Muzische reflectie- en evaluatiekoffer Om op een speelse en muzische manier te reflecteren en te evalueren (beschouwen), is het mogelijk een evaluatiekoffer samen te stellen. Op regelmatige tijdstippen maken de kinderen er op een enthousiaste manier gebruik van. De materialen die ze tot hun beschikking hebben, geven meteen de aanzet tot de reflectie. In deze koffer zitten 53 voorbeelden van speelse activiteiten waaruit elke leerkracht naar believen kan putten om met de kinderen te reflecteren en evaluerend te beschouwen tijdens of na een activiteit. Sommige methodieken zijn meer gericht op het product, anderen meer op het proces. Uiteraard moet dit ook niet elke les gebeuren. Er kan geclusterd worden. Varieer ook in de methodiek om te reflecteren en te evalueren. De leerkrachten kunnen onderling de activiteiten in een verticale lijn gieten. (zie document: “muzische reflectie – en evaluatiekoffer, overzicht verticale lijn”)
1. Vlieger Doel: algemene evaluatie Leerjaar: vanaf 2L (vouwen vliegers - schrijven) Methodiek: iedereen schrijft op een blad papier zijn reflecties van afgesproken items (vb. duur van de activiteit, vond je de activiteit interessant, wat vond je het leukste deel van de activiteit, ...). Daarna plooi je een vlieger van het blad en we laten die rondvliegen in de klas. Iedereen zoekt een vlieger en leest wat er op het blad staat. Ben je het eens of oneens? We luisteren naar verschillende meningen. Materiaal: papier, stiften of pennen
2. Wasspelden-jive
Doel: procesevaluatie Leerjaar: alle Methodiek: elke deelnemer krijgt een wasspeld. Deze mogen ze op een bepaalde plek op hun
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
lichaam/kleding hangen. Hoe hoger ze de wasspeld hangen, hoe beter ze de activiteit vinden en vice versa. Gedurende de activiteit mogen de kinderen de wasspeld zoveel verplaatsen als ze willen, naargelang hun mening over de activiteit op dat moment. Materiaal: 1 wasspeld per deelnemer 3. Evaluatieformulier Doel: algemene evaluatie Leerjaar: vanaf 2L Methodiek: Elke deelnemer krijgt een formulier met daarop een aantal vragen. - Wat voor activiteit was het? - Wat heb je allemaal gedaan? - Hoe vond je dat? (smiley's) - Geef een aantal kernwoorden ivm de les. - Volgende keer? - En als laatste ook een vakje voor de juf. Deze worden individueel ingevuld door de kinderen. Dit kan anoniem, maar dan kan de juf niet gericht feedback geven, wat ik persoonlijk wel een meerwaarde vind. Materiaal: evaluatieformulier per kind
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
4. Enveloppen Doel: procesevaluatie/productevaluatie Leerjaar: vanaf 2L Methodiek: De kinderen krijgen ieder een enveloppe die ze ophangen tegen een wand. Bedoeling is dat we iedereen een 'boodschap' meegeven op het einde van de activiteit. We schrijven een boodschap over afgesproken punten: - Wat vind je van het werkje dat hij/zij gemaakt heeft? - Vind je dat hij goed samengewerkt heeft? - enz. Het voordeel hiervan is, dat dit op veel meer dan alleen muzo kan toegepast worden. Vb. na groepswerken, bij projecten, zelfstandig werk, ... Materiaal: briefjes, 1 enveloppe per kind, pennen
5. Hoeden van De Bono Doel: algemene evaluatie Leerjaar: vanaf 3L met begeleiding (eventueel sterk geleid vanaf 2L) Zonder begeleiding: 5-6L Methodiek: De leerlingen worden in kleine groepjes verdeeld. Iedereen krijgt een werkblaadje met daarop de 6 hoeden van De Bono. De kinderen bespreken de activiteit aan de hand van de hoeden en de vragen die erbij staan. Elke kleur van hoed bespreekt een specifiek deel van de activiteit. Materiaal: invulblaadje met de hoeden en steunvragen.
