‘Rechtspraak kan niet om veranderde
Nederlandse cultuurheen’ Marc Loth, de jongste loot aan de tak die Hoge Raad heet, zwiept van nature flegmatisch heen en weer. Tussen rechtstheorie en rechtspraktijk, tussen academische stilte en bestuurlijk lawaai, tussen het recht als instrument van verandering en het recht als instrument van behoud. “Over artikel 2014 BW heb ik me nooit heel druk kunnen maken.” door Miek Smilde foto’s Chantal Ariëns
V
oor een gematigd type maakte Marc Loth zich vorig jaar opvallend druk. “Advocatuur gedraagt zich als monopolist”, tekende dagblad De Pers uit zijn mond op. “De Orde moet serieus reorganiseren”, kopte de juridische internetsite Advocatie.nl. Loth, toen nog gewoon decaan van de juridische faculteit van de Erasmus Universiteit, ergerde zich publiekelijk aan de defensieve houding van de Nederlandse Orde van Advocaten. Die verzette zich volgens hem ten onrechte tegen het loslaten van het procesmonopolie en tegen de wettelijke verankering van de zogenoemde kernwaarden als normatief toetsingskader voor het gedrag van advocaten. De Orde was te veel een club van advocaten, voor advocaten, door advocaten, vond Loth. Hij sprak zelfs over “bedreiging van de legitimiteit van de advocatuur”. Loth, inmiddels lid van de Hoge Raad, wil best nog eens uitleggen wat hij precies bedoelde met zijn kritiek. “Ik vind dat de advocatuur haar procesmonopolie moet delen met andere juristen”, zegt hij op de bescheiden werkkamer die
14
nr. 4 – 2009
nr. 4 – 2009
hij deelt met een andere raadsheer. “Meer marktwerking, waardoor de burger beter wordt bediend, opdat hij beter kan kiezen welke vorm van rechtshulp hij wil voor welke prijs. Daarnaast vind ik dat kernwaarden als onafhankelijkheid, partijdigheid en de publieke verantwoordelijkheid voor een goede rechtsbedeling meer moeten zijn dan een versierseltje in de nieuwe Advocatenwet. Die kant dreigt het nu wel op te gaan. Het was de bedoeling de markt vrijer te maken, maar dan moet je de markt wel goed reguleren, dat hebben de banken ons wel geleerd. De Orde lijkt vaak meer belangenbehartiger te zijn dan een toezichthouder die het maatschappelijke belang in het oog houdt. Ze zou zich in dat opzicht strategisch op haar rol moeten bezinnen.”
Jongensdroom Strategische bezinning, Loth is er dol op. Als decaan koos de rechtstheoreticus bewust voor een curriculum dat paste bij de Rotterdamse traditie. “De studie aan de Erasmus Universiteit is zakelijk en strak georganiseerd. Daarnaast
Interview nr. 4 – 2009
nr. 4 – 2009
15
interview
enmerkt Rotterdam zich door de bereidheid om studenten k zich breder te laten oriënteren. Vakken als rechtssociologie, -psychologie, en -economie worden in Rotterdam bepaald serieuzer genomen dan in Nijmegen of Leiden. Het betrekken van de maatschappelijke context in de studie van het recht is voor studenten intellectueel veel uitdagender dan de bestudering van het laatste arrest van de Hoge Raad. Hoewel dat natuurlijk ook heel interessant is.”
“De behoefte aan recht is b etrekkelijk eindeloos, denk ik”
Nu, bij de Hoge Raad, mag Loth zich opnieuw bezighouden met de vraag wat het wezenskenmerk is van de organisatie waar hij werkt. “Wat voor zaken willen we doen en hoe willen we ze doen? Dat zijn de vragen die spelen. De Hoge Raad kan open blijven staan voor ieder cassatieberoep, maar dat betekent dat de caseload constant groeit. De behoefte aan recht is namelijk betrekkelijk eindeloos, denk ik. De Italiaanse Hoge Raad kampt met een achterstand van jaren, omdat elke Italiaan grondwettelijk het recht heeft toegang te krijgen tot de cassatierechter. In Frankrijk speelde hetzelfde, en heeft men gekozen om het hoogste rechtscollege flink uit te breiden. Maar dat leidt tot allemaal problemen rond het bewaren van rechtseenheid.” De Hoge Raad der Nederlanden gaat een andere keuze maken. In het rapport Versterking van de cassatierechtspraak dat in 2007 verscheen, kiest men voor een gematigd verlofstelsel. De kern daarvan is om in een vroeg stadium kansloze zaken uit het zaaksaanbod te filteren. Op het ogenblik is de Hoge Raad druk doende criteria te formuleren op basis waarvan de selectie kan plaatsvinden. Een wijziging van de wet op de rechterlijke organisatie is in de maak. Vervolgens moet de Hoge Raad zijn organisatie daarop aanpassen. Loths bestuurlijke ervaring kan daarbij goed van pas komen. “Mijn benoeming bij de Hoge Raad is de vervulling van een jongensdroom, ik vind het heerlijk om me weer helemaal op de inhoud te kunnen storten”, zegt hij. “Maar ik sluit niet uit ook een bijdrage te kunnen leveren aan de praktische uitwerking van de plannen.”
