M 200712
Nederlandse exportgroei houdt aan
E xportthermometer 2007
drs. B.H.G. Jansen Zoetermeer, oktober 2007
Nederlandse exportgroei houdt aan Net als in de voorgaande jaren realiseert het Nederlandse bedrijfsleven een groei van de export, zowel in de industrie, de dienstensectoren als in de groothandel. Binnen de industrie zijn het de kleinere bedrijven (tot 20 werkzame personen) die de grootste ontwikkeling hebben doorgemaakt. Ook op sectorniveau geldt dat iedere bedrijfstak een positieve ontwikkeling laat zien, één uitzondering daargelaten (de milieudienstverlening blijft op hetzelfde exportniveau). De grootste stappen qua exportgroei zijn gezet door de basismetaalindustrie, de elektrotechnische industrie, de transportsector en de groothandel. Gezien de mate van benutting van het exportpotentieel lijken kleinere bedrijven nog het meeste te kunnen winnen op de internationale markten. Met name gaat dit op voor bedrijven in de machine- en de voedings- en genotmiddelenindustrie. Het nabijgelegen Europa is nog steeds de belangrijkste bestemming van de Nederlandse export. De belangrijkste handelspartners daarin, Duitsland en België, zijn goed voor een meer dan gemiddelde exportgroei. Opnieuw kan Oost-Europa als exportregio in opkomst worden aangemerkt. Buiten Europa zijn de Verenigde Staten, Zuid-Korea en China exportmarkten van bovengemiddeld belang.
1
Ontwikkeling van de export door het MKB
E xp o rt mo to r vo or d e Ne d e r la n ds e ec on om i e Export is belangrijk voor de Nederlandse economie, zowel voor het grootbedrijf als het MKB. Dat er belang aan de exportprestaties van het MKB wordt gehecht, wordt onderstreept door bijvoorbeeld het net weer aangepaste Programma Starters Buitenlandse markten (PSB), een exportstimuleringsregeling van het Ministerie van Economische Zaken. Dit programma is speciaal gericht op het Nederlandse MKB en heeft tot doel deze bedrijven te stimuleren om te gaan exporteren naar, voor hun bedrijf, nieuwe of praktisch nieuwe buitenlandse markten. Sinds 1996 publiceert EIM jaarlijks de exportthermometer. Deze editie gaat achtereenvolgens in op de ontwikkeling van de export, de hoogte van het exportpotentieel en de ontwikkeling van internationale afzetmarkten van het Nederlandse bedrijfsleven. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de industriesectoren (SBI’93 15-37) en een selectie van dienstensectoren, te weten de transportsector (SBI’93 60-63), de zakelijke dienstverlening (SBI’93 71, 72 en 74), milieudienstverlening (SBI’93 90) en overige dienstverlening (SBI’93 90, 92, 93). Daarnaast wordt ook de groothandel meegenomen (SBI’93 51).
2
I nd ust r i ë le ex po rt 1 De Nederlandse industriële export heeft zich in 2006 positief ontwikkeld. Ten opzichte van 2005 is de totale industriële export met 6% gestegen (zie tabel 1). Daarmee wordt goed gevolg gegeven aan de positieve exportontwikkeling in de achterliggende jaren die is ingezet in 2004, toen de export voor het eerst sinds jaren weer was toegenomen2. Opvallend is dat de exportontwikkeling van het Nederlandse MKB groter is dan de ontwikkeling bij het grootbedrijf. Binnen het MKB-segment zijn het de kleinere bedrijven die de sterkste exportgroei laten zien. Wel geldt nog steeds dat kleinere bedrijven een kleiner deel van de omzet genereren uit export dan grotere bedrijven (zie de exportquote in Tabel 1). De exportquote vertoont een positief verband met de bedrijfsgrootte. Voor kleinere bedrijven vormt het opzetten van internationale activiteiten namelijk een grotere stap. De in het algemeen geldende barrières voor internationale handel, zoals wettelijke, financiële en sociaal-culturele belemmeringen, vormen voor dergelijke bedrijven immers vaak een extra grote uitdaging omdat men beperkt wordt in organisatorische armslag, kennis en financiële middelen3. Tabel 1
Directe export totale industrie in 2006, naar grootteklasse
exportquote (%)
mutatie exportquote t.o.v. 2005 (%)
2-9
11
-1
8
10-19
18
3
11
20-49
26
1
7
50-99
46
3
7
midden- en kleinbedrijf
30
1
8
grootbedrijf
61
7
5
totaal
47
5
6
grootteklasse (w.p.)
exportontwikkeling t.o.v. 2005 (%)
Bron: Exportthermometer EIM, 2007.
