NEDERLANDSE REIZIGERS NAAR ENGELAND 1821 – 1849
Job Stelling S1916661 prof. dr. W.E. Krul
INHOUDSOPGAVE INLEIDING
3
HOOFDSTUK 1
5
De reizigers en de blauwdruk van hun reis
HOOFDSTUK 2
20
De praktijk van het reizen
HOOFDSTUK 3
37
Reisdoelen
HOOFDSTUK 4
54
De Engelse cultuur en samenleving
CONCLUSIE
64
LITERATUUR
66
BIJLAGE I
70
BIJLAGE II
88
BIJLAGE III
90
2
INLEIDING Om een uur ‘s middags op zondag 15 juli 1821 zag Jan Ackersdijck na een lange reis vanaf het dek van zijn schip de Engelse duinen uit de mist opdoemen. Twee uur later zette hij voet aan wal op het Engelse vasteland. Van zijn verblijf in Engeland hield Ackersdijck nauwgezet een dagboek bij. Tussen 1821 en 1850 zouden zeven andere Nederlanders ook een reis maken naar Engeland en hierover een verslag schrijven. Met rijtuigen, stoomboten en treinen trotseerden zij weer en wind in een land dat hen vreemd was. De reizen die zij maakten zijn het onderwerp van deze masterscriptie. De periode waarin de reizigers de oversteek naar Engeland maakten werd sterk getekend door de industrialisatie in Engeland en de opkomst van het massatoerisme. Engeland liep op industrieel vlak mijlenver voor op Nederland. In het jonge koninkrijk bestond bewondering voor de ontwikkelingen in Engeland. De reizigers betraden een land dat op weg was het machtigste land ter wereld te worden. Over Nederlanders die in de negentiende eeuw naar Engeland reisden is alleen op individueel niveau geschreven, een algemeen beeld bestaat niet.1 De geschiedschrijving van het reizen in de negentiende eeuw bevat hierdoor een lacune. Deze scriptie zal zich richten op de ervaringen van de reizigers tijdens hun reis door Engeland. Door het individuele niveau te overstijgen en zich te richten op een groep reizigers zal deze scriptie zal de lacune opvullen. Uiteindelijk zal antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag van deze scriptie: Welk algemeen beeld valt er op te maken uit de reisverslagen van Nederlandse reizigers naar Engeland tussen 1821 en 1850? Doordat de ervaringen van een groep reizigers onderzocht zal worden krijgt deze scriptie een sterk algemeen karakter. De individuele ervaringen zullen illustratief gebruikt worden maar de nadruk zal liggen op de overeenkomende ervaringen van de groep. Het algemene beeld zal overheersen over het individuele. Dit is nodig om het anekdotische te overstijgen en een coherent beeld te schetsen van het reizen naar Engeland in het begin van de negentiende eeuw. In vier hoofdstukken zal de onderzoeksvraag beantwoord worden. In het eerste hoofdstuk staan de reizigers centraal. Onderzocht zal worden welke achtergrond de reizigers hadden en welke redenen zij hadden voor hun reis en het schrijven van hun verslag. Verder zal
Nico Randeraad, 'De statistische reizen van Jan Ackersdijck', De Negentiende Eeuw 32 1 (2008) 15-26 en W.H.J Westreenen, Journaal van W.H.J. Baron van Westreenen van zijn reizen naar Londen, Cambridge en Oxford in de jaren 1834 en 1835 (Den Haag 1972). Adriaan van der Willigen, Revolutionair in België, royalist in Holland. Adriaan van der Willigen als toerist in België tussen 1792 en 1827, Johannes Gijsbertus Maria Sanders ed. (Hilversum 2011). 1
3
een blauwdruk worden gegeven van hun reis waarbij wordt ingegaan op de route en duur van de reizen. Daarna zal worden ingegaan op de betrekkingen tussen Engeland en Nederland en de invloed hiervan op de reizigers en hun reis. Het tweede hoofdstuk staat in het teken van de praktijk van het reizen. Hier zal worden onderzocht met welke vervoersmiddelen de reizigers zich een weg door Engeland baanden. Ook zal worden ingegaan op de kosten van de reis, het reisgezelschap, het gebruik van reisgidsen en de overnachtingen van de reizigers. Hierna zal worden ingegaan op de reisdoelen die de reizigers opzochten. De zaken die tijdens een reis worden opgezocht zijn sterk afhankelijk van de achtergrond en interesses van de reiziger. Toch vallen er veel overeenkomsten op. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op verschillen en overeenkomsten in de reisdoelen van de reizigers. In het laatste hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de ervaring van de Engelse cultuur en maatschappij. Nadrukkelijk zal gekeken worden naar welke zaken door de reizigers als vreemd werden ervaren. Uit de diverse ervaringen die de reizigers in Engeland opdeden zal een algemeen beeld gedestilleerd worden. Zo zal deze masterscriptie een lacune in de geschiedschrijving wegwerken en de kennis van het reizen in de negentiende eeuw verbreden.
4
HOOFDSTUK 1 DE REIZIGERS EN DE BLAUWDRUK VAN HUN REIS In dit eerste hoofdstuk zal worden ingegaan op de achtergrond van de reizigers en hun reis.. Onderzocht zal worden welke redenen de reizigers hadden voor het maken van hun reis, en waarom zij hierover een reisverslag schreven. Daarnaast zal gekeken worden naar de route die zij tijdens hun reis aflegden. Ook zal de vorm en stijl van hun reisverslag geanalyseerd worden. Tenslotte zal een historisch kader geschetst worden van de periode waarin de reizigers naar Engeland reisden. Daarbij zal accent worden gelegd op de politieke relatie tussen Nederland en Engeland. De reizigers Voor deze scriptie onderzoek ik de reisverslagen van Jan Ackersdijck, Willem van Houten, Adriaan van der Willigen, Nicolaas Beets, Hendrik Willem Cramer, George Philip Frederik Groshans (die zijn reisverslag onder de naam Troosting publiceerde), Simon Vissering en Willem Hendrik van Westreenen.2 Zij reisden tussen 1821 en 1849 naar Engeland en schreven hier een verslag over. De reisverslagen van deze reizigers kunnen geen goede afspiegeling zijn van de ervaringen en reizen van alle Nederlanders die naar Engeland afreisden. Het is aannemelijk dat niet iedere reiziger aantekeningen bijhield van zijn reis. Om deze vervolgens ook nog te publiceren als boek of artikel vergde zowel literaire vaardigheden als connecties binnen de uitgeverswereld. Deze twee barrières doen vermoeden dat de hier onderzochte reisverslagen slechts door een select gezelschap geschreven zijn. De reizigers die in deze scriptie centraal staan lijken op het eerste gezicht een divers gezelschap. Zowel qua leeftijd als beroep zijn de verschillen tussen de reizigers groot. Simon Vissering is met zijn 29 jaren de jongste reiziger, Willem van Houten is als 57-jarige de oudste. Onder het gezelschap bevindt zich een ondernemer, arts, schilder, advocaat en een predikant. Toch zijn naast deze verschillen tussen de reizigers duidelijke overeenkomsten te vinden. Ten eerste valt op dat vrijwel alle reizigers afkomstig zijn uit de hogere klassen van de samenleving. Zij oefenden hogere beroepen uit en met de inkomsten die hiermee gepaard gingen konden zij zich de reis naar Engeland veroorloven. Reizen was in het begin van de negentiende eeuw een dure aangelegenheid en het maken van reizen werd gezien als een privilege.3 Van Westreenen geeft in zijn reisverslag aan dat zijn reis van drie weken naar Engeland hem in totaal
2 3
Voor hun afzonderlijke biografieën, zie bijlage I. Carl Thompson, Travel writing (New York 2011) 47.
5
720 gulden had gekost.4 Van Westreenen is de enige reiziger die van adellijke afkomst was. Dit maakt hem een andere reizigers dan de rest. Van Westreenen kon zich een luxe veroorloven die voor anderen ondenkbaar was. Ook kon hij zich door zijn afkomst in Engeland in andere kringen bewegen dan de andere reizigers. Naast Van Westreenen hadden de andere reizigers voldoende financiële ruimte om zich een dergelijke reis te kunnen veroorloven. Het merendeel verdiende dit met het beroep dat zij uitoefenden. Vissering en Cramer kunnen als uitzonderingen worden gezien. Zij verkregen de nodige financiën niet uit werk maar uit eenmalige inkomsten. Vissering erfde geld van zijn vader en Cramer won de Prix de Rome. Verder valt op dat het merendeel van de reizigers gestudeerd heeft. Zowel Ackersdijck, Beets, Groshans en Vissering bezochten de universiteit. Doordat de reizigers een universitaire studie hadden afgerond waren zij ervaren met schrijven. Hierdoor was de stap tot het schrijven van een reisverslag kleiner was dan voor iemand die geen studie had genoten. Het merendeel van de reizigers had naast hun reisverslag meerdere werken gepubliceerd. De grootste publicist was zonder twijfel Beets die tijdens zijn leven meer dan honderd werken publiceerde. Het bekendste hiervan was zijn Camera Obscura wat hij onder zijn pseudoniem Hildebrand schreef.5 Verscheidene werken van de reizigers houden verband met Engeland. Zo was Beets sterk beïnvloed door de Engelse dichter Lord Byron. In 1837 verscheen een bundel waarin hij verschillende gedichten van Byron had vertaald. Daarnaast waren zijn eigen gedichten sterk door de Engelse dichter beïnvloedt. 6 Van Houten schreef verschillende werken over de stoomtechniek waaronder een boek over de spoorlijn tussen Liverpool en Manchester.7 Ook Vissering schreef over Engeland. In het zelfde jaar van zijn reis publiceerde hij een werk over de tariefheffing in Engeland. 8 Dat Engeland in verschillende publicaties een rol speelde geeft aan dat niet alleen de schrijvers interesse in het land hadden, maar dat er ook een publiek voor bestond. De reizigers hadden elk hun persoonlijke band met Engeland. Vanuit de achtergrond van de reizigers wordt duidelijk in welke aspecten van het land zij geïnteresseerd waren.
W.H.J. Westreenen, Journaal van W.H.J. Baron van Westreenen van zijn reizen naar Londen, Cambridge en Oxford in de jaren 1834 en 1835. Dora van Velden ed. (Den Haag 1972) 8. Ter vergelijking: Brugmans schat het gemiddelde dagloon van een Nederlandse arbeider in het midden van de negentiende eeuw op 1 gulden. Het bedrag van 720 was in die tijd dus een uitzonderlijk hoog bedrag. I.L. Brugmans, De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw (1813-1870) (Den Haag 1929) 129. 5 Hildebrand, Camera Obscura (Haarlem 1838). 6 Nicolaas Beets, Navolgingen van Lord Byron (1873). 7 Willem van Houten, De beschrijving van de ijzeren spoorweg tussen Liverpool en Manchester' en een brochure met 'Gedachten tot het ontwerp tot oprichting eener entrepót-dok te Rotterdam (1833). 8 Simon Vissering, De tariefshervorming in Engeland : hare geschiedenis, haar doel en hare gevolgen (Amsterdam 1847). 4
6
Vorm van de reisverslagen Hoewel elk reisverslag hetzelfde doet, namelijk een beschrijving geven van de reis en ervaringen van de schrijver, verschilt de vorm waarin dit gebeurt. In de acht onderzochte reisverslagen maak ik een onderscheid tussen twee categorieën; ongepubliceerd materiaal en gepubliceerd materiaal. In de laatste categorie maak ik onderscheid tussen de reisgids en het reisverhaal. Elke vorm heeft zijn eigen karakteristieken en mogelijkheden voor de onderzoeker. Hoewel de reisverslagen van vorm verschillen, bevatten ze allemaal wel de gebruikelijke ingrediënten van het reisgenre: beschrijving van het landschap, de volksaard, gewoonten, gebruiken, kunst en cultuur van het land.9 Ongepubliceerd materiaal In deze categorie vallen de reisdagboeken van Jan Ackersdijck en Van Westreenen. Zij onderscheiden zich van de andere doordat de verslagen op de reis zelf zijn bijgehouden en niet zijn gepubliceerd als reisverhaal. Beide reizigers beschrijven vanuit de ik-persoon hun ervaringen in Engeland. Uit het reisdagboek van Ackersdijck blijkt dat hij gedurende de dag korte aantekeningen maakte met potlood. ’s Avonds werkte hij deze uit in zijn reisdagboek. Dat dit discipline vergde blijkt uit verschillende passages uit het dagboek. ‘Dezen avond heb ik wat bijgeschreven aan mijn dagboek; het is moeijelijk om niet zeer ten achteren te geraken, de ogenblikken zijn bijna allen met de reis vervuld, en ’s avonds is men te moe of het is te laat om nog te schrijven’10 Later blijkt dat Ackersdijck de discipline om zijn dagboek bij te houden heeft verloren. Waar hij in de eerste helft vrijwel per dag verslag doet van zijn reis vallen er steeds meer gaten naarmate de reis vordert. In het laatste deel van zijn dagboek verlaat Ackersdijck elke narratieve vorm en wordt het verslag een opsomming van de belangrijkste zaken die hij tegenkomt. De ontbrekende delen vallen zijn goed te zien op de kaart van zijn reis in bijlage I. Volgens Dora van Velden die het dagboek publiceerde is het dagboek van Van Westreenen vrij gesloten. De schrijver geeft weinig weer van zijn gemoedstoestand en emoties.11 Nico Randeraad constateert hetzelfde in het reisverslag van Ackersdijck. Randeraad concludeert dat Ackersdijck vooral ‘met het hoofd’ reisde. 12 Hierdoor komt zelden een ‘romantisch levensgevoel’ in het verslag voor. Typerend voor deze zakelijke manier van schrijven is het commentaar van Ackersdijck op een voorstelling die hij bezoekt: ‘het beviel mij wel’.13 Naar mijn Lia van der Heijden en Jan Sanders, ed., De levensloop van Adriaan van der Willigen (1766-1841). Een autobiografie uit een tijdperk van overgang (Hilversum 2010) 19. 10 Jan Ackersdijck, Reis naar Engeland in 1821, Collectie Ackersdijck Hs 21 A 11, Universiteitsbibliotheek Utrecht, 84. 11 Van Westreenen, Londen, 8. 12 Nico Randeraad, 'De Statistische reizen van Jan Ackersdijck', De Negentiende Eeuw 32 1 (2008) 19. 13 Ackersdijck, Engeland in 1821, 20. 9
7
mening heeft de afwezigheid van gevoelens en emoties te maken met het persoonlijke karakter van de verslagen. De dagboeken waren enkel bedoeld ter herinnering van de reis en misschien voor een kleine kring van bekenden. Daarom was er geen noodzaak om gebruik te maken van bloemrijk taalgebruik of diepe reflecties op het geziene: het kort en bondig bijhouden van gebeurtenissen was de hoofdzaak. Het valt op dat beide reizigers voor uitvoerige beschrijvingen verwijzen naar hun reisgidsen. Ackersdijck ‘Ik kan ook omtrent veel dingen die ik zie mij verlaten op de beschrijving in The Picture of London...’14 Omdat de dagboeken voor eigen gebruik bedoeld waren was het niet nodig de beschrijvingen in de dagboeken op te nemen. Ackersdijck en Van Westreenen schreven voor zichzelf en niet voor een publiek. Dit blijkt uit de lange opsommingen in hun verslagen. Van Westreenen somt pagina’s lang de oude drukken die hij heeft gezien op, Ackersdijck doet hetzelfde met fabrieksprocessen. Het dagboek wordt een lijst van bezienswaardigheden waarbij geen rekening wordt gehouden met een andere lezer dan de schrijver zelf. De dagboeken bieden weinig aanknopingspunten om iets te kunnen zeggen over de meningen van de reizigers aangaande Engeland. Ze zijn echter zeer nuttig om nauwgezet na te kunnen gaan hoe de reizigers hun dagen vulden en op welke manier zij Engeland door reisden. Gepubliceerd materiaal De reisgids De overige reisverslagen zijn allemaal uitgegeven als boek of artikel. Hierdoor is het karakter van de verslagen wezenlijk anders dan de reisdagboeken van Ackersdijck en Van Westreenen. James Buzard maakt onderscheid tussen twee soorten reisverslagen uit het begin van de negentiende eeuw: ‘The guidebook’ en ‘Travel writing’. 15 ‘The guidebook’, de reisgids, onderscheidt zich door een onpersoonlijke en objectieve schrijfstijl. In deze werken verdwijnt de schrijver naar de achtergrond en wordt het bezochte land zakelijk beschreven. Ze dienen dan ook om de toekomstige reiziger van praktische tips en achtergrond informatie te voorzien. ‘Travel writing’, reisverhalen zijn daarentegen zeer persoonlijk en impressionistisch. De schrijver neemt de lezer uit de leunstoel mee op zijn avontuur. Buzard constateert dat schrijvers van reisverslagen aan het begin van de negentiende eeuw laveerden tussen beide vormen. Voordat Baedeker in Duitsland en Murray in Engeland met hun reisgidsen kwamen probeerden reizigers zowel praktische tips als opinies te geven. Door de komst van de moderne reisgidsen van Baedeker en Murray halverwege de jaren 1830 ontstond er een scherpere scheidslijn tussen beide vormen. Hierdoor begonnen reizigers zich meer te richten op hun emoties en sentimenten Ackersdijck, Engeland in 1821, 33. Ackersdijck doelt hier op: Samuel Leigh, Picture of London (Londen 1819). 15 James Buzard, ‘The Grand Tour and after (1660-1840)’, in: Peter Hulme en Tim Youngs, Travel writing (Cambridge 2002) 48. 14
8
tijdens de reis en namen zij minder de rol van reisgids op.16 De twee vormen, reisgidsen en reisverhalen, moeten als extremen worden gezien. Geen enkel reisverslag onderzocht in deze scriptie is een zuivere vorm van reisgids of reisverhaal. Het is echter wel zo dat de verslagen sterk naar een kant van de extremen neigen. Het onderscheid dat Buzard maakt houd ik daarom ten aanzien van de gepubliceerde reisverslagen aan. De reisverslagen van Van Houten en Van der Willigen vallen onder de categorie ‘reisgids’. Beide verslagen bieden geen chronologische beschrijving van hun reis maar behandelen Engeland thematisch. Beide beginnen hun verslag met een beschrijving van de bootreis naar Engeland. Onmiddellijk nadat zij in Londen aan zijn gekomen wordt het vervolg van de reis in verschillende hoofdstukken en thema’s beschreven. Van Houten begint zijn werk met een hoofdstuk over Londen waarin hij de stad algemeen beschrijft. Daarna behandelt hij haar in verschillende delen. Op deze wijze verhaalt hij achtereenvolgens over De Theems, Grond, luchtgesteldheid en aardrijkskundige ligging van Londen, Straten, Huizen, Pleinen, Parken en Schouwburgen.17 Nadat Van der Willigen zijn overtocht heeft beschreven, deelt hij zijn verslag in de volgende hoofdstukken in: Wandelingen door Londen, Merkwaardige gebouwen in Londen, Londen als koopstad beschouwd, Bevordering van kennis en smaak te Londen, Schouwburgen, vertooningen en openbare vermakelijkheden te Londen, Gemengde aantekeningen te Londen, Uitstapjes in de omstreken van Londen, Windsor en Oxford, Bristol en Bath, Het eiland Wight en Portsmouth, Brighton en Rye, Besluit. Zijn reisverslag bevat bovendien een bladwijzer waarin de voornaamste onderwerpen kunnen worden teruggevonden. Een recensent beschouwde het werk van Van Houten ook als reisgids. ‘Het werkje is zeer geschikt, om … allen voor te lichten, die Londen in alle deszelfs merkwaardigheden wenschen te beschouwen.’18 De verslagen van Van Houten en Van der Willigen zijn voor het onderzoeken van de dagelijkse praktijk van het reizen van minder nut. Bij het lezen van beide verslagen wordt niet goed duidelijk welke bezienswaardigheden de schrijvers zelf bezocht hebben. Door hun onpersoonlijkere karakter zijn zij ook minder geschikt om de opinie van de reizigers ten aanzien van Engeland te bestuderen. Uit deze categorie verslagen kan echter wel goed worden opgemaakt welke zaken tot het toeristische corpus van Engeland behoorden. Het reisverhaal
Buzard,’The Grand Tour’, 48. Willem van Houten, Reis van Rotterdam naar Londen, benevens eene beschrijving der laatsgenoemde stad (Rotterdam 1835). 18 G.S. Leeneman van der Kroe en J.W. IJntema, Vaderlandsche Letteroefeningen (Amsterdam 1836) 436. 16 17
9
In deze laatste categorie hoort het grootste deel van de onderzochte reisverslagen thuis. Het reisverhaal kenmerkt zich volgens Buzard met een zeer persoonlijk en impressionistische stijl19. Het reisverhaal is chronologisch opgebouwd en bevat vaak uitvoerige omschrijvingen van landschap en steden. De persoon van de schrijver is duidelijk aanwezig en de lezer wordt meegevoerd met zijn ervaringen en gedachten. De reisverslagen van Beets, Vissering en Groshans passen in deze categorie. Ze zijn alle drie opgemaakt uit aantekeningen die tijdens de reis zijn gemaakt. Het reisverhaal van Nicolaas Beets is opgemaakt uit de verschillende brieven die hij vanuit Engeland naar een ‘vriend en broeder’ in Nederland stuurde. 20 De verschillende brieven heeft hij bewerkt tot één lange brief. Groshans geeft in de inleiding van zijn verslag aan dat hij de aantekeningen van zijn reis verschillende malen had voorgedragen in letterkundige kringen in Den Haag, Delft en Dordrecht. Nadat hij hier goede reacties op had gekregen besloot hij om ze te bewerken tot een boek. Vissering heeft van zijn reis naar Engeland twee korte artikelen gepubliceerd in De Gids.21 Hij geeft in zijn verslag aan dat hij zijn aantekeningen uit zijn reisdagboek dikwijls herleest.22 De Rotterdamse arts Groshans schreef meerdere werken waarvan het merendeel onder zijn eigen naam gepubliceerd werd. Bij nader onderzoek blijkt dat de publicaties die raakvlakken vertoonden met zijn vakgebied, de geneeskunde, onder zijn eigen naam verschenen.23 Het reisverslag en enkele historische studiën werden onder zijn pseudoniem gepubliceerd. Groshans wilde kennelijk een scheiding houden tussen publicaties met betrekking tot zijn vakgebied en die daarbuiten. Doordat de aantekeningen thuis zijn bewerkt tot reisverslagen is het waarschijnlijk dat de schrijvers de op reis gemaakte notities aanvulden met informatie die zij op reis niet bij zich hadden. Zo bevat het verslag van Vissering een gedicht van Friedrich Schiller en worden in alle drie de reisverslagen van verschillende gebouwen uitvoerig de geschiedenis beschreven.24 Het is lastig om onderscheid te maken tussen informatie die zich oorspronkelijk in de aantekeningen bevond en die later is toegevoegd. Doordat de kenmerken van het reisverhaal en de reisgids uitersten van het spectrum zijn is het lastig het reisverslag van kunstschilder Hendrik Cramer onder een van deze categorieën te scharen. Cramer’s verslag bevat elementen uit beide categorieën. Het verslag van zijn reis naar Buzard,’The Grand Tour’, 48. Nicolaas Beets, Herinneringen en indrukken van een kleinen uitstap naar Londen, in mei 1847. Brieven aan een vriend (Amsterdam 1849) 1. 21 Simon Vissering, ‘Een Engels landschap’, De Gids, 1847, 179-192 en idem, ‘Westminster en St. Pauls’, De Gids, 1848, 61-79. 22 Vissering, ‘Westminster en St. Pauls’, 67. 23 Waaronder G. Ph. F. Groshans, Schets der algemeene Therapie, als leiddraad bij het onderwijs, (Amsterdam 1846) en idem, ‘Het onderwijs in de Geneeskunde te Leiden in 1663’, Tijdschrift der Maatschappij voor Geneeskunde, 1856. 24 Vissering, ‘Een Engels landschap’, 186. 19 20
10
Engeland is een onderdeel van de reizen die hij met het geld van de gewonnen Prix de Rome maakte. In 1831 begon hij met zijn reis en bezocht eerst Zwitserland en Italië waarna hij naar Nederland terugkeerde wegens het overlijden van zijn vader. Pas in 1835 vervolgde hij zijn reis en bezocht Frankrijk en nam in juli van dat jaar de boot naar Engeland. Eerder dan verwacht moest hij echter weer terugkeren. Nu was het zijn moeder die overleden was. Cramer geeft in het voorwoord toe dat hij slechts gebrekkige aantekeningen had van zijn tijd in Engeland. Dit verklaart misschien waarom het zo moeilijk is zijn verslag in een categorie te plaatsen. Het verslag is een chronologisch overzicht van zijn reis, maar bevat zo veel informatie over Londen dat het leest als een encyclopedie. Waarschijnlijk heeft Cramer zijn weinige aantekeningen thuis aangevuld met zoveel informatie dat zijn persoonlijke ervaringen zijn ondergesneeuwd. Dit neemt niet weg dat het in opzet wel degelijk een reisverhaal is, en als zodanig zal ik hem in deze laatste categorie plaatsen. Reisverslagen in de vorm van het reisverhaal zijn vanwege het hoge persoonlijke karakter goed bruikbaar om de meningen van de reizigers over Engeland te onderzoeken. In hun beschrijvingen van het landschap en steden is goed te achterhalen wat zij hiervan vonden. Hoewel het reisverhaal chronologisch is opgebouwd biedt het door de vaak verhalende vorm minder aanknopingspunten dan de dagboekvorm om de dagelijkse praktijk van het reizen te bestuderen. Redenen voor de reis Van de onderzochte groep reizigers had ieder zijn eigen redenen om naar Engeland af te reizen. Toch valt er over in algemene zin wel degelijke iets te zeggen over de motieven die reizigers hadden om de oversteek naar Engeland te maken. In de eerste helft van de negentiende eeuw vond een overgang plaats tussen twee type reizen; die van de Grand Tour en het toerisme.25 De sporen van beide typen zijn terug te vinden in de redenen die de reizigers hadden voor hun reis. Het principe van de Grand Tour vindt zijn oorsprong in de 17e eeuw.26 Jonge aristocraten trokken als afronding van hun studie door Europa. Op reis moesten zij levenservaring opdoen, talen leren en klassieke oudheden opzoeken. Frankrijk en Italië waren hierbij de meest bezochte landen. De wetenschappelijke revolutie die plaatsvond in de 17e eeuw vond in de grand tour zijn weerklank. John Locke stelde in zijn Essay Concerning Human Understanding, dat kennis voornamelijk werd vergaard door ervaring van de wereld.27 Reizen werd hierdoor een manier bij uitstek om kennis op te doen. Onder invloed van deze gedachte verkreeg de Grand Tour een