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
6. Smiley-waaier
Doel: productevaluatie Leerjaar: alle
Methodiek: De leerlingen hebben een ring met verschillende emoticons of smileys aan. Ze kiezen er een uit die het best hun werk vertegenwoordigt. Daarna wordt besproken waarom dat zo is. Materiaal: waaier smiley's (eventueel per kind)
7. Woordenwaaier
Doel: productevaluatie Leerjaar: vanaf 3L (begrip woorden)
Methodiek: De leerlingen hebben een ring met verschillende begrippen aan. De lln kiezen er eentje uit dat hun werk vertegenwoordigt, of dat de opdracht best omschrijft. Afhankelijk van wat de juf vraagt, en wat besproken moet worden. Daarna wordt verteld waarom ze dat woord gekozen hebben. Cfr. de smileywaaier. Materiaal: woordenwaaier (eventueel per kind)
8. Muzoboek
Doel: productevaluatie/procesevaluatie Leerjaar: vanaf 2L Methodiek: de lln krijgen voor zichzelf een muzoboekje, hier staat hun naam op langs de buitenkant. De bedoeling is dat ze na elke muzo-activiteit hier een aantal indrukken kunnen neerschrijven. Vonden ze het leuk, wat hebben ze gemaakt, hoe hebben ze dat gedaan, wat willen ze onthouden, enz. Zowel positieve als negatieve ervaringen kunnen hier een plaatsje krijgen, het is toch iets persoonlijk, ze moeten dit met niemand delen. De leerkracht voorziet achteraan een plaatsje in een kast waarop de lln hun boek kunnen delen met de juf als zij dit willen.
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
Materiaal: muzoboek per kind. (Eventueel kan dit een leuke eerste muzoles zijn.)
9. Vuilniszak - koffer – schatkist
Doel: algemene evaluatie Leerjaar: 2L (eventueel individueel begeleid ook 1L) Methodiek: iedereen krijgt 3 papiertjes, eentje met een vuilniszak, eentje met een koffer en een derde met een schatkist op. Op het eerste papiertje schrijven de lln iets wat hen tegen gevallen is en je zo snel mogelijk wil vergeten. Het belandt in de vuilbak. Op het tweede papiertje schrijf je iets wat je hebt bijgeleerd en je graag wil bijhouden. Op het derde papiertje schrijf je iets wat je voor altijd wil koesteren. Dit gaat achter slot en grendel in de schatkist. Materiaal: papiertjes, eventueel een vuilniszak, een koffertje en een schatkistje om de papiertjes in te steken.
10. Dobbelsteen Doel: algemene evaluatie Leerjaar: alle (1L: leerkracht leest vragen) Methodiek: De groep wordt in kleine groepjes verdeeld. Elk om beurt gooien ze met een dobbelsteen. Wanneer ze 1: gooien moeten ze iets zeggen over het thema.(waarover gaat het?) 2: vertellen over hoe ze de activiteit beleefd hebben.(hoe voelde je je?) 3: iets zeggen over wat we gedaan hebben en wat ze het leukst vonden
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
4: vertellen wat ze minst leuk vonden aan de activiteit 5: vertellen wat ze van de opdracht vonden. 6: vertellen wat ze vonden van de sfeer tijdens de activiteit. Materiaal: (grote) dobbelstenen en een blaadje per groep met wat ze moeten vertellen wanneer ze een bepaald nummer gooien. (Je kan dit ook aan bord schrijven.)
11. Sjaaltje wissel Doel: procesevaluatie Leerjaar: alle Methodiek: De deelnemers zingen het refrein van een bekend liedje en lopen rond in de klas met een sjaaltje. Als het refrein gedaan is, wisselen ze van sjaaltje met dat van iemand anders. Ondertussen vraagt de ene hoe de andere zich voelde tijdens de voorbije activiteit. Daarna wordt opnieuw het refrein gezongen en lopen de kinderen terug rond in de klas. Wanneer daarna de activiteit besproken wordt, vertelt de persoon niet zijn eigen mening, maar het gevoel van de persoon wiens sjaaltje hij draagt. Materiaal: sjaaltje voor iedereen, eventueel een liedje om op te zetten.
