Meervoudige nationaliteit in Europees perspectief
ISBN-13 978-90-8521-044-3
ACVZ VOORSTUDIE 19•2008
9 789085 210443 >
Meervoudige nationaliteit in Europees perspectief een landenvergelijkend overzicht
VOORSTUDIE
De ACVZ De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken is een bij de Vreemdelingenwet 2000 ingesteld onafhankelijk advies orgaan. Zij heeft tot taak regering en parlement gevraagd en ongevraagd te adviseren over het vreemdelingenrecht en het beleid terzake. De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken is een adviescollege in de zin van de Kaderwet adviescolleges en is als zodanig ingericht. Zij geeft in haar hoedanigheid van beleidsadviescollege zowel beleidsreactieve als beleidsproactieve adviezen. Enerzijds worden adviezen uitgebracht met een analyse van gevoerd beleid en bestaande wetgeving of van een bestaande praktijk met als doel te leren of het beleid dan wel die wetgeving goed functioneert. Zo nodig worden aanbevelingen tot verbeter ing gedaan. Anderzijds wordt geadviseerd over toekomstige ontwikkelingen en mogelijk te verwachten problemen en wor den (alternatieve) richtingen voor beleid en de bijbehorende wetgeving aangegeven. Ten slotte worden verkenningen uitge voerd waarbij een beleidsveld of een feitelijke gang van zaken dan wel ontwikkelingen in beeld worden gebracht met bes chrijving van de daarin eventueel aangetroffen vraagstukken. De advisering dient praktisch en oplossingsgericht te zijn. De leden van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken zijn op persoonlijke titel benoemd.
Colofon Voorstudie ‘Meervoudige nationaliteit in Europees perspec tief’, uitgebracht aan de minister van Justitie. Uitgave van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, Den Haag, 2008 Kenmerk voorstudie: 19•2008, november 2008 isbn-13 978-90-8521-044-3 Bestellingen van publicaties: Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken Postbus 93127 2509 ac Den Haag email:
[email protected] (070) 370 4300 of via de website: www.acvz.com Vormgeving: Studio Daniëls BV, Den Haag Drukwerk: Station Drukwerk, Den Haag
Meervoudige nationaliteit in Europees perspectief een l andenvergelijkend overzicht
Gerard-René de Groot & Maarten Vink Universiteit Maastricht
den haag, november 2008
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Inhoudsopgave S a m e n vat t i n g
7
O v e r z i c h t ta b e l l e n e n g r a f i e k e n
8
h oo f d s t u k 1
Inleiding
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Doel van studie Wat is nationaliteit? Autonomie in nationaliteitsrechtelijke aangelegenheden Het ontstaan van meervoudige nationaliteit Verwijzingssystematiek
9 10 12 14 17 19
h oo f d s t u k 2
Internationale en Europese context
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Internationale context: autonomie, gelijke behandeling, staatloosheid Het Verdrag van Straatsburg (1963) en het Tweede Protocol (1993) Het Europees Verdrag inzake nationaliteit (1997) Het Europese burgerschap en de nationaliteit van de lidstaten Een veranderende omgeving
20 20 24 28 32 35
h oo f d s t u k 3
Verkrijging van nationaliteit
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Verwerving van rechtswege I: het afstammingsbeginsel Verwerving van rechtswege II: het territorialiteitsbeginsel Optieverklaringen Naturalisatie Vergelijkend perspectief en trends
38 38 45 52 63 78
h oo f d s t u k 4
Verlies van nationaliteit
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit Permanent verblijf in het buitenland Vrijwillige dienst in een buitenlandse leger of overheidsdienst Handelingen in strijd met het staatsbelang Verlies op procedurele gronden (fraude) Vergelijkend perspectief en trends
80 82 89 94 98 104 109
h oo f d s t u k 5
Meervoudige nationaliteit in cijfers
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
111 111 115 118 122 125
Meervoudige nationaliteit in Nederland Optie in Nederland Naturalisatie in Nederland Optie en naturalisatie in Europa Cijfers: wat ze wel en wat ze niet zeggen
h oo f d s t u k 6
Conclusie
127
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
h oo f d s t u k 7
Literatuurlijst
131
b i j l ag e N
1 Nationaliteitswetgeving 18 Europese landen 2 Ontwikkeling internationaal en nationaal nationaliteitsrecht in Europa (sinds 1930) 3 Afstandsbepaling: landenlijst 4 Verkrijging van nationaliteit na de geboorte in 18 Europese landen, 1985-2004 5 Verkrijging van nationaliteit na de geboorte per 100 niet-nationale inwoners in 18 Europese landen, 1985-2004
136 164 166 176 178
Samenvatting Deze vergelijkende studie naar meervoudige nationaliteit in Europees perspectief werd geschreven op verzoek van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) en heeft als doel informatie te verschaffen ten behoeve van de huidige politieke discussie in Nederland over het beperken van meervoudige nationaliteit. De centrale onderzoeksvraag van de studie is: ´Hoe wordt in Nederland en andere Europese landen omgegaan met het vraagstuk van meervoudige nationaliteit?´ Bij de beantwoording van deze vraag wordt ingegaan op: a. de factoren die ten grondslag liggen aan het verschijnsel meervoudige nationaliteit, zoals statelijke autonomie, gelijke behandeling van mannen en vrouwen, het voorkomen van staatloosheid, en internationale migratie; b. de internationale juridische context, met speciale aandacht voor het Verdrag betreffende beperking van meervoudige nationaliteit (Straatsburg 1963), het bij dat Verdrag behorende Tweede Protocol (Straatsburg 1993) en het Europese Nationaliteitsverdrag van de Raad van Europa (Straatsburg 1997); c. de omgang met meervoudige nationaliteit in de nationaliteitswetgeving in achttien Europese landen, met speciale aandacht voor beleidsveranderingen in de afgelopen vijftien jaar; en d. de getalsmatige relevantie van meervoudige nationaliteit-beperkende maatregelen in Nederland en in andere Europese landen.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Overzicht tabellen en grafieken Figuur 1.1 Invoering verwerving iure sanguinis a patre et matre
18
Tabel 2.1 Ratificatie en opzegging nationaliteitsrechtelijk deel van Verdrag van Straatsburg (1963), Tweede Protocol (1993) en Europees Verdrag inzake Nationaliteit 1997)
27
Tabel 3.1
40
Verwerving nationaliteit iure sanguinis bij geboorte in buitenland
Tabel 3.2 Verwerving nationaliteit iure soli bij geboorte in betreffend land NB versnelde naturalisatieprocedures niet opgenomen.
47
Tabel 3.3
Regelingen ter bestrijding van staatloosheid
49
Tabel 3.4
Optie categorieën in Nederland en Europa
55
Tabel 3.5
Afstandseis bij naturalisatie
72
Tabel 3.6
Uitzonderingen op afstandseis
76
Tabel 4.1
Verliesbepaling bij vrijwillig verkrijgen andere nationaliteit
85
Tabel 4.2
Verliesbepaling bij verblijf in buitenland en bezit andere nationaliteit
92
Tabel 4.3
Verliesbepaling wegens strijdigheid met (essentieel) staatsbelang
102
Tabel 4.4
Verliesbepaling wegens fraude bij de verwerving van de nationaliteit
107
Figuur 5.1 Nederlandse bevolking naar nationaliteit, 1 januari 2007
112
Tabel 5.1
In Nederland woonachtige Nederlanders met dubbele nationaliteit, 1998 - 2007 113
Tabel 5.2
Toename dubbele nationaliteit per jaar, 1998-2006 (Turkije en Marokko)
114
Figuur 5.2 Nationaliteitsverkrijging in Nederland, na geboorte, 1985-2006
116
Tabel 5.3
Aantal geregistreerde opties naar optiegrond, 2004-2007
117
Tabel 5.4
Optanten: geboorteland, burgerlijke staat en leeftijd, 2000-2005
118
Tabel 5.5
Afstandseis meerderjarige genaturaliseerden, 1998-2006
120
Figuur 5.3 Verlies van Nederlanderschap door intrekking of afstand 1985 - 2006
121
Figuur 5.4 Nationaliteitsverkrijging in 18 Europese landen (relatief), gemiddelde 1985-2004 124 Figuur 5.5 Nationaliteitsverkrijging in Nederland en Europa (relatief), trend 1985-2004
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
125
hoofdstuk 1
Inleiding In Nederland wordt sinds jaren gepraat over het zogenaamde ´afstandsvereiste´ uit de Rijkswet op het Nederlanderschap dat bepaalt dat van mensen die het Nederlanderschap willen verkrijgen door naturalisatie in principe geëist worden afstand te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit. Door het handhaven van de afstandseis is Nederland een uitzondering in West-Europa. Tussen 1992 en 1997 werd echter ook in Nederland het behoud van de oorspronkelijke nationaliteit officieel ´gedoogd´ en daarna is een situatie ontstaan waar feitelijk de meeste mensen die het Nederlanderschap verkrijgen via naturalisatie hun oude nationaliteit toch kunnen behouden. Door uitzonderingen op de afstandseis, bijvoorbeeld voor mensen die uit landen komen waar afstand doen niet mogelijk is (zoals in Marokko), voor vluchtelingen, of voor mensen die getrouwd zijn met een Nederlander, kan zeker tweederde van alle naturalisandi zijn of haar oorspronkelijke nationaliteit behouden. Inmiddels zijn er volgens het CBS meer dan een miljoen Nederlanders met tenminste één andere nationaliteit. Dit kan voor een deel, maar zeker niet geheel, verklaard worden door het voormalige tolerante naturalisatieregime. Voor het overgrote deel van die groep ontstaat meervoudige nationaliteit immers al bij de geboorte, indien een of beide ouders zelf meerdere nationaliteiten bezit, of indien de ouders een verschillende nationaliteit hebben. Dit blijkt ook uit de cijfers over de toename van meervoudige nationaliteit, na het officieel invoeren van de afstandseis op 1 oktober 1997. Hoewel het aantal naturalisaties drastisch is gedaald van een piek van bijna tachtigduizend in 1996 tot circa vijfentwintigduizend in 2007 is het aantal Nederlanders met een dubbele nationaliteit tussen 1998 en 2007 toegenomen van ongeveer zeshonderdduizend tot meer dan een miljoen. Dat is een stijging van 72%. Een wetsvoorstel uit 2005 beoogde het herinstellen van de afstandseis voor personen die getrouwd zijn met een Nederlander en voor tweedegeneratie immigranten. Een meerderheid van de Tweede Kamer oordeelde echter dat onvoldoende duidelijk was of het herinvoeren van de afstandseis wel zal leiden tot verbeterde integratie en eiste nader onderzoek. Vooral de positie van personen die met een Nederlander getrouwd zijn baarde zorgen aangezien het niet duidelijk was wat er zou gebeuren na een echtscheiding. Indien de van oorsprong buitenlandse echtgenoot zijn oorspronkelijke nationaliteit zou moeten opgeven zou bijvoorbeeld remigratie naar het land van oorsprong bemoeilijkt kunnen worden. De minister van Justitie heeft op 12 december 2007 middels een brief aan de Tweede Kamer het wetsvoorstel ingetrokken. Op 11 juli 2008 heeft het kabinet ingestemd met een nieuw voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot beperking van meervoudige nationaliteit en andere nationaliteitsrechtelijke kwesties. Een belangrijk onderdeel is het invoeren van een afstandseis voor personen die sinds hun vierde jaar in Nederland wonen. Deze ‘bijna’ tweedegeneratie immigranten kunnen onder de huidige wet vanaf hun achttiende jaar het Nederlanderschap verkrijgen middels een optieverklaring zonder afstand te doen van hun oorspron-
TK 2004-2005, 30166 (R1795), nr. 2.
Amendement Huizinga-Heeringa, Tweede Kamer 2006-2007, 30166 (R1795), nr. 17.
Tweede Kamer, 2007-2008, 30166 (R1795), nr. 26.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
kelijke nationaliteit.
1.1
Doel van studie In deze studie plaatsen wij de Nederlandse discussie over meervoudige nationaliteit in een Europees perspectief. De centrale onderzoeksvraag van de studie is: ´Hoe wordt in Nederland en Europa omgegaan met het vraagstuk van meervoudige nationaliteit?´ Deze vraag wordt hier op vier manieren beantwoord. Ten eerste wordt gekeken naar de factoren die ten grondslag liggen aan het verschijnsel meervoudige nationaliteit, zoals statelijke autonomie, gelijke behandeling van mannen en vrouwen, het voorkomen van staatloosheid, en internationale migratie. Ten tweede wordt de nationale beleidsruimte binnen het kader van internationale verdragen bestudeerd, met bijzondere aandacht voor de in het kader van de Raad van Europa tot stand gekomen verdragen. Ten derde wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste verschillen in de nationaliteitswetgeving van de vijftien oude lidstaten van de Europese Unie, plus IJsland, Noorwegen en Zwitserland, op het punt van de omgang met meervoudige nationaliteit. Ten vierde zal een inventarisatie gemaakt worden van de beschikbare Nederlandse en Europese statistieken op het gebied van de nationaliteitsverkrijging middels naturalisatie en optie. Hoe ontstaat meervoudige nationaliteit? Wanneer maatregelen ter beperking van meervoudige nationaliteit ter discussie staan is het van cruciaal belang eerst een goed begrip te hebben van de factoren die bijdragen aan het ontstaan van dit verschijnsel. Een eerste factor is dat staten in principe autonoom zijn bij het bepalen van de regels over het verkrijgen en verliezen van nationaliteit, ten gevolge waarvan het moeilijk is voor staten om hun eigen onderdanen ervan te weerhouden ook een andere nationaliteit te bezitten. Een tweede factor is de gelijke behandeling van mannen en vrouwen die er sinds de tweede helft van de twintigste eeuw tot geleid heeft dat kinderen van nationaliteitsrechtelijk gemengde huwelijken door afstamming in de regel automatisch meerdere nationaliteiten verkrijgen. Ten derde betekent het internationaal erkende principe van vermijding van staatloosheid dat staten terughoudend moeten zijn bij het ontnemen van de nationaliteit van hun eigen onderdanen en ruimhartig bij het toekennen van de nationaliteit aan personen die anders staatloos zouden zijn. Ten vierde heeft toenemende internationale migratie geleid tot een toename van het aantal niet-nationale onderdanen en indien zij en hun nakomelingen de nationaliteit van de nieuwe staat van verblijf verkrijgen, van rechtswege, via optie of via naturalisatie, resulteert dit vaak in het bezitten van meer dan één nationaliteit. Wij bespreken deze factoren verderop in dit inleidende hoofdstuk. Hoeveel ruimte heeft Nederland eigenlijk voor een eigen beleid? Een groot aantal van de uitzonderingen op het afstandsvereiste zijn in de herziene Rijkswet op het Nederlanderschap ingevoerd ter implementatie van door Nederland aangegane Verdragsverplichtingen. Bijzonder relevant in dit perspectief zijn het zogenaamde Tweede Protocol op het Verdrag van Straatsburg (1993) en het Europees Nationaliteitsverdrag (1997). Binnen de Europese Unie is nationaliteitswetgeving strikt genomen een
De tekst van het wetsvoorstel en van het advies van de Raad van State van het Koninkrijk worden pas openbaar bij indiening bij de Tweede Kamer.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
10
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
lidstatelijke aangelegenheid, hoewel indirect gemeenschapsrechtelijke principes wel een beperking kunnen vormen voor de nationale uitoefening van die autonomie. Dit deel van de studie zal aangeven wat de verdragsrechtelijke context is waarbinnen elk wetsvoorstel dat meervoudige nationaliteit beoogt te beperken zich kan bewegen. Hoe verhoudt de Rijkswet zich tot de wetgeving van andere Europese landen? Nog niet zo lang geleden werd meervoudige nationaliteit in Europa gezien als een fenomeen dat indien mogelijk voorkomen dient te worden, vooral met het oog op verplichtingen voortkomend uit militaire dienst. Sinds begin jaren negentig is echter niet alleen de verdragsrechtelijke context veranderd, maar hebben ook traditioneel restrictieve landen als Italië, IJsland, Finland, Zweden en België zich gevoegd bij landen als het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Frankrijk die meervoudige nationaliteit ondubbelzinnig toestaan. Ondanks deze duidelijke trend in de richting van een meer tolerante benadering tegenover meervoudige nationaliteit is het noodzakelijk om ´voorbij de algemene regel´ te kijken. De positie van Nederland, waar het afstandsvereiste formeel nog geldt maar in de praktijk grotendeels omzeild kan worden, is hier illustratief. Dit deel van de studie zal een overzicht geven van de regels met betrekking tot verkrijging en verlies van nationaliteit in achttien West-Europese landen. Wij hebben ervoor gekozen te kijken naar de vijftien oude lidstaten van de Europese Unie, plus IJsland en Noorwegen die als landen van de Europese Vrijhandelszonde door het EER verdrag geassocieerd zijn met de EU, en Zwitserland dat middels bilaterale verdragen met de EU is verbonden. Deze landenselectie is ingegeven door de overweging om een zo groot mogelijke groep voor Nederland relevante landen mee te nemen in het vergelijkende onderzoek. Vanwege de verschillende nationaliteitstradities in de voormalige Oostblok landen, en vanwege het feit dat informatie in beperktere mate beschikbaar is voor de nieuwe EU lidstaten, hebben wij besloten deze hier buiten beschouwing te laten. Ook kijken wij niet naar traditionele immigratielanden zoals de Verenigde Staten en Canada en tevens laten wij de nationaliteitswetgeving in belangrijke herkomstlanden zoals Turkije en Marokko buiten beschouwing. Onze aandacht richt zich primair op Europese landen, zoals Nederland, die zich sinds de jaren zeventig en tachtig (of in sommige gevallen pas sinds eind jaren negentig, zoals Ierland) in een situatie bevinden waar substantiële immigratie de vraag naar hoe om te gaan met het verschijnsel meervoudige nationaliteit tot een relatief nieuw en potentieel beladen politiek onderwerp maakt. Binnen die omvangrijke groep landen kijken wij naar de regels met betrekking tot nationaliteitsverkrijging door eerste- en tweedegeneratie immigranten en geven aan hoe die regels in de afgelopen vijftien jaar zijn veranderd. Ook zal een overzicht worden gegeven van ontwikkelingen met betrekking tot de gronden van verlies van de nationaliteit, met bijzondere aandacht voor vrijwillig verwerven van een andere nationaliteit als grond voor verlies van de oorspronkelijke nationaliteit. Aangezien een dergelijke omvattende landenvergelijkende studie nog niet beschikbaar is in de Nederlandse taal hopen wij dat deze studie niet alleen bij kan dragen aan het Nederlandse publieke debat over meervoudige nationaliteit, maar ook aan de bredere wetenschappelijke studie van het verschijnsel nationaliteit. Wat is de getalsmatige relevantie van meervoudige nationaliteit-beperkende maatregelen? Hoe relevant zijn wetswijzigingen eigenlijk in de praktijk? Leiden zij tot meer of minder naturalisaties? Wat is de grootte van de groepen waarvoor in het oude en het nieuwe wetsvoorstel wordt voorgesteld de afstandseis opnieuw in te voeren? Voor hoeveel
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
11
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
mensen geldt de afstandseis eigenlijk nog? En hoe verhouden de Nederlandse naturalisatiecijfers zich tot die in het buitenland? Dit deel van de studie zal een overzicht geven van de beschikbare cijfers over nationaliteitsverkrijging in Nederland en andere Europese landen, met speciale aandacht voor naturalisatie en optie, en veranderingen door de tijd heen.
1.2
Wat is nationaliteit? Het begrip ‘nationaliteit’ vindt zijn taalkundige oorsprong in het Latijnse woord ‘natio’, dat wij tegenwoordig als geboorte maar vaker als natie of volk plegen te vertalen. Oorspronkelijk werd het begrip natio opgevat als een groep mensen, die hetzij door geboorte op een bepaald grondgebied, hetzij door afstamming bij elkaar hoorden. Onder de invloed van de Romantiek en het daaraan sterk verbonden ‘ontwaken van volkeren’ kreeg het begrip natio zijn huidige betekenis en ontwikkelde zich ook het begrip nationaliteit. Daardoor is het niet verbazingwekkend dat de term oorspronkelijk conform de taalkundige en historische oorsprong hoofdzakelijk werd gebruikt om het (etnisch) behoren tot een bepaald volk aan te duiden. Pas later werd de term nationaliteit gebruikt om de relatie van een individu met een staat weer te geven. Het Europees Verdrag inzake Nationaliteit (EVN), gesloten te Straatsburg op 6 november 1997, definieert nationaliteit als ´de juridische band tussen een persoon en een Staat´. Om elk misverstand te vermijden wordt daaraan toegevoegd: ´deze term verwijst niet naar de ethnische afkomst van een persoon´ (artikel 2(a) EVN). Met de juridische nationaliteit in deze betekenis beoogt men aan te geven dat een persoon een zó relevante band met een zekere staat heeft dat hij tot het personenbestand van die staat mag worden gerekend. Weis noemt nationaliteit in deze betekenis een ‘politiekjuridisch begrip.’ Tegenwoordig pleegt elke staat in een of meerdere wetten aan te geven welke personen in deze zin de nationaliteit van die staat bezitten. Zo is iemand Nederlander indien hij het Nederlanderschap bezit krachtens de algemene Nederlandse nationaliteitswet, dat wil zeggen de Rijkswet op het Nederlanderschap van 1984 en daarmee samenhangende wetten en uitvoeringsbesluiten. Er ontstaat soms verwarring over de verhouding van het begrip nationaliteit met het begrip burgerschap. In het Nederlands is deze relatie niet problematisch. Nationaliteit geeft - in de regel - de juridische band met een staat weer; burgerschap impliceert de mogelijkheid tot een actieve participatie van een individu in het staatsrechtelijke leven van een staat. Vaak vallen nationaliteit en burgerschap in een concreet geval samen. Maar niet iedereen die de nationaliteit van een bepaalde staat heeft, geniet tevens het volledige burgerschap van deze staat: kleine kinderen kunnen de nationaliteit van een staat bezitten, maar aan hen wordt nog niet het recht tot uitoefening van burgerschapsrechten toegekend. Ook het tegenovergestelde komt evenwel voor: aan personen, die niet de nationaliteit van een bepaalde staat bezitten kunnen toch bepaalde rechten tot participatie in het staatsrechtelijke leven in die staat worden toegekend. Zo hebben in Nederland niet-Nederlanders onder bepaalde voorwaarden het actieve en passieve kiesrecht op gemeenteniveau. In met name de Engelse taal kunnen nationaliteit en burgerschap echter gemakkelijk door elkaar worden gehaald. Nationaliteit kan in het Engels worden vertaald
Weis 1979, p. 3.
Zie over de relatie nationaliteit/staatsburgerschap zeer uitvoerig Guiguet 1997 en Guiguet: 1998, p. 95-111. Zie ook Verwilghen1999, p. 47-88.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
12
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
met ‘nationality’; vaak wordt echter in plaats van of naast de term ‘nationality’ de term ‘citizenship’ gebezigd. Het is juist deze laatste term ‘citizenship’ die verwarring kan veroorzaken, daar ze behalve in de zin ‘nationaliteit’ ook in de betekenis ‘burgerschap’ kan worden gebruikt. Dit terminologische probleem manifesteert zich ook indien men de recente literatuur over een Europees ‘burgerschap’ bekijkt. In sommige gevallen blijkt de literatuur te gaan over de participatie van de burger in het Europa van de toekomst, in andere gevallen blijkt het evenwel te gaan om de vraag of in de toekomst wellicht een Europese ‘nationaliteit’ zal ontstaan. In de literatuur vindt men soms uitingen die erop duiden dat men de nationaliteit beschouwt als op zichzelf bekeken al belangrijk. Het hebben van een bepaalde nationaliteit wordt als ‘eer’ beschouwd. Vooral in Oost-Europese handboeken werd dit vroeger breed uitgemeten. Mannoury duidt deze interpretatie van de nationaliteit als psychologische ‘functie’ aan. Als we echter de nationaliteit uitsluitend op zijn juridisch-technische meritus beoordelen, blijkt de nationaliteit een leeg begrip te zijn. Juridisch-technisch gezien heeft de nationaliteit slechts het karakter van een koppelbegrip, dat op zich geen inhoud heeft. Ko Swan Sik stelt: Er is geen enkel recht en geen enkele plicht die voor het individu begripsmatig uit de nationaliteit voortvloeien. Rechten en plichten ontlenen derhalve hun bestaan niet aan de nationaliteit doch aan een aparte rechtsbron die de nationaliteit als aanknopingspunt gebruikt voor de bepaling van het personele geldingsbereik van die rechten en plichten. Deze bepaling van het personele geldingsbereik kan zowel nationaalrechtelijke als volkenrechtelijke regels betreffen.10 Niettemin kunnen we vaststellen dat de nationaliteit zowel in het nationale als in het internationale recht met grote regelmaat als instrument voor de attribuering van rechten en plichten wordt benut. In talloze wetten en regelingen behoort de nationaliteit tot de factoren, die het hebben van rechten en plichten beïnvloeden.11 Voorts is de nationaliteit nog steeds een zeer belangrijke aanknopingsfactor in het kader van regels van Nederlands internationaal privaatrecht, hoewel de nationaliteit de laatste decennia terrein verliest aan de woonplaats. In het internationale recht is de nationaliteit eveneens een belangrijk gegeven voor de vaststelling van rechten en plichten. Voorzover het internationale recht aan het hebben van een bepaalde nationaliteit gevolgen verbindt, is in beginsel beslissend, of een individu volgens de nationale wetgeving van een bepaalde staat diens nationaliteit bezit. In de zogenoemde Nottebohm-beslissing uit 1955 heeft het Internationaal Gerechtshof echter beslist dat een staat geen diplomatieke bescherming van een bepaald staatsburger tegen een andere staat kan geven indien de nationaliteit van die burger niet de manifestatie is van een ‘genuine link’, die de betrokken burger met de desbetreffende staat heeft. Het Hof overwoog daarbij: (…) the diversity of demographic conditions has thus far made it impossible for any
De in Oostenrijk voor nationaliteit gebruikelijke term ‘Staatsbürgerschaft’ schept eenzelfde verwarring. Hetzelfde gaat bijvoorbeeld op voor de Italiaanse term ‘cittadinanza’ en de Deense term ‘borgerskab’.
Bijvoorbeeld Riege, p. 327-331.
Mannoury, p. 10.
10
Ko Swan Sik 1981, p.13. Zie ook De Groot 1988, p. 13-17. Zie verder Tratnik, p. 7-8, 11-17.
11
Zie daarover voor de Nederlandse nationaliteit De Groot 1994, p. 25-71.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
13
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
general agreement to be reached on the rules relating to nationality, although the latter by its very nature affects international relations. It has been considered that the best way of making such rules accord with the varying demographic conditions in different countries is to leave the fixing of such rules to the competence of each State. On the other hand, a State cannot claim that the rules it has thus laid down are entitled to recognition by another State unless it has acted in conformity with this general aim of making the legal bond of nationality accord with the individual’s genuine connection with the State which assumes the defence of its citizens by means of protection as against other States.12 Overigens is het niet zo, dat een staat slechts diplomatieke bescherming mag bieden aan personen, die zijn nationaliteit bezitten. Terwijl enerzijds een staat - gezien het Nottebohm-arrest - niet aan elke persoon, die zijn nationaliteit bezit diplomatieke bescherming mag bieden, zijn er anderzijds groepen personen, die niet de nationaliteit van een bepaalde staat bezitten, maar die toch diplomatieke bescherming mogen genieten van een staat, bijvoorbeeld doordat zij door langdurig verblijf een ‘daadwerkelijke band’ hebben opgebouwd.
1.3
Autonomie in nationaliteitsrechtelijke aangelegenheden De principiële autonomie van staten bij de regeling van de verwervings- en verliesgronden van de nationaliteit werd reeds onderstreept in 1923 in een beslissing van het Permanente Hof van Internationale Justitie in Den Haag (de voorganger van het Internatio nale Gerechtshof).13 Deze beslissing betrof de geldigheid van twee Franse decreten van 8 november 1921 met betrekking tot de Franse nationaliteit in Marokko, respectievelijk Tunesië. Door het Verenigd Koninkrijk werd betoogd dat deze decreten, krachtens welke ook sommige (voornamelijk uit Malta afkomstige) Britse onderdanen de Franse, Marokkaanse of Tunesische nationaliteit werd verleend, in strijd met het volkenrecht waren.14 Het Hof erkende in zijn beslissing uitdrukkelijk dat staten in beginsel geheel autonoom mogen bepalen wie hun nationaliteit bezitten. Een eerste stapje in de richting van een beperking van de autonomie van staten met betrekking tot het nationaliteitsrecht kon worden waargenomen in het Verdrag nopens zekere vragen betreffende wetconflicten inzake nationaliteit.15 Dit verdrag kwam tot stand op 12 april 1930 te ’s-Gravenhage in het kader van de Volkenbond en ondernam voor het eerst een poging om regels op te stellen die conflicten betreffende de nationaliteitswetgeving van staten zouden moeten oplossen.16 Artikel 1 van dit verdrag onderstreept in beginsel de autonomie van staten inzake nationaliteit maar geeft nadrukkelijk de mogelijkheid aan van uitzonderingen: Het behoort tot de bevoegdheid van iederen Staat in zijn wetgeving te bepalen, wie zijn onderdanen zijn. Deze wetgeving moet door andere Staten worden erkend, voor
12
I.C.J. Rep. 1955, 4 (overweging 23).
13
PCIJ, serie B, nr. 4; zie ook serie C, nr. 2, additional volume.
14
Batchelor 1995, p. 236; Batchelor 1998, p. 160; Blackman, p. 1151-1153; Chan, p. 1-2; Donner, p. 32, 33; Ko Swan Sik 1982, p. 101; Tratnik, p. 32; Weis, p. 71-75; Zagar, p. 101, 102; Zilbershats, p. 8-10.
15
UNTS 179, 89; Stb. 1937, 17; Trb. 1967, 73. In Nederland goedgekeurd door wet van 21 december 1936, Stb. 99 R.