Buzard,’The Grand Tour’, 47. Ibidem, 38. 27 John Locke, Essay concerning human understanding (Londen 1690). 25 26
11
sterk element van informatie-verzamelen. 28 In de eerste helft van de negentiende eeuw begon de Grand Tour steeds meer plaats te maken voor een nieuwe opkomende vorm van reizen: het toerisme. Door verbetering van de infrastructuur en dalende vervoersprijzen kon een nieuwe groep reizigers het zich veroorloven om op reis te gaan. Vanaf 1760 ontstond er een sterke groei van het aantal reizigers uit de middenklasse.29 Aan het eind van de achttiende eeuw werd het toerist-zijn nog gezien als een privilege.30 Dit verdween in de eerste helft van de negentiende eeuw. De stroom toeristen werd zo groot dat ze meer als teken van de moderne tijd gezien werden dan als geprivilegieerden.31 De eerste toeristen zochten eind achttiende eeuw in navolging van de Grand Tour voornamelijk klassieke oudheden op. In de loop van de negentiende eeuw begon het reizen als recreatie echter steeds meer toe te nemen.32 Geen van de onderzochte reizigers maakte zijn reis naar Engeland als onderdeel van de klassieke Grand Tour. Toch sijpelen elementen hiervan door in de reisverslagen. De reizen van Ackersdijck, Vissering en Van der Willigen lijken te zijn gemaakt voor het vergaren van kennis. Ackersdijck en Vissering,
die
beide
staatshuishoudkundige
zouden worden,
waren
geïnteresseerd in de nieuwe fabrieken in Engeland. Van der Willigen schrijft dat hij altijd al bewondering voor de Engelse macht en haar staathuishoudkunde had gehad. Verder geeft hij aan dat hij de reis maakt om zijn kennis te vergroten.33 De gedrevenheid die deze drie reizigers tonen om nieuwe kennis op te doen komt overeen met een van de kenmerken van de Grand Tour. Nico Randeraad stelt dat Ackersdijck’s reizen beïnvloed waren door de Duitse historicus August Ludwig Schlözer.34 Schlözer publiceerde in 1804 zijn ‘Theorie der Statistiek’ wat een lofdicht was op de statistische reis om kennis op te doen. Door de wereld in te trekken en systematisch informatie te verzamelen kon kennis worden opgedaan.35 Dit wordt in Ackersdijck dagboek weerspiegeld wanneer hij schrijft dat hij zijn best doet ‘om zoveel mogelijk van het volk en het land waar ik ben te leren kennen als mogelijk is.’36 Tijdens zijn verblijf in Londen brengt Ackersdijck een bezoek aan de Nederlandse ambassadeur, Hendrik Fagel. De bezoeken doen vermoeden dat zijn reis wellicht een diplomatiek doel had. In zijn dagboek schrijft Ackerdijck niets over het bezoek, wel zijn er brieven van Fagel aan Ackersdijck bewaard gebleven.37 In een Thompson, Travel writing, 46. Ibidem, 48. 30 Ibidem, 47. 31 Thompson, Travel writing, 49. 32 Ibidem, 49. 33 Adriaan van der Willigen, Aantekeningen op een togtje door een gedeelte van Engeland, in het jaar 1823 (Haarlem 1824) 2. 34 Nico Randeraad, 'De statistische reizen van Jan Ackersdijck', De Negentiende Eeuw 32 1 (2008) 18. 35 Randeraad, 'De statistische reizen van Jan Ackersdijck', 18. 36 Ackersdijck, Engeland in 1821, 92. 37 Universiteitsbibliotheek Utrecht, Brieven van Hendrik Fagel aan Jan Ackersdijck Hs 1152. 28 29
12
van de brieven verontschuldigt Fagel zich voor zijn afwezigheid. Ackersdijck zocht de ambassadeur blijkbaar op toen deze niet aanwezig was. In een andere vraagt Fagel Ackersdijck om twee pakketten mee naar Den Haag te nemen. Het is niet duidelijk wat de inhoud van de pakketten is geweest en of Ackersdijck dit verzoek heeft in gewilligd. Afgaand op de toon van de brieven vermoed ik dat de ontmoeting tussen de twee geen diplomatiek doel heeft gehad maar dat deze meer de vorm van een beleefdheidsbezoek had. De andere reizigers hadden elk specifieke redenen om naar Engeland af te reizen. Zo vermoedt Dora van Velden dat Van Westreenen naar Engeland reisde om veilingen van de collecties van boekenverzamelaars te bezoeken.38 Uit de administratie van Van Westreenen blijkt dat hij tijdens zijn reizen in Engeland veel boeken heeft gekocht.39 In 1834 vond de veiling van bibliotheek van Richard Weber plaats, in 1835 die van George Kloss.40 Van Westreenen schrijft in zijn verslag inderdaad over de veiling van Weber en dat hij daar een boek kocht.41 Het eerste bezoek aan Londen in 1834 lijkt niet van te voren gepland te zijn. In een brief van zijn kamerdienaar Bartholomeus van Holten schrijft deze aan Van Westreenen verbaasd te zijn dat de laatste in Londen was geweest. Dit lag immers niet op de route naar Frankrijk.42 Wellicht hoorde Van Westreenen op weg naar Frankrijk van de veiling en besloot hij de oversteek te maken. Van Houten keerde in 1835 terug naar het land waar hij vroeger enige tijd gewoond had. Aan het begin van zijn reisverslag meldt hij dat hij de reis ondernam om zijn zoon te vergezellen die voor zaken in Londen moest zijn. Dit was wellicht om hem te helpen wegwijs te maken in Londen, Van Houten was er immers bekend. Tussen de regels door komt echter ook een andere reden voor de reis naar voren. In Londen heeft Van Houten een van zijn nieuwe uitvindingen aan de Royal Institution for the Preservation of Life from Shipwrecks aangeboden.43 Het betrof een model van een nieuw type reddingsboot en een kar om deze goed te water te laten.44 Daarnaast vermeld hij dat in zijn bagage zich een zwaar kistje met het door hem uitgevonden moss-papier bevindt.45 Hij was van plan dit aan de marine aan te bieden.46 De reis van Van Houten krijgt door het meenemen van zijn uitvindingen een zakelijk karakter. Van Houten introduceerde zijn uitvindingen in Engeland waarschijnlijk in de hoop om deze in te toekomst op grote schaal te Van Westreenen, Londen, 8. Ibidem, 8. 40 Ibidem, 8. 41 Ibidem, 23. 42 Ibidem, 81. 43 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 249. 44 Zie bijlage III afbeelding 1. 45 Een soort papier van rietvezels gedrenkt in het vocht van geperste mosplaten. Het werd door Van Houten in zijn bedrijf te Rotterdam gefabriceerd en gebruikt als lekwerend middel voor schepen. J.C van Munster van Heuven, Willem van Houten en de koninklijke Zuid-Hollandsche Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen, lezing voor het Historisch genootschap ‘Roterodamum’ (Rotterdam 1882) 337. 46 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 63. 38 39
13
gaan verkopen. Voor zijn reddingsboot kreeg Van Houten van het instituut een gouden medaille uitgereikt. Zijn reddingsboten werden later inderdaad door de Engelse reddingsbrigade in gebruik genomen.47 De predikant Beets reisde naar Londen om religieuze redenen. Hij wilde de jaarlijkse Christelijke Bijeenkomsten bezoeken en de Engelse prediker John Angell James zien.48 Beets werd tijdens zijn reis enkele dagen ziek waardoor hij sommige bijeenkomsten moest missen. Doordat de het merendeel van zijn dagen in Engeland gevuld werden met de bijeenkomsten had hij naar eigen zeggen weinig tijd om toeristisch zaken te bekijken.49 Ook Groshans bezocht Engeland om werk gerelateerde redenen. De arts bezocht al in 1847 de bijeenkomst van The British Association for the Advancement of Science, toen gehouden in Oxford. De reis waar hij zijn verslag over schreef vond een twee jaar later plaats toen hij de bijeenkomst van de Association in Birmingham bezocht. S.C. Snellen van Vollenhoven meent dat hij de bijeenkomsten niet alleen vanuit wetenschappelijke belangstelling bezocht maar ook om te ontsnappen aan zijn drukke bestaan in Nederland.50 De reis van Groshans past in de verandering in wetenschappelijke reizen die Randeraad constateert. Randeraad stelt dat voor de jaren 40 van de negentiende eeuw wetenschappers voornamelijk met een aanbevelingsbrief in de hand andere wetenschappers bezochten. Na de opkomst van het wetenschappelijke congres Stonden de reizen van wetenschappers in het teken van het bezoeken van deze bijeenkomsten. Door de uitwisseling van informatie op congressen was de statistische reis overbodig geworden.51 De kunstreis die Cramer maakte komt qua opzet overeen met de Grand Tour. In Frankrijk en Italië bezocht hij de oudheden die hiervoor zo kenmerkend waren. De reis naar Engeland past niet in dit klassieke patroon. Over de reden om naar dit land af te reizen spreekt Cramer zich in zijn reisverslag niet uit. In Engeland moest Cramer zijn reis voortijdig afbreken wegens ziekte van zijn moeder. Hij kwam niet verder dan Londen. Daar bezocht hij galerijen om de schilderijencollecties te zien. Het is niet onwaarschijnlijk dat hij van plan was om verder het land door te reizen, wellicht naar Schotland. Het Schotse landschap was aan het begin van de negentiende eeuw populair onder schilders. Cramer laat zich echter in zijn verslag niet uit over zijn verdere plannen. Wellicht waren de Engelse kunstgalerijen en het Schotse landschap de redenen voor het bezoek aan Engeland. De redenen die de reizigers hadden om naar Engeland te reizen waren uiteenlopend. Alle reizigers ruimen naast hun specifieke doel ook voldoende tijd in om toeristische Zie de biografie van Van Houten in Bijlage I. Beets, Uitstap naar Londen, 2. 49 Beets, Uitstap naar Londen, 97. 50 Zie de biografie van Groshans in Bijlage I. 51 Randeraad, 'De statistische reizen van Jan Ackersdijck', 23. 47 48
14
bezienswaardigheden te bezoeken. Toch valt op dat de technische voorsprong, de schilderkunst en de instellingen de voornaamste pullfactoren van Engeland waren. De onderzochte reisverslagen laten daarnaast duidelijk zien dat in de eerste helft van de negentiende eeuw een overgang plaatsvond tussen de Grand Tour en het moderne toerisme. Redenen voor het reisverslag De negentiende eeuwse Engelse schrijfster Dorothy Wordsworth noemde de tijd waarin zij leefde ‘the tourwriting and tourpublishing age’.52 Het reisverslag was een populair literair genre. Reisverslagen verschenen met grote regelmaat als artikelen in tijdschriften of werden als losse werken uitgegeven.53 Ze werden gelezen voor intellectueel profijt en literair plezier.54 Dat het schrijven van reisverslagen een genre was dat serieus genomen werd bewijst het feit dat verschillende schrijvers met gevestigde reputaties zich ook begonnen toe te leggen op het schrijven over hun reizen.55 De stroom toeristen werd in de negentiende eeuw steeds groter. Dit begon de toeristen zelf ook op te vallen. Reizigers probeerden zich af te zetten van de horde toeristen door plaatsen op te zoeken waar andere toeristen niet kwamen.56 Deze afkeer van andere toeristen is niet alleen terug te zien in de keuzes voor het opzoeken van onaangetaste landschappen maar ook in de reisverslagen zelf. Want niet alleen kwamen de reizigers op hun reis meer toeristen tegen maar ook verschenen er steeds meer reisverslagen. Van der Willigen en Van Houten geven in hun verslag aan dat zij zich bewust zijn van het bestaande corpus reisverslagen naar Engeland. Beide stellen dat ondanks het vele geschrevene over Engeland zij toch genoeg nieuws kunnen toevoegen om hun publicatie te rechtvaardigen. 57 Naarmate er meer reisverslagen verschenen probeerden reizigers zich niet alleen tijdens hun reis maar ook in hun reisverslag te onderscheiden. Men wilde beter schrijven dan de anderen. De feitelijke beschrijving van de reis verdween enigszins naar de achtergrond en de persoon van de schrijver begon meer centraal te staan.
58
Hierbij werd steeds meer gebruik gemaakt van een meer poëtische en
impressionistische stijl. Deze reisverslagen werden geschreven voor hun literaire kracht esthetische schoonheid en inzichten in de persoonlijkheid van de schrijver.59
Thompson, Travel writing,, 48. Voor overzicht zie repertorium van egodocumenten op www.historici.nl 54 Thompson, Travel writing,, 45. 55 Bijvoorbeeld Mark Twain, The innocents abroad (1869), of Charles Dickens, Pictures from Italy 1846, en Stendhal, Rome, Naples et Florence (1826). 56 Thompson, Travel writing, 50. 57 Van der Willigen, Londen, 1. Van Houten, Rotterdam naar Londen, 1. 58 Thompson, Travel writing, 55. 59 Ibidem, 55. 52 53
15
Naast dat het populair was om reisverslagen te publiceren hadden de schrijvers van de onderzochte reisverslagen ook hun persoonlijke redenen voor het schrijven van hun verslag. De reden voor de dagboeken die Ackersdijck en Van Westreenen bijhielden zijn het eenvoudigst te verklaren. Ackersdijck geeft in zijn verslag aan dat hij zijn ervaringen zoveel mogelijk opschrijft ‘ten einde de herinnering voor mij van te bewaren’.60 Van Westreenen geeft in zijn dagboek geen reden voor het schrijven ervan maar het is aannemelijk dat ook hij dit deed ter bewaring van de herinnering. Reisdagboeken werden aan gasten getoond en reizigers konden met het lezen ervan de reis herbeleven.61 Gepubliceerde reisverslagen in de negentiende eeuw dienden vaak als voorbereiding van toekomstige reizigers op hun bestemming.62 Hierdoor waren ze voorlopers van de moderne reisgidsen. Door hun thematische opzet lijken vooral de reisverslagen van Van Houten en Van der Willigen hiervoor bedoeld.63 Van Houten en Van der Willigen geven een overzicht van bezienswaardigheden in Engeland. Mede door de bladwijzer die Van der Willigen in zijn verslag heeft opgenomen lijken de verslagen bedoeld om mee op reis te worden genomen. De reiziger kon dan ter plaatse de achtergrond informatie van bezienswaardigheden opzoeken. De onderzochte reisverslagen lijken ook het vermaken van de lezer als doel te hebben. Van Houten schrijft in het voorwoord van zijn verslag dat de lezer een leerzaam en onderhoudend boek wil aanbieden.64 De verslagen van Beets, Cramer, Groshans en Vissering lijken ook op dit doel uit. Uit de reisverslagen blijkt dat de schrijvers zich bewust zijn van de aandacht van de lezer. Zo verontschuldigt Groshans zich als hij lang bij een onderwerp blijft stilstaan.65 De lezer werd vanuit zijn leunstoel meegenomen op reis. Door het schrijven van een stijlvol reisverslag kon een schrijver zijn literaire kunsten laten zien. Het publiceren van deze verslagen was niet alleen financieel gunstig (reisverslagen waren populair) maar vestigde ook de naam van de schrijver. Routes Voor een overzicht van de routes van de reizigers in kaartvorm zie bijlage I. In de routes die de reizigers door Engeland aflegden zijn enkele overeenkomsten te vinden. Zo vertrekken de meeste reizigers vanuit Rotterdam om naar Londen te reizen. Alleen Cramer en Van Westreenen zijn hier uitzonderingen op. Zij namen de kortere oversteek vanuit Calais naar Dover. Cramer koos voor deze route omdat hij vanuit Parijs naar Engeland reisde. Van Ackersdijck, Engeland in 1821, 26. J.G.M Sanders ed., Revolutionair in Brabant, royalist in Holland. Adriaan van der Willigen als tourist in België tussen 1792 en 1827 (Hilversum 2011) 7. 62 Sanders ed., tourist in België, 7. 63 Voor bespreking van deze opzet zie bladzijde 7. 64 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 1. 65 E. Troosting, Veertien dagen in Engeland in 1849 (Dordrecht 1851) 18. 60 61
16
Westreenen nam deze route omdat hij op doorreis was naar Frankrijk. Hij had zijn koets uit Nederland meegenomen maar liet deze in Calais achter. Voor de terugreis nam hij dezelfde route, vanuit Dover nam hij de boot naar Calais. Cramer doet over de terugreis in zijn reisverslag echter geen mededelingen. Hij nam waarschijnlijk vanuit Londen de boot naar Rotterdam omdat het zijn laatste reis was. Ackersdijck vertrekt uit Rotterdam maar komt aan nabij het plaatsje Southwold. Vermoedelijk is het schip waarop Ackersdijck reisde afgedreven. Ackersdijck moest eenmaal aan land vier mijl over het strand lopen om in Southwold aan te komen.66 Vanaf Southwold vertrekt hij echter de volgende dag naar Londen waar hij enige tijd verblijft.67 Alle reizigers doen Londen aan. Voor sommigen is dit de hoofdbestemming van hun reis. Ze verblijven in Londen van waaruit ze kleine uitstapjes in de omgeving van de stad doen. Beets, Van Houten, Cramer en Van Westreenen, komen niet verder dan Londen.68 Voor de reizigers die Engeland verder intrekken is de hoofdstad de start-, en eindplaats van hun reis. Ackersdijck, Van der Willigen, Vissering en tijdens zijn tweede reis Van Westreenen reizen vanuit Londen verder. Van deze reizigers is het Ackersdijck die de meest uitgebreide route door Engeland neemt. Na Londen trekt hij verder richting Bristol, steekt het kanaal van Bristol over en doet Merthyl Tydvil aan. Vanaf daar trekt hij via de kust door Wales. Hier beginnen gaten te vallen in het reisverslag. Ackersdijck bevindt zich plotseling in het Lake District waar hij Ambleside en Kendal bezoekt. Daarna geeft het reisverslag achtereenvolgens flarden van zijn bezoek aan Edinburgh, Newcastle, Manchester en Birmingham. Welke route hij tussen deze plaatsen neemt wordt niet vermeld. Ook over zijn terugreis doet Ackersdijck geen mededelingen. Waarschijnlijk reist hij terug naar Londen en neemt daar de boot naar Rotterdam. Van der Willigen neemt vanuit Londen de trein om een dag naar Oxford te gaan. Terug in Londen reist hij door via dezelfde route als Ackersdijck naar Bath en Bristol. Vanuit daar trekt hij in tegenstelling tot Ackersdijck naar het zuiden waar hij het eiland Wight bezoekt. Daarna reist hij terug naar Londen en neemt de boot terug naar Rotterdam. Zowel Vissering als Groshans reizen vanuit Londen naar Birmingham. Vanuit daar ondernemen ze kleine uitstapjes in de omgeving waarbij ze beide Kenilworth aandoen. Deze plaats was voor de reizigers interessant omdat zich hier een ruïne bevond waarover de Engelse dichter Sir Walter Scott een werk schreef. Tijdens zijn tweede reis in 1835 maakt Van Westreenen vanuit Londen een rondgang langs de universiteitssteden Cambridge en Oxford. Na het bezoek aan Oxford gaat Van Westreenen via Londen terug naar Rotterdam.
Ackersdijck, Engeland in 1821, 7. Ibidem, 9. 68 Dit geldt alleen voor Van Westreenens eerste reis naar Londen in 1834. 66 67
17
Historisch kader De periode waarin de onderzochte reizigers naar Engeland reisden staat in de geschiedenisboeken bekend als de Restauratie en valt tussen het congres van Wenen en het revolutiejaar 1848.69 Deze periode werd gekenmerkt door een voortdurend zoeken van de Europese machthebbers naar een evenwicht tussen vernieuwing en behoud. Na de ondergang van Napoleon kwamen overal in Europa reactionaire regimes aan de macht. Deze probeerden de opkomende hervormingsbewegingen zoveel mogelijk tegen te gaan. Tijdens de napoleontische oorlogen was het reizen door Europa moeilijk. De periode van vrede die hierop volgde werd vooral door Engelse reizigers als een bevrijding gezien. ‘When peace came, when our island prison was opened… it was the paramount wish of every English heart .. To hasten to the continent’.70 Tijdens de Bataafs-Franse tijd was Nederland cultureel en politiek voornamelijk gericht op Frankrijk.71 Na de terugtrekking van de Franse troepen keerde Willem Frederik van Oranje in 1813 terug naar Nederland om de macht te nemen. Als Koning Willem I begon hij een nieuwe periode in de Nederlandse geschiedenis en een heroriëntatie in de internationale betrekkingen.72 In de periode 1813-1815 werd het fundament gelegd voor wat historicus Van Sas de ‘special relationship’ tussen Engeland en Nederland noemt.73 Historicus J.R.R. Palmer kenmerkt Engeland na de slag bij Waterloo als een land ‘devoted to its traditions but also afflicted by the most advanced social evils.’74 Na de slag bij Waterloo werd uit angst voor de invoer van goedkoop graan uit het continent de korenwetten ingevoerd. Deze wetten zorgden ervoor dat buitenlands graan geweerd werd maar ook dat de prijzen van brood stegen. Daarnaast raakte de Engelse industrie in een post-oorlog depressie. In Engeland brak sociale onrust uit waarbij politiek radicalisme groeide.75 Het regime van de Tories was een reactionair bewind. De oproeren werden hard de kop ingedrukt met als dieptepunt het St Peterloo massacre in Manchester in 1819.76 De aartsconservatieve hertog van Wellington liet weten dat het massacre gold als voorbeeld en hoopte dat Europa de dreigende revolutie zou ontsnappen.77 In de jaren 1820 begon het Tory-regime onder de druk van de samenleving meer
R.R. Palmer, Joel Colton en Lloyd Kramer, A history of the modern world, negende editie (New York 2002) 462. 70 ‘English in Italy’, Westminster review 4 (1826) aangehaald in: Buzard,’The Grand Tour’, 47. 71 N.C.F. van Sas, Onze natuurlijkste bondgenoot. Nederland, Engeland en Europa, 1813-1831 (Groningen 1985) 1. 72 Liek Mulder, Anne Doedens en Yolande Kortlever, Geschiedenis van Nederland. Van prehistorie tot heden, tweede druk (Baarn 2003) 179. 73 Van Sas, Natuurlijkste bondgenoot, 1. 74 Palmer, A history of the modern world, 453. 75 Ibidem, 453. 76 McCord, Norman en Bill Purdue, British history 1815-1914 (Oxford 2007) 24. 77 Palmer, A history of the modern world, 454. 69
18
liberaal te worden. Het reduceerde belastingen en begon het principe van de vrije handel tot zich te nemen. Nederland werd voor Engeland in deze periode het kerngebied van haar buitenlandse politiek.78 Vanwege de strategische maritieme ligging was Nederland van belang voor de Engelsen, deze positie mocht niet in verkeerde handen vallen. Daarnaast wilde Engeland zorgen voor vrede en rust op het continent. Voor Nederland was hierin de rol van bufferstaat tegen Frankrijk weggelegd na de samenvoeging met België in 1815. Ook vanuit Nederland was er belangstelling voor een goede relatie met Engeland. Zo zag Thorbecke een rol voor Nederland weggelegd als schakel tussen Engeland en het continent.79 De relatie leek op een ongeschreven alliantie die gekenmerkt werd door een grote mate van politieke openheid.80 Door steun vanuit Engeland kon Willem I de druk vanuit Oostenrijk, Pruissen, Rusland en Frankrijk weerstaan. Nederland volgde in ruil voor de Engelse steun het land in haar buitenlands beleid. Zo kregen alle Nederlandse diplomaten te horen het beleid van hun Engelse collega’s te volgen.81 Vanaf 1823 begon Willem I een meer onafhankelijke koers te varen. Engeland isoleerde zichzelf van de rest van Europa.82 Minister van Buitenlandse Zaken George Canning gaf deze situatie met de woorden: ‘every nation for itself, and God for us all.’83 Toch werd in het Engelse parlement bevestigd dat Engeland in zou grijpen als de integriteit van Nederland werd bedreigd.84 De centralistische en absolutistische politiek van Willem I veroorzaakte onvrede bij de Belgen. Na de juli revolutie van 1830 in Parijs braken de spanningen ook in België los. Engeland hield zich afzijdig en verwachtte dat Willem de situatie zelf onder controle zou brengen. Met de tiendaagse veldtocht, geleid door de toekomstige Willem II, probeerde Nederland de opstand neer te slaan. Engeland bleef zich echter afzijdig houden en door deze ontbrekende steun zag Nederland zich genoodzaakt terug te trekken toen een Frans leger België binnenviel. De ‘special relationship’ hield vanaf de Belgische opstand op te bestaan. Nederland zette zich neer als een neutraal land, Engeland bedreef de isolatiepolitiek die zij al in de jaren ’20 was begonnen. Vanaf 1839, toen Nederland de Belgische onafhankelijkheid erkende draaide de relatie tussen Engeland en Nederland vooral om koloniën.85
Van Sas, Natuurlijkste bondgenoot, 2. N.C.F. van Sas, ‘The dutch and the british umbrella 1813-1870’ in: Nigel Ashton en Duco Hellema ed., Unspoken allies. Anglo Dutch relations since 1780 (Amsterdam 2001) 33. 80 Van Sas, Natuurlijkste bondgenoot, 3. 81 Ibidem 3. 82 Palmer, A history of the modern world, 461. 83 Van Sas, ‘The dutch and the british umbrella’, 38. 84 Ibidem,,40. 85 Ibidem, 40. 78 79
19
De nieuwe politieke relatie die onder Willem I tussen Engeland en Nederland was opgebouwd kan ook een reden zijn geweest voor hernieuwde interesse in Engeland. Door de ‘special relationship’ stonden reizigers misschien meer open om naar Engeland af te reizen.
20
HOOFDSTUK 2 DE PRAKTIJK VAN HET REIZEN In hoofdstuk twee zal de praktische kant van de reizen behandeld worden. Met wie gingen zij op reis? Hadden zij reisgidsen mee en in hoeverre gebruikten zij deze? In dit hoofdstuk zal verder gekeken worden naar de verschillende vervoersmiddelen en in hoeverre deze door de reizigers gebruikt werden. Ook zaken als douanecontroles en de overtocht van Nederland naar Engeland worden behandeld.
