steun uit putten. Andere elementen die veel mensen aanspraken waren de hoop op een beter leven na de dood en het gegeven dat meester en slaaf voor de god van de christenen gelijk waren. Het afwijzen van slavernij in het aardse bestaan was in die tijd echter nog ondenkbaar, ook bij de christenen. Verder droeg ook de goede infrastructuur van het Romeinse Rijk toe aan een snelle verspreiding van deze nieuwe godsdienst. Christendom in de lage landen
Dankzij hun contacten met de Romeinen waren de Franken meer dan andere Germaanse stammen met het christendom in contact gekomen. Onder de gebieden die zij veroverden waren ook streken waarin het merendeel van de bevolking de oude goden had ingeruild voor het nieuwe geloof. In die gebieden had de kerk al een belangrijke positie. Door zich met drieduizend van zijn krijgers te laten dopen, verzekerde de Frankische koning Clovis (481-511) zich van de steun van de kerk bij de verdere opbouw van zijn Frankische rijk. In 695 werd Willibrord door de paus benoemd tot bisschop der Friezen. Hij had als standplaats de stad Utrecht, waar hij twee kerken liet bouwen. In die tijd werden veel Germaanse gewoonten ‘verchristelijkt’. Zo werd het lentefeest omgevormd tot Pasen en het feest van de zonnewende, het lichtfeest, werd Kerstmis. Om de heidenen te intimideren werden hier en daar, onder toeziend oog van Frankische soldaten, heilige bomen omgehakt. Na verloop van tijd ontstonden overal kloosters, georganiseerd in bepaalde orden. Sommige daarvan bestaan nog steeds, zoals de Benedictijnen, Augustijnen en Dominicanen. Deze kloosters waren destijds veel meer dan alleen religieuze leefgemeenschappen. Eeuwenlang waren het centra van cultuur en wetenschap: er werd onderwijs gegeven, er werden boeken overgeschreven, kruidentuinen onderhouden, zieken verzorgd en nog veel meer. Ook waren kloosters sociaal-economisch van groot belang. Ze speelden een belangrijke rol bij landontginningen, dijkenbouw, boerenbedrijven, nieuwe vindingen, enzovoort.
Karel werd leenheer, door allerlei graven en hoge ambtenaren grond ‘in leen’ te geven. In ruil hiervoor moest de leenman belasting betalen en Karel bijstaan in tijden van oorlog – en die tijden waren er nogal eens. Het leenstelsel wordt ook wel ‘feodalisme’ genoemd (feodum = leen). Het was de bedoeling dat het leen na de dood van de leenman weer terugging naar de leenheer. Later kwam daar in de praktijk vaak niets van terecht, bijvoorbeeld in het geval van zwakke leenheren. De erfgenamen beschouwden zich steeds meer als eigenaar van het leen. Rond het hof van Karel te Aken groepeerde zich een kring van begaafde monniken en priesters met grote aandacht voor de prestaties van de Grieken en Romeinen. Niet voor niets wordt deze periode aangeduid met de term ‘Karolingische renaissance’. Veel kloosters kregen bloeiende kloosterscholen. Karel bestuurde zijn rijk al rondreizend langs zijn vele paltsen (= versterkte paleizen) waaronder die in Nijmegen. Tijdens de aanwezigheid van het hof werden de door de omliggende boerderijen als belasting aangevoerde producten geconsumeerd. Op de door Karel beheerde paltsen werden nieuwe landbouwmethoden ontwikkeld, er werden proeven gedaan met nieuwe gewassen en groenten en er werden betere landbouwwerktuigen ontwikkeld. De keizer stierf in 814 en werd in zijn palts te Aken begraven.
Karel de Grote
30
Het christendom bevorderde de sociale integratie tussen de oude machthebbers, de Romeinen, en de nieuwe machthebbers, de Franken. Mede daardoor konden de opvolgers van Clovis een machtig rijk vestigen. Paus Leo III bevestigde deze macht door Karel de Grote in de kerstnacht van het jaar 800 in de Sint-Pieter te Rome tot keizer te kronen. Hiermee werd Karel erkend als de officiële erfgenaam van het christelijke Rome in het westen. (In het oosten lag het Byzantijnse rijk.) Overigens was Karel niet echt gecharmeerd van deze pauselijke actie, mede omdat de paus zich hiermee als kerkelijk vorst boven Karel als wereldlijk vorst probeerde te stellen.
