Zakelijk verslag van de openbare hoorzitting van 19 augustus 2008 en advies van de commissie van advies voor bezwaar- en beroepschriften inzake de volgende bezwaarschriften: De volgende bezwaarschriften zijn gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders d.d. 15 april 2008 op grond van artikel 8a. van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: Wvg) tot het voorstellen aan de gemeente raad gronden aan te wijzen waarop het voorkeursrecht van toepassing is op grond van artikel 8 Wvg: 1. het bezwaarschrift d.d. 21 juli 2008 van de heer ing. E.W. Lamberts van LTO Noord Advies namens de heer P.H.M.G. de Groot; 2. het pro forma bezwaarschrift d.d. 28 mei 2008 van de heer mr. M. Attaïbi van Bakhuijsen Van den Noort advocaten namens de heer P.J.M. Bos, Bos Bloemendaal B.V. en Bossto Beheer B.V.; 3. het bezwaarschrift d.d. 23 mei 2008 van mevrouw mr. drs. J.M. Stedelaar van Stichting Achmea Rechtsbijstand namens VOF J.G.J. Hulsebosch & Zn met als vennoten de heren W.C.P. Hulsebosch, C.J.V. Hulsebosch en R.P.M. Hulsebosch en mevrouw J.C.P. Hulsebosch als mede belanghebbende; 4. het bezwaarschrift d.d. 16 mei 2008 van mevrouw J.A.M. van Eeden; 5. het bezwaarschrift d.d. 19 mei 2008 van VOF J.C. Romijn en Zonen met als vennoten de heren C.H.Th.M Romijn, D.JA.M. Romijn en A.J.M. Romijn; 6. het bezwaarschrift d.d. 24 mei 2008 van de heer J.G.J. Hulsebosch; Het volgende bezwaarschrift is gericht tegen het besluit van de gemeenteraad d.d. 29 mei 2008 tot het vestigen van het voornoemde voorkeursrecht op grond van artikel 8 Wvg: 7. het bezwaarschrift d.d. 15 mei 2008 van de heer M.J.A. Verhagen namens Morpheus B.V. en de heer F.G.M. Ruigrok Kenmerk: 2008018921; 2008018898; 2008019814; 2008020236. Aanwezig: van de zijde van de commissie: de heer mr. drs. R. Lagerweij (voorzitter), mevrouw mr. M.H.J. van SlootenBenders en mevrouw mr. S. Okma mevrouw mr. E. Siebelt (secretaris); namens het verwerend bestuursorgaan: mevrouw mr. V. Dammers (gemachtigde college, Oranjewoud Legal) en de heer ing. P.J.R. de Jong (vertegenwoordiger college); van de zijde van bezwaarden: de heer J.G.J. Hulsebosch (bezwaarde) de heren W.C.P. Hulsebosch, C.J.V. Hulsebosch, R.P.M. Hulsebosch (bezwaarden) de heer mr. J.T.A.M. van Mierlo (gemachtigde Vof J.G.J. Hulsebosch en Zonen) en de heer Van der Streek (collega de heer Van Mierlo) mevrouw J.A.M. van Eeden (bezwaarde) en de heer P.W.M. van Eeden (echtgenoot bezwaarde) de heer A.J.M. Romijn (bezwaarde) en mevrouw M.A. Romijn (echtgenote bezwaarde) de heer mr. M.J.A. Verhagen (gemachtigde Morpheus B.V.) ____________________________________________________________________________ De voorzitter opent de zitting en schetst de gang van zaken bij de behandeling van bezwaarschriften. De voorzitter wijst op de functie van de commissie als onafhankelijke adviescommissie. De commissie adviseert het verwerend bestuursorgaan - in dit geval het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad - hoe te besluiten op het bezwaarschrift.