12. KLEURENWAAIERS Kleurenwaaiers kan je maken met kleurenkaartjes voor verf in Brico, Gamma, Hubo… De leerlingen nemen de kleurenwaaier vast en kiezen een kleur die past bij hun werk. Ze verwoorden ook waarom die kleur bij hun werk past. Verschillende licht en donker tinten van elke kleur zijn ook aanwezig om zo beter hun waardering uit te kunnen drukken.
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
13. STRANDBAL
Doel: procesevaluatie Leerjaar: alle (1L: leerkracht leest vragen) Methodiek: de leerlingen zitten in een kring en de strandbal wordt rondgegooid naar elkaar. Wanneer je de strandbal in je handen hebt, kijk je wat bovenaan staat. (Wat je kan lezen.) Dit kan bijvoorbeeld zijn: - ik ben trots op... - het leukste was... - het moeilijkste was... - vandaag leerde ik... De leerlingen antwoorden op de vraag of vullen de zin aan en gooien daarna de bal naar iemand anders. Iedereen komt aan bod. Materiaal: een strandbal, beschreven met aanvulzinnen.
14. KRALENKETTINGEN
De leerlingen kunnen kiezen uit verschillende soorten kleuren van kralenkettingen. Ze kiezen één ketting uit en beschrijven waarom ze deze kleur van ketting gekozen hebben. Aan de hand van het gevoel dat ze hadden tijden het proces of het gevoel dat ze hebben bij hun eindproduct.
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
15. LANDSCHAPPEN of DIEREN
Na afloop van de muzische activiteit gaat de leerkracht met de leerlingen samenzitten. De leerkracht hangt een aantal foto’s van landschappen of dieren op of legt ze open op een tafel. De leerkracht geeft de leerlingen de opdracht om na te denken over het verloop van het muzische proces waarbij ze tot een product gekomen zijn. De leerlingen verwoorden hun muzische proces aan de hand van een landschap.
16. SCHOENEN
Na afloop van de muzische activiteit gaat de leerkracht met de leerlingen samenzitten. De leerkracht hangt een aantal foto’s van schoenen op. De leerkracht geeft de leerlingen de opdracht om na te denken over het verloop van het muzische proces waarbij ze tot een product gekomen zijn. De leerlingen verwoorden hun muzische proces aan de hand van een schoen.
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
17. BRILLEN VAN PARSONS
Bij elk werkje van de leerlingen ligt een blad. De leerlingen gaan bij een werkje staan dat niet van hen is. De leerkracht geeft gerichte vragen aan de hand van de brillen van Parson. Na elke gestelde vraag en geschreven antwoord op het blad schuiven de leerlingen door naar een ander werkje. Zo wordt er doorgeschoven totdat de zes vragen beantwoord zijn. Als laatste gaat iedereen bij zijn eigen werkje staan en leest iedereen voor wat er op zijn/haar blad staat terwijl hij de bril draagt. Bril 1: Wat is de eerste indruk? Bril 2: Wat is er allemaal te zien? Bril 3: Wat roept dit bij jou op? Bril 4: Wat weten we erover? Bril 5 : Geef een tip ! Bril 6: Wat is jou mening?
18. WOORDEVALUATIE
In een zakje/doosje zitten allemaal woorden. De leerlingen nemen een woord uit het zakje en leggen uit waarom het woord wel of niet past bij hun product dat ze ontworpen hebben. Nadat de leerling dit gedaan heeft kan je de leerling zelf ook een woord laten kiezen dat voor hem/haar het beste bij zijn product past.
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
knap niet zo goed kleurrijk goed bedacht functioneel creatief saai stevig
1. 2. 3. 4. 5.