Als de ontwikkeling van de exportquote wordt afgezet tegen de totale exportontwikkeling blijken interessante verschillen aan het licht te komen. Zo daalt de exportquote van het kleinbedrijf, terwijl het totale exportcijfer met 8% is gestegen. Een mogelijke verklaring zou kunnen liggen in een gestegen exportquote van bedrijven die al veel aan export doen. De dalende exportquotes, bij een stijging van de totale export, worden echter verklaard door een flinke toename van de afzet van het kleinbedrijf op de binnenlandse markt. Deze toegenomen afzet van het kleinbedrijf op de binnenlandse markt overstijgt de toegenomen export van het kleinbedrijf.
1
De gepresenteerde data betreffen directe export.
2
Oudmaijer, S.C. (2006), Exportprestaties en exportpotentieel van de industrie, de dienstensector en de groothandel, EIM, Zoetermeer.
3
Peng, M.W. en Illnitch, A.Y. (1998), Export intermediary firms: a note on export development research, Journal of Business Studies, Vol. 29, nr. 3, 609-620.
3
P e r in du st r ie ta k m ee r ex p or t Als er gelet wordt op de ontwikkeling per industrietak blijkt dat elke industrietak méér geëxporteerd heeft dan in 2005 (zie figuur 1). De sterkste stijging vertonen de hout- en bouwmaterialenindustrie, de metaalindustrie in zijn geheel, de industrie van elektrotechnische producten en de transportmiddelenindustrie. Deze cijfers krijgen meer cachet als de gemiddelde ontwikkelingscijfers van deze industrietakken vergeleken worden met de exportontwikkeling in 2005, destijds tussen de 3 en 5% per industrietak1.
Figuur 1
Ontwikkeling directe export in 2006 t.o.v. 2005 per industrietak
6%
voedings- en genotmiddelen 4%
textiel, kleding en leder(waren) hout- en bouwmaterialen
9% 2%
papier uitgeverijen en drukkerijen
3% 4%
chemie 3%
rubber en kunststoffen
11%
basismetaal metaalproducten
9% 5%
machines elektrotechnische producten
12% 10%
transportmiddelen 2%
meubels
4%
overige
6%
totaal industrie 0%
2%
4%
6%
8%
10%
12%
Bron: Exportthermometer EIM, 2007.
M KB ont w ik k e lt m ee in v e e l in du st r i eta k k en Wanneer gekeken wordt naar grootteklasse blijkt het industriële MKB het qua exportontwikkeling in veel sectoren beter te doen dan het grootbedrijf (zie tabel 2). Dit lijkt enigszins opvallend, aangezien de papier-, de chemische en de procesgerichte machine-industrie traditioneel gelden als het speelterrein voor grotere bedrijven die met een relatief kleine groep een hoge omzet realiseren2. Kleinere bedrijven krijgen niet snel een voet aan de grond vanwege de kapitaal- en/of kennisintensieve processen binnen deze sectoren. Ter illustratie: de omzet in de Nederlandse papierindustrie wordt grotendeels bepaald door 25 productielocaties, die samen werk bieden aan 5100 medewerkers3. Toch realiseren MKB-bedrijven in deze sectoren een relatief grotere exportontwikkeling.
4
1
Oudmaijer, S.C. (2006), Exportprestaties en exportpotentieel van de industrie, de dienstensector en de groothandel, EIM, Zoetermeer.
2
EIM (2005), Ondernemen in de sectoren, Zoetermeer.