16
Batchelor 1995, p. 235, 236; Batchelor 1998, p. 160; Blackman, p. 1154; Chan, p. 2; Donner, p.42, 43; Galicki, p. 70; Weis, p. 65, 82-84, 88, 89.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
14
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
zoover zij in overeenstemming is met de internationale verdragen, de internationale gewoonte en de algemeen erkende rechtsbeginselen ter zake van nationaliteit. Het verdrag van ‘s-Gravenhage is overigens slechts voor relatief weinig staten in werking getreden.17 Niettemin wordt de inhoud van artikel 1 tegenwoordig algemeen als een regel van volkenrechtelijk gewoonterecht erkend.18 De boodschap van artikel 1 van het Verdrag van 1930 wordt ook herhaald in artikel 3 van het Europees Verdrag inzake nationaliteit dat in het kader van de Raad van Europa op 6 november 1997 tot stand kwam:19 1. Elke Staat bepaalt ingevolge zijn eigen wetgeving wie zijn onderdanen zijn. 2. Deze wetgeving wordt door andere Staten geaccepteerd voor zover zij overeenstemt met toepasselijke internationale verdragen, internationaal gewoonterecht en de rechtsbeginselen die in het algemeen inzake nationaliteiten worden erkend. Hoewel de autonomie van staten bij de toekenning en ontneming van nationaliteit dus al negentig jaar geldt als internationale doctrine, zou het verkeerd zijn te veronderstellen dat staten kunnen doen wat zij willen. Juist vanwege zijn soevereiniteit heeft elke staat ook het recht om volkenrechtelijke verplichtingen aan te gaan, waardoor zijn autonomie op het gebied van het nationaliteitsrecht wordt beperkt. Deze bijna banale vaststelling relativeert reeds de almacht van staten op het gebied van het nationaliteitsrecht. In hoofdstuk 2 geven wij een overzicht van de belangrijkste internationale verdragen, voor zover deze van belang zijn voor het onderwerp van de meervoudige nationaliteit. Hier gaan wij echter kort in op een internationaal principe van meer fundamentele aard dat gezien moet worden als belangrijkste beperking van de statelijke autonomie, namelijk het recht op het bezit van een nationaliteit. Het bezit van de nationaliteit van een land vormt vaak de sleutel tot de uitoefening van een reeks belangrijke burgerlijke, politieke en sociaaleconomische rechten op het grondgebied van de betreffende staat. Het recht op nationaliteit kan derhalve omschreven worden als een burgerlijk en politiek metarecht van bijzonder verstrekkend belang.20 Het is tot op zekere hoogte vergelijkbaar met een recht om als persoon erkend te worden voor de wet. Het verlies van nationaliteit wordt soms zelfs gezien als de volledige ondergang van de status van een individu in een georganiseerde samenleving.21 De ontneming van een nationaliteit kan gevolgen hebben voor bijvoorbeeld het recht om te stemmen, het recht op eigendom, het recht op gezondheidszorg, het recht op arbeid en het recht om te reizen van en naar het land van hoofdverblijf. Vanwege het belang van het bezitten van een nationaliteit stelt de Universele verklaring van de Rechten van de Mens dat ieder mens recht op een nationaliteit heeft (artikel 15). Dit recht op het bezit van een nationaliteit is zonder twijfel hét recht om rechten te hebben. Het is bepaald opmerkelijk dat het recht op een nationaliteit is opgenomen in de catalogus van mensenrechten. Het recht op een nationaliteit ligt immers op een volledig ander niveau dan de overige mensenrechten, die in dat document worden genoemd (zoals het recht op het leven, op vrijheid, op onschendbaarheid van de persoon, om als persoon te worden erkend, om een gezin te stichten, etc.). Deze rechten raken namelijk direct het
17
Momenteel zijn 21 staten partij bij dit verdrag. Canada dat het verdrag reeds in 1934 ratificeerde, heeft dit in 1996 opgezegd.
18
Randelzhofer , p. 417.
19
ETS 166; Trb. 1998, 10.
20
Cassuto, p. 41-63; Hall 1999, p. 588.
21
Hall 1999, p. 588.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
15
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
persoonlijke bestaan van een individu en de toekenning van deze rechten beoogt aan een mens existentiële garanties te geven. Het recht op een nationaliteit is echter minder essentieel. Eigenlijk garandeert dit recht op zichzelf totaal niets. De nationaliteit krijgt slechts waarde door de rechtsgevolgen die nationale of internationale rechtssystemen eraan koppelen. Worden slechts weinig of geen belangrijke rechtsgevolgen aan het hebben van een nationaliteit gekoppeld, dan is daardoor het nationaliteitsbegrip ook in de meest letterlijke betekenis van het woord `zinloos’ geworden. Het garanderen van het hebben van een nationaliteit is in dat geval een slag in de lucht. Worden echter veel rechtsgevolgen aan de nationaliteit gekoppeld, dan liggen de zaken anders. Het hebben van een nationaliteit krijgt zo betekenis en de garantie ervan krijgt zo belang. Dit belang zit hem echter niet in de beoogde garantie van het instituut nationaliteit zelf, maar in de daaraan gekoppelde rechtsgevolgen. Welke rechtsgevolgen aan de nationaliteit worden gekoppeld kan door nationale rechtssystemen in beginsel geheel zelfstandig vastgesteld en veranderd worden. Dit feit bewerkstelligt, dat het recht op een nationaliteit tot op zekere hoogte een dubieus mensenrecht is. Vermoedelijk brengt artikel 15 van de Universele Verklaring de wens tot uitdrukking dat iedereen door een bepaalde staat diplomatiek moet worden beschermd en tenminste in één staat kan wonen zonder dat uitzetting mogelijk is. Deze rechten hadden echter ook zelfstandig kunnen worden geformuleerd zonder gebruik te maken van de nationaliteit als aanknopingsfactor. Zo had bijvoorbeeld de diplomatieke bescherming overgelaten kunnen worden aan de staat waar de betrokkene zijn woonplaats of zijn geboorteplaats heeft. Ook is het denkbaar dat iedereen een recht op terugkeer naar zijn geboorteland zou krijgen toegekend. Hiertegen zou kunnen worden aangevoerd dat een staat wellicht zou weigeren om diplomatieke bescherming te verlenen en tevens de bedoelde personen niet tot zijn grondgebied toe zou laten. Deze bezwaren zijn echter niet overtuigend. Met enige regelmaat komt het thans namelijk voor dat staten weigeren om personen die hun nationaliteit bezitten diplomatiek te beschermen of tot hun grondgebied toe te laten. Nog vaker gebeurt het dat personen juist hun `nationale’ staat uit veiligheidsoverwegingen niet om diplomatieke bescherming vragen, omdat zij uit dat land zijn gevlucht. Dit betekent dat het recht op nationaliteit in een realistisch perspectief gezien dient te worden, maar niet dat nationaliteit als zodanig een onbelangrijk iets is. Integendeel, zelfs indien bepaalde vreemdelingen met de eigen burgers gelijk worden gesteld, wordt vaak een nationaliteitscriterium gehanteerd om te bepalen welke vreemdelingen dat zijn. Zo wordt het recht op vrije vestiging binnen de Europese Unie toegekend aan personen die één van de EU-nationaliteiten bezitten. Al met al kan worden gesteld dat vanwege de belangrijke rechtsgevolgen die nationale rechtssystemen, supranationale organisaties en het volkenrecht aan de nationaliteit plegen te koppelen, het belang van de nationaliteit niet mag worden onderschat. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens onderstreept daarom terecht dat aan niemand zijn nationaliteit willekeurig mag worden ontnomen (artikel 15 lid 2). Als dusdanig is de Universele Verklaring geen volkenrechtelijk bindend instrument, maar algemeen wordt aangenomen deze regel tot het volkenrechtelijk gewoonterecht behoort. Het verbod van willekeurige ontneming van de nationaliteit wordt overigens in andere – bindende – volkenrechtelijke verdragen herhaald (zie bijvoorbeeld artikel 4 onder c EVN).
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
16
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
1.4
Het ontstaan van meervoudige nationaliteit Het komt dikwijls voor dat iemand door meer dan één staat de nationaliteit wordt toegekend. Zo’n persoon heeft dan een dubbele of zelfs meervoudige nationaliteit. We gebruiken daarvoor ook de termen bipatride (indien iemand twee nationaliteiten bezit) of polypatride (indien iemand drie of meer nationaliteiten heeft). De gronden voor zo’n dubbele of meervoudige nationaliteit kunnen heel verschillend zijn. Wij behandelen hier de vier voornaamste oorzaken van het fenomeen meervoudige nationaliteit. Gevolg van de statelijke autonomie Een kind verwerft in de regel de nationaliteit van zijn ouders. Sommige landen kennen echter ook de nationaliteit toe in geval van geboorte op het grondgebied van de desbetreffende staat.22 Als een kind van buitenlandse ouders op het grondgebied van zo’n staat wordt geboren, zal het kind dikwijls bipatride zijn. Een klassiek voorbeeld vormt het in de Verenigde Staten van Amerika geboren kind van Nederlandse ouders.23 Volgens Amerikaans recht is zo’n kind Amerikaan, volgens Nederlands recht Nederlander. Het kind is bij geboorte dus onmiddellijk zowel Nederlander als Amerikaan. Aangezien er vanouds, als een logisch uitvloeisel van de staatssoevereiniteit, van wordt uitgegaan dat iedere staat in beginsel geheel zelfstandig bepaalt welke personen hij zijn nationaliteit verleent, kan het verschijnsel van meervoudige nationaliteit gezien worden als een direct gevolg van deze statelijke autonomie. Vermijding van staatloosheid Doordat de gronden voor verwerving en verlies van nationaliteit van land tot land verschillen kan het voorkomen dat een bepaald persoon van geen enkel land de nationaliteit verwerft. Zo’n persoon is dan staatloos of apatride. Dergelijke staatloosheid is onwenselijk omdat nationaal en internationaal recht veel gevolgen verbinden aan het hebben van een nationaliteit. Niet alleen de Universele verklaring van de Rechten van de Mens stelt daarom dat ieder mens het recht op een nationaliteit heeft maar ook in diverse andere internationale verdragen worden regels gesteld met als doel staatloosheid te vermijden.24 Als gevolg van deze internationale regel om staatloosheid te vermijden hebben veel staten regels ingesteld die dienen als ´vangnet´ voor personen die anders geen nationaliteit zouden bezitten. De ´compenserende´ werking van deze regels kan in bepaalde gevallen leiden tot meervoudige nationaliteit. Dit is ondermeer het geval wanneer een kind wordt geboren uit een nationaliteitsrechtelijk gemengde relatie en de staten van beide ouders bepalen dat het – bijvoorbeeld wegens geboorte in het buitenland – niet door afstamming de nationaliteit verwerft, tenzij het anders staatloos zou zijn.
22
Deze verwervingsgrond komt met name in Noord- en Zuid-Amerika vaak voor. In Europa was Ierland het laatste land met een dergelijke ius soli-regeling. Per 1 januari 2005 is de Ierse regeling echter gewijzigd. Vgl. De Groot 2005a, p. 187-224.
23
Section 301 (1) Immigration and Nationality Act; artikel 3 lid 1 Rijkswet op het Nederlanderschap.
24 Zie United Nations High Commissioner for Refugees, Nationality and statelessness: A handbook for parliamentarians, Geneva 2005.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
17
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Gelijke behandeling Vroeger was het zo dat in beginsel slechts de vader zijn nationaliteit aan kinderen kon doorgeven.25 In het licht van de wenselijkheid van gelijke behandeling van mannen en vrouwen zijn zeer vele staten er toe overgegaan om hun nationaliteit zowel van de moeder als van de vader te laten ontlenen.26 In Frankrijk en Ierland werd die gelijke behandeling reeds, respectievelijk, in 1945 en 1956 ingevoerd. De meeste overige Europese landen pasten hun wetgeving aan tussen het eind van de jaren zeventig en midden jaren tachtig (zie Tabel 1.1). In Nederland is die regel in 1985 ingevoerd. Als moeder en vader dan verschillende nationaliteiten hebben, komt het tegenwoordig steeds vaker voor dat de kinderen bipatride zijn. Als vader Duitser en moeder Nederlandse is dan zullen de kinderen zowel Nederlands als Duits zijn, onafhankelijk van de vraag of het in Nederland of in Duitsland wordt geboren.27 Als zo’n kind dan het levenslicht in de Verenigde Staten aanschouwt, is het ook nog eens Amerikaan, en dus tripatride. De gelijke behandeling van mannen en vrouwen leidt tot een sterke toename van het verschijnsel meervoudige nationaliteit. Figuur 1.1 Invoering verwerving iure sanguinis a patre et matre FRA (’45)
1945
IER (’56)
1955
1965
DUI (’75)
POR (’81)
DEN (’78)
SPA IJS (’82)
NOO ZWE (’79)
ITA VK OOS (’83)
1975
FIN GRI (’84)
ZWI* (’06)
BEL NED ZWI* (’85)
1985
1995
2005
* Zwitserland kende vanaf 1985 nog de uitzondering dat de Zwitserse nationaliteit niet werd verworven door het kind van een moeder die de Zwitserse nationaliteit door huwelijk had verworven. Deze uitzondering is per 1 januari 2006 vervallen.
Internationale migratie Een dubbele nationaliteit kan ook ontstaan wanneer een persoon migreert en vrijwillig een nieuwe nationaliteit verwerft, zonder de oude nationaliteit te verliezen.28 Dat komt bijvoorbeeld voor als een Marokkaanse man door naturalisatie het Nederlanderschap verwerft. Volgens het Marokkaanse recht wordt door het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit de Marokkaanse nationaliteit niet verloren. Een dergelijke Marokkaan kan ook geen afstand doen van de Marokkaanse nationaliteit. Zo’n persoon is na de naturalisatie tot Nederlander daarom bipatride, omdat hij ook Marokkaan blijft. Ook zijn kinderen zullen een dubbele nationaliteit bezitten: zij leiden van hun vader zowel de
25
De Groot 1977; De Groot 1988, p. 308-312.
26
De Groot 2003c, p. 99-119.
27
Paragraaf 4(1) Staatsangehörigkeitsgesetz; artikel 3(1) Rijkswet op het Nederlanderschap.
28
De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, geeft in een bijlage behorend bij artikel 9 een overzicht waaruit blijkt in welke landen de nationaliteit niet automatisch wordt verloren in geval van het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
18
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Marokkaanse als Nederlandse nationaliteit af. 29 Een Nederlander die vrijwillig een vreemde nationaliteit verwerft verliest overigens in beginsel zijn Nederlanderschap wel, maar op die regel bestaan sinds 2003 uitzonderingen. Zo verliest men het Nederlanderschap niet als men de nationaliteit van de echtgenoot verwerft (artikel 15 lid 2 onder c Rijkswet op het Nederlanderschap). Is een Nederlander bijvoorbeeld met een Française getrouwd en verwerft hij gedurende het huwelijk de Franse nationaliteit dan wordt het Nederlanderschap niet verloren en is betrokkene bipatride.
1.5
Verwijzingssystematiek Tenslotte een woord over onze verwijzingssystematiek. In verschillende tabellen in hoofdstuk 3 en 4 vatten wij de belangrijkste informatie samen met betrekking tot het nationaliteitsrecht in de verschillende door ons bestudeerde landen. Daarnaast beschrijven wij altijd de Nederlandse situatie in meer detail en lichten de belangrijkste verschillen met andere Europese landen toe. Ook geven wij aan wat de belangrijkste trends zijn in de naoorlogse periode, met een nadruk op de afgelopen twintig jaar. Wanneer wij verwijzen naar één van de bestudeerde landen doen wij dat door middel van de eerste drie letters van de naam van het land in de Nederlandse taal, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk waarvoor we de afkorting VK gebruiken. De verwijzing naar de wetgeving zal ook op sterk verkorte wijze geschieden: 15(1)(c) NED betekent: artikel 15 lid 1 onder c van de Nederlandse nationaliteitswet, met andere woorden de Rijkswet op het Nederlanderschap. Deze manier van verwijzen wordt in de regel ook gehanteerd als de relevante regels zijn opgenomen in het Burgerlijk Wetboek zoals het geval is in Frankrijk en Spanje. Derhalve betekent 21-18 FRA: artikel 21-18 van de Franse regels betreffende de nationaliteit, dat wil zeggen het zo genummerde artikel uit de Franse Code civil. Bijlage I bevat de belangrijkste data over de geldende nationaliteitswetgeving in de bestudeerde landen data. Recente wetswijzigingen worden vermeld en kort inhoudelijk beschreven. Vindplaatsen van de relevante wetgeving worden aangegeven, waaronder internetsites. Indien een land partij is bij het Verdrag van Straatsburg (1963), het Tweede Protocol (1993) of het Europees Verdrag inzake nationaliteit (1993) wordt daarvan melding gemaakt. Per land wordt ook verwezen naar enige nationaliteitsrechtelijke literatuur. Bijlage II geeft een chronologisch overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen sinds 1930 met betrekking tot nationaliteit in het internationaal recht en ook van de belangrijkste wijzingen in het nationaliteitsrecht van de achttien bestudeerde landen.
29
Artikel 6 Marokkaanse nationaliteitswet; artikel 3(1) Rijkswet op het Nederlanderschap.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
19
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
hoofdstuk 2
Internationale en Europese context Hoewel ieder land in beginsel geheel autonoom bepaalt welke personen de nationaliteit van dat land bezitten wordt de nationale autonomie van staten op dit gebied thans daadwerkelijk door diverse internationale verdragen beperkt.30 In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste internationale verdragen die de autonomie van staten in nationaliteitszaken beperken. Het aantal en de inhoud van de internationale verdragen met algemene werking is niet indrukwekkend.31 In de Inleiding vermeldden wij reeds kort het Haagse Nationaliteitsverdrag uit 1930, dat in de regel als startpunt wordt gezien van de codificatie van het moderne internationale nationaliteitsrecht. Hoewel statelijke autonomie aan de basis staat van het internationale systeem vormen, zoals gezegd, vooral de principes van gelijke behandeling van mannen en vrouwen en de vermijding van staatloosheid belangrijke uitzonderingen daarop. Het Verdrag inzake de nationaliteit van de gehuwde vrouw (1957) en het Verdrag tot beperking der staatloosheid (1961), beiden gesloten in New York, zijn in dat opzicht van meer dan historisch belang. In de eerste paragraaf zetten wij deze drie belangrijke internationale verdragen nog eens op een rij. Vervolgens richten wij ons op de belangrijkste Europese regelgeving. Lange tijd was verreweg het belangrijkste instrument het Verdrag van Straatsburg betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (1963) en de daaraan later toegevoegde protocollen. Hoewel inmiddels het aantal landen dat nog gebonden is aan dit Verdrag van Straatsburg erg klein is geworden, is Nederland nog één van de overgebleven verdragslanden. Wij gaan in op de achtergrond en inhoud van dit verdrag en geven ook speciale aandacht aan het, mede door Nederland geratificeerde, Tweede Protocol bij dat verdrag. In de huidige situatie is verreweg het belangrijkste verdrag op het gebied van Europees nationaliteitsrecht is het Europese nationaliteitsverdrag uit 1997. Ook dit verdrag behandelen wij uitvoerig, mede vanuit de vraag in hoeverre het de Nederlandse autonomie beperkt voor wat betreft de omgang met het verschijnsel meervoudige nationaliteit. Tenslotte staan wij ook stil bij de vraag in hoeverre het burgerschap van de Europese Unie van invloed is op de nationaliteitswetgeving van de lidstaten. Wij concluderen met een evaluatie van deze veranderende internationale omgeving.
2.1
Internationale context: autonomie, gelijke behandeling, staatloosheid In de Inleiding werd reeds vermeld dat het eerste verdrag met bepalingen over het algemene nationaliteitsrecht het Verdrag van ‘s-Gravenhage van 12 april 1930 nopens zekere vragen betreffende wetsconflicten inzake nationaliteit is.32 Dit verdrag was het resultaat
30
Vgl. Donner, p. 143 e.v.; Ko Swan Sik l957, p. 20, 21; De Groot 2003a, p. 727-953; Zilbershats, p. 183-251.
31
Wij laten bilaterale verdragen hier buiten beschouwing.
32
Over dit verdrag Dutoit 1973, p. 315-319; Guerrero; Scott, p. 6-91.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
20
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
van beraadslagingen met het doel om het internationaal recht op het gebied van het nationaliteitsrecht enigszins te codificeren.33 Dit blijkt duidelijk uit de preambule: Overwegende dat het van belang zou zijn, bij internationale overeenkomst de vragen betreffende wetsconflicten nopens de nationaliteit te regelen; overtuigd dat het in het algemeen belang van de internationale gemeenschap is, dat door alle leden van deze gemeenschap wordt erkend, dat ieder persoon een nationaliteit en wel slechts één nationaliteit behoort te bezitten; dientengevolge erkennende, dat het ideaal, wanneer de menschheid op dit gebied moet streven, is de opheffing van alle gevallen van staatloosheid en van dubbele nationaliteit; van oordeel, dat onder de economische en maatschappelijke omstandigheden, die op het oogenblik in de verschillende landen aanwezig zijn, het niet mogelijk is, reeds thans over te gaan tot een eenvormige regeling van alle bovenbedoelde vraagstukken; desalniettemin verlangend dit groote werk te beginnen met een eerste poging tot geleidelijke codificatie door het regelen van die vragen met betrekking tot de wetsconflicten nopens nationaliteit, waaromtrent op dit oogenblik een internationale regeling mogelijk is (…). De conventie erkent in artikel 1 de principiële autonomie van de nationale staten in nationaliteitsaangelegenheden. Volgens artikel 2 moet de vraag of iemand een bepaalde nationaliteit bezit steeds volgens het recht van die staat worden beslist. Personen met meervoudige nationaliteit mogen in elke staat waarvan zij de nationaliteit bezitten als uitsluitend burger van die staat worden behandeld. In derde landen gelden zulke personen als onderdanen van die nationale staten waar ze de gewone of voornaamste verblijfplaats hebben, of eventueel als onderdanen van het land waarmee zij de nauwste band hebben (artikelen 3‑5). Het verdrag opende voor personen met meervoudige nationaliteit principieel de mogelijkheid om van één van zijn nationaliteiten afstand te doen (artikel 6). Het verlof tot uittreden uit het staatsverband zou nietig moeten zijn indien daarvan staatloosheid het gevolg is (artikel 7). Artikelen 12‑16 hebben betrekking op de nationaliteit van kinderen. Zo wordt een eventuele verkrijging van een nationaliteit vanwege geboorte op het grondgebied van een staat (iure soli) uitgesloten bij kinderen van diplomaten, beroepsconsuls of van andere ambtenaren van buitenlandse staten, die door hun regeringen belast zijn met officiële zendingen. Een naturalisatie van de ouders omvat in beginsel ook de minderjarige kinderen. Een kind van onbekende ouders verwerft de nationaliteit van het land van geboorte. Een staatloos kind kan de nationaliteit van zijn geboorteland verwerven. Verlies van de nationaliteit door erkenning, wettiging of adoptie treedt slechts in als tegelijkertijd een andere nationaliteit wordt verworven. De grondbeginselen van de Haagse conventie zijn later in diverse overeenkomsten nader uitgewerkt. Bij de Haagse conventie horen drie protocollen van dezelfde datum. Opmerkelijk zijn in samenhang met de Haagse conventie enkele aanbevelingen uit de slotverklaring van de Haagse conferentie ter codificatie van het internationaal recht. Daarin werd onderstreept dat staatloosheid en meervoudige nationaliteit moesten worden bestreden. Ver zijn tijd vooruit is aanbeveling VI, waarin gesteld werd dat staten zouden moeten nagaan of het mogelijk is het beginsel van gelijke rechten der geslachten op het gebied van het nationaliteitsrecht te realiseren, waarbij de belangen van kinderen
33
Zie ook het boeiende in Harvard voorbereide voorontwerp voor een Convention on Nationality uit 1929, American Journal of International Law 1929, Special Supplement p. 11 e.v.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
21
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
bijzonder in het oog gehouden zouden moeten worden. Voorts zouden staten hun wetgeving zo moeten inrichten dat de nationaliteit van een vrouw in de toekomst niet meer zonder haar instemming zou kunnen worden beïnvloed door het feit dat haar man van nationaliteit verandert. Een buitengewoon belangrijke plaats in de ontwikkelingsgeschiedenis van het nationaliteitsrecht wordt ingenomen door de op 22 februari 1957 in New York onder auspiciën van de Verenigde Naties tot stand gekomen conventie inzake de nationaliteit van de gehuwde vrouw.34 Het verdrag had tot doel een zelfstandige(re) positie van de vrouw in het nationaliteitsrecht te bewerkstelligen. In de preambule wordt dit doel als een uitvloeisel van artikel 15 van de Algemene Verklaring van de Rechten van de Mens gepresenteerd. Volgens die verklaring heeft iedere persoon recht op een nationaliteit en mag aan niemand willekeurig zijn nationaliteit worden ontnomen of het recht worden ontzegd om van nationaliteit te veranderen. Het verdrag van New York uit 1957 kan daarnaast ook nog als logische volgende stap na de artikelen 8‑10 van de conventie van Den Haag uit 1930 en van aanbeveling VI van de slotverklaring van de Haagse conferentie uit datzelfde jaar worden beschouwd. In de artikelen 1 en 2 van het Verdrag van New York wordt voorgeschreven dat de gehuwde vrouw een van haar man volledig onafhankelijke rechtspositie in het nationaliteitsrecht moet hebben. Huwelijkssluiting, echtscheiding of verandering van de nationaliteit van de echtgenoot mogen geen nationaliteitsrechtelijke gevolgen voor de vrouw hebben. Het is echter interessant dat in artikel 3 van het verdrag wordt bepaald dat de buitenlandse vrouw op haar verzoek de nationaliteit van haar echtgenoot door een voorkeursnaturalisatieprocedure moet kunnen verwerven. Deze verwerving van de nationaliteit kan van de vervulling van bepaalde voorwaarden afhankelijk worden gemaakt, die in het belang van de nationale veiligheid of de openbare orde noodzakelijk zijn. Volgens artikel 3 lid 3 mag aan de buitenlandse echtgenote in plaats van het recht op een voorkeursnaturalisatie ook een optierecht worden gegeven. Hoewel dit verdrag bij zijn totstandkoming als vooruitstrevend kon worden beschouwd hebben de ontwikkelingen in het nationaliteitsrecht, met name in de laatste 30 jaar, het verdrag ’ingehaald’. Vooral het feit dat de vrouw door de regels van het verdrag op gemakkelijke wijze de nationaliteit van haar man kan verkrijgen, maar andersom de man niet op soortgelijke wijze de nationaliteit van zijn vrouw kan verwerven, bewerkstelligt namelijk bij zorgvuldige beschouwing een discriminatie van de vrouw. Vaak vinden echtgenoten het om allerlei redenen praktisch om een gemeenschappelijke nationaliteit te hebben. Volgens de regels van het verdrag van 1957 is het dan meestal de vrouw die haar nationaliteit moet opgeven, daar het immers voor de man veel moeilijker is om van nationaliteit te veranderen. Nederland meent dat het verdrag van 1957 daarom in strijd is met het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen van 18 december 1979.35 Derhalve heeft Nederland het verdrag met werking per 16 januari 1993 opgezegd.36 Het is in dat licht opmerkelijk dat nog zeer regelmatig staten het verou-
34
Trb. 1965, 218; 1974, 32; UNTS 309, 65. In Nederland goedgekeurd door wet van 12 juni 1966. De opzegging van het verdrag werd goedgekeurd door art. 2 rijkswet van 3 juli 1991, Stb. 355. Marescaux, p. 57-62; Nationality of Married Women, Report submitted by the Secretary-General, United Nations, Commission on the Status of Women, New York 1950; Convention on the nationality of married women, historical backgrounds, United Nations, Department of Economic and Social Affairs, New York 1962.
35
Trb. 1981, 61.
36
Zie ook HR van 4 maart 1988, NJ 1989, 626, m. nt. GRdG.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
22
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
derde verdrag van 1957 ratificeren.37 Tenslotte willen wij in deze paragraaf over de internationale context aandacht geven aan het Verdrag tot beperking der staatloosheid, dat op 30 augustus 1961 te New York werd gesloten.38 In dit verdrag werd voor het eerst getracht om de staatloosheid systematisch te bestrijden. Juist door deze systematische aanpak gaat dit verdrag uit 1961 aanzienlijk verder dan de staatloosheid bestrijdende bepalingen uit het Haagse verdrag van 1930.39 Artikel 1 lid 1 van het Verdrag van New York uit 1961 schrijft voor dat een op het grondgebied van een staat geboren potentieel staatloos kind ofwel van rechtswege de nationaliteit van het land van geboorte dient te verwerven ofwel deze nationaliteit na daartoe strekkend verzoek moet kunnen verkrijgen. In het laatste geval mag de verkrijging van de nationaliteit uitsluitend op grond van de in lid 2 limitatief opgesomde gronden worden geweigerd. Artikel 1 lid 3 bepaalt dat een in een verdragsluitende staat geboren wettig kind, waarvan de moeder de nationaliteit van deze staat bezit, deze nationaliteit ook moet verwerven, indien het anders staatloos zou zijn. Artikel 1 lid 4 schrijft voor dat een staatloos kind van een burger van een bepaalde staat onder bepaalde voorwaarden, zelfs bij geboorte in het buitenland, een recht op naturalisatie in de nationale staat van die ouder moet hebben. Met betrekking tot vondelingen bepaalt artikel 2 dat deze geacht moeten worden op het grondgebied van de staat waar zij gevonden zijn, te zijn geboren, uit ouders die de nationaliteit van die staat bezitten. Geboorte aan boord van een schip of vliegtuig geldt als geboorte op het grondgebied van de staat, wiens vlag het schip voert, respectievelijk waar het vliegtuig is geregistreerd (artikel 3). Een staat moet onder bepaalde voorwaarden aan een niet in die staat geboren staatloos kind zijn nationaliteit verlenen, indien een van de ouders ten tijde van de geboorte van het kind de nationaliteit van die staat bezat (artikel 4). Volgens artikel 5 lid 1 mag een verandering van de nationaliteit als gevolg van een verandering van de burgerlijke staat slechts dan intreden, indien daarvan geen staatloosheid het gevolg is. Opmerkelijk is voorts de bepaling van artikel 5 lid 2, krachtens welke aan een onwettig kind, dat een nationaliteit heeft verloren vanwege erkenning door een buitenlander, het recht moet worden gegeven om de verloren nationaliteit door een daartoe strekkend schriftelijk verzoek te herkrijgen. Deze herverkrijging mag slechts op grond van limitatief opgesomde redenen worden geweigerd. De uitstrekking van het verlies van de nationaliteit op de echtgenote of kinderen mag volgens artikel 6 nooit staatloosheid tot gevolg hebben. Artikelen 7 en 8 geven een uitputtende opsomming van de omstandigheden waarbij het verlies van nationaliteit met staatloosheid tot gevolg is toegestaan. Artikel 8 lid 2 sub b staat zulks toe als de nationaliteit door frauduleus gedrag is verkregen. Artikel 9 verbiedt de ontneming van de nationaliteit aan een persoon of een groep van personen op grond van overwegingen ingegeven door hun ras, etnologische afkomst, godsdienst of politieke overtuiging. Dit verbod is absoluut en niet onderworpen aan de voorwaarde dat het tot
37
Armenië (1994), Azerbeidjaan (1996), Bosnië-Herzegovina (1993), Ivoorkust (1999), Kazachstan (2000), Macedonië (1994), Servië en Montenegro (2001), Sint Vincent en de Grenadines (1999), Slowakije (1993), Tsjechië (1993), Zimbabwe (1998), Zuid Afrika (2002), Liberia (2005), Montenegro (2006).