fijn verrassend expressief origineel geheimzinnig mooi verwarrend diepzinnig
leuk afgewerkt elegant vindingrijk mysterieus makkelijk tevreden inspirerend
goed moeilijk praktisch grappig doordacht vlot ontevreden vol ideeën
Mogelijke vragen: Wat vind je van je eigen werkje? Hoe verliep de samenwerking? Hoe vond je de opdracht? Hoe voelde je je tijdens de activiteit? Wat vond je van de andere werkjes? 19. VERKEERSLICHT
In de klas hangt het verkeerslicht aan bord. Wanneer de leerlingen iets willen vertellen over hoe tevreden ze zijn over hun werk komen ze naar voor in de klas en doen het juiste licht van het verkeerslicht branden (rood, oranje, groen). Wanneer de leerlingen het rode licht doen branden wil dat zeggen dat ze niet tevreden zijn over hun werk en moeten ze ook verwoorden waarom niet en wat ze volgende keer dan kunnen verbeteren. Wanneer ze het oranje verkeerslicht doen branden zijn ze over bepaalde dingen van hun werk wel tevreden en andere dingen niet. Ze verwoorden ook waar ze fier op zijn en wat beter kon. Als laatste hebben de leerlingen ook de mogelijkheid om het groene licht te laten branden. Dit wil zeggen dat ze trots zijn op hun werk. Ze verwoorden dan ook waarom dat ze zo trots zijn. 20. REN JE ROT De leerkracht zet muziek op aangepast aan het thema. (Vb. Carnaval - Carnaval Des AnimauxCamille St. Saens, Halloween/ griezel – Halloween – Mkids, …) De leerlingen stappen rustig door het lokaal. Ze beschouwen de werkjes van de medeleerlingen. Wanneer de muziek stopt, stoppen ze bij het werk dat hun meest aanspreekt. Daarna wordt klassikaal besproken waarom er voor dit werk gekozen is.
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
21. MUZO FOTOBOEK Tijdens of na elke muzische activiteit trekt de leerkracht foto’s of besteedt deze taak uit aan een leerling. Er worden foto’s genomen van elke leerling. Er kunnen foto’s genomen worden van het eindresultaat maar ook van het proces. Daarna worden deze foto’s afgedrukt en krijgt iedere leerling zijn of haar foto. Op de achterzijde van de foto schrijven de leerlingen een tekstje. Als leerkracht kan je sturen waarover het tekstje over moet gaan. Vb. - Wat is me het meest bijgebleven? - Wat kan ik nog veranderen? - Wat heb ik geleerd uit deze activiteit? -… Zo bouwen de leerlingen gedurende een heel schooljaar of zelf gedurende hun hele schoolcarrière een foto-muzoboek op.
22. RECLAMESPOT
De leerlingen gaan elk bij een werkje staan. Wanneer dat gebeurd is, zoekt iedereen een partner. Dan staan ze per twee met elk een werkje bij zich. Ieder maakt voor het werkje waar hij bij staat een reclamespotje om het werkje aan te prijzen bij het publiek. Zo moeten de leerlingen gericht leren kijken naar het werkje van iemand anders en het positieve erin zien. Wanneer ze een reclamespotje bedacht hebben, stellen ze het voor aan hun partner. De leerlingen kunnen elkaar helpen bij het maken van de reclamespot. 23. EEN PLUIM VOOR ELKAAR
De leerlingen zitten in een kring en krijgen elk een pluim van de leerkracht. De leerlingen mogen één voor één deze pluim aan iemand geven. Vervolgens verantwoorden ze waarom ze deze pluim aan die bepaalde leerling hebben gegeven. Getuigenis: “Deze methodiek heb ik gebruikt bij de beeldactiviteit: herfstdiertjes maken uit klei. De leerlingen gaven elkaar een pluim. Ik heb ervaren dat ze het leuk vonden om elkaar eens in de watten de leggen met een compliment over het werkje. Ik had in het begin wat schrik dat ze alleen hun beste vriend of vriendinnetje een pluim gingen geven. Dit was niet het geval omdat ze moesten verwoorden waarom. Om de leerlingen goed te begeleiden heb ik vragen gesteld. Aan de hand van de vragen kwamen we tot goede bespreking van de werkjes.”
24. STRIPFIGUREN
De leerkracht start een kringgesprek en legt verschillende stripfiguren in het midden van de kring. De leerlingen nemen een stripfiguur dat de gevoelens of de situatie uitbeeldt dat de leerling voelde tijdens de activiteit. De leerlingen verwoorden hun gevoelens en indrukken via een vergelijking met de stripfiguur.