218242_WDDT2_HL6.indb
30
26-10-2010
09:03:33
1 Iedereen op de been Informatieblok Leskern Het Romeinse Rijk komt geleidelijk ten einde. Opgejaagd door de Hunnen dringen Germaanse stammen vanuit het oosten op. Er is sprake van een grote volksverhuizing. Daarna wonen er in het gebied dat nu Nederland heet Friezen, Franken en Saksen.
verhuizing plaats.’ Kijk met de kinderen naar de titel van de les. Wat betekent deze titel? Bekijk ook de tijdbalk boven de les. In welke tijd vond er een volksverhuizing plaats? (400 tot 700 na Chr.) Vertel de kinderen dat deze les gaat over de Grote Volksverhuizing. En vooral over het gebied dat nu Nederland heet.
2 Teksten lezen De kinderen lezen de teksten op bladzijde 32-34 vervolgens zelfstandig. Wijs hun erop dat ze de afbeeldingen goed bekijken, omdat ook daarin informatie is te vinden.
Lesdoelen ■■
■■
■■
■■
e leerlingen kunnen vertellen waardoor er D een einde kwam aan het Romeinse Rijk. Ze kunnen verklaren waarom veel volkeren naar andere gebieden trokken om er zich te vestigen. Ze kunnen de drie volken noemen die na de volksverhuizing in Nederland woonden. Ze kunnen globaal op een kaart aangeven waar deze volken leefden.
Activiteiten 1 introductie 5 minuten 2 lezen en bespreken 20 minuten 3 opdrachten maken en bespreken 25 minuten
Materiaal 1 leerlingenboek bladzijde 32-34 2 werkboek bladzijde 20 en 21 3 kopieerblad Lastige woorden 3, blad 1
3 Opdrachten maken en bespreken De kinderen maken de opdrachten op bladzijde 20 en 21 van het werkboek zelfstandig. Ze kunnen de antwoorden zelf nakijken met het antwoordenboekje. Bespreek de antwoorden eventueel samen. ■■ Laat bij opdracht 3 enkele kinderen hun brief voorlezen. ■■ Opdracht 4: Laat de kinderen verschillen noemen met de wielen van nu. Hoe lang denken ze dat zo’n houten wiel meeging? ■■ Opdracht 7: De Friezen woonden vroeger in een veel groter gebied dan het tegenwoordige Friesland. ■■ Bij opdracht 12 zijn ook andere antwoorden mogelijk.
Extra activiteiten 1 Reizen in vroegere tijden
Sleutelbegrippen
Kijk met de kinderen nog eens naar afbeelding 2. Laat hen vertellen hoe de Romeinen reisden. Alles ging te voet, met paarden en met houten karren. Hoeveel kilometer denken ze dat de Romeinen per dag konden afleggen? Hoe lang zou het geduurd hebben voor ze in Rome waren? Hoe lang duurt dat tegenwoordig? Kijk hiervoor op internet of in een afstandstabel in een agenda of atlas.
Romeinse Rijk, Friezen, Franken, Saksen, volksverhuizing, handelsstad
2 Woordzoeker maken
Aandachtspunten ■■
■■
eem met de taalzwakke kinderen van tevoN ren de begrippen van de woordenlijst door. Zorg voor een kaart van Europa.
Historische namen Hunnen, Attila, Radbod, Noviomagus, Dorestad, Grote Volksverhuizing
Lesbeschrijving
De kinderen maken een woordzoeker met daarin zoveel mogelijk woorden uit deze les, zoals: Hunnen, fakkels, Attila, roof, vuur, Rome, volksverhuizing, Romeinen, castellum, keizer. Laat de kinderen eerst een stramien maken en daarna de woorden invullen. In de overgebleven vakjes vullen ze de letters van een zelfverzonnen woord of zin in. De puzzels kunnen onderling uitgewisseld worden. Maak dan een kopie van de lege puzzels met de bijbehorende omschrijvingen van de in te vullen woorden.