38
UNTS 989, 175; Trb. 1967, 124. In Nederland goedgekeurd door rijkswet van 19 december 1984, Stb. 1984, 627. Zie Dutoit 1973, p. 323-328; Fernández Rozas, p. 50, 51; Killerby 1984, p. 88-91; Marescaux, p. 52-57, Weis 1962, p. 1073-1096.
39
Chan, p. 4.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
23
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
staatloosheid zou leiden.40 Weis wijst erop dat het verbod van discriminatoire denationalisatie in dit verdrag in beginsel enkel de verdragssluitende partijen bindt, maar tegelijkertijd voert hij aan: “[it] is, however, a rule based on the principle of non-discrimination pervading the Charter of the United Nations in all its references to human rights and may well be on the way to become a general principle of international law.”41 Artikel 10 gaat tenslotte over vermijding van staatloosheid in verband met statenopvolging. In verband met bestrijding van staatloosheid verdienen ook artikel 34 Verdrag betreffende de status van vluchtelingen42 en artikel 32 Verdrag betreffende de status van staatlozen43 vermelding. Deze bepalingen verplichten staten om, voorzover mogelijk, de assimilatie en naturalisatie van vluchtelingen, respectievelijk staatlozen te vergemakkelijken. In het bijzonder moet er naar worden gestreefd de naturalisatieprocedure te bespoedigen en de tarieven en kosten van deze procedure zoveel mogelijk te verminderen. Het is duidelijk dat er wat rek zit in de formulering van deze verplichtingen. Wat wil ‘zoveel mogelijk’ impliceren? Niettemin kunnen we vaststellen dat de boodschap van deze verplichtingen op zich duidelijk is en dat Nederland, waar behalve een uitzondering op de afstandseis de naturalisatie van vluchtelingen niet wordt gefaciliteerd, de verplichting van het Verdrag van Genève niet nakomt.
2.2
Het Verdrag van Straatsburg (1963) en het Tweede Protocol (1993) Het was vooral de Raad van Europa, die zich in de loop der jaren intensief door aanbevelingen, resoluties, maar ook door het initiëren van internationale overeenkomsten met vragen van nationaliteitsrecht heeft beziggehouden. Het eerste belangrijke resultaat van deze inspanningen was het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, dat op 6 mei 1963 in Straatsburg werd gesloten.44 Artikel 1 van dat verdrag bepaalt in de eerste plaats dat burgers van een verdragsluitende staat die door een uitdrukkelijke wilsverklaring de nationaliteit van een andere verdragsluitende staat verwerven, daardoor van rechtswege hun oude nationaliteit verliezen. Het is niet toegestaan de oude nationaliteit te behouden. Indien een minderjarige een vreemde nationaliteit van rechtswege door de naturalisatie, optie of hernaturalisatie van zijn ouders verwerft, verliest hij in beginsel eveneens de oude nationaliteit. Een uitzondering geldt indien slechts één ouder de vreemde nationaliteit verwerft (Artikel 1(3)). Artikel 2 regelt de mogelijkheid voor personen met meervoudige nationaliteit om van één van hun nationaliteiten afstand te doen. Bepaald wordt dat de toestemming tot het doen van afstand niet mag worden geweigerd als de desbetreffende bipatride reeds meer dan tien jaren buiten de staat woont waarvan hij de nationaliteit wil opgeven en woonachtig is op het grondgebied van een verdragsluitende partij, waarvan hij ook de nationaliteit bezit. Voor het doen van afstand mogen geen leges worden geheven. Het verdrag bevat verder regels betreffende de vervulling van militaire dienstplicht in geval van meervoudige nationaliteit. Het onderhavige verdrag trad in werking voor België, Denemarken,
40 Batchelor 1998, p. 171-174. 41
Weis 1979, p. 125.
42
UNTS 189, 137; Trb. 1966, 197. In Nederland goedgekeurd door wet van 22 maart 1956, Stb. 137.
43
UNTS 360, 117; Trb. 1955, 42. In Nederland goedgekeurd door rijkswet van 13 december 1961, Stb. 468.
44 ETS 043;UNTS 634,221; Trb. 1964,4. In Nederland goedgekeurd door rijkswet van 19 december 1984, Stb. 1984, 627.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
24
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk en Zweden. Het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Spanje hebben uitsluitend de verdragsbepalingen betreffende militaire dienstplicht in geval van meervoudige nationaliteit geratificeerd. Duitsland en Zweden hebben het Verdrag in 2001 opgezegd. Zweden heeft vervolgens in mei 2002 het Verdrag opnieuw geratificeerd, maar wel uitsluitend voor de bepalingen betreffende militaire dienst. België heeft in 2007 het nationaliteitsrechtelijke gedeelte van het verdrag opgezegd en is daarom sinds 28 april 2008 uitsluitend gebonden aan de bepalingen ter voorkoming van dubbele militaire dienst. Frankrijk en Luxemburg volgden in 2008 het Belgische voorbeeld, zodat het nationaliteitsrechtelijke gedeelte van het verdrag voor deze landen respectievelijk per 5 maart en 10 juli 2009 buiten werking zal treden (zie Tabel 2.1). Het verdrag van Straatsburg werd gewijzigd door een protocol van 24 november 1977.45 Artikel 2 van het verdrag werd zodanig gewijzigd dat aan een meerderjarig persoon met meervoudige nationaliteit de toestemming tot het doen van afstand niet mag worden geweigerd, indien hij de betreffende nationaliteit van rechtswege bezit en zijn normale verblijfplaats buiten het grondgebied van die staat heeft. Op 24 november 1977 werd ook nog een aanvullend protocol bij het Verdrag van Straatsburg aangenomen, waarin staten zich verplichten om andere lidstaten te informeren over de verwerving van de nationaliteit door burgers van die andere staten.46 Ondanks het meervoudige nationaliteit bestrijdende Verdrag van Straatsburg uit 1963 nam het aantal gevallen van meervoudige nationaliteit sinds het begin van de jaren zeven tig sterk toe. Debet daaraan was het feit dat diverse Europese staten langzamerhand tot de overtuiging kwamen dat ook op het gebied van het nationaliteitsrecht de gelijke behandeling van mannen en vrouwen gestalte moest worden gegeven. De gehuwde vrouw diende een geheel zelfstandige nationaliteit te hebben en zou bovendien onder dezelfde voorwaarden als haar echtgenoot deze nationaliteit moeten kunnen doorgeven aan haar kinderen. Waar dus aan de ene kant meervoudige nationaliteit op de zwarte lijst werd geplaatst, werd meervoudige nationaliteit aan de andere kant aanvaard als een noodzake lijke consequentie van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Reeds door deze gespleten houding ten opzichte van dit verschijnsel werd door velen een vraagteken geplaatst bij de wenselijkheid meervoudige nationaliteit te bestrijden. Een tweede gegeven versterkte nog bij sommigen de wens om de uitgangspunten van het Verdrag van 1963 opnieuw te bespreken. Sinds het eind van de jaren vijftig kwam een migratiegolf op gang vanuit de Zuid-Europese staten naar de Noord-Europese staten. Vele ZuidEuropeanen zochten en vonden werk in Noord-Europa. Deze migratiegolf werd zeer bevorderd door de garantie van het vrij verkeer van personen die door het EEG-Verdrag werd gegeven. Aanvankelijk verwachte men dat de migranten na verloop van tijd weer zouden terugkeren naar de landen van oorsprong. Enkele decennia daarna werd evenwel duidelijk dat vele migranten en hun gezinnen zich permanent in andere staten hadden gevestigd. Velen van hen, alsmede hun afstammelingen, wilden zich ook nationaliteitsrechtelijk integreren in het land van hun woonplaats, veelal echter zonder de banden met de staat van hun voorouders te willen doorsnijden.47 Na lange onderhandelingen heeft dit er toe geleid dat op 2 februari 1993 een tweede protocol behorend bij het Verdrag van 1963 ter ondertekening werd open gesteld.48 Het protocol amendeert de uitgangspunten
45
ETS 095; Trb. 1981,45.
46 ETS 096; Trb. 1981, 46. 47
Kojanec 1999, p. 38.
48 ETS 149; Trb. 1994, 265; zie ook Trb. 1996, 201.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
25
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
van het bedoelde Verdrag aanzienlijk. De nationaliteit van de oorspronkelijke staat zou in drie gevallen niet te hoeven worden verloren: a. indien personen de nationaliteit van het land van hun woonplaats verwerven en zij in dat land zijn geboren of daar als minderjarige naar toe zijn gegaan; b. indien personen de nationaliteit van hun echtgenoot verwerven; c. indien personen de nationaliteit van een van hun ouders verwerven, terwijl ze om de een of andere reden die nationaliteit niet bezitten. Het tweede protocol is inmiddels in werking getreden tussen Nederland, Frankrijk en Italië. Voor Nederland trad het protocol in werking op 20 augustus 1996. Dit brengt met zich mee, dat het deze landen is toegestaan in de vermelde gevallen een uitzondering te maken op de hoofdregel van artikel 1 van het Verdrag van Straatsburg uit 1963. Die uitzondering moet dan wel volgen uit de nationale nationaliteitswetgeving. In Frankrijk en Italië was en is dat steeds het geval. Als een Fransman of een Italiaan na 20 augustus 1996 door optie of naturalisatie Nederlander wordt (respectievelijk is geworden) en in een van de in het tweede protocol vermelde categorieën valt, wordt door de betrokkene de oorspronkelijke nationaliteit niet verloren, omdat de Franse, respectievelijk Italiaanse nationaliteitswetgeving het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit niet als verliesgrond kennen. Verwerft een Nederlander door het afleggen van een optieverklaring of door naturalisatie de Franse of Italiaanse nationaliteit, dan wordt vanaf 1 april 2003 het Nederlanderschap evenmin verloren, als betrokkene tot de doelgroepen van het tweede protocol behoort, omdat de uitzonderingen van het Tweede Protocol per 1 april 2003 in artikel 15 lid 2 Rijkswet op het Nederlanderschap zijn geïmplementeerd, overigens zonder de eis te stellen dat de nieuw verworven nationaliteit die van een staat is, die partij is bij het Tweede Protocol. Bij verwerving van die nationaliteiten tussen 20 augustus 1996 en 1 april 2003 trad wel verlies op.49 Dit werd veroorzaakt door het feit dat de Nederlandse nationaliteitswetgeving toen nog niet in overeenstemming met de bedoeling van het Tweede Protocol was gebracht. Zo-even werd al vermeld dat Frankrijk het Verdrag van 1963 op 5 maart 2008 heeft opgezegd. Ook het Tweede Protocol is door Frankrijk op die dag opgezegd. Vanaf 5 maart 2009 is het Tweede Protocol daarom in de verhouding tussen Nederland en Frankrijk niet meer rechtstreeks relevant. Of het Nederlanderschap wordt verloren bij verwerving van de Franse nationaliteit hangt dan uitsluitend af van het door het Tweede Protocol geïnspireerde artikel 15 lid 2. Een Fransman die Nederlander wordt verliest dan de Franse nationaliteit niet meer van rechtswege, ook al behoort de persoon in kwestie niet tot de doelgroepen van het Tweede Protocol.
49 Een moeilijke kwestie is, of dat verlies dan optrad krachtens art. 1 Verdrag van Straatsburg uit 1963 of krachtens art. 15 sub a Rijkswet op het Nederlanderschap (in de destijds geldende redactie). Op het eerste gezicht lijkt deze vraag een academische te zijn. Het antwoord heeft evenwel consequenties voor de vraag, of betrokken personen een retro-optierecht op het Nederlanderschap hebben ex art. 26 Rijkswet op het Nederlanderchap (in de sinds 1 april 2003 geldende versie). Art. 26 lid 1 vermeldt namelijk wel art. 15 sub a Rijkswet op het Nederlanderschap, maar niet art. 1 Verdrag van Straatsburg, Jurisprudentie over deze kwestie ontbreekt tot nog toe.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
26
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Tabel 2.1 Ratificatie en opzegging nationaliteitsrechtelijk deel van Verdrag van Straatsburg (1963), Tweede Protocol (1993) en Europees Verdrag inzake Nationaliteit 1997) Verdrag van Straatsburg (hoofdstuk 1)
Tweede Protocol
Europees Verdrag inzake Nationaliteit1
België
1991 (opgezegd in 2007)
–
–
Denemarken
1972
–
2002
Duitsland
1969 (opgezegd in 2001)
–
2005
Finland
–
–
2008
Frankrijk
1965 (opgezegd in 2008)
1995 (opgezegd in 2008)
Ondertekening
Griekenland
–
–
Ondertekening
Ierland
–
–
–
IJsland
–
–
2003
Italië
1968 (met voorbehouden)2
1995
Ondertekening
Luxemburg
1971 (opgezegd in 2008)
–
Ondertekening
Nederland
1985
1996
2001
Noorwegen
1969
–
Ratificatie goedgekeurd door parlement
Oostenrijk
1975 (met voorbehoud)3
–
1998
Portugal
–
–
2002
Spanje
–
–
–
Verenigd Koninkrijk
–
–
–
Zweden
1969 (opgezegd in 2001)
–
2001
Zwitserland
–
–
–
1 EVN ook geratificeerd door Albanië, Bulgarije, Hongarije, Moldavië, Oekraïne, Roemenië, Slowakije, Tsjechië, en VJR Macedonië. 2 ITA: Italië heeft de mogelijkheid om het verlies van de Italiaanse nationaliteit te laten afhangen van de voorwaarde dat betrokkene hetzij reeds zijn gewoon verblijf buiten haar grondgebied heeft, hetzij dit te eniger tijd aldaar vestigt, tenzij, in het geval van verkrijging van een andere nationaliteit door een uitdrukkelijke wilsverklaring, door de bevoegde autoriteit is verklaard dat de voorwaarde van gewoon verblijf in den vreemde voor die persoon niet geldt. Bovendien heeft Italië uitdrukkelijk aangegeven dat een door een vrouw afgelegde verklaring strekkende tot verkrijging van de nationaliteit van haar echtgenoot als gevolg van en op het tijdstip van haar huwelijk niet aangemerkt wordt als het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit. 3 OOS: mag een onderdaan toestaan zijn vroegere nationaliteit te behouden, mits de Verdragsluitende Partij welker nationaliteit hij heeft aangevraagd daarin toestemt.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
27
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
2.3
Het Europees Verdrag inzake nationaliteit (1997) Terwijl de experts die door de diverse lidstaten van de Raad van Europa waren afgevaardigd om te beraadslagen over het zo-even vermelde protocol, in Straatsburg over nationaliteitskwesties debatteerden, werd de wens geboren om algemene uitgangspunten van het nationaliteitsrecht in een apart verdrag neer te leggen. Na totstandkoming van het tweede protocol kregen derhalve de experts de opdracht een nieuw nationaliteitsverdrag uit te werken, hetgeen in 1997 leidde tot de totstandkoming van een opmerkelijke conventie. Op 6 november 1997 is te Straatsburg het Europese Verdrag inzake nationaliteit (EVN) ondertekend.50 Na een omschrijving van de doelstelling van het Verdrag (artikel 1) en enkele definities van de in het Verdrag gehanteerde termen (artikel 2) worden eerst een aantal algemene beginselen van nationaliteitsrecht geformuleerd (artikelen 3-5). Voorop staat de autonomie van staten bij de regeling van hun nationaliteit: de nationaliteitsregeling van een staat moet worden aanvaard door andere staten, voorzover de regeling in overeenstemming is met volkenrechtelijke verdragen, internationaal gewoonterecht en algemene rechtsbeginselen met betrekking tot de nationaliteit (artikel 3). Vervolgens wordt vastgelegd dat iedereen recht heeft op een nationaliteit, dat staatloosheid wordt vermeden, dat aan niemand willekeurig zijn nationaliteit zal worden ontnomen en dat een huwelijk geen invloed heeft op de nationaliteit van een der echtgenoten (artikel 4). Een apart artikel is gewijd aan non-discriminatie. Nationaliteitswetgeving mag niet discrimineren naar geslacht, religie, ras, huidskleur of nationale of etnische origine. De vermelde beginselen zijn niet origineel. Zij zijn overgenomen uit diverse andere hier boven reeds vermelde verdragen. Een verdienste van het nieuwe verdrag is evenwel dat ze nu in onderlinge samenhang worden gepresenteerd. Men beseffe bovendien dat diverse verdragen waaraan beginselen zijn ontleend niet door alle staten die nu hebben geparticipeerd bij de totstandkoming van het onderhavige verdrag zijn geratificeerd. De “herhaling” van reeds elders verwoorde uitgangspunten is dus zeker geen overbodige luxe. Nieuw is wel de bepaling van artikel 5 lid 2: verdragsluitende staten zullen zich doen leiden door het beginsel van niet discriminatie van hun eigen onderdanen, ongeacht het feit of zij deze nationaliteit door geboorte bezitten of later hebben verkregen.51 Discrimi natie wordt echter niet echt verboden: de staten zullen zich slechts door dit uitgangspunt “laten leiden”. De kernbepalingen van het Verdrag worden gevormd door de artikelen 6 tot en met 9 omtrent de verwerving en het verlies van de nationaliteit.52 Deze bepalingen spelen een belangrijke rol bij het harmoniseren van de nationaliteitswetgevingen van de Verdragspartijen. Artikel 6 betreft de verwervingsgronden van een nationaliteit. Een grote beperking van de nationale autonomie is niet echt het geval en de staten hebben nog veel ruimte om de verwerving zelf te reguleren. Daarentegen is er in de artikelen 7 en 8 sprake van een uitputtende opsomming van de verliesgronden van de nationaliteit die door het
50 ETS 166; Trb. 1998, 10. In Nederland goedgekeurd door rijkswet van 21 december 1984, Stb. 627. 51
Het Nederlandse nationaliteitsrecht kent een dergelijke discriminatie niet, anders dan bijvoorbeeld in Frankrijk of Spanje het geval is.
52
Zie voor een gedetailleerde beschouwing over de artikelen 6-9: De Groot 1998, p. 236; De Groot 2000, p. 129; De Groot 2002, p. 6.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
28
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Verdrag worden toegestaan. Het EVN is nog een stapje verder gegaan door een algemeen verbod neer te leggen op de ontneming van nationaliteit ex lege, behalve dan in zeer specifieke en nauw interpreteerbare gevallen, die bijna onder geen enkel beding mogen leiden tot de staatloosheid van de persoon in kwestie.53 Dit is de eerste keer dat er in een verdrag is getracht aan te geven welke verwervingsgronden in het nationaliteitsrecht van staten wenselijk zijn en welke verliesgronden aanvaardbaar. Artikel 9 geeft regels over de herverkrijging van de nationaliteit, indien deze om de een of andere reden is verloren. Elke verdragsluitende staat dient het herverkrijgen van zijn nationaliteit door voormalige onderdanen die hun wettige en gewone verblijf op zijn grondgebied hebben te vergemakkelijken. De artikelen 10-13 betreffen vervolgens procedures die met de nationaliteit te maken hebben. Verzoeken met betrekking tot de verwerving, het behoud, het verlies, de terugverwerving en bewijsstukken betreffende de nationaliteit moeten binnen redelijke tijd worden behandeld (artikel 10). De beslissingen op deze verzoeken moeten schriftelijk worden gemotiveerd (artikel 11); tegen deze beslissingen moet beroep mogelijk zijn (artikel 12) en de tarieven voor de behandeling van verzoeken, alsmede voor het beroep mogen niet onredelijk zijn (artikel 13).54 Voor vele staten mogen deze regels vanzelf sprekend zijn. Zeker niet in alle Europese staten worden deze uitgangspunten echter nagekomen. De nieuwe overeenkomst wijdt vijf artikelen (artikelen 14-18) aan de meervoudige nationaliteit. De desbetreffende artikelen manifesteren de aarzelende houding die ook blijkt uit het tweede protocol bij het Verdrag van 1963: staten mogen de meervoudige nationaliteit bestrijden maar zouden dit zeker niet in alle gevallen moeten doen. Doelstelling bij de formulering van de artikelen 14-18 is kennelijk geweest dat de inhoud van deze artikelen voor geen enkele staat een obstakel mag zijn om het nieuwe verdrag te ratificeren. De artikel 19-21 betreffen de beginselen die in het oog gehouden moeten worden ingeval van statensuccessie. De artikelen zijn met name opgenomen met het oog op de moeilijkheden die ontstonden op nationaliteitsrechtelijk gebied na het uiteenvallen van Joegoslavië, de Sovjet Unie en Tsjechoslowakije. Na artikelen 21 en 22, die gewijd zijn aan problemen van militaire dienst in geval van dubbele nationaliteit, gaan artikelen 23 en 24 over samenwerking van staten op het gebied van het nationaliteitsrecht, in het bijzonder met betrekking tot de uitwisseling van informatie. Artikel 23 betreft uitwisseling van informatie met betrekking tot de nationale wetgeving van de lidstaten, terwijl artikel 24 gaat over het verstrekken van informatie over het vrijwillig verkrijgen van nationaliteit. Met betrekking tot het voorkomen van meervoudige nationaliteit is de uitwisseling van vooral de laatste categorie informatie niet van te onderschatten belang. Het EVN verplicht staten echter niet aan elkaar door te geven wanneer de onderdaan van een andere lidstaat de nationaliteit vrijwillig verkrijgt (wij komen hier op terug in hoofdstuk 4 wanneer wij het verlies van nationaliteit bespreken).55 Het EVN voorziet ook niet in een geschillenbeslechtingsmechanisme. Het
53
Art. 7 lid 1 EVN jo. Art. 7 lid 3 EVN.
54 Deze verplichting is interessant, nu de naturalisatie- en optietarieven in de staten die partij zijn bij het Europees verdrag inzake nationaliteit aanmerkelijk verschillen. 55
Art. 24 EVN geeft lidstaten de mogelijkheid te verklaren dat informatie over vrijwillige verkrijging van nationaliteit uitgewisseld zal worden met lidstaten die een soortgelijke verklaring hebben afgegeven. Zulke verklaringen zijn echter tot op heden niet afgegeven.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
29
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Europees Hof van de Rechten van de Mens is geen bevoegdheid toegekend en heeft geen enkele invloed op de interpretatie en toepassing van het Verdrag. Dit betekent dat individuen geen individueel klachtrecht hebben, hoewel ze kunnen proberen hun klachten behandeld te krijgen via de politieke weg, bijvoorbeeld via de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa.56 Hoewel het EVN voorbereid is onder auspiciën van de Raad van Europa betekent dit niet noodzakelijkerwijs dat het toepassingsbereik van het verdrag zich beperkt tot Europa.57 Het staat landen die hebben meegewerkt aan de totstandkoming van het Verdrag, maar deze niet hebben ondertekend, ten alle tijde vrij om alsnog toe te treden tot het Verdrag.58 Dit geldt ook voor ook andere staten die door het Comité van Ministers worden uitgenodigd om toe te treden tot het verdrag.59 Het is derhalve een verdrag met universele pretentie. Met betrekking tot het Europees verdrag inzake nationaliteit is de vraag opgekomen of de bepalingen van dit verdrag rechtstreekse werking in de Nederlandse rechtsorde kunnen hebben, zodat een nationaalrechtelijke regel waarvan wordt geconcludeerd dat deze in strijd is met een rechtstreeks werkende bepaling van het Europees verdrag buiten toepassing moet worden gelaten. De vraag werd actueel door de Nederlandse verliesbepaling dat naturalisatie wordt ingetrokken, indien de betrokkene heeft nagelaten na de totstandkoming van zijn naturalisatie al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen (artikel 15 lid 1 sub d Rijkswet op het Nederlanderschap). Deze regel staat op gespannen voet met de limitatieve opsomming van aanvaardbare gronden van verlies van de nationaliteit in artikelen 7 en 8 van het Europees verdrag. De enige in het verdrag vermelde verliesgrond die deze Nederlandse verliesbepaling zou kunnen dekken is artikel 7 lid 1 sub b EVN: verkrijging van de nationaliteit van de staat die partij is, door middel van aan de aanvrager toe te schrijven bedrieglijk gedrag, valse informatie of verzwijging van enig relevant feit. Het is evenwel evident dat de tekst van artikel 7 lid 1 sub b EVN in de Nederlandse nationaliteitswet een pendant heeft in artikel 14 lid 1 Rijkswet op het Nederlanderschap. Oostenrijk is het enige Europese land dat een soortgelijke verliesbepaling kent, maar zij heeft bij de ratificatie van het EVN een voorbehoud gemaakt teneinde de bedoelde verliesgrond te kunnen handhaven. Nederland heeft een dergelijk voorbehoud niet gemaakt. In dit verband is ook de vraag relevant of het EVN überhaupt rechtstreeks kan werken. Wie die tekst van het EVN leest, komt zondermeer bepalingen tegen die voldoende concreet zijn om rechtstreekse werking te kunnen hebben. Dat is met name het geval met artikel 7, dat na de inleidende woorden “Een Staat die Partij is, mag in zijn nationale wetgeving niet voorzien in het verlies van zijn nationaliteit van rechtswege of op initiatief van de Staat die Partij is, behoudens in de volgende gevallen” een limitatieve lijst van aanvaardbare verliesgronden geeft. Een complicatie is evenwel het feit, dat een curieuze opmerking wordt gemaakt in het toelichtend rapport op artikel 1. Artikel 1 stelt: “In dit Verdrag worden beginselen en regels vastgelegd inzake de nationaliteit van natuurlijke personen, alsmede regels inzake de militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, waarmee de nationale wetgeving van de Staten die Partij zijn in overeenstemming moet zijn.” Het
56
Hall 1999, p. 601.
57
Hall 1999, p. 600; Kojanec 1998, p. 39; Sabourin, p. 113-123.
58
Art. 28 lid 1 en art. 29 lid 1 EVN. Negen niet Verdragsluitende staten hebben deelgenomen aan de uitwerking van het EVN: Armenië, Azerbadzjan, Wit-Rusland, Bosnië-Herzegovina, Canada, Georgië, het Vaticaan, Kirgizië en de Verenigde Staten.
59
Hall 1999, p. 600.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
30
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
toelichtend rapport zegt: “The latter part of this provision, requiring the internal law of States to conform, is meant to indicate that the principles and rules contained in this Convention are not self-executing and that, therefore, States in transposing them into their internal law may take into account their own particular circumstances.” Het is deze toelichting, die verwarring sticht. Het is duidelijk dat de EVN geen bepalingen bevat op grond waarvan een nationaliteit kan worden verworven of verloren. Dergelijke bepalingen kwamen wel voor in het Straatsburgse verdrag van 1963. Op grond van het Verdrag van 1963 kon door vrijwillig verwerven van de nationaliteit van een andere staat de oude nationaliteit worden verloren, zelfs als het nationale recht van de desbetreffende staat niet in een dergelijk verlies voorzag. Het feit dat dit type voorschriften in de EVN ontbreekt is echter geen reden om aan te nemen dat nationaalrechtelijke regels die in strijd zijn met het EVN niettemin geldig zijn, totdat zij door de nationale staat worden herroepen. De Raad van State heeft op 25 augustus 2004 beslist dat het EVN inderdaad rechtstreekse werking kan hebben.60 Ten aanzien van artikel 15 lid 1 sub d Rijkswet op het Nederlanderschap concludeerde de Raad van State evenwel dat intrekking van de naturalisatie wegens het niet nakomen van de afstandseis in overeenstemming is met het verdrag, mits het doen van afstand opzettelijk is nagelaten. Het moet worden onderstreept dat het Europees verdrag inzake nationaliteit een populair verdrag wordt. Het is inmiddels door zeventien staten geratificeerd en door nog eens elf andere staten ondertekend (stand 30 september 2008). Een zestal staten heeft in een commissie van de Raad van Europa meegedeeld binnen afzienbare tijd over te willen gaan tot ratificatie; zeven andere staten gaven aan in elk geval de ondertekening van het verdrag serieus te overwegen.61 Als het verder voorspoedig gaat met de ratificatie van het Europees verdrag kan dit verdrag een belangrijke impuls geven aan de convergentie van de nationaliteitsregelingen van de diverse Europese staten. Langzamerhand kan zich zelfs - als heel veel Europese staten ratificeren en het vooruitzicht daarop is niet irreëel - een reeds redelijk gedetailleerd Europees regionaal volkenrecht met betrekking tot het nationaliteitsrecht ontwikkelen. In dit verband verdient ook vermelding dat in Straatsburg nog stevig wordt gewerkt aan een nadere detaillering van de regels die in het Europees verdrag inzake nationaliteit zijn geformuleerd. Vertegenwoordigers van de lidstaten van de Raad van Europa hebben elkaar ook na de totstandkoming van het EVN diverse keren ontmoet in Straatsburg om resoluties en protocollen over nationaliteitsrechtelijke problemen uit te werken ter nadere concretisering van de bestaande verdragsbepalingen. Het belangrijkste resultaat tot nog toe was de totstandkoming van een nieuw Verdrag over de vermijding van staatloosheid in verband met statensuccessie, dat op 19 mei 2006 werd gesloten. Vermelding verdient verder Aanbeveling R 99(18) van de Raad van Ministers van 15 september 1999 over de vermijding van staatloosheid. Momenteel wordt gewerkt aan een Aanbeveling over de nationaliteitsrechtelijk positie van kinderen. Langzaam, maar zeker groeit derhalve een Europees nationaliteitsrechtelijk “acquis”.