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
25. DUIMEN
Elke leerling krijgt een goede duim en een flopduim. De leerlingen die de activiteit leuk vonden steken de 'goede duim' in de lucht. De leerlingen die de activiteit niet leuk vonden steken de 'flopduim' in de lucht. De leerlingen verwoorden ook waarom ze het al dan niet leuk vonden.
26. VERTELSTOK
De leerkracht houdt een kringgesprek met de leerlingen. In het kringgesprek wordt een vertelstok of een onderwerp dat past binnen het thema doorgegeven op muziek. Als de muziek stopt, vertelt de leerling die op dat moment de stok/ voorwerp vast heeft iets over de activiteit. De leerling kan over zijn eigen ervaringen en indrukken vertellen maar ook over die van anderen.
27. GEVOELSTHERMOMETER De leerkracht geeft bij de start van de activiteit een gevoelsthermometer en 3 (genummerd van 1-3) gevoelsmannetjes aan alle leerlingen van de klas. Tijdens het proces vraagt de leerkracht aan de leerlingen om hun gevoelsmannetje op de juiste plaats bij de thermometer te kleven. Dit vraagt de leerkracht op 3 verschillende momenten. Op het einde zie je hoe de leerlingen de activiteit ervaren hebben. Na de activiteit komt er een korte bespreking.
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
28. SMILEY ZONDER GEZICHT
De leerlingen kregen een blad waar een smiley opstaat zonder gezicht. De leerlingen tekenen het gezicht van de smiley naargelang ze zich voelen tijdens de activiteit of op het einde van de activiteit. De leerlingen steken de smiley in de lucht en er wordt klassikaal besproken.
29. INSTRUMENTEN
De leerlingen kiezen een instrument dat hen aanspreekt of juist niet. Ze verwoorden hun indrukken en gevoelens aan de hand van een zelfgekozen instrument. Met muziek kunnen de leerlingen verschillende emoties uiten.
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
30. HET MATERIALENDOOSJE
In dit doosje zitten allerlei verschillende materialen. De kinderen kiezen zelf een stofje dat bij hun gevoel past. Misschien kiezen ze wel het stukje schuurpapier omdat ze de les helemaal niet aangenaam vonden en ook het stukje schuurpapier vinden ze niet leuk? Of kiezen ze het doorzichtige velletje papier, omdat ze alles heel duidelijk vonden...? Ik heb deze evaluatiemanier uitgetest tijdens de workshop van 'beeld' tijdens de week in Dworp. Ik was aangenaam verrast, moet ik zeggen. De kinderen verwoorden hun gevoelens zeer diepgaand en koppelden dit meestal op een originele manier aan één van de materialen. Zeer leuk om zelf ook eens uit te testen!
31. HET ALFABET
Aan het ringetje hangt elke letter van het alfabet. (uit een tijdschrift). Deze evaluatiemanier is op verschillende manieren te gebruiken, naar gelang de graad waarin het gebruikt wordt. Zo kan u het ringetje doorgeven en kiezen de leerlingen de letter van het woord waaraan ze denken. Ofwel wordt het ringetje doorgeven en verzinnen de leerlingen een woord bij de gekregen letter (A-B-C-...). Natuurlijk past het woord bij hun gevoel. Ze leggen dit dan ook diepgaand uit. Dit is natuurlijk al een heel stuk moeilijker dan de eerste opdracht. 32. DE LICHAAMSDELEN
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
Aan het ringetje hangen verschillende lichaamsdelen: de handen, het hoofd, de ogen, de oren, ... De leerlingen kiezen het lichaamsdeel dat zij tijdens de voorbije les het meest gebruikt hebben: - het hoofd: ze hebben veel moeten nadenken - de handen: ze hebben veel moeten doen - de oren: ze hebben veel moeten luisteren - ... Op deze manier kan de leerkracht achterhalen op wat voor een manier de leerlingen gewerkt hebben. Ook kan hij op deze manier zichzelf evalueren. Zo kan het zijn dat je als leerkracht het doel voor ogen stelt om de leerlingen veel te laten bezig zijn (handen). Als echter veel leerlingen 'de oren' kiezen, weet jij dat de leerlingen te lang hebben moeten luisteren naar een instructiemoment of andere en kan je je les aanpassen...