De voorzitter informeert of er iemand is die het woord voert namens alle bezwaarden. Nu blijkt dat dit niet zo is krijgen alle bezwaarden de gelegenheid het woord te voeren. Tussendoor zullen de vertegenwoordigers van het college de gelegenheid krijgen hierop in te gaan. De voorzitter geeft het woord aan de heer Van Mierlo. De heer Van Mierlo verwijst naar de inhoud van het bezwaarschrift. Hij wil wel nog graag de aandacht vestigen op het e bestemmingsplan Landelijk Gebied 1 Herziening. In 2006 is dit plan vastgesteld, maar door het niet tijdig goedkeuren van het bestemmingsplan is op 18 juli 2007 bekend gemaakt dat de goedkeuring van rechtswege aan het plan onthouden is. De procedure voor de vaststelling van het bestemmingsplan is opnieuw gestart en momenteel ligt het plan ter inzage. De Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: Wvg) ziet erop dat de gemeente de strategie over de grond behoud en speculatie wordt voorkomen. Het voorkeursrecht wordt gevestigd bij onverwachte situaties. In het huidige geval was er al geruime tijd bekend dat de gemeente voornemens was de bestemming te wijzigen, vanaf 2004/2005 hadden diverse projectbureaus de gelegenheid om met de grondeigenaren in onderhandeling te treden. Echter speculatie met de grond is uitgebleven, dit blijkt uit het simpele feit dat er geen aanbiedingen zijn geweest. Er is dus ook geen reden te veronderstellen dat een onverwachte situatie zich voor zal doen en derhalve geen enkele reden voor de gemeente om op de betreffende percelen het voorkeursrecht te vestigen. Verder ligt er aan de vestiging van het voorkeursrecht op de betreffende grond geen goede planologische onderbouwing ten grondslag. Er zijn ideeën voor een ecologische golfbaan, maar wat is precies het verschil met een ‘gewone’ golfbaan? De heer Van Mierlo verwijst naar de Nota Ruimte waarin het overheidsstandpunt blijkt dat natuur op basis van vrijwilligheid de gelegenheid moet krijgen zich te ontwikkelen. De eigen keuze is hierbij dus een belangrijk aspect. Het vestigen van het voorkeursrecht maakt een eigen keuze onmogelijk. Men kan besluiten door te gaan met de bollenteelt of de grond verkopen aan de gemeente. Meer mogelijkheden zijn er niet. De heer Van Mierlo onderstreept het belang van de bollenteelt en geeft aan dat dit belang miskend wordt. De bollenteelt levert een belangrijke economische bijdrage, zeker in de regio. Door hun ondergrond zijn juist de betreffende percelen zeer geschikt voor de bollenteelt, vooral voor de teelt van hyacinten. Bollenteelt op een andere locatie zou voor het bedrijf zeer nadelig zijn. Het belang van de aanleg van een besloten golfclub zou niet zwaarder moeten wegen dan het belang van het voortzetten en uitbreiden van het bloembollenteeltbedrijf. Het algemene recreatief belang van een besloten golfclub kan de heer Van Mierlo niet rijmen met het economische belang van het bloembollenteeltbedrijf. Het bedrijf heeft zich weten te ontwikkelen tot een groot en goedlopend bedrijf door steeds stukken grond bij te kopen. Door het gevestigde voorkeursrecht is zijn cliënt de mogelijkheid het bedrijf te blijven uitbreiden ontnomen. Tenslotte wil de heer Van Mierlo opmerken dat in het verweerschrift wordt beweerd dat mevrouw Hulzebosch geen belang heeft en derhalve niet kan worden aangemerkt als bezwaarde. Zij is echter gedeeltelijk eigenaresse van de woning die op de betreffende percelen staat en is daarom wel degelijk belanghebbende. De voorzitter geeft de vertegenwoordigers van het college het woord. Mevrouw Dammers gaat puntsgewijs op de door de heer Van Mierlo gemaakte opmerkingen in Ten eerste geeft zij aan dat de Wvg ook bedoeld is om te voorkomen dat er ontwikkelingen plaats kunnen vinden. Of deze ontwikkelingen in de lijn der verwachting liggen doet daar niet aan af. De Wvg is bedoeld om de situatie zeker te stellen. De situatie blijft in principe zoals hij is, pas bij de eventuele wil om te verkopen moet de grond eerst aan de gemeente worden aangeboden. Het voorkeursrecht wordt daardoor gezien als passief wervingsinstrument voor de gemeente. Ten tweede klopt het dat er geen sprake is van een planologische onderbouwing voor de betreffende gronden. Juist daarom is gekozen voor het vestigen van een voorkeursrecht op grond van artikelen 8 en 8a. Wvg (oud). Wat betreft de ontwikkeling van de natuur op basis van vrijwilligheid merkt mevrouw Dammers op dat zij geen belemmering ziet voor een dergelijke ontwikkeling. Bij voortzetting van de
2
bedrijfsvoering blijft het mogelijk om de bestaande bollenteelt voort te zetten en overgebleven natuur naar eigen inzicht in te richten. Het belang van de bollenteelt is wel degelijk in de afweging meegenomen. Het college vindt echter dat het belang van de natuur en recreatieve voorzieningen zwaarder weegt. Mevrouw Dammers begrijpt dat de huidige ondergrond belangrijk is voor de teelt. De eigenaren hoeven de grond ook niet te verlaten, alleen kan geen vervreemding aan derden plaatsvinden, maar moet de grond bij verkoop altijd eerst aan de gemeente worden aangeboden. De heer De Jong voegt hieraan toe dat het voorkeursrecht is gevestigd om rust te brengen in het gebied. In eerste instantie is via de privaatrechtelijke weg geprobeerd om met de eigenaren van de percelen een overeenstemming te bereiken. Dit is niet