Natuurtoets bestemmingsplan Aanleg fietspad Julianalaan Ermelo
Opdrachtgever
Gemeente Ermelo Postbus 500 3850 AM Ermelo Contactpersoon Telefoon
Uitvoering
: Klaas Braamskamp : 0341 – 567 181
Groenewold Adviesbureau voor Milieu & Natuur Dossiernummer 2011116 Versie Mei 2011 v2 Behandeld door Lex Groenewold Datum 21 mei 2011
Leeuwerikstraat 66 • 3853 AE • Ermelo• Tel.: 06 -533 616 75 Website: www.groenewoldmilieu.nl • e -mail:
[email protected] KvK: 08178662 • BTW: NL117652386B01• Bank: ING 67.30.02.527
Inhoudsopgave: 1 2
Aanleiding en doel .......................................................................................................... 3 Beschrijving situatie: ....................................................................................................... 3 2.1 Omschrijving gebied ................................................................................................ 3 2.2 Relevante wetgeving ............................................................................................... 3 2.3 Aanpak Natuurtoets ................................................................................................. 4 3 Plangebied...................................................................................................................... 4 3.1 Voorgenomen ingreep ............................................................................................. 4 3.2 Mogelijke effecten .................................................................................................... 4 3.3 Bronnenonderzoek .................................................................................................. 4 3.4 Locatiebezoek ......................................................................................................... 5 4 Effecten Flora en Fauna ................................................................................................. 5 4.1 Flora ........................................................................................................................ 5 4.2 Amfibieën ................................................................................................................ 5 4.3 Reptielen ................................................................................................................. 5 4.4 Vlinders ................................................................................................................... 6 4.5 Libellen .................................................................................................................... 6 4.6 Zoogdieren .............................................................................................................. 6 4.6.1 Vleermuizen ..................................................................................................... 6 4.7 Vogels ..................................................................................................................... 7 5 Gebiedsbescherming ...................................................................................................... 8 5.1 Natura 2000 ............................................................................................................. 8 5.2 Externe werking ....................................................................................................... 9 6 Conclusies en aanbevelingen ....................................................................................... 10 6.1 Algemeen .............................................................................................................. 10 6.2 Flora- en Faunawet................................................................................................ 10 6.3 Natuurbeschermingswet ........................................................................................ 10 6.4 EHS ....................................................................................................................... 10 6.5 Voorbehoud en zorgplicht ...................................................................................... 10 7 Advies ........................................................................................................................... 11 8 Literatuur ...................................................................................................................... 12 Bijlagen: ............................................................................................................................... 12 Bijlagen: 1. Overzicht situatie 2. Foto’s plangebied 3. Wettelijk kader
Natuurtoets BP Fietspad Julianalaan mei11-2
2
Versie: 21 mei 2011
1 Aanleiding en doel Het college van burgemeester en wethouders van Ermelo heeft een wijziging bestemmingsplan in voorbereiding ter realisatie van een fietspad langs een deel van de Julianalaan in het buitengebied van Ermelo. Voor de bestemmingsplanwijziging is onder meer een natuurtoets nodig om de eventuele gevolgen voor de flora en fauna in beeld te brengen. Adviesbureau Groenewold Milieu & Natuur is gevraagd een natuurtoets (quick-scan) uit te voeren.
2 Beschrijving situatie: 2.1
Omschrijving gebied
Het gebied ligt buiten de bebouwde kom van Ermelo. Het betreft de aanleg van een fietspad parallel aan de Julianalaan door een bosgebied, voor een betere fietsverbinding vanaf de rotonde Kolbaanweg – Julianalaan. Het fietspad komt voorbij de Oude Nijkerkerweg weer uit op de Julianalaan. Het geplande tracé loopt door een gebied begroeid met bomen en opslag van struiken en planten. Hiervan zal een strook van ca. 3m breed moeten verdwijnen. De ligging van het plangebied is weergegeven in onderstaande figuur en in de figuren in Bijlage 1.
2.2
Relevante wetgeving
In verband met de Flora- en Faunawet en de geldende regelgeving in het kader van de Natuurbeschermingswet, waaronder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is het noodzakelijk om vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. In het voorliggende onderzoek worden de consequenties in beeld gebracht van de beoogde plannen en vindt toetsing plaats.