33. DE DESSERTEN
De leerlingen kiezen een van de verschillende desserten en leggen uit waarom ze voor een dessert gekozen hebben. Zo kunnen ze bijvoorbeeld het aardbeientaartje kiezen, omdat ze dat heel lekker vinden en de les gaf hen hetzelfde blije gevoel... Ook hierbij is het de bedoeling dat de leerlingen heel erg diepgaand uitleggen waarom ze voor een bepaald dessert gekozen hebben.
34. GROENTEN EN FRUIT
De leerlingen kiezen één van de groenten of fruit. Net zoals bij de desserten leggen ze uit waarom ze voor een bepaald groente of fruit gekozen hebben. Ook hier verantwoorden ze hun keuze. Als je als leerkracht merkt dat de leerlingen dit niet goed kunnen verwoorden, kan je hen helpen door bijvragen te stellen. (Waarom kies je dat? Vind je dat lekker of juist niet? Wat vond je van de les? Waarom vond je dat? ...)
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
Alternatieve werkvorm: Dit smaakt als…”
De leerlingen kiezen een prent: spruiten, slagroom, frieten, pizza, taart, chocolade, banaan,… Deze opdracht kan voor alle leeftijden. Bij oudere kinderen kan je meer feedback vragen en dit verder uitdiepen. Leuke methodiek omdat kinderen zo wel eens verrassend uit de hoek komen en dit ook weten. Bijvoorbeeld spruitjes kiezen omdat je dit toch graag eet maar iedereen denkt natuurlijk dat je dit niet lust en niet tevreden bent over het product.
35. DE POST-ITS
De leerlingen krijgen van elke kleur één post-it. Elke kleur staat voor iets anders: - geel: vraag dat je hebt bij het werk - groen: compliment - rood: tip - blauw: het gevoel dat je erbij krijgt De leerlingen schrijven iets op de post-its en kleven het op een bepaald werk. Natuurlijk verwoorden ze dan ook waarom ze iets hebben opgeschreven. Op deze manier evalueren ze eens niet hun eigen werk, proces of beleving, maar dat van een medestudent. Ze leren ook op een positieve manier elkaars werk benaderen.
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
Variant: WAT IS ER BLIJVEN KLEVEN? Iedereen krijgt een post-it in de vorm van een tekstballon. Daarop schrijven de kinderen iets dat hen is bijgebleven, dat is blijven “kleven” van de activiteit(en). Daarna geven ze iets meer uitleg. Evt. per activiteit een andere kleur van tekstballon. Materiaal: Per leerling: een post-it in de vorm van een tekstballon, een balpen
36. DE GEZICHTSUITDRUKKINGEN
De leerlingen bekijken grondig de verschillende gezichtsuitdrukkingen. Daarna kiezen ze dat gezicht dat hen het meeste aanspreekt. Natuurlijk verwoorden ze waarom ze voor een bepaalde persoon gekozen hebben. Waarom kunnen ze zichzelf met die bepaalde persoon identificeren? Wat kan je aflezen van de gezichtsuitdrukking? Heeft de leerling tijdens het werken ook zo'n gezicht getrokken?
37. DE GEVOELSMANNETJES
De leerlingen krijgen bij het begin van de les drie jetons. De leerkracht legt de opdracht uit en de leerlingen steken het eerste jetonnetje in het mannetje dat op dat moment bij hun gevoel past. Tijdens het uitwerken van de opdracht, vraagt de leerkracht om jeton nummer twee in het doosje te steken dat hen het meeste aanspreekt op dat moment. Bij het eindresultaat vraag je een derde en laatste keer om een jeton (3) in de mannetjes te steken. Op deze manier kan de leerkracht zien welk proces de leerlingen doorlopen heeft. Vond hij de opdracht bij het begin niet leuk, maar vanaf de uitwerking wel? Dan weet je dat je de instructie anders moet aanpakken.
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
38. DE CD
Op deze CD staan enkele instrumentale nummers. De leerlingen kiezen het lied dat hen het meest aanspreekt en waarom. Hierbij kan hij luisteren naar het tempo van het lied, of de gevoelswaarde die het lied in zich draagt. Kinderen merken op deze manier dat liederen op verschillende manieren kunnen geïnterpreteerd worden: win-winsituatie dus!