1 Introductie Praat met de kinderen kort over het begrip verhuizen. Wanneer verhuizen mensen? En wanneer verhuizen er grote groepen mensen? (oorlog, natuurramp, hongersnood) Als grote groepen mensen naar een ander gebied trekken, noemen we dat wel een volksverhuizing. Dit begrip wordt ook wel eens grappig bedoeld, bijvoorbeeld: ‘Tijdens de grote vakantie vindt er een hele volks-
218242_WDDT2_HL6.indb
31
31
26-10-2010
09:03:33
2 Een nieuw geloof Informatieblok Leskern Deze les gaat over de kenmerken en verspreiding van het christendom. Deze godsdienst krijgt voet aan de grond in Rome, en weet zich van daaruit over het Romeinse Rijk te verspreiden. Dit gebeurt door predikers als Bonifatius en Willibrord. Zij trekken in onze gebieden rond.
Stel daarna de volgende vragen over het verhaal: ■■ Waarom heeft Bonifatius juist de plek van de heilige eik gekozen om over het nieuwe geloof te vertellen? ■■ Zou het gemakkelijk zijn geweest om de Germanen te bekeren tot het geloof in één god? Waarom denk je dat? ■■ Wat zei Bonifatius over zijn god? Wat is het grote verschil met de Germaanse goden? ■■ Waar ligt Reims? Laat dit in een atlas opzoeken.
3 Lezen en bespreken Lesdoelen ■■
■■ ■■
e leerlingen kunnen de belangrijkste kenD merken van het christendom noemen. Ze weten wat het begrip kerstening inhoudt. Ze kunnen vertellen wat de rol van Clovis en predikers zoals Willibrord bij de kerstening was.
Activiteiten 1 introductie: voorleesverhaal 10 minuten 2 verhaal bespreken 5 minuten 3 lezen en bespreken 15 minuten 4 opdrachten maken en bespreken 20 minuten
Materiaal 1 leerlingenboek bladzijde 35-37 2 werkboek bladzijde 22 3 kopieerblad Lastige woorden 3, blad 2
Lees vervolgens samen de teksten op bladzijde 36 en 37. Bekijk en bespreek de afbeeldingen.
4 Opdrachten maken en bespreken De kinderen kunnen de opdrachten op bladzijde 22 van het werkboek zelfstandig maken. Ze kunnen de antwoorden zelf nakijken met het antwoordenboekje. Bespreek de antwoorden eventueel samen. ■■ Opdracht 2: Ook nu worden kinderen (baby’s) en volwassenen die christen willen worden gedoopt. Hebben de kinderen wel eens een doop meegemaakt? ■■ Zien de kinderen bij opdracht 5 de ware reden van de bekering van Clovis? Wat vinden ze daarvan?
Extra activiteiten 1 Internet
Sleutelbegrippen
Wie waren Bonifatius en Willibrord? Waar zijn ze geweest? Wat hebben ze gedaan? Laat twee groepjes kinderen op internet zoeken op bijvoorbeeld de site van schooltv met de zoekwoorden Bonifatius en Willibrord. Daarna vertellen ze iets over deze predikers aan de rest van de groep.
christenen, bijbel, volgeling, kerstening, prediker
2 Oude tradities
Aandachtspunten ■■
eem met de taalzwakke kinderen van tevoN ren de begrippen van de woordenlijst door.
Historische namen Christus, Clovis, Bonifatius, Willibrord
In opdracht 6 wordt naar oude gebruiken gevraagd. Kennen de kinderen er nog meer, bijvoorbeeld rondom geboorte, trouwen, sterven?
3 Godsdiensten
Lesbeschrijving 1 Introductie: voorleesverhaal Grijp kort terug op het feit dat de Germanen meerdere goden kenden. Weten de kinderen nog welke dat waren? Lees het verhaal ‘Een nieuwe god’ op de volgende bladzijde voor. Laat de kinderen tijdens het voorlezen de afbeelding op bladzijde 35 bekijken.
Praat met de kinderen over godsdiensten. Welke religies kennen ze? Hebben ze zelf een godsdienst? Zo ja, welke? Wie kan daar iets over vertellen? Wat merk je van een godsdienst? (mensen bidden, gaan naar de kerk/de moskee/de synagoge/de tempel, kleden zich anders dan andere mensen, enzovoort) Wat doen mensen in een kerk, moskee, ...?