Natuurtoets BP Fietspad Julianalaan mei11-2
3
Versie: 21 mei 2011
2.3
Aanpak Natuurtoets
Voorliggende quickscan is gebaseerd op een locatiebezoek, beschikbare gebiedskennis, verspreidingsgegevens en bekende ecologische principes. Om inzicht te krijgen in de aanwezige natuurwaarden en beperkingen met betrekking tot de beoogde ruimtelijke ingreep in de onderzoekslocaties, zijn twee sporen gevolgd: Ten eerste is nagegaan welke beschermde planten- en diersoorten in het gebied voorkomen of kunnen voorkomen (hoofdstuk 4); Ten tweede is in kaart gebracht welk gebiedsgericht beleid uitwerking heeft in het gebied (hoofdstuk 5). Uit de verzamelde informatie volgt een korte beschrijving van de te verwachten effecten van de ruimtelijke ingreep op beschermde soorten. Ook wordt eventueel vermeld welke mitigerende (verzachtende of inpassings-) en compenserende maatregelen nodig zijn om aan de zorgplicht te voldoen.
3 Plangebied 3.1
Voorgenomen ingreep
Het betreft de aanleg van een fietspad door een gebied bestaande uit bomen, struiken en planten. Doel is een meer veilige fietsverbinding op dit deel van de Julianalaan. De voorgenomen aanleg is te omschrijven als een ingreep in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. De ingreep wordt niet op voorhand uitgevoerd volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. Voor het uitvoeren van de ingreep geldt een vrijstelling van soorten uit Tabel 1 Flora- en Faunawet (zie ook Bijlage 3). De ligging van het plangebied is weergegeven in Bijlage 1. Bij de aanleg van het fietspad zal een strook van ca. 3m met bomen, struiken en begroeiing verdwijnen.
3.2
Mogelijke effecten
De effecten op beschermde soorten zijn beoordeeld op basis van de voorgenomen ingreep. Uitgangspunten hiervoor zijn: - het kappen van een aantal bomen en het verwijderen van opslag - het uitvlakken en ‘bouwrijp’ maken - het aanleggen van verharding (fietspad)
3.3
Bronnenonderzoek
Het plangebied ligt in kilometerhok x:170/y:480. Een eerste indruk van mogelijk aanwezige beschermde soorten geeft het Natuurloket (www.natuurloket.nl). Het plangebied heeft een oppervlak van ca. 0.1 ha. Dit is ca. een 0.1% van het kilometerhok. Gezien de zeer beperkte beschikbaarheid van deze gegevens in relatie tot de kosten en het oppervlak zijn de gegevens van het Natuurloket niet opgevraagd. Om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van in het gebied voorkomende beschermde soorten is gebruik gemaakt van openbaar toegankelijke en betrouwbare bronnen, waaronder verspreidingsatlassen, recente artikelen en internetsites (zie literatuurlijst).
Natuurtoets BP Fietspad Julianalaan mei11-2
4
Versie: 21 mei 2011
Gezien de aard van de ingreep zijn effecten mogelijk voor een beperkt aantal soortgroepen. Het betreft hier dan met name de vogels en zoogdieren, waaronder de vleermuizen. De overige soortgroepen zijn alleen indicatief beoordeeld.
3.4
Locatiebezoek
Tijdens een locatiebezoek op 27 april 2011 is het gebied en de directe omgeving opgenomen. Een quick-scan kan overigens slechts uitsluitsel geven over de aanwezigheid van soorten op dat moment. Een veldinventarisatie omvat verscheidene opnamerondes die seizoensgebonden zijn en volgens standaardmethoden worden uitgevoerd. Daarom is een inschatting gemaakt van de geschiktheid van het plangebied voor mogelijk hier voorkomende soorten.
4 Effecten Flora en Fauna 4.1
Flora
Tijdens het veldbezoek is een aantal wilde planten aangetroffen zoals de Braam, Smalle weegbree en Bereklauw. Verder verschillende soorten bomen, zoals Zomereik, Lijsterbes, Beuk, Acacia, Grove den, Vuilboom en Hulst. Er zijn geen beschermde en bedreigde soorten aangetroffen en op basis van de terreinkenmerken ook niet in de onderzoekslocatie te verwachten.
Bereklauw
Bij ruimtelijke ingrepen geldt automatisch een vrijstelling van verbodsartikel 8 van de Floraen faunawet voor laag beschermde soorten. Het aanvragen van een ontheffing annex art. 75 is voor flora niet nodig.
4.2
Amfibieën
Tijdens het veldbezoek zijn geen amfibieën aangetroffen. Gezien de afwezigheid van geschikt voortplantingswater in de directe omgeving zijn deze soorten ook niet te verwachten. Een ontheffing annex artikel 75 van de Flora- en Faunawet hoeft voor amfibieën derhalve niet te worden aangevraagd.