60 JV 2004, 403 (met noot G.R. de Groot). 61
European Committee on Legal Cooperation on request by the Group of Specialists on Nationality. Document CDCJ (2998) 23.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
31
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
2.4
Het Europese burgerschap en de nationaliteit van de lidstaten Artikel 17 lid 1 van het EG Verdrag vermeldt sinds het Verdrag van Maastricht het bestaan van een ‘burgerschap van de Unie’ en stelt vervolgens: Burger van de Unie is een ieder die de nationaliteit van een Lid-Staat bezit. Naar aanleiding van deze bepaling komt uiteraard onder meer de vraag op of de Unie dan ook de regeling van de nationaliteit van de lidstaten kan beïnvloeden, zoals -historischvergelijkend bezien- in soortgelijke unies het geval was en is. Met andere woorden, wordt de autonomie van de lidstaten van de Europese Unie op het gebied van het nationaliteitsrecht beperkt door Europees recht? Laten we in de eerste plaats vaststellen dat de Commissie van de Europese Unie tot op heden in het geheel geen pogingen heeft ondernomen om het nationaliteitsrecht van de lidstaten te beïnvloeden. Het feit dat de personele werking van het EG-verdrag in beginsel afhankelijk is van het bezit van de nationaliteit van een lidstaat, roept echter niettemin vragen van nationaliteitsrechtelijke aard op. Met name komt de vraag op of lidstaten een ieder die de nationaliteit van een andere lidstaat bezit als Europees burger moeten erkennen. Vermelding verdient in dit verband allereerst de Micheletti-beslissing van het Hof van Justitie van de EU van 7 juli 1992.62 Micheletti was een in Argentinië geboren zoon van een Italiaanse vader. Door geboorte had hij zowel de Argentijnse als de Italiaanse nationaliteit verworven. Hij studeerde tandheelkunde in Argentinië, maar ging na zijn studie naar Spanje. Op grond van een verdrag tussen Spanje en Argentinië werd zijn tandartsdiploma in Spanje erkend. Vervolgens werd hem echter een vergunning tot vestiging geweigerd, waardoor hij niet het beroep van tandarts kon uitoefenen. Micheletti liet vervolgens zijn Italiaanse paspoort zien en betoogde dat hij als Italiaan een door de Europese Unie gegarandeerd recht heeft om zich in Spanje te vestigen en daar zijn beroep uit te oefenen. Hij beriep zich dus op de vrijheid neergelegd in artikel 52 (thans 43) EG-verdrag. De Spaanse autoriteiten beriepen zich hunnerzijds op artikel 9 lid 9 van de Código civil dat ongeveer het volgende bepaalt: indien iemand meerdere nationaliteiten heeft is de nationaliteit van het land waar hij woont maatgevend. Als hij niet in het land van een van zijn nationaliteiten, maar in een derde land woont (zoals Micheletti), dan is maatgevend de nationaliteit van dat vaderland, waar hij het laatst zijn gewone verblijfplaats had. Gesteld werd, dat dit in casu Argentinië was, zodat hij voor de Spaanse autoriteiten geen Italiaan was, maar een Argentijn. Van een beroep op de vrijheden van het EEG-verdrag kon in casu dan geen sprake zijn. Het Tribunal Superior de Justicia legde aan het Hof van Justitie in Luxemburg daarom een prejudiciële vraag voor betreffende de verhouding tussen artikel 52 (thans 43) EEG-verdrag en artikel 9 lid 9 Código civil. De pointe van de vraag was de precieze bepaling van de personen dat het recht van vrije vestiging op het grondgebied der lidstaten van de Europese Unie geniet. Volgens het Europese Hof bepaalt Italië zelf wie de Italiaanse nationaliteit bezit en daardoor aanspraak op de in het EEG-verdrag gegarandeerde rechten kunnen maken. Dit heeft tot gevolg dat zeer veel Argentijnen van Italiaanse afkomst, die thans woonachtig zijn in Argentinië, de vrijheden van het EEG-verdrag genieten.63 Het Hof
62
Jurisprudentie Hof van Justitie 1992 I, p. 4239-4263.
63
Zie voor een uitvoerige beschouwing over het Micheletti arrest, zijn achtergronden en consequenties, De Groot 1992, p. 105-110.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
32
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
erkende in dit arrest de principiële nationale, in dit geval Italiaanse, autonomie van de lidstaten op het gebied van het nationaliteitsrecht, maar houdt de mogelijkheid open, dat het Europese recht die nationale autonomie beperkt. Essentieel is rechtsoverweging nr. 10: Het bepalen van de voorwaarden voor de verkrijging en het verlies van de nationaliteit behoort, overeenkomstig het internationale recht, tot de bevoegdheid van elke LidStaat afzonderlijk; die bevoegdheid dient te worden uitgeoefend met inachtneming van het gemeenschapsrecht. De staten zijn dus geheel vrij hun nationaliteitsrecht te regelen in overeenstemming met het internationale recht. Dit is absoluut niets nieuws: kennelijk is onder meer uit artikel 1 van het Haagse Verdrag uit 1930 gespiekt. Wat wordt echter precies bedoeld met de passage dat deze bevoegdheid “dient te worden uitgeoefend met inachtneming van het gemeenschapsrecht”? Welke beperkingen legt het gemeenschapsrecht de lidstaten op bij de regeling van hun nationaliteitsrecht? Vier beperkingen zijn denkbaar:64 a. Een lidstaat schendt het gemeenschapsrecht indien deze zijn nationaliteitsrecht dusdanig wijzigt dat in andere lidstaten van de Europese Unie wonende burgers van die staat, die niet tevens de nationaliteit van een andere lidstaat van de Europese Unie bezitten, de nationaliteit van die staat kunnen verliezen. Deze abstracte opmerking kan met een voorbeeld worden toegelicht. Diverse lidstaten van de Europese Unie kennen als verliesgrond van de nationaliteit voor een bipatride of polypatride het voortdurend verblijf in het buitenland na het bereiken van de meerderjarigheid. In België, Luxemburg en Nederland treedt een verlies van de nationaliteit op indien een bipatride na zijn achttiende verjaardag gedurende een periode van tien jaren in het buitenland woont. Stel een van deze staten zou op het idee komen om deze regeling dusdanig te wijzigen, dat de nationaliteit zonder enige verlengingsmogelijkheid zou worden verloren door een persoon, die naast de eerstbedoelde nationaliteit nog een andere nationaliteit bezit, indien de desbetreffende persoon gedurende een onafgebroken periode van 10 jaren in het buitenland woonachtig is. Een dergelijke regeling zou strijd met het gemeenschapsrecht kunnen opleveren. Denkbaar is dan immers dat iemand die naast de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie nog een niet-EU-nationaliteit bezit, bijvoorbeeld de Argentijnse, dan zijn Nederlanderschap (en daardoor de bescherming van het EEG-verdrag) verliest, doordat hij 10 jaar in België, dus in een andere EU-staat, woonachtig is geweest. Het gebruik maken van het door het Europese recht gegarandeerde recht van vrij verkeer van personen zou dan uiteindelijk tot het verlies van het Europese burgerschap kunnen leiden. Dat is onaanvaardbaar. In Nederland is om deze reden de verliesbepaling aangepast, in die zin dat in het buitenland woonachtige bipatriden hun Nederlanderschap kunnen verliezen, maar deze verliesgrond niet geldt indien de desbetreffende personen woonachtig zijn op het grondgebied van de Europese Unie (artikel 15 lid 1 sub c Rijkswet op het Nederlanderschap).65 b. Een lidstaat schendt gemeenschapsrecht en wel de plicht tot loyaliteit (Gemein schaftstreue; artikel 10 EEG-verdrag), indien aan zeer grote groepen personen, die niet de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie bezitten, de nationaliteit wordt verleend zonder daarover vooraf overleg te plegen met de Unie. Zo is verdedig-
64 Zie De Groot 1998, p. 115-147; De Groot 2002, p. 67-86; Hailbronner 2006a, p. 89-94. 65
Hierover kritisch Jessurun d’Oliveira 1999, p. 395-412 (in het bijzonder p. 406-409), waartegen weer De Groot 2005b, p. 23-34 en Hailbronner 2006a, p. 93. Zie ook Vink 2001; Vink 2005, p. 151.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
33
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
baar, dat het een schending van gemeenschapsrecht zou zijn, indien Nederland aan de gehele bevolking van Suriname of een aanmerkelijk deel ervan het Nederlanderschap zou verlenen zonder van te voren daarover de mening van Brussel te horen.66 c. Een lidstaat schendt het gemeenschapsrecht indien de nationaliteit van die lidstaat wordt verleend of ontnomen in strijd met het volkenrecht. Boven constateerden we dat staten soms toch met het volkenrecht strijdige ontnemingen van een nationaliteit zullen moeten accepteren teneinde de eigen staatloosheid bestrijdende regelingen te activeren. Als de in strijd met het volkenrecht handelende staat een andere lidstaat van de Europese Unie is, kan de reactie echter een andere zijn. Volgens artikel 17 EG Verdrag is aan het bezit van de nationaliteit van een lidstaat het Europese burgerschap gekoppeld. De Europese Unie en zijn lidstaten kunnen niet accepteren dat een lidstaat aan iemand het Europese burgerschap ontneemt op een wijze die schending van het volkenrecht oplevert. De met het volkenrecht strijdige ontneming van de nationaliteit door de andere EU-lidstaat kan worden genegeerd zodat de betrokkene nog steeds Europees burger is. d. Hailbronner wijst er op dat ook gebrek aan coördinatie van de nationaliteitswetgeving van de lidstaten tot schending van het gemeenschapsrecht zou kunnen leiden.67 Hij wijst op een casus die op 3 juni 2003 werd beslist door het Bundesverwaltungsgericht.68 Het ging daarbij om de Oostenrijker Rottmann die in Duitsland werd genaturaliseerd. Hij verloor daardoor van rechtswege de Oostenrijkse nationaliteit.69 Enige tijd later werd door de Duitse autoriteiten ontdekt dat betrokkene bij de naturalisatieaanvraag had verzwegen dat in Oostenrijk tegen hem strafrechtelijke procedures liepen. De Duitse autoriteiten besloten derhalve om de naturalisatie wegens fraude ongedaan te maken. Betrokkene werd daardoor staatloos want door de herroeping van de naturalisatie in Duitsland herleefde niet de verloren Oostenrijkse nationaliteit. Het geschil over de herroeping van de naturalisatie werd door het Bundesverwaltungsgericht terug verwezen naar het Verwaltungsgerichthof van Beieren. In 2007 kwam dezelfde zaak opnieuw bij het Bundesverwaltungsgericht, dat vervolgens op 3 april 2008 de volgende prejudiciële vragen voorlegde aan het Europese Hof van Justitie:70 Staat het gemeenschapsrecht eraan in de weg dat het verlies van het burgerschap van de Unie (en de daarmee verbonden rechten en fundamentele vrijheden) als rechtsgevolg intreedt doordat een naar nationaal (Duits) recht op zich rechtmatige herroeping van een door bedrog verkregen naturalisatie in een lidstaat (Duitsland) met zich brengt dat, in wisselwerking met het interne nationaliteitsrecht van een andere lidstaat (Oostenrijk), een toestand van staatloosheid ontstaat, zoals in casu bij verzoeker, doordat deze niet wordt hersteld in zijn oorspronkelijke, Oostenrijkse nationaliteit? Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: Moet de lidstaat (Duitsland) die de burger van de Unie heeft genaturaliseerd en die de op arglistige wijze verkregen naturalisatie wenst te herroepen, met inachtneming van het gemeenschapsrecht volledig of ten dele afzien van de herroeping van de naturalisatie indien of zolang als
66 Ook hierover kritisch Jessurun d’Oliveira 1999, p. 407, 408, waartegen De Groot 2005b, p. 26-28; Hailbronner 2006a, p. 9. 67
Hailbronner 2006a, p. 93,94.
68 1 C 19.02, Neue Zeitschrift für Verwaltungsrecht 2004, 489 e.v. 69 Een interessant detail is, waarom exact dit verlies optrad. Weliswaar voorziet de Oostenrijkse nationaliteitswetgeving in verlies van de Oostenrijkse nationaliteit door het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit, maar als we het wel zien werd het verlies in casu veroorzaakt door de ten tijde van de naturalisatie nog tussen Duitsland en Oostenrijk geldende art. 1 van het Verdrag van Straatsburg uit 1963. 70
C 135/08 Janko Rottmann / Freistaat Bayern.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
34
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
daardoor het in de eerste vraag beschreven rechtsgevolg van het verlies van het burgerschap van de Unie (en de daarmee verbonden rechten en fundamentele vrijheden) zou intreden, of moet de andere lidstaat (Oostenrijk), waarvan de betrokkene voorheen staatsburger was, met inachtneming van het gemeenschapsrecht zijn nationale recht aldus uitleggen, toepassen of aanpassen, dat dit rechtsgevolg niet intreedt? De zo-even genoemde punten bewerkstelligen een zekere beperking van de autonomie van lidstaten bij de regeling van de verwervings- en verliesgronden van de nationaliteit, maar betreffen uiteraard uitzonderlijke gevallen. Van een massieve invloed van het Europese recht op het nationaliteitsrecht van de lidstaten is (nog) geen sprake. Deze tussenconclusie wordt nog eens geaccentueerd door de bij het Maastrichtse verdrag behorende verklaring van de staatshoofden waarin een poging wordt gedaan om speculaties over een competentie van de Unie op het gebied van het nationaliteitsrecht de pas af te snijden. In die “Verklaring betreffende de nationaliteit van een Lid-Staat” lezen we: De conferentie verklaart dat telkens wanneer in het Verdrag tot oprichting van de Europese Unie sprake is van onderdanen van de Lid-Staten, de vraag of een persoon de nationaliteit van deze of gene Lid-Staat bezit, uitsluitend wordt geregeld door verwijzing naar het nationale recht van de betrokken staat. De Lid-Staten kunnen, ter informatie, door middel van een bij het voorzitterschap neder te leggen verklaring, aangeven welke personen voor gemeenschapsdoeleinden als hun onderdanen moeten worden beschouwd; zij kunnen die verklaring indien nodig wijzigen.71 Deze verklaring staat tot op zekere hoogte op gespannen voet met de conclusies die boven werden getrokken uit het hierboven genoemde arrest van Europese Hof van Justitie inzake Micheletti. Evident onderstreept de geciteerde verklaring de principiële autonomie van de lidstaten in nationaliteitskwesties. Deze autonomie gaat echter niet zo ver dat een verlening of ontneming van de nationaliteit van een lidstaat op de zo-even beschreven, gemeenschapsrecht schendende wijzen moet worden geaccepteerd. Het zijn weliswaar de lidstaten en niet de Europese Unie die de verwervings- en verliesgronden van de nationaliteit van de lidstaten bepalen, maar een volstrekte “carte blanche” hebben de lidstaten niet.
2.5
Een veranderende omgeving Het Straatsburgse Verdrag uit 1963 beoogt het aantal gevallen van meervoudige nationaliteit te reduceren door te bepalen dat het vrijwillig verwerven van de nationaliteit van een staat die partij is bij het eerste hoofdstuk van het bedoelde verdrag automatisch het verlies veroorzaakt van de nationaliteit van een andere staat die partij is bij dat verdrag. Indien men anno 2008 bekijkt welke landen nog gebonden zijn door het nationaliteitsrechtelijke gedeelte van het verdrag van 1963, blijken dat – met één uitzondering, te weten Noorwegen – lidstaten van de Europese Unie te zijn: Denemarken, Frankrijk (valt
71
De toelaatbaarheid van eenzijdige verklaringen betreffende de nationaliteit van een Lid Staat met het oog op het Europees burgerschap werd bevestigd door het Europees Hof van Justitie op 20 februari 2001, NJ 2001, 460; 2001 ECR I-11237 in de zaak Manjit Kaur, waarover Staples 2001, p. 109-112 en Jessurun d’ Oliveira 2001, p. 469-477.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
35
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
in 2009 af), Italië, Luxemburg (valt in 2009 af), Nederland en Oostenrijk.72 Het Verdrag is overigens uitsluitend van toepassing als een onderdaan van één van deze landen de nationaliteit van één der andere vermelde landen verwerft. Als bijvoorbeeld een Duitser de Nederlandse nationaliteit verwerft, is het Verdrag niet (meer) van toepassing. Maar juist tussen deze lidstaten van de Europese Unie is er geen reden om wakker te liggen van gevallen van dubbele of meervoudige nationaliteit. Aan de nationaliteit van de Lidstaten van de Europese Unie is immers het Europese burgerschap gekoppeld. Als iemand de nationaliteit van meer dan één lidstaat bezit, rust dit Europese burgerschap bij wijze van spreken op meer dan één pijler. Ligt dat anders in de verhouding met Noorwegen? Deze laatste vraag moet ontkennend worden beantwoord: Noren genieten als onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte vérgaand dezelfde rechten als Europese burgers, in het bijzonder hebben ook zij het recht van vrij verkeer van personen.73 Er op te staan dat een Noor, die Europees burger wil worden, afstand doet van zijn Noorse nationaliteit lijkt daarom eveneens kortzichtig. Al met al lijkt het gerechtvaardigd om te concluderen dat het Verdrag van Straatburg van 1963 geen recht meer doet aan de fundamenteel gewijzigde verhoudingen tussen de staten die partij zijn bij dit Verdrag. Dat het Verdrag van 1963 bijstelling behoeft is ook door vele staten erkend. Het boven al vermelde Tweede Protocol uit 1993 laat uitzonderingen op de in artikel 1 van het Verdrag neergelegde hoofdregel toe. Drie landen ratificeerden het Tweede Protocol: Frankrijk, Italië en Nederland. Duitsland – zo bleek boven al – is een stap verder gegaan en heeft het Verdrag van 1963 in zijn geheel opgezegd. Ook Zweden heeft dat gedaan.74 België, Frankrijk en Luxemburg zegden het nationaliteitsrechtelijk gedeelte van het Verdrag op. Het is waarschijnlijk dat nog meer staten in het licht van de toenemende Europese integratie besluiten om het Verdrag op te zeggen. Aangetekend zij dat het niet nieuw is om in het nationaliteitsrecht rekening te houden met Europese integratie. In enkele lidstaten gebeurt dat reeds. Zo eist bijvoorbeeld Italië dat een verzoeker tot naturalisatie in beginsel reeds tien jaren in het land woonachtig is; voor naturalisandi afkomstig uit andere lidstaten van de Europese Unie, is de verblijfeis evenwel slechts vier jaren.75 Ook in Spanje is er discussie over de vraag of men naturalisandi met de nationaliteit van andere lidstaten van de Europese Unie niet gunstiger dan anderen moet behandelen.76 Wij verwezen reeds naar de Nederlandse casus waar men de invloed van de Europese integratie op het nationaliteitsrecht ziet bij de verliesgrond van het Nederlanderschap. Duitsland, tenslotte, heeft in 2007 de symbolisch zeer significante stap gemaakt door van Europese naturalisandi niet langer te eisen dat zij afstand doen van hun oorspronkelijke nationaliteit. Duitsers verliezen hun nationaliteit ook niet meer door
72
Ierland, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden zijn weliswaar ook partij bij het vermelde Verdrag, maar hebben hoofdstuk I van ratificatie uitgesloten. Zij zijn slechts gebonden door de bepalingen, die het Verdrag bevat over voorkoming van dubbele militaire dienst in geval van bipatridie. Ook voor België geldt slechts het gedeelte over militaire dienst verplichtingen. Vanaf 2009 is dat ook voor Frankrijk het geval.
73
Zie Schneider 1995.
74
Zweden heeft vervolgens op 29 mei 2002 het Verdrag opnieuw geratificeerd, maar thans met uitsluiting van Hoofdstuk I.
75
Art. 9(1)(d) Wet betreffende de Italiaanse nationaliteit.
76
Proposicion de ley, Modificacion del Codigo Civil en materia de nacionalidad presentada por el Grupo Parlamentario Socialista, Boletin oficial de las Cortes Generales, Congreso de los Diputados, VII legislatura, 24 de abril 2000, num.71: art. 22 (1): ‘Para la concesion de la nacionalidad por residencia se requiere que esta haya durando cinco anos. Seran suficientes dos para los que hayan obetenido asilo, o tengan la condicion de apatridas, o cuando se trate de nacionales de origen de paises iberoamericanos, de la Union Europea, Andorra, Filipinas, Guinea Ecuatorial o de sefardies.’
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
36
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
het vrijwillig verwerven van de nationaliteit van een andere EU lidstaat. Het is, kortom, duidelijk dat de internationale omgeving waarbinnen staten hun nationaliteitsrecht inrichten sterk in beweging is en dat, zonder twijfel, deze beweging haar weerslag heeft op het nationaliteitsrecht in Europese landen.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
37
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
hoofdstuk 3
Verkrijging van nationaliteit Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste manieren waarop nationaliteit verkregen kan worden in achttien Europese landen, van rechtswege, via optie, of door naturalisatie, met bijzondere aandacht voor beperkingen die worden opgelegd ter vermijding van meervoudige nationaliteit en regels die juist leiden tot een toename van meervoudige nationaliteit. Zoals zal blijken uit ons overzicht is de huidige praktijk in WestEuropese landen er één van grote diversiteit. Het primaire doel van dit hoofdstuk is deze diversiteit te systematiseren en beknopt aan te geven wat de belangrijkste verschillen en overeenkomsten zijn tussen landen. Een secundair doel is aan te geven wat de belangrijkste trends zijn over de afgelopen twintig jaar. Waar relevant geven wij de meest significante wetswijzigingen aan. Ook geven wij aan hoe de huidige praktijk in de verschillende landen zich verhoudt tot de internationale, en met name Europese, volkenrechtelijke regelgeving.
3.1
Verwerving van rechtswege I: het afstammingsbeginsel77 Verwerving van de nationaliteit van de moeder Alle bestudeerde staten bepalen dat hun nationaliteit wordt verworven door het kind waarvan de moeder de nationaliteit bezit ten tijde van de geboorte van het kind.78 Slechts in geval van geboorte in het buitenland maken enkele staten een uitzondering op deze regel (zie hierna). De traditionele dominantie van de verwerving iure sanguinis a patre is in alle in de onderhavige studie betrokken staten afgeschaft, zoals wij reeds opmerkten in de Inleiding, ten einde een gelijke behandeling van mannen en vrouwen te bewerkstelligen in het nationaliteitsrecht. Zwitserland kende tot voor kort nog de uitzondering dat de Zwitserse nationaliteit niet werd verworven door het kind van een moeder die de Zwitserse nationaliteit door huwelijk had verworven. Met het vervallen van deze uitzondering, per 1 januari 2006, kan in alle achttien landen van deze studie de nationaliteit iure sanguinis a patre et a matre verworven worden.79 In beginsel is de vrouw die het kind ter wereld heeft gebracht de moeder van het kind.80 Dit is in overeenstemming met arrest van het Europese Hof van de Rechten van de Mens in de zaak Paula Marckx tegen België81 en met het Verdrag betreffende de vestiging van de moederlijke afstamming van natuurlijke kinderen.82 Derhalve hoeft een vrouw in beginsel het uit haar buiten huwelijk geboren kind niet te erkennen om familierechtelijk betrekkingen tussen haarzelf en het kind te bewerkstelligen: deze familierechtelijke
77
Waldrauch 2006b, p. 121-127; vgl. De Groot 1988, p. 190-195, 199-202.
78
Zie 9(1)(1) FIN; vergelijk 3(1) NED) en 4(1) DUI.
79
Zie 57a (oud) ZWI in de redactie van 23 maart 1990, geschrapt door wet van 3 oktober 2003, in werking getreden op 1 januari 2006.
80 Zie 1(1)(c) NED; 50(9) VK. 81
Marckx tegen België, EHRM 13 juni 1979, ECHR Series A, Vol. 31.
82
Convention relative à l’établissement de la filiation maternelle des enfants naturels, Brussel 12 september 1962, Tractatenblad 1963, 93.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
38
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
betrekkingen ontstaan van rechtswege. Niettemin bevatten sommige Burgerlijke Wetboeken nog bepalingen over de erkenning door de moeder van buiten huwelijk geboren kinderen, alsmede bepalingen die de gerechtelijke vaststelling van het moederschap mogelijk maken. Voor heel bijzondere gevallen, bijvoorbeeld ten aanzien van kinderen die uit een incestueuze relatie zijn geboren, bepalen sommige staten dat de vestiging van familierechtelijke betrekkingen tussen moeder en kind verboden is. Desalniettemin moet zelfs in zulke gevallen de nationaliteitsrechtelijke positie van de desbetreffende kinderen worden geregeld. Dat verklaart enige – op het eerste gezicht verrassende – bepalingen in sommige nationaliteitswetten (zie bijvoorbeeld 2(3) ITA). Speciale vermelding verdient een tamelijk recente Zweedse regeling. Sinds 2005 is de bepaling betreffende de verwerving van de Zweedse nationaliteit iure sanguinis ook van toepassing verklaard op het door middel van kunstmatige inseminatie verwekte kind van een buitenlandse vrouw en haar gelijkgeslachtelijke Zweedse partner. De gelijkgeslachtelijke (dus ook vrouwelijke) partner geldt voor de toepassing van de Zweedse nationaliteitswet als vader.83 De verwerving van de nationaliteit iure sanguinis (a matre et a patre) wordt voorgeschreven door artikel 6 EVN. Volgens lid 1 van dit artikel regelt elke staat die partij is bij dit verdrag in zijn nationale wetgeving dat zijn nationaliteit van rechtswege (ex lege) wordt verkregen door een kind van welke een van de ouders op het tijdstip van de geboorte van het kind de nationaliteit bezit. Staten mogen echter een uitzondering maken voor in het buitenland geboren kinderen.84 De reden om de verwerving van de nationaliteit bij geboorte in het buitenland te beperken heeft te maken met de functie van de nationaliteit als dusdanig: nationaliteit dient een manifestatie te zijn van een effectieve band (‘genuine link’) tussen een persoon en een staat. Als meerdere generaties al in het buitenland worden geboren, wordt het minder waarschijnlijk dat volgende generaties een dergelijke band zullen opbouwen die het bezit van de nationaliteit van de staat van herkomst van hun voorouder rechtvaardigt. Dit wordt ook onderstreept in het toelichtend rapport op artikel 6 EVN (Nr 65 en 6): However, it should be noted that this provision does not require a State to grant its nationality to children born abroad generation after generation without limitation, when such children have no links with that State. Normally, such children will acquire the nationality of the State of birth (with which – presumably – they have a genuine and effective link). Diverse Europese staten maken gebruik van de zo-even vermelde mogelijkheid om de verwerving van hun nationaliteit bij geboorte in het buitenland te limiteren (zie Tabel 3.1). De Nederlandse wetgeving kent een dergelijke uitzondering niet; wel voorziet de Rijkswet op het Nederlanderschap in de mogelijkheid dat een in het buitenland geboren kind van een Nederlander zijn Nederlanderschap verliest bij permanent verblijf in het buitenland, maar een dergelijk verlies kan op zijn vroegst optreden bij het bereiken van de leeftijd van 28 jaar.
83
Vergelijk het voorstel van de Commissie Kalsbeek (Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie) in het in oktober 2007 gepresenteerde Rapport Lesbisch Ouderschap, waarin op p. 44 onder punt 9.2.3 in overweging wordt gegeven om met het oog op een dergelijk lesbisch duo-moederschap de definitie van moeder in 1(1) NED aan te passen.
84 Daarbij dienen staten evenwel te vermijden dat staatloosheid optreedt. Zie Aanbeveling R 99 (18) van het Comité van Ministers van de Raad van Europa over de vermijding en vermindering van gevallen van staatloosheid van 15 september 1999, waarin in regel II A, sub a wordt onderstreept: ‘Exceptions made with regard to children born abroad should not lead to situations of statelessness.’