gelukt. Nu wordt via het nieuwe bestemmingsplan en de vestiging van het voorkeursrecht deze rust alsnog bereikt. Mevrouw Dammers legt uit dat de benaming ecologisch is gegeven aan de golfbaan omdat hij grenst aan de ecologische hoofdstructuur en de aspecten van deze hoofdstructuur meeneemt. De heer De Jong geeft aan dat het om een bestaande, en inderdaad besloten, golfclub gaat met een laagdrempelig karakter. Vervolgens geeft de voorzitter de heer Verhagen het woord. De heer Verhagen sluit zich aan bij wat de heer Van Mierlo heeft aangedragen. Het doel waarvoor de Wvg is vastgesteld, het voorkomen van speculatie, is in dit geval niet aan de orde. Wanneer er speculanten zouden zijn voor de grond, dan waren al veel eerder overeenkomsten met derden gesloten. Het nieuwe bestemmingsplan dat nu ter inzage ligt, is vrijwel gelijk aan het eerdere plan. Ook geeft de heer Verhagen aan dat zijn cliënten zich overvallen voelden door de vestiging van het voorkeursrecht. Normaal wordt er eerst een voorkeursrecht gevestigd en daarna besloten tot wijziging van het bestemmingsplan. Nu is de situatie andersom. De heer Verhagen overhandigt twee overzichtskaarten van het gebied. Op de eerste kaart is e het bestemmingsplan Landelijk Gebied 1 herziening weergegeven. Op de tweede kaart staat het gebied waarop het voorkeursrecht is gevestigd. Op de eerste kaart is een deel van het terrein van Morpheus B.V. opgenomen, terwijl het voorkeursrecht gevestigd is op het hele terrein van Morpheus B.V.. Aan het bestemmingsplan is in eerste instantie goedkeuring onthouden, maar het is opnieuw in procedure gebracht, alsnog vastgesteld en ter inzage gelegd. Het voorkeursrecht is echter uitgebreid zonder dat daarvoor een motivering is gegeven. Deze motivering wordt wel verwacht. Voorts verwijst de heer Verhagen naar punt 72. Hierin wordt gesteld dat de onzekerheid over de vraag of de bestemming straks voor het gehele perceel zal gelden niet uitmaakt. De heer Verhagen ziet hierin echter een onzorgvuldige voorbereiding, aangezien bekend moet zijn waar de grenzen worden gesteld. Daarnaast is in zijn ogen de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarnaar wordt verwezen niet van toepassing. De vergelijking met deze uitspraak kan niet worden gemaakt, omdat het hier een andere situatie en andere omstandigheden betreft. Onder punt 10 van het algemene deel van het verweerschrift wordt gesproken over de reden voor het opleggen van het voorkeursrecht. Op het betreffende perceel rust echter een bestemming die het mogelijk maakt twee villa’s te realiseren. De aankoop door de gemeente van deze kavels is niet te verenigen met de ecologische plannen van de gemeente. Hier wordt voorbij gegaan aan het doel van de Wvg. De heer Verhagen concludeert dat het bestreden besluit niet in deze vorm gehandhaafd kan blijven, zeker niet wat betreft de bestemmingsgrenzen die lopen over de percelen van Morpheus B.V.. De voorzitter geeft vervolgens de vertegenwoordigers van het college het woord. De heer De Jonge geeft aan dat hij vanwege planeconomische redenen niet in de openbaarheid wil treden met informatie over de onduidelijkheden over de begrenzingen. Hij stelt voor hierover met Morpheus B.V. in overleg te treden. Mevrouw Dammers voegt eraan toe dat juist de onduidelijkheid over de begrenzingen reden is om voor de huidige opzet te kiezen. Er is op het moment nog niet bekend wat waar gerealiseerd gaat worden.
3
Vervolgens geeft de voorzitter de heer Romijn het woord. De heer Romijn voert het woord aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotitie (nr 2008018898) , die hierbij als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. De voorzitter geeft de vertegenwoordigers van het college het woord. De heer De Jong geeft aan dat het klopt dat er grond is opgenomen in het voorkeursrecht die bij de gemeente Heemstede hoort. Dit is een slordige vergissing en had niet mogen gebeuren. De stippellijn op de kaart bleek niet de perceelsgrens, maar de gemeentegrens te zijn. De heer De Jong biedt hiervoor excuses aan, omdat hij ziet dat het punt terecht gemaakt wordt. Ook legt de heer De Jong uit dat bij een wijziging binnen de vennootschap de gemeente daarbij hulp zal bieden. De continuïteit van de vennootschap zal niet onder het voorkeursrecht lijden. De uitzonderingen van artikel 10 Wvg (oud) zijn van toepassing. Mevrouw Dammers legt de werking van artikel 10 uit. Vervolgens krijgt mevrouw Van Eeden het woord. Ze vertelt dat zij en haar echtgenoot een tweepersoonsbedrijf runnen. Degene die is ingehuurd voor juridisch advies is op het moment op vakantie. Daarom sluit mevrouw Van Eeden aan bij wat haar voorgangers hebben opgemerkt. Maar mevrouw Van Eeden wil zelf graag twee punten maken, namelijk dat er geen mogelijkheid meer is om het bedrijf uit te breiden (de zoon van de heer en mevrouw Van Eeden wil eventueel in het bedrijf) en dat groei niet meer mogelijk is. Daarnaast is mevrouw Van Eeden bang voor waardevermindering van de grond. Mevrouw Dammers legt wederom uit dat artikel 10 Wvg uitkomst kan bieden als de zoon van de heer en mevrouw Van Eeden het bedrijf of de grond zou willen kopen. Ook geeft mevrouw Dammers aan dat de gemeente gehouden is om een marktconforme prijs te betalen voor de grond. Hier zijn strenge regels voor. Als een eigenaar het