Marc Loth Marc Loth (1956) studeerde tussen 1975 en 1980 rechten in Nijmegen, en een blauwe maandag filosofie. Na korte tijd les te hebben gegeven aan de Tilburgse Hogeschool, werd hij wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit Leiden waar hij in 1988 promoveerde op Handeling en aansprakelijkheid in het recht. Vervolgens werd hij eerst rechter in Den Haag en later rechter in het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. In 1997 werd
Wetswinkel
Loth benoemd tot hoogleraar Inleiding tot de rechtsweten-
Marc Loth lijkt in alles een theoretisch onderlegd pragmaticus. Geboren in Sittard, in het midden van de wederopbouw jaren, was van een grootse en meeslepende jeugd geen sprake. “Mijn moeder noteerde in het huishoudboekje het dubbeltje dat zij aan de orgelman gaf. Dat is moeilijk voor te stellen in 2009.” Zijn vader is geboren en getogen in het toenmalige Nederlands-Indië en bracht een groot deel van de oorlog
schap en rechtstheorie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Vanaf oktober 2004 was hij decaan van de juridische faculteit aldaar. In die periode was hij tevens lid van de commissie-Van Wijmen die een advies uitbracht over de positie van de advocatuur. Op 1 februari 2009 volgde zijn benoeming tot raadsheer bij de Hoge Raad. Marc Loth is getrouwd, en heeft twee dochters en een zoon.
nr. 4 – 2009
nr. 4 – 2009
17
door in een Japans kamp. Na de oorlog dook hij onder voor de Indonesische nationalisten en vertrok naar Nederland zodra het kon. Zijn moeder is een boerendochter van GoereeOverflakkee die in Amsterdam de huishoudschool deed. Het gezin woonde in Limburg, omdat vader er werkte als chemisch ingenieur. Eerst bij de Staatsmijnen, later bij DSM. Loths accent verraadt geen enkel spoor van zijn Limburgse achtergrond. “In Limburg zijn wij altijd import geweest”, verklaart hij dat gemis. “Ik had op een of andere manier niets met het dialect. Het voelde het niet goed. Dat heeft het onherroepelijke gevolg dat je er nooit helemaal wordt opgenomen. Ik was eerlijk gezegd blij toen we uit Limburg vertrokken en ik wil er ook nooit meer naar terug. Niets ten nadele van wie ook, maar in gemeenschappen als deze wonen mensen die snel een eigen kring vormen en snel mensen uitsluiten. Dat is een gevoel dat in mijn jeugd wel dominant was.” Ondanks zijn huiverige herinneringen aan het Zuiden en zijn Nederlands Hervormde achtergrond, ging Loth studeren in het katholieke Nijmegen. “Omdat het praktisch was. Mijn broer studeerde er, het was niet te ver van huis.” De stad Nijmegen was in die jaren, eind jaren zeventig, heel links. Loth herinnert zich nog het bestaan van de Kommunistische Eenheidsbeweging Nederland (marxistisch-leninistisch), hij ziet de posters nog hangen voor de ramen van de studentenkamers. “Achteraf heb ik begrepen dat de KENml een mantelorganisatie van de Binnenlandse Veiligheidsdienst was. Zo zie je maar weer.” Zo links was Loth niet. “Ik was wel maatschappelijk bewogen, werkte in de wetswinkel, bezocht gedetineerden in het Huis van Bewaring. Als je in die tijd voor Den Uyl was – en dat was ik – was je eigenlijk heel gematigd.” De studie rechten was niet links, maar wel zo dogmatisch. “Een heel positivistisch juridische opleiding”, zoals Loth het noemt. Hij herinnert zich de toenmalige hoogleraar burgerlijk recht, Van der Grinten. “’Over zaakwaarneming hoeft u maar 28 puntjes te weten’”, citeert hij de leermeester. “En dan verwees hij op punt 13a terug naar 6b en vooruit naar 21c. Heel geordend, heel degelijk, maar niet heel rijk aan verbeelding.” Loth had behoefte aan meer intellectuele uitdaging en koos daarom in het vierde studiejaar voor de studie filosofie. Zijn vader vond dat een slecht idee. “Hij zei: ‘Zorg eerst maar eens dat je een fatsoenlijke boterham kunt verdienen.’ Ik heb de studie filosofie toen maar op een laag pitje gezet. Bij rechten heb ik in de laatste fase wel vol ingezet op de theoretische vakken. Rechtsfilosofie, algemene rechtsleer, rechtssociologie. Eindelijk kon ik echt doen wat ik leuk vond. De theorie aan de ene kant en de praktijk van de rechtswinkel aan de andere. De rechtsdogmatiek sprak me niet zo aan. Over artikel 2014 BW heb ik me nooit heel druk kunnen maken.”