2 Verhaal bespreken
32
Bekijk de afbeelding op bladzijde 35 samen met de kinderen. Welk fragment uit het verhaal is hier afgebeeld? Stel enkele vragen over de afbeelding of laat de kinderen verwoorden wat ze zien.
218242_WDDT2_HL6.indb
32
26-10-2010
09:03:33
5 Toets Informatieblok
standig. U vindt de antwoorden op bladzijde xx.
Doel
U bent in principe vrij om zelf een normering bij de toets te kiezen. Daarbij kunt u de volgende normering boom. Ze dragen een lang wit gewaad, en om als leidraad gebruiken.
Een nieuwe god
‘Mogen welaten naarhun de boom vragen Wido De kinderen kennisgaan?’ en inzicht zien in en Freda. Vader weet meteen welke boom de leerstof van de tijd van Jagers en boeren en zijn kinderen Grieken en bedoelen: Romeinen. de heilige eik aan de rand van het moeras. En hij weet ook waarom zij
daarheen willen: vandaag komt de prediker. Hij Activiteiten 1 heet samenvatting 20 minuten Bonifatiusmaken en hij is een priester van de 2 christenen. toets maken 20 minutengeloBonifatius en zijn volgelingen 3 ven toets minuten inbespreken maar één god en daar kan10 vader zich
niets bij voorstellen. Eén god kan toch niet al
Materiaal het werk doen van Wodan, Donar, Tyr, Freya en
1 leerlingenboek bladzijde 14-21 de andere goden? Nee, van dat nieuwe geloof 2 kopieerblad Toets 2, blad 1 en blad 2 wil vader niets weten en daarom antwoordt hij: 3 samenvatting werkboek bladzijde 19 ‘Nee, daar komt niets van in.’ 4 kopieerblad Samenvatting 2, blad 1 en blad 2
Wido en Freda zijn teleurgesteld. Ze hebben al veel over het nieuwe geloof gehoord en ze wilAandachtspunten len diederare christenen wel eens met n Geef kinderen als voorbereiding op eigen de ogen alsdagen vadervan ‘nee’ zegt,de heeft toetszien. één ofMaar enkele tevoren samenvatting weinig van het kopieerblad tegenspreken zin. ‘Mogenmee we naar wel in huis omgaan te leren. het bos spelen?’ vragen ze. Dat mag en n Doetlater u na lopen de toets de verdiepingsopdrachten even Wido en Freda tussen de van les 6? Lees dan vast waten deze kinderen bomen. De lucht is donker ruiken dat er thuis moeten voorbereiden voor de verdieregen komt. Tussen de struiken door lopen ze pingsopdrachten. Dan hebben ze ruim de tijd naar de rivier. Daar grazen vaak herten. Eén om materiaal te verzamelen en mee te van de herten heeft een jong. Elke dag gaan ze nemen, zoals een schoenendoos voor even kijken opdracht 4. of het er is. Om de herten niet te laten schrikken, sluipen ze van boom tot boom. En jawel, daar zien ze het jong en zijn moeder. Sleutelbegrippen Hetsleutelbegrippen is Freya die ervoor zorgt alle uit les 1, 2,dat 3 ener4.jonge dieren worden geboren, weet Freda. ‘Zou de god van de christenen ook voor jonge dieren zorgen?’ vraagt ze. Ze is heel nieuwsgierig en Wido ook. ‘Als we langs de rivier lopen, komen we vanzelf Lesbeschrijving bij de heilige eik,’ zegt hij. Freda knikt, want gewoon van een afstandje staan kijken, dat kan toch zeker geen kwaad? 1 Samenvatting maken De kinderen lopen langs de rivier. Het is nog Laat de kinderen zelfstandig de samenvatting in het een heel eind, uiteindelijk ze de eik werkboek maken. Zemaar mogen daarbij hetzien leerlingenboek in de verte. Hij is duidelijk te herkennen, want gebruiken. Lees daarna samen met de kinderen de rondom de stam hangen schedels van ossen. samenvatting door, zodat ieder kind zijn antwoorden De eik is een heel De mannen kan controleren. Geef debijzondere kinderen deboom. gelegenheid om uittehun dorpEventueel komen ervat bijeen voor zenog op even jacht vragen