4.3
Reptielen
Tijdens het veldbezoek zijn geen reptielen aangetroffen. Het gebied is potentieel geschikt als verblijfplaats voor de Hazelworm. Er zijn geen waarnemingen uit deze omgeving bekend. Gezien de locatie is een enkel exemplaar echter niet uit te sluiten. De voorgenomen ingreep zal hierop geen effect hebben, noch op aantasting van het leefgebied. Een ontheffing annex artikel 75 van de Flora- en Faunawet hoeft voor reptielen derhalve niet te worden aangevraagd.
Natuurtoets BP Fietspad Julianalaan mei11-2
5
Versie: 21 mei 2011
4.4
Vlinders
Tijdens het veldbezoek zijn rupsen gevonden van diverse spanners. Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Het biotoop geeft geen aanleiding te veronderstellen dat beschermde soorten in het plangebied zullen voorkomen. Een ontheffing annex artikel 75 van de Flora- en Faunawet hoeft voor vlinders derhalve niet te worden aangevraagd.
4.5
Libellen
Gezien het ontbreken van oppervlaktewater in of in de nabije omgeving van het plangebied zijn geen beschermde soorten libellen te verwachten. Een ontheffing annex artikel 75 van de Flora- en Faunawet hoeft voor libellen derhalve niet te worden aangevraagd.
4.6
Zoogdieren
Tijdens het veldbezoek zijn vraatsporen aangetroffen van muizen, waarschijnlijk Aardmuis of Rosse woelmuis. De aanwezigheid van enkele soorten is niet geheel uit te sluiten. Het gebied heeft overigens een beperkte waarde als leefgebied voor zoogdieren. Bij de planrealisatie kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren verloren kunnen gaan. Het aanvragen van een ontheffing is voor deze soorten hier echter niet aan de orde, omdat automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen 9 en 11 uit de Flora- en Faunawet geldt. vraatsporen muizen
Uit diverse studies in de omgeving van het plangebied is bekend dat de Das er voorkomt. In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen aanwijzingen aangetroffen waaruit de aanwezigheid van Das blijkt. Daarnaast is het plangebied gezien de ligging geen geschikte vaste verblijfplaats. Overigens valt niet uit te sluiten dat een das het gebied sporadisch door trekt. De voorgenomen ingreep zal hierop geen effect hebben en geeft een minimale reductie van een matig geschikt foerageergebied. Het aanvragen van een ontheffing voor de Das is daarom niet nodig. 4.6.1 Vleermuizen Uit een inventarisatie in 2005 (Mertens, 2005) blijkt de ruimere omgeving van het plangebied te worden gebruikt door Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger om te foerageren. De Ruige dwergvleermuis is in de omgeving waargenomen. Gezien de locatie zou het plangebied geschikt kunnen zijn als foerageergebied of als onderdeel van een vliegroute. Ter indicatie is op 4 mei 2011 tussen 21.30 en 23.00 uur geluisterd met de batdetector (Petterson D240x). Er zijn ca. 5 overvliegende en jagende Gewone dwergvleermuizen gehoord en één Ruige dwergvleermuis. Deze soorten maken dus gebruik van het gebied, zowel als foerageergebied en als vliegroute. De aanleg van het fietspad zal dit gebruik niet teniet doen. Er zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig in het plangebied. Er vindt geen aantasting plaats van (potentieel) onmisbare vliegroutes en foerageergebied en er is Natuurtoets BP Fietspad Julianalaan mei11-2
6
Versie: 21 mei 2011
als gevolg van de beoogde plannen geen schade te verwachten op vleermuizen. Als, zoals het er naar uitziet, aan weerszijden van het fietspad opslag blijft bestaan, wordt het voor beide soorten mogelijk zelfs een meer geschikt foerageergebied. Het aanvragen van een ontheffing is voor vleermuizen niet aan de orde. Een ontheffing annex artikel 75 van de Flora- en faunawet hoeft voor zoogdieren derhalve niet te worden aangevraagd.