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
39
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Tabel 3.1 Verwerving nationaliteit iure sanguinis bij geboorte in buitenland Automatische verwerving bij geboorte in het buitenland
Limiet
België
Ja, maar limiet
Tweede in buitenland geboren generatie slechts indien registratie binnen 5 jaar of indien anders staatloos; bovendien verliesgrond
Denemarken
Ja
Nee, maar verliesgrond
Duitsland
Ja, maar limiet
Tweede in buitenland geboren generatie slechts indien registratie binnen 1 jaar of indien anders staatloos
Finland
Ja
Nee, maar verliesgrond
Frankrijk
Ja
Nee, maar verliesgrond
Griekenland
Ja
Nee, maar verliesgrond
Ierland
Ja, maar limiet
Tweede in buitenland geboren generatie slechts indien ouder in Ierse dienst of na registratie
IJsland
Ja
Nee, maar verliesgrond
Italië
Ja
Nee
Luxemburg
Ja
Nee
Nederland
Ja
Nee, maar verliesgrond
Noorwegen
Ja
Nee, maar verliesgrond
Oostenrijk
Ja
Nee
Portugal
Ja, mits ouder in Portugese dienst of na registratie
Nee
Spanje
Ja
Nee, maar verliesgrond
Verenigd Koninkrijk
Ja, maar limiet
Tweede in buitenland geboren generatie slechts indien registratie binnen 1 jaar
Zweden
Ja
Nee, maar verliesgrond
Zwitserland
Ja
Nee, maar verliesgrond
België kent wel een dergelijke limitering. De Belgische nationaliteit wordt verworven door elk in België geboren kind van een Belgische ouder, maar een in het buitenland geboren kind van een Belgische ouder verwerft de Belgische nationaliteit uitsluitend door afstamming als een van de volgende drie voorwaarden is vervuld: a. de Belgische ouder was geboren in België of ‘in gebieden onder Belgische souvereiniteit of onder Belgisch bestuur’ (dat wil zeggen in Belgisch Kongo, respectievelijk Ruanda of Burundi); b. de Belgische ouder laat het kind binnen vijf jaren na de geboorte als Belg registreren; c. het kind zou anders staatloos zijn of verliest zijn (andere) nationaliteit voor zijn achttiende verjaardag. Deze limitering van de verwerving van de Belgische nationaliteit bij geboorte in het buitenland werd in 1985 ingevoerd (8(1)(2) BEL). Sinds 1 januari 2000 bepaalt de Duitse nationaliteitswet dat de Duitse nationaliteit niet meer verworven wordt door het in het buitenland geboren kind van een Duitse ouder die zelf na 31 december 1999 buiten Duitsland is geboren en daar ook zijn gewone verblijfplaats heeft (‘wenn der deutsche Elternteil nach dem 31. Dezember 1999 im Ausland geboren wurde und dort seinen gewöhnlichen Aufenthalt hat’). De Duitse nationaliteit wordt niettemin verworven als het kind anders staatloos zou zijn. Als het kind de Duitse
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
40
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
nationaliteit van de ouder(s) niet van rechtswege verwerft wegens de ‘dubbele’ geboorte buiten Duitsland, kan de Duitse ouder het kind binnen een jaar na de geboorte toch als Duits laten registreren.85 De Britse nationaliteitswetgeving voorziet ook in een beperking van de verwerving van de Britse nationaliteit in geval van geboorte in het buitenland. De relevante Britse bepalingen zijn uitermate complex. De wet bepaalt ondermeer dat een buiten het Verenigd Koninkrijk geboren persoon Brits burger (‘British citizen’) zal zijn indien zijn vader of moeder (a) Brits burger is op een andere wijze dan door afstamming (bijvoorbeeld Brits door geboorte in het Verenigd Koninkrijk of Brits door naturalisatie);86 of (b) Brits burger is en buiten het Verenigd Koninkrijk in Britse dienst is, mits de ‘recruitment’ voor die dienst in het verenigd Koninkrijk heeftplaats gevonden; of (c) Brits burger is in dienst van de Europese Unie, mits de recrutering voor die dienst heeft plaats gevonden in lidstaat van de Unie (zie 2 VK). De tweede in het buitenland geboren generatie kan binnen 12 maanden na de geboorte als Brits worden geregistreerd mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden (zie 3 VK): a. de ouder Brits burger door afstamming is; b. de vader of moeder van de desbetreffende ouder anders dan door afstamming (bijvoorbeeld door geboorte in het VK of door naturalisatie) Brits burger was ten tijde van de geboorte van de desbetreffende ouder; c. dat in de drie jaren voor de geboorte van het kind de desbetreffende ouder in het Verenigd Koninkrijk verbleef, waarbij deze niet meer dan 270 dagen in het buitenland mag zijn geweest.; De minister heeft het recht om een registratie later dan twaalf maanden na de geboorte toe te staan als de speciale omstandigheden van het geval dat wettigen. De maximale termijn voor registratie is zes jaar (zie 3(4) VK). Volgens Iers nationaliteitsrecht wordt de Ierse nationaliteit niet van rechtswege door afstamming verworven in geval de Ierse vader of moeder zelf ook buiten Ierland was geboren, tenzij deze ouder in Ierse staatsdienst is. Het kind verwerft de Ierse nationaliteit evenwel door registratie op verzoek van de ouder of de persoon in kwestie zelf (7(3) juncto 27 IER). Ook Portugal kent een limitering van de verwerving van de Portugese nationaliteit iure sanguinis door in het buitenland geboren kinderen van Portugezen. Indien de Portugese ouder(s) in dienst van Portugal in het buitenland woont of wonen, verwerven hun kinderen de Portugese nationaliteit van rechtswege (1(1)(b) POR). Buiten Portugal geboren kinderen van een Portugese vader of moeder zijn ook door geboorte Portugees indien zij een daartoe strekkende verklaring afleggen of hun geboorte in Portugese registers
85
Zie 4(4) DUI. Deze beperking van de verwerving van de Duitse nationaliteit in geval van geboorte in het buitenland is geheel nieuw in het Duitse nationaliteitsrecht en het zal dan ook geruime tijd duren, voordat de gevolgen er van ‘zichtbaar’ worden. De eerste kinderen die niet meer de Duitse nationaliteit zullen verwerven wegens hun geboorte in het buitenland zullen de kinderen zijn van Duitsers die na 1 januari 2000 buiten Duitsland zijn geboren.
86 Kinderen van genaturaliseerde Britse burgers verwerven in geval van geboorte in het buitenland daarom wel steeds door afstamming (‘by descent’) de Britse nationaliteit. In dit licht besliste de High Court, Queens Bench Division (Mr. Justice Gibbs) op 6 oktober 2000, dat Britse burgers door afstamming naturalisatie als Brit kunnen aanvragen (Law Report, 17 oktober 2000), zodat zij hun nationaliteit kunnen doorgeven aan buiten het Verenigd Koninkrijk geboren kinderen..
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
41
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
wordt opgenomen (1(1)(c) POR). Problematisch is dat Ierland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk niet uitdrukkelijk bepalen dat een kind van rechtswege de nationaliteit van hun ouder verwerft, als het anders staatloos zou zijn. Verwerving van de nationaliteit van de vader Alle achttien staten bepalen dat in beginsel een kind hun nationaliteit verwerft indien de vader van het kind deze bezit ten tijde van de geboorte van het kind. Uiteraard geldt daarvoor in België, Duitsland, Ierland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk de zo-even besproken uitzonderingen bij geboorte in het buitenland. Om te kunnen concluderen dat een kind een bepaalde nationaliteit iure sanguinis a patre heeft verworven, moet echter de afstamming van een bepaalde ‘vader’ juridisch vaststaan. Alle staten bepalen dat het binnen huwelijk geboren kind de echtgenoot van de moeder als juridische vader heeft.87 IJsland nuanceert deze regel door een detail: de regel geldt niet als de vader en moeder van tafel en bed zijn gescheiden. Ook leidt het kind de nationaliteit af van de echtgenoot van de moeder, indien het kind is geboren binnen een zekere door de wetgeving bepaalde periode na diens overlijden.88 De zaak ligt anders indien de ouders niet met elkaar gehuwd zijn. Artikel 6 EVN staat uitdrukkelijk een uitzondering toe met betrekking tot de verwerving van een nationaliteit iure sanguinis door buiten huwelijk geboren kinderen. Als de familierechtelijke betrekkingen tussen een kind en diens vader door erkenning, gerechtelijke vaststelling van het vaderschap of wettiging tot stand komen, hoeft dit niet noodzakelijkerwijs de verwerving van de nationaliteit van de vader ten gevolge hebben. Een staat mag eisen dat aanvullende voorwaarden zijn vervuld alvorens het kind de nationaliteit van zijn vader verwerft. Niettemin bepalen vele staten dat ook buiten huwelijk geboren kinderen de nationaliteit van hun vader verwerven, indien familierechtelijke betrekkingen tussen kind en vader bestaan.89 Bijna alle landen eisen dat in zo’n geval de familierechtelijke betrekkingen wel moeten onstaan voordat het kind meerderjarig wordt.90 Duitsland is een een uitzondering waar de leeftijd van 23 jaar als grens wordt aangegeven (4(1) DUI). In sommige landen verwerven echter niet alle buiten huwelijk geboren kinderen de nationaliteit van hun vader. Dit is bijvoorbeeld het geval in Denemarken, Finland, IJsland, Oostenrijk, Zweden en Zwitserland. Tot 2006 gold ook in Noorwegen een beperking. In Nederland geldt momenteel een uitzondering voor de na de geboorte erkende buiten huwelijk geboren kinderen van een Nederlandse man; deze beperking komt binnenkort – waarschijnlijk per 1 december 2008 – grotendeels te vervallen (zie hierna). Wettiging91 In de meeste landen verwerft het buiten huwelijk geboren, maar door een huwelijk tussen moeder en vader gewettigd kind van rechtswege de nationaliteit van de vader door wettiging. Bijna alle landen eisen dat de wettiging heeft plaatsgevonden gedurende de
87
Zie 1(3) ZWE; vergelijk 3(1) NED.
88
Zie bijvoorbeeld 8(2) BEL; 9(3) FIN; 1(1) LUX; 3(1) NED; 4 NOO; 7(1)(b) OOS; 1(2) IJS; 1(4) en (5) ZWE.
89 Dit is uitdrukkelijk bepaald in bijvoorbeeld 4(1) DUI en volgt impliciet uit 8 BEL; 18 FRA; 1 GRI; 2 ITA; 7(1) IER; 4 NOO. 90 Zie 20-1 FRA; 2 GRI. 91
Vgl. De Groot 1988, p. 194, 195.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
42
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
minderjarigheid van het kind (20-1 FRA). In sommige landen is wettiging als afzonderlijke verwervingsgrond genoemd.92 In vele andere landen is deze verwervingsgrond echter gedekt door de algemene bepaling dat kinderen de nationaliteit aan een ouder ontlenen als de familierechtelijke betrekkingen met deze ouder gedurende de minderjarigheid van het kind tot stand komen.93 Volgens huidig Nederlands recht heeft wettiging niet van rechtswege nationaliteitsrechtelijke gevolgen. Wettiging bestaat niet meer als familierechtelijk instituut in Nederland omdat het geacht werd overbodig te zijn na de implementatie van het beginsel van gelijke behandeling van binnen en buiten huwelijk geboren kinderen.94 Een wettiging die naar buitenlands recht heeft plaats gevonden wordt onder omstandigheden wel als dusdanig in Nederland erkend, maar heeft evenmin van rechtswege de verwerving van het Nederlanderschap tot gevolg. Onder bepaalde voorwaarden heeft het aldus gewettigde kind wel een optierecht op de Nederlandse nationaliteit (6 (1) (c) NED).95 Per 1 december 2008 zal een kind door wettiging weer van rechtswege Nederlander worden. Aangetekend zij, dat het dan steeds moet gaan om een wettiging naar buitenlands recht, die in Nederland krachtens regels van internationaal privaatrecht wordt erkend. Het Nederlandse recht kent het instituut van de wettiging immers niet meer. In Oostenrijk is wettiging weliswaar een grond voor verwerving van de Oostenrijkse nationaliteit, maar geldt een nader vereiste. Indien de minderjarige reeds de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt, is diens toestemming en die van zijn wettelijk vertegenwoordiger nodig (7a (2) OOS). Onder bepaalde voorwaarden kan een dergelijke vereiste toestemming door een rechterlijke beslissing in het belang van het desbetreffende kind worden vervangen (7a (5) OOS). Erkenning Diverse landen bepalen dat de erkenning van een buiten huwelijk geboren kind door een man de verwerving van diens nationaliteit tot gevolg heeft. Opnieuw eisen de meeste staten dat de erkenning moet hebben plaats gehad gedurende de minderjarigheid van het kind (vergelijk 14 POR; 2 GRI). In Duitsland is het echter voldoende indien de erkenning voor het bereiken van de 23ste verjaardag geschiedde. In sommige landen is de erkenning als zelfstandige verwervingsgrond vermeld.96 In andere landen wordt deze verwervingsgrond weer door een meer algemene bepaling gedekt. Naar geldend Nederlands recht heeft de erkenning uitsluitend van rechtswege nationaliteitsgevolgen, indien deze voor de geboorte van het kind geschiedde. Een postnataal erkend kind heeft onder zekere voorwaarden een optierecht op de Nederlandse nationaliteit (6(1)(c) NED).97 Vanaf 1 december 2008 zal de erkenning van een nog niet zeven-
92
Zie 2 DEN; 11 FIN; 4 ZWE; 1(2)(a) ZWI;
93
Zie 8 BEL; 18, juncto 20 en 20-1 FRA; 2 ITA; 1(1) LUX; 1 POR; 17(1)(a) SPA; vergelijk ook 6(2) IER juncto Sect. 5 Status of Children Act 1987.
94 Vergelijk IJsland waar de bepaling over de wettiging in 1998 werd afgeschaft. Hetzelfde deed Noorwegen in 2006. 95
Tot 2003 bepaalde art. 4 NED een van rechtswege verwerving van het Nederlanderschap door het gedurende zijn minderjarigheid gewettigde kind.
96 Zie 4(1) DUI; 2 GRI; 2(1) ITA. Zie ook 2a NOO. 97
Tot 2003 voorzag art. 4 (oud) in nationaliteitsrechtelijke consequenties voor het gedurende zijn minderjarigheid door een Nederlander erkende kind.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
43
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
jarig kind weer van rechtswege nationaliteitsgevolg hebben. Wordt een kind ouder dan zeven jaar erkend, dan verwerft deze het Nederlanderschap indien wordt vastgesteld door middel van DNA-bewijs dat de erkenner de biologische vader is. Is dit niet het geval dan verwerft het na zijn zevende verjaardag erkende kind onder omstandigheden een optierecht op het Nederlanderschap. In Denemarken, Finland, IJsland en Zweden verwerft het buiten huwelijk geboren kind uitsluitend van rechtswege de nationaliteit van de vader indien het in Denemarken, Finland, IJsland, respectievelijk Zweden is geboren.98 Een buiten Zweden geboren kind van een Zweedse vader verwerft de Zweedse nationaliteit als de vader het kind als Zweed laat registreren (5 ZWE).99 Een buiten IJsland geboren kind van een ongehuwde vrouw en een IJslandse vader verwerft de IJslandse nationaliteit op aanvraag van de vader mits dit gebeurt voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Als het kind al 12 jaar is moet deze zijn mening over de verwerving van de IJslandse nationaliteit geven. De vader dient voldoende bewijs over zijn vaderschap aan de IJslandse autoriteiten te verschaffen. De IJslandse nationaliteit wordt verworven door een bevestiging van de verklaring van de vader door de IJslandse overheid (2(2) IJS). Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap In sommige landen wordt de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap uitdrukkelijk als verwervingsgrond vermeld (bijvoorbeeld 4(1) DUI; 4 NED). In een aanzienlijk aantal andere staten is deze verwervingsgrond weer door een meer algemene regeling gedekt. Ook hier weer bepalen de meeste landen dat de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap moet zijn gerealiseerd gedurende de minderjarigheid van het kind wil deze nationaliteitsgevolgen hebben. In Duitsland is de leeftijdsgrens weer 23 jaar. In Nederland is de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap pas sinds 2003 als verwervingsgrond in de Nederlandse nationaliteitswetgeving vermeld (3(1) NED). Dit familierechtelijke instituut was echter al in 1998 in het Nederlandse recht ingevoerd nadat rechters tot de conclusie kwamen dat een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap verwerving van het Nederlanderschap tot gevolg had, omdat de vaststelling terugwerkende kracht had tot het moment van de geboorte (zie 207(5) BW).100 Adoptie101 Het is opmerkelijk dat adoptie niet in artikel 6 EVN als wenselijke verwervingsgrond van rechtswege is vermeld. Gesteld wordt uitsluitend dat de verkrijging van de nationaliteit door geadopteerde personen moet worden vergemakkelijkt. Dit is in het bijzonder vreemd omdat het verdrag toestaat dat een land bepaalt dat zijn nationaliteit wordt verloren door het door buitenlanders geadopteerde kind, mits het de nationaliteit van de adoptiefouders verkrijgt (7(g) EVN). Niettemin vermelden vele staten de adoptie als
98 Zie 1 DEN; 9(2)(b) FIN; 2(1) IJS en 1(2) ZWE. 99 Onderstreept zij dat deze bepaling aanzienlijk royaler is dan de oude Zweedse bepalingen. Een vergelijkbare regeling vindt men in 28(2) FIN. 100 Zie ook 3 IJS. 101 Vgl. De Groot 1988, p. 196-198.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
44
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
grond voor verwerving van de nationaliteit van rechtswege.102 De meeste van deze landen eisen dat de adoptie wel gedurende de minderjarigheid van het kind moet hebben plaatsgevonden. In Denemarken, Finland, IJsland en Zweden is dit 12 jaar (2a DEN; 10 FIN; 2a IJS; 3 ZWE). Sommige landen voorzien uitsluitend in nationaliteitsrechtelijke gevolgen voor de adoptie indien deze in het binnenland geschiedde (zo bijvoorbeeld 1(6) UK; vergelijk ook 11 IRE). Volgens Belgisch recht is adoptie een verwervingsgrond, maar als het kind in het buitenland is geboren en de Belgische adoptiefouder ook, bestaan er uitzonderingen (9 BEL). In een toenemend aantal landen is echter geregeld dat ook een buitenlandse adoptie tot verwerving van de nationaliteit kan leiden mits deze volgens regels van internationaal privaatrecht kan worden erkend. In sommige landen wordt uitdrukkelijk verwezen naar het Haags Adoptieverdrag van 29 mei 1993.103 Ten aanzien van adoptie kennen vele landen trouwens slechts de zogenoemde ‘volle adoptie’, die de familierechtelijke betrekking tussen het geadopteerde kind en zijn oorspronkelijke ouder(s) verbreekt en daarvoor in de plaats de familierechtelijke banden met de adoptiefouders stelt. In landen als Frankrijk, Luxemburg en Portugal bestaat echter een zogenoemde ‘zwakke adoptie’ die weliswaar banden met de adoptiefouders schept maar de oude familierechtelijke betrekkingen niet helemaal doorsnijdt. Deze zogenoemde ‘zwakke adoptie’ heeft vaak geen nationaliteitsgevolg (zie uitdrukkelijk 21 FRA). De ‘volle adoptie’ heeft dat wel (zie 20(2) juncto 18 FRA; zie ook 5 POR). In Luxemburg heeft volle adoptie van rechtswege nationaliteitsgevolg (2(1) LUX) terwijl een zwakke adoptie dit gevolg uitsluitend heeft ingeval van minderjarigen die staatloos zijn of hun nationaliteit op grond van de buitenlandse nationaliteitswetgeving ten gevolge van de adoptie verliezen (2(2) LUX). In Nederland wordt het Nederlanderschap verworven door het zwak geadopteerd kind, indien de zwakke adoptie door een Nederlandse gerechtelijke beslissing wordt omgezet in een volle adoptie (5b NED).
3.2
Verwerving van rechtswege II: het territorialiteitsbeginsel Ius soli104 Behalve door afstamming kan in sommige landen de nationaliteit ook verworven worden door geboorte op het grondgebied of iure soli. Geen van de landen die voor dit rapport zijn bestudeerd kent nog ius soli als algemene verwervingsgrond voor de nationaliteit. Tot 2001 had Ierland wel nog een dergelijk strict ius soli: door geboorte op Iers grondgebied verwierf een kind van rechtswege de Ierse nationaliteit (zie 6(1) oud IER). Een uitzondering gold uitsluitend voor kinderen van diplomaten (6(4) IER). Die uitzondering was in overeenstemming met het Facultatief Protocol betreffende de verkrijging van nationaliteit bij het Weens Verdrag inzake diplomatiek verkeer105 en het Facultatief Protocol betreffende de verkrijging van nationaliteit bij het Weens Verdrag inzake consulair verkeer.106 In 2001 werd de ius soli bepaling geamendeerd. Sindsdien heeft iedereen die
102 Zie 9 BEL; 6 DUI; 3 GRI; 3 ITA; 5 NOO; 5-5c NED; 5 POR; 19(1) SPA; 3 ZWE; 7 ZWI. 103 Zie 5a NED, 3(2) ZWE). Vergelijk ook 6 DUI; 2a IJS en 10 FIN. 104 Waldrauch 2006b, p. 128-132; vgl. De Groot 1988, p. 203-208. 105 Wenen 18 april 1961, UNTS vol. 500, 223. 106 Wenen 24 april 1963, UNTS vol. 596, 469.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
45
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
in Ierland geboren is het recht heeft om Iers burger te worden (6(1) IER). Doel van deze wijziging was te vermijden dat in Noord-Ierland geboren personen ook tegen hun wil geacht werden Iers burger te zijn. De wet bepaalt in dat licht dat iedereen die op het Ierse eiland geboren is vanaf zijn geboorte Iers burger is als door of namens hem een handeling is verricht die slechts een Ier mag verrichten (6(2)(a) IER). Sinds 2005 geldt het voorgaande slechts voor een in Ierland geboren persoon, indien tenminste één ouder in de vier jaren voorafgaande aan de geboorte van het kind tenminste drie jaren woonachtig was in Ierland (zie 6(1) en 6A (1) IER). Deze wetswijziging was – ondermeer – veroorzaakt door de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Chen.107 Opmerkelijk is de sinds 2001 geldende Luxemburgse regeling volgens welke geboorte in Luxemburg voor 1 januari 1920 het bezit van de nationaliteit van Luxemburg met zich meebrengt (4(1) LUX). Deze bepaling heeft echter kennelijk een bewijsrechtelijk karakter en mag niet worden gezien als een echte ius soli-regeling.108
107 Beslissing van 19 oktober 2004, C-200/02, Zhu and Chen v. Secretary of State for the Home Department. 108 In 1968 gold deze regeling ten gunste van voor 1850 geboren personen; in 1986 werd deze regel van toepassing verklaard op voor 1890 geboren personen (N.B.: in 1890 werd de personele Unie tussen Nederland en Luxemburg verbroken door het overlijden van koning Willem III). Sinds 2001 geldt 1920 als grens.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
46
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Tabel 3.2 Verwerving nationaliteit iure soli bij geboorte in betreffend land NB versnelde naturalisatieprocedures niet opgenomen. Bij geboorte
Na geboorte
België
Ex lege wanneer ouder geboren in België en deze tenminste 5 jaar hoofdverblijf had in België in de 10 jaar voor de geboorte van het kind;
Door optie binnen 12 jaar na geboorte indien ouders minimaal 10 jaar hoofd verblijf in België hebben; vanaf 18 jaar wanneer hoofdverblijf sinds geboorte; tussen 18 en 22 jaar wanneer hoofdverblijf 1 jaar voor verklaring en tussen 14 en 18, of 9 jaar in totaal.
Denemarken
–
Door optie wanneer ouder onderdaan van Scandinavische staat
Duitsland
Ex lege wanneer één ouder permanent verblijfsstatus heeft en 8 jaar hoofd verblijf in Duitsland
–
Finland
–
Door optie tussen 18 en 23 jaar wanneer 6 jaar hoofdverblijf
Frankrijk
Ex lege wanneer één ouder geboren in Frankrijk
Ex lege vanaf 18 jaar wanneer 5 jaar hoofdverblijf sinds 11 jaar; door optie tussen 16 en 18 wanneer 5 jaar hoofd verblijf sinds 11 jaar; door optie tussen 13 en 16 wanneer 5 jaar hoofdverblijf sinds 8 jaar.
Griekenland
–
–
Ierland
Ex lege wanneer één ouder 3 van de 4 jaar voor geboorte hoofdverblijf heeft gehad in (Noord-) Ierland
–
IJsland
–
–
Italië
–
Door optie tijdens 18e of 19e jaar wanneer onophoudelijk verblijf sinds geboorte
Luxemburg
Indien geboren voor 1920
Door optie vanaf 18 jaar wanneer 1 jaar hoofdverblijf voor verklaring en 5 jaar onophoudelijk in verleden (met afstandseis).
Nederland
Ex lege wanneer één ouder hoofdverblijf heeft in Nederland terwijl tijdens de geboorte van deze ouder een (groot)ouder hoofdverblijf had in Nederland en ook het kind hoofdverblijf heeft in Nederland
Door optie vanaf 18 jaar wanneer hoofdverblijf sinds geboorte.
Noorwegen
–
–
Oostenrijk
–
–
Portugal
Ex lege wanneer één ouder geboren in Portugal; door optie wanneer één ouder 5 jaar hoofdverblijf heeft.
–
Spanje
Ex lege wanneer één ouder geboren in Spanje
–
Verenigd Koninkrijk
Ex lege wanneer moeder of de met haar gehuwde vader legaal hoofdverblijf voor onbepaalde tijd heeft
Door optie tot 18 jaar wanneer ouder nationaliteit of permanente verblijfs status verkrijgt, of vanaf 10 jaar wanneer 10 jaar hoofdverblijf sinds geboorte
Zweden
–
Door optie tijdens 18 of 19 jaar wanneer permanent verblijf en woonachtig sinds 13 jaar.
Zwitserland
–
–
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
47
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Ius soli ter bestrijding van staatloosheid Volgens het EVN dient elke staat in zijn nationale wetgeving te regelen dat zijn nationaliteit kan worden verkregen door kinderen die op zijn grondgebied worden geboren en die bij de geboorte geen andere nationaliteit verwerven (6(2) EVN). Deze regel wordt herhaald in de boven reeds vermelde Aanbeveling R 99(18) in Deel II A sub b. De nationaliteit van het land van geboorte dient hetzij van rechtswege te worden toegekend of daarna op aanvraag, waarbij als voorwaarde mag worden gesteld een wettig en gewoon verblijf op het grondgebied van de desbetreffende staat gedurende een periode van niet meer dan vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek. Van de voor deze studie bestudeerde landen hebben België, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Luxemburg, Portugal en Spanje voor de eerst vermelde mogelijkheid gekozen. Dit is ook het geval voor Ierland sinds de wetswijziging van 2001.109 In meeste van deze landen vindt men ook een bepaling, dat de zo verworven nationaliteit weer wordt verloren, als later wordt ontdekt dat de desbetreffende persoon niet staatloos is. In België geldt dat een persoon op de zo-even bedoelde grond ook Belg wordt, indien hij gedurende zijn minderjarigheid staatloos wordt. Interessant is dat de Luxemburgse bepaling sinds 2001 beperkt is tot in Luxemburg geboren kinderen die staatloos zijn omdat hun ouders staatloos zijn. Reden voor deze beperking is, dat de Luxemburgse autorititeiten de nationaliteit niet iure soli willen toekennen aan kinderen die niet van rechtswege de nationaliteit van een ouder verwerven, maar deze wel kunnen verwerven indien ze hun kind bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van hun land laten registreren. Ook de Finse wetgeving houdt rekening met een dergelijk opportunistisch gedrag van ouders, die registratie van hun kind achterwege laten teneinde te bewerkstelligen dat het de nationaliteit van het land van geboorte verwerft. De Finse nationaliteit wordt verworven door het in Finland geboren kind dat geen andere nationaliteit verwerft en ook geen recht heeft om de nationaliteit van een ander land te verwerven (9(1)(3) FIN). Soortgelijke regels bestaan sinds 2003 in Frankrijk (19-1 FRA) en sinds 2006 in België (10(2) BEL). Een interessante uitbreiding van de verwerving van de nationaliteit door op het grondgebied van een staat geboren kinderen die anders staatloos zouden zijn, treffen we sinds 2003 aan in de Finse wetgeving: een in Finland geboren kind van ouders met onbekende nationaliteit wordt geacht Fins te zijn tot het moment dat voor het bereiken van de meerderjarigheid wordt vastgesteld dat het een andere nationaliteit bezit (12(2) FIN). De Finse wet voorziet bovendien in een ius soli regeling voor kinderen van erkende vluchtelingen, mits zij niet de nationaliteit van een ouder (kunnen) verwerven zonder de medewerking van de staat waaruit de ouder is gevlucht (9(2) FIN).
109 Zie 10(1) BEL, 9(1)(3) FIN, 19-1 FRA, 1(2) GRI, (1(1)(b) ITA, 1(3) LUX, 1(1)(d) POR 17(1)(c) SPA, en 6 (3) IER
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
48
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Tabel 3.3 Regelingen ter bestrijding van staatloosheid Staatloze kinderen Ius soli
Optierecht
Versnelde naturalisatie
Vondelingen Ius soli of praesumptio iuris sanguinis
België
ja
_
_
ja
Denemarken
_
_
ja
ja
Duitsland
_
_
ja
ja
Finland
ja
_
_
ja
Frankrijk
ja
_
_
ja
Griekenland
ja
_
_
ja
Ierland
ja
_
_
ja
IJsland
–
_
ja
ja
Italië
ja
_
_
ja
Luxemburg
ja
_
_
ja
Nederland
_
ja
_
ja
Noorwegen
_
_
ja
ja
Oostenrijk
_
_
ja
ja
Portugal
ja
_
_
ja
Spanje
ja
_
_
ja
Verenigd Koninkrijk
_
ja
_
ja
Zweden
_
ja
_
ja
Zwitserland
_
_
ja
ja
Ius soli met verblijfsrechtelijke voorwaarde Vermeld werd reeds dat Ierland tot 2001 een ius soli regeling kende. Dat gold tot 1983 ook voor het Verenigd Koninkrijk. Dat veranderde echter bij de inwerkingtreding van de British Nationality Act 1981 op 1 januari 1983. Sindsdien is een in het Verenigd Koninkrijk geboren kind Brits burger door geboorte indien ten tijde van zijn geboorte zijn vader of moeder hetzij Brits burger is of permanent verblijf heeft (‘settled’ is) in het Verenigd Koninkrijk (1(1) VK). Het gaat daarbij specifiek om een ouder tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd in het Verenigd Koninkrijk geen bedenkingen bestaan (1(8) juncto 50(2) VK). Sinds 1 januari 2000 verwerft volgens de Duitse nationaliteitswet het in Duitsland geboren kind van buitenlandse ouders iure soli de Duitse nationaliteit als een ouder ten tijde van de geboorte van het kind reeds tenminste acht jaren wettelijk gewoon verblijf in Duitsland had en het recht heeft om voor onbepaalde tijd in Duitsland te verblijven (‘unbefristetes Aufenthaltsrecht’) of als Zwitser in het bezit is van een vergunning om voor onbepaalde tijd in Duitsland te verblijven (4(3) DUI). Vermeld zij evenwel dat een kind dat op deze grond bij geboorte de Duitse nationaliteit heeft verkregen en eveneens iure sanguinis een andere nationaliteit bezit tussen de 18de en 23ste verjaardag een keuze moet maken tussen de Duitse en de vreemde nationaliteit (29 DUI). Als hij voor de vreemde nationaliteit kiest, wordt de iure soli verworven Duitse nationaliteit verloren. Kiest betrokkene voor de Duitse nationaliteit, dan moet worden aangetoond dat hij afstand heeft gedaan van de vreemde nationaliteit. Als betrokkene helemaal niets doet, wordt de Duitse nationaliteit op de 23ste verjaardag verloren. Deze verliesgrond is zeer opmerkelijk: na de Duitse nationaliteit vanaf de geboorte te hebben bezeten, wordt deze
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
49
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
van rechtswege verloren ook al blijft betrokkene in Duitsland wonen. Deze verliesgrond lijkt in strijd met het Europees Nationaliteitsverdrag. In dat verdrag wordt weliswaar het ontbreken van een effectieve band tussen persoon en staat als legitieme verliesgrond vermeld (7 EVN), maar in de Duitse situatie wordt de nationaliteit juist toegekend omdat men er vanuit gaat dat de desbetreffende persoon een effectieve band zal opbouwen met het land waarin hij of zij geboren is. Een effectieve band kan ophouden te bestaan door verhuizing naar het buitenland, maar niet door het aanhouden van een iure sanguinis verkregen andere nationaliteit. Tenslotte zij een uiterst belangrijke ius soli geïnspireerde Franse regeling vermeld. In Frankrijk geboren kinderen van vreemdelingen verwerven de Franse nationaliteit van rechtswege bij het bereiken van de meerderjarigheid (21-7 FRA). De desbetreffende jongere moet zijn woonplaats hebben in Frankrijk en moet daar na het bereiken van de leeftijd van 11 jaren tenminste vijf jaren hebben gewoond Zij kunnen de Franse nationaliteit ook al eerder verwerven door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring. Vanaf de leeftijd van 16 jaren kunnen zij de bedoelde verklaring zelf afleggen. Als de minderjarige nog geen 16 jaar oud is maar al wel dertien is, dan kan de wettelijk vertegenwoordiger de bedoelde verklaring met toestemming van de minderjarige afleggen, mits de desbetreffende minderjarige na het bereiken van de leeftijd van 8 jaar tenminste vijf jaren in Frankrijk woonde.110 Dubbel ius soli Sommige van de bestudeerde staten kennen hun nationaliteit van rechtswege toe aan in het land geboren kinderen waarvan tenminste een ouder ook geboren was op het grondgebied van de desbetreffende staat. Deze verwervingsgrond werd voor het eerst ingevoerd in Frankrijk in 1851 en wordt vaak beschreven als een dubbele ius soli-regeling.111 De achtergrond van deze regel is dat de tweede generatie personen geboren op het grondgebied van een staat, wat overeen komt met de derde aldaar wonende generatie, geacht wordt een zo nauwe band met de desbetreffende staat te hebben dat noch de personen in kwestie noch de autoriteiten van het land van geboorte de mogelijkheid moeten hebben om de verwerving van de nationaliteit van het land van geboorte te voorkomen. Deze regel maakt nog steeds deel uit van de Franse Code civil (19-3 FRA) en kan ook worden aangetroffen in Portugal (1(1)(d) POR) en Spanje (17(1)(b) SPA). Sinds 1992 wordt een in België geboren kind van een eveneens in België geboren vreemdeling van rechtswege Belg indien de ouder zijn hoofdverblijf gedurende tenminste vijf jaar van de tien aan de geboorte van het kind voorafgaande jaren in België had (11(1) BEL). Een vergelijkbare regel geldt in geval van adoptie (11(2) BEL). De Rijkswet op het Nederlanderschap bevat een regel die heel dicht bij een dubbele ius soli regel komt. Een kind verwerft de Nederlandse nationaliteit als het wordt geboren terwijl een ouder in Nederland ‘hoofdverblijf’ heeft, terwijl ook deze ouder werd geboren, terwijl een ouder ‘hoofdverblijf’ had in Nederland, terwijl verder ook het desbetreffende kind zijn hoofdverblijf in Nederland moet hebben (3(3) NED). Dit voorschrift eist niet dat de betrokken personen op Nederlands grondgebied worden geboren: het is een hoofdverblijf-georiënteerde variant op het klassieke dubbele ius soli.