stellen. u de lesstof samen. gaan en voor ze gaan vechten. Dan leggen ze speerpunten neer om Tyr gunstig te stemmen. De samenvatting vanerhet kopieerblad kunt te u als Of ze slachten een lam om Freya bedanhuiswerk meegeven of samen met de kinderen ken voor de goede oogst. Toen één van doorde dorlezen. U kunt hem ook op een ander tijdstip door de pelingen laatst een pot graan van een ander kinderen laten leren als voorbereiding op de toets. had gestolen, bespraken alle andere mannen onder de eik welke straf hij moest krijgen. Nu staan er twee vreemde mannen onder de 2 Toets maken
hun hals hangt een ketting van dikke kralen met een groot kruis eraan.Beheersing Eén van de mannen Goede antwoorden is aan het woord. Dat moetgoed Bonifatius zijn. In 9-10 zijn handen heeft hij een groot boek waar hij uit 6-8 voldoende minder dan Wido 6 onvoldoende voorleest. schrikt, want vader zegt dat alleen mensen met kwade bedoelingen boeken kunnen lezen. Zou vader dan toch gelijk heb3ben? Toets bespreken Zou Bonifatius misschien door boze geesHet bespreken van de toets doet u op een later tijdsstip, ten zijn gestuurd? Maar dan zouden er toch wanneer u de toets hebt nagekeken. geen mannen uit hun dorp om de vreemdelingen heen staan? Besteed aandacht aan zaken die u bij het nakijken zijn ‘Onze godGeef is een goede god,’ zegt Bonifatius. opgevallen. ook aan hoe u de antwoorden hebt ‘Hij zorgt voor iedereen. Of je rijk bent arm. nog gewaardeerd. Ga in op die zaken waar veelofkinderen Of je in hem gelooft of niet. Hijkinderen straft deook mensen problemen mee hebben. Laat de zelf aan niet, maarover beloont ze juist alsWat ze iets goeds het woord de opdrachten. vonden ze lastig? doen.’opdrachten waren gemakkelijk? Hoe hebben Welke ze geredeneerd? Willen zevan iets de vertellen over het gebruik ‘Dat zal wel!’ roept één dorpelingen. van vuur door jagers? de pictogrammen ‘Wat moet jede dan doen?Waren Een gevecht voor hem moeilijk? En hoe zit het met de uitroep van over winnen?’ roept een ander. ‘Onze god isTom tegen dierenbeulen? vechten,’ zegt Bonifatius. De mannen beginnen nu door elkaar te roepen. Een god die tegen vechten is, dat is een belediging voor Wodan en Tyr. Die vinden vechten eervol en zorgen ervoor dat de sterkste mannen winnen! ‘Je wilt onze boom hebben,’ roept een dorpeling. ‘Wij mogen hier zeker niet meer komen,’ roept een ander. Bonifatius blijft heel rustig. ‘Wij hebben geen kwade bedoelingen,’ zegt hij. ‘Wij komen in vrede.’ Wido en Freda horen het aan. Ze weten niet wat ze ervan moeten denken. De lucht wordt steeds donkerder en dreigender en opeens begint het te regenen. Ze schrikken ervan. ‘We gaan naar huis,’ fluistert Wido. De kinderen lopen terug langs de rivier. Het gaat steeds harder regenen en ze beginnen te rennen. Opeens zien ze een flits en er klinkt een harde donderslag. ‘Hollen!’ gilt Freda en ze zet het op een lopen. Ze rennen tussen de bomen door en struikelen over boomstronken. Ze stoppen niet voordat ze thuis zijn. ‘Ik denk dat Bonifatius Donar kwaad heeft gemaakt,’ zegt Wido.
33
Deel de toets uit. De kinderen maken de toets zelf-
218242_WDDT2_HL6.indb
33
26-10-2010
09:03:34
3 Leven in een klooster Informatieblok Leskern Deze les gaat over leven en werken in een klooster in de vroege middeleeuwen. Kloosters vervullen in een bepaald gebied een belangrijke culturele en sociale rol. Er wordt onderwijs gegeven en er worden zieken verpleegd. De kloosterlingen bestuderen boeken en schrijven ze over. Ze leggen dijken aan en bedrijven landbouw.