4.7
Vogels
Er is geen volledige broedvogelinventarisatie uitgevoerd. Op basis van waarnemingen tijdens het veldbezoek, de terreingesteldheid, bekende verspreidingsgegevens en ervaring is een uitspraak gedaan over de mogelijke soortensamenstelling. Aan de hand van de terreinkenmerken is vastgesteld dat de onderzoekslocatie een mogelijke waarde heeft als broedgebied voor vogels. Het betreft bosgebied met opslag van planten en struiken. Daarnaast zijn takkenhopen en boomrestanten aanwezig die als schuil- en nestelplek kunnen dienen. Tijdens het veldbezoek zijn de volgende soorten gehoord en/of gezien: Koolmees, Pimpelmees, Boomkruiper, Vink, Merel, Zanglijster, Gaai, Zwartkop, Roodborst, Winterkoning, Grote bonte specht en Tjiftjaf. Er is gezocht naar holtes in de bomen geschikt voor holenbroeders. Deze zijn vanaf de grond niet waargenomen. In het algemeen kan worden gesteld dat ingrepen in het plangebied tijdens het broedseizoen (15 maart – 15 juli) sterke negatieve effecten hebben op de meeste vogelsoorten door vernietiging van broedplaatsen en verstoring van de reproductie. Wettelijk gezien wordt daarom ook geen ontheffing verleend indien (broed)vogels worden verstoord. De effecten op (broed)vogels in het plangebied en de directe omgeving zullen naar verwachting beperkt of nihil zijn. In de directe omgeving zijn er overigens voldoende alternatieven, zowel om te nestelen als om voedsel te zoeken. Indien voor of na het broedseizoen bomen, struweel en vegetatie worden verwijderd, blijven effecten tijdens het broedseizoen naar verwachting beperkt. Eventuele nestlocaties binnen en buiten de onderzoekslocatie mogen niet worden verstoord. In de onderzoekslocatie zijn geen nestplaatsen van vogelsoorten met een vaste verblijfplaats te verwachten zoals spechten, roofvogels en uilen. Werkzaamheden die broedbiotopen van vogels verstoren of beschadigen dienen altijd te worden voorkomen. Dit is mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten buiten het broedseizoen van de aanwezige vogels. Is dat niet mogelijk dan dient aantoonbaar te zijn onderzocht (deskundige) dat er geen verstoring van broedvogels heeft plaatsgevonden.
Natuurtoets BP Fietspad Julianalaan mei11-2
7
Versie: 21 mei 2011
5 Gebiedsbescherming Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom van Ermelo. Het gebied bestaat uit bos en opslag. In de omgeving staan verspreid woningen en zijn kleinschalige bedrijven aanwezig.
5.1
Natura 2000
Natura 2000 is het grootste initiatief op het gebied van natuurbescherming in Europa. Het is een samenhangend, Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Het netwerk wordt gerealiseerd door bijdragen van alle lidstaten van de Europese Unie. Behoud en herstel van de biodiversiteit in de Europese Unie is het doel. De Natura 2000-gebieden worden aangewezen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De totale oppervlakte van Nederlandse natuurgebieden dat valt onder Natura 2000 is op het land circa 330.000 hectare en op het water circa 770.000 hectare. (o.a. Waddenzee, IJsselmeer en Delta). De figuur hieronder (Mei 2011) geeft de ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000 gebied Veluwe en Veluwerandmeer (tevens Habitat- en Vogelrichtlijngebied en behorende tot de Ecologische hoofdstructuur). De kortste afstand van het plangebied tot Natura2000 gebied Veluwe bedraagt ca. 930m.
Diverse habitats en soorten van de Veluwe zijn beschermd, zoals enkele bos- en heidetypen. Specifieke bescherming is er voor o.a. het Vliegend hert, Gevlekte witsnuitlibel en Kamsalamander. Relevante vogelsoorten zijn o.a. Wespendief, Zwarte specht, Boomleeuwerik, Nachtzwaluw en IJsvogel. Voor het Veluwerandmeer zijn kranswierwateren en meren met krabbescheer beschermde habitats en soorten als Meervleermuis, Kleine modderkruiper, Roerdomp en Grote karekiet. Geen van deze relevante habitats en soorten zijn in het plangebied aangetroffen of te verwachten. Gezien de biotoopeisen van de relevante soorten in relatie tot het plangebied en de huidige terreingesteldheid zijn hier ook geen voortplantings-, foerageer-, overwintering- of (vaste) rustplaatsen te verwachten. De beoogde ingreep c.q. de aanleg van het fietspad heeft daarmee geen effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de aangewezen habitattypen, Habitatrichtlijnsoorten en Vogelrichtlijnsoorten. Realisatie brengt de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe en de Veluwerandmeren niet in gevaar.
Natuurtoets BP Fietspad Julianalaan mei11-2
8
Versie: 21 mei 2011
5.2
Externe werking
Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied hebben invloed op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de waarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt 'externe werking' genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied. Deze ‘onbegrensdheid’ biedt veel ruimte tot interpretaties. Uitgangspunt is dat externe werking de bestaande activiteiten zo weinig mogelijk hindert. De indicatoren voor verstoring en verslechtering noemt de Leidraad van de Europese Commissie (2000): Verslechtering van de kwaliteit van een habitat treedt op wanneer in een bepaald gebied de door dit habitat ingenomen oppervlakte afneemt of wanneer het met de specifieke structuur en functies die voor de instandhouding van het habitat op langere termijn noodzakelijk zijn, dan wel met de staat van instandhouding van de met dit habitat geassocieerde typische soorten, in dalende lijn gaat in vergelijking met de begintoestand. Verstoring van een soort in een gebied treedt op wanneer uit populatiedynamische gegevens betreffende de soort in dat gebied blijkt dat de soort het gevaar loopt, in vergelijking met de begintoestand, niet langer een levensvatbare component van het natuurlijke habitat te zullen blijven. De realisatie van het fietspad heeft geen van de genoemde effecten tot gevolg, waarmee externe werking zeer onwaarschijnlijk is.