Reisgenoten Van de acht reizigers ondernemen vier de reis alleen, de anderen reizen met meerdere reizigers. Van de laatsten reist Van Westreenen de eerste reis met zijn jager en koetsier. De tweede reis begint hij in zijn eentje maar wordt halverwege vergezeld door zijn bediende, de heer Holten.86 Groshans bezoekt het congres in Birmingham met twee vrienden. Een van hen vergezelde hem het jaar ervoor ook.87 Van der Willigen kan zelf geen Engels spreken, zijn reisgenoot, een vriend van zijn broer, reist met hem mee en kan dit wel.88 Van Houten reist mee met zijn zoon die werkzaam was in het bedrijf van Van Houten. Deze moest in Engeland ‘enkele zaken’ verrichten.89 Wellicht reist Van Houten met hem mee om hem bij te staan met zijn kennis van de taal en cultuur. Dat de reizigers die de oversteek in hun eentje maakten gedurende de gehele reis alleen waren is een misvatting. Verschillende reizigers zochten bekenden op waarmee ze enkele dagen optrokken. In Londen zocht Ackersdijck de Nederlandse professor Breda op.90 Met hem gaat hij enkele keren naar het theater en het British Museum.91 Ook Vissering zoekt ‘goede vrienden’ in Londen op. Samen met hen gaat hij naar een pub waar hij aanbevelingsbrieven van hen krijgt voor zijn verdere reis.92 In Birmingham zoekt hij vervolgens fabrikant ‘W.’ op. Met een aanbevelingsbrief weet hij hem te ontmoeten om hem vervolgens al snel ‘Mijn oude vriend’ te noemen.93
Van Westreenen, Londen, 1 en 73. Troosting, Engeland in 1849, 1. 88 Van der Willigen, Engeland, 3. 89 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 2. 90 Het is onbekend welke professor Ackersdijck hier opzoekt. 91 Ackersdijck, Engeland in 1821, 24. 92 Vissering, ‘Een Engels landschap’, 180. 93 Ibidem, 181. 86 87
21
Daarnaast worden onderweg ook diverse contacten opgedaan. Tijdens de bijeenkomsten van Christenen die Beets bezoekt, raakt hij bevriend met een gezelschap waar hij mee uit wandelen gaat. Dit gezelschap moet een aangename afwisseling van het alleen-zijn geweest zijn. Beets noemt de wandeling een van zijn ‘aangenaamste herinneringen uit Londen.’94 Vooral Ackersdijck raakt tijdens zijn reis met veel mensen bevriend. In zijn Londense logement raakt hij in contact met twee Nederlanders, de heer Braaksma en de heer Binck. Met hen gaat hij verschillende keren naar het theater en de opera.95 De vele ritten per koets die de reizigers maken blijken ook een goede gelegenheid te zijn om kennissen op te doen. Ackersdijck raakt zo aan de praat met ‘Captain Livingstone en sir George Ogilvy’ waarmee hij samen een boottocht gaat maken.96 Ook trekt hij op met de mensen waaraan hij brieven uit Nederland bezorgt. Op die manier ontmoet hij Kapitein Longcraft waarmee hij verschillende instellingen bezoekt. Via hem komt hij in contact met Oliver Lloyd. Bij Lloyd eet hij verschillende malen.97 Toch voelden de reizigers die de reis alleen ondernamen zich soms eenzaam. In Swansea gaat Ackersdijck verschillende keren naar de rotsen aan de kust toe. In zijn eentje geniet hij dan van het uitzicht. Hij schrijft dat hij ‘bij herhaling met groot genoegen op deze rotsen’ heeft gezeten maar dat hij daarbij ‘wel enig gemis van gezelschap’ voelde.98 Ook Cramer, die alleen reist, mist soms gezelschap. Hij schrijft dat het jammer vindt dat er ‘zoo weinig gezellig verkeer’ onder de Engelsen plaatsvindt.99
Oversteek Het onderdeel van de reis waar niemand onderuit kwam was de oversteek naar Engeland. Over de boottocht wordt in vrijwel elk reisverslag geschreven.100 Voor de reizigers die voor het eerst de tocht maakten moet het een hele ervaring zijn geweest. Als het weer niet mee zat was de reis alles behalve plezierig, de boot was ten prooi aan wind en golven.101 Het tijdstip van vertrek en duur van de vaart was zeer afhankelijk van het weer. Zowel Van Houten, Beets, Cramer als Van Westreenen ondervonden dat sterke wind hun reis aanzienlijk vertraagde. Zo arriveerde Van Houten op woensdag in Rotterdam om de oversteek te maken. Door slecht weer werd deze uitgesteld tot zaterdag, waarna hij weer werd vertraagd tot
Beets, Uitstap naar Londen, 23. Ackersdijck, Engeland in 1821, 31. 96 Ibidem, 62. 97 Ibidem, 91. 98 Ibidem, 78. 99 Hendrik Willem Cramer, Kunstreis door Frankrijk, Zwitserland, Italië en Engeland, ondernomen der 23 november 1831, deel IV (Amsterdam 1838) 262. 100 Alleen die van Vissering niet. 101 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 16. 94 95
22
dinsdag. Een kleine week later dan gepland stapte Van Houten aan boord. 102 Ook Van Westreenen meldt dat hij ‘na eenige dagen insteede van enige uren’ aan zijn boottocht naar Duinkerken begon. Van Houten en Westreenen konden aan land wachten op beter weer. Cramer en Beets waren al aan boord waar zij verandering van het weer moesten afwachten. De boot laveerde op de rivier tot de wind afnam. Beets bracht zo een volle dag aan boord door waarbij hij ‘Dordrecht nu eens aan bakboord straks weer aan stuurboordzijde’ voorbij zag komen.103 Ook de aankomst in Engeland kon vertraging opleveren. Zo moest Van Houten voor de monding van de Thames wachten tot het getijde gekeerd was en de rivier bevaren kon worden.104 Na aankomst schrijft hij dat hij 30 uur over de reis heeft gedaan. Dit vond hij langzaam, het had ook in 24 uur gekund.105 Eenmaal op zee kon wind en regen voor een onaangename oversteek zorgen. Zo stelt Van Houten, die de reis meerdere keren maakte, dat de bootreis met goed weer nog leuk is, maar met slecht weer zeker niet: De stoomboot vereiste mooi weer.106 Van Westreenen kon niet wachten tot de dag aanbrak toen ’s nachts ‘alles door elkaar [werd] geschud’.107 Zeeziekte kwam onder de reizigers dan ook meerdere keren voor. Zo schrijft Ackersdijck dat hij door het regenachtige weer en stevige noordwesterwind zeeziek is geworden.108 Ook Groshans meldt dat de enige bijzonderheid van de reis zijn zeeziekte was. Hij had zich echter voorbereid: Samen met zijn vrienden nam hij opiumpillen die hen enige uren rust verschaften.109 Van Houten observeert onder zijn medepassagiers dat de onzekerheid van het weer een ‘zigtbare indruk’ achterlaat. Ze zijn stil en spreken weinig.110 De reizigers waren zich ook bewust van de eventuele gevaren van de stoomboot. De zeereis bracht enige schroom met zich mee. Zo schrijft Van Houten dat hij en zijn medepassagiers afhankelijk zijn van de voorzichtigheid van de machinist en stoker.111 Waar Van Houten alleen fantaseert over ongelukken maakt Beets er een mee. Vlak na de afvaart vanaf Rotterdam hoort hij de roep ’Vuur uit!’ over het dek schallen. Er bleek een kruk van de machine gebroken. Langzaam werd weer terug naar Rotterdam gevaren. Het voorval gaf Beets een indruk van de gevaren van stoomboten.112
Van Houten, Rotterdam naar Londen, 1. Beets, Uitstap naar Londen, 7. 104 Van Houten, Rotterdam naar Londen,35. 105 Ibidem, 60. 106 Ibidem, 1. 107 Van Westreenen, Londen, 12. 108 Ackersdijck, Engeland in 1821, 5. 109 Troosting, Engeland in 1849, 5. 110 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 10. 111 Ibidem, 16. 112 Beets, Uitstap naar Londen, 6. 102 103
23
De oversteek vanuit Rotterdam werd ook genomen door buitenlandse reizigers. De onderzochte reizigers komen aan boord Nederlanders, Engelsen en veel Duitsers tegen.113 Van Houten meldt dat er 55 andere reizigers met hem aan boord zijn. Het dek was tijdens zijn reis belemmerd door het rijtuig dat de Engelse Admiraal Sir John Ommany had meegenomen.114 Op de terugreis naar Rotterdam heeft Beets bijzonder gezelschap. Een ijsbeer, tijger en leeuw reizen met hem mee. De dieren zijn bestemd voor dierentuin Natura Artis Magistra te Amsterdam. De omstandigheden deden hem denken aan de ark van Noach.115 Ackersdijck deelde aan boord zijn kamer met andere passagiers. Hij klaagt er in zijn dagboek over dat hij niet meer kon slapen als zij wakker werden.116 Van Houten en Van der Willigen zijn de enige reizigers die melding doen van de kosten van de oversteek. Van Houten betaalde 50 gulden voor twee plaatsen aan boord.117 Van der Willigen betaalde het zelfde bedrag voor één persoon maar reist wel in de eerste kajuit. Het eerste zicht op Engeland is voor de reizigers meteen iconisch. Langzaam zien zij de witte krijtrotsen op de mist opdoemen.118 Gefascineerd blijft Cramer hier lang naar kijken. Ook voor Ackersdijck is de kust het eerste wat hij na de oversteek ziet. Dit zijn alleen niet krijtrotsen maar de zandduinen nabij Southwold. De meeste reizigers varen de Thames op en zijn onder de indruk van de hoeveelheid schepen die zij daar zien. Van der Willigen hoort muziek van andere boten komen, ziet een druk gewoel van andere reizigers aan de wal en is verbijsterd door het aantal sloepen.119 De rivier was opgestopt met kleine sloepen en grotere stoomboten.120 Ook Groshans ziet schepen van allerlei natiën statig de rivier opvaren. De Nederlandse schepen onderscheidden zich volgens hem door ‘hunne keurige netheid en schilderachtig voorkomen’.121 Beets had zich van de vaart over de Thames veel voorgesteld maar doordat de nacht al was ingevallen kon hij hier niets van zien.122 Met kleine bootjes worden gedurende de vaart over de Thames reizigers van en aan boord gebracht. De onderzochte reizigers die rechtstreeks naar Londen reisden, blijven allemaal zitten tot het eindpunt van de oversteek is bereikt: de London Docks bij Blackwall in het
Van Houten, Rotterdam naar Londen, 13. Van Houten, Rotterdam naar Londen, 3. 115 Beets, Uitstap naar Londen, 104. 116 Ackersdijck, Engeland in 1821, 4. 117 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 1. Ter vergelijking: Het jaarloon van een kleermakersknecht in 1819 was 40 gulden. De kosten voor de overtocht waren voor diegene met een laaginkomen dus meer dan een jaarsalaris. I.L. Brugmans e.a., Statistieken van de Nederlandse nijverheid uit de eerste helft der 19e eeuw, supplement (Den Haag 1956) 116. 118 Cramer, Kunstreis, 211 en Van Westreenen, Londen, 13. 119 Van der Willigen, Engeland, 404. Zie Bijlage III afbeelding 2. 120 Ibidem, 405. 121 Troosting, Engeland in 1849, 5. 122 Beets, Uitstap naar Londen, 15. 113 114
24
oostelijkste puntje van Londen.123 Ackersdijck stapt voor de kust in een kleine sloep die hem naar de kust brengt. Vanaf daar loopt hij vier mijl naar Southwold.124
Boottochten in Engeland In tegenstelling tot de soms ruige zeetocht maken de reizigers eenmaal in Engeland wel boottochtjes voor hun plezier. Tot het begin van de negentiende eeuw was de Thames de belangrijkste verkeersader van Londen.125 De rivier was bezaaid met ‘een zwerm’ van kleine spitse bootjes.126 Groshans beschrijft in zijn verslag ‘de schrikbarende beweging welke onder de duizenden groote en kleine vaartuigen die in den Theems liggen plaats heeft.’127 Aan het begin van de negentiende eeuw waren dit vooral kleine roeibootjes, vanaf 1815 maakten deze langzaam plaats voor grotere stoomboten. De verkeersaders van Londen raakten dichtgeslibd en de boten boden een snelle goedkope overtocht. 128 De stoomboten boden geregelde diensten naar bestemmingen aan de Thames. 129 Van der Willigen vindt in 1823 de Thames nog bezaaid met een paar duizend kleine wherries, de kleine roeiboten.130 Ook Ackersdijck wordt nog over de Thames geroeid. Wanneer de latere reizigers Londen bezoeken hebben de stoomboten de kleine wherries verdrongen.131 De reizigers maakten de boottochtjes echter niet omdat dit sneller zou zijn, ze werden puur voor het plezier gemaakt. Van der Willigen stelt dat het ‘varen met schuitjes menigmaal ter uitspanning’ gebeurt. Vooral bij mooi weer is dit bijzonder aangenaam. 132 Ook Ackersdijck was blij de hitte en het gedrang van de stad achter zich te laten. De bootjes waren voorzien van kussentjes, en met de Sunday Times in de hand was het op het water goed vertoeven.133 Tussen de watermen die de bootjes bestuurden bestond een, voor de toerist nadelige, hevige concurrentie. Zo kon Ackersdijck niet zonder moeite een boot vinden. Er ontstonden gevechten tussen de schippers die hem wilden vervoeren.134 Ook moesten de reizigers uitkijken om niet opgelicht te worden. Zowel Van de Willigen als Groshans schrijven dat zich onder de watermen veel oplichters bevonden.135
Van Westreenen, Londen, 51. Beets, uitstap naar Londen, 15. Zie bijlage III afbeelding 3, 4 en 5. Ackersdijck, Engeland in 1821, 5. 125 Sheila Taylor ed., The moving metropolis. A history of London’s transport since 1800 (Londen 2001) 19. 126 Beets, Uitstap naar Londen, 18. 127 Troosting, Engeland in 1849, 58. 128 Liza Picard, Victorian London. The tale of a city 1840-1870 (New York 2006) 25. Zie bijlage III afbeelding 6. 129 Taylor, The moving metropolis, 30. 130 Van der Willigen, Engeland, 262. 131 Zie bijlage III afbeelding 7. 132 Van der Willigen, Engeland, 261. 133 Ackersdijck, Engeland in 1821, 27. 134 Ibidem, 27. 135 Van der Willigen, Engeland, 261 en Troosting, Engeland in 1849, 61. 123 124
25
Met de bootjes voeren de reizigers naar dorpjes aan de uiteinden van de stad. Richmond, Chelsea, en Greenwich waren vooral populair. Ook werd de tuin van Vauxhall vaak per boot bezocht.136 Op een zondag vaart Groshans met een stoomboot naar Greenwich. Dat het op zondagen populair was om de stad per boot te verlaten toont zich doordat de boot ‘opgepropt vol’ was.137 Voor een tochtje naar Richmond is Van der Willigen drie shilling kwijt.138 De reizigers die verder Engeland in trokken maakten ook van boten gebruik. Zo bevoer Ackersdijck de meren in het Lake District. 139 Ook voer hij met twee reisgenoten de Wye af.140 Vanaf de rivier zag hij allerlei schilderachtige gezichten. Ook Groshans maakt tijdens zijn reis een uitstapje per boot. Met zijn reisgezelschap vaart hij het kanaal op in trekschuiten. Deze lijken op de Nederlandse behalve dat ze door twee paarden in plaats van een getrokken worden en ruimer zijn. 141 De ontwikkeling in de transportsector op valt op in het verslag van Groshans wanneer hij spreekt over de trekschuiten. ‘Het was mij een vreemde gewaarwording, om weder tot eene manier van reizen terug te keeren, die ik sinds geruime tijd verlaten had’.142 In Nederland werd door de komst van de trein in 1839 de trekschuit langzaam verdrongen.143 Hoewel de trekschuit in 1848 nog volop gebruikt wordt is Groshans al helemaal gericht op het nieuwe vervoersmiddel, de trein. De trekschuit wordt door hem al bijna als een anachronisme beschouwd. In zijn Camera Obscura dat in 1839 verscheen toont Beets zijn afkeer van de trekschuit.144 De trekschuit stond voor hem gelijk aan ongemak en was niet meer van zijn tijd.
Koetsen Wanneer gesproken wordt over de transportrevolutie wordt vooral aandacht besteed aan de opkomst van de trein. Op het gebied van koetsen traden er in het begin van de negentiende eeuw echter ook ontwikkelingen op. Deze werden door de onderzochte reizigers ook waargenomen. De introductie van de omnibus in 1829 en de cabriolet zorgde naast een veranderend straatbeeld ook voor een nieuwe vorm van vervoer.145
Over Vauxhall meer in hoofdstuk 3. Troosting, Engeland in 1849, 9. 138 Van der Willigen, Engeland, 304. 3 shilling zou volgens de currency converter van The National Archive in 2005 ongeveer £6,60 waard zijn. Dit is ongeveer €8,50 nu. www.nationalarchives.gov.uk, bezocht op 27 juli 2012. 139 Ackersdijck, Engeland in 1821, 110. 140 Ibidem, 57. 141 Troosting, Engeland in 1849, 65. 142 Ibidem, 75. 143 Hans Knippenberg en Ben de Pater, De eenwording van Nederland. Schaalvergroting en integratie sinds 1800 (Nijmegen 2002) 43. 144 Hildebrand, Camera Obscura (Haarlem 1839). 145 Taylor, The moving metropolis, 34. 136 137
26
Van de onderzochte reizigers zijn het alleen Ackersdijck en Van der Willigen geweest die Engeland bezochten vóór de introductie van de omnibus en cabriolet. Zowel voor de langere afstanden in een stad als het vervoer tussen steden maakten zij veel gebruik van koetsen. Er bestonden verscheidene typen koetsen; de hackney-coach, de stage-coach en de mail-coach. Met de term coach werd een vierwielige koets bedoeld waar ongeveer zes personen mee vervoerd konden worden. Het gaat hier dus om het concrete voertuig. De termen hackney, stage en mail slaan op de vorm van vervoer die zij aanboden.146 De hackney-coach was een huurkoets. Deze konden op bepaalde verzamelpunten in de stad gehuurd worden. De term hackney komt van het Franse hacquenée, wat een sterk huurpaard betekent. De stage-coach was een koets bedoeld voor de langere afstanden tussen steden.147 Met de mail-coach werd de post tussen steden en dorpen vervoerd. Met deze koets konden ongeveer zes tot zeven personen meerijden. Een nadeel van de mail-coaches was dat deze vaak ’s nachts reden. Tot de invoering van de Stage Carriage Act van 1832 was het gebruik van koetsen aan strenge regulatie gebonden. 148 Zo was het vervoer binnen de stadsgrenzen van Londen uitsluitend bestemd voor de hackney-coaches. De stage-coaches mochten wel passagiers in de stad oppikken maar deze niet binnen de stadsgrenzen afzetten. In 1807 reden er ongeveer 1000 hackney-coaches met een vergunning rond. Ackersdijck maakt na zijn aankomst in Londen gebruik van een hackney-coach om een bekende te bezoeken. 149 Dit was waarschijnlijk makkelijker dan de woning lopend te vinden in de voor hem nog onbekende stad. Voor vervoer tussen de steden maakten Ackersdijck en Van der Willigen gebruik van de stage-coach en de mail-coach. Dit waren vaak lange ritten. Zo reist Ackersdijck in 5,5 uur van Lowestoft naar Londen en van Londen naar Bath in 12 uur.150 Ook Van der Willigen moest voor dag en dauw opstaan om uren in de koets door te brengen. Zo reisde hij vanuit Oxford naar Bristol in 10 uur.151 Hoewel deze reistijden ons lang voorkomen ervoeren Ackersdijck en Van der Willigen het vervoer als erg snel. Zo schrijft Ackersdijck over zijn rit naar Bath dat ‘de wagen … verwonderlijk snel’ ging.152 De snelheid van de Engelse koetsen overdondert ook Van der Willigen; ‘Als een pijl uit den boog snelden wij voort’. Ook Van Westreenen merkt op dat hij afstanden sneller aflegt dan in Nederland. Zo schrijft hij dat hij een rit van 21 mijl waar hij in Nederland ruim vijf uur over zou doen in 3,5 uur heeft afgelegd.153 De koetsen lijken inderdaad sneller te rijden dan die in Nederland. Volgens berekeningen van Knippenberg en de Pater was
Taylor, The moving metropolis, 39. Zie bijlage III afbeelding 8. 148 Taylor, The moving metropolis, 12. 149 Ackersdijck, Engeland in 1821, 16 en 44. 150 Ibidem, 10. 151 Van der Willigen, Engeland, 343. 152 Ackersdijck, Engeland in 1821, 44. 153 Van Westreenen, Londen, 43. 146 147
27
de snelheid van de koets in Nederland ongeveer 7 kilometer per uur. Een snelle rekensom leert dat de koets die Ackersdijck van Londen naar Bath bracht bijna 14 kilometer in het uur haalde.154 De koets van Van Westreenen haalde bijna 10 kilometer in het uur.155 Dit verschil kon gehaald worden door betere wegen, snellere paarden en een efficiënt netwerk van inns waar snel van paard werd gewisseld.156 Omnibus en cabriolet In 1829 introduceerde George Shillibeer de omnibus. Als bouwer van koetsen had hij enige tijd in Parijs gewerkt waar de omnibus al bekend was.157 De omnibus was een door twee paarden voortgetrokken grote koets waar ongeveer 20 passagiers in pasten.158 Het vernieuwende aan de omnibus was dat deze vaste routes door de stad reed, van te voren niet gereserveerd hoefde te worden (in tegenstelling tot de stage-coach) en goedkoper was dan de stage-, mail-, en hackneycoaches·. Vooral de middenklassen gingen gebruik maken van de omnibus. Door het monopolie dat de hackney-coaches hadden op het vervoer binnen de stadsgrenzen, reden de omnibussen in de begin jaren een route om het centrum heen. Toen dit monopolie in 1832 door middel van de Stage Carriage Act werd opgeheven werd de omnibus het belangrijkste vervoersmiddel in de steden.159 Er ontstond een hevige concurrentie tussen de verschillende omnibussen bedrijven. De omnibus had een bestuurder en een conducteur die achterop de bus mee reed. Bij de conducteur kon men betalen en hij probeerde klanten naar binnen te praten. Zitplaatsen waren tot de jaren ’40 alleen binnen. Hierna ontstonden de knifeboards, banken bovenop de omnibus waardoor de capaciteit vergroot werd.160 De omnibussen van de verschillende bedrijven konden door hun kleur uit elkaar worden gehouden.161 Door de lage prijzen en het gegarandeerde vertrek (ook als de bus niet vol zat) verdrong de omnibus de hackney-coach langzaam uit het straatbeeld. In 1839 reden er 620 omnibussen in Londen, in 1850 was dit aantal verdubbeld naar 1300.162 Een ander nieuw vervoersmiddel dat zijn intrede in de jaren 1820 deed was de cabriolet. Van Houten merkt dit in 1835 ook op: ‘Tegenwoordig bezigt men ook eene soort van chais of cab met 1 paard bespannen, welke ruimte bezig voor twee personen’.163 De cabriolet of cab werkte als een soort taxi en werd gebruikt voor ritjes door de stad.
165 kilometer in 12 uur. Ackersdijck, Engeland in 1821, 5.44. 33 kilometer in 3,5 uur. Van Westreenen, Londen, 43. 156 Picard, Victorian London, 30. 157 Taylor, The moving metropolis, 11. 158 Zie bijlage III afbeelding 9. 159 Taylor, The moving metropolis, 12. 160 Picard, Victorian London, 31. 161 Ibidem, 31. 162 Taylor, The moving metropolis, 28. 163 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 238. 154 155
28
De reizigers die na de jaren 1830 naar Engeland reisden maakten in de steden nog wel gebruik van de hackney-coaches.164 Zo schrijft Van Houten in 1835 dat het vervoer nog voornamelijk met hackney-coaches plaats vindt.165 Dit laat zien dat de verdringing van de hackney-coaches door de omnibussen een geleidelijk proces was. Voor vervoer tussen steden werden voor de komst van de trein de stage-coaches gebruikt. Ook na de introductie van de trein werden ze gebruikt voor het vervoer naar plaatsen waar de treinrails nog niet was doorgedrongen. In de reisverslagen komt naar voren dat de beste plaatsen bovenop de koets waren. Zo kon het meest van de omgeving worden gezien. Het weer kon echter roet in het eten gooien, zo zat Van der Willigen een hele rit in de regen bovenop de volle koets en moest Ackersdijck halverwege uitstappen omdat de wind de kaart uit zijn handen had geblazen.166 Ook Cramer wilde per se bovenop de koets zitten: ‘Het was frisch bovenop, maar schoone heuvelachtige landstreek stemde mij regt opgeruimd, niet minder de fraaie paarden.’167 Ackersdijck, die de meest uitvoerige reis maakte, kwam op plaatsen waar vervoer minder goed voor handen was. Verscheidene keren schrijft hij dat hij moeite heeft om een koets naar de volgende plaats te vinden. Deze moeilijkheden beginnen in Swansea waar hij zich gedwongen ziet om ’s nachts de mail-coach te nemen omdat dit de enige mogelijkheid is. De volgende dag slaapt hij de hele dag door om bij te komen van de rit.168 Verder in Wales worden zijn problemen groter. Vanuit Cardigan ‘rijdt geen wagen hoegenaamd’. Hij regelt bij de eigenaar van de herberg een wagentje met paard. Dit was niet goedkoop, maar hij had geen ander keus.169 Over Wales schrijft hij ‘de gelegenheden om met publieke rijtuigen te reizen worden meer en meer schaars. Op vele plaatsen zijn er in het geheel geen, en in andere slechts enkele dagen in de week. Dit maakt het reizen als men alleen is zeer kostbaar.’170 Wanneer hij vanuit Dolgellau vertrekt, huurt hij een paard. De eigenaar haalt dit zelf weer op in Carvarrow. ‘De gelegenheden om met postkoets te reizen zijn hier zeer schaars’.171 Halverwege de rit begint het echter te onweren. Ackersdijck denkt er over om terug te keren maar is al halverwege en zet door. De donder wordt versterkt door de echo die van de bergen kaatst. Zijn paard krimpt ineen van angst. Door de regen kon hij de weg amper meer zien en ‘slagen vielen zeer nabij mij neder, alles om mij heen dreunde.’ 172 Na enkele angstige uren bereikt hij toch heelhuids de herberg.