3
www.vnp-online.nl
De positieve exportontwikkeling van het MKB kan verklaard worden door de hoge mate van specialisatie in marktniches door MKB-bedrijven, die vanwege deze hoge specialisatiegraad ook afhankelijk zijn van de afzetmarkt in het buitenland. Vanuit het buitenland bestaat bijvoorbeeld een grote vraag naar Nederlandse fijnchemieproducten1. Daarbij komt dat er binnen deze sector een grote diversiteit in assortiment bestaat. Deze grote diversiteit aan producten geeft MKB-bedrijven de kans zich te concentreren op één bepaald product of één bepaalde nichemarkt en zich daarin ook internationaal te manifesteren. Tabel 2
Ontwikkeling directe export van MKB en grootbedrijf in 2006, per industrietak exportontwikkeling MKB t.o.v. 2005 (%)
exportontwikkeling grootbedrijf t.o.v. 2005 (%)
voedings- en genotmiddelen
4
7
textiel, kleding en (leder)waren
3
6
hout- en bouwmaterialen
9
9
papier
8
1
3
3
10
2
industrietak
uitgeverijen, drukkerijen chemie rubber en kunststoffen
4
3
basismetaal
8
12
metaalproducten
11
6
machines
14
3
elektrotechnische producten
10
12
transportmiddelen
6
10
meubel
5
0
overige
5
3
totaal industrie
8
5
Bron: Exportthermometer EIM, 2007.
E xp o rt va n d i en st en en g r oo tha n d e l gr oe i t De export in de dienstensector is ten opzichte van 2005 met circa 6% gestegen. In de transportsector is de ontwikkeling het sterkst (exportstijging van 7%), waarmee het bedrijfsleven optimaal lijkt te profiteren van de opgaande wereldeconomie en de centrale ligging van Nederland. Ook de export door de groothandel (exportstijging van 7%) heeft zich sterk ontwikkeld. Na jaren van explosieve groei is de export van de milieudienstverlening in 2006 stabiel gebleven (zie tabel 3).
1
EIM (2005), Ondernemen in de sectoren, Zoetermeer.
5
Tabel 3
Ontwikkeling van directe export in totale dienstensector en groothandel, 2006
sector
exportontwikkeling t.o.v. 2005 (%)
transport
7
zakelijke dienstverlening
4
milieudienstverlening
0
overige dienstverlening
5
totaal dienstensector
6
groothandel
7
Bron: Exportthermometer EIM, 2007.
2
Exportpotentieel
H e t b eg r ip ex po rt po te nt i e e l 1 EIM heeft een methode ontwikkeld waarmee een schatting gemaakt kan worden van de potentiële totale export door het Nederlandse bedrijfsleven2. Centraal uitgangspunt daarbij is dat niet-exporterende bedrijven in theorie eenzelfde percentage van de omzet uit export kunnen genereren als hun wel exporterende concullega’s binnen dezelfde branche en grootteklasse. Het exportpotentieel geeft dus een indicatie van de hoogte van de export in het geval dat alle bedrijven eenzelfde exportniveau halen als de exporterende bedrijven van vergelijkbare grootte en met een vergelijkbare activiteit. Wanneer dit theoretische exportpotentieel wordt afgezet tegen de daadwerkelijk gerealiseerde export, wordt een beeld gecreëerd van de mate van benutting van het exportpotentieel.
K a nt te k e n ing en b i j h et e x po rt p ot ent i e e l Het exportpotentieel dient gebruikt te worden als een indicatief cijfer. Het cijfer is een momentopname van het exportpotentieel. Het cijfer geeft weer wat er gebeurt als alle bedrijven in een bepaalde sector even veel gaan exporteren als de bedrijven binnen de sector die reeds exporteren. Dit houdt in dat als het goed gaat met de exporterende bedrijven de exportpotentie zal toenemen; de mate van benutting van het exportpotentieel zal echter afnemen (ervan uitgaande dat niet-exporterende bedrijven niet zijn gaan exporteren). Daarnaast praten we over een theoretisch potentieel. Dit potentieel zegt nog niets over hetgeen niet-exporterende bedrijven in werkelijkheid willen of kunnen exporteren.
6
1
De gepresenteerde data betreffen directe export.
2
EIM (1991), Met kracht naar het buitenland, Exportmogelijkheden van het Nederlandse MKB, ABN-AMRO, Amsterdam.