Natuurtoets BP Fietspad Julianalaan mei11-2
9
Versie: 21 mei 2011
6 Conclusies en aanbevelingen 6.1
Algemeen
Verschillende soorten planten en dieren worden beschermd in de Flora- en faunawet. Ten behoeve hiervan zijn, op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat geen van de beschermde dieren wordt verontrust, dat de nesten, holen of andere verblijfsplaatsen niet worden vernield, beschadigd of verstoord en dat planten niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Adviesbureau Groenewold Milieu & Natuur heeft in opdracht van de gemeente Ermelo een quick-scan natuurtoets uitgevoerd voor de voorgenomen realisatie van een fietspad langs de Julianalaan vanaf de rotonde Kolbaanweg-Julianalaan tot voorbij de O. Nijkerkerweg.
6.2
Flora- en Faunawet
Voor aanvang van de werkzaamheden is het niet noodzakelijk om een ontheffing ex art. 75 van de Flora- en Faunawet aan te vragen voor de algemene soorten en de strikt beschermde soorten. De werkzaamheden vinden zoveel mogelijk plaats in de periode die voor aanwezige beschermde soorten de minste schade op zal leveren. Voor de algemene soorten geldt een vrijstelling. De werkzaamheden brengen het voortbestaan van strikt beschermde soorten niet in gevaar. Na realisatie is het fietspad een potentieel jachtgebied voor de Gewone en de Ruige dwergvleermuis. Een ontheffing of eventuele compensatie is hier niet van toepassing. Er vinden geen overtredingen van de verbodsbepalingen plaats.
6.3
Natuurbeschermingswet
Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen kan geconcludeerd worden dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. De in de omgeving aanwezige Natura 2000 gebieden Veluwerandmeren en Veluwe liggen op zodanig grote afstand in relatie tot de ingreep dat geen externe werking plaats vindt door de realisatie van het plan. Hiermee is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet nodig. Er zijn geen negatieve gevolgen te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen. Aanvullend onderzoek is derhalve niet nodig.
6.4
EHS
De ingreep vindt plaats buiten de begrenzing van de EHS. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van de EHS en de zeer beperkte omvang van het plangebied mag aangenomen worden dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het EHS-gebied Veluwe. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.
6.5
Voorbehoud en zorgplicht
De voorliggende natuurtoets is gebaseerd op inventarisatiegegevens van derden, literatuuronderzoek en een verkennend terreinbezoek. Om de risico’s op verstoring van beschermde soorten op het werkterrein te minimaliseren, wordt aanbevolen om voorafgaand
Natuurtoets BP Fietspad Julianalaan mei11-2
10
Versie: 21 mei 2011
aan de werkzaamheden het terrein te controleren op de aanwezigheid van beschermde soorten. Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De kwetsbare perioden voor de verschillende soortgroepen zijn niet allen gelijk. Als ‘veilige’ periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar meestal geen problemen. Vaak is het voldoende rekening te houden met de broedtijd (15 maart-15 juli). Gezien de potentiële kansen voor de aanwezigheid van broedvogels is het aan te bevelen deze tijd ruim aan te houden. Als bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, of kunnen bomen buiten het broedseizoen worden gekapt, zodat er geen vogels gaan broeden. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
7 Advies
Uitvoering van de werkzaamheden, met name het kappen van bomen en het verwijderen van de opslag, zoveel mogelijk laten plaatsvinden buiten de broedperiode (15 maart-15 juli) en bij voorkeur tussen september en december. Overigens mogen ook vroege of late legsels niet worden verstoord. Bij uitvoering van de werkzaamheden altijd invulling geven aan de algemene ‘algemene zorgplicht’ (art. 2 Flora- en Faunawet), wat inhoudt dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Eventuele uitvoering volgens de ‘Gedragscode Flora- en Faunawet voor de bouw en ontwikkelsector’ geeft hiervoor een goede basis. De in het plangebied al aanwezige oude boomstronken en grof dood hout niet afvoeren maar verplaatsen tot buiten de plangrens. Dergelijke elementen verhogen de variatie in het gebied en vormen goede schuilplaatsen en voedselbronnen voor allerlei soorten.