Onder andere Van Houten. Van Houten, Rotterdam naar Londen, 237. 166 Van der Willigen, Engeland, 359 en Ackersdijck, Engeland in 1821, 95. 167 Cramer, Kunstreis, 211. 168 Ackersdijck, Engeland in 1821,79. 169 Ibidem, 89. Ackersdijck noemt de exacte prijs niet. 170 Ibidem, 51,92. 171 Ibidem, 61. 172 Ibidem, 63, 107. 164 165
29
Wegen De reizigers zijn ook onder de indruk van de Engelse wegen. Vissering schrijft dat hij ‘pijlsnel voorbij stuift’ over ‘deftige brede wegen, zacht en effen als een kolfbaan’.173 Ook van Westreenen schrijft dat hij over ‘de mooiste wegen’ reist.174 De wegen zijn niet bestraat maar gevloerd met kleine keistenen.175 De reizigers ervaren deze als goed en snel. In 1813 lag er in Nederland nog minder dan 500 kilometer bestrate weg. Tien jaar later waren er in Nederland nog veel problemen met de wegen. Koetsen zakten geregeld weg in de modder.176 De reizigers schrijven niets over de tol die over de Engelse wegen betaald moest worden.177
Treinen In 1825 reed de eerste trein in Engeland en veertien jaar later opende het traject HaarlemAmsterdam in Nederland. De periode waarin de reizigers Engeland bezochten zag de geboorte en opkomst van de trein. Tijdens hun reis in 1835 maken Van Houten en Westreenen nog geen gebruik van de trein. Beets, Groshans en Vissering kunnen in de late jaren 1840 tijdens hun reis wel gebruik maken van de trein. Al in 1821 maakt Ackersdijck tijdens zijn reis kennis met een van de voorlopers van de trein in de verschillende mijnen die hij bezoekt. Op ‘valwegen’ worden karren met kolen door paarden voortgetrokken.178 Dat Ackersdijck onder de indruk is van dit systeem bewijst het feit dat hij verschillende keren uitvoerig over de karren en de rails schrijft. Hij beschrijft nauwkeurig hoe de assen van de wagen in elkaar zitten, op welke manier de karren elkaar passeren en welke soort karren het beste zijn. Uiteindelijk gaat hij zelf in een kar zitten om een mijn binnen te gaan.179 Ook Van der Willigen komt op zijn reis deze voorlopers van de trein tegen. Hij beschrijft ‘kleine lage wagentjes, door ijzeren spoorladen (railways) rijdende’.180 Net als de wagens die Ackersdijck beschreef zijn ook deze bedoeld voor het vervoer van kolen. Hoewel de eerste trein in Engeland in 1825 reed, begon de ontwikkeling van de spoorwegen pas echt in de jaren 1830. In 1835 spreekt Van Houten zijn verbazing uit over deze nieuwe vorm van vervoer. ‘En deze verschillende middelen van vervoer, welke wij een derde deel van eene eeuw geleden niet alleen niet kenden, maar die men toen zeker on de wonderen der wereld zoude gerangschikt hebben’.181 De piek in de railway mania kwam in 1847 toen 6,7% van
Vissering, ‘Een Engels landschap’, 180. Van Westreenen, Londen, 15. 175 Van der Willigen, Engeland, 325. 176 Knippenberg, De eenwording van Nederland, 45. 177 Ibidem, 46. 178 Ackersdijck, Engeland in 1821, 120. 179 Ibidem, 65. 180 Van der Willigen, Engeland, 357. 181 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 41. 173
174
30
het Britse nationale inkomen besteed werd aan de ontwikkeling van het spoornet.182 In Londen werd veel reclame gemaakt voor de treinen die de passagiers door heel Engeland konden brengen.183 De Nederlandse reizigers die in Engeland gebruik maakten van de trein konden echter nog steeds niet zonder de koets. De koets bleef een onontkoombaar vervoermiddel om twee redenen. Het spoornetwerk was nog niet tot alle Engelse steden doorgedrongen en de treinstations werden aan de rand van de stad gebouwd.184 Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw begon men gebouwen in de stad te slopen om treinstations dichter bij het centrum te bouwen. Zo neemt Groshans na aankomst per trein in Oxford de koets om de stad binnen te rijden en moet ook Beets op zijn uitstap naar Windsor vanaf het station nog een half uur met de omnibus.185 De verspreiding van het spoornet gaat echter snel. Wanneer Beets zijn reisverslag thuis verwerkt kan men Windsor al met de trein bereiken.186 Nicolaas Beets maakt na zijn aankomst gebruik van de in 1840 geopende Londen – Blackwall spoorlijn die de scheepswerven in Oost-Londen verbond met het centrum.187 In vergelijking met Engeland ontwikkelde de spoorwegen in Nederland langzaam. In de periode waarin de onderzochte reizigers naar Engeland reisden bestonden er in Nederland nog maar twee trajecten. De Oude Lijn die Amsterdam, Haarlem, Delft, Rotterdam aandeed en de Rhijnspoorweg die vanaf Amsterdam en Utrecht naar Arnhem liep. De Oude Lijn werd geopend in 1839 en vervolgens in 1842 en 1843 uitgebreid waarna hij in 1847 Rotterdam bereikte. De Rhijnspoorweg opende in 1845. Twee jaar later werd de lijn uitgebreid naar Arnhem. De spoorlijnen zorgden voor groei-impulsen aan dorpen en steden waar stations werden gebouwd. Dorpen die de trein niet aandeed liepen leeg.188 De snelheid van de treinen was vergeleken met die van de koetsen revolutionair. De treinen konden een snelheid halen tussen de 40 en 60 kilometer per uur. Nog nooit had de mens zich zo snel voortbewogen. In de begindagen van de trein werd haar snelheid als ‘terrifying’ ervaren. Toen de Engelse koningin per trein vanuit Windsor naar Londen reed vroeg zij na afloop of de trein voortaan langzamer kon rijden.189 Wanneer Groshans de trein neemt naar Oxford vergelijkt hij de reistijd per trein met de in zijn ogen werkelijke reistijd. Zo schrijft hij over zijn treinreis van Londen naar Oxford dat hij een uur en drie kwartier onderweg was maar dat Oxford ‘37 uur gaans’ van Londen verwijderd lag.190 Ook Vissering beschrijft in zijn verslag
182
Van Houten, Rotterdam naar Londen, 36.
Picard, Victorian London, 35. Auke van der Woud, Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848 (Amsterdam 2004) 359. 185 Troosting, Engeland in 1849, 23, Beets, Uitstap naar Londen, 47. 186 Beets, Uitstap naar Londen, 47. 187 Ibidem, 17. Picard, Victorian London, 35. Zie bijlage III afbeelding 10. 188 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 42. 189 Picard, Victorian London, 34. 190 Troosting, Engeland in 1849, 23. 183 184
31
de verbazingwekkende snelheid van de trein en de ervaring van het treinreizen: ‘Dan stuift ge de duisternis van eenen langen Tunnel, dan zweeft ge zelf, op een sierlijken viaduct zonder dat u rust gegund worde, anders dan de twee of drie minuten op de stations, die om het half uur of kwartier wederkeeren…’.191 Hoewel er statistisch gezien maar weinig ongelukken gebeurden met treinen in de negentiende eeuw wordt door verschillende verzekeringsmaatschappijen hier veel aandacht aan gegeven. Picard stelt dat de kans op een dodelijk ongeval 653,639 op 1 was en de kans om gewond te raken 85125 op 1.192 Groshans besteedt in zijn verslag enige aandacht aan de gevaren van de trein. Op weg naar het treinstation worden er allerlei reclameflyers in zijn rijtuig gegooid. Groshans schrijft dat treinongelukken niet dagelijks voorkomen maar vaker dan men denkt. Vervolgens bekend hij dat hij bij het zien van de folders dacht over het verzekeren van zijn vrienden, zodat bij hun overlijden hij 2000 pond zou ontvangen. Dit zou het ‘smartelijk verlies welligt enigermate gelenigd … hebben.’193 Dat Groshans de gevaren met een grap afdoet maakt duidelijk dat hij zich niet erg druk maakte over de gevaren van het treinreizen.
Douane Na de lange boottocht kwam de onvermijdelijke douane controle. Behalve Vissering maakte elke reiziger hier melding van. Het is opvallend dat de douanecontrole niet bij alle reizigers op dezelfde manier plaatsvond. Het gros van de reizigers kwam via de Thames aan bij de London Docks.194 De goederen van Van Houten werden al onderzocht tijdens de vaart op de Thames. Douanebeambten kwamen met kleine bootjes aan boord.195 De reizigers moesten na aankomst bij de London Docks zich direct melden bij het Customs House.196 Hier werden hun reispassen en bagage gecontroleerd. Groshans en Van Houten kregen hun bagage meteen weer terug.197 Van der Willigen en Beets moesten hun bagage en reispassen bij het Customs House achterlaten. Zij moesten de volgende ochtend terug naar de Docks om hun spullen op te halen. 198 De bagage van Cramer wordt vanuit Dover naar zijn hotel in Londen gestuurd.199 Ackersdijck die in Southwold aankomt wordt daar door de douane gecontroleerd. Nadat hij vanaf het strand naar het dorp is gelopen wordt zijn bagage en reispas in de plaatselijke inn gecontroleerd. Hij schrijft dat zijn bagage en reispas worden opgestuurd naar zijn hotel in Londen waar hij enkele dagen later
Vissering, ‘Een Engels landschap’, 180. Picard, Victorian London, 37. 193 Troosting, Engeland in 1849, 23. 194 Beets, Van Westreenen in 1835, Cramer, Groshans, Van der Willigen en Van Houten. 195 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 63. 196 Zie bijlage III afbeelding 11. 197 Troosting, Engeland in 1849, 6. Van Houten, Rotterdam naar Londen, 64. 198 Beets, Uitstap naar Londen, 18. Van der Willigen, Engeland, 20. 199 Cramer, Kunstreis, 211. 191 192
32
aankomt.200 Van Westreenen die tijdens zijn eerste reis in Dover aankomt wordt op dezelfde manier als Ackersdijck gecontroleerd. In de Worthington’s inn wordt door beambten zijn bagage onderzocht terwijl hij zijn eerste Engelse maaltijd eet.201 De reizigers spreken zonder uitzondering positief over de controles. Beets spreekt over ‘zeer beleefde’ beambten, Ackersdijck schrijft dat zijn controle ‘beleefd, spoedig en zonder wettige of onwettige onkosten’ plaatsvond en Van Houten stelt zijn bagage ‘snel en bescheiden’ werd gecontroleerd.202
Overnachtingen Na de douanecontrole verbleven alle reizigers in Londen. Ook degenen die daarna verder Engeland doorreisden bleven er enkele dagen. Het grootste deel van de reizigers overnacht in hotels, herbergen of logementen. Zo zoekt Cramer meteen na aankomst het London Hotel op en neemt Van Westreenen zijn intrek in het luxe Jauny’s Hotel aan het Leicester Square. Groshans kiest voor een logement in Covent Garden, The Old Hummuns. De reizigers zijn over het algemeen zeer positief over de hotels. Van der Willigen is ‘bijzonder tevreden’ over zijn hotel in Bath en Groshans schrijft dat na enkele dagen in zijn logement, hij pas begreep wat de Engelsen comfort noemen.203 Groshans beschrijft de coffeeroom van het logement als aangenaam maar is verbaasd over zijn slaapkamer. Hij vindt in zijn bed maar één kussen. In Nederland was hij een stapel kussens gewend en hij vond het vreemd dat zijn hoofd maar weinig hoger dan zijn lichaam ligt.204 In zijn reisdagboek laat Ackersdijck doorschemeren dat hij de Engelse herbergen hoog heeft zitten. In Swansea moest hij zijn lakens zelf vervangen omdat deze vies waren. Ackersdijck schrijft: ‘zo iets had ik niet verwacht in Engeland’.205 In de herbergen valt genoeg te beleven. De reizigers eten vaak aan een publieke tafel met andere gasten. Vaak doen zij hier nieuwe vrienden op. Zo schrijft Ackersdijck dat hij na een dag alle gasten al kent en gevraagd is om een brief van een van de gasten aan haar broer te bezorgen.206 Ackersdijck neemt deel aan verschillende bals die in herbergen gehouden worden. In de herberg in Tenby kent hij de meeste dames op het bal. Hij danste ‘de gansche tijd’. ‘Het was talrijk en vrolijk. Men was tegen mij bijzonder beleefd.’ Verder schrijft Ackersdijck dat hij in bijna alle herbergen harpspelers vindt. Hun muziek bevalt hem zeer.207 Groshans is verheugd over het
Ackersdijck, Engeland in 1821, 4. Van Westreenen, Londen, 13. Zie Bijlage III afbeelding 12. 202 Beets, Uitstap naar Londen, 18. Ackersdijck, Engeland in 1821, 7. Van Houten, Rotterdam naar Londen, 63. 203 Troosting, Engeland in 1849, 4. 204 Ibidem, 7. 205 Ackersdijck, Engeland in 1821,76. 206 Ibidem,85. 207 Ibidem, 65. 200 201
33
feit dat hij de hele dag door kan eten. Er staat continue ontbijt, lunch en een middag-, of avondmaal voor hem klaar.208 Enkele reizigers verblijven bij kennissen thuis. Beets moest enkele brieven die hij mee had gekregen uit Nederland in Londen bezorgen. De bankier A.K. die hij een van deze brieven bezorgt, nodigt hem uit om te blijven logeren.209 Vissering verblijft bij van fabrikant W. in zijn landhuis in de buurt van Birmingham. Van de kosten van hun logement maken de meeste reizigers geen melding. Alleen Van de Willigen, Groshans en Cramer schrijven hier iets over. Cramer is voor een kamer tien shilling per week kwijt.210 Groshans betaalt veel meer: Hij is vier pond kwijt voor acht dagen.211 Van der Willigen schrijft dat hij 23 gulden per week betaalt.212 Dit vindt hij niet duur: ‘over de rekening van de waard hadden wij geen klagten.’213 Het enorme prijsverschil tussen de kosten van Cramer en de rest heeft waarschijnlijk te maken met de kwaliteit van de logementen en de rijkdom van de reizigers. Voor Cramer was dit het laatste deel van een lange reis. Het is niet ondenkbaar dat zijn prijzengeld bijna op was. Hij zocht waarschijnlijk een goedkoper logement op dan de andere twee, die waarschijnlijk meer geld voor de reis hadden gereserveerd.
Reisgidsen In de jaren ’30 van de negentiende eeuw verschenen de eerste moderne reisboeken van Baedeker en Murray. Deze handboeken kenmerkten zich door een onpersoonlijke, objectieve en praktische stijl.214 De onderzochte reizigers hadden reisboeken mee, maar geen van hen had een Murray of Baedeker bij zich. Het merendeel van de reizigers had meerdere reisboeken meegenomen. Opvallend is dat zelfs de reizigers die meer bezochten van Engeland dan alleen Londen geen reisgidsen hadden die het hele land besloegen. Voor elk onderdeel van de reis hadden de reizigers een apart reisboek. Zo heeft Ackersdijck een reisgids voor Londen, Wales, de rivier de Wye, Bath en eentje voor Edinburgh.215 Van Westreenen heeft aparte gidsen voor Londen, Oxford, de Sint Pauls kathedraal en een geschiedenis van Engeland. Het handboek dat de meeste reizigers mee hebben is Leigh’s Picture of London. Zowel Ackersdijck, Van Westreenen, Van Houten als Van der Willigen hadden een exemplaar mee naar Troosting, Engeland in 1849, 8. Beets, Uitstap naar Londen, 40. 210 Cramer, Kunstreis, 212. 211 10 shilling zou nu ongeveer 22 pond waard zijn. Dit is ongeveer 28 euro. 212 Van der Willigen, Engeland, 39. Ter vergelijking: In 1854 betaalde een arbeidersgezin met vier kinderen 1 gulden en 77 cent per week voor de huur van hun huis. De kosten van het hotel zijn dus relatief hoog. I.L. Brugmans, De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw (1813-1870) (Den Haag 1929) 160. 213 Van der Willigen, Engeland, 39, 402. 214 Buzard,’The Grand Tour’, 48. 215 Zie Bijlage II voor een overzicht van de reisboeken die de reizigers meehadden. 208 209
34
Engeland. Van Houten geeft aan het begin van zijn reisverslag toe dat zijn reisverslag voor een deel gebaseerd is op de reisgids.216 Ook Ackersdijck schrijft dat hij zich verlaat op de reisgids als hij beschrijvingen van gebouwen geeft. Picture of London is een reisgids in de trant van de latere standaardwerken van Murray en Baedeker. Puntsgewijs wordt de geschiedenis, het bestuur en de belangrijkste bezienswaardigheden weer gegeven. 217 Ook geeft Leigh een lijst van hotels en informatie over het vervoer in Londen. Niet alleen werden reisgidsen vanuit Nederland meegenomen, ook ter plekke kochten de reizigers verschillende werken. In Bath, Edinburgh en bij de rivier de Wye kocht Ackersdijck boeken over deze plaatsen. Van der Willigen koopt gidsen in Oxford en bij de St. Paul in Londen. Dit geeft aan dat de plaatsen die de reizigers bezoeken dermate onderdeel zijn geworden van het toeristische programma in Engeland dat men ter plaatse gidsen verkocht. De reizigers hadden niet alleen objectieve, onpersoonlijke reisgidsen als Picture of London in hun bagage. De indeling die in hoofdstuk een gebruikt is om de reisverslagen te categoriseren is ook bruikbaar voor de reisgidsen die de reiziger mee hadden. De reisgids van Leigh valt door zijn indeling in thema’s en onpersoonlijke stijl in categorie ´reisgids’. Ook de The Oxford university and city guide, A popular history and description of st Pauls cathedral, The Canterbury guide, Blenheim’s Guide, The Cambrian tourist, The guide of Bath en The picture of Edinburgh vallen in deze categorie.218 Naast deze reisgidsen hadden de reizigers ook reisverhalen mee. Groshans had een reisverhaal van de Duitse natuurkundige Schönbein mee, die tien jaar eerder dezelfde reis maakte. Ook Beets en Van der Willigen hebben een reisverhaal mee. Beets heeft het verslag mee van een Zwitserse collega, J.H. Merle d’Aubigne, die in 1845 een reis door Duitsland naar Engeland en Schotland maakte, om de banden tussen verschillende christelijke groeperingen aan te halen. Van der Willigen heeft het reisverhaal van Thomas Pennant mee die in 1782 van Chester naar Londen reisde. In 1790 verscheen zijn boek over deze reis.219 Hoewel Ackersdijck voornamelijk van reisgidsen gebruik maakt schijft hij in zijn dagboek verschillende keren over een reis van Simond.220 Het is onduidelijk op welk reisverhaal hij hier doelt. Wel is helder dat het hier een verhaal betreft van ene Simond die eenzelfde route door Engeland volgt als Ackersdijck. Nu duidelijk is welke reisboeken in de koffers mee werden genomen rest de vraag in hoeverre ze gevolgd werden. Na bestudering van de reisverslagen komt naar voren dat de reizigers, naast enkele toeristische verplichtingen, hun eigen interesses volgden maar daarbij Van Houten, Rotterdam naar Londen, 1. Samuel Leigh, New picture of Londen (Londen 1819). 218 Zie Bijlage II voor een overzicht van de reisboeken die de reizigers meehadden. 219 Thomas Pennant, Journey from Chester to London (Londen 1782). 220 Ackersdijck, Reis naar Engeland 1821, 122. Ackersdijck doelt hier misschien op Jean Charles Léonard de Sismondi (1773-1842). Sismondi publiceerde enkele historische en economische werken en verbleef van 1793 tot 1794 in Engeland. Een reisverhaal over Engeland, waar Ackersdijck over schrijft, is echter niet bekend. 216 217
35
telkens terugvielen op hun reisgidsen. Groshans’ belangrijkste gids is het reisverhaal van Schönbein. De reis die Schönbein maakte en de plaatsen die hij opzoekt worden getrouw door Groshans gevolgd. Zó getrouw dat Groshans in zijn verslag zijn eigen ervaringen met die van Schönbein vermengt. Groshans is zich hiervan bewust. Hij geeft aan Schönbeins verhaal meerdere keren te hebben gelezen en schrijft: ‘Wij zijn niet altijd in staat om te beoordelen of een opkomende gedachte oorspronkelijk is of dat wij die van een of andere schrijver ontlenen.’221 Meerdere reizigers geven in hun verslag aan hun reisgids nauwkeurig te volgen. Van Westreenen schrijft dat hij bij de bezichtiging van de Westminster Abbey zijn reisgids volgt.222 Ackersdijck krabbelt in zijn dagboek in de kantlijnen verwijzingen naar zijn Cambrian Tourist.223 De reizigers schrijven in hun reisverslagen met regelmaat wat hun gids over een bezienswaardigheid meldt. Van der Willigen omschrijft de bezienswaardigheden kort, en verwijst dan door naar zijn reisgids.224 De verschillende bezienswaardigheden die de reizigers opzoeken zijn terug te vinden in hun gidsen. De Pump Room in Bath wordt benoemd in de Guide of Bath die Ackersdijck koopt225. In zijn verkenningen door de stad zoekt hij deze Pump Room dan ook op.226 Ook het Holyrood House dat Ackersdijck in Edinburgh bezoekt staat in zijn reisgids van de stad.227 Groshans beschrijft in zijn reisverslag het verhaal van Peeping Tom, een volksverhaal uit de streek.228 Het verhaal is rechtstreeks overgenomen uit het reisverhaal van Schönbein. 229 Naast deze overeenkomsten staan natuurlijk de grote bezienswaardigheden uit Londen in de reisgidsen vernoemd. Omdat deze echter van dermate bijzonderheid zijn dat elke reiziger ze opzoekt is de invloed van de reisgidsen hierin niet te meten. Vrijwel elke reiziger bezoekt in Londen namelijk het British Museum, de Tower of de Westminster Abbey. In hoofdstuk drie wordt verder ingegaan op de plaatsen en bezienswaardigheden die de reizigers opzoeken. Als gekeken wordt naar de hotels waar de reizigers overnachtten en hun reisgidsen zijn overeenkomsten waar te nemen. Het Jauny Hotel waar Van Westreenen tijdens zijn beide reizen verblijft wordt genoemd in Leigh’s picture of London dat in zijn bezit was.230 In de gids wordt vermeldt dat het hotel aan het Leicester Square voornamelijk door buitenlanders bezocht wordt. Van der Willigen had dezelfde reisgids mee. Tijdens zijn verblijf in Londen overnacht hij in de
Troosting, Engeland in 1849, 10. Van Westreenen, Londen, 52. 223 Onder andere, Ackersdijck, Engeland in 1821, 51, 53 en 84. 224 Van der Willigen, Engeland, 76. 225 Warner, Richard, A new Guide through Bath and its environs (Bath) 52. 226 Ackersdijck, Engeland in 1821, 45. 227 Ibidem, 118. The new picture of Edinburgh, being a correct guide to the curiosities, amusements, public establishments, and remarkable object in and near Edingburgh (Edinburgh) 198. 228 Troosting, Engeland in 1849, 79. 229 Schönbein, Mittheilungen aus dem reisebuche eines Deutschen Naturorschers (Basel 1842) 238. 230 Samuel Leigh, Picture of London (Londen 1838) 380. 221 222
36
Sarecen’s head.231 Ook dit hotel staat in Leigh’s genoemd.232 Hoewel niet bekend is of Groshans de gids van Leigh in zijn bezit had wordt ook zijn hotel, The old Hummums in Covent Garden, hierin genoemd.233 Hetzelfde geldt voor Cramer die in het Londen Hotel verbleef.234 Naast de papieren gidsen maakten verscheidene reizigers gebruik van menselijke gidsen, geleiders. Dit gebeurde het meest wanneer een museum of galerij bezocht werd. Zo wordt Van Westreenen in de Tower in Londen rondgeleid door een van de Yeomen en wordt Vissering door een gids door de Westminster Abbey geleid.235 De geleiders die Van Westreenen rondleiden zijn hooggeplaatste figuren. Zo wordt hij door de bibliothecaris van het British Museum door de bibliotheek rondgeleid en de in Londen destijds bekende antiquair de heer Greenwood neemt hem op sleeptouw door Londen. Dat niet alle gidsen even deskundig zijn bewijzen de ervaringen van Ackersdijck bij de beklimming van de Cadair Idris, een berg in Wales. Wanneer Ackersdijck de top heeft bereikt wil hij aan de andere zijde de afdaling inzetten. Een van de twee gidsen zegt dat dit goed te doen is en laat hem met de andere gids achter. De overgebleven gids blijkt vervolgens geen woord Engels te kunnen, hij spreekt alleen Welsh. De gids blijkt vervolgens de weg niet te weten terwijl het terrein steiler en gevaarlijker begint te worden. Op een gegeven moment kon Ackersdijck hierdoor niet meer terug ‘en moest dus maar wagen mijn kleine onkundige leidsman te volgen die alleen antwoorden ”he, yes”, en “no”, en niets van mij verstond’. Het werd donker, en Ackersdijck begon ongerust te worden. Na lang dwalen door de bossen en rotsen hoorde Ackersdijck honden blaffen. Aangekomen bij een huis wist de eigenaar de weg terug naar de herberg te wijzen.236 Dit is het enige voorval waarbij een gids onkundig blijkt. In de overige reisverslagen zijn de reizigers tevreden over hun geleiders.
Van der Willigen, Engeland, 17. Zie bijlage III afbeelding 13. Leigh, Picture of London, 382. 233 Leigh, Picture of London, 380. 234 Ibidem, 381. 235 Van Westreenen, Londen,19. Vissering, ‘Westminster en St. Pauls’, 68. 236 Ackersdijck, Engeland in 1821, 102. 231 232
37
HOOFDSTUK 3 REISDOELEN In dit hoofdstuk zal worden onderzocht welke zaken de reizigers in Engeland opzochten. Omdat het merendeel van hen alleen in Londen verbleef, zal veel ruimte worden in geruimd om de bezienswaardigheden in die stad te behandelen. Daarna zal de beleving van het Engelse landschap worden onderzocht. Voor sommige reizigers was dit een belangrijk onderdeel van hun reis. Als laatst zal worden gekeken welke instellingen en industrie de reizigers in Engeland opzochten.