110 Zie ook 21-11 FRA. 111 Daarover De Groot 1988, p. 77, 399.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
50
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
In deze context verdient tenslotte ook een opmerkelijke Oostenrijkse bepaling de aandacht. Deze stelt dat tenzij het tegendeel wordt bewezen een persoon vermoed wordt Oostenrijker te zijn, indien hij in Oostenrijk is geboren als kind van tenminste een ouder die daar ook werd geboren. Bij geboorte buiten huwelijk is de plaats van geboorte van de moeder beslissend (8(2) OOS). Vondelingen112 Het Europees Nationaliteitsverdrag schrijft voor dat een op het grondgebied van een staat gevonden vondeling de nationaliteit van het land van geboorte dient te verwerven indien hij anders staatloos zou zijn (6(1)(b) EVN). Dit voorschrift komt ook al voor in artikel 1 van het New Yorkse Verdrag ter vermindering van staatloosheid uit 1961. De bepaling is niet beperkt tot pas geboren kinderen, maar is van toepassing op elke kind in de zin van het Verdrag, dat wil zeggen elke persoon onder de leeftijd van 18 jaar, tenzij betrokkene volgens het op hem toepasselijke recht eerder meerderjarig is geworden (zie artikel 1 sub c). Als later, maar nog gedurende de minderjarigheid van betrokkene, de ouder(s) van het kind wordt/worden ontdekt en het kind van hen een nationaliteit afleidt of ontdekt wordt dat de vondeling in een ius soli-land is geboren, dan mag een staat bepalen dat de als vondeling verkregen nationaliteit weer wordt verloren. Dit is ook toegestaan door het Nationaliteitsverdrag (7(1)(f) EVN). De nationaliteitswetgeving van vele staten is in overeenstemming met deze norm. Zo bepaalt de Nederlandse nationaliteitswet dat een vondeling wordt aangemerkt als het kind van een Nederlander, als hij op Nederlands grondgebied wordt geboren (3(2) NED). Hij wordt daarom vermoed de nationaliteit van rechtswege te hebben verworven. Het gaat in deze om een praesumptio iuris sanguinis: als binnen vijf jaar blijkt dat het kind uitsluitend een andere nationaliteit bezit, dan wordt het Nederlanderschap weer verloren. In geval van potentiële staatloosheid blijft het kind Nederlander, ook al worden zijn ouders binnen vijf jaar ontdekt. Sinds 2003 lijkt de Finse regeling frappant op de Nederlandse: het kind behoudt de Finse nationaliteit als het bezit van een andere nationaliteit pas na meer dan vijf jaar wordt ontdekt (12(1) FIN). België, Frankrijk, Noorwegen, Portugal, Spanje en Zwitserland kennen soortgelijke regelingen, maar bepalen dat de als vondeling verworven nationaliteit verloren gaat, indien gedurende de minderjarigheid van het kind wordt ontdekt dat het een kind van vreemdelingen is en geen staatloosheid optreedt.113 Deze bepalingen corresponderen precies met het EVN. In Oostenrijk wordt de nationaliteit ook verloren als de afstamming van de vondeling pas na bereiken van de meerderjarigheid wordt ontdekt (8(1) OOS). Aangezien dat in strijd is met het EVN heeft Oostenrijk een voorbehoud gemaakt ten aanzien van artikel 6(1)(b) EVN. Denemarken, Duitsland, Griekenland, IJsland, Ierland, Italië; Luxemburg ; Zweden en het Verenigd Koninkrijk hebben soortgelijke strijdige provisies,114 maar deze landen hebben geen voorbehoud gemaakt bij de bepaling uit het EVN. In enkele landen is de vondelingenregeling uitsluitend op pas geboren kinderen van toepassing.115 Ook dat is niet te rijmen met het EVN.
112 Vgl. De Groot 1988, p. 209, 210. 113 Zie 10(3), BEL19, FRA, 4 NOO juncto 6 NOO, 1(2) juncto 14 POR, 17(1)(d), 6(3) ZWI. 114 Zie 1(2) DEN, 4(2) DUI, 1(2) GRI, 1(2) IJS, 10 IER, 1(2) ITA, 1(2) LUX, 2 ZWE, 1(2) VK. 115 Zie 8(1) OOS; 10(3) BEL; 10 IER; 1(2) VK.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
51
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
3.3
Optieverklaringen In deze paragraaf zal worden beschreven welke personen in de diverse landen het recht hebben om middels een optieverklaring de nationaliteit te verwerven. De details van de voorwaarden waaronder kan worden geopteerd zullen niet worden uitgewerkt. Ons doel is slechts om een globaal overzicht te bieden van de diverse categorieën van personen die een optierecht bezitten. Men beseffe immers dat sommige groepen personen in het ene land onder bepaalde voorwaarden van rechtswege de nationaliteit wordt toegekend, terwijl andere landen er voor kiezen om deze personen via een optieconstructie toegang tot de nationaliteit te bieden. In zoverre completeert een overzicht van de optierechten het in de vorige paragraaf gegeven overzicht van de verwervingsgronden van rechtswege. Bovendien is het van belang te onderstrepen dat personen die een optierecht bezitten vrijwel steeds dit recht kunnen uitoefenen zonder dat van hen wordt geëist dat zij afstand doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Optierechten vergroten derhalve het aantal gevallen van meervoudige nationaliteit. Aangetekend zij dat in deze paragraaf geen aandacht zal worden besteed aan optierechten met een overgangskarakter, zoals ten gunste van de kinderen van vrouwelijke onderdanen die geboren zijn voordat in nationaliteitswetgeving van het desbetreffende land de gelijke behandeling van mannen en vrouwen werd geïmplementeerd. Het is van belang te onderstrepen dat er tenminste twee verschillende typen optierechten zijn. Volgens het recht van sommige landen kan een optieverklaring mondeling worden afgelegd zonder dat enig vormvoorschrift bestaat.116 Uiteraard moet de optieverklaring ter kennis van de bevoegde autoriteiten komen en zullen deze normaliter de afgelegde verklaring schriftelijk registreren. Maar als een dergelijk document ontbreekt, dan kan de optieverklaring door andere middelen worden bewezen. Als een optieverklaring is afgelegd, maar achteraf blijkt dat niet alle voorwaarden waren vervuld, dan is de nationaliteit niet verworven. Als alle voorwaarden evenwel waren vervuld en de optieverklaring werd afgelegd, hoewel geen document was opgemaakt, dan is de nationaliteit toch is verworven. Van belang is dat bij dit type optieverklaringen de autoriteiten geen mogelijkheid hebben om de verwerving van de nationaliteit door de optieverklaring te voorkomen, bijvoorbeeld op grond van de openbare orde of staatsveiligheid. In sommige andere landen moet de optiegerechtigde een schriftelijke verklaring afleggen. Daarna controleren de autoriteiten of alle voorwaarden inderdaad zijn vervuld, maar zij zijn ook in staat om de optieverklaring te weigeren op grond van gevaar voor de openbare orde, staatsveiligheid117 of soms zelfs wegens gebrekkige integratie van de optant (defaut d’assimilation). Het is duidelijk dat dit type optierechten veel zwakker is dan die van het eerst beschreven type. Het is daarom niet verrassend dat in het algemeen landen die dit tweede type optierechten kennen, veel royaler zijn met de toekenning van optierechten aan diverse groepen personen dan landen die het eerste type hanteren. Eigenlijk gaat het bij het tweede type optierechten om een snelle naturalisatieprocedure waarbij de mogelijkheden van de overheid beperkt zijn om de verwerving van de nationaliteit te weigeren. Sommige landen hanteren overigens niet de term ‘optierecht’, maar voorzien in de mogelijkheid om zich als burger te laten registreren indien bepaalde voorwaarden zijn vervuld. Indien de autoriteiten geen ‘discretionaire bevoegdheid’ hebben met betrekking tot het al
116 Dit type optierecht bestond in Nederland tot 2003 totdat het werd vervangen door het tweede type optierechten. 117 Vergelijk bijvoorbeeld 12bis (2) BEL; 6 ITA; 22 LUX; 6 NED; 9 POR.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
52
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
dan niet registreren, is een dergelijk recht in feite een optierecht van het eerst beschreven type. Indien de autoriteiten wel over een discretionaire bevoegdheid beschikken, gaat het om een optierecht van het tweede type. In deze context dient ook te worden vermeld, dat een aantal landen de constructie van een recht op naturalisatie hanteren (‘Einbürgerungsanspruch’): als bepaalde voorwaarden zijn vervuld moet op verzoek van betrokkene naturalisatie plaatsvinden. De discretionaire bevoegdheid van de autoriteiten is tot nul gereduceerd. Een dergelijk recht op naturalisatie komt heel dicht bij de optierechten van het eerste type. Als de naturalisatie toch kan worden geweigerd op grond van de openbare orde of soortgelijke gronden, kan dit recht worden vergleken met een optierecht van het tweede type. Het volgende overzicht geeft eerst een algemene beschrijving per categorie personen en een uitleg van de Nederlandse optieregel met betrekking tot die categorie. Vervolgens wordt aangegeven in hoeverre in andere Europese landen soortgelijke regels bestaan. Tweede generatie immigranten De toegelaten vreemdeling die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba is geboren en daar sindsdien zijn hoofdverblijf heeft, kan vanaf zijn achttiende verjaardag voor het Nederlanderschap opteren (6(1)(a) NED). Dit optierecht is slechts relevant voor de eerste in Nederland geboren generatie, dat wil zeggen de tweede in Nederland levende generatie vreemdelingen. De volgende generatie kan het Nederlanderschap immers automatisch verwerven. In tegenstelling tot de ex lege bepaling is bij de optieprocedure overigens wel de geboorteplaats van belang, en niet het hoofdverblijf van de vader of moeder. De tweedegeneratie vreemdeling die opteert hoeft niet uitsluitend hoofdverblijf in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba te hebben gehad; beslissend is dat hij zijn hoofdverblijf sinds zijn geboorte onafgebroken in het Koninkrijk had. Het is dus denkbaar dat de optant een gedeelte van de tijd in het Europese deel van het Koninkrijk verbleef en een ander deel in bijvoorbeeld de Nederlandse Antillen. Op het moment van het uitbrengen van de optie moet de optant toelating tot Nederland hebben, maar hij hoeft daar geen hoofdverblijf te hebben: het is voldoende indien de betrokkene legaal in Nederland verblijft ten tijde van het afleggen van de optieverklaring. Tenslotte wordt van de optant niet verlangd dat hij zich inspant om zijn oude nationaliteit te verliezen. Door de optie kan dus bipatridie ontstaan. Er bestaat de mogelijkheid om bevestiging van de optieverklaring te weigeren indien op grond van het gedrag van de optant ernstige vermoedens bestaan dat de optant gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (6(3) NED). Het hanteren van een dergelijke afwijzingsgrond impliceert dat geen sprake is van een zuiver optierecht, maar van een soort verlichte naturalisatieprocedure Ook in andere staten komen optierechten ten gunste van de tweede daar wonende generatie vreemdelingen voor. Zo kunnen in Portugal geboren kinderen van vreemdelingen, die al tenminste vijf jaren in Portugal wonen door middel van het afleggen van een optieverklaring de Portugese nationaliteit verwerven (1(1)(e) POR).118 Een in het Verenigd Koninkrijk geboren persoon heeft het recht om zich als Brits burger te laten registreren
118 Tot 2006 gold voor de in Portugal geboren kinderen van uit Portugeestalige landen afkomstige vreemdelingen een verblijfstermijn van zes jaren en voor de in Portugal geboren kinderen van andere vreemdelingen een termijn van tien jaren.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
53
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
indien gedurende zijn minderjarigheid zijn vader of moeder Brits burger wordt of deze de vreemdelingrechtelijke status van ‘settled’ verkrijgt, dat wil zeggen dat tegen diens voortgezet verblijf voor onbepaalde tijd in het Verenigd Koninkrijk geen vreemdelingrechtelijke bedenkingen bestaan (1(3) VK). Een in het Verenigd Koninkrijk geboren persoon die de leeftijd van 10 jaar heeft bereikt en gedurende die tien jaren geen enkel jaar meer dan 90 dagen buiten het Verenigd Koninkrijk heeft verbleven heeft ook een recht tot registratie als Brits burger (1(4) VK). Een op het Nederlandse optierecht gelijkende regeling kent Italië voor aldaar geboren vreemdelingen, maar naar Italiaans recht moet de optieverklaring binnen een jaar na het bereiken van de meerderjarigheid worden afgelegd (4(2) ITA). Een in België geboren kind kan de Belgische nationaliteit via een door de ouders af te leggen optieverklaring verwerven voordat het kind de leeftijd van 12 jaar bereikt. De ouders moeten op het moment van de optieverklaring gedurende een periode van 10 jaar hun gewone verblijfplaats in België hebben gehad (11bis (1) BEL). Na de leeftijd van 18 jaar te hebben bereikt heeft een in België geboren persoon een ander optierecht (12bis (1) (1) BEL).119 In Luxemburg kent men een optierecht voor aldaar geboren personen, dat kan worden uitgeoefend na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Gedurende het jaar voorafgaande aan de optieverklaring moet betrokkene zijn gewone verblijfplaats in Luxemburg hebben gehad, terwijl hij in totaal vijf jaar aldaar moet hebben geleefd (19(1) juncto 20 en 21 LUX). Een in Finland geboren vreemdeling kan tussen de 18de en 23ste verjaardag door optieverklaring Fin worden mits hij tenminste 6 jaren in Finland woonachtig was, waarvan 2 jaren direct voorafgaande aan de optieverklaring. Betrokkene mag niet veroordeeld zijn geweest tot een gevangenisstraf (28(2) FIN).
119 Zie ook 13(1) juncto 14 en 15 BEL.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
54
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Tabel 3.4 Optie categorieën in Nederland en Europa NED
West-Europa
Optie
Ex lege
Optie
tweedegeneratie immigranten (zie tabel 3.2)
vanaf 18 jaar, indien verblijf sinds geboorte
DUI, IER, VK Vgl. FRA (18 jaar)
BEL, FIN, FRA, ITA, LUX, POR, VK, ZWE Vgl. DEN, NOO (voor Scandinaviërs)
´bijna´ tweedegeneratie immigranten
vanaf 18 jaar, indien verblijf vanaf 4e jaar
-
BEL, DEN, FIN, FRA, LUX, NOO, IJS, VK, ZWE
staatlozen
indien staatloos sinds geboorte en 3 jaar verblijf
BEL, FIN, FRA, GRI, IER, ITA, LUX, SPA
VK, ZWE
minderjarige erkende kinderen
na 3 jaar verzorging door Nederlander
BEL, DUI, FRA, GRI, IER, ITA, LUX, NOO, POR, SPA Bij geboorte in binnenland DEN, FIN, IJS, ZWE
FIN, IJS, ZWE, ZWI
onder gezamenlijk gezag geplaatsten
na 3 jaar verzorging door Nederlander
-
SPA Vgl. FIN, LUX (zwakke adoptie)
oud-burgers
indien minimaal 1 jaar verblijf in NED
-
FIN; FRA, ITA, LUX, NOO, OOS, POR, SPA, VK, IJS, ZWE
huwelijkspartners
indien minimaal 3 jaar getrouwd of partnerschap met Nederlander en minimaal 15 jaar verblijf in Nederland
-
BEL, FRA, ITA, IER, LUX, POR Vgl. ITA
gepensioneerden
vanaf 65 jaar, na 15 jaar verblijf
-
Vgl. BEL
militaire dienst
–
-
GRI, ITA
bezit van staat
-
-
FRA Vgl. BEL, DUI, SPA
etnische verwantschap
-
DUI
GRI; vgl. DEN, FIN, ZWE
(klein)kinderen van oud-burgers
-
-
ITA, LUX, SPA
´Bijna´ tweedegeneratie immigranten120 De Nederlandse Rijkswet geeft ook een optierecht aan de meerderjarige migranten die sinds het bereiken van de leeftijd van vier jaar toelating en hoofdverblijf hebben in Nederland of de Overzeese rijksdelen (6(1)(b) NED). Deze ‘bijna’ tweedegeneratie immigranten hebben hun gehele schooltijd in Nederland doorgebracht, zodat er gevoegelijk van kan worden uitgegaan dat zij hier in de samenleving zijn ingeburgerd en een daadwerkelijke band met Nederland hebben opgebouwd. Dat is ook de achterliggende gedachte bij het niet stellen van de afstandseis voor deze groep onder de huidige wetgeving. In geval van naturalisatie zouden ze bovendien hun oude nationaliteit niet hoeven op te geven
120 Waldrauch 2006b, p. 158, 159; vgl. De Groot 1988, p. 230, 231.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
55
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
ingevolge het beleid dat gevormd is na ratificatie van het Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit. In Luxemburg bestaat een optierecht voor de persoon die de gehele verplichte schoolopleiding in Luxemburg heeft gehad. Dit recht kan vanaf de leeftijd van 18 worden uitgeoefend. Gedurende het jaar voorafgaande aan de optieverklaring moet hij zijn gewone verblijfplaats in Luxemburg hebben gehad; in totaal moet hij tenminste vijf jaren in Luxemburg hebben gewoond. De optant dient ook afstand te doen van zijn of haar oorspronkelijke nationaliteit (19(4) LUX). In Zweden kan een persoon opteren voor de Zweedse nationaliteit tussen de leeftijd van 18 en 22, als hij tenminste sinds hij de leeftijd van 13 jaar bereikte (staatloze personen sinds de leeftijd van 15 jaar) met een permanente verblijfsvergunning in Zweden woonde (8 SWE). Een soortgelijk optierecht bestaat in IJsland voor daar sinds hun 11de woonachtige kinderen; het optierecht moet worden gebruikt tussen de 18de en 20ste verjaardag (3 IJS). In Noorwegen geldt een optierecht voor de daar al tenminste vanaf de leeftijd van 16 jaar tenminste 5 jaren woonachtige persoon. De desbetreffende optieverklaring moet worden afgelegd tussen de leeftijd van 21 en 23 jaar (11 NOO). Staatlozen en personen die hun oude nationaliteit door verwerving van de IJslandse, respectievelijk Noorse nationaliteit verliezen, kunnen reeds op de leeftijd van 18 jaar opteren. Denemarken had een soortgelijke regeling tot het jaar 2000; hetzelfde gaat op voor Finland tot 2003. Sinds de vermelde jaren zijn personen met een strafblad of tegen wie een strafrechtelijke procedure loopt, uitgesloten van het optierecht. De vereiste verblijfsperiode is thans in Denemarken 10 jaren, waarvan 5 jaren in de periode van 6 jaren onmiddellijk voorafgaand aan de optieverklaring (3 DEN). In Finland is thans 10 jarig verblijf vereist, waarvan tenminste 2 jaren onmiddelijk voorafgaand aan de optieverklaring. De optie moet worden gebruikt tussen de leeftijd van 18 en 23 jaar. Een veroordeling tot een gevangenisstraf laat het optierecht vervallen (28(1)FIN). Een persoon die zijn hoofdverblijf gedurende een periode van tenminste één jaar samen met zijn wettelijk vertegenwoordiger in België had voor het bereiken van de leeftijd van zes jaar kan de Belgische nationaliteit verwerven door het afleggen van een optieverklaring af te geven tussen de 18de en 22ste verjaardag (13 (4) juncto 15 and 16 BEL). In Frankrijk hebben bepaalde kinderen die gedurende vijf jaren in Frankrijk zijn opgevoed door een Frans burger of tenminste drie jaren was toevertrouwd aan de Franse jeugdzorg (‘service de l’aide sociale à l’enfance’) of in Frankrijk is opgevoed onder omstandigheden die het voor hen mogelijk maakten om gedurende een periode van tenminste vijf jaren een Franse opleiding te bezoeken een optierecht op de nationaliteit (21-12(2)(1) en (2) FRA). Staatlozen geboren op grondgebied van een staat Alle in Nederland geboren vreemdelingen hebben onder bepaalde voorwaarden een optierecht op de Nederlandse nationaliteit volgens de hierboven besproken regel. Dit geldt ook voor de in Nederland geboren staatlozen. De Rijkswet formuleert voor in Nederland geboren staatlozen echter nog eens een extra optierecht (6(1)(b) NED). De voorwaarden die moeten zijn vervuld, wil dit optierecht kunnen worden uitgeoefend, zijn op de meeste punten lichter dan die van het optierecht voor tweedegeneratie immigranten. Bij het optierecht voor staatlozen wordt bijvoorbeeld geen leeftijdsgrens geformuleerd. Daar echter een verblijfs- en toelatingseis van drie jaren wordt gesteld, kan dit optierecht echter niet voor de derde verjaardag van een in Nederland geboren staatloos
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
56
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
kind worden uitgeoefend. Verder wordt van staatlozen slechts geëist dat zij ten minste drie jaar hoofdverblijf in Nederland hebben, en niet 18 jaar zoals in het algemene optierecht voor in Nederland geboren vreemdelingen. Ook wordt niet de eis gesteld dat dit vanaf de geboorte onafgebroken het geval moet zijn geweest. De termijn van drie jaren, direct voorafgaande aan het afleggen van de optieverklaring dient wel onafgebroken te zijn en bovendien moet er gedurende die periode van drie jaren sprake zijn van toelating in de zin van artikel 1 sub g van de Rijkswet. Op dit laatste punt is het optierecht voor staatlozen strenger dan voor ‘reguliere’ tweedegeneratie immigranten, voor wie slechts op het moment van uitoefenen van het optierecht sprake hoeft te zijn van een dergelijke toelating. Voor de toepasselijkheid van dit specifieke optierecht is het noodzakelijk om vast te stellen dat iemand vanaf zijn geboorte staatloos is. Hierbij moet de definitie uit de Rijkswet in het oog worden gehouden: een persoon is staatloos indien hij door geen enkele staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd (1(1)(f) NED). De voorvraag naar het al dan niet bezitten van een vreemde nationaliteit moet strikt conform het recht van het land, waarvan de nationaliteit kwestieus is, worden beantwoord. Dat geldt niet slechts voor de toepassing van het nationaliteitsrecht van dat land, maar ook voor de beantwoording van familierechtelijke vragen die van belang zijn voor de toepassing van het vreemde nationaliteitsrecht. Wat die familierechtelijke vragen betreft, geldt slechts anders, indien het internationaal privaatrecht van dat betreffende land naar een ander rechtsstelsel verwijst. Boven zagen we reeds dat een aanzienlijk aantal staten bepaalt dat een potentieel staatloos kind geboren op het grondgebied van de desbetreffende staat, van rechtswege iure soli de nationaliteit van die staat verwerft. Dat is een van de twee opties voorgeschreven door artikel 6 lid 2 EVN. De andere mogelijkheid is het geven van een optierecht (of recht van registratie) of een gefaciliteerde optie, waarbij geen zwaardere voorwaarde mag worden gesteld dan een vijfjarig wettig en gewoon verblijf op het grondgebied van de betrokken staat. Net als Nederland heeft Zweden voor een optieconstructie gekozen, maar dan uit te oefenen voor de leeftijd van vijf jaar (6 ZWE). In Oostenrijk is de voorkeur gegeven aan een gefaciliteerde naturalisatie (Einbürgerungsanspruch): geëist wordt echter een verblijf van 10 jaren waarvan vijf jaren onmiddellijk voorafgaand aan de naturalisatie (14 OOS). De Oostenrijkse regeling is niet in overeenstemming met het EVN; Oostenrijk heeft daarom een voorbehoud gemaakt bij de ratificatie van het verdrag. Denemarken voorziet in een gefaciliteerde naturalisatie (17 Circulaire over de naturalisatie); dit is ook het geval in IJsland en Noorwegen (10 IJS en 16 NOO). Personen die aan bepaalde verblijfscriteria voldoen Sinds 2003 is het mogelijk dat een optieverklaring voor het Nederlanderschap kan worden afgelegd door de vreemdeling die de leeftijd van vijfenzestig jaar heeft bereikt en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba (6(1)(h) NED). Met betrekking tot het optierecht voor bejaarde vreemdelingen wordt in de Memorie van Toelichting op wetsontwerp 25 891 (p. 11) opgemerkt dat van deze categorie vreemdelingen gezien hun leeftijd niet meer mag worden verwacht dat zij nog een inburgeringstoets afleggen
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
57
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
alvorens het Nederlanderschap te kunnen verkrijgen. Een vijfenzestigplusser verwerft ook dan een optierecht als de termijn van vijftien jaren pas na de vijfenzestigste verjaardag wordt vervuld. In België kan een vreemdeling die daar gedurende zeven jaren zijn hoofdverblijf heeft en beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd door middel van een optieverklaring de Belgische nationaliteit verwerven (12bis (1)(3) BEL).121 Er zij aan herinnert dat in België naturalisatie geschiedt bij wet in formele zin; de zo-even vermelde zeer royale optieregeling is eenduidig bedoeld ter ontlasting van de wetgevingsprocedure. In Zweden hebben kinderen beneden de achttien jaar een optierecht als zij tenminste vijf jaren (voor staatlozen: tenminste drie jaren) in Zweden woonachtig zijn en een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd hebben. Kinderen ouder dan 12 jaren moeten instemmen alvorens namens hen kan worden geopteerd (7 ZWE). In Oostenrijk hebben vreemdelingen onder bepaalde voorwaarden een Einbürgerungsanspruch na een verblijf van 30 jaren (12 (a) OOS). Personen die onder gezag staan van iemand in bezit van nationaliteit van woonland In Nederland wordt ook een optierecht gegeven aan het kind dat krachtens een Nederlandse rechterlijke beslissing onder gezamenlijk gezag is komen te staan van twee personen van wie ten minste één het Nederlanderschap bezit (6(1)(h) NED). Dit sinds 2003 bestaande optierecht is het gevolg van een aan de Tweede Kamer gedane toezegging.122 Door uitdrukkelijk te stellen dat het moet gaan om gezamenlijk gezag krachtens een Nederlandse rechterlijke uitspraak wordt duidelijk dat slechts een kind dat onder gezag staat van een ouder en een niet-ouder ex artikel 1:253t BW via een bevestiging van een optieverklaring het Nederlanderschap kan verkrijgen. Internationaal privaatrechtelijke problemen worden zo vermeden. De Nota betreffende wetsontwerp 25 891 (R 1609) (p.14) wijst erop, dat de Nederlandse Antillen en Aruba deze vorm van gezag niet kennen. Niettemin ligt het voor de hand om aan te nemen, dat het woord 'Nederlandse' in dit geval ook 'Nederlands-Antilliaans en Arubaans' kan omvatten. Mocht een ander Rijksdeel ertoe overgaan om het 'Europees-Nederlandse' voorbeeld van artikel 1:253t BW te volgen, dan zou een dergelijk gezag immers hetzelfde nationaliteitsrechtelijke effect moeten sorteren als het Europese voorbeeld. Een vergelijkbaar optierecht bestaat in Spanje voor minderjarige vreemdelingen die onder het ouderlijk gezag van een Spanjaard staan (20 SPA). Voor kinderen beneden de veertien jaar moet het optierecht worden uitgeoefend door de wettelijk vertegenwoordiger. Een oudere minderjarige kan zelf opteren met instemming van zijn wettelijk vertegenwoordiger. Na het bereiken van de meerderjarigheid kan dit optierecht nog twee jaren worden uitgeoefend. Boven zagen we al dat adoptie van een minderjarige in vele staten de verwerving van de nationaliteit van de adoptiefouder met zich meebrengt. In enige staten is er echter onder omstandigheden sprake van een optierecht. In Finland bestaat een optierecht als het kind reeds de leeftijd van twaalf jaren had bereikt ten tijde van de adoptie, en in Frankrijk en Luxemburg bestaat een optierecht na een ‘zwakke’ adoptie.123 Deze aan adoptie gerela-
121 Zie ook 13(2) juncto 14 en 15 BEL. 122 Zie Kamerstukken II 1994/95, wetsontwerp 22 700, nr. 5, p. 11, 12, alsmede Memorie van Toelichting op wetsontwerp 25 891, p. 9. 123 Zie 27 FIN, 21-12(1) FRA en 19(5) LUX.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
58
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
teerde optierechten worden op deze plaats vermeld, omdat de desbetreffende adoptiefouders immers door de (zwakke) adoptie met ouderlijk gezag over het adoptiefkind worden bekleed. Personen die (pas op latere leeftijd) erkend worden door ouder die nationaliteit bezit, of waarvan ouder pas na geboorte van kind nationaliteit verkrijgt In 2003 werd de verwerving van rechtswege van de Nederlandse nationaliteit vanwege erkenning of wettiging door een Nederlandse vader vervangen door een optierecht (6(1)(c) NED). Het oude artikel 4 van de Rijkswet werd geschrapt teneinde schijnerkenningen en schijnwettigingen zoveel mogelijk te voorkomen. Bij de toepassing van de in 2003 ingevoerde regeling traden vele moeilijkheden op. Derhalve zal per 1 december 2008 weer nationaliteitsgevolg worden verbonden aan een postnatale erkenning, mits deze plaats vindt voordat het kind de leeftijd van zeven jaar heeft bereikt. Is het erkende kind ouder dan zeven, maar nog geen achttien jaar dan verwerft deze het Nederlanderschap indien door middel van een DNA-rapport het biologisch vaderschap van de erkenner wordt aangetoond. Voor die gevallen waarin dit niet gebeurt, blijft het optierecht uit 2003 gehandhaafd. Het Europees Nationaliteitsverdrag schrijft voor dat staten de verwerving van hun nationaliteit moeten faciliteren voor kinderen die niet de nationaliteit van hun ouder verwerven omdat zij in het buitenland geboren werden of buiten huwelijk werden geboren (6(4)(b) EVN). Het spreekt vanzelf dat uitsluitend in landen waar deze uitzonderingen worden gehanteerd – zolas in Nederland voor bepaalde buiten huwelijk geboren kinderen - optierechten ten gunste van deze kinderen voorkomen. Zo wordt in Zweden bepaald dat een Zweedse vader zijn in het buitenland en buiten huwelijk geboren kind als Zweed kan laten registreren alvorens het de leeftijd van 18 jaar bereikt (5 ZWE). Sinds 2003 heeft een buiten huwelijk geboren kind van een Finse vader een optierecht op de Finse nationaliteit als de vader Fin was ten tijde van de geboorte van het kind en a) het kind in Finland is geboren maar het vaderschap pas is vastgesteld nadat het kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, of b) het kind in het buitenland is geboren en het vaderschap is vastgesteld (26 FIN). Italië kent een binnen een jaar uit te oefenen optierecht voor de reeds meerderjarige wiens afstamming van een Italiaanse vader tot stand komt door erkenning of gerechtelijke vaststelling van het vaderschap (2(2) ITA). IJsland heeft een optierecht ten behoeve van het buiten huwelijk geboren kind dat door de vader moet worden uitgeoefend alvorens het kind 18 jaar wordt; daarbij moet de vader bewijs leveren dat hij de biologische vader is (2 IJS). Men vergelijke in dit verband ook de ingewikkelde Oostenrijkse regeling van het recht op naturalisatie van het buiten huwelijk geboren kind van een Oostenrijkse vader (12(d) en 17(1)(3) juncto 10(1)(1-8) en (2) OOS). Een speciale bepaling kan worden aangetroffen in Spanje, waar de vassttelling van de afstamming van een Spanjaard na het bereiken van de meerderjarigheid een optierecht op de Spaanse nationaliteit geeft, dat moet worden uitgeoefend binnen twee jaar. Hetzelfde geldt indien na het bereiken van de meerderjarigheid wordt ontdekt dat iemand bij nader inzien in Spanje is geboren (17(2) SPA). België kent een optierecht voor een buiten België geboren kind van een Belg, uit te oefenen na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar (12bis BEL). In vele staten worden kinderen meegenaturaliseerd als hun ouder door naturalisatie de nationaliteit verwerft. In landen waar dat niet het geval is en voor gevallen waarin de
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
59
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