niet eens is met het aanbod van de gemeente kan er om onafhankelijk advies gevraagd worden ter vaststelling van de marktconforme prijs. De voorzitter geeft in de tweede ronde gelegenheid om op de opmerkingen van de vertegenwoordigers van het college in te gaan. De heer Van Mierlo komt terug op zijn opmerking dat de normale redenen ontbreken voor toepassing van de Wvg. Daarnaast zet hij zijn vraagtekens bij het ecologisch karakter van de golfbaan. Ook protesteert hij tegen het ontbreken van uitleg door de vertegenwoordiger van het college over de planeconomische redenen, omdat bepaalde argumenten ‘geheim’ zouden zijn. Verder wijst hij op het feit dat uitbreiding van het bedrijf door de aankoop van nieuwe gronden niet meer mogelijk is. Hier protesteert de heer Van Mierlo namens zijn cliënten tegen. Er komt volgens hem vanuit het college geen goed antwoord op, terwijl het wel degelijk leidt tot een verslechtering van de positie. De heer Verhagen geeft aan benieuwd te zijn naar de planeconomische redenen van het college en wacht een bespreking tussen Morpheus en het college af. De andere bezwaarden geven aan zich aan te sluiten bij wat de heer Van Mierlo heeft aangevoerd. De heer De Jong reageert door duidelijk te maken dat de Wvg inderdaad de ontwikkeling stopt. Maar als de gemeente de grond aangeboden heeft gekregen en zelf niet op dit aanbod in gaat, kan de gemeente toestemming geven om de grond aan een andere partij aan te bieden. Het zonder toestemming van de gemeente kopen van grond van bijvoorbeeld de buren is inderdaad nu niet mogelijk. Het kenmerk ecologisch heeft te maken met de groene bestemming die aan de grond is gegeven, het gebied is ingevoegd in de ecologische hoofdstructuur. Vandaar dat de golfbaan dit kenmerk met zich draagt. De geheimhouding betreft privaatrechtelijke zaken. De gemeente staat ervoor open om hierover met partijen gesprekken te voeren, maar het lijkt de heer De Jong niet verstandig dit ter zitting te bespreken.
4
Mevrouw Dammers benadrukt het karakter van de Wvg als passief verwervingsinstrument en de bedoeling om rust te brengen in het gebied. Mevrouw van Slooten-Benders informeert naar de mogelijkheden om het gevestigde voorkeursrecht na twee jaar te verlengen en binnen welke termijn het bestemmingsplan er moet liggen. De vertegenwoordigers van het college geven aan dat dit binnen drie jaar zal zijn. Als het bestemmingsplan niet binnen deze termijn wordt vastgesteld, is het niet mogelijk om het gevestigde voorkeursrecht te verlengen. Mevrouw Okma informeert naar de situatie als het bestemmingsplan in werking treedt. De heer De Jong legt uit dat er dan nog steeds teelt kan plaatsvinden, een eventuele andere bestemming is afhankelijk van de wensen van de eigenaar. Hierna ontstaat er een discussie met de aanwezigen over mogelijke onteigening, omdat velen de vestiging van het voorkeursrecht zien als een eerste aanzet om later tot onteigening over te gaan. Mevrouw Okma sluit de discussie omdat deze kwestie hier niet ter zake doet, ook al begrijpt zij de angst van bezwaarden dat het hier uiteindelijk op uit zal draaien. De voorzitter geeft aan dat er dan altijd de mogelijkheid is tot het aanvragen van een planschadevergoeding. De voorzitter dankt daarna de aanwezigen voor hun bijdragen en sluit de hoorzitting. -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
5
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en het in de hoorzitting behandelde overweegt de commissie daarom het volgende: ten aanzien van de ontvankelijkheid: Door het college wordt de ontvankelijkheid van een aantal bezwaarschriften betwist. De commissie heeft alle bezwaarschriften getoetst op de ontvankelijkheideisen van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en is tot de volgende conclusie gekomen. -
-
-
-
-
Het bezwaarschrift ingediend namens de heer P.J.M. Bos, Bossto Beheer B.V. en Bos Bloemendaal B.V. niet ontvankelijk te verklaren, aangezien er enkel een pro forma bezwaarschrift is ingediend, zonder nadere aanvulling van de gronden. Deze gronden, vereist in artikel 6:5, eerste lid, onder d, Awb ontbreken. Het bezwaarschrift voor zover ingediend namens mevrouw J.C.P. Hulsebosch wel ontvankelijk te verklaren, aangezien zij mede-eigenaresse is van de woning. Deze woning staat op een perceel waarop het voorkeursrecht gevestigd is. Mevrouw J.C.P. Hulsebosch kan dus worden aangemerkt als belanghebbende op grond van artikel 1:2 van de Awb. Het bezwaarschrift van de Firma Romijn niet-ontvankelijk te verklaren wegens gebrek aan procesbelang voor zover het gericht is tegen de vestiging van het voorkeursrecht op de gronden van de gemeente Heemstede. Het voorkeursrecht op deze gronden is bij het besluit van de gemeenteraad d.d. 29 mei 2008 komen te vervallen. Het bezwaarschrift van de heer J.G.J. Hulsebosch niet-ontvankelijk te verklaren wegens gebrek aan procesbelang aangezien bij het besluit van de gemeenteraad d.d. 29 mei 2008 aan zijn bezwaar tegemoet is gekomen. Het voorkeursrecht voor het betreffende perceel is komen te vervallen. Het bezwaarschrift voor zover ingediend namens de heer F.G.M. Ruigrok niet-ontvankelijk te verklaren wegens gebrek aan rechtstreeks belang. Er is niet komen vast te staan dat de heer Ruigrok aan te merken is als economisch eigenaar van het betreffende perceel.