Verder is het exportpotentieel berekend uit een jaarlijkse enquête van de KvK (ERBO). De jaarlijkse uitkomsten hebben geen directe link met elkaar. Dit kan met name voor kleine populaties (zoals kleine sectoren en het grootbedrijf) in de tijd gezien leiden tot schommelingen in de uitkomsten. Bij het in de tijd volgen van het exportpotentieel is daardoor extra voorzichtigheid geboden. Met deze nuanceringen willen we aangeven dat het cijfer voorzichtig gebruikt dient te worden. Het cijfer is een indicatie wat er kan gebeuren indien alle bedrijven in een sector evenveel gaan exporteren als de reeds exporterende bedrijven.
M a te va n be nut t in g va n he t ex po r tp ot en t ie e l a fha nk el i jk va n b e d r i j fs gr oo tt e Figuur 2 laat zien dat binnen de industrie het kleinbedrijf de grootste exportpotentie heeft. Zouden niet-exporterende kleine bedrijven zich internationaal gaan profileren, dan kan de export van het totale kleinbedrijf theoretisch met 55% groeien. Verder blijkt dat de mate van benutting van het exportpotentieel stijgt naarmate de grootteklasse stijgt. Dit geldt binnen de categorie MKB (oplopend tot 99 werkzame personen), maar gaat ook op in de vergelijking tussen het MKB en het grootbedrijf. Hoe groter het bedrijf, hoe sterker de internationale oriëntatie. Dit strookt met de eerdere opmerking dat kleinere bedrijven nu eenmaal minder organisatorische armslag en kennis in huis hebben om de stap naar het buitenland te zetten, en dus ook nog meer onontgonnen terrein kennen. Voor het grootbedrijf geldt dat de exportpotentie bijna helemaal benut wordt (95%). Figuur 2
Mate van benutting exportpotentieel van de totale industrie, naar grootteklasse (2006)
kleinbedrijf (2-9 w.p.)
45%
middenbedrijf (10-19 w.p.)
65%
middenbedrijf (20-49 w.p.)
78%
middenbedrijf (50-99 w.p.)
89%
78%
MKB (2-99 w.p.)
95%
grootbedrijf (> 99 w.p.)
90%
totaal 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Bron: Exportthermometer EIM, 2007.
7
H o ge ma te va n be nut t in g ex p or tp ot en t ie e l p er i nd ust r i eta k Wanneer de mate van benutting van het exportpotentieel wordt uitgesplitst naar verschillende industrietakken, blijkt dat sommige sectoren dicht tegen een volledige benutting van het exportpotentieel aanzitten. Dit zijn met name de chemische, de papier-, de basismetaal-, de rubber- en kunststof-, de machine- en de transportmiddelenindustrie. Figuur 3
Mate van benutting exportpotentieel door de totale industrie, per industrietak (2006)
voedings- en genotmiddelen
88%
textiel, kleding en leder(waren)
92%
hout- en bouwmaterialen
60%
papier
94% 45%
uitgeverijen en drukkerijen
97%
chemie
98%
rubber en kunststoffen
97%
basismetaal 79%
metaalproducten
94%
machines 83%
elektrotechnische producten transportmiddelen
93%
meubels 0%
61% 10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Bron: Exportthermometer EIM, 2007.
M a te va n be nut t in g ex po r tp ot en t ie e l i n d ie nst en se ct or da a lt Het in het buitenland vermarkten van diensten blijft een terrein waarin veel winst te behalen valt als de mate van benutting van het exportpotentieel als maatstaf gehanteerd wordt. De afgelopen jaren liet de Exportthermometer al zien dat de mate van benutting van het exportpotentieel in dienstensectoren laag is1. Dit jaar daalt dit cijfer ook nog eens in iedere meegenomen dienstensector (figuur 5). Gezien de eerder genoemde positieve ontwikkeling van de totale export van de dienstensector lijkt het erop dat dienstverlenende bedrijven die al exporteerden, dit meer zijn gaan doen terwijl de niet-exporterende bedrijven pas op de plaats hebben gemaakt. Een grote binnenlandse vraag naar diensten maakt het minder noodzakelijk voor nietexporterende bedrijven om een internationale stap te zetten.