voorwaarden voor meenaturalisatie niet waren vervuld, hebben (minderjarige) kinderen vaak een aan bepaalde voorwaarden verbonden optierecht.124 Indien de ouders van een reeds meerderjarig kind worden genaturaliseerd krijgt het kind volgens de Luxemburgse wetgeving na het bereiken van de leeftijd van 18 uit te oefenen optierecht. Gedurende het jaar voor het afleggen van de optieverklaring moet de betrokken persoon in Luxemburg wonen, terwijl hij in totaal daar gedurende 5 jaar woonachtig moet zijn geweest (19(6) LUX). Personen die ooit nationaliteit bezaten / oud-onderdanen125 Nederland kent een optierecht toe aan de meerderjarige vreemdeling die te eniger tijd het Nederlanderschap, of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander (ondermeer Indonesiërs die voor 27 december 1949 zijn geboren),126 heeft bezeten en in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba ten minste één jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf heeft (6(1)(f) NED). Dit optierecht geldt niet indien het Nederlanderschap is verloren doordat het naturalisatiebesluit is ingetrokken omdat de betrokkene geen afstand heeft gedaan van zijn oude nationaliteit. De vermelde uitzondering beoogt voorkomen dat een persoon wiens Nederlanderschap is ingetrokken vanwege het niet nakomen van de afstandseis als ex-Nederlander vervolgens zonder afstand te hoeven te doen van de oude nationaliteit het Nederlanderschap via bevestiging van een optieverklaring kan herkrijgen. De betrokkene zal dus opnieuw naturalisatie moeten aanvragen en in dat kader aan de afstandseis moeten worden onderworpen, tenzij hij inmiddels valt binnen een groep waarvoor de afstandseis niet geldt (bijvoorbeeld omdat hij inmiddels met een Nederlander is gehuwd). Het is op het eerste gezicht opmerkelijk dat personen die hun Nederlanderschap hebben verloren wegens intrekking van hun Nederlanderschap wegens bedrog etcetera bij de verkrijging ervan niet uitgezonderd worden van het optierecht. Men beseffe evenwel dat een intrekking van de verkrijging van het Nederlanderschap wegens bedrog (ex artikel 14 lid 1) terugwerkt tot het moment van de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit. Betrokkenen worden derhalve geacht nooit Nederlanders te zijn geweest, zodat zij ook geen beroep op het optierecht voor ‘herverkrijgers’ kunnen doen. Bij het optierecht voor oud-Nederlanders wordt de voorwaarde gesteld dat betrokkene reeds gedurende één jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf heeft. Indien onwelgevallige oud-burgers op grond van het vreemdelingenrecht buiten de deur (kunnen) worden gehouden, althans geen toelating voor onbepaalde tijd in Nederland krijgen, verwerven ze dus ook niet het onderhavige optierecht. Dit kan onder omstandigheden moeilijkheden veroorzaken. Het is immers denkbaar dat aan iemand een verblijfstitel (of een verlenging daarvan) vooral wordt geweigerd omdat anders het gevaar dreigt dat de persoon in kwestie na een jaar voor het Nederlanderschap opteert. Een dergelijke consequentie is onwenselijk; dat behoeft geen betoog. Dat de overheid zich soms toch zo gedraagt, blijkt uit de casus die ten grondslag lag aan een beslissing van de Hoge Raad in 1986.127
124 Zie bijvoorbeeld 12bis (1)(2) BEL; 2 POR. 125 Vgl. De Groot 1988, p. 222, 232. 126 Deze status werd bepaald in de Wet op het Nederlandse onderdaanschap, van 10 februari 1910, Staatsblad 55. 127 HR 20 juni 1986, NJ 1987, 902. Vergelijk de opmerking van Advocaat-Generaal Mok in zijn conclusie voor deze beslissing, die in dit verband de typering ‘latente Nederlanders’ hanteert.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
60
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Men beseffe in dit verband trouwens dat in beginsel alle voor 27 december 1949 geboren Indonesiërs of voor 25 november 1975 geboren Surinamers oud-Nederlanders of oudNederlandse onderdanen niet-Nederlanders zijn. De eis van toelating voor onbepaalde tijd is kennelijk vooral bedoeld om het gros van deze Indonesiërs en Surinamers het optierecht te onthouden. Het aan hen toekennen van een voorwaardelijk optierecht mag echter niet averechts gaan werken en bewerkstelligen dat in sommige gevallen verblijftitels met het oog op een potentiële optieverklaring worden geweigerd, die anders wel zouden zijn verleend. Niet voor alle oud-Nederlanders geldt overigens het vereiste van toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf in Nederland. Bij de groepen oud-Nederlanders die ook bij hoofdverblijf in het buitenland kunnen opteren, treffen we aan Nederlandse vrouwen die door hun huwelijk met een buitenlander hun oorspronkelijke nationaliteit hebben verloren (artikel 28), alsmede personen die hun Nederlanderschap door het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit hebben verloren (artikel 26).128 Oud-Nederlandse onderdanen niet-Nederlanders kunnen nooit bij hoofdverblijf in het buitenland opteren, om welke reden ze ook hun oude hoedanigheid hadden verloren. De facilitering van de verwerving van de nationaliteit door oud-burgers komt nagenoeg overal voor. In vele landen gaat het daarbij om een gefaciliteerde naturalisatie, in andere landen wordt – zoals ook in Nederland - een aan bepaalde voorwaarden verbonden optierecht verleend.129 Bezit van staat130 In een aantal landen is bepaald dat een persoon die gedurende een zekere periode als burger is behandeld door een optieverklaring de desbetreffende nationaliteit kan verwerven, mits er sprake was van bezit van staat als burger te goeder trouw. Dit is in België het geval na een bezit van staat als Belg gedurende een periode van 10 jaar (17 BEL). Een bijna gelijke regel bestaat in Frankrijk (21-13 FRA; zie ook 18 SPA). Dit optierecht correspondeert niet met de in 6(4) EVN vermelde categorieën van personen wier toegang tot de nationaliteit dient te worden gefaciliteerd. In Duitsland wordt voor deze groep personen weliswaar geen optierecht verleend, maar bestaat na twaalf jaar te goeder trouw behandeld te zijn als burger een quasi-verwervingsgrond ex lege (3(2) DUI). Huwelijkspartners131 Een andere optierecht dat sinds 2003 bestaat betreft de vreemdeling die gedurende tenminste drie jaren de echtgenoot of geregistreerde partner van een Nederlander is en gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in ons land (6(1)(g) NED). De gestelde termijn van 15 jaren wordt in de MvT op wetsontwerp 23 594, p. 5 als volgt toegelicht:
128 Voor degenen die hun Nederlanderschap hebben verloren ex artikel 15 sub c geldt een speciale overgangsregeling in art. V van de Rijkswet van 21 december 2000, Stb. 618 (gedeeltelijk in werking getreden op 1 februari 2001; overige delen inwerkingtreding op 1 april 2003). 129 Zie bijv. 4 IJS; 29 FIN; 21-13 FRA; 13 ITA; 26 LUX; 4 POR; 26 SPA; 9 ZWE; 10 en 13 VK. Zie ook 58c OOS (optie) en 12 (b) en (c) OOS (recht op naturalisatie). 130 Vgl. De Groot 1988, p. 226, 234. 131 De Groot 2005c, 93-133; Waldrauch 2006b, p. 159-164; vgl. De Groot 1988, p. 231.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
61
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Deze termijn spoort met het vreemdelingenrecht in die zin, dat na een periode van toelating en hoofdverblijf van 15 jaar het in beginsel niet meer mogelijk is een toegelaten vreemdeling te verwijderen. In de zeldzame gevallen, waarin het vreemdelingenbeleid ook na die periode nog verwijdering toestaat, kan artikel 6, derde lid, een oplossing bieden. Deze termijn is ook gekozen opdat daarmee enerzijds aan de eerste generatie buitenlanders, die niet voldoen aan de vereisten van artikel 8 - met name niet aan de vereiste taalkennis -, de mogelijkheid gegeven wordt niettemin, zij het na langere tijd, voor het Nederlanderschap te opteren, en anderzijds niet zo kort, dat daarmee de voor de inburgering noodzakelijke taalvaardigheid bij de naturalisatie zijn belang verliest. Een dergelijke termijn rechtvaardigt zonder nadere toetsing de veronderstelling van een redelijke mate van inburgering. Ook is deze bepaling van groot belang voor kinderen die niet zijn geboren maar zijn wel getogen in het Koninkrijk. Na vijftien jaar toelating en hoofdverblijf behoeven zij bij meerderjarigheid niet meer de langduriger naturalisatieprocedure te volgen. Op een andere plaats wordt erop gewezen dat voor de echtgenoten van Nederlanders inburgering mag worden verondersteld, althans dit vereiste ondergeschikt wordt gemaakt aan dat van eenheid van nationaliteit binnen het gezin, terwijl van deze personen bovendien niet het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit wordt geëist (Memorie van Toelichting op wetsontwerp 25 891, p. 11). In een aantal landen hebben de echtgenoten van burgers een optierecht op de nationaliteit, mits zekere voorwaarden zijn vervuld. Frankrijk geeft een dergelijk optierecht aan de echtgenoot van een Frans burger(es) na vier jaar huwelijk. De echtgenoten moeten samenwonen op het moment van de optieverklaring (22-2 FRA). In Ierland heeft de buitenlandse echtgenoot van een Ier na drie jaar huwelijk een optierecht op de nationaliteit; is de Ierse echtgenoot pas gedurende het huwelijk Ier geworden dan kan de buitenlandse echtgenoot dit optierecht uitoefenen drie jaar na de naturalisatie van de echtgenoot als Ier. Op het moment van de optieverklaring moet het huwelijk nog bestaan en moeten de echtgenoten samen te wonen (8 IER). Italië geeft ook de buitenlandse echtgenoot van een Italiaan na drie jaar huwelijk het recht om via een optieverklaring Italiaan te worden, mits het huwelijk nog bestaat en er geen sprake is van scheiding van tafel en bed. Als de echtgenoten samen in Italië wonen, kan de buitenlandse echtgenoot al na zes maanden huwelijk opteren (5 ITA). Ook naar Portugees recht kan de buitenlandse echtgenoot na drie jaar huwelijk opteren voor de Portugese nationaliteit (5 POR). In België kan de buitenlandse echtgenoot na drie jaar huwelijk opteren, woonde deze al voor het huwelijk in België dan is een eerdere verklaring mogelijk (16 BEL). Een zeer vergelijkbare bepaling bestaat in Luxemburg (19 (3) juncto 21 LUX). In de andere bestudeerde staten wordt aan de huwelijkspartner van een burger het recht op gefaciliteerde naturalisatie gegeven.132 Varia In Griekenland worden personen van Griekse etniciteit gefaciliteerd door de toekenning van een soort optierecht (10 en 15 GRI). Duitsland voorziet in de van rechtswege verwerving van de Duitse nationaliteit voor etnisch-Duitse ‘Spätaussiedler’ als deze als dusdanig worden erkend op grond van het Bundesvertriebenengesetz (7 DUI). De Griekse en Duitse regelingen zijn problematisch in het licht van artikel 5(1) EVN omdat
132 Zie bijv. 22 FIN.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
62
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
ze gekwalificeerd kunnen worden als positieve discriminatie op etnische gronden. Kinderen en kleinkinderen van Italianen hebben een optierecht op de Italiaanse nationaliteit als ze na het bereiken van de meerderjarigheid tenminste twee jaar in Italië hebben gewoond. Zij kunnen zelfs nog eerder opteren, indien zij in Italiaanse (militaire) dienst treden (4(1)(a) ITA). Het in het buitenland geboren kind van een persoon die oorspronkelijk de Luxemburgse nationaliteit door geboorte of familierechtelijke betrekkingen had (‘d’origine’) kan na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar voor de Luxemburgse nationaliteit opteren, mits hij in het jaar voorafgaande aan de optieverklaring tenminste een jaar in Luxemburg woonde en daar in totaal gedurende vijf jaren woonachtig was (19(2) LUX). In Spanje hebben sinds 2002 personen wier vader of moeder van oorsprong Spaans waren en in Spanje waren geboren een in de tijd ongelimiteerd optierecht op de Spaanse nationaliteit krijgen. De kleinkinderen van een dergelijk persoon kunnen de Spaanse nationaliteit verwerven, nadat zij een jaar in Spanje hebben gewoond. De Italiaanse, Luxemburgse en Spaanse optie regels kunnen worden gezien als een uitbreiding van de facilitering van oud-onderdanen met betrekking tot hun toegang tot de oorspronkelijke nationaliteit. Sommige staten kennen ook optierechten voor de onderdanen van bepaalde staten met een soortgelijke culturele achtergrond, zoals in Finland voor de burgers van andere Scandinavische staten (30 FIN).
3.4
Naturalisatie Alle bestudeerde landen voorzien in de mogelijkheid om de nationaliteit door naturalisatie te verwerven, dat wil zeggen door een beslissing van de overheid op aanvraag van betrokkene. De voorwaarden die vervuld moeten zijn om in aanmerking te komen voor naturalisatie verschillen sterk van land tot land. Ook is het niet in alle landen zo dat een aanvrager recht op naturalisatie heeft, indien hij de voorwaarden vervult. Sommige staten hechten zeer aan een discretionaire bevoegdheid van de overheid. In het kader van deze studie is het van belang om te beseffen dat bij naturalisatie in de regel meer eisen aan de aanvrager worden gesteld dan in het kader van de uitoefening van een optierecht, bijvoorbeeld met betrekking tot het doen van afstand van de oude nationaliteit. Hierna zullen allereerst kort de naturalisatievoorwaarden in het Nederlandse nationaliteitsrecht worden beschreven. Daarna wordt nader ingegaan op de zogenoemde afstandseis. De achtergrond en de ontwikkeling van de afstandseis in het Nederlandse nationaliteitsrecht zal worden beschreven, waarna wordt ingegaan op de thans geldende uitzonderingen op deze eis. Voor de overige bestudeerde staten zullen de naturalisatievoorwaarden niet worden beschreven. Dat zou het bestek van deze studie te buiten gaan. Uitsluitend wordt ingegaan op het recht van die staten, die net als Nederland in beginsel een afstandseis kennen, dat wil zeggen Denemarken, Duitsland, Luxemburg, Noorwegen en Oostenrijk. Wij beschrijven hoe in die landen de afstandseis is geformuleerd en welke uitzonderingen op dit vereiste worden gemaakt. De naturalisatievoorwaarden in het Nederlandse nationaliteitsrecht De eisen waaraan in Nederland moet worden voldaan om voor een naturalisatie in aanmerking te komen worden geformuleerd in artikelen 8 en 9 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De diverse eisen zijn in deze beide artikelen op minder overzichtelijke wijze gegroepeerd maar kunnen alsvolgt worden samengevat. Wil iemand tot Neder-
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
63
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
lander worden genaturaliseerd dan moet in beginsel aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: a. hij moet in beginsel meerderjarig zijn (artikel 10 maakt uitzondering mogelijk); b. tegen zijn verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen of Aruba mogen geen bedenkingen bestaan (uitzonderingen op deze eis zijn niet mogelijk); c. hij moet ten minste vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen of Aruba toelating en hoofdverblijf hebben gehad (uitzonderingen in artikel 8 lid 2, 3 en 4; artikel 10; let ook op artikel 9 lid 1 sub c); d. de betrokkene moet voldoende kennis van het Nederlands beschikken of - indien hij in de Nederlandse Antillen of Aruba woont - van de taal die naast het Nederlands gangbaar is op het eiland van inwoning (uitzondering artikel 10); e. de betrokkene moet voldoende kennis van de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse staatsinrichting en maatschappij hebben (uitzondering artikel 10); f. hij moet zich overigens hebben doen opnemen in de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse samenleving (inburgeringseis) (uitzondering artikel 10); g. er mag geen sprake van zijn, dat er op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan, dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk (uitzondering artikel 9 lid 2); h. de verzoeker mag niet woonachtig zijn in een land, waarvan hij de nationaliteit bezit (uitzondering artikel 10); i. de verzoeker zal in vele gevallen bereid moeten zijn om afstand te doen van zijn oude nationaliteit; j. moet volgens de jurisprudentie de identiteit van de verzoeker onomstotelijk vaststaan, indien nodig aan de hand van gelegaliseerde (soms zelfs geverificeerde) documenten. Artikel 10 geeft in beginsel de minister discretionaire bevoegdheid om in bijzondere gevallen uitzonderingen toe te staan op een aantal van deze vereisten, maar niet op alle. De diverse voorwaarden voor naturalisatie zullen in deze publicatie niet verder worden uitgewerkt, met uitzondering van de zogenoemde afstandseis die beoogt gevallen van meervoudige nationaliteit te vermijden. Ontwikkeling van de afstandseis in het Nederlandse recht Een naturalisatieverzoek wordt afgewezen indien de verzoeker die een andere nationaliteit bezit, niet het mogelijke heeft gedaan om die nationaliteit te verliezen, dan wel niet bereid is het mogelijke te zullen doen om, na de totstandkoming van de naturalisatie, die nationaliteit te verliezen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd (9(1)(b) NED). Om een ingevolge deze bepaling gedane belofte nog eens kracht bij te zetten stelt de Rijkswet duidelijk dat het Nederlanderschap verloren wordt door intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend, indien de betrokkene heeft nagelaten na de totstandkoming van naturalisatie al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen (15(d) NED). Dit werd ook in de oude Wet op het Nederlanderschap en ingezetenschap uit 1892 (artikel 5) reeds gesteld: (…) van een persoon, die tot een ander land behoort kan overlegging worden gevorderd, hetzij van het bewijs dat hij de nationaliteit van dat land heeft verloren of verliest te rekenen van de dag waarop het Nederlanderschap wordt verkregen, hetzij van een verklaring dat hij het nodige zal doen om de nationaliteit van dat land te verliezen.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
64
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Deze oude bepaling was echter minder stringent dan het huidige voorschrift. De oude regeling was een ‘kan’-voorschrift, terwijl de nieuwe regeling imperatief geformuleerd is, zij het met een ontsnappingsclausule in de gedaante van een ‘redelijkerwijs’. De Memorie van Toelichting op wetsontwerp 16 947 (p. 15) stelde over de gevallen, waarin niet kan worden verlangd, dat men zich inspant om de oude nationaliteit kwijt te raken: Ten aanzien van deze gevallen kan gedacht worden aan bijvoorbeeld vluchtelingen; van hen kan niet worden verlangd dat zij contact opnemen met de autoriteiten van hun land van herkomst. In de Memorie van Antwoord op wetsontwerp 16 947 (p. 27) werd - wellicht ietwat ruimer - gesteld dat bij ‘redelijkerwijs’ moet worden gedacht aan ‘hen die door het vragen van ontslag uit het vreemde staatsverband in bestaans- of gewetensnood zouden komen.’ De anti-bipatridieclausule heeft vanaf den beginne sterke kritiek uitgelokt. Jessurun d’Oliveira verdedigde reeds in 1982 het schrappen van de afstandseis: : Bipatridie lijkt voor belangrijke groepen tweede-generatie-buitenlanders in Nederland een uitstekende overgangsvorm die hen kan helpen op minder abrupte wijze hun gerichtheid op een toekomst in Nederland tot uitdrukking te brengen zonder de band met hun ouders en oorsprongsland in sociaal en nationaliteitsopzicht door te snijden. Het verlenen van de Nederlandse nationaliteit aan deze tweede generatie zonder de eis te stellen dat de oorspronkelijke nationaliteit wordt prijsgegeven is m.i. een waardevol beleidsinstrument bij de integratie van vreemdelingen in onze multi-etnische samenleving. Ook in andere landen ontstaat de neiging om aan vrijwillige verkrijging van hun nationaliteit niet de eis te verbinden dat men een andere nationaliteit moet kwijtraken. ‘A number of States no longer consider prevention of dual nationality as an aim of legislative policy’, merkt een nauwkeurig beschrijver als Weis op. Ten aanzien van de vluchtelingen onder de aspirant-Nederlanders is het de vraag of de eis van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit wel in overeenstemming is met art. 34 van het Vluchtelingenverdrag. Ook al is deze eis volkenrechtelijk in het algemeen niet ongeoorloofd, er ontstaat toch spanning met de verplichting om de assimilatie en naturalisatie van vluchtelingen te vergemakkelijken. Deze spanning wordt niet geheel weggenomen door de clausule ‘tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd’. Uit de toelichting blijkt, dat bij dit ‘tenzij’ bijvoorbeeld aan vluchtelingen gedacht kan worden. Betekent dit dat aan geen enkele vluchteling deze eis zal worden gesteld? In dat geval had dit beter in de wet zelf kunnen worden opgenomen. Nu is het toch nog niet zeker wat de administratie van de toelichting zal maken: een absoluut verbod om de eis aan vluchtelingen te stellen, of een discretionaire bevoegdheid om dat onder omstandigheden toch zo nu en dan te doen. Naar mijn mening kan men de [afstandseis] (…) beter helemaal laten vervallen. Het is ook niet billijk om afhankelijk van de inhoud van de buitenlandse nationaliteitswetgeving iemand wel of niet het Nederlanderschap te verlenen. Deze willekeur is een te
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
65
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
hoge prijs voor het streven naar monopatridie.133 De Memorie van Toelichting op wetsontwerp 16 947 (p. 16) wees er verder op dat deze bepaling in overeenstemming is met het beginsel van artikel 1 van het Verdrag van Straatsburg, dat verlies van de oorspronkelijke nationaliteit verbindt aan de vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit. Onderstreept zij echter dat de afstandseis volgens de meeste auteurs geen dwingend gevolg van het Verdrag van Straatsburg is. Op grond van dat verdrag wordt door naturalisatie in een lidstaat (of verwerving van de nationaliteit van een lidstaat door optieverklaring) de nationaliteit van een andere lidstaat automatisch verloren; het verdrag eist echter niet dat bij naturalisatie van onderdanen van niet-lidstaten bipatridie bestrijdende maatregelen moeten worden genomen.134 Hailbronner verdedigt een meer genuanceerd standpunt. De vraag of een partij bij het Verdrag van Straatsburg verplicht is om bij naturalisatie van een buitenlander bipatridie te vermijden, moet zijns inziens niet slechts aan hand van de letterlijke tekst van artikel 1 van het Verdrag maar mede in het licht van de doelstelling van het Verdrag worden beantwoord. Zulks is volkenrechtelijk geboden blijkens art. 31 lid 1 Weens Verdragenverdrag. Consequentie hiervan zou op het eerste gezicht zijn, dat een staat die partij is bij het Verdrag van Straatsburg inderdaad verplicht is om van naturalisandi te eisen, dat ze hun oude nationaliteit opgeven. Door een uitvoerige rechtsvergelijkende analyse toont Hailbronner vervolgens aan dat vrijwel alle lidstaten van het Verdrag van Straatsburg grote uitzonderingen maken op de doelstelling van het Verdrag, de bestrijding van meervoudige nationaliteit. Hij wijst erop dat de meeste lidstaten het kennelijk geen schending van verdragsverplichtingen meer vinden om te naturaliseren onder aanvaarding van het feit, dat daardoor bipatridie ontstaat. Thans de nationaliteitswetgeving dusdanig te wijzigen, dat genaturaliseerd kan worden zonder de oude nationaliteit op te geven, levert daarom volgens Hailbronner geen schending van Verdragsverplichtingen (meer) op: Wie im völkerrechtlichen Gewohnheitsrecht regelmäßig zwischen der Infragestellung bisher geltender Normen und der Entstehung neuen Gewohnheitsrechts nicht exakt unterschieden werden kann, bestehen auch im völkerrechtlichen Vertragsrecht Zeiträume, in denen sich das Verständnis über Ziele und Zwecke eines Vertrages wandelt und schließlich in ein neues einheitliches, verändertes Vertragsverständnis, ein Obsoletwerden bestimmter Vertragspflichten oder die förmliche Abänderung oder Aufhebung von Verträgen einmünden. Die Überzeugung einer Mehrheit der vertraglich gebundenen Staaten von der Revisionsbedürftigkeit des in Artikel 1 niedergelegten Prinzips der Vermeidung der Mehrstaatigkeit bewirkt zwar als solche noch keine Aufhebung oder Modifikation vertraglicher Pflichten, solange nicht die Voraussetzungen für eine einheitliche gewandelte Vertragspraxis vorliegen. Zu berücksichtigen ist indes, daß die Übergänge zwischen vertragswidrigem Handeln und einverständlicher Modifikation von Vertragsinhalten mit oder förmliche Abänderung des Vertrags fließend sind. Der völkerrechtliche Handlungsspielraum von Vertragsstaaten ist daher umso größer, je mehr sich ein Staat mit der Mehrheit der anderen Vertragsstaaten in Einklang befindet und die völkerrechtlich notwendige Schritte unternimmt, um das eigene Handeln in Einklang mit völkerrechtlichen Pflichten zu bringen.135
133 Jessurun d’Oliveira, 1982, p. 248. Zie ook Jessurun d’Oliveira, 1983, p. 1306; Jessurun d’Oliveira, 1984; Mackaay, 1982, p. 993. 134 Vergelijk Rittstieg, 1990, p. 1404: ‚Adressat der Verpflichtung aus Artikel 1 Abs. I ist der Staat der bisherigen Staatsangehörigkeit, nicht der Einbürgerungsstaat‘. 135 Hailbronner, 1992, pp. 43-45 en 104-105.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
66
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
De onderhavige eis heeft ook gedurende de parlementaire behandeling uitvoerige kritiek ondervonden. De Memorie van Antwoord op wetsontwerp 16 947 (p. 5) motiveert dit vereiste derhalve nader als volgt: Het vereiste dat een vreemdeling, die door naturalisatie niet van rechtswege zijn oorspronkelijke nationaliteit verliest, daarvan afstand doet, heeft sinds de inwerkingtreding van de wet van 1892 gegolden. Handhaving daarvan komt gewenst voor, niet zo zeer omdat dubbele nationaliteit een kwaad is dat zo veel mogelijk moet worden uitgebannen, als wel omdat iemand die naturalisatie vraagt zich daarmee voor de keuze stelt. Hij vraagt zich - ongeacht of hij zijn oorspronkelijke nationaliteit van rechtswege verliest of niet - af met welk land hij zich meer verbonden voelt, met het land van oorsprong of met het nieuwe land van vestiging. Of hij zich daarbij laat leiden door gevoelsmatige dan wel door zakelijke overwegingen of door beide, kan hier buiten beschouwing blijven. Hij zal voor zich zelf in elk geval het antwoord moeten vinden op de vraag waar hij zijn toekomst ziet, althans voor de eerstvolgende reeks van jaren. Vreemdelingen die, zoals Belgen, Duitsers en Italianen, weten dat zij door naturalisatie tot Nederlander automatisch hun oorspronkelijke nationaliteit verliezen, zullen daar ongetwijfeld vaak moeite mee hebben. Zij snijden, als zij voor het Nederlanderschap kiezen, in zekere zin de verbinding met het land van herkomst door. Men kan zich dan afvragen, of het billijk is dat anderen moeiteloos een nieuwe verbinding kunnen aangaan, omdat de oude verbinding in stand blijft. Zou het doen van afstand nooit worden verlangd, dan zou het van de vreemde wetgeving afhangen hoe gemakkelijk of hoe moeilijk iemand ertoe komt, hier te lande naturalisatie te vragen. Het is mij opgevallen dat, terwijl vrijwel alle fracties min of meer moeite hebben met het voorstel om in geval van naturalisatie te verlangen dat al het mogelijke wordt gedaan om het ontstaan van dubbele nationaliteit te voorkomen, slechts één fractie, die van D‘66, dit probleem in verband brengt met de voorgestelde bepalingen tot verlies van het Nederlanderschap. Die bepalingen hebben overigens in het voorlopig verslag niet tot kritiek aanleiding gegeven. Zou de nieuwe wet aldus komen te luiden dat, in geval van naturalisatie tot Nederlander, niet meer wordt verlangd dat de betrokkene al het mogelijke doet om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, dan zou de wetgever discriminatie kunnen worden verweten, wanneer daarnaast alle verliesbepalingen zouden worden gehandhaafd. Het zou onbillijk zijn een tot Nederlander genaturaliseerde vreemdeling in het ongestoorde bezit van zijn oorspronkelijke nationaliteit te laten, doch een Nederlander het Nederlanderschap te doen verliezen, wanneer hij zich elders laat naturaliseren. Alleen de bepaling, voorgesteld in artikel 15, onder b (het vrijwillig afstand doen van het Nederlanderschap), zou dan gehandhaafd kunnen blijven. In alle andere gevallen zou geen verlies van het Nederlanderschap meer mogen intreden, met alle gevolgen van dien. Die gevolgen zijn: a. de betrokkenen kunnen zich te allen tijde vrij in Nederland vestigen; b. zij hebben veelal recht op een (hogere) AOW-uitkering; c. zij kunnen aanspraak maken op geldelijke steun, wanneer zij in financiële nood komen te verkeren; d. zij hebben in beginsel recht op een studiebeurs, en wat dies meer zij. Gedurende de parlementaire behandeling van wetsontwerp 16 947 werden meerdere amendementen ingediend die beoogden de afstandseis af te zwakken, c.q. te laten vervallen. Wessel-Tuinstra (D66) stelde voor om de mogelijkheid te openen, dat de verzoeker door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring de oude nationaliteit zou kunnen
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
67
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
behouden.136 Van Es (PSP) ging verder: zij wilde het onderhavige vereiste geheel afschaffen.137 In een toelichting noemt zij het verzet van de regering tegen het behoud van de oorspronkelijke nationaliteit halsstarrig: De realiteit van migranten is dat zij in twee culturen leven: de oorspronkelijke en de Nederlandse. Dubbele nationaliteit is een juridische bevestiging van de situatie. De eis om de oorspronkelijke nationaliteit op te geven heeft als negatief effect dat veel jongeren de stap niet zullen kunnen zetten om Nederlander te worden uit vrees voor conflicten met hun ouders en uit vrees elk remigratieperspectief te verliezen. De bezwaren tegen dubbele nationaliteit zijn in de parlementaire voorbereiding van dit wetsontwerp niet steekhoudend gebleken. Anders dan 20 jaar geleden gaat de Europese tendens momenteel duidelijk in de richting van het aanvaarden van dubbele nationaliteit. Een identiek amendement werd voorgesteld door mevr. Haas-Berger (PvdA).138 De desbetreffende amendementen haalden echter niet de eindstreep. Uit de formulering van artikel 9 lid 1 sub b volgt dat, indien een naturalisandus vindt dat redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd dat hij zijn oude nationaliteit opgeeft, dit door hem zal moeten worden aangetoond. Als een naturalisatieverzoek om deze reden zou worden afgewezen, kan de naturalisandus in een beroepschrift aan de Afdeling rechtspraak van de Raad van State aanvoeren, waarom dit afwijzen wegens toekomstige bipatridie in zijn geval onredelijk is. In dit verband dient te worden gewezen op een uitspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat het feit dat de vreemdeling nog gevoelsmatig gebonden is met zijn land en het feit dat zijn ouders daar begraven zijn en de rest van de familie nog in zijn geboorteland leeft, geen redenen zijn om aan te nemen dat de betrokkene door verlies van de oorspronkelijke nationaliteit in bestaans- of gewetensnood zou komen.139 Een toelichting waarom er in casu geen sprake is van bestaans- of gewetensnood vindt men in deze uitspraak echter niet. De afstandseis stuitte ook in de na 1985 verschenen literatuur op toenemende kritiek. De Groot verdedigde reeds in 1988 dat de Nederlandse eis dat een verzoeker al het mogelijke moet doen om zijn oude nationaliteit te verliezen, niet zou moeten worden gesteld indien deze de nationaliteit van een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of van de Raad van Europa is of de nationaliteit van een staat waarmee Nederland vroeger een gastarbeidersovereenkomst had gesloten.140 In dit verband is verder ook relevant het eerder besproken Tweede Protocol, uit 1993, bij het Verdrag van Straatsburg, dat door Nederland ondertekend en geratificeerd is.