De commissie is voor het overige van mening, dat er geen redenen zijn bezwaarden nietontvankelijk te verklaren. ten aanzien van de bezwaren: Bij besluit van 15 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 8a Wvg de gemeenteraad voorgesteld een besluit te nemen op grond van artikel 8 Wvg tot vestiging van een voorkeursrecht op percelen gelegen in het plangebied ‘Woestduin’. Publicatie in de Staatscourant heeft op 16 april 2008 plaatsgevonden, waarna op 17 april 2008 het besluit in werking is getreden. Aan rechthebbenden is op 17 april 2008 een kennisgeving verzonden. Bij besluit van 29 mei 2008 heeft de gemeenteraad het voornoemde voorkeursrecht gevestigd. Op 10 juni 2008 heeft publicatie in de Staatscourant plaatsgevonden, waarna het besluit op 11 juni 2008 in werking is getreden. Op 18 juni 2008 is een kennisgeving aan rechthebbenden verzonden. Door het besluit van het college van burgemeester en wethouders om het rechtsgevolg van het besluit op grond van artikel 8a Wvg te laten vervallen, worden op grond van artikel 9a Wvg hierna genoemde bezwaarschriften geacht te zijn gericht tegen het besluit van de gemeenteraad van 29 mei 2008. In de afzonderlijke bezwaarschriften brengen bezwaarden het volgende naar voren. 1. Door de vestiging van het voorkeursrecht komt de bedrijfsvoering en continuïteit van het bedrijf in gevaar, bedrijfsuitbreiding is niet langer mogelijk (bezwaarde 1, bezwaarde 5); 2. Er is onduidelijk wat de nieuwe bestemming van de percelen zal worden en hoe deze bestemming zal worden afgebakend, vestiging van het voorkeursrecht is derhalve willekeurig (bezwaarde 1, bezwaarde 3); 3. De vestiging van het voorkeursrecht voor de gemeente brengt een grote onzekerheid met zich mee. Er is onduidelijk of investeringen in de grond rendabel zullen zijn en ook brengt het voorkeursrecht een waardevermindering van de grond met zich mee (bezwaarde 1, bezwaarde 3);
6
4. De beoogde plannen van de gemeente dienen niet het algemeen belang, de afweging dat het aanleggen van een (besloten) golfbaan zwaarder weegt dan het belang bij het voortzetten van het bloembollenteeltbedrijf kan dus niet gemaakt worden (bezwaarde 3); 5. Er is sprake van een innerlijk tegenstrijdige en/of gebrekkige motivering van het besluit tot vestigen van het voorkeursrecht. Enerzijds is er de ontwikkeling van een golfbaan ter voorkoming van prijsopdrijving en anderzijds de realisatie van een natuurgebied om aan te sluiten bij de ecologische hoofdstructuur (bezwaarde 3); 6. Het van toepassing verklaren van de Wvg voor natuurontwikkeling past niet in het landelijk beleid waarin wordt uitgegaan van natuurontwikkeling op basis van vrijwilligheid (bezwaarde 3); 7. Door het vestigen van het voorkeursrecht maakt de gemeente inbreuk op het eigendomsrecht, omdat bezwaarden niet langer vrijelijk over hun eigendommen kunnen beschikken (Bezwaarde 3, bezwaarde 7); 8. In het aanwijzingsbesluit wordt onvoldoende aangegeven hoe het huidige gebruik van de grond is en in hoeverre dit eventueel afwijkt van de toegedachte bestemming (bezwaarde 3); 9. Er is sprake van een doorkruising van het voorrecht van koop voor medevennoten uit de vennootschapsakte (bezwaarde 5); 10. Bezwaarde voelt zich overvallen door de vestiging van het voorkeursrecht (bezwaarde 7); 11. Bezwaarde kan zich niet verenigen met het feit dat het voorkeursrecht is gevestigd op haar e gehele perceel. Dit omdat in het afgekeurde bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied, 1 herziening’, welke nu wederom ten inzage ligt en waarop het voorkeursrecht gebaseerd is, slechts een deel van het perceel is betrokken. Een nadere, uitvoerige motivering van deze uitbreiding ontbreekt (bezwaarde 7); 12. Er ontbreekt een wettelijke grondslag voor de vestiging van het voorkeursrecht, waardoor de vestiging in strijd komt met de wet (bezwaarde 7); 13. Bezwaarde meent dat de gemeente heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel (bezwaarde 7); 14. Het raadsbesluit van 29 mei 2008 kan niet in stand blijven omdat er is nagelaten de publicaties van de besluiten aan bezwaarde toe te zenden (bezwaarde 7). De commissie stelt vast dat de Wvg per 1 juli 2008 is gewijzigd. Ten tijde van de vaststelling en inwerkingtreding van het raadsbesluit van 29 mei 2008 gold echter nog de voorgaande Wvg (Stb. 562). Waar in dit advies over Wvg gesproken wordt, wordt dan ook de Wvg bedoeld die gold tot 30 