tor als het om recht gaat. Loth ervoer dat sterk toen hij rechter in het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba werd. “In de Antillen is de Nederlandse wetgeving aangepast aan de lokale omstandigheden, wat bijvoorbeeld heeft geleid tot hogere strafmaxima”, legt hij uit. “De cultuur bepaalt sterk hoe zeer het recht wordt gekend, of wordt onderkend. Ik herinner me een zaak waarin ik een man probeerde uit te leggen dat hij na de echtscheiding alimentatie verschuldigd was aan zijn ex-vrouw. Hij keek me aan of ik van Mars kwam. Hij begreep het gewoon echt niet. Hij zei dat hij er het geld ook niet voor had. Toen ik hem vervolgens wees op de gouden halsketting die hij droeg, was hij totaal van de kaart. Dat kon ik toch niet menen! Die halsketting, dat was een stuk van hem! Op dat moment realiseerde ik me goed hoe belangrijk het is om als rechter uit te leggen waarom het recht is wat het is. En ook hoe belangrijk het is om het recht niet helemaal los te zingen van de realiteit waarin het functioneert.”
“Vertrouwen is cruciaal voor het recht en als het recht niet landt bij de burgers, hebben we echt een p robleem”
Loth gelooft dat het Nederlandse recht op dit moment nog goed aansluit op de bestaande Nederlandse cultuur. “Maar er gaan wel fricties ontstaan als onze cultuur verandert en dat is het geval”, waarschuwt hij. “Mijn zoon zit op het Libanoncollege in Rotterdam dat op de grens tussen twee buurten ligt. Kralingen Oost is, in zijn woorden, kak, Kralingen West is ‘Mocro’. Dat komt allemaal samen op die school. Daar wordt van dag tot dag onze cultuur bepaald. Die school is wat mij betreft de voorbode van de ontwikkeling waarmee ook de rechtspraak in vijf, tien jaar mee te maken zal krijgen. Wij kunnen als rechtspraak niet om de veranderende Nederlandse cultuur heen. Vertrouwen is cruciaal voor het recht en als het recht niet landt bij de burgers, hebben we echt een probleem.” Dat betekent niet dat er concessies moeten worden gedaan aan het recht zelf, haast Loth zich te zeggen. Hoewel: “Als de bevolking verandert van samenstelling zal op den duur ook de Tweede Kamer van samenstelling veranderen en dus potentieel ook de Nederlandse wetgeving. En dat is niet meer dan vanzelfsprekend.”