Lesdoelen ■■
■■
■■
e leerlingen kunnen beschrijven hoe het D leven in een klooster was. Ze kunnen enkele activiteiten noemen die in/ door een klooster werden uitgeoefend. Ze kunnen verklaren waarom ziekenhuizen vaak ontstaan zijn uit kloosters.
Activiteiten 1 introductie 5 minuten 2 lezen en bespreken 20 minuten 3 opdrachten maken en bespreken 25 minuten
Materiaal 1 leerlingenboek bladzijde 38-40 2 werkboek bladzijde 23 en 24 3 kopieerblad Lastige woorden 3, blad 3
Aandachtspunten ■■
■■
■■
eem met de taalzwakke kinderen van tevoN ren de begrippen van de woordenlijst door. Zorg eventueel voor een cd met gregoriaans gezang voor de introductie. Of zoek op internet een muziekfragment met de zoekwoorden digischool gregoriaans. Zorg eventueel voor inkt en kroontjespennen (of veren van ganzen, zwanen of eenden) voor de extra activiteit.
2 Teksten lezen De kinderen lezen de teksten op bladzijde 38-40 zelfstandig. Wijs hun erop dat ze de afbeeldingen goed bekijken, omdat ze daar ook informatie in kunnen vinden.
3 Opdrachten maken en bespreken De kinderen maken de opdrachten op bladzijde 23 en 24 van het werkboek zelfstandig. Ze kunnen de antwoorden zelf nakijken met het antwoordenboekje. Bespreek de antwoorden eventueel samen. ■■ Bij opdracht 2: Vertel de kinderen dat men vroeger veelal bier dronk, omdat men wist dat bier gezonder was dan water. (De reden, namelijk dat het water vol ziektekiemen zat, kende men toen nog niet. Bier wordt tijdens het brouwen verhit, waardoor ziektekiemen gedood worden.) ■■ Wat hebben de kinderen bij opdracht 7 bedacht? Praat even over de verschillende antwoorden. ■■ Bij opdracht 10: In die tijd gingen alleen jongens van welgestelde ouders (edelen) naar school.
Extra activiteiten 1 Monnikenwerk De kinderen ervaren wat voor monnikenwerk het is om een boek over te schrijven en de afbeeldingen na te tekenen. U kunt hiertoe zelf een gedeelte van een middeleeuwse tekst zoeken. Zoek bijvoorbeeld op internet via Google met de woorden middeleeuwse handschriften. Laat de kinderen een stukje overschrijven en/of een plaatje natekenen met inkt en kroontjespen. Of laat in plaats van de kroontjespen een veer met scherpe punt gebruiken: dat maakt het natuurlijk helemaal echt.
2 Geneeskrachtige kruiden Laat een groepje kinderen op internet ‘onderzoek doen’ naar geneeskrachtige kruiden. Ze zoeken vijf verschillende planten met een geneeskrachtige werking. Welke hebben ze gevonden en voor welke kwalen werden/worden deze planten gebruikt? De kinderen vertellen erover aan de rest van de klas.
Sleutelbegrippen monnik, monnikenwerk, kruidentuin, kloosterling, non, klooster, bidden, bijbel, perkament, gasthuis
3 Een etiket voor kloosterbier Ook nu nog wordt er in sommige kloosters bier gebrouwen. De kinderen ontwerpen een etiket voor kloosterbier. Ze verzinnen een toepasselijke naam en maken er een tekening bij.
Lesbeschrijving 1 Introductie
34
Laat de kinderen een kort fragment van gregoriaans gezang horen. Vertel dat de monniken in de kloosters zo zongen tijdens de mis (= de gebedsdienst). Vertel dat monniken in kloosters leefden en dat de les van vandaag daarover gaat.
218242_WDDT2_HL6.indb
34
26-10-2010
09:03:34
4 Karel de Grote Informatieblok Leskern Karel de Grote maakt het Frankische rijk groter en sterker. Hij verdeelt zijn rijk in gouwen (provincies). Ook zorgt hij voor een betere rechtspraak en voert hij voor de landbouw het drieslagstelsel in.
Lesdoelen ■■
■■
e leerlingen kunnen vertellen hoe het rijk D van Karel de Grote werd bestuurd. Ze kunnen enkele belangrijke dingen noemen die Karel heeft gedaan.