Natuurtoets BP Fietspad Julianalaan mei11-2
11
Versie: 21 mei 2011
8 Literatuur
Arcadis 2006, Gedragscode Flora- en Faunawet voor de bouw- en ontwikkelsector. Broekhuizen, S., B. Hoekstra, V. Van Laar, C. Smeenk & J.B.M. Thissen, 1992. Atlas van de Nederlandse Zoogdieren. Stichting Uitgeverij Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, 3de herziene druk. Ecogroen advies, 2008. Quick-scan natuurtoets gezondheidscentrum Ermelo Groenewold, A.W., 2009, Natuurtoets Hamburgerweg 195 Ermelo. Janssen, J.A.M. en Schaminée, J.H.J., 2008: Soorten van de habitatrichtlijn Lange, R., P.Twisk, A. van Winden & A. van Diepenbeek, 1994. Zoogdieren van WestEuropa. Stichting Uitgeverij KNNV en VZZ i.s.m. Vereniging Natuurmonumenten. Limpens, H., K. Mostert & W. Bongers (red.) (1997). Atlas van de Nederlandse vleermuizen, Stichting Uitgeverij van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht. LNV, 1993. Structuurschema Groene Ruimte: het landelijk gebied de moeite waard. Ministerie van LNV, Den Haag. LNV, 2004. Besluit Rode lijsten flora en fauna. Ministerie van LNV, Den Haag. LNV, 2005a. Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten! Ministerie van LNV, Den Haag. LNV, 2005b. Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998. Ministerie van LNV, Den Haag. LNV, 2005c. Checklist gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 Mertens, 2005: Natuurtoets Flora- en Faunawet ruimtelijke projecten 2005 Mertens, 2005: Het voorkomen van vleermuizen in Veldzicht-Noord te Ermelo www.Natuurloket.nl www.RAVON.nl http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000 www.waarneming.nl (website met soortenwaarnemingen in Nederland) http://geodata2.prv.gelderland.nl/ http://www.vleermuis.net Zoon, 2004: Flora en Fauna van Veldzicht-noord Zoon, 2005: Natuurtoets Horsterweg
Bijlagen: 1. Overzicht situatie 2. Foto’s plangebied 3. Wettelijk kader
Natuurtoets BP Fietspad Julianalaan mei11-2
12
Versie: 21 mei 2011
Bijlage 1: Overzicht situatie
Figuur: Ligging plangebied Ermelo
Km-hok 170/480
Bijlage 2: Foto’s plangebied
Foto’s Plangebied – april 2011
Bijlage 3: Wettelijk kader
Samenvatting Natuurwetgeving Inleiding In deze bijlage worden in het kort het wettelijk kader en de toepassing op ruimtelijke ingrepen en beheer beschreven. Het geeft aan hoe de wettelijke toetsingskaders bij het opstellen van ecologische beoordelingen zijn toegepast. De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland verankerd in de Flora- en faunawet, de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Tevens wordt kort ingegaan op de betekenis van Rode lijsten en de Ecologische Hoofdstructuur bij ecologische toetsingen. Flora- en faunawet1 Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving, voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het ‘nee, tenzij’ principe. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn (zie kader). Verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet (verkort) Artikel 8: Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op een andere manier van de groeiplaats verwijderen van beschermde planten. Artikel 9: Het doden, verwonden, vangen of bemachtigen of met het oog daarop opsporen van beschermde dieren. Artikel 10: Het opzettelijk verontrusten van beschermde dieren. Artikel 11: Het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van beschermde dieren. Artikel 12: Het zoeken, beschadigen of uit het nest halen van eieren van beschermde dieren. Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van beschermde planten en dieren.
Artikel 75 bepaalt dat vrijstellingen en ontheffingen van deze verbodsbepalingen kunnen worden verleend. Het toetsingskader is begin 2005 gewijzigd door middel van een Algemene Maatregel van Bestuur, doorgaans aangeduid als de AMvB artikel 75. Er gelden verschillende regels voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ingrepen en die in het kader van bestendig gebruik en beheer. Er bestaan drie beschermingsregimes corresponderend met drie verschillende groepen beschermde soorten, opgenomen in drie bijbehorende tabellen in de LNV- brochure. Tabel 1. De algemene beschermde soorten Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen en bestendig gebruik en beheer. Ontheffing ten behoeve van andere activiteiten kan worden verleend, mits de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is (‘lichte toetsing’). Tabel 2. De overige beschermde soorten Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en van bestendig gebruik en beheer, als op basis van een door de 1
D e z e p a r a g r a a f i s i n b el a n g rij k e m a t e b r o c h u r e ‘ B uit e n a a n h et w e r k ?’ (L N V ,
o n tl e e n d 2 0 0 5 a ).