juni 2008. Het juridisch kader waaraan de bezwaren getoetst moeten worden, wordt gevormd door artikelen 8 Wvg, 8a. Wvg en 10 Wvg. Deze artikelen luiden als volgt: Artikel 8 Wvg 1. De gemeenteraad kan bij met redenen omkleed besluit gronden aanwijzen waarop van toepassing zijn de artikelen 10, met dien verstande dat de in het tweede lid, onder d, bedoelde verplichting moet zijn ontstaan voor de dagtekening van dat besluit, 11-24, 26 en 27, voor zover die gronden nog niet zijn opgenomen in een ter inzage gelegd ontwerp van een structuurplan als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of van een bestemmingsplan, waarbij aan de betrokken gronden een gewijzigde bestemming wordt toegedacht onderscheidenlijk gegeven. Bij het raadsbesluit behoort een kaart waarop de betrokken gronden en de aan die gronden toegedachte bestemming zijn aangeduid. 2. Voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid komen alleen in aanmerking gronden waaraan bij dat raadsbesluit een niet-agrarische bestemming wordt toegedacht en waarvan het gebruik afwijkt van de toegedachte bestemming. 3. Op het in het eerste lid bedoelde besluit is artikel 2, derde lid, van toepassing en is artikel 4 van overeenkomstige toepassing. 4. Het in het eerste lid bedoelde besluit geldt voor een termijn van ten hoogste twee jaren, te rekenen vanaf zijn dagtekening. 5. Burgemeester en wethouders doen de in het eerste lid bedoelde aanwijzing vervallen: a. voor zover de bij dat besluit aangewezen gronden worden opgenomen in het ontwerp van een structuurplan als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of van een bestemmingsplan, zodra dit ontwerp ter inzage is gelegd, met dien verstande dat, voor zover die gronden tegelijk met die terinzagelegging worden opgenomen in een voorstel als bedoeld in artikel 6, eerste lid, burgemeester en wethouders de aanwijzing ten aanzien van die gronden
7
6.
doen vervallen zodra dat voorstel ingevolge artikel 6, tweede lid, het aldaar bedoelde rechtsgevolg heeft gekregen; b. terstond na verloop van de in het vierde lid bedoelde termijn. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8a Wvg 1. Een voorstel van burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 8, eerste lid, kan worden bekendgemaakt door overeenkomstige toepassing van artikel 2, derde lid en artikel 4, eerste tot en met derde lid. Artikel 8, eerste lid, tweede volzin is van overeenkomstige toepassing. 2. Door toepassing van het vorige lid verkrijgt het aldaar bedoelde voorstel, daags na dagtekening van de Staatscourant waarin zijn nederlegging ter inzage is bekendgemaakt, ten aanzien van de daarbij betrokken gronden het rechtsgevolg van een besluit als bedoeld in artikel 8, eerste lid in dier voege, dat op die gronden de artikelen 10-24, 26 en 27 van toepassing zijn, met dien verstande dat: 1º. in artikel 10, tweede lid, onder e, in de plaats van
is te lezen <artikel 8a, tweede lid>; 2º. in artikel 11, tweede li, in de plaats van <de aanwijzing, bedoeld in artikel 2> is te lezen . 3. Burgemeester en wethouders doen het ingevolge het tweede lid aan het aldaar bedoelde voorstel verbonden rechtsgevolg vervallen: a. zodra en voor zover de in het voorstel begrepen gronden niet meer in aanmerking zouden komen voor aanwijzing bij een besluit als bedoeld in artikel 8; b. voor zover de raad de in het voorstel begrepen gronden heeft aangewezen bij een besluit als bedoeld in artikel 8, eerste lid, zodra dit besluit ingevolge artikel 8, derde lid, juncto artikel 4, vierde lid, in werking treedt; c. voor zover burgemeester en wethouders de in het voorstel begrepen gronden hebben opgenomen in een voorstel als bedoeld in artikel 6, zodra het rechtsgevolg van dit voorstel ingevolge artikel 6, tweede lid, juncto artikel 4, vierde lid, in werking treedt; d. terstond na verloop van acht weken na dagtekening van het voorstel. 