39. WEERBERICHT De leerlingen krijgen elk een zonnetje, een wolkje en een bliksemschicht. De verschillende stappen van de activiteit worden op het bord geschreven/getekend. Elke leerling mag zijn tekeningen plaatsen bij het deel waarvan hij vindt dat het erbij past (een zonnetje voor een hele goede activiteit, een wolkje voor een minder goede activiteit en een bliksemschicht voor een heel slechte activiteit). Achteraf wordt dit besproken.
Materiaal: Algemeen: Bord, krijt, magneten of plakband
Per leerling: Kaartjes: zon, wolk, bliksemschicht 40. DUOGESPREK Elke leerling krijgt 5 etiketten en een balpen. De leerkracht loopt rond. Als de leerkracht ‘Duo!’ roept, zoeken alle leerlingen een partner. De leerkracht stelt een vraag en in de gevormde duo’s voeren de deelnemers een kort gesprekje tot er opnieuw ‘Duo!’ wordt geroepen. Op het etiket vatten ze ieder afzonderlijk het gesprek samen in één woord of een korte zin. Het etiket kleven ze nu op hun gesprekspartner. Daarna lopen ze rond tot opnieuw ‘Duo!’ wordt geroepen. Materiaal: Algemeen: vragen
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
1. 2. 3. 4. 5.
Mogelijke vragen: Wat vind je van je eigen werkje? Hoe verliep de samenwerking? Wat leerde je bij? Hoe vond je de opdracht? Wat zou je een volgende keer anders doen?
Per leerling: 5 etiketten, een balpen
41. BOOMSTAM
De leerlingen krijgen een blad met daarop enkel de tekening van een stam van een boom. De leerlingen zijn vrij de tekening aan te vullen naargelang hun gevoel over de voorbije dag/activiteit/opdracht. (Zo kan je een treurwilg tekenen of een boom die in bloei staat, je kan er een huis bij tekenen of een koe die staat te grazen, …) Achteraf worden de tekeningen besproken. Materiaal: Per leerling: een tekening van een boomstam, een tekenpotlood, een gom, kleurpotloden/stiften
42. MUZIEKNOTEN
Op bord staat een notenbalk getekend. Elke leerling krijgt een muzieknoot. Ze mogen deze muzieknoten achter elkaar op de notenbalk hangen. Hoe hoger de muzieknoot gekleefd wordt, hoe beter dat men de activiteit vond. Achteraf verwoorden de leerlingen waarom ze een muzieknoot op een bepaalde hoogte hebben gehangen.
Materiaal: Algemeen: bord, krijt, magneten of plakband Per leerling: een muzieknoot
43. AANVULZINNEN
In een doosje zitten enkele halve zinnen voor de leerlingen. Zij nemen om beurt een zin uit het doosje. Het is de bedoeling dat ze deze verder aanvullen. Andere leerlingen mogen reageren op de aanvulling of extra uitleg vragen. De antwoorden kunnen eventueel eerst schriftelijk worden voorbereid. Materiaal: Algemeen: een doosje met aanvulzinnen
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
1. 2. 3. 4. 5.