Activiteiten 1 introductie 5 minuten 2 lezen en bespreken 20 minuten 3 opdrachten maken en bespreken 25 minuten
Materiaal 1 leerlingenboek bladzijde 41-43 2 werkboek bladzijde 25 en 26 3 kopieerblad Lastige woorden 3, blad 4
Aandachtspunten ■■
■■
eef de kinderen als voorbereiding op de G toets één of meer dagen van tevoren de samenvatting van het kopieerblad mee naar huis om te leren. Neem met de taalzwakke kinderen van tevoren de begrippen van de woordenlijst door.
Sleutelbegrippen gouw, gouwgraaf, palts, drieslagstelsel, landbouw, leenman, leenheer, belasting, rechtspraak
Historische namen Karel de Grote
2 Lezen en bespreken Lees met de leerlingen de tekst op bladzijde 41-43. Bekijk en bespreek de afbeeldingen samen, als u dat nog niet gedaan hebt.
3 Opdrachten maken en bespreken De kinderen kunnen de opdrachten op bladzijde 25 en 26 van het werkboek zelfstandig maken. Ze kunnen de antwoorden zelf nakijken met het antwoordenboekje. Bespreek de antwoorden eventueel samen. ■■ Bij opdracht 4 zou ook kunnen staan ‘recht spreken’. ■■ Bij opdracht 7: Kunnen de kinderen bedenken waarom de onderdanen van Karel de Grote hem belasting moesten betalen? En in deze tijd: Waarom moeten de bewoners van Nederland belasting betalen aan de Nederlandse regering? ■■ Bij opdracht 12 zien de kinderen dat machtige mannen ook groot worden afgebeeld.
Extra activiteiten 1 Karel ende Elegast Vertel de kinderen dat er over machtige koningen en keizers altijd verhalen werden verteld en geschreven. Zo ook over Karel de Grote. Vertel de kinderen over Karel ende Elegast (de naam van een zwarte ridder). Kijk voor informatie op internet: zoek bij literatuurgeschiedenis naar Karel ende Elegast. Lees ook een stukje in het middeleeuws voor. De mensen spraken en schreven toen heel anders dan nu!
2 Stripverhaal over Karel de Grote De kinderen werken in tweetallen. Elk tweetal tekent een gebeurtenis of een activiteit uit het leven van Karel de Grote, bijvoorbeeld een gevecht tijdens een oorlog, zijn kroning tot keizer, een bespreking van Karel met een gouwgraaf, Karel op zijn palts in Nijmegen of Karel met zijn vrouw en kinderen. Onder aan elke tekening kan een kort stuk tekst worden geschreven. Als de tekeningen klaar zijn, hangen de kinderen deze in de juiste volgorde naast elkaar op.
Lesbeschrijving 1 Introductie Over wie gaat deze les? (Karel de Grote) Vertel dat de mensen in de middeleeuwen geen achternaam hadden. Men gaf elkaar wel bijnamen, ook om precies aan te duiden wie men bedoelde. Zo heette de moeder van Karel ‘Bertha met de grote voeten’. En Karel kreeg later in zijn leven de bijnaam ‘de Grote’. Waarschijnlijk was dat omdat hij zo’n goede en machtige koning was. Sommige mensen zeggen dat hij, zeker voor die tijd, nogal lang was, maar dat weten we niet zeker. Kijk ook met de kinderen naar de tijdbalk boven aan de eerste les, zodat ze kunnen zien wanneer Karel de Grote leefde.
218242_WDDT2_HL6.indb
35
35
26-10-2010
09:03:35
5 Toets
Doel
Goede antwoorden 9-10 6-8 minder dan 6
De kinderen laten hun kennis en inzicht zien in de leerstof van de tijd van Monniken en ridders.