a a n
d e
minister van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Anders is ontheffing noodzakelijk, na lichte toetsing. Tabel 3. De strikt beschermde soorten Dit zijn alle vogelsoorten en verder de planten- en diersoorten vermeld in Bijlage 4 van de Habitatrichtlijn of in Bijlage 1 van de AMvB artikel 75. Voor bestendig gebruik en beheer geldt ook voor deze soorten een vrijstelling, mits men werkt op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Voor verstoring (met wezenlijke invloed) van deze soorten kan geen vrijstelling of ontheffing worden verkregen. Voor ruimtelijke ingrepen is altijd een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Deze kan worden verleend na een uitgebreide toetsing. De uitgebreide toetsing houdt in dat ontheffing alleen kan worden verleend als: 1. Er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort; 2. Er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is; 3. Er sprake is van een in de wet genoemde reden van openbaar belang; 4. Er zorgvuldig wordt gehandeld. Bestendig gebruik, bestendig beheer en onderhoud in de bosbouw en landbouw en uitvoering in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling worden genoemd als openbaar belang. Zorgvuldig handelen betekent het actief optreden om alle mogelijke schade aan een soort te voorkomen, zodanig dat geen wezenlijke negatieve invloed op de relevante populatie van de soort optreedt. Mitigatie (het vermijden of verzachten van negatieve effecten) en compensatie (het aanbieden van vervangend leefgebied) kunnen deel uitmaken van het zorgvuldig handelen. Samenvatting toetsingskader Flora- en faunawet Het toetsingskader van de Flora- en faunawet voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en bestendig gebruik en beheer luidt dus: 1. Komen er soorten uit Tabel 1 voor? Hiervoor geldt een vrijstelling. Alleen de zorgplicht is van toepassing. 2. Komen er soorten uit Tabel 2 voor? Dan geldt een vrijstelling (mits gedragscode) of moet ontheffing worden aangevraagd (lichte toetsing). 3. Komen er soorten uit Tabel 3 voor? Er geldt een vrijstelling voor bestendig gebruik en beheer (mits gedragscode; niet voor art. 10). In overige gevallen is altijd ontheffing nodig (uitgebreide toetsing). Natuurbeschermingswet 19982 De Natuurbeschermingswet 1998 (kortweg: Nbwet) vormt de invulling van de gebiedsbescherming van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en heeft als doel het beschermen en instandhouding van bijzondere gebieden in Nederland. De Nbwet kent verschillende soorten beschermde gebieden. De belangrijkste zijn de Natura 2000-gebieden (oftewel Vogel- en Habitatrichtlijngebieden oftewel Speciale Beschermingszones) en de beschermde natuurmonumenten. De aanwijzingsbesluiten van deze gebieden bevatten een kaart en een toelichting, waarin de instandhoudingdoelstellingen staan verwoord (zie www.minlnv.nl). 2
Hi e r bij i s g e b r ui k g e m a a k t v a n r ei ki n g n at u u r b e s c h e r m i n g s w e t
d e b r o c h u r e ‘ Al g e m e n e 1 9 9 8 ( L N V , 2 0 0 5 b )
h a n d -
Voor Natura 2000-gebieden dient een beheersplan te worden opgesteld. Daarin staat o.a. welke maatregelen nodig zijn om de natuurdoelen te halen en welk (bestaand en toekomstig) gebruik al dan niet vergunningplichtig is. Projecten en handelingen, die negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen hebben en die niet nodig zijn voor of verband houden met het beheer, zijn verboden. Hiervoor kan door het bevoegd gezag (meestal Gedeputeerde Staten, soms de minister van LNV) vergunning worden verleend op grond van artikel 19d. Voor plannen (bij voorbeeld bestemmingsplannen, streekplannen, waterhuishoudingplannen) geldt dat goedkeuring van het bevoegd gezag op grond van artikel 19j nodig is. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als er negatieve effecten door ‘externe werking’ kunnen optreden. De vergunning of goedkeuring kan pas worden afgegeven nadat een ‘habitattoets’ het bevoegd gezag de zekerheid heeft gegeven dat het gebied niet wordt aangetast. Habitattoets In de ‘oriëntatiefase’ – voorheen ook wel ‘voortoets’ genoemd – wordt onderzocht of een plan, project of handeling (kortweg: ‘activiteit’), gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, mogelijk schadelijke gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied en zo ja of deze gevolgen significant kunnen zijn. De gevolgen moeten worden beoordeeld in samenhang met die van andere plannen en projecten (‘cumulatieve effecten’). Als er geen effecten zijn, is de kous daarmee af. Als de effecten klein zijn, volgt een verslechterings- en verstoringstoets’. Bij mogelijke