Mogelijke aanvulzinnen Het moeilijkste voor mij was … Ik hielp … Ik leerde … Het leukste voor mij was … Ik werd verrast door … Per leerling: evt. een balpen, evt. papier
44. BALLONNEN BLAZEN
Elke leerling krijgen een ballon. Het is de bedoeling dat ze deze ballon opblazen naargelang ze de activiteit al dan niet leuk vonden. Heel leuk = een volledig opgeblazen ballon Tussenin = een ballon die een beetje is opgeblazen Saai = een platte ballon Materiaal: Per leerling: een ballon
45. AKKOORD OF NIET AKKOORD Elke leerling krijgt een groen en een rood kaartje. De leerlingen mogen om beurt iets zeggen over de activiteiten die ze die dag gedaan hebben. Wie akkoord is, steekt een groen kaartje in de lucht. Wie niet akkoord is, steekt een rood kaartje in de lucht. Daarna mogen de leerlingen aanvullen waarom ze al dan niet akkoord zijn. Materiaal: Per leerling: een groen kaartje, een rood kaartje
46. DE APPLAUSMETER De leerkracht noemt een activiteit of samenwerking. De leerlingen applaudisseren naarmate ze hierover tevreden zijn. Hoe luider ze applaudisseren hoe beter het was 47. DE DUIM
Alle leerlingen krijgen 3 duimen. Elke duim leggen ze bij een werkje waarvan zij vinden dat het een duim verdient. Ze schrijven erbij waarom ze dit vinden. Er mogen niet meer dan 3 duimen bij één werkje liggen. Materiaal: Per leerling: 3 duimen, een balpen
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
48. DE TROTSDOOS
Elke maand zetten de leerlingen hun werkjes van die maand naast elkaar en kiezen ze uit één van hun eigen werkjes het werkje waar ze het meest trots op zijn. Daar nemen ze een foto van. Daarna bespreken ze elk om beurt in de kring waarom ze het meest trots zijn op dat werkje. Dan mogen ze de foto in de trotsdoos steken. Materiaal: Algemeen: een fototoestel, een trotsdoos 49. INTERVIEW MET DE MICROFOON
Via een zelf geknutselde microfoon stel je gerichte vragen aan de kinderen. - Wat vind je goed gelukt aan je persoonlijk werkje? - Wat vind je minder goed gelukt? - Wat zou je de volgende keer anders doen? - ................................................................ 50. VUILE WAS EN PROPERE WAS Elke leerling krijgt een vuile uit papier geknipte t-shirt en een propere uit papier geknipte t-shirt. Op de vuile was schrijft men enkele negatieve puntjes van de activiteit. Op de propere was schrijft men enkele positieve puntjes. Deze worden besproken en na de bespreking worden ze omhoog gehangen aan een waslijn. Materiaal: Algemeen: een waslijn Per leerling: een uit papier geknipte vuile t-shirt, een uit papier geknipte propere t-shirt, een wasspeld, een balpen
51. STERRENDOOS De leerlingen evalueren meerdere muzische activiteiten die binnen hetzelfde thema werden georganiseerd. Van elke activiteit is er een foto getrokken. Deze foto wordt op een doos geplakt. De leerlingen stoppen hun ster in de doos van de activiteit die zij het liefste deden. Nadien wordt er samen met de kinderen gekeken welke activiteit de meeste leerlingen het liefste deden. Deze methodiek is bruikbaar voor alle leeftijden. Bij de oudere jaren kan je hier dieper op ingaan.
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
Dit is een techniek die hoort bij de evaluatie van meerdere lessen samen, van een doorschuifsysteem of een les met meerdere opdrachten. Kinderen kunnen aangeven welke activiteit zij het leukste vonden. Er wordt een duidelijk overzicht gegeven van de bevindingen van alle kinderen en kinderen die dit willen, kunnen nog iets extra vertellen. Kinderen die dit liever niet doen, moeten dit niet maar hebben toch kunnen aangeven wat hen het meeste lag.
52. VORMENWAAIER
De leerlingen kiezen de vorm die vertelt wat zij over hun product denken. Bruikbaar voor kinderen van 1ste tot het 6e leerjaar.
“Sprak mij aan omdat vormen spreken. Een hartje kan betekenen 'ik zie het gemaakte product graag', een maantje kan zeggen 'het is voor mij als donker, dus ik het product schrikt mij een beetje af', Een vierkant kan zeggen: 'ik vind het heel gewoon',...”
53. Zelfevaluatie of peerevaluatie (leerlingen beoordelen elkaar) met criteria van de activiteit
De criteria of (leerplan)doelstellingen worden op voorhand besproken en onder de aandacht van de kinderen gebracht, zodat ze er kunnen op oefenen en mee rekening houden. Hierna 2 voorbeelden van evaluatie met criteria bij een activiteit muzisch taalgebruik en beeld. De leerkracht stelt de evaluatiecriteria op voorhand op. Dit kan hij zelf doen of zelfs samen met de kinderen. (co-evaluatie)
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]
Kristof Dupont, Diocesane Pedagogische Begeleiding Mechelen-Brussel,
[email protected]