4. Artikel 7, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 10, eerste lid Wvg Een verkoper kan eerst tot vervreemding overgaan nadat de gemeente in de gelegenheid is gesteld het desbetreffende goed te kopen. In het algemeen overweegt de commissie dat uit artikel 8 Wvg blijkt dat de gemeenteraad vooruitlopend op de totstandkoming van een nieuw bestemmingsplan een voorkeursrecht kan vestigen voor de periode van twee jaar. Uit hetzelfde artikel blijkt dat voor de vestiging van het voorkeursrecht in aanmerking komen die gronden waaraan een niet-agrarische bestemming wordt toegedacht en waarvan het huidige gebruik afwijkt van die plannen. Zowel de betrokken gronden, als de daaraan toegedachte bestemming dienen bij het besluit tot vestiging van het voorkeursrecht in kaart gebracht te zijn. De commissie is van oordeel dat in onderhavige situatie aan deze vereisten van artikel 8 Wvg is voldaan. Het besluit tot het vestigen van het voorkeursrecht is derhalve op goede gronden tot stand gekomen. De commissie gaat vervolgens in op de bezwaren op volgorde zoals zij hierboven genummerd zijn, dit om een goed overzicht te houden. Ten aanzien van bezwaar nummer 1. Uit de artikelen 8 en 8a. Wvg volgt niet dat de raad of het college bij het vestigen van het voorkeursrecht gehouden zijn eventuele nadelige gevolgen voor eigenaren van de percelen mee te wegen. Noch de raad, noch het college zijn derhalve gehouden om bij de besluiten tot het vestigen van het voorkeursrecht de gevolgen voor de bedrijfsvoering en/of bedrijfscontinuïteit op de betreffende percelen te beoordelen. Wel biedt het stelsel van de Wvg biedt een aantal uitzonderingen op het vereiste van artikel 10, eerste lid Wvg, waarop bezwaarden zich mogelijk zouden kunnen beroepen. Ten aanzien van bezwaar nummer 2.
8
Juist de onduidelijkheid over de toekomstige bestemming van de betreffende percelen is een reden voor de gemeente geweest om het voorkeursrecht te vestigen op grond van de artikelen 8 en 8a. Wvg. De commissie merkt op dat in onderhavige situatie het bestemmingsplan nog niet is vastgesteld. Uit artikel 8 Wvg blijkt dat er sprake moet zijn van een ‘toegedachte bestemming’ en niet zozeer van een vastgestelde bestemming. Het bezwaar houdt derhalve geen stand, aangezien de raad terecht heeft geoordeeld dat een toekomstig bestemmingsplan geen aanleiding hoeft te zijn om af te zien van het vestigen van het voorkeursrecht. Juist het feit dat er sprake is van een ‘toegedachte bestemming’ geeft de mogelijkheid tot het vestigen van het voorkeursrecht. Ten aanzien van bezwaar nummer 3. Het gevolg van het op de percelen gevestigde voorkeursrecht is dat de eigenaar van het betreffende perceel als hij de grond wil verkopen, op grond van artikel 10, eerste lid Wvg gehouden is om de gronden eerst aan de gemeente aan te bieden. Voor het overige is de eigenaar van de grond vrij om over zijn grond te beschikkingen en dus ook vrij om te investeren in de grond. Voor zover dit bezwaar zich richt op de vermeende waardevermindering van de grond door de vestiging van het voorkeursrecht merkt de commissie het volgende op. Na het aanbieden van de percelen aan de gemeente kan een prijsonderhandeling plaatsvinden tussen partijen. Indien partijen dat wensen kan een advies aan, door de rechtbank te benoemen, deskundigen worden gevraagd op grond van artikel 16 Wvg. Deze deskundigen brengen advies uit met inachtneming van de artikelen 40b-40f Onteigeningswet. De waardebepaling zal plaatsvinden naar verkeerswaarde. De commissie concludeert dat het bezwaar derhalve geen stand kan houden. Ten aanzien van bezwaar nummer 4. De commissie leidt af uit artikelen 8 en 8a. Wvg dat de raad en het college niet gehouden zijn om bij de besluitvorming tot het vestigen van het voorkeursrecht een belangenafweging te maken. Enkel is van belang of er sprake is van een beoogde bestemming voor percelen, waarvan het huidige gebruik afwijkt. Nu van een dergelijke situatie sprake is, hebben de raad en het college op goede gronden besloten het voorkeursrecht te vestigen. Ten aanzien van bezwaar nummer 5. De commissie merkt op dat het doel van de Wvg is om gemeente de mogelijkheid te verschaffen grond te verwerven om te komen tot uitvoering van bestemmingen, voor zover deze uitvoering behoort tot hun taak. Zoals eerder is aangegeven heeft de vestiging van het voorkeursrecht juist plaatsgevonden op grond van artikelen 8 en 8a. Wvg omdat deze artikelen de mogelijkheid bieden om, vooruitlopend op een ontwerp voor een structuur- of bestemmingsplan, een alert grondbeleid te voeren. Er is onderzoek gedaan naar de bestemmingen ‘recreatieve voorzieningen’ en ‘natuurgebied’. De gemeente wenst met het oog op de toekomstige ontwikkelingen de grondpolitiek in eigen hand te houden, ook zonder te weten welke definitieve bestemming er op de percelen zal komen te liggen. De commissie is derhalve van oordeel dat dit voorkeursrecht op goede gronden is gevestigd.