LONDEN Eerste indrukken van Londen ‘Ik bevond mij te midden van woeling en beweging, als in eenen droom, uit het stil en rustige Rotterdam’ schrijft Van Houten over zijn aankomst in het centrum van Londen. 237 Het overweldigende gekrioel van koetsen, boten en mensen overdonderde vrijwel elke reiziger.238 Geen enkele stad in Nederland kon zich meten aan de reusachtigheid van Londen in de negentiende eeuw. Londen overschreed in 1821 al de magische grens van een miljoen inwoners, Amsterdam had er in 1810 slechts 180 000.239 De historicus Buzard merkt op dat reizigers naar Londen de grootste moeite hadden de stad te omschrijven.240 Bezoekers van de stad werden ‘numb’ geslagen door alle indrukken en konden vervolgens geen woorden vinden om de drukte van de stad te beschrijven. De enorme hoeveelheid prikkels sloeg de reizigers lam. Ackersdijck schrijft op 21 juli, ‘de eerste vermoeyende bedwelming die men bij zo’n ontzachelijke stad heeft is langzaam over’. Op dat moment bevond hij zich al vier dagen in de stad. De term ‘bedwelming’ die Ackersdijck hanteert komt ook terug in Beets’ beschrijving van de stad. ‘[De] ontzachelijke menigte mensen is bedwelmend, maakt neerslachtig [en] doet wenschen spoediger uit Londen terug te keeren dan men er gekomen is.’241 De reizigers schrijven dat de stad zo overweldigend is dat deze niet onder woorden valt te brengen. Van Houten schrijft hierover: ‘onmogelijk als het – naar mijn oordeel- is, het stadsgewoel van Londen, naar waarheid, te beschrijven.’ 242 Van
Van Houten, Rotterdam naar Londen, 64. Zie bijlage III afbeelding 14. 239 Mulder, Geschiedenis van Nederland. Van prehistorie tot heden, 207. 240 Schulz-Forberg, Hagen, ‘Framing the senses. Inter-mediality and inter-sensuality in French and German urban travel writing on London, 1851-1939’ in: Hagen Schulz-Forberg ed., Unraveling civilisation. European travel and travel writing (Brussel 2005) 263. 241 Cramer, Kunstreis, 32. 242 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 58. 237 238
38
Westreenen worstelde met hetzelfde probleem: ‘De levendigheid van zulk een tafereel kan naauwlijks worden geschetst.’243 Beschrijvingen van Londen Toch hadden de reizigers de taak om de gevoelloosheid te overkomen en een beschrijving te geven van de stad. In de eerste beschrijvingen van de stad komen vaak drie kenmerken naar voren: De grootte, de drukte en de kolendamp. In de periode dat de Nederlanders naar Engeland reisden was Londen een permanente bouwput. Door een constant groeiend inwoneraantal breidde de stad uit.244 Hiermee liep Londen voor op Nederlandse steden. Amsterdam zou pas in de tweede helft van de negentiende eeuw nieuwe wijken bouwen. Ackersdijck merkt op dat zelfs de nieuwste kaarten van Londen alweer verouderd zijn door het continue bouwen. Hij verwondert zich over de uitgestrektheid van de straten; ‘Alsof Londen niet eindigt’.245 Beets schrijft hierover: ’Overal ziet men huizen in aanbouw. Over stukken weiland of tuingrond ziet men het opschrift “To be built upon”’.246 Beets stelt zich voor dat Londen zich zal blijven uitbreiden en uiteindelijk geheel Engeland zal bedekken.247 In deze beschrijvingen is goed te zien dat de enorme uitbreidingen die steden in de negentiende eeuw ondergingen nieuw zijn voor de reizigers. In Engeland vond deze ontwikkeling eerder plaats dan in Nederland. Niet alleen de steeds uitdijende stad maar ook het grote aantal inwoners dat op allerlei manieren door de stad krioelde verbaasde de reizigers. Ackersdijck schrijft dat hij zich op straat door een menigte moet banen, Beets wordt willoos ‘in de drukte van het drukke Londensche stadsleven [mee]gevoerd.’248 De drukte van het Londens stadsleven waren de Nederlanders niet gewend. Deze werd door de reizigers bewonderd maar men was zich er van bewust dat het gepaard ging met anonimiteit. Beets’ verslag is doordrenkt met het gevoel van eenzaamheid dat hij heeft te midden van de massa. ‘het individu kan ronddolen [en zich] zoo verlaten en verloren voelen als een zwerver in de zandwoestijnen van Afrika’.249 Ook Cramer geeft in zijn verslag aan dat de massa hem een gevoel van eenzaamheid geeft. De verbazing over de drukte in Londen komt in alle onderzochte reisverslagen ter sprake. De opkomende industrialisatie laat zijn sporen in het stadsbeeld op veel manieren achter. Terwijl in Nederland de industrialisatie nog in de kinderschoenen staat heeft Londen al te maken met de overlast van de stoomwerktuigen die de stad bevuilen met kolendamp. Meerdere reizigers schrijven over de zware kolendamp die over de hoofdstad hangt. Beets rijdt Van Westreenen, Londen, 49. Picard, Victorian London, 14. 245 Ackersdijck, Engeland in 1821, 36. 246 Beets, Uitstap naar Londen, 18 247 Ibidem, 18. 248 Ackersdijck, Engeland in 1821, 23. Beets, Uitstap naar Londen, 22. 249 Beets, Uitstap naar Londen, 23. 243 244
39
met de spoorweg het centrum van Londen binnen ‘tussen de zwarte schoorstenen van Londen’. De lucht is zo erg vervuild dat Ackersdijck pas na een paar dagen ‘gewend [begint] te raken door de kolendamp heen te kijken’.250 Als Vissering vanaf het observatorium van Greenwich over de stad uitkijkt, ziet hij een ‘Een donkere rookwolk, vormloos, uitgestrekt en onwrikbaar als de huizenmassa zelve’.251 De reizigers beschrijven de gevolgen van de kolendamp op het aanzien van de stad. ‘Alle huizen [zijn] bijna zwart door aanhoudende rook en nevelachtige damp’252 In zijn hoofdstuk over de luchtgesteldheid van Londen, schrijft Van Houten: ‘De luchtgesteldheid is doorgaans zeer gezond, ofschoon meestal, – vooral bij vochtig weer,- dik en mistig, welk laatste inzonderheid veroorzaakt wordt door de groote hoeveelheid steenkolen die in Londen gestookt wordt.’253 Van der Willigen vermeldt ook de ‘walm van steenkolen’ wanneer hij door de stad rijdt.254 Uit de meldingen van de kolendamp en de zwarte huizen wordt duidelijk dat zij dit niet gewend zijn. Wanneer zij over de damp schrijven wordt vaak ook ingegaan op het ‘industriële en mechanische Engeland’ waarin zij zich bevinden.255
LONDEN ALS ATTRACTIE Nadat de reizigers de eerste bedwelming van de metropolis te boven waren, begonnen zij de stad te ontdekken. Zonder enig ander doel dan het bekijken van de stad, wandelden de reizigers door de stad of lieten zij zich in cab’s of omnibussen door haar straten rijden. Londen was een attractie op zich. De straten van Londen verbaasden de reizigers door hun breedte. In de city waren de straten weliswaar smal en benauwd maar de nieuwe Regents Street en Oxford Street werden door hun grootte door de reizigers opgemerkt. Zo schrijft Cramer over Regents Street: ‘Alles is hier in kolossale proportien en op en groote leest geschoeid.’256 Daarnaast vallen de trottoirs op. Van Houten schrijft dat alle straten voorzien zijn van een voetpad.257 Cramer prijst de gemakkelijkheid van de voetpaden en ook Van Westreenen merkt de opvallend brede trottoirs op.258 Deze opmerkingen geven aan dat de reizigers de nieuwe, breed opgezette straten niet gewend waren. Dit heeft weer te maken met de stadsvernieuwingen die Londen onderging en die in Nederland nog moesten aanvangen. De bruggen van Londen komen in elke beschrijving van de stad terug. Hoewel over alle bruggen wandelingen gemaakt worden komen zijn het vooral de London Bridge en de Waterloo Ackersdijck, Engeland in 1821, 32. Vissering, ‘Westminster en St. Pauls’, 63 252 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 59. 253 Ibidem, 68. 254 Van der Willigen, Engeland, 20. 255 Beets, Uitstap naar Londen, 18. 256 Cramer, Kunstreis, 227. 257 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 71. 258 Cramer, Kunstreis, 280. Van Westreenen, Engeland, 46. 250 251
40
Bridge die het meest terugkomen in de reisverslagen. De twee bruggen waren relatief nieuw. De Waterloo Bridge werd in 1817 geopend, de London Bridge in 1831. De laatste bestond nog niet tijdens de reizen van Ackersdijck en Van der Willigen. Met name de Waterloo Bridge werd door de reizigers bewonderd.259 De brug wordt door Cramer ‘de schoonste ter wereld’ genoemd, en Ackersdijck schrijft dat men de brug niet genoeg kan bewonderen.260 De Waterloo Bridge werd niet alleen door de Nederlandse reizigers als de mooiste ter wereld gezien. Haar architectuur werd wereldwijd bewonderd. De Italiaanse beeldhouwer Canova noemde het de nobelste brug in de wereld en schreef dat de brug alleen al genoeg was om naar Engeland af te reizen.261 In de beschrijvingen van Londen wordt weinig aandacht gegeven aan negatieve kanten van de stad. De walm van de steenkolen wordt door meerdere reizigers behandeld maar de smerigheid en de stank die Londen in de negentiende eeuw teisterden zijn niet terug te vinden in de reisverslagen. Ook de armoede in Londen wordt slechts enkele malen beschreven. Typerend hiervoor is het verslag van Beets die de armoede slechts een keer aanstipt. ‘grootste pracht en grootste weelde heerschen, maar [er is] ook veel armoede en ellende, honger en ziekte.’262 De armoede wordt wel benoemd maar speelt daarna geen rol meer in het vervolg van zijn verslag. De parken van Londen vormen een vast onderdeel in de reisverslagen. Alle reizigers nemen de tijd om te schrijven over hun wandelingen hierin. Vooral Hyde Park en St. James Park werden door de reizigers bezocht, wat kan worden verklaard door hun centrale ligging. Het St. James Park werd in 1828 heringericht. Het park kreeg in plaats van de strakke Franse stijl een meer naturalistisch uiterlijk. Het rechte kanaal werd een meertje, de rechte wegen werden slingerende paden. Het park werd in zijn nieuwe vorm door Beets dan ook als ‘schilderachtig’ omschreven.263 Het nieuwe romantische park werd door hem gewaardeerd. St. James Park werd vooral bezocht door de middenklassen. Wat de reizigers vooral aantrok aan Hyde Park was het paraderen van de hogere klassen. De rijken van Londen reden in hun rijtuigen op en neer door het park. Ackersdijck spreekt van een ‘Grote levendigheid van wandelaars. Vele fraaie rijtuigen maken een soort corso in Hyde Park’.264 Tussen twee en vijf was het spitsuur in Hyde Park.265 Van Houten schrijft: ‘al wat schoonheid pracht smaak en mode oplevert [wordt] ten toon gespreid’.266
Zie bijlage III afbeelding 15. Cramer, Kunstreis, 244. Ackersdijck, Engeland in 1821, 28. 261 Brian Cookson, ‘Waterloo Bridge’, London Historians ( Augustus 2011) 2. 262 Beets, Uitstap naar Londen, 17. 263 Ibidem, 23. 264 Ackersdijck, Engeland in 1821, 37. 265 Zie bijlage III afbeelding 16. 266 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 84. 259
260
41
Ackersdijck verbaast zich over de uitdossing van de koetsiers van een van de koetsen: ‘Men heeft de zonderlinge gewoonte de koetsier een pruik en driehoekige hoed op te zetten’.267 Twee hoogtepunten waar geen van de reizigers omheen kon waren de Westminster Abbey en de St Pauls kathedraal. Dat deze kerken al dusdanig tot het toeristische corpus behoorden wordt getoond doordat alle reizigers ze bezoeken, hierover schrijven en dat Vissering een heel artikel aan de beide kerken wijdt.268 Bijna alle reizigers bewonderen de kerken. Ze worden omschreven als groots, kloek en fraai. De enige die zich negatief uitlaat is Van der Willigen over de St. Pauls. Hij stelt dat de kerk groots en bevallig zou zijn als deze net als de Sint Pieter in Rome een groot plein zou krijgen. 269 Thames Tunnel De Thames tunnel was een ambitieus project van ingenieur Marc Isambard Brunel.270 In 1825 werd begonnen aan de aanleg van de tunnel onder de rivier. Het project werd meerdere keren vertraagd door lekkages, men was niet gewend te graven in de zachte grond onder de Thames. In maart 1843 werd de Tunnel geopend. Wandelaars konden voor een shilling door de tunnel wandelen waar verscheidene winkels geopend waren. Cramer bezoekt de tunnel en schrijft: ‘[de
tunnel is door] zoveel wederwaardigheden geteisterd dat het laat bezien of deze reusachtige onderneming eenig in hare soort ooit met eenen goeden uitslag bekroond zal worden. Ik bragt met genoegen een paar uren er in door en beklaagde mij niet eenen schelling verkeken te hebben.’271 Van Westreenen bezoekt de tunnel in 1834, ruim acht jaar voor de officiele opening. 272 De tunnel was kennelijk zover gevorderd dat hij gedeeltelijk voor publiek was opengesteld. Van Westreenen schrijft dat hij in de gang onder het water wandelde. Cramer bezoekt een jaar later ook de tunnel. Beets schrijft in zijn verslag over de tunnel maar bezoekt deze niet. Hij had al zoveel van de tunnel gehoord dat het was alsof hij er al eens in was geweest. 273 De tunnel was voor de reizigers interessant omdat de technische ontwikkeling van Engeland hier in terug te zien was. De tunnel onder de Thames was een uniek project in de wereld. Markten Wat door de reizigers als typisch Engels werd gezien waren de verschillende markten van Londen. Beets, die tijdens zijn reis bezig werd gehouden met de Christelijke Bijeenkomsten, betreurde dat hij niet de tijd had om een markt te bezoeken. Beets schrijft: ‘Ik mag niet zeggen Ackersdijck, Engeland in 1821, 37. Vissering, ‘Westminster en St. Pauls’. 269 Van der Willigen, Engeland, 22. 270 Zie bijlage III afbeelding 17 en 18. 271 Cramer, Kunstreis, 247. 272 Van Westreenen, Engeland, 22. 273 Beets, Uitstapje naar Londen, 98. 267 268
42
dat ik Londen heb gezien. Dan had ik in alle vroegte naar de markten zijn gegaan.’274 De markten mochten dus blijkbaar niet gemist worden als Londen bezocht werd. Ook bij andere reizigers stonden de Londens markten op het programma. Voornamelijk de markt van Covent Garden was populair. Van Westreenen bezoekt deze markt ook. In zijn korte, gesloten stijl noemt hij de markt ‘fraai’.275 Zondagsrust De zondag wordt door de reizigers als vreemd ervaren. In Engeland werd de zondagsrust strenger nageleefd dan in Nederland. Londen was op zondag een compleet andere stad. ‘Gij zult zien hoe akelig doodsch en uitgestorven het er op zondag in Londen uitziet. Dan is het een groote woestijn dan is het er niet om uit te houden.’276 Cramer spreekt van een droefgeestige dag waarbij in de straten geschoten kan worden zonder iemand te raken.277 De zondag werd door zowel de Londenaren als de reizigers gebruikt om uitstapjes in de omgeving van de stad te maken. Uit de ervaringen van Groshans blijkt dat dit gebruik in andere steden minder gewoon was. Daar werd de zondag zelfs niet gebruikt voor uitstapjes. Groshans wil op een zondag vanuit Birmingham met de trein de omgeving verkennen. Hij schrijft dat wanneer hij zijn plannen te kennen geeft aan de waard hij niet in zijn achting stijgt: ‘On Sunday, sir!’278 Wanneer hij toch doorzet merkt hij dat het lastig is om op zondag met de trein te reizen, deze rijden weinig op de rust dag. Met enkele lange wandelingen kan hij toch de omgeving nog bewonderen. In Londen is Hyde Park de enige plek die op zondag net zo druk is als anders. De hogere klassen paraderen in hun rijtuigen door het park.
MUSEA EN GALERIJEN Een van de vaste onderdelen van een reis naar Engeland was het bezoeken van musea en galerijen. Naast het British Museum bezochten de reizigers meerdere galerijen en privé collecties. British Museum Het Brits museum was in de eerste helft van de negentiende eeuw al een vast onderdeel van het reisprogramma. Behalve in die van Vissering en Groshans wordt het museum in elk reisverslag genoemd. Reisgidsen besteedden meerdere pagina’s aan het museum.279 Het museum, dat vanaf
Beets, Uitstapje naar Londen, 22. Westreenen, Engeland, 24. 276 Beets, Uitstapje naar Londen, 23. 277 Cramer, Kunstreis, 289. 278 Troosting, Engeland in 1849, 78. 279 Bijvoorbeeld Leigh, Picture of London. 274
275
43
1753 bestond, was in de negentiende eeuw al zo uitgebreid dat de reizigers een volle dag kwijt waren met het bezoek eraan.280 Vooral de Egyptische oudheden trokken de aandacht. Van Westreenen bezoekt het museum tijdens zijn beide reizen. Tijdens zijn eerste bezoek wordt hij rondgeleid door de bibliothecaris zelf, Sir Henry Ellis.281 Tijdens zijn tweede reis zoekt hij de directeur weer op en dineert bij hem thuis.282 Ook dan bezoekt hij het museum en wordt weer door Ellis begeleid. Van Westreenen is het meest geïnteresseerd in de bibliotheek van het museum. In zijn reisdagboek schrijft hij uitvoerige lijsten van werken op die hij in de bibliotheek zag. Beets bezoekt het museum niet, hij te druk is met de christelijke bijeenkomsten. Het was wel zijn plan om het museum te bezoeken. Dit blijkt uit de aanbevelingsbrief, gericht aan de directeur, die hij bij zich had.283 De brief was voor hem geschreven door ‘Nederlandse geleerden’. Het is niet ondenkbaar dat ook Van Westreenen in contact kwam met Sir Ellis door middel van een aanbevelingsbrief. Met de juiste connecties kon men zich een speciale toegang verschaffen. National Gallery Met name schilderijen speelden een prominente rol in de reisverslagen. Het Brits museum blonk uit in zijn collectie oudheden maar bezat slechts weinig schilderijen. Vooral de schilder Cramer zocht schilderijen op beschreef uitvoerig waar hij welke had gezien. In 1823 beklaagde Van der Willigen zich over het ontbreken van een rijksmuseum voor schilderijen in Londen. Tijdens zijn reis bezocht hij de collectie Angerstein. Deze schilderijenverzameling was de privécollectie van John Julius Angerstein die in januari van dat jaar was overleden. De collectie omvatte 38 werken waaronder die van Rubens, Rembrandt en Velázquez. Een jaar na het overlijden van Angerstein zou de collectie door het parlement worden gekocht en de basis van de National Gallery vormen. Wanneer Cramer in 1835 de National Gallery bezoekt is de collectie inmiddels uitgebreid. Toch prijst Cramer vooral dezelfde werken die Van der Willigen ook bezocht. Cramer is met name onder de indruk van de werken van Rubens en Rembrandt. De verschillende werken van Italiaanse schilders als Titiaan en Correggio doen hem denken aan zijn reis naar Italië. Ook Beets bezoekt in 1847 de National Gallery maar schrijft niets over zijn bezoek. Theaters Londen kende veel theaters in de eerste helft van de negentiende eeuw. De hogere klassen bezochten de opera, de middenklassen gingen naar het theater. Het Covent Garden Opera House, Kings Theater en het Theatre Royal in Drury Lane waren de voornaamste hiervan.284 De
Jonathan Conlin, The nation’s mantelpiece. A history of the National Gallery (Londen 2006) 9. Van Westreenen, Engeland, 28. 282 Ibidem, 74. 283 Beets, Uitstap naar Londen, 98. 284 Picard, Victorian London, 202. 280 281
44
reizigers bezochten verschillende theaters maar het Kings Theater en het Theatre Royal in Drury Lane waren het populairst.285 Cramer bezoekt ook nog het Lyceum Theater maar merkt op dat het publiek daar niet van de eerste rang was. ´Deze gaan uitsluitend naar de Italiaanse opera [Kings Theater]’.286 De voorstellingen worden over het algemeen door de reizigers gewaardeerd. Ackersdijck schrijft dat zijn bezoek aan Drury Lane en het Covent Garden Opera House zijn verwachtingen overstegen.287 De gasverlichting, die in het begin van de negentiende eeuw zijn intrede deed in het theater, wordt door de reizigers bewonderd. Ackersdijck schrijft dat de gasverlichting hem zeer voldeed.288 Van Houten merkt op dat in de theaters met gaslicht wordt getoverd.289 Het is niet verwonderlijk dat de verlichting meerdere keren terug komt in de reisverslagen. In Engeland werd deze techniek eerder toegepast dan in Nederland.290 De reizigers zijn verbaasd over de onstuimigheid van het publiek dat de voorname theaters bezoekt. In verschillende reisverslagen wordt geschreven over het luidruchtige Engelse publiek dat door de voorstelling schreeuw, lacht en scheterige geluiden maakt.291 Van Houten maakt mee dat het publiek tijdens een voorstelling een uur lang om opvoering van Macbeth blijft roepen. Dit gebeurd echter niet, de acteurs blijven hun eigen stuk doorspelen.292 Cramer’s mening over het publiek is typerend: ‘Het komt mij zonderling voor, dat het grootste deel des publiek, gelijktijdig lomp, ontwetend en zonder opvoeding is.’293 Ackersdijck maakt tijdens zijn bezoek aan het Kings Theater mee dat het publiek na afloop God save the King begint te zingen. Een man die er door heen waagt te fluiten wordt afgevoerd waarna het gezang massaler wordt ingezet. Ackersdijck schrijft dat het spontane zingen een van de mooiste momenten uit zijn leven is.294 Groshans schrijft dat het bij de voorstellingen bij de voorname opera’s het publiek is een stuk bedaarder is.295 Tuinen De avonden werden niet alleen in het theater besteed. De reizigers zochten tijdens hun bezoek aan Engeland ook verschillende pleasure gardens op. Cramer schrijft in zijn reisverslag: ‘niets
Ackersdijck, Cramer, Van Houten en Groshans bezochten het theater in Drury Lane. Ackersdijck, Cramer, Van der Willigen, Van Houten en Groshans bezochten het Kings Theater. Zie bijlage III afbeeldingen 19, 20 en 21. 286 Cramer, Kunstreis, 257. 287 Ackersdijck, Engeland in 1821, 20. 288 Ibidem, 17. 289 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 175. 290 Frederick Penzel, Theatre lighting before electricity (Middletown 1978) 35. 291 Troosting, Engeland in 1849, 129. 292 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 180. 293 Cramer, Kunstreis, 257. 294 Ackersdijck, Engeland in 1821, 35. 295 Troosting, Engeland in 1849, 130. 285
45
gaat de pracht van een lusthof of park in Engeland te boven’.296 Van deze tuinen werden de Vauxhall Gardens in Londen door de reizigers het meest bezocht.297 Van Houten noemt de tuinen ´een voorname plaats onder de vermakelijkheden van Londenaren´298 Gelegen op de zuidoever van de Thames konden de tuinen zowel per boot als per koets bereikt worden. De openbare tuinen trokken mensen uit zowel de hoge als lagere klassen. Tienduizenden mensen konden tegelijkertijd de tuinen bezoeken. Op de avond dat Groshans de tuinen bezocht werd hij vermaakt door koorddansers, paardrijders en luchtspringers. Tijdens het bezoek van Van der Willigen werd er koord gedanst door de Amerikaan Blackmore. De koorddanser droeg een hoed van waaruit vuurwerk werd afgestoken en begon op 25 meter hoogte op zijn hoofd op het touw te staan.299 Van der Willigen kon dit niet waarderen en vroeg zich af hoe men kon genieten van dit levensgevaar. Hoe later het werd, hoe woeliger het in de tuinen werd. De reizigers die de tuinen bezoeken schrijven dat ze op tijd weer richting de herberg gaan. De Londenaren bleven vaak tot zonsopkomst in Vauxhall waarbij veel drank werd vergoten. Tegen het ochtendgloren braken er geregeld vechtpartijen uit.300 Tussen de bezoekers bevonden zich ook verscheidene prostituees die onopvallend door de tuinen liepen. Wellicht doelde Van der Willigen op hen toen hij schreef dat de Vauxhall Gardens ´Een goede plek zijn om kennis te maken met geriefelijke meisjes´.301 Panorama´s Onder de vermaken van Engeland behoorden ook de panorama´s en cosmorama´s. Cramer, Van der Willigen en Ackersdijck bezoeken er een. Cramer bezoekt het Colosseum in Regent Park. In dit op het pantheon gebaseerde gebouw bevond zich een panorama van het uitzicht vanaf de St. Paul kathedraal. Nabij het Leicester square ziet hij het panorama van Jeruzalem. In Edinburgh bezoekt Ackersdijck een panorama van de noordpool.302 Van der Willigen bezoekt twee panorama´s. Een van het eiland Corfu en een van Lausanne. Tevens bezoekt hij een bewegend panorama, iets wat hij nog niet eerder gezien heeft. Het panorama verbeeldt de kroning van Koning George IV die Ackersdijck twee jaar eerder persoonlijk meemaakte. Terwijl hij zit ziet Van der Willigen de gehele stoet aan hem voorbij trekken. 303
Cramer, Kunstreis, 282. Zie bijlage III afbeelding 22. 298 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 182. 299 The Dictionary of Victorian London. http://www.victorianlondon.org/index-2012.htm. 300 Van der Willigen, Engeland, 243. 301 Ibidem, 242. 302 Ackersdijck, Engeland in 1821, 118. 303 Van der Willigen, Engeland, 245. 296
297
46
De panorama’s waren in het begin van de negentiende eeuw enorm populair.304 De panorama’s toonden voornamelijk landschappen.305 Ze werden door hun makers gebracht als vervangers van de realiteit.306 Hierdoor houden de bezoeken van de reizigers aan de panorama’s verband met landschapswaardering. De reizigers zochten niet alleen verre gezichten op toppen van bergen op maar dus ook in de vorm van de panorama’s in de stad. Uitstapjes De dorpen in de omtrek van Londen werden ook door de reizigers bezocht. Per boot voer men vaak op zondag de Thames op. De inwoners van Londen ontsnapten op deze manier aan de strikte zondagsrust, de reizigers zagen het als uitje. De uitstapjes naar Windsor, Greenwich en Richmond waren deels als ontspanning bedoeld, en deels om daar zaken te bezoeken. Het bezoek aan Windsor werd gemaakt om Windsor Castle te bezoeken en bij Greenwich gingen de reizigers naar het hospitaal. Bij het bezoek aan Richmond werd de heuvel beklommen. Wat de reizigers naast het hospitaal en het kasteel trok aan de dorpen was de landelijke ligging, maar vooral het uitzicht over Londen vanaf de heuvels van Greenwich en Richmond. De reizigers wilden vanaf de heuvels de vele boten op de Thames en de schoorstenen van Londen bekijken. Cramer spreekt van een ´heerlijk gezicht´ op de Thames. Alleen de mist kon het uitzicht soms bederven.307 Ook vanaf Richmond Hill heeft de reiziger volgens Van der Willigen ´de schoonste gezichten´.308
Ruige ontspanning De reizigers beperkten zich niet tot bovengenoemde beschaafde vormen van vermaak. Cramer spreekt in 1835 over bokswedstrijden en hanengevechten. Deze zijn zeldzaam geworden doordat de politie hier streng tegen op treedt. Twaalf jaar voordat Cramer naar Engeland reist bezoekt Van der Willigen een bokswedstrijd in Londen. Van der Willigen is hier duidelijk niet in zijn element. In de ruimte waar de wedstrijd gehouden heeft ´alles een slordig en akelig voorkomen´.309 Van der Willigen bevindt zich in een menigte die ´niet [behoort] tot de beschaafde klasse’.310 Een bokswedstrijd was een mannenaangelegenheid, er waren geen vrouwen aanwezig. Heren uit de hogere klassen die de wedstrijd bezochten wilden niet herkend worden. ‘Een hoop
Stephan Oetermann, The panorama. History of a mass medium (New York 1997) 126. Michael Charlesworth, Landscape and vision in nineteenth-century Britain and France (Farnham 2008) 12. 306 Charlesworth, Landscape and vision in nineteenth-century Britain, 18. 307 Cramer, Kunstreis, 216. 308 Van der Willigen, Engeland, 310. 309 Ibidem, 232. 310 Ibidem, 232. 304 305
47
groote heren [waren gekleed] in het livrei van hun bediende’. De boksers zagen eruit als criminelen die geweldige stoten op zowel het lichaam als het gezicht uitdeelden. Aan het einde van de strijd was het Van der Willigen onduidelijk wie gewonnen had. ‘We verlieten dit woest bedrijf, vast besloten te hebben er niet meer terug te komen.’311 De bokswedstrijd kwam op Van der Willigen over als een ‘zonderling mengsel van beschaving en woestheid.’312
LANDSCHAP Het gros van de reizigers bezocht alleen de Engelse hoofdstad en zag het platteland alleen vanuit de koets op weg naar Windsor of Richmond. Beets, Van Houten, en Cramer beperkten hun reis tot Londen en haar naaste omgeving. Bij deze reizigers speelt het landschap geen grote rol. Wanneer zij buiten de stad reizen wordt de omgeving van Londen oppervlakkig omschreven als ‘bevallig’, ‘schoon’ en ‘aangenaam’.313 Vanuit de koets hebben zij oog voor twee aspecten van het landschap, het pittoreske en de nuttige kant van het land. De waardering van het pittoreske komt naar voren wanneer Beets de kronkelende Thames nabij Richmond omschrijft als ‘schilderachtig’. Deze term wordt zowel door Beets als door Ackersdijck, Van Westreenen, Van der Willigen en Groshans gebruikt om landschappen te omschrijven. Volgens Nicolas Green wordt hiermee bedoeld dat het landschap eruit ziet als een schilderij.314 Het beschreven landschap dat als schilderachtig werd omschreven paste qua compositie en balans in de regels die golden voor landschapsschilderijen. Onaangetaste natuur, glooiende heuvels en kronkelende rivieren hoorden hierbij. De groep reizigers die alleen in Londen en haar omgeving bleef consumeerde het pittoreske landschap, om in de woorden van Green te blijven, niet. Ze zochten het niet actief op, omschreven het niet uitvoerig, ze kwamen het enkel tegen op hun reis. Wat uit hun korte omschrijvingen wel duidelijk wordt is dat zij wél dachten in de termen van het pittoreske. Het weinige van het landschap dat zij omschrijven wordt geheel in de termen van het pittoreske gevat. Naast het schilderachtige aspect van het landschap komt in de reisverslagen ook het nuttige aspect van het landschap naar voren. Bebouwd land wordt door de reizigers gewaardeerd. Zo spreekt Cramer van ‘vruchtbaar land’ en schrijft Van der Willigen over ‘grazige weiden met kloeke runderen’.315 Dit wordt gezien als teken van de economische welvaart van Engeland. De reizigers die verder reizen dan de hoofdstad komen het pittoreske niet alleen tegen maar zoeken het bewust op. De uitzondering hierop is Van Westreenen die tijdens zijn tweede Van der Willigen, Engeland, 235. Ibidem, 237. 313 Onderen andere Cramer, Kunstreis, 290 en Ackersdijck, Engeland in 1821, 104. 314 Nicolas Green, The spectacle of nature (Manchester 1990) 95. 315 Cramer, Kunstreis, 290. Van der Willigen, Engeland, 332. 311 312
48
reis alleen oog heeft voor de bibliotheken in Oxford en Cambridge en het landschap geen aandacht geeft. Het pittoreske wordt door Van der Willigen, Groshans, Vissering en vooral Ackersdijck volop geconsumeerd. Deze reizigers zoeken ruïnes en watervallen op, beklimmen bergen, dalen grotten af. Wat opvalt, is dat Engelse literatuur een voorname rol speelt in het opzoeken van het pittoreske. Vissering en Groshans zoeken de ruïnes van kasteel Kenilworth op. Beide reizigers verbinden de ruïnes aan het werk van Sir Walter Scott. Scott schreef een historische roman over het kasteel, Kenilworth, a Romance.316 De reizigers kennen het werk van Scott en zijn bij het zien van de ruïnes diep geroerd. ‘Lang bleven we bij de ruïnes en diep getroffen gingen wij weg.’317 Vissering ziet bij de ruïnes de gebeurtenissen uit het werk van Scott voor zich: ‘toen rezen voor onze oogen de schimmen van de arme verstootene Amy en van den rampzaligen Tressilian.’318 Groshans en Vissering bezoeken de ruïnes van Kenilworth als uitstapje vanuit Birmingham waar zij verblijven. Ackersdijck en Van der Willigen zoeken het pittoreske niet op als uitstapje. Bij hen zijn het hoofdoelen van hun reis. Ackersdijck zoekt in Engeland het pittoreske op in de omgeving van de rivier Wye, op de top van de berg Cader Idris, in het Lake District en in de grot Peak Cavern. De Britse historicus Ian Ousby stelt dat in het begin van de negentiende eeuw de toeristische kaart van Engeland gevormd werd. Het Lake District, Peak Cavern en de Wye zijn de belangrijkste plekken waar het pittoreske Engeland in geconcentreerd werd. Ackersdijck reist vanuit Londen naar Ross. Hier vaart hij met twee medereizigers de rivier de Wye af. In zijn reisgids staat een uitvoerige beschrijving van de tocht waarbij de lezer gewezen wordt op kleine watervallen en oude ruïnes.319 Tijdens de boottocht wordt meerdere keren gestopt om een heuvel te beklimmen of een ruïne van dichtbij te bekijken. Bij het zien van ruïnes van een abdij in de regen schrijft Ackersdijck dat hij ‘dichterlijke inspiratie’ krijgt.320 Dit is een van de weinige momenten waarbij de gesloten schrijfstijl van Ackersdijck doorbroken wordt door een romantisch levensgevoel. Ackersdijck is beïnvloed door Engelse literatuur. Bij het zien van een laag mist over een heuvelachtig landschap schrijft hij dat het gezicht hem aan de werken van Ossian doen denken.321 De romantische poëzie van Ossian komt op meerdere momenten terug in het reisdagboek.