1
8
Oudmaijer, S.C. (2006), Exportprestaties en exportpotentieel van de industrie, de dienstensector en de groothandel, EIM, Zoetermeer.
Figuur 4
Mate van benutting exportpotentieel van totale bedrijfsleven in de dienstensector en groothandel (2006)
transport
42%
zakelijke dienstverlening
19%
milieudienstverlening
10%
overige dienstverlening
9%
totale dienstensector
33%
groothandel
0%
60%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Bron: Exportthermometer EIM, 2007.
3
Internationale afzetmarkten
E ur op a h oo fda fn em e r vo o r Ne d er la nd se ex po rt 1 Het Europese achterland geldt als de grote afzetmarkt van de Nederlandse export. Bijna 83% van de geëxporteerde producten heeft een Europees land als bestemming (zie ook figuur 5). Daarvan gaat de bulk naar de dichtbij gelegen landen als België, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Duitsland is van oudsher nog steeds de belangrijkste handelspartner. Buiten de Europese grenzen geldt Amerika als belangrijkste handelspartner, gevolgd door het opkomende Azië.
1
In dit hoofdstuk wordt de totale export in beschouwing genomen, de directe én de indirecte export.
9
Figuur 5
Aandeel per regio van de totale industriële export van goederen uit Nederland (2006)
Europa totaal
82,6% 71,5%
EU-15
76,2%
EU-25 Duitsland
24,4% 12,7%
België 9,0%
Verenigd Koninkrijk Frankrijk
8,3%
Italië
5,1%
Spanje
3,6%
Zweden
1,9%
Polen
1,5%
Tsjechië
1,3%
Ierland
1,0%
Rusland
1,7%
Zwitserland
1,3%
Turkije
1,1%
Afrika totaal
2,1% 7,2%
Amerika totaal
5,2%
Verenigde Staten
7,1%
Azië totaal Oceanië totaal
0,4%
0,0%
10,0%
20,0%
30,0%
40,0%
50,0%
60,0%
70,0%
80,0%
90,0%
Bron: Exportthermometer EIM, 2007.
G r oe i en d e ex po rt na a r O os t- E u ro pa Gelet op de ontwikkeling van de exportmarkten (zie Figuur 6) blijkt dat de afzet in Oost-Europa net als vorig jaar in de lift zit, met als absolute uitschieters de Baltische staten Letland en Litouwen. Natuurlijk dient daarbij aangetekend te worden dat het totale exportcijfer naar deze landen relatief laag is. Een relatief kleine toename van de export betekent dan al gauw een relatief grote verandering in exportontwikkeling. Toch illustreert de explosieve ontwikkeling van de export naar deze landen de opkomst van OostEuropa als exportgebied sinds de uitbreiding van de EU in 2004. Een toename van de koopkracht in Oost-Europese landen zorgt ervoor dat deze landen een steeds interessantere exportbestemming worden voor Nederlandse producten. Een plezierige constatering is dat de export naar Nederlands belangrijkste exportbestemmingen, Duitsland en België, meer dan gemiddeld groeit. Deze meer dan gemiddelde exportontwikkeling is een indicatie dat deze grootafnemers ook in de nabije toekomst van groot belang zullen blijven voor de export van Nederland. Buiten Europa gelden Noord-Amerika (de VS) en Azië (Zuid-Korea en China) als groeiende exportmarkten (figuur 6).
10
Figuur 6
Ontwikkeling van de bestemming van de totale industriële export van goederen uit Nederland in 2006
Europa totaal Frankrijk
12,9% 1,0%
Duitsland
19,8%
België
19,6%
Letland
46,4%
Litouwen
40,5%
Polen
20,3%
Rusland
26,5%
Afrika
17,0%
Amerika
17,7%
Azië
12,3%
China
21,0%
Zuid-Korea 0,0%
16,1% 5,0%
10,0%
15,0%
20,0%
25,0%
30,0%
35,0%
40,0%
45,0%
50,0%
Bron: Exportthermometer EIM, 2007.
11