Ten aanzien van bezwaar nummer 6. Door het voorkeursrecht te vestigen is de vrijwilligheid voor natuurontwikkeling niet aan de grondeigenaren ontnomen. Zolang de grondeigenaren niet van plan zijn te verkopen, hoeven zij ook niet te verkopen en kan voortzetting van de huidige situatie plaatsvinden. Afwijking van de Nota Ruimte door de gemeente is mogelijk, dit blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN BB1740). Ten aanzien van bezwaar nummer 7. Het gevestigde voorkeursrecht houdt niet in dat eigenaren niet meer vrijelijk over hun grond kunnen beschikken, echter indien de eigenaar van een perceel tot verkoop wil overgaan moet men de grond eerst aan de gemeente aanbieden. In die zin is er inderdaad een beperking op het eigendomsrecht, echter deze is inherent aan het karakter van de Wvg.
9
Ten aanzien van bezwaar nummer 8. Op grond van artikel 8 Wvg is het voldoende als er een bestemming aan de grond wordt toegedacht. Deze bestemming hoeft nog niet definitief te zijn. Dat er dus met betrekking tot de gronden in het plangebied ‘Woestduin’ nog geen definitieve bestemming bekend is, leidt niet tot een ten onrechte gevestigd voorkeursrecht. Ten aanzien van bezwaar nummer 9. De commissie is van oordeel dat de gemeente is in principe niet is gehouden rekening te houden met afspraken tussen rechthebbenden en derden. Maar, zoals eerder opgemerkt, biedt artikel 10 Wvg uitzonderingen op de verplichting om gronden aan de gemeente aan te bieden bij de wil om te verkopen. Bezwaarden zouden voor zij hun gronden aan de gemeente aanbieden allereerst moeten nagaan of hun specifieke situatie een uitzondering betreft. Ten aanzien van bezwaar nummer 10. De commissie merkt op dat de vestiging tot het voorkeursrecht op goede gronden is genomen, zie daarvoor hierboven. Het feit dat bezwaarde en eventueel andere bezwaarden, zich overvallen voelen door het gevestigde voorkeursrecht doet hier niet aan af. Ten aanzien van bezwaar nummer 11. e Het ontwerpbestemmingsplan ‘Landelijk Gebied 1 herziening’ is niet relevant voor de vestiging van het voorkeursrecht. Er is ook nog niet duidelijk of het gehele gebied waarop het voorkeursrecht is gevestigd ook in een nieuw bestemmingsplan zal vallen. Juist deze onzekerheid is aanleiding geweest tot het vestigen van het voorkeursrecht. Ten aanzien van bezwaar nummer 12. Artikel 8 en 8a Wvg vormen de wettelijke grondslag voor het vestigen van een voorkeursrecht. Hieruit vloeit voort dat er sprake moet zijn van een toebedachte bestemming voor het gebied. De betrokken gronden moeten zijn aangegeven op een kaart met daarbij de aan de gronden toebedachte bestemming. Een dergelijke kaart is bij het raadsbesluit vastgesteld. Van strijd met een wettelijke verplichting is derhalve geen sprake. Ten aanzien van bezwaar nummer 13. De gemeente heeft bij het vestigen van het voorkeursrecht de vereiste procedure gevolgd en het besluit is derhalve op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Het rechtszekerheidsbeginsel is ook niet geschonden. Ten aanzien van bezwaar nummer 14. Op grond van artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Aangezien er hier sprake is geweest van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, heeft op grond van artikel 3:42 van de Awb publicatie plaatsgevonden in de Staatscourant en in een huis-aan-huisblad. Ook is aan de rechthebbenden, waaronder bezwaarde, op grond van artikel 3:43 van de Awb mededeling gedaan van de besluiten en melding gemaakt van de wijze van publicatie. Er is op grond van voorgaande geen strijd met de wet met betrekking tot de publicatie van de besluiten. Op grond van voorgaande concludeert de commissie dat het besluit tot het vestigen van het voorkeursrecht voldoet aan alle daaraan door de wet gestelde eisen en derhalve op goede gronden is genomen. Nu er geen sprake is van herroeping van het bestreden besluit wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, kan naar oordeel van de commissie van proceskostenvergoeding geen sprake zijn.
Advies De commissie adviseert: 1. de bezwaren van bezwaarden genoemd onder 6 en onder 7, voor zover ingediend namens de heer Ruigrok, niet-ontvankelijk te verklaren in hun bezwaren;
10
2. de bezwaren van bezwaarden genoemd onder 1 tot en met 5 en onder 7, voor zo ver ingediend namens Morpheus B.V., ongegrond te verklaren; 3. de bezwaren ingediend namens de heer P.J.M. Bos, Bossto Beheer B.V. en Bos Bloemendaal B.V. niet ontvankelijk te verklaren; 4. het bestreden besluit te handhaven; 5. het verzoek om proceskostenvergoeding van bezwaarden genoemd onder 3 en 7 af te wijzen.
Bloemendaal,
2 oktober 2008
2008,
De commissie van advies voor bezwaar- en beroepschriften,
de heer mr. drs. R. Lagerweij (voorzitter)
mevrouw mr. E. Siebelt (secretaris)
11