Cultuur De cultuur van de universiteit waaraan iemand studeert, beïnvloedt de manier waarop de jurist later zijn vak uitoefent, meent Loth. Cultuur is sowieso een niet te onderschatten fac-
18
nr. 4 – 2009
nr. 4 – 2009
Ik hoor de achterban van Geert Wilders zich al roeren. Die wil dat juist voorkomen. “Nou, daar denk ik dan anders over. Kijk, ik vond en ik
interview
vind het heel belangrijk dat die Antilliaanse mijnheer alimentatie betaalt. En in mijn Hollandse ogen is die ketting echt een bewijs dat hij dat prima kan. Het gaat erom dat we benoemen wat de essentiële keuzes zijn die wij als samenleving maken. We moeten heel duidelijk zijn over de regels waaraan iedereen die hier woont en leeft zich moet houden. Voor mij zijn de grondrechten cruciaal. De besnijdenis van meisjes raakt aan die grondrechten, net als de emancipatie van homoseksuelen. De rechten van vrouwen en homoseksuelen hebben wij in deze samenleving bevochten en daar zullen we blijvend voor vechten. Maar het recht is een instrument van behoud en van verandering. In het parlement en in de rechtszaal wordt uitgevochten hoe de samenleving over deze kernwaarden denkt. De Hoge Raad speelt in zijn rechtsvormende taak daarbij een rol.” Loth verwijst op dit punt naar de uitspraak van de Hoge Raad van 10 maart. Het hoogste rechtscollege bepaalde toen dat de slogan ‘Stop het gezwel dat Islam heet’ in juridische zin niet op te vatten is als een groepsbelediging wegens godsdienst. “De enkele omstandigheid dat grievende uitlatingen over een godsdienst ook de aanhangers krenken, is niet voldoende om van belediging van een groep mensen wegens hun godsdienst te spreken”, aldus de Hoge Raad. De uitspraak is relevant met het oog op de vervolging van de politicus Geert Wilders waartoe het gerechtshof Amsterdam heeft bevolen. De Hoge Raad legt zelfs uitdrukkelijk het verband met die zaak. Loth laat zich niet uit over de vraag of het niet efficiënter was geweest om meteen de zaak Wilders te behandelen, bijvoorbeeld via cassatie in belang der wet. Wilders’ advocaat had dat eerder met zoveel woorden voorgesteld. “Het is niet aan de leden van de Hoge Raad daarover te oordelen, maar aan de procureur-generaal”, reageert Loth afhoudend. “Waar het mij vooral om gaat is dat de Hoge Raad met dit soort zaken het recht echt vormt. Dat is een van onze wezenlijke taken.”
werk uit de weg gaat. Sterker nog, Loth vindt dat de Hoge Raad wel wat vaker publiekelijk mag reageren. Als voorbeeld noemt hij het boek De slapende rechter dat begin dit jaar verscheen. In dat boek betogen de rechtspsychologen Wagenaar, Israëls en Van Koppen dat de herzieningsprocedure van strafzaken niet langer bij de Hoge Raad thuishoort, omdat een slager zijn eigen vlees niet moet keuren (zie kader op deze pagina). Daar is Loth het niet mee eens. De herzieningsprocedure is volgens hem bij de Hoge Raad in prima handen. “Maar dat wil niet zeggen dat je discussies erover uit de weg gaat. De kritiek van Wagenaar richt zich rechtstreeks tegen ons en daarop heeft president Corstens dan ook gereageerd tijdens het startsymposium van het Nederlands Register van gerechtelijke deskundigen. Zijn speech heet niet voor niets ‘De wakkere rechter’. Als we niet reageren, wordt dat al snel uitgelegd als arrogantie. Bovendien bestaat het gevaar dat mensen de boodschap gaan geloven als zij maar vaak genoeg wordt herhaald en onweer
“De rust IN dit gebouw is maar schijn, het rumoer buiten gaat namelijk o nverstoord door. Soms moeten wij daaraan meedoen”
sproken blijft. De rust binnen dit gebouw is maar schijn, want het rumoer buiten gaat namelijk onverstoord door. Soms moeten wij daaraan mee oen. Dat betekent niet dat we persconferenties over vrouwenbesnijdenis gaan organiseren, maar wel dat wij verantwoording afleggen voor wat we doen.”
De wakkere rechter Het arrest over de groepsbelediging en de publiciteit die het genereerde, laat zien dat de Hoge Raad niet helemaal ongevoelig blijft voor de kritiek dat hij elke discussie over zijn
Zowel de speech van Geert Corstens ‘De wakkere rechter’ als de afwijzing van het herzieningsverzoek van de Hoge Raad is te raadplegen op www.hogeraad.nl
De kritiek van Wagenaar c.s. De rechtspsychologen Wagenaar, Israëls en Van Koppen betogen in hun jongste boek dat de herzieningsprocedure van strafzaken niet bij de Hoge Raad thuishoort, maar moet worden ondergebracht bij een nieuw op te richten, onafhankelijk bestuursorgaan naar analogie van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Deze herzienings- of revisieraad zou moeten bestaan uit een mix van juristen en niet-juristen die met een ongebonden blik naar omstreden strafzaken zou moeten kunnen kijken. In het huidige systeem kan een afgesloten strafzaak alleen worden heropend als sprake is van een nieuw feit dat ten tijde van de oorspronkelijke veroordeling nog niet bekend was. Deze zogenaamde novum-eis zou volgens de rechtspsychologen moeten vervallen. De laatste herzieningszaak diende 12 maart jongstleden. Toen verklaarde de Hoge Raad het herzieningsverzoek in de zogeheten Enschedese ontuchtzaak ongegrond.
nr. 4 – 2009
nr. 4 – 2009
19