Sir Walter Scott, Kenilworth, A romance (Londen 1821). Troosting, Engeland in 1849, 84. 318 Vissering, ‘Een Engels landschap’, 192. 319 The Cambrian Tourist or, Post-Chaise Companion through Wales; containing cursory sketches of the Welsh Territories and a description of the manners, customs, and games of the natives (Londen 1834) 309. 320 Ackersdijck, Engeland in 1821, 59. 321 James Macpherson, Fragments of ancient poetry, collected in the Highlands of Scotland, and translated from the Gaelic or Erse language. Gehaald van: The Literary Encyclopedia. www.litencyc.com op 13 juni 2012. 316 317
49
In Wales beklimt Ackersdijck de Cader Idris. Op de top hoopt hij een uitzicht te hebben over het land maar zware bewolking verhinderde dit. Daar door miste Ackersdijck ‘de verrukking van een helder uitzicht’.322 Uit dit citaat blijkt dat Ackersdijck het landschap wil ervaren. Deze ervaring behelst echter niet het pittoreske maar meer de sublieme natuurervaring. Ousby stelt dat de sublimiteit van het landschap schuilt in ongeschondenheid, kracht en onbevattelijkheid. Ackersdijck hoopte een sublieme natuurervaring te beleven maar bewolking hield dit tegen. Dit is het enige moment in zijn reis dat Ackersdijck de sublimiteit opzoekt. In het Lake District waarin de dorpen Ambleside en Kendal liggen, is Ackersdijck duidelijk weer op zoek naar het pittoreske landschap. Hij bevaart de meren per boot en zoekt op een begraafplaats een oude boom op. ‘Deze boom is als een grijsaard in de laatste tijd van zijn lang gerekte leven.’ 323 Ackersdijck is onder de indruk van ‘verhevene rotsen’ en kleine watervallen, ‘sierlijk en bevallig’ in het gebied.324 Ousby constateert in het begin van de negentiende eeuw toenemende aandacht voor het natuurgebied rond Castleton waarin zich twee grotten bevinden. Het gebied wat eerst lelijk en afschuwelijk werd gevonden ondervond een herwaardering. De grotten begonnen toeristen te trekken die de krachtige en pure natuur juist bewonderden. Ook Ackersdijck bezoekt deze grotten, maar schrijft hier weinig over. Kort schrijft hij dat de grotten ‘meest zienswaarde natuurtonelen zijn’.325 Hoewel Ackersdijck in zijn dagboek summier en gesloten schrijft over zijn ervaringen van het Engelse landschap blijkt uit zijn reisbestek dat hij wel degelijk getrokken werd door pittoreske en ook sublieme natuurbeleving. Ackersdijck blijkt totaal niet ‘met het hoofd te reizen’, zoals Randeraad stelt. Meerdere keren probeert hij de natuur in haar schoonheid en grootsheid te ervaren en is teleurgesteld wanneer dit, door bewolking, niet lukt. Van der Willigen zoekt net als Ackersdijck naar het pittoreske Engelse landschap. Hij reist naar het eiland Wight in het zuiden van Engeland. Van der Willigen gaat naar dit gebied puur voor haar natuur. Per koets reist hij over het eiland waarbij hij als eerst de ruïnes van het kasteel van Carisbrook bezoekt. Op het eiland maakt hij lange wandelingen waarbij hij geniet van het uitgestrekte gezicht.326 Hierbij is hij duidelijk geïnspireerd door de gedichten van Ossian. ‘De eenzame woeste tooneelen doen mij denken aan Ossian.’327 Verder beklimt hij rotsen om watervallen te zien. Deze hebben volgens hem een ‘woest en romanesk aanzien’.328 Zo beschrijft
Ackersdijck, Engeland in 1821, 101. Ibidem, 110. 324 Ibidem, 112. 325 Ibidem, 130. 326 Van der Willigen, Engeland, 369. 327 Ibidem, 369. 328 Ibidem, 393. 322 323
50
hij het landschap in termen van het sublieme maar is hij tegelijkertijd ook op zoek naar pittoreske landschappen.
INSTELLINGEN EN INDUSTRIE Tijdens hun reis door Engeland bezoekt het merendeel van de reizigers fabrieken of instellingen. De
instellingen
die
zij
bezoeken
zijn
divers.
Ziekenhuizen,
rechtszittingen,
en
parlementsvergaderingen zijn slechts een greep uit de door hen bezochte instellingen. In het hier volgende deel zullen de meest voorkomende behandeld worden. Dit zijn achtereenvolgens het Engelse parlement, gevangenissen en verscheidene vormen van industrie. Parlement
Van Westreenen, Cramer en Beets wonen een vergadering van het parlement bij. Opvallend is dat zowel Van Westreenen als Beets de vergadering bijwonen in de loge van het Corps Diplomatique. Van Westreenen zit tijdens de vergadering van het Lagerhuis naast de Turkse ambassadeur en zijn tolk. Beide reizigers verkregen deze speciale plek door hun contacten. ‘Door goedheid van de heer S. kreeg ik een zitplaats in de loge van het corps diplomatique’, schrijft Beets.329 Onduidelijk is wie de Heer S. is. Van Westreenen heeft in Londen dankzij zijn adellijke titel contact met de hogere klassen door wie de zitplaats geregeld wordt. Van Westreenen schrijft echter niet de zit plaats in het diplomatieke vak voor hem regelde. Cramer bezoekt de vergaderingen van het Lagerhuis ook maar zit in het publieke vak.330 De reizigers letten niet zozeer op de inhoud van de vergaderingen, ze zijn meer onder de indruk van de manier van debatteren. Beets is onder de indruk van de rede van Lord Russel. Tijdens het spreken ‘sloeg [hij] geweldig met de vuist op tafel’.331 Jaap van Rijn stelt dat de kunst van het debatteren in Engeland verder was ontwikkeld dan in Nederland. In verschillende debatingclubs werd het houden van een rede geoefend.332 Dat de reizigers onder de indruk zijn van de redevoeringen in het parlement onderbouwt deze stelling. Gevangenissen Onder de reizigers had Engeland een goede reputatie op het gebied van weldadige instellingen. Van der Willigen, die zich in Nederland bezighield met de opvang van de minderbedeelden, is verbaasd over het aantal inrichtingen in Londen. ‘Voor allerlei ongelukkigen of hulpzoekende
Beets, Uitstap naar Londen, 100. Cramer, Kunstreis, 220. 331 Beets, Uitstap naar Londen, 100. 332 Jaap van Rijn, De eeuw van het debat. De ontwikkeling van het publieke debat in Nederland en Engeland 1800-1920 (Groningen 2010) 50. 329 330
51
heeft men hier middelen ter verzorging’ 333 De vele instellingen in Engeland worden door Groshans verbonden aan de hoge mate van beschaving van het land. ´het streven om nuttige instellingen op te richten [is een] gunstig bewijs voor beschaving.’334 Er worden door de reizigers verscheidene instellingen bezocht maar gevangenissen zijn het meest vertegenwoordigd. In Londen worden de gevangenissen Newgate en King’s Bench door vijf reizigers bezocht. Van Westreenen, Van Houten en Cramer bezoeken New Gate. Cramer, Van Houten en Van der Willigen gaan naar King’s Bench. Er is een duidelijk verschil tussen de twee Londense gevangenissen. De King’s Bench gevangenis herbergde voornamelijk schuldenaren en hanteerde een mild beleid.335 De Newgate gevangenis was de oudste van de stad en voornamelijk zware misdadigers zaten hier hun straf uit.336 Van der Willigen schrijft dat King’s Bench zijn verwachtingen niet waarmaakt. Hij kon naar binnen lopen zonder dat iemand hem wat vroeg. Een gevangene leidde hem rond. De Newgate gevangenis durfde hij niet naar binnen. ‘Newgate, de oudste gevangenis van Londen zag er van buiten zo somber en kerkerachtig uit dat we er niet ingingen’.337 In Bristol bezoekt Ackersdijck een nieuwe gevangenis. Hij beschrijft uitvoerig de indeling van het gebouw en tekent hierbij een plattegrond. Tijdens zijn rondleiding ziet hij dat de gevangenen slecht gekleed zijn. Ook wordt er nauwelijks werk verricht, iets wat hij niet waardeert. In Nederland zou Ackersdijck zich in de jaren 1840 bezighouden met hervormingen op het gebied van slavernij maar ook het gevangeniswezen. Zijn uitvoerige bezoek aan de gevangenis in Bristol heeft hem wellicht geholpen een mening over dit onderwerp te vormen. Industrie De industriële revolutie voltrok zich in Engeland in de periode dat de reizigers naar het land reisden. Het industriële Engeland speelt in elk reisverslag een rol. In de meeste verslagen blijft de Engelse industrie de achtergrond waartegen de reiziger zijn reis maakt. Drie reizigers zoeken daadwerkelijk de industrie van Engeland op. Groshans en Vissering in Birmingham, Ackersdijck door geheel Engeland. Ackersdijck maakt van de onderzochte reizigers de meest uitvoerige reis en is ook in het opzoeken van industrie het meest actief. Groshans bezoekt in Birmingham een medisch wetenschappelijk congres. Als onderdeel daarvan bezoekt hij enkele tentoonstellingen over nijverheid en landbouw. De Engelse industrie is voor hem een secundair reisdoel. De reizen Vissering en Ackersdijck lijken echter de industrie als hoofddoel te hebben.
Van der Willigen, Engeland, 264. Troosting, Engeland in 1849, 16. 335 Zie bijlage III afbeelding 23 en 24. 336 Zie bijlage III afbeelding 25. 337 Van der Willigen, Engeland, 267. 333 334
52
Groshans bevindt zich het grootste deel van zijn reis in Birmingham. Hij is zich bewust van de industrie rondom de stad: ‘talrijke en uitmuntende fabrieken in Birmingham hebben de naam der stad tot aan de verst verwijderde plaatsen van den aardbol overgebragt’.338 Op de laatste avond van het congres woont hij een voordracht bij van Professor Willis over stoomwerktuigen. Dat Groshans een medicus is en geen echte interesse heeft in industriële ontwikkeling blijkt uit zijn opmerking over de voordracht: ‘Daarover [heb ik] niets opgetekend en zoo ik mij wel herinner was er ook niet veel van te zeggen.’339 Anders is het bij Vissering. Na terugkomst uit Engeland schrijft hij een heel artikel over zijn bezoek aan een fabriek nabij Birmingham. Vissering zet Birmingham net als Groshans neer als het centrum van industriële ontwikkeling. Samen met een jonge Duitse technicus is Vissering op bezoek bij fabrikant W. Dit bezoek is het hoofddoel van zijn reis naar Engeland. Vissering is gekomen ‘om Engelsche instellingen en Engelsche fabrijken te leeren kennen.’340 De fabriek betoverde Vissering: ‘Mijne aandacht was uitsluitend door de bezielde werktuigen, die om ons heen arbeidden, vermeesterd.’341 Naast bewondering voor de machines van de fabriek heeft Vissering ook aandacht voor de arbeiders. Deze lopen er uitgeput, als machines bij. ‘Geene twee voegden zich te zamen; geen enkel vriendelijk woord kruidde de spijs; alleen de raderen ratelden en de mokers sloegen onvermoeid voort. Als wij hen voorbijgingen, sloegen ze schuchter de oogen op.’342 Wanneer Vissering hoort dat de arbeiders elke dag minstens twaalf uur werken en slecht te eten krijgen neemt hij tegenover de heer W. een kritische toon aan. De industrie speelt in de reisverslagen van Ackersdijck een grote rol. Ackersdijck zoekt in Engeland minstens dertien fabrieken op. Het laatste deel van zijn reisdagboek bestaat slechts uit opsommingen van fabrieksprocessen. De fabrieken worden niet terloops bezocht; Ackersdijck reist met de fabrieken als enige reden naar bepaalde plaatsen. Dit blijkt uit zijn bezoek aan de Cyfarthfa ijzergieterij bij Merthyr Tydfil.343 De fabriek was een van de grootste ter wereld: ‘het was mij dus bijzonder belangrijk om ze goed te bezichtigen.’344 De stad ligt niet op de logische route die Ackersdijck door Engeland neemt. Hij reist dus om speciaal om de fabriek te bezoeken. In de nacht ziet hij vanuit zijn koets de vuren van de fabriek opdoemen: ‘vlammen uit yzersmelterijen … zodat de wolken er rood van waren’. Ackersdijck bezoekt de fabrieken uitvoerig. Wanneer zijn gids niet verder de mijn in durft en wil terugkeren overtuigt Ackersdijck hem verder te gaan. In wagentjes op rails waarmee normaal de steenkool vervoerd wordt rijden ze verder de donkere mijn in. In de avond ziet hij vier hoogovens openen. Wanneer het vloeibare Troosting, Engeland in 1849, 28. Ibidem, 113. 340 Vissering, ‘Een Engels landschap’, 185. 341 Ibidem, 190. 342 Ibidem, 191. 343 Zie bijlage III afbeelding 26. 344 Ackersdijck, Engeland in 1821, 62. 338 339
53
ijzer uit de oven stroomt is dit een enorm spektakel. ‘Het was zeer zienswaard en ik was zeer voldaan dat ik dit niet verloren had.’345 Ackersdijck bezoekt een breed scala aan fabrieken. Katoenfabrieken bij Manchester, steenkolenmijnen bij Newcastle, lakenfabrieken nabij Leicester, spelden en knopenfabrieken bij Birmingham. Door zijn gesloten en korte schrijfstijl blijft onduidelijk welk gevoel Ackersdijck heeft over de fabrieken. De reden die Vissering en Ackersdijck hadden voor het bezoek van de fabrieken komen waarschijnlijk gedeeltelijk overeen. Beide reizigers hadden affiniteit met de staathuishoudkunde en vanuit die wetenschap was de industrie in Engeland interessant omdat deze in Nederland niet voorkwam. Daarnaast is Vissering journalist. De artikelen over Londen en de fabriek in Birmingham passen goed bij het tijdschrift De Gids.
345
Ackersdijck, Engeland in 1821, 71.
54
HOOFDSTUK 4
DE ENGELSE CULTUUR EN SAMENLEVING In het hier volgende hoofdstuk zal onderzocht worden hoe de reizigers de Engelse cultuur en samenleving typeerden en welke zaken zij hieraan vreemd vonden. De dagboeken van Ackersdijck en Van Westreenen zijn door hun korte zakelijke stijl minder van nut voor dit hoofdstuk. Zij bieden weinig inzicht in de mening van de reiziger over gewoonten en cultuur. In dit hoofdstuk zal ik mij als eerst concentreren op het idee van beschaving. De reizigers zagen Engeland als middelpunt van beschaving. Ik zal onderzoeken in welke zaken de reizigers dit terug zagen. Daarna zal ik mij richten op de ervaringen van de reizigers van de Engelse cultuur. Welk beeld bestond er van de Engelsman en welke aspecten van de gewoonten van de Engelsen waren de reizigers vreemd? Als laatst zal ik onderzoeken wat de reizigers schreven over het de kleding en het uiterlijk van de Engelsen. Engeland als middelpunt van beschaving De reisverslagen zijn doordrenkt met een gevoel naar het brandpunt van internationale, belangwekkende ontwikkelingen te gaan. In het begin van de negentiende eeuw groeide Engeland uit tot het machtigste natie ter wereld. Het Britse rijk omvatte gebieden over de hele wereld en geen enkel ander land kon zich meten aan de industriële ontwikkelingen die het land doortrokken.346 De leidende rol die Engeland speelde vindt zijn weerslag in de reisverslagen. Zo wordt Engeland door Beets ‘het middelpunt der beschaving’ en door Van Houten ‘[een] industriële natie als geen ander’ genoemd.347 Afhankelijk van het beroep en persoonlijke interesses van de reiziger zag men de beschaving in verschillende zaken terug. Ondanks de diversiteit van deze zaken zijn er algemene lijnen te trekken. Ik maak onderscheid tussen drie categorieën van zaken waarin de reizigers de beschaving terug zagen. Achtereenvolgens zal worden onderzocht welke mening de reizigers deelden over de Engelse politiek, literatuur en inrichtingen. Niet alle reizigers schreven over elke categorie, maar deze drie punten komen wel het meest terug in de waardering van de Engelse beschaving. De Engelse politiek De politieke constitutie van Engeland en met name haar parlement werd door meerdere reizigers genoemd als het toonbeeld van beschaving. ‘Hoeveel wijsheid, hoeveel kracht, hoeveel
346 347
Palmer, A history of the modern world, 430. Beets, Uitstap naar Londen, 23.Van Houten, Rotterdam naar Londen, 48.
55
geest van orde is daar menigmaal en ook in den laatsten tijd als voor het aangezicht der geheele wereld ontwikkeld. Dit is Engelands grootheid.’348 Het parlement werd als wijs en verlicht gezien.349 De reizigers dichtten Engeland een grote politieke vrijheid toe. In een koffiehuis dat Groshans bezoekt is hij verbaasd over de vrijmoedigheid waarmee men over regeringszaken spreekt.350 Van der Willigen komt op straat een schreeuwende prediker tegen. De man dreigt met hel en verdoemenis. Van der Willigen schrijft dat het hem goed doet dat niemand deze man iets doet. ‘In andere landen zou dit misschien verboden worden.’ 351 Het zijn de reisverslagen die eind jaren 1840 verschenen waarin het parlement het meest wordt bewierookt. Vooral Beets (1847) en Vissering (1848) dichtten het parlement een grote rol toe. Dat het parlement een grotere rol kreeg naarmate reisverslagen dichter bij 1848 uitgegeven werden, heeft wellicht te maken met het spook van revolutie dat in de eerste helft van de negentiende eeuw door Europa doolde.352 In 1848 brak in Parijs de revolutie uit die in aanleiding zou zijn voor revoluties door heel Europa. De spanning die de machthebbers jarenlang probeerden te onderdrukken ontaardde in de val van regeringen in heel Europa. Vissering schreef een maand voordat de revolutie in Parijs zou uitbreken dat in Engeland een eventuele omwenteling zonder schokken zou geschieden. Volgens hem zou dit komen doordat de Engelsen zowel het oude als het nieuwe evenredig waardeerden, ‘waardoor dat volk tegelijk met ernstigen eerbied het bestaande weet te bewaken, en het nieuwe met warmen ijver tegemoet streeft.’353 Vissering zou uiteindelijk gelijk krijgen, in Engeland brak geen revolutie uit. De Engelse politiek komt in veel reisverslagen voor maar wordt enkel in algemene bewoordingen beschreven. Nergens wordt ingegaan op de Chartist beweging, de Anti-Corn Law League of op de verschillende wetten die de positie van fabrieksarbeiders verbeterden. De armoede wordt beschreven, maar ook alleen in algemene bewoordingen benoemd. Van der Willigen spreekt van ‘hoog gestegen weelde naast diep gezonken gebrek’.354 De armoede wordt met anekdotes weergegeven maar over politieke actie op dit gebied wordt niet geschreven. Wellicht ontbrak de kennis hiervan bij de reizigers. Literatuur In hoofdstuk drie is beschreven hoe de reizigers door literatuur beïnvloed werden wanneer zij het Engelse landschap opzochten. De Engelse literatuur wordt door de reizigers als de meest Beets, Uitstap naar Londen, 100. Zie vorige noot en Van der Willigen, Engeland, 282. 350 Troosting, Engeland in 1849, 19. 351 Van der Willigen, Engeland, 276. 352 Palmer, A history of the modern world, 475. 353 Vissering, ‘Westminster en St. Pauls’, 73. 354 Van der Willigen, Engeland, 283. 348 349
56
hoogstaande gezien. ‘Een vorm van letterkunde … door andere natiën wel is nagevolgd maar niet geëvenaard, veel minder overtroffen’ schrijft Groshans in zijn reisverslag.355 Beets geeft aan dat hij al sinds zijn jeugd beïnvloed is door de Engelse literatuur, die volgens hem meer smaak heeft dan anderen.356 Beets schreef in zijn jeugd gedichten in de trant van Byron. Ook vertaalde hij werk van de Engelse schrijver.357 De Engelse literatuur werd gezien als een teken van de hoge mate van beschaving die Engeland bezit. De reizigers waren bekend met de werken van Lord Byron, Sir Walter Scott en de gedichten van Ossian. Deze worden door de reizigers in de reisverslagen aangehaald. In het begin van zijn reisverslag schrijft Beets dat in zijn jeugd de werken van Laurence Sterne hem altijd vergezelden. De schrijver Alexander Pope wordt door Groshans bewonderd.358 Voor Groshans was de literatuur zelfs onderdeel van het reisprogramma. Vanuit Birmingham reist hij af naar Stratford om daar het geboortehuis van Shakespeare te bezoeken. Ook Ackersdijck zoekt tijdens zijn reis naar het huis van een schrijver. In Twynerton probeert hij het huis van schrijver Henry Fielding te vinden maar niemand kan hem vertellen waar dit staat.359 De bezoeken passen in de ontwikkeling van het toerisme in Engeland die Ousby schetst. Ousby stelt dat literaire reisdoelen zoals kastelen uit romans, geboortehuizen van schrijvers en hun graven in de loop van de negentiende eeuw steeds meer onderdeel werden van het toeristische reisprogramma in Engeland.360 Van der Willigen noemt in zijn reisverslag niet namen van schrijvers maar benadrukt wel dat de boekdrukkunst tot ‘grote volkomenheid’ is gebracht.361 Opvallend is dat hij net als de andere reizigers Engeland bewondert om haar ontwikkeling maar dat hij daarbij telkens vermeldt dat Nederland hier niet voor onder doet. Wanneer niet ontkend kan worden dat Engeland op sommige vlakken verder is ontwikkeld dan Nederland geeft Van der Willigen dit toe maar benadrukt dat de Engelsen dit vooral te danken hebben aan Nederland. ‘Engelsen geven billijk toe dat zij de Nederlanders verschuldigd zijn’362 De Engelse instellingen Het laatste algemene punt waarin de reizigers de beschaving van Engeland terugzien zijn haar inrichtingen. In hoofdstuk drie is gebleken dat de reizigers tijdens hun reis verschillende inrichtingen als gevangenissen, ziekenhuizen en sociëteiten opzochten. Over de inrichtingen van Birmingham schrijft Groshans: ‘Weinig steden in de wereld die rijker in inrichtingen voor Troosting, Engeland in 1849, 125. Beets, Uitstap naar Londen, 1. 357 Zij bijlage 1. 358 Troosting, Engeland in 1849, 125. 359 Ackersdijck, Engeland in 1821, 46. 360 Ousby, Englishman ’s England, 23. 361 Van der Willigen, Engeland, 118. 362 Ibidem, 125. 355 356
57
onderwijs, wetenschap of van liefdadige aard zijn dan Birmingham’.363 Ook Cramer schaart de inrichtingen tot de beste van de wereld. Zo schrijft hij over de Bank of England: ‘[haar] invloed … is onberekenbaar en maken haar tot de aanzienlijkste inrigting van dien aard van de hele wereld.’364 De reizigers scharen de inrichtingen die te maken hebben met hun beroep of specialiteit onder de aanzienlijkste ter wereld. Zo vindt Vissering het niveau van de wetenschap ten aanzien van de statistiek tot de hoogste ter wereld behoren. Groshans ziet in de ziekenhuizen die hij in Engeland bezoekt de welvaart en verlichting van het Engelse volk terug.365
Engelse cultuur Zodra de reizigers van de boot stapten betraden zij een land waarvan de cultuur en samenleving anders waren dan zij gewend waren. Groshans vergelijkt de huiselijkheid van de Engelsen met die van de Nederlanders maar sommige reizigers laten Nederland helemaal buiten beschouwing en vergelijken hun ervaringen alleen met andere reizen. Cramer grijpt vaak terug op ervaringen die hij opdeed in Italië en Frankrijk.366 Door zijn hele verslag heen vergelijkt Van der Willigen Engeland met Frankrijk en in veel mindere mate met Nederland. Van der Willigen had enkele jaren in Parijs gewoond, door het land gereisd en er enkele werken over geschreven.