3 Toets bespreken
Informatieblok
Activiteiten 1 samenvatting maken en leren 2 toets maken 3 toets bespreken
20 minuten 20 minuten 10 minuten
Materiaal 1 leerlingenboek bladzijde 32-43 2 kopieerblad Toets 3, blad 1 en 2 3 samenvatting werkboek bladzijde 27 4 kopieerblad Samenvatting 3, blad 1 en 2
Beheersing goed voldoende onvoldoende
Het bespreken van de toets doet u op een later tijdstip, wanneer u de toets hebt nagekeken. Besteed aandacht aan zaken die u bij het nakijken zijn opgevallen. Geef ook aan hoe u de antwoorden hebt gewaardeerd. Ga in op die zaken waar veel kinderen nog problemen mee hebben. Laat de kinderen ook aan het woord over de opdrachten. Wat vonden ze lastig? De tijdbalk? Welke opdrachten waren gemakkelijk? Hoe hebben ze geredeneerd? Willen ze iets vragen over koning Clovis? En wat vonden ze van opdracht 10?
Aandachtspunten ■■
■■
eef de kinderen als voorbereiding op de G toets één of meer dagen van tevoren de samenvatting van het kopieerblad mee naar huis om te leren. Bereid ook de verdiepingsopdrachten van de volgende les voor. Voor opdracht 4 hebben kinderen aardappels en een scherp mesje nodig.
Sleutelbegrippen alle sleutelbegrippen uit les 1, 2, 3 en 4
Lesbeschrijving 1 Samenvatting maken en leren Laat de kinderen zelfstandig de samenvatting in het werkboek maken. Ze mogen daarbij het leerlingenboek gebruiken. Lees daarna samen met de kinderen de samenvatting door, zodat ieder kind zijn antwoorden kan controleren. Geef hun de gelegenheid om vragen te stellen. Eventueel vat u de lesstof nog even samen. De samenvatting van het kopieerblad kunt u als huiswerk meegeven of samen met de kinderen doorlezen. U kunt hem ook op een ander tijdstip door de kinderen laten leren als voorbereiding op de toets.
2 Toets maken Deel de toets uit. De kinderen maken de toets zelfstandig. U vindt de antwoorden op het kopieerblad Antwoorden toets 3, blad 1 en 2. U bent in principe vrij om een normering bij de toets te kiezen. Daarbij kunt u de volgende normering als leidraad gebruiken.
36
218242_WDDT2_HL6.indb
36
26-10-2010
09:03:35
6 Themales en herhaling Informatieblok Doel A Kinderen die de toets goed of voldoende maakten, verdiepen hun kennis en inzicht met behulp van een verdiepingsopdracht uit de terugblikles (volg de aanwijzingen onder A). B Na de herhalingsles tonen de kinderen die de toets onvoldoende maakten alsnog hun kennis van en inzicht in de tijd van Monniken en ridders (volg de aanwijzingen onder B).
Activiteiten 1A verdiepingsopdracht maken 60 minuten 1B herhalingsopdrachten maken 25 minuten Materiaal 1A leerlingenboek themales bladzijde 44-45 1A kopieerblad Verdiepingsopdrachten 3.1 t/m 3.4
1B kopieerblad Herhaling 3 1B leerlingenboek bladzijde 32-43 1B kopieerblad Samenvatting 3, blad 1 en 2
Lesbeschrijving 1A Lezen en opdracht kiezen Laat de kinderen goed naar de afbeeldingen kijken en lees de teksten. Herinneren ze zich de onderwerpen uit de laatste twee hoofdstukken nog? Vertel de kinderen dat ze naar aanleiding van een afbeelding een verdiepingsopdracht mogen maken. U kunt vertelt kort welke vier opdrachten er zijn. De kinderen kiezen vervolgens een opdracht en gaan daarmee zelfstandig aan de slag. De aanwijzingen daarvoor vinden ze bij de opdracht. Daarna hebt u gelegenheid om met de kinderen die de toets onvoldoende hebben gemaakt de herhalingsopdrachten door te nemen. U kunt er ook voor kiezen om dit op een ander tijdstip te doen.
1B Herhalingsopdrachten maken De kinderen die de toets onvoldoende hebben gemaakt, maken de herhalingsopdrachten. Ze hebben daarbij het leerlingenboek nodig. Daarna nemen ze de samenvatting nog een keer door. Vervolgens controleert u of de kinderen de stof nu wel voldoende beheersen. Stel hun mondeling nog enkele vragen of neem de toets nog een keer af. Hierna kunnen ook deze kinderen met een korte verdiepingsopdracht aan de gang gaan.
37
218242_WDDT2_HL6.indb
37
26-10-2010
09:03:35