significante effecten volgt een ‘passende beoordeling’. In de verslechterings- en verstoringstoets worden de effecten gespecificeerd. Daarbij hoeft dan niet meer naar cumulatieve effecten te worden gekeken. Het bevoegd gezag beoordeelt of de effecten aanvaardbaar zijn of niet. Aan de vergunning kunnen beperkende voorwaarden worden verbonden (mitigatie en compensatie). De passende beoordeling is veel uitgebreider. Op basis van de beste wetenschappelijke kennis dienen de effecten op de habitats en soorten te worden ingeschat, rekening houdende met cumulatieve effecten. Als de passende beoordeling uitwijst dat er slechts beperkte effecten zijn, dan dient vergunning te worden aangevraagd, die wordt verleend indien de effecten aanvaardbaar worden geacht. Als er significante effecten zijn, dan mag vergunning alleen worden verleend als er voldaan is aan alle drie onderstaande ADC-criteria: - Er zijn geen geschikte Alternatieven. - Er is sprake van Dwingende redenen van groot openbaar belang, waaronder redenen van sociale en economische aard. - Er is voorzien in exacte en tijdige Compensatie. Als er sprake is van aantasting van een gebied dat is aangewezen ter bescherming van prioritair natuurlijk habitat of een prioritaire soort, dient eerst door de minister van LNV aan de Europese Commissie advies te worden gevraagd. Bovendien is het aantal redenen van groot openbaar belang beperkt. Het toetsingskader voor beschermde natuurmonumenten is zeer vergelijkbaar, echter de procedure en de speelruimte van het bevoegd gezag wijken op enkele ondergeschikte punten af. Zorgplicht Artikel 19l legt aan iedereen een zorgplicht voor beschermde natuurgebieden op. Deze zorg houdt in ieder geval in dat ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een handeling nadelige gevolgen heeft, verplicht is die handeling achterwege te laten of, als dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, eventuele gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan
te maken. De nadelige handelingen hebben betrekking op de instandhoudingsdoelen in het geval van een Natura 2000-gebied en op de wezenlijke kenmerken in het geval van een beschermd natuurmonument.
Rode lijsten Rode lijsten zijn geen wettelijke instrumenten, maar zijn sturend voor beleid. Zij dienen om prioriteiten in middelen en maatregelen te kunnen bepalen. Bij het beoordelen van maatregelen en ingrepen kunnen de Rode lijsten echter wel een belangrijke rol spelen. Er zijn nu landelijke Rode lijsten vastgesteld voor paddenstoelen, korstmossen, mossen, vaatplanten, platwormen, land- en zoetwaterweekdieren, bijen, dagvlinders, haften, kokerjuffers, libellen, sprinkhanen en krekels, steenvliegen, vissen, amfibieën, reptielen, zoogdieren en vogels (LNV 2004). Een aantal provincies heeft aanvullende provinciale Rode lijsten opgesteld. Van soorten op de Rode lijst moet worden aangenomen dat negatieve effecten van ingrepen de gunstige staat van instandhouding relatief gemakkelijk in gevaar brengen. Waar het beschermde soorten betreft zal er dus extra aandacht aan mitigatie en compensatie moeten worden besteed. Bij niet-beschermde soorten of soortgroepen kunnen op grond van de zorgplicht extra maatregelen worden gevergd. Bij een aantal soortgroepen gaat het echter om tientallen of honderden moeilijk vast te stellen soorten, waardoor de waarde voor praktische toepassingen vaak beperkt is. Ecologische Hoofdstructuur Het Rijk heeft de ontwikkeling van gebiedenbeleid vastgelegd in een aantal documenten, waarvan de Planologische Kernbeslissing (PKB) Structuurschema Groene Ruimte (LNV, 1993) de belangrijkste maatregelen bevat van het nationaal ruimtelijk beleid voor onder meer natuur en landschap. Onderdeel hiervan is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die bestaat uit een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden verbonden door verbindingszones. De begrenzing van de EHS is een provinciale taak. De Ecologische Hoofdstructuur is uitgewerkt in provinciale streekplannen. Ruimtelijke plannen van gemeenten moeten hieraan worden getoetst. De EHS is de afgelopen jaren in gebiedsplannen nader begrensd (vaak op perceelsniveau), waarbij per begrensde eenheid natuurdoeltypen zijn aangewezen. In of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden geldt het ‘nee, tenzij’-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. In dat geval moet de initiatiefnemer maatregelen treffen om de nadelige effecten weg te nemen of te ondervangen, en waar dat niet volstaat te compenseren door het realiseren van gelijkwaardige gebieden, liefst in of nabij het aangetaste gebied. Ook financiële compensatie is mogelijk.