Houding tegenover buitenlanders Iets waar alle reizigers uit eigen ervaring over konden schrijven was de manier waarop de Engelsen met buitenlanders omgingen. Uit de verslagen blijkt dat op dit gebied een stereotype van de Engelsman bestond. Interessant is te zien hoe enkele reizigers dit beeld bevestigen terwijl andere het juist ontkrachten. De stereotype van de Engelsman schreef voor dat hij in de omgang met buitenlanders stroef, terughoudend en weinig levendig was.367 Dit wordt door de meeste reizigers beschreven. Het zijn echter enkel Groshans en Van der Willigen die hun best doen dit beeld bij te stellen. De andere bevestigen de stereotype. Cramer bewandelt een middenweg. Hij stelt dat het verschil vooral met klassen te maken heeft. De ‘hooge Engelse kringen’ zijn ‘versteend en koud als ijs’. In deze kringen vindt weinig levendige conversatie plaats en er is geen vrolijkheid of beleefdheid. Cramer schrijft dat ‘een elk dankt uit grond van zijn hart den hemel, wanneer men zich op nieuw
Troosting, Engeland in 1849, 29. Cramer, Kunstreis, 215. 365 Troosting, Engeland in 1849, 17. 366 Cramer, Kunstreis, 250. 367 Van der Willigen, Engeland, 337. Troosting, Engeland in 1849, 9, 24. 363 364
58
buiten den atmosfeer der Engelse sociëteit bevindt’. 368 De middenstand neemt volgens hem een andere houding aan. ‘Deze … is de eenigste die inderdaad gastvrij is. Zij zoekt de vreemdelingen niet op maar die haar tegen het lijf loopt wordt met goedheid en gulheid ontvangen.’ 369 Hoewel Cramer ook schrijft over de gastvrijheid van de Engelse middenstand neigt hij over het algemeen toch naar het stereotype. Typerend hiervoor is de mate van tolerantie die hij de Engelsen toeschrijft. ‘Geen menschengeslacht [is] zoo intolerant als de Engelsen.’370 De buitenlander moet zich zoveel mogelijk als de Engelsen gedragen. Wanneer hij van hun gewoonten afwijkt wordt dit door hen niet getolereerd. Ondanks dat Groshans schrijft dat hij van de stroeve houding van de Engelsen niets gemerkt heeft constateert hij wel dat de Engelsen in de omgang terughoudender zijn dan Nederlanders. Typerend is zijn beschrijving van een koets rit. Groshans ging met zijn reisgenoten boven op de koets zitten waar al twee oudere vrouwen zaten. Groshans schrijft: ‘Geheel in de Engelsen geest onthielden wij ons als onbekende van alle beleefdheden en vermeden opzettelijk eenige aanleiding tot gesprekken te geven zoodat ik volkomen overtuigd ben dat wij bij haar een aller gunstig indruk hebben nagelaten en dat zij ons voor ware en echte gentlemen hebben gehouden’.371 Uit deze anekdote blijkt dat de omgangsvormen van de Engelsen korter en afstandelijker waren dan die de Nederlanders gewend waren. In dit licht kan ook de uitspraak van Cramer worden gezien die schrijft dat er weinig gezellig verkeer tussen de Engelsen plaatsvindt.372 Van der Willigen probeert de stereotype om te weerleggen door te schrijven dat hij van de stroefheid van de Engelsen niets gemerkt heeft. Hij is slechts door ‘zeer hupsche en vriendelijke lieden’ ontvangen.373 Groshans beweert dat ‘de Engelsman weet dat hij verkeerd wordt beoordeeld’. Juist daarom zou hij vreemdelingen met veel voorkomendheid ontvangen. Groshans meent wel de toenadering groter wordt als men de Engelse taal spreekt.374 Vrouwen De Nederlanders verbazen zich over de positie en het karakter van de Engelse vrouwen. De reizigers zijn onder de indruk van de zelfstandigheid. Dit zien zij vooral terug in het alleen reizen van vrouwen. Ackersdijck schrijft dat hij de gewoonte van vrouwen om paard te rijden fraai
Cramer, Kunstreis,, 265. Ibidem, 263. 370 Ibidem, 275. 371 Troosting, Engeland in 1849, 104. 372 Cramer, Kunstreis, 262. 373 Van der Willigen, Engeland, 337. 374 Troosting, Engeland in 1849, 26. 368 369
59
vindt.375 Groshans ziet in het onvergezelde reizen van twee vrouwen een teken van hoge Engelse zeden. Daarbij is hij vooral verrast door de plaats van de vrouw tussen de voerman en hem.376 In het straatbeeld ziet Groshans dat vrouwen in het dagelijks leven dezelfde vrijheid als mannen hebben. Een vrouw waarmee hij in een winkel stond nam het initiatief om een gesprek met hem aan te knopen. Deze observaties doen Groshans concluderen dat in Engeland de emancipatie van de vrouw ‘reeds een grote stap… gemaakt had.’377 Groshans is een voorstander van deze emancipatie en vraagt zich af of ‘de uitsluiting van de ene helft van het menschdom altijd [zal] duren?’378 Drukte De Nederlanders werden bij aankomst in Londen overdonderd door de drukte in de stad en de snelheid waarmee alles zich voortbewoog.379 Deze drukte wordt door Beets en Vissering verbonden aan het karakter van de Engelsman. De Engelsen lijken een versnelling hoger dan de Nederlanders te leven. Beets vindt dit het grootste verschil met Nederland. ‘Er is geen tijd voor aarzeling en niemand aarzelt in Londen. Alles rijdt, loopt, tast en spreekt toe. Dit is … wel het grootste punt van verschil met den Hollandschen landaart!’380 Verschillende reizigers merken op dat tijd geld is in Engeland.381 Ook Vissering meent dat het Engelse karakter een grotere haast bevat dan de Nederlandse. ‘Welk eene haast, welk eene drift, welk eene bezigheid!’382 De reizigers concluderen zo dat de Engelsen zakelijker en haastiger zijn dan de Nederlanders.
Groeten De Engelse gewoonten weken op enkele punten af van de Nederlandse. Cramer bereidt de toekomstige reiziger hierop voor door een korte handleiding te geven wanneer men zich meldt bij een huis. Om gewichtig over te komen moet de bezoeker herhaaldelijk aan de deur kloppen. Cramer schrijft dat in Londen de manier van kloppen de conditie van de bezoeker aangeeft. Zo kloppen bedienden en boodschappers een keer, een burgerman twee keer en een aanzienlijke persoon meerdere malen.383
Ackersdijck, Engeland in 1821, 75. Troosting, Engeland in 1849, 104. 377 Ibidem, 104. 378 Troosting, Engeland in 1849, 106. 379 Zie hoofdstuk 3. 380 Beets, Uitstap naar Londen, 24. 381 Bijvoorbeeld Beets, Uitstap naar Londen, 48. 382 Vissering, ‘Westminster en St. Pauls’, 70. 383 Cramer, Kunstreis,, 213. 375 376
60
Het meest in het oog lopend verschil in gewoonten was het groeten. In tegenstelling tot Nederland werd in Engeland niet de hoed afgenomen. Dit zou in Nederland als onbeschoft worden opgevat, maar in Engeland is het juist omgekeerd. Cramer schrijft dat wanneer men de hoed afneemt ‘men van het hoofd tot de voeten [wordt] bekeken.’384 Van der Willigen is zich hier in eerste instantie niet van bewust. In Londen ziet hij de Hertog van York in zijn rijtuig stappen. Verontwaardigd schrijft hij dat niemand voor hem zijn hoed afneemt.385 Groshans bezoekt een newsroom waar kranten gelezen kunnen worden. Wanneer hij binnenkomt ziet hij dat iedereen zijn hoed op heeft. Dit zou in Nederland ‘voor onwellevendheid gehouden worden’.386 De Nederlanders passen zich echter aan. Van Houten groet, gelijk de Engelsen, met de hand of het hoofd.387 Huiselijkheid Het culturele aanbod dat Londen bood was minder in vergelijking met dat van Parijs schrijft Van der Willigen in zijn verslag. Parijs had meer schouwburgen, danszalen en andere openbare vermakelijkheden. De reden hiervoor vindt Van der Willigen in de grotere huiselijkheid van de Engelsen vergeleken met andere landen.388 De Engelsen bleven vaker thuis of zochten vaker vrienden thuis op dan dat zij elkaar troffen in de stad. Ook Groshans constateert dat de Engelsen huiselijker zijn dan Nederlanders.389 Hij merkt aan de houding van het publiek in de schouwburg dat ze deze niet vaak bezoeken. Ook vindt hij dat in Birmingham de mogelijkheden tot vermaak uiterst klein zijn.390 Engelse kost Een van aspecten van de Engelse cultuur waar de reizigers moeilijk omheen konden was het voedsel. Het eten wordt door de Nederlanders niet gewaardeerd. Van der Willigen gaan om deze reden zoveel mogelijk bij een Frans restaurant in Londen eten.391 Volgens hem eten de Engelsen die gereisd hebben ook liever de Franse dan de Engelse keuken. Groshans schrijft over de Engelse keuken dat zij ‘weinig heeft, dat navolging of aanbeveling verdient.’392
Cramer, Kunstreis, 213. Van der Willigen, Engeland, 252. 386 Troosting, Engeland in 1849, 31. 387 Van Houten, Rotterdam naar Londen, 242. 388 Van der Willigen, Engeland, 217. 389 Troosting, Engeland in 1849, 131. 390 Ibidem, 131. 391 Van der Willigen, Engeland, 287. 392 Troosting, Engeland in 1849, 38. 384 385
61
De hoeveelheid eten is groter dan de Nederlanders thuis gewend zijn. Groshans schrijft dat de kok een goede eetlust bij zijn gasten veronderstelt.393 De Engelsen eten volgens de reizigers meer kalfsvlees dan rundvlees. Het grootste bezwaar dat de Nederlanders tegen de Engelse kost hebben is het koken van de groente in water zonder zout. Groente en vlees wordt slechts kort gekookt en half gaar uit het water gehaald.394 Om deze reden verkiest Van der Willigen de Engelse keuken niet boven de Nederlandse.395 De beschrijvingen van het voedsel in het reisverslag van Groshans zijn een lange reeks van afkeuringen. De sausen zijn vreemd, het vlees is niet goed gezouten, de groente is te kort gekookt, de sla is niet saprijk, de komkommers zijn bitter, de bereiding van goede groentesoep verkeert zich in Engeland nog in haar kinderschoenen en de zeevis wordt gebakken en niet gekookt. 396 Het enige lichtpuntje is de taart. ‘Plumpudding mag verder verspreid worden.’397 Van het Engelse drankgebruik merken de reizigers op dat bier meer gedronken wordt dan wijn. Dit is een verschil met Nederland waar volgens Groshans de wijnfles in veel huishoudens de tafel niet meer verlaat.398 Cramer schrijft dat het een dagelijkse drank is en het verbruik hiervan aanzienlijk is.399 Over de kwaliteit van het bier is Van der Willigen niet te spreken. Hij vindt het overbodig het Engelse bier te prijzen. Ook verschilden de Engelse etiquette met de Nederlanders. In een herberg krijgt Van der Willigen servetten tijdens het eten. Dit was speciaal voor buitenlanders en was in Engeland niet gebruikelijk.400
Sterke mannen en bevallige vrouwen Kleding Het theater is de plek waar de Engelsen bij uitstek goed gekleed heen gaan. De reizigers zijn het er over eens dat voornamelijk de vrouwelijke gasten er goed uitzien. De vrouwen gaan naar de smaak van de Nederlanders echter wel te bloot gekleed. Groshans schrijft daarover dat dit niet getuigt van smaak en ook Cramer noemt het smakeloos. Teveel bloot wordt door de reizigers als ongepast gezien. 401
Troosting, Engeland in 1849, 38. Ibidem, 39. 395 Van der Willigen, Engeland, 402. 396 Troosting, Engeland in 1849, 39. 397 Ibidem, 40. 398 Ibidem, 41. 399 Cramer, Kunstreis, 214. 400 Van der Willigen, Engeland, 401. 401 Troosting, Engeland in 1849, 123 en Cramer, 259. 393 394
62
Ackersdijck ging naar Engeland met de verwachting veel klederdracht te zien. Tot zijn spijt merkt hij dat deze in Engeland weinig voorkomt. Dit heeft wellicht verband met de observaties van Cramer. Deze stelt in zijn verslag dat de kleding van de Engelsen mannen bedrieglijk is: ‘Een handwerksman ontvangt dien nederigen groeten, dien men een lord toedacht. Is elk niet even sierlijk gekleed, zoo bezit men veelal een gestalte en een zekere manier die beschaafdheid uitdrukt en voorkomend is’ 402 Van der Willigen merkt ook op dat er weinig verschil is tussen de kleding van landlieden en stedelingen vergeleken met Nederland en andere landen.403 Door de afwezigheid van klederdracht, en overeenkomsten in kleding, konden de Nederlanders landlieden en stedelingen, boeren en heren minder goed herkennen. Over het algemeen vinden de reizigers de Engelsen ‘welgekleed, net en niet onbevallig’.404 De Engelsen lijken beter gekleed dan de reizigers hadden verwacht en gewend waren uit Nederland.
Uiterlijk De gelaatstrekken en lichaamsbouw van het Engelse volk wordt meerdere malen door de reizigers besproken. Geen enkele keer wordt hier door hen negatief over geschreven. Het uiterlijk van het volk wordt verbonden aan het voedsel dat door de Engelsen gegeten wordt. Ackersdijck noemt de Engelsen ‘wel gevoed’ en Groshans ziet in de gezichten van Londenaren veel adertjes wat hij als teken ziet van overvloedig eten van vlees.405 De Engelse mannen komen op de reiziger sterk, welgebouwd en gezond over. Volgens Ackersdijck lopen de sterke, brede mannen met een mannelijke tred.406 In de gelaatstrekken van de Engelsen vindt hij goedheid en kracht. De geneeskundige Groshans legt in zijn beschrijving van het uiterlijk van de Engelsen nadruk op het medisch aspect hiervan. Zo verklaart hij de gunstige lichaamsvorm van de Engelsen door een menging van volkeren en de lichaamsbeweging die de Engelsen krijgen bij het uitoefenen van hun sporten.407 Daarnaast raadt hij reizigers aan om zich tijdens hun verblijf in Engeland goed te scheren. De Engelsen dragen geen baard. In Nederland wordt gezichtsbeharing ‘niet gaarne gezien’ maar de afkeer hiervan leeft in Engeland nog sterker.408 Snorren en baarden werden door de Engelsen niet
Cramer, Kunstreis, 271. Van der Willigen, Engeland, 331. 404 Ibidem, 387. 405 Ackersdijck, Engeland in 1821, 11 en Troosting, Engeland in 1849, 121. 406 Ackersdijck, Engeland in 1821, 15. 407 Troosting, Engeland in 1849, 121. 408 Ibidem, 122. 402
403
63
gewaardeerd maar bakkebaarden dan weer wel. Deze zijn ‘bij vele zoo onbesneden … dat zij soms onwillekeurig aan de voorstellingen van Robert Macaire herinneren’.409 Aan de Engelse vrouwen wordt veel meer aandacht besteed dan aan de mannen. De reizigers vergelijken de vrouwen zowel met elkaar als met vrouwen in Nederland. De reizigers bewonderen de schoonheid van de Engelse vrouwen. Vooral in het theater komen de reizigers schone vrouwen tegen. Cramer bezoekt het theater van Drury Lane waar de concurrentie tussen de schoonheid van vrouwen ‘in het oog lopend is’410 Hij kan de schoonheid van ‘deze smaakvol uitgedoste jufferschap’ niet genoeg huldigen.411
Troosting, Engeland in 1849, 122. Robert Macaire was een archetype slechterik die werd opgevoerd in verschillende werken en toneelstukken in de negentiende eeuw. Macaire droeg altijd een stevige baard. 410 Cramer, Kunstreis, 259. 411 Ibidem, 60. 409
64
CONCLUSIE Ondanks de verschillen tussen reizigers en hun reizen valt toch een algemeen beeld op te maken van de reizen van Nederlanders naar Engeland in de eerste helft van de negentiende eeuw. Wanneer het individuele en anekdotische niveau wordt overstegen komen veel overeenkomsten in de ervaringen van de reizigers aan het licht. De overgang van het reis-type van de Grand Tour naar het moderne toerisme is goed te zien. Daarnaast zijn alle reisverslagen doordrenkt met een bewondering voor de Engelse cultuur en economie. De reizigers wier reisverslagen centraal stonden in deze scriptie zijn geenszins een representatieve afspiegeling van de Nederlandse bevolking. De reizigers behoorden tot een select gezelschap dat zich onderscheidde door het opleidingsniveau, ervaring met het schrijven en goede baan waardoor zij zich de reis financieel konden veroorloven. De aankomst in Londen was voor de meeste reizigers de eerste kennismaking met de metropool. Londen was door haar grootte en drukte onvergelijkbaar met de Nederlandse steden. Meerdere reizigers omschrijven een gevoelloosheid door de overdaad aan prikkels. Het voornaamste vervoersmiddel waar de reiziger gebruik van maakte was de koets. Door zowel betere wegen en snellere paarden waren de koetsen in Engeland een stuk sneller dan die in Nederland. De bewondering hiervoor is komt terug in de meeste reisverslagen. Tussen de eerdere en latere reisverslagen is de ontwikkeling van het vervoer goed te zien. De reizigers die na 1840 hun reis ondernamen maakten gebruik van de trein. Ook deze onderscheidde zich van de Nederlandse door haar hogere snelheid. De kwaliteit van de Engelse infrastructuur maakte indruk op de Nederlandse reizigers. De reizigers waren geen pioniers. Allemaal hadden zij reisgidsen in hun bezit waarvan zij veelvuldig gebruik maakten. Niet alleen logeerden zij in hotels die in de gidsen beschreven werden, ook volgden zij in de gidsen aanbevolen routes door stad en land. Op verschillende toeristische hot spots konden de reizigers gidsen kopen. Hieruit blijkt dat de reizigers de door de toeristische industrie uitgezette paden bewandelden en dat het toerisme in Engeland al gevestigd was. De reisdoelen die de reizigers in Engeland opzoeken blijken op meerdere punten overeen te komen. Zo wordt duidelijk dat in de eerste helft van de negentiende eeuw voor reizigers naar Engeland al een omlijnd reisprogramma bestond van toeristische hot spots die de reiziger moest zien. In Londen waren dit vooral het British museum, de Westminster Abbey, St. Pauls kathedraal, de parken, bruggen en in mindere mate de tunnel onder de Thames. Uit het reisverslag van Ackersdijck blijkt dat deze onverwachts toch een romanticus was. In Engeland zocht hij de natuur op die hij kende uit Engelse romantische literatuur. Ook bij
65
andere reizigers is de romantiek in deze vorm terug te vinden. Meerderen van hen spenderen geruime tijd bij ruïnes, mijmerend over vroegere tijden. Een ander motief dat in alle reisverslagen in meer om mindere mate terug komt is de Engelse industrialisatie. Bij de reizen van Groshans, Vissering maar vooral die van Ackersdijck behoort de industrie in Engeland tot de hoofdoelen van de reis. De technologische voorsprong werd door de reizigers bewonderd. De oorzaak van deze voorsprong werd door hen gezocht in de cultuur van de Engelsen. De reizigers dichtten de Engelsen een hoge mate van beschaving en vrijheid toe. Die zagen zij vooral terug in de Engelse literatuur, politieke constitutie en instellingen. Ook de positie van de vrouwen in Engeland maakt indruk. De reizigers vinden de Engelse vrouwen initiatiefrijker en vrijer dan de Nederlandse. Door hun vrije en ondernemende geest zouden De Engelse hun technische en economische voorsprong hebben bewerkstelligd. Reisverslagen brengen de onderzoeker dichter op de geschiedenis dan menig ander bron zou kunnen. De ervaringen van de reiziger, elke dag bijgehouden in een dagboek, nemen de historicus mee terug in de tijd naar de dagelijkse praktijk. Hierdoor behelst het genre een breed scala aan onderwerpen uit de politieke, culturele en sociale geschiedenis. Deze scriptie heeft aangetoond dat er verschillende rode draden de reisverslagen doorlopen. Voor verder onderzoek zou het interessant zijn te onderzoeken of en hoe deze draden omgekeerd ook terugkomen door reisverslagen van Engelse reizigers naar Nederland te onderzoeken.
66
LITERATUUR REISVERSLAGEN Beets, Nicolaas, Herinneringen en indrukken van een kleinen uitstap naar Londen, in mei 1847. Brieven aan een vriend (Amsterdam 1849). Cramer, Hendrik Willem, Kunstreis door Frankrijk, Zwitserland, Italië en Engeland, ondernomen den 23 november 1831, deel IV (Amsterdam 1838). Houten, van, Willem, Reis van Rotterdam naar Londen, benevens eene beschrijving der laatsgenoemde stad (Rotterdam 1835). Troosting, E., Veertien dagen in Engeland in 1849 (Dordrecht 1851). Vissering, Simon, ‘Een Engels landschap’, De Gids, 1847, 179-192. Vissering, Simon, ‘Westminster en St. Pauls’, De Gids, 1848, 61-79. Westreenen, van, W.H.J., Journaal van W.H.J. Baron van Westreenen van zijn reizen naar Londen, Cambridge en Oxford in de jaren 1834 en 1835. Dora van Velden ed. (Den Haag 1972). Willigen, van der, Adriaan, Aantekeningen op een togtje door een gedeelte van Engeland, in het jaar 1823 (Haarlem 1824).
ARCHIVALIA Universiteitsbibliotheek Utrecht Reis naar Engeland 1821 Collectie Ackersdijck Hs 21 A 11 Universiteitsbibliotheek Utrecht Brieven van Hendrik Fagel aan Jan Ackersdijck Hs 1152
BRONNEN Adriaan van der Willigen, Revolutionair in België, royalist in Holland. Adriaan van der Willigen als toerist in België tussen 1792 en 1827, Johannes Gijsbertus Maria Sanders ed. (Hilversum 2011). Hildebrand, Camera Obscura (Haarlem 1839). The Cambrian Tourist or, Post-Chaise Companion through Wales; containing cursory sketches of the Welsh Territories and a description of the manners, customs, and games of the natives (Londen 1834). Beets, Nicolaas, Navolgingen van Lord Byron, (1873).
67
Willem van Houten, De beschrijving van de ijzeren spoorweg tussen Liverpool en Manchester' en een brochure met 'Gedachten tot het ontwerp tot oprichting eener entrepót-dok te Rotterdam (1833). Vissering, Simon, De tariefshervorming in Engeland : hare geschiedenis, haar doel en hare gevolgen (Amsterdam 1847). Groshans, G. Ph. F., Schets der algemeene Therapie, als leiddraad bij het onderwijs, (Amsterdam 1846) en idem, ‘Het onderwijs in de Geneeskunde te Leiden in 1663’, Tijdschrift der Maatschappij voor Geneeskunde, 1856.
LITERATUUR Blanton, Casey, Travel writing. The self and the world (Londen 1995). Boschloo, T.J., De productiemaatschappij. Liberalisme, economische wetenschap en het vraagstuk der armoede in Nederland1800-1875 (Hilversum, 1989). Brugmans, I.L., e.a., Statistieken van de Nederlandse nijverheid uit de eerste helft der 19e eeuw (Den Haag 1956). Brugmans, I.L., De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw (1813-1870) (Den Haag 1929). Burnette, Joyce, Gender, work and wages in industrial revolution Britain (Cambridge 2008). Buzard, James, ‘The Grand Tour and after (1660-1840)’, in: Peter Hulme en Tim Youngs, Travel writing (Cambridge 2002). Charlesworth, Michael, Landscape and vision in nineteenth-century Britain and France (Farnham 2008). Conlin, Jonathan, The nation’s mantelpiece. A history of the National Gallery (Londen 2006). Cookson, Brian, ‘Waterloo Bridge’, London Historians, Augustus 2011. Green, Nicolas, The spectacle of nature (Manchester 1990). Green, R., David, Pauper capital. London and the Poor Law, 1790-1870 (Farnham 2010). Hamilton, James, London lights. The minds that moved the city that shook the world (Londen 2007). Heijden, van der, Lia en Jan Sanders, ed., De levensloop van Adriaan van der Willigen (1766-1841). Een autobiografie uit een tijdperk van overgang (Hilversum 2010). Hooper, Glenn, Travel writing and Ireland, 1760-1860. Culture, history, politics (Londen 2005). Janse, Maartje, De afschaffers. Publieke opinie, organisatie en politiek in Nederland 1840-1880 (Groningen 2007). Kidd, Alan, State, society and the poor in nineteenth-century England (Hong Kong 1999).
68
Kilbride, Daniel, ‘Travel writing as evidence with special attention to nineteenth-century AngloAmerica’, History Compass, 9-4 2011 339-350. Knippenberg, Hans en Ben de Pater, De eenwording van Nederland. Schaalvergroting en integratie sinds 1800 (Nijmegen 2002). McCord, Norman en Bill Purdue, British history 1815-1914 (Oxford 2007). Mulder, Liek, Anne Doedens en Yolande Kortlever, Geschiedenis van Nederland. Van prehistorie tot heden, tweede druk (Baarn 2003). Munster van Heuven, van, J.C., Willem van Houten en de koninklijke Zuid-Hollandsche Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen, lezing voor het Historisch genootschap ‘Roterodamum’ (Rotterdam 1882). Nead, Lynda, Victorian Babylon. People, streets and images in nineteenth-century London (Londen 2006). Oetermann, Stephan, The panorama. History of a mass medium (New York 1997). Ousby, Ian, The englishman’s England. Taste, travel and the rise of tourism (Cambridge 1990). Palmer, R.R., Joel Colton en Lloyd Kramer, A history of the modern world, negende editie (New York 2002). Parry, Jonathan, The politics of patriotism. English liberalism, national identity and Europe, 18301886 (Cambridge 2006). Penzel, Frederick, Theatre lighting before electricity (Middletown 1978). Philips, Lawrence, ed., A mighty mass of bricks and smoke. Victorian and Edwardian representations of London (New York 2007). Picard, Liza, Victorian London. The tale of a city 1840-1870 (New York 2006). Pool, Daniel, What Jane Austen ate and Charles Dickens knew. From fox hunting to whist – the facts of daily life in 19th-century England (New York 1993). Raak, van, Ronald, In naam van het volmaakte. Conservatisme in Nederland in de negentiende eeuw (Amsterdam 2001). Kahan, Alan, Liberalism in nineteenth-century Europe. The political culture of limited suffrage (New York 2003). Randeraad, Nico, 'De statistische reizen van Jan Ackersdijck', De Negentiende Eeuw 32 1 (2008) 15-26. Randeraad, Nico, Het onberekenbare Europa. Macht en getal in de negentiende eeuw (Amsterdam 2006). Rijn, van, Jaap, De eeuw van het debat. De ontwikkeling van het publieke debat in Nederland en Engeland 1800-1920 (Groningen 2010). Roberts, David, R., The social conscience of the early Victorians (Stanford 2002). 69
Samuel, Raphael, ‘Mechanization and hand labour in industrializing Britain’ in: Lenard R. Berlanstein ed., The industrial revolution and work in nineteenth-century Europe (Londen 1992). Sas, van, N.C.F., Onze natuurlijkste bondgenoot. Nederland, Engeland en Europa, 1813-1831 (Groningen 1985). Sas, van, N.C.F., ‘The dutch and the british umbrella 1813-1870’ in: Nigel ashton en duco hellema ed., Unspoken allies. Anglo Dutch relations since 1780 (Amsterdam 2001). Schulz-Forberg, Hagen, ‘Framing the senses. Inter-mediality and inter-sensuality in French and German urban travel writing on London, 1851-1939’ in: Hagen Schulz-Forberg ed., Unraveling civilisation. European travel and travel writing (Brussel 2005). Sillitoe, Alan, Leading the blind. A century of guidebook travel 1815-1914 (Londen 1995). Taylor, Sheila, ed., The moving metropolis. A history of London’s transport since 1800 (Londen 2001). Thompson, Carl, Travel writing (New York 2011). Woud, van der, Auke, Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848 (Amsterdam 2004).
INTERNET De currency converter van de National Archives. www.nationalarchives.gov.uk Zoeken op currency converter. Bezocht op 27 juli 2012. The Dictionary of Victorian London. www.victorianlondon.org Bezocht op 27 juli 2012.
70
BIJLAGE I Naam
Biografie
Jan Ackersdijck 1790-1861 Datum reis Juli - +- september 1821 Leeftijd en beroep tijdens reis 31, secretaris van curatoren der hogeschool Link met Engeland Als econoom was Ackersdijck sterk beïnvloed door de werken van David Ricardo en Adam Smith. In 1841 sprak hij bij de rectoraatsoverdracht een rede uit over deze laatste. Taal Ackersdijck sprak zowel Frans als Engels. Andere reizen Bezocht in 1813 Parijs. Ackersdijck was een onvermoeid reiziger. Hij reisde bijna alle landen van Europa af. Reden reis Deels toeristisch, deels wetenschappelijk. Reden verslag
Jan Ackersdijck voltooide in 1810 zijn studie rechten en vestigde zich als advocaat in Utrecht. Na de terugtrekking van de Fransen uit Nederland in 1813 gaf hij zich op als vrijwilliger te paard en trok naar Parijs. Bij terugkomst nam hij zijn werkzaamheden als advocaat weer op. Vanaf 1816 begon Ackersdijck snel carrière te maken. Hij werd achtereenvolgens rechterplaatsvervanger bij de rechtbank van eersten aanleg te Utrecht, substituut-griffier aldaar en secretaris van curatoren der hogeschool. Tijdens het uitoefenen van deze laatste functie reisde hij in 1821 naar Engeland. In 1825 begon zijn academische carrière met zijn benoeming tot hoogleraar te Luik. Door de afscheiding van België in 1830 was hij gedwongen om daar te vertrekken. In 1836 werd hij lid het Koninklijk Nederlands Instituut van Wetenschappen en in 1840 werd hij benoemd tot hoogleraar staatshuishoudkunde wat hij bleef tot 1860. Hij werd als een van de invloedrijkste staatshuishoudkundigen gezien.
Ackersdijck hield van al zijn reizen dagboeken bij. De aantekeningen van zijn reis naar Rusland bracht hij in boekvorm uit. Ackersdijck schrijft in zijn aantekeningen geen zaken op die al in zijn reisgids staan. Het dagboek lijkt daarom geschreven te zijn om zijn herinneringen te bewaren.
71
72
Naam Adriaan van der Willigen 1766-1841 Datum reis Zomer 1823, zes weken. Leeftijd en beroep tijdens reis 57,mededirecteur Nederlandse Huishoudelijke Maatschappij. Link met Engeland Bewondering voor engelse macht en staat- en staatshuishoudkunde. Taal Frans, geen engels vriend van broer kon dat wel. Andere reizen Frankrijk, Duitsland , Zwitserland, Italië. Reden reis Reden verslag Het verslag lijkt als mede als doel te hebben te dienen als reisgids. Willigen geeft aan dat hij de jongste berichten over Engeland gelezen heeft en hij meent dat er nog genoeg over het land te vertellen is dat niet al geschreven is. Ook de vorm doet een reisgids vermoeden: Van Willigen heeft gekozen voor een thematische indeling met een bladwijzer voor de voornaamste zaken aan het eind van het werk.
Biografie Van der Willigen bezocht in Rotterdam zowel de Nederduitse, Franse als Engelse school. Hierna werkte hij bij het handelshuis van zijn vader waar hij zich bezighield met de correspondentie en goederentransporten. Hij voelde zich hier echter niet thuis en was meer aangetrokken tot het verlichte milieu van kunst, cultuur en wetenschap. Van zijn grootmoeder erfde hij een groot bedrag waar hij pas beschikking over kreeg toen hij meerderjarig werd. Hij ging in militaire dienst om de het beknellende milieu thuis te ontvluchten en te reizen. Na ontslag uit het leger ging hij zich steeds meer bezig houden met de kunsthandel. In 1792 verhuisde hij naar Tilburg waar hij drossaard werd. Ook begon hij toneelspelen te schrijven waarvan in 1794 ‘Selico’ werd gepubliceerd. In 1801 legde hij zijn werkzaamheden neer om een grote reis naar Duitsland te maken. Hij bezocht daar vooral schilderijengalerijen. Van 1802 tot 1805 verbleef hij enige tijd in Parijs waarna hij een kunstreis door Italië maakte. Bij terugkomst vestigde hij zich in Haarlem. Hij ging zich bezig houden met het inventariseren van kunstcollectie en maakte deze gereed voor verkoop. Tevens werd hij lid van verschillende kunstgenootschappen. De inlijving van Nederland bij Frankrijk was voor hem een telleurstelling, in zijn ogen werd het gedachtegoed van de revolutie door Frankrijk verkwanseld. Willem I werd bij zijn terugkomst door hem dan ook met open armen ontvangen. In 1815 werd hij mededirecteur van de Nederlandse Huishoudelijke Maatschappij. Van der Willigen was een warm pleitbezorger van de Maatschappij van Weldadigheid. Hij bezocht de koloniën in Drenthe en zocht in Engeland diverse instellingen op.
73
74
Naam Nicolaas Beets 1814-1903 Datum reis 1847 Leeftijd en beroep tijdens reis 33, predikant aan de Nederlands Hervormde Kerk te Heemstede. Link met Engeland Bewonderaar van Engelse letterkunde.
Taal Engels, Frans. Andere reizen Onbekend
Reden reis Bijeenkomsten der Christenen bijwonen en John Angell James zien. Reden verslag Was het niet van plan, leek meer iets voor maandschrift. Het is één lange brief geworden.
Biografie Nicolaas Beets studeerde van 1833 tot 1839 theologie in Leiden. Tijdens zijn jeugd was hij bevriend met de Engelse jongen John Lockhart. Via hem raakte Beets in contact met de Engelse dichters waaronder Lord Byron en Sir Walter Scott. Tijdens zijn studie begon hij zelf Romantische gedichten te schrijven in de stijl van de Engelse dichters. In 1837 vertaalde hij verschillende gedichten van Byron die hij in een bundel publiceerde. Hij vond dat zijn gedichten en die van Byron draaiden om psychologisch inzicht en om het overbrengen van een emotioneel hoogtepunt op de lezer. Beets is vooral bekend geworden als schrijver en dichter met als bekendste werk Camera Obscura wat hij in 1839 uitbracht. Tijdens zijn studententijd speelde hij een vooraanstaande rol in de romantische beweging in Leiden. In 1840 trouwde hij met Alida van Foreest en werd hij predikant aan de Nederlandse Hervormde Kerk te Heemstede. Dit werk was volgens hem moeilijk te combineren met het schrijverschap. Hij begon zich meer te richten op zijn taken als predikant. In mindere mate bleef hij echter tot zijn dood in 1903 doorschrijven. Hij schreef voornamelijk evangelische werken, uitwerkingen van redes en preken die hij in het hele land hield.
75
76
Naam Hendrik Willem Cramer 1809-1874 Datum reis 1835 Leeftijd en beroep tijdens reis 26, kunstschilder. Link met Engeland Geïnteresseerd in kunst.
Taal
Biografie Over Hendrik Willem Cramer is weinig bekend. Cramer was een Nederlands kunstschilder die woonde en werkte in Amsterdam. Hij won in 1831 de Prix de Rome voor het beste historische werk. Deze prijs werd uitgereikt om nieuwe jonge talenten aan te moedigen in hun ontwikkeling. Cramer reisde na het ontvangen van de prijs naar Italië, Zwitserland en Frankrijk en ging als laatst in 1835 naar Engeland. Cramer schilderde vooral genre en historische stukken. In 1860 vestigde hij zich te Kleef.
Onbekend. Andere reizen Frankrijk, Zwitserland, Italië.
Reden reis Het winnen van de Prix de Rome, een kunstreis. Reden verslag Zijn vader bracht zijn verslag van zijn reis uit als boek. Na diens overlijden zag Cramer zich genoodzaakt tegenover de intekenaars het werk te voltooien met het laatste deel over Engeland.
77
78
Naam Willem van Houten 1778-1857 Datum reis 1835 Leeftijd en beroep tijdens reis 57, ondernemer. Link met Engeland Heeft er enige tijd gewoond en gewerkt aan een handelshuis. Was geïnteresseerd in nieuwe uitvindingen. Taal Engels. Andere reizen Had in Engeland gewoond.
Reden reis Vergezellen zoon voor zaken en het aanbieden van het model van zijn reddingsboot. Reden verslag Zag in het verschenen werk van Londen nog dingen die hij kon aanvullen en wilde de lezer een leerzaam en onderhoudend boek aanbieden.
Biografie
Willem van Houten deed aan de hand van zijn vader, die loods was, ervaring op in het zeewezen. Later werd hij leerling in een handelshuis dat op Engeland handelden. Hierna werd hij makelaar en richtte hij in 1798 de Metaalmaatschappij van W. van Houten & Zonen CV op. Hiervoor verhandelde hij scheepsmaterialen. Tevens was hij in 1824 medeoprichter van ‘Zuid Hollandse maatschappij tot het redden van schipbreukelingen’ waar hij ook jarenlang voorzitter werd. Naast deze werkzaamheden richtte hij zich op het uitvinden van allerlei zaken die van toepassing konden zijn voor het reddingswerk. Waaronder de levensluchtpomp, waarbij twee slangetjes in de neus van de drenkeling werd gestoken om hem opnieuw te doen ademen en een reddingsboot met een toestel of wagen om deze in zee te brengen. Van deze laatste uitvinding nam hij een model mee op zijn reis om aan te bieden aan het Royal Institution for the Preservation of Life from Shipwrecks. Voor deze uitvinding zou hij later van het Instituut een gouden medaille krijgen. Van Houten schreef verscheidene werken over de scheepsvaart en over stoommachines. In 1833 publiceerde hij een werk over de nieuwe spoorlijn tussen Liverpool en Manchester.
79
80
Naam E. Troosting. Pseudoniem van George Philip Frederik Groshans 1814- 1874 Datum reis 1849 Leeftijd en beroep tijdens reis 35, Geneesheer te Rotterdam Link met Engeland
Taal Engels, want vertaald Andere reizen Was een jaar eerder ook in Engeland geweest.
Reden reis Bezoek van bijeenkomst van The British Association for the advancement of Science. Reden verslag
Biografie Troosting is het pseudoniem van de Rotterdamse geneesheer George Groshans. Groshans begon zijn studie Geneeskunde in 1831 in Leiden en promoveerde daar in 1837. Daarna begon hij als geneesheer in Rotterdam te werken. In 1840 werd hij daar lector aan Clinische school. Naast zijn werkzaamheden als lector en geneesheer schreef hij enkele werken en artikelen. Hieronder bevond zich een handboek voor geneeskundigen. Ook de andere werken hadden de geneeskunde als onderwerp. Daarnaast vertaalde hij een medisch werk van Charles West uit het Engels. In de zomer van 1847 reisde hij naar Oxford om een bijeenkomst van ‘The British Association for the advancement of Science’ te bezoeken. Een jaar later werd deze bijeenkomst in Birmingham gehouden en over deze reis schreef hij een reisverslag. In 1852 trouwde hij met Mejuvrouw M. van Convent ten Oever en kreeg een zoon en dochter.
81
82
Naam Simon Vissering 1818-1888 Datum reis 1846/7 Leeftijd en beroep tijdens reis 29, Hoofdredacteur De Amsterdamsche Courant Link met Engeland Interesse in de staathuishoudkunde, de statistiek waarin hij later hoogleraar werd. Taal
Andere reizen Maakte na zijn studie in 1842 een reis. Niet bekend waarheen. Reden reis Bezocht Engeland als jongeman die graag Engelse instellingen en fabrieken wilde leren kennen. Reden verslag
Biografie Simon Vissering begon in 1837 zowel letteren als rechten te studeren in Leiden. In beide vakken promoveerde hij in 1842. Hierna vestigde hij zich als advocaat in Amsterdam. Het werk beviel hem niet en hij richtte zich meer op de literatuur. Hij werd medewerker en in 1846 redacteur van De Gids en werd in 1847 gevraagd als hoofdredacteur van De Amsterdamsche Courant. In 1848 gaf hij deze baan op omdat er kritiek was ontstaan over zijn rol als secretaris van de liberale Amstel Sociëteit. Twee jaar was hij weer werkzaam als advocaat waarna hij in 1850 benoemd werd tot hoogleraar aan de Leidse universiteit. Hij gaf college over de staathuishoudkunde, de statistiek en de staatkundige geschiedenis en schreef hierover een handboek. Vissering richtte Vereeniging voor de statistiek in Nederland op waarvan hij in 1876 voorzitter werd. In 1879 bereikte zijn carriere een hoogtepunt met de aanstelling als minister van Financien in het kabinet van de antirevolutionnair van Lynden van Sandenburg. Van 1882 tot zijn overlijden was hij nog curator van de Leidse universiteit. Hij schreef in zijn leven verschillende werken over de staatshuishoudkunde. Een van deze werken behandelde de tariefshervorming in Engeland.
83
84
Naam Willem Hendrik Jacob baron van Westreenen van Tiellandt 1783-1848 Datum reis 1834 en 1835 Leeftijd en beroep tijdens reis 51 Link met Engeland Literatuur.
Taal Frans Andere reizen Had veel gereisd, Engeland was onderdeel van reis naar Napels, terug via Zwitserland. Was eerder al naar Noord Italië geweest. Andere reizen naar Hongarije, Ierland Schotland, naar Duitsland en vele malen naar Frankrijk. Reden reis Van Westreenen werd naar Engeland getrokken door collecties oude werken en veilingen hiervan. In 1835 voor die van Kloss, in 1834 voor die van Richard Heber.
Biografie Van Westreenen richtte zich na zijn opleiding in Den Haag volledig op de geschieden letterkunde. Onder Koning Lodewijk Napoleon werd hij benoemd tot historiograaf der orde en tevens tot adjunct archivaris des rijks. Ook bracht hij verscheidene historische werken uit. Na de omwenteling van 1813 vervielen deze functies. Onder het nieuwe koninkrijk werd hij in 1814 benoemd tot lid der ridderschap van Holland. Een jaar later werd hij thesaurier en chartermeester van den Hoogen Raad van Adel. Tegelijkertijd werd hij ook benoemd tot raad van de Koninklijke bibliotheek en werd daar in 1842 directeur van. Van zijn hand verschenen studiën over het ontstaan van de boekdrukkunst. Hij was een verwoed verzamelaar van oude werken en verwierf in 1824 een groot gedeelte van de bibliotheek van Johan Meerman. Het verzamelde werk van Van Westreenen is de huidige basis van het Het Meermanno-Westreenianum Museum te Den Haag.
Reden verslag Hield een dagboek bij ter herinnering.
85
86
BRONNEN BIJ DE BIOGRAFIEËN: Jan Ackersdijck Aa, van der, A.J., Biographisch woordenboek der Nederlanden (Haarlem 1878). Ackersdijck, Jan, Verslag van zijn Hongaarse reis in 1823 (Groningen 1987). Afbeelding: Groeneveldt, A. van, Jan Ackersdijck, circa 1850. Adriaan van der Willigen
Heijden, van der, Lia en Jan Sanders, ed., De levensloop van Adriaan van der Willigen (1766-1841). Een autobiografie uit een tijdperk van overgang (Hilversum 2010). Sanders, J.G.M. ed., Revolutionair in Brabant, royalist in Holland. Adriaan van der Willigen als tourist in België tussen 1792 en 1827 (Hilversum 2011). Molhuysen, P.C. en P.J. Blok red., Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, deel 10 (Leiden 1937). Afbeelding: Wybrand Hendriks, Adriaan van der Willigen, 1811. Nicolaas Beets Bork, van, G.J., Schrijvers en dichters (Dbnl 2004). Website van Literatuurgeschiedenis.nl http://www.literatuurgeschiedenis.nl/lg/19de/auteurs/lg19017.html bezocht op 28-5-2012. Afbeelding: J.P. Lange naar W. Grebner, Nicolaas Beets, circa 1838. Hendrik Willem Cramer Scheen, Pieter, Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750 -1880 (Den Haag 1981). Willem van Houten Molhuysen, P.C. en Fr. K. H. Kossmann red., Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, deel 9 (Leiden 1933). Munster van Heuven, van, J.C., Willem van Houten en de koninklijke Zuid-Hollandsche Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen, lezing voor het Historisch genootschap ‘Roterodamum’ (Rotterdam 1882). George Philip Frederik Groshans Snellen van Vollenhoven, S.C., Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, (Den Haag 1875). Afbeelding: George Philip Frederik Groshans, 1844-1854, onbekend. Simon Vissering Molhuysen, P.C. en P.J. Blok red., Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, deel 10 (Leiden 1937).
87
Afbeelding: uit: Remieg Aerts, De letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift De Gids (Amsterdam 1997). Willem Hendrik Jacob baron van Westreenen van Tiellandt Molhuysen, P.C. en P.J. Blok red., Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, deel 4 (Leiden 1918). Afbeelding: J.R. Post Brants, Baron van Westreenen, circa 1839.
88
BIJLAGE II REISBOEKEN VAN DE REIZIGERS Per reiziger worden de reisgidsen opgesomd die hij tot zijn beschikking had. Het is vaak onduidelijk welke druk van het werk de reiziger meehad, daarom is deze informatie weggelaten. Van sommige werken is zo weinig bekend dat er alleen een omschrijving van gegeven is. Wanneer bekend is dat de reiziger het werk tijdens zijn reis in Engeland gekocht heeft wordt dit vermeldt. Ackersdijck 1. Samuel Leigh, Picture of London (Londen). 2. The Cambrian Tourist or, Post-Chaise Companion through Wales; containing cursory sketches of the Welsh Territories and a description of the manners, customs, and games of the natives (Londen). 3. Reisverslag van ‘Simond’ van zijn reis door Engeland. 4. Warner, Richard, A new Guide through Bath and its environs (Bath). (Gekocht in Bath.) 5. The new picture of Edinburgh, being a correct guide to the curiosities, amusements, public establishments, and remarkable object in and near Edingburgh (Edinburgh). (Gekocht in Edinburgh.) 6. Een gids over de rivier de Wye. (Gekocht in Ross.) Van Westreenen 1. Oxford University and city guide, to which is added A Guide to Blenheim, Nuneham (Oxford). 2. Een gids voor Canterbury. 3. Samuel Leigh, Picture of London (Londen). Beets 1. Merle d'Aubigné, Jean-Henri, Germany, England and Scotland, or Recollections of a Swiss Pastor (Londen). 2. Anniversaries of religious and benevolent institutions in april and mai 1847. (Gekregen van bankier A.K. waar Beets bij logeerde.) 89
Vissering 1. Een catalogus van de Westminster Abbey. Troosting 1. Schonbein, Mittheilungen aus dem reisebuche eines Deutschen Naturforschers. Engeland (Basel 1842). (Reisboek van collega Schonbein die tien jaar eerder dezelfde reis maakte.) Van Houten 1. Samuel Leigh, Picture of London (Londen). Van der Willigen 1. Samuel Leigh, Picture of London (Londen). 2. Hackett, Maria, A popular history and description of St. Pauls cathedral (Londen 1823). (Gekocht in Londen). 3. Pennant, Thomas, Journey from Chester to London (Londen 1782). 4. The oxford university and city guide (Oxford). Gekocht in Oxford. 5. Partington,Charles Frederick, An historical descriptive account of the steam engine (Londen 1822).
90
BIJLAGE III AFBEELDINGEN
1. Model van de reddingsboot van Van Houten.
3. Impressie van de drukte bij Blackwall
waar de reizigers aankwamen.
2. Impressie van de drukte op de rivier de Thames 1839. Stoomboten bepalen het beeld.
91
4. Zicht op de London Docks 1845. Hier kwamen de meeste reizigers in Londen aan en
bevond zich ook het custom house.
5. Plattegrond van de London Docks.
92
6. Karikatuur van de dichtgeslibte straten van Londen.
7. Zicht op de Thames vanaf de London Bridge in 1841. Stoomboten hebben de meeste
wherries verdrongen. De vele schoorstenen zijn hier ook goed te zien.
93
8. Een omnibus. Het groene Favorite is de naam van het vervoersbedrijf. De man achterop is de conducteur.
9. Een omnibus. Dit is de latere ‘knifeboard’ variant waarbij mensen bovenop de
wagen konden zitten. Deze werd na 1850 in gebruik werd genomen.
94
10. Het Blackwall treinstation in 1840.
11. Voorkant van het Customs house waar de reizigers door de douane gecontroleerd werden.
12. Het Worthington’s Hotel. Het logement in
Dover waar Van Westreenen door de douane werd gecontroleerd. 95
13. Het Saracen’s Head Inn Hotel. Hier verbleef
Van der Willigen tijdens zijn verblijf in Londen.
14. Straatbeeld van
Londen. Een druk gewoel van koetsen en wandelaars.
96
15. De Waterloo bridge tijdens haar opening op 18 juni 1817.
16. Spitsuur bij Hyde Park Corner in 1836.
97
18. De tunnel onder constructie. 1830.
17. De ingang van de Tunnel onder de Thames.
19. Het theater van Drury Lane in 1821.
98
20. Zicht op The Strand in Londen. Uiterst rechts is een deel van de gevel van het Lyceum
Theater te zien.
21. Het interieur van het Drury Lane Theater.
99
22. Een deel van de Vauxhall Gardens.
23. De binnenplaats van de Kings Bench gevangenis.
100
24. De Kings Bench gevangenis.
25. De Newgate gevangenis.
101
26. De ijzergieterij van Cyfarthfa bij Merthyr Tydfil. Te zien zijn de hoogovens die
Ackersdijck ‘s nachts in bedrijf zag.
NOTEN BIJ DE AFBEELDINGEN 1. Model van de reddingsboot van Van Houten, uit: Munster van Heuven, van, J.C., Willem van Houten en de koninklijke Zuid-Hollandsche Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen, lezing voor het Historisch genootschap ‘Roterodamum’ (Rotterdam 1882) 338. 2. The Thames below London Bridge, Thomas Allom (1839). 3. SS Great Britain leaving Blackwall, The Illustrated London News (1845). 4. London Docks, A birdseye view, Illustrated London News (27 september 1845). 5. Plan of London Docks, Henry Palmer (1831). 6. Miseries of London, Thomas Rowlandson (1807). 7. Southwark Bridge, William Parrot (1841). 8. Favorite Horse Bus (1845). 9. London Omnibus (1849). 10. Blackwall station in 1840, uit Taylor, Sheila, ed., The moving metropolis. A history of London’s transport since 1800 (Londen 2001) 43. 11. The front of the Custom Office, London Docks , Daniel Asher Alexander (+-1811). 12. Worthington’s Hotel and Ship Inn, Batcheller (1841). 13. The Saracen’s Head Inn, Algate, London, C.L.G. Phillips. 14. Cheapside, W. Druryer (1823). 15. Crowds attend the opening of Waterloo Bridge (1817). 16. Hyde Park Corner, Ackermann naar James Pollard (1836). 17. Ingang van de Tunnel onder de Thames, Illustrated London News (25 maart 1843). 102
18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26.
Thames tunnel under construction (1830). Drury Lane Theater 1821. Lyceum Theater, George Cooke (1829). Interieur Drury Lane Theater, La Belle Assenblée IV (1813). Vauxhall Gardens, J.S. Muller naar S. Wale (1840). King’s Bench Prison, Thomas Rowlandson, Microcosm of London (1809). The Kings Bench, Southwalk, in 1830, Edward Walford, Old and New London (1880). West view of Newgate, George Shepherd (+- 1850). Cyfarthfa Ironworks interior at night, Penry Williams (1825).
103