136 Kamerstuk 16 947 (R1181), nr. 18. 137 Kamerstuk 16 947 (R1181), nr. 27. 138 Kamerstuk 16 947 (R1181), nr. 45. 139 Zie Weekoverzicht Afdeling Rechtspraak Raad van State 1988, nr. 2.13. 140 De Groot, 1988, p. 260-263. Zo ook De Groot in Jordens-Cotran 1991, p. 73-75. Zie ook het advies ‘Dubbele nationaliteit ook voor Turkse immigranten’ van de Stichting Inspraakorgaan Turken in Nederland (mei 1990), alsmede JordensCotran, 1990, p. 87, 88. Zie voorts ‘Immigratiebeleid en sociale integratie van immigranten in de Europese Gemeenschap’, deskundigenrapport, opgesteld op verzoek van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, p. 79-84, ook weergegeven door Van Tuinen, 1991, p. 289-290, alsmede Jessurun d’Oliveira, 1991, p. 1734-1741.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
68
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
In 1990 werden ook vanuit het Nederlandse parlement herhaaldelijk bedenkingen tegen de afstandseis naar voren gebracht.141 Uiteindelijk besloot de ministerraad van het Koninkrijk in november 1991 de afstandseis met onmiddellijke werking niet meer te hanteren. Aan de Kamer werd toegezegd op uiterst korte termijn een wetsontwerp in te dienen teneinde artikel 9 lid 1 sub b te schrappen en enkele daarmee samenhangende wijzigingen van de Rijkswet te realiseren. Op 20 december 1991 verwoordde de staatssecretaris van Justitie de beleidswijziging in een circulaire (Staatscourant 1992, nr. 25). Het aangekondigde wetsontwerp werd op 25 februari 1993 bij de Tweede Kamer ingediend (wetsontwerp 23 029 (R 1461)). De voorgestelde afschaffing van de afstandseis stuitte in de Tweede Kamer bij vele leden op kritiek. Niettemin ging de Kamer op 1 maart 1995 met een formulering akkoord die praktisch een afschaffing van de afstandseis impliceerde. In de Eerste Kamer bleken vele leden echter moeite met het schrappen van de afstandseis te hebben. Verschil van mening over de (on)wenselijkheid van de afstandseis vormde de voornaamste reden voor het feit, dat de parlementaire behandeling van het zo-even vermelde wetsontwerp zeer traag verliep. De behandeling in de Eerste Kamer kwam eind 1996 in een volstrekte impasse terecht. Gezien het verzet van de Eerste Kamer stelde de staatssecretaris de afstandseis opnieuw in door middel van een op 18 juni 1997 gedateerde circulaire (Staatscourant 1997, nr. 128). Per 24 februari 1999 werd een lichte wijziging aangebracht in de bijlage bij de circulaire betreffende de afstandseis.142 De afstandseis werd vervolgens gehandhaafd in het per 2003 grondig herziene Nederlandse nationaliteitsrecht.143 Uitzonderingen op de afstandseis in het Nederlandse recht Sinds de inwerkingtreding in 2003 van de gewijzigde Rijkswet worden een aantal duidelijke uitzonderingen op de afstandseis geformuleerd. Ten eerste is er een uitzondering voor een verzoeker die onderdaan is van een staat die partij is bij het Tweede Protocol uit 1993 (9(3)(a) NED). Partij bij het Protocol waren oorspronkelijk Frankrijk, Italië (beide sedert 24 maart 1995) en Nederland (sinds 20 augustus 1996). Frankrijk heeft in 2008 het Tweede Protocol, net als het Verdrag van Straatsburg, opgezegd. Het Protocol bepaalt dat Verdragspartijen bij het Protocol in bepaalde gevallen in hun nationale wet kunnen afwijken van de hoofdregel van het Verdrag van 1963 en derhalve kunnen bepalen dat bij verkrijging van een nieuwe nationaliteit geen verlies van de oorspronkelijke nationaliteit intreedt. Het Protocol noemt daarbij de volgende gevallen:
141 Zie Kamerstuk 21 427, nr. 3 (Verslag bijzondere commissie staatkundige, bestuurlijke en staatsrechtelijke vernieuwing), p. 30-31; UCV 48 d.d. 17 september 1990; Kamerstuk 21 472, nr. 8 (motie Apostolou en Van Es; aangehouden op 23 oktober 1990). Zie over deze ontwikkelingen Van Tuinen, 1991, p. 243-245. 142 Circulaire van 10 februari 1999. Zie Staatscourant, 1999, 38. 143 Zie voor beschouwingen over de hernieuwde invoering van de afstandseis: De Groot, 1997, p. 59-61; Van der Velden, 1998, p. 111-120; Zie over de achtergronden van de afstandseis ook Heijs, 1995, p. 189-203. Vergelijk voorts Van der Voort, 1996, p. 62-68.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
69
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
a. de verzoeker verkrijgt de nationaliteit van zijn echtgenoot; b. de verzoeker is een minderjarige wiens ouders onderdanen zijn van verschillende staten en verkrijgt de nationaliteit van een van zijn ouders; c. de verzoeker behoort tot de tweede generatie migranten, dat wil zeggen: • de verzoeker is geboren en heeft verblijf in de Staat wiens nationaliteit hij verkrijgt, of • de verzoeker heeft gedurende een tijdvak, dat aanvangt vóór de leeftijd van achttien jaar, zijn gewone verblijf gehad in de Staat wiens nationaliteit hij verkrijgt. Zoals gezegd kunnen de toetredende Staten deze uitzonderingen op het Verdrag van 1963 in hun nationale wetgeving neerleggen. Aangezien Nederland (voor het gehele Koninkrijk) tot het Protocol is toegetreden, zal - niet alleen waar het betreft het verlies van de Nederlandse nationaliteit, maar ook waar het de verkrijging betreft - rekening gehouden moeten worden met de daarin gegeven regelingen. Geen afstand zal dan ook gevraagd worden van de verzoeker die onderdaan is van een Staat die Partij is bij het Tweede Protocol. Indien de verzoeker echter niet binnen de doelgroepen van het Tweede Protocol behoort zal de oorspronkelijke nationaliteit worden verloren krachtens artikel 1 van het Verdrag van 1963. Een tweede uitzondering betreft de verzoeker die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba is geboren en hier hoofdverblijf heeft (9(3)(b) NED) Deze uitzondering correspondeert met het eerste punt van uitzondering c) van het Tweede Protocol. De wetgever heeft gemeend dat de aan het Protocol ten grondslag liggende doelstellingen van integratie en van eenheid van nationaliteit in het gezin met zich mee brengen dat de toepassing van de daarin genoemde gevallen niet uitsluitend beperkt kan blijven tot personen die onderdaan zijn van bij het Protocol aangesloten staten. De genoemde uitzonderingen op de algemene regel dat de staat van de oorspronkelijke nationaliteit die nationaliteit dient te ontnemen bij de verkrijging van het Nederlanderschap, gelden daarom ook voor eenieder die bij het verzoek om verkrijging van het Nederlanderschap behoort tot een van de doelgroepen (in ruime zin!) omschreven in het Tweede Protocol. Dit is ook de achtergrond van de derde en vierde uitzonderingen, respectievelijk voor de verzoeker die voor zijn 18de verjaardag mininaal 5 jaar in Nederland gewoond heeft en voor de verzoeker die gehuwd is met een Nederlander (9(3)(c) en (d) NED). De vijfde uitzondering, ten gunste van erkende vluchtelingen, spreekt voor zichzelf (9(3)(e) NED). Van personen die hun land van oorsprong zijn ontvlucht kan bezwaarlijk worden geeist, dat zij met de autoriteiten van dat land in contact treden teneinde hun nationaliteit te verliezen. Deze uitzondering correspondeert met een ook vroeger reeds gemaakte uitzondering.144 Niet alle uitzonderingen van de circulaire 1997 zijn nu gecodificeerd in artikel 9 lid 3. Niet vermeld zijn met name de volgende uitzonderingscategorieën: b. de verzoeker bezit de nationaliteit van een Staat wiens wetgeving of rechtspraktijk geen afstand van nationaliteit toestaat; een opsomming van Staten wier nationaliteitswetgeving deze regeling kennen, is gegeven in de Bijlage;145 (…)
144 Zie circulaire van 18 juni 1997, Staatscourant 1997, 128. 145 Zie ook Bijlage II van deze studie.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
70
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
j. de verzoeker zal voor het doen van afstand een betaling moeten doen van zodanige hoogte dat hij daardoor een substantieel financieel nadeel zal lijden; k. de verzoeker zal - naar hij aantoont - door het doen van afstand zodanige vermogensrechtelijke rechten, waaronder erfrechtelijke aanspraken, die hij thans in het land van oorsprong bezit, verliezen dat hij daardoor een substantieel financieel nadeel zal lijden; l. de verzoeker zal - naar hij aantoont - slechts dan afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit kunnen doen, nadat hij aldaar zijn militaire dienstplicht heeft verricht of deze heeft afgekocht; m. de verzoeker heeft - naar hij stelt en aantoont - bijzondere en objectief waardeerbare redenen om geen afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Het feit dat deze categorieën nu niet vermeld zijn impliceert niet dat deze groepen nu anders dan voor 2003 steeds afstand van hun nationaliteit moeten doen, willen ze via naturalisatie het Nederlanderschap kunnen verwerven. Dit geldt met name voor de categorie vermeld onder b): wie geen afstand kan doen van zijn oude nationaliteit, hoeft zulks ook niet te doen. Bij de overige personen die tot de vermelde groepen behoren, wordt evenwel in elk geval afzonderlijk nagegaan of de door hen aangevoerde redenen dusdanig zijn dat van hen niet redelijkerwijs kan worden verlangd dat zij hun oude nationaliteit opgeven. Een uitzondering op de verplichting tot het doen van afstand van de oude nationaliteit bestaat ook voor diegenen die de nationaliteit van een door Nederland niet erkende staat bezitten: Thans wordt aan vreemdelingen afkomstig uit staten die niet worden erkend door Nederland ook gevraagd om, indien de vreemde nationaliteitswetgeving dit toelaat én de vreemdeling niet onder een categorie valt waaraan vrijstelling wordt verleend van de afstandsverplichting, afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Vanzelfsprekend wordt de nationaliteit van een niet-erkende staat ook niet erkend. In een dergelijk geval afstand te eisen, betekent ook dat van een niet-erkende staat afkomstige bewijsstukken inzake het verlies van de nationaliteit door de Nederlandse autoriteiten in ontvangst en in behandeling worden genomen. Omdat dit niet strookt met het beginsel dat met een niet-erkende staat geen uitwisseling van officiële stukken plaatsvindt, wordt in het vervolg aan personen afkomstig uit staten die niet worden erkend door Nederland niet meer gevraagd om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Het bovenstaande geldt ook voor een reeds totstandgekomen naturalisatie waarin betrokkene nog het document inzake het verlies van de oorspronkelijke nationaliteit moet overleggen aan de Nederlandse autoriteiten, of waarin een zodanig document nog moet worden voorzien van eventuele legalisatie of verificatie. Voorbeeld van een niet-erkende staat is Taiwan.146 Op de in artikel 9 lid 1 sub b verwoorde afstandseis kan geen uitzondering worden gemaakt met toepassing van artikel 10. Bezwaarlijk is dit niet, nu artikel 9 zelf reeds het maken van uitzonderingen mogelijk maakt.
146 Tussentijdse Bericht Nationaliteiten 2001/3.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
71
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
De afstandseis in de bestudeerde staten Behalve in Nederland bestaat in slechts vijf andere van de achttien bestudeerde staten een afstandseis, te weten in Denemarken, Duitsland, Luxemburg (tot eind 2008), Noor wegen en Oostenrijk. In Spanje staat wel een expliciete afstandseis in de wet maar wordt deze in de praktijk niet gehandhaafd. In elf staten wordt deze eis in het geheel niet gesteld. Wij beschrijven hieronder de onderhavige eis in de zojuist vermelde zes landen. Denemarken In Denemarken vindt naturalisatie plaats bij wet in formele zin. Dit betekent dat voor de naturalisatie van vreemdelingen wetsontwerpen aan het parlement gezonden dienen te worden. Aangezien het parlement altijd bij wet besluit over specifieke naturalisaties staan de naturalisatievoorwaarden niet in de nationaliteitswet. De diverse in het parlement vertegenwoordigde partijen hebben echter overeenstemming bereikt over de voorwaarden die aan naturalisandi zullen worden gesteld. Die voorwaarden zijn neergelegd in een uitvoerige circulaire (Nr. 9 van 12 januari 2006).147 In de praktijk toetst de Minister van Integratie of een verzoeker tot naturalisatie de algemene voorwaarden die het Deense parlement heeft geformuleerd ook vervult. Slechts als dat het geval is zal betrokkene op een lijst in een wetsontwerp worden geplaatst. Tabel 3.5 Afstandseis bij naturalisatie Land
Afstandseis
Verdrag van Straatsburg (hoofdstuk 1)
België
Nee
Nee (opgezegd per 28 april 2008)
Denemarken
Ja
Ja
Duitsland
Ja
Nee (opgezegd per 22 december 2002)
Finland
Nee (afgeschaft in 2003)
Nee
Frankrijk
Nee
Ja (maar opgezegd per 5 maart 2009)
Griekenland
Nee
Nee
Ierland
Nee
Nee
IJsland
Nee
Nee
Italië
Nee (afgeschaft in 1992)
Ja (incl. Tweede Protocol)
Luxemburg
Ja (vervalt per 1 januari 2009)
Ja (maar opgezegd per 10 juli 2009)
Nederland
Ja
Ja (incl. Tweede Protocol)
Noorwegen
Ja
Ja
Oostenrijk
Ja
Ja
Portugal
Nee
Nee
Spanje
Ja, maar geen bewijs nodig
Nee
Verenigd Koninkrijk
Nee
Nee
Zweden
Nee (afgeschaft in 2001)
Nee (opgezegd per 30 juni 2002)
Zwitserland
Nee (afgeschaft in 1992)
Nee
147 Zie http://www.nyidanmark.dk/NR/rdonlyres/0271E58F-0CA9-4492-B87F-5C905FF7FDEB/0/cirkulaereskrivelse_nr_9_12_januar_2006_engelsk.pdf
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
72
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
In artikel 4 van bedoelde Deense circulaire wordt als voorwaarde gesteld dat de aanvrager bereid moet zijn de oude nationaliteit op te geven, indien deze door de naturalisatie niet van rechtswege komt te vervallen. Vrijgesteld zijn de volgende categorieën personen: 1. door Denemarken erkende vluchtelingen; 2. personen van landen waar uit de ervaring is gebleken dat afstand doen van de nationaliteit onmogelijk is of extreme moeilijkheden oplevert; 3. personen wier aanvraag om afstand te mogen doen is afgewezen; 4. personen die aantonen dat zij een serieuze, maar niet succesvolle poging hebben gedaan om afstand te doen van de oude nationaliteit. Duitsland Ook in Duitsland geldt in beginsel dat de naturalisandus ‘seine bisherige Staatsangehörigkeit aufgibt oder verliert’ (10(4) DUI). Er bestaan wel uitzonderingen op deze regel (12 DUI). De afstandseis geldt niet indien de betrokken buitenlandse staat niet of slechts onder bijzonder moeilijke voorwaarden afstand toestaat. Daarvan is in het bijzonder sprake indien: 1. de betrokken staat het opgeven van de nationaliteit niet kent; 2. de betrokken staat in de regel afstand doen weigert; 3. de betrokken staat het doen van afstand weigert op gronden die niet voor rekening van de naturalisandus komen, of van onredelijke (‘unzumutbare’) voorwaarden afhankelijk maakt of op een volgens de regels gesteld verzoek niet binnen behoorlijke (‘angemessene’) tijd beslist; 4. de naturalisatie van oudere personen uitsluitend verhinderd wordt door het onderhavige vereiste, het doen van afstand op grote (‘unverhältnismäßige’) moeilijkheden stoot en de afwijzing van het naturalisatieverzoek bijzonder hard zou zijn; 5. door het verlies van de vreemde nationaliteit aanzienlijke economische nadelen ontstaan of vermogensrechten worden verloren, die los staan van het verlies van de staatsburgerlijke rechten als dusdanig; 6. de naturalisandus een erkende vluchteling is; 7. de naturalisandus Europees burger of Zwitser is; 8. Duitsland met het land van herkomst een verdrag heeft gesloten dat voorziet in de mogelijkheid van bipatridie. Opmerkelijk is met name de zevende uitzondering, die in augustus 2007 werd ingevoerd. De diverse uitzonderingen zijn nader gepreciseerd in een circulaire van 13 december 2000.148 Aan een nieuwe versie van de circulaire, waarin met de in 2007 in Duitsland gerealiseerde wetswijzigingen wordt rekening gehouden, wordt momenteel gewerkt. Uit de circulaire blijkt dat er sprake is van een relevante weigering van het permitteren van afstand als door de autoriteiten van de betrokken staat na twee jaren niet (positief) wordt gereageerd op een volgens de voorschriften van de andere staat gedaan verzoek (zie aldaar punt 87.1.2.3.3). Geen sprake van ‘unzumutbare’ eisen is het terugvorderen van betaalde studiebeurzen, het eisen van nakoming van alimentatieschulden of de betaling van achterstallige belastingvorderingen (nr. 87.1.2.3.1). Als het doen van afstand meer dan het brutto-maandsalaris van de naturalisandus kost en minstens 1278 Euro wordt een uitzondering op de afstandseis gemaakt (nr. 87.1.2.3.2.1). Het verlies van vermogensrechtelijke rechten of vooruitzichten (erfrecht) leidt tot een uitzondering op de
148 Allgemeine Verwaltungsvorschrift zum Staatsangehörigkeitsrecht (StAR-VwV) van 13 december 2000, BAnz. Nr. 21a; GMBl. 2001, 122. Ook afgedrukt bij Sturm/Sturm, p. 357 e.v.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
73
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
afstandseis indien deze uitkomen boven het brutto-jaarsalaris van de naturalisandus met een minumum van 10.266 Euro (nr. 87.1.2.5.2). De op oudere personen betrekking hebbende uitzondering wordt toegepast voor personen van 60 jaar en ouder (nr. 8.1.2.6.3.3). Het moet gaan om moeilijkheden veroorzaakt door de gezondheid van betrokkene, zodat deze niet meer persoonlijk naar de diplomatieke vertegenwoordiging van de betrokken staat of naar het land van herkomst kan reizen, hoewel dat noodzakelijk is voor het doen van afstand. Verder wordt onderstreept dat de weigering van de naturalisatie bijzonder hard zou zijn als alle in Duitsland wonende gezinsleden al de Duitse nationaliteit bezitten of als de betrokken persoon al langer dan 15 jaar in Duitsland woonachtig is. De circulaire geeft overigens ook aan, dat ook van de afstandseis wordt afgezien indien de naturalisandus al meer dan twintig jaar niet meer in het land van zijn nationaliteit is geweest, minstens 10 jaar in Duitsland woont en boven de veertig jaar oud is (nr. 8.1.2.6.3.4). Als de naturalisatie van betrokkene voor Duitsland zeer belangrijk is (‘ein herausragendes öffentliches Interesse [….] besteht’) kan ook zonder afstandseis worden genaturaliseerd (nr. 8.1.2.6.3.6). Van een afstandseis wordt ook afgezien als een oud-Duitse naturalisatie aanvraagt, die haar nationaliteit door huwelijk heeft verloren (nr. 8.1.2.6.3.7). Luxemburg In Luxemburg geldt tot 31 december 2008 een afstandseis (7(1)(2) LUX) en een beperkt aantal uitzonderingen daarop (7(2) LUX). Uitgezonderd van de afstandseis zijn: 1. personen die aantonen dat zij een verzoek tot afstand hebben gedaan, maar daarop niet binnen een jaar een positief antwoord hebben gekregen; 2. erkende vluchtelingen; 3. als de staat van herkomst het doen van afstand van de nationaliteit niet toestaat. Op 23 oktober 2008 werd in Luxemburg een nieuwe nationaliteitswet aangenomen waar de afstandseis niet meer vermeldt wordt als voorwaarde voor naturalisatie. Deze wet zal ingaan per 1 januari 2009 en verandert de Luxemburgse houding ten opzichte van meervoudige nationaliteit van een restrictieve in een liberale houding. Noorwegen In Noorwegen geldt de afstandseis in beginsel voor een ieder die door de naturalisatie niet van rechtswege de oude nationaliteit verliest. In principe moet de oude nationaliteit voor de naturalisatie in Noorwegen worden opgegeven. Lukt dat niet dan moet de genaturaliseerde binnen een jaar na de naturalisatie aantonen dat hij afstand heeft gedaan van de oude nationaliteit. Kan de genaturaliseerde pas afstand doen als hij een bepaalde leeftijd heeft bereikt, dan dient het bewijs van het gedaan hebben van afstand te worden geleverd binnen een jaar na het bereiken van die leeftijd (7(h) NOO en nader uitgewerkt in 10 NOO). Enkele groepen personen zijn vrijgesteld van de afstandseis: 1. indien het doen van afstand juridisch of praktisch onmogelijk is 2. indien het stellen van de afstandseis op andere gronden onredelijk zou zijn. Deze bepaling wordt nader uitgewerkt in het nationaliteitsvoorschrift uit 2006.149 Het doen van afstand van de oude nationaliteit wordt niet geëist indien:
149 Zie paragraaf 6-1 van het ‘forskrift 30. juni 2006 om erverv og tap av norsk statsborgerskap (statsborgerforskriften)’.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
74
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
1. de wetgeving van het andere land niet voorziet in de mogelijkheid om afstand te doen of afstand doen blijkt in de praktijk onmogelijk; 2. de overheid van het andere land een verzoek tot het doen van afstand heeft afgewezen; 3. in verband met de veiligheid van verzoeker niet kan worden geëist dat hij contact op neemt met de autoriteiten van het land van zijn oude nationaliteit; 4. meer dan een jaar is verlopen sinds de verwerving van de Noorse nationaliteit of sinds het bereiken van de leeftijd, waarop volgens het recht van de andere staat afstand mogelijk is, zonder dat afstand kon worden gerealiseerd en de andere staat ook geen details geeft over de te verwachten tijdsduur voor de beoordeling van het verzoek. Ook als men inmiddels weet dat de autoriteiten van de andere staat geen antwoord plegen te geven op verzoeken tot het doen van afstand, is uitzondering op de afstandseis mogelijk; 5. de autoriteiten van de andere staat onredelijk belastende voorwaarden voor het doen van afstand stellen. Of het tarief voor het doen van afstand onredelijk is, wordt vastgesteld in het licht van het gewone inkomen van verzoeker. Als het tarief hoger is dan 4 % van dat inkomen is het tarief onredelijk. Als verzoeker de zorg voor kinderen beneden de 18 jaar heeft is het tarief voor het doen van afstand onredelijk indien het (inclusief eventuele kosten voor het doen van afstand namens die kinderen) hoger is dan 2 % van zijn inkomen. Voor wezen geldt dat elk bedrag dat moet worden betaald voor het doen van afstand als onredelijk wordt gekwalificeerd. Indien het bewijs van afstand is geleverd voor aflopen van de relevante tijdslimiet, dan wordt de geldigheid van de verkrijging van de Noorse nationaliteit schriftelijk bevestigd. Wordt het doen van afstand niet aangetoond dan zijn de bepalingen over de herroeping van de naturalisatie (26(1) NOO) van toepassing. Vermeld zij tenslotte dat de wet het in algemene bewoordingen mogelijk maakt om uitzonderingen te maken op een of meerdere vereisten voor naturalisatie (18 en 19 NOO).
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
75
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Oostenrijk
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Onderdaan van staat die partij is bij het Tweede Protocol
Nederland
X
Land van herkomst staat afstand niet toe
Luxemburg
Erkend zijn als vluchteling
Duitsland
Noorwegen
Denemarken
Tabel 3.6 Uitzonderingen op afstandseis
X
Geboren in betreffend land en daar hoofdverblijf hebben
A
X
Vijf jaar onafgebroken hoofdverblijf in betreffend land voor 18e jaar
X
Gehuwd met onderdaan van betreffende staat
X
Contact met autoriteiten van land van herkomst niet mogelijk Afstand doen brengt substantiële financiële kosten met zich mee
X
X
Afstand doen heeft substantieel financieel nadeel ten gevolge
X
X
Afstand doen alleen mogelijk na het doen van militaire dienst
X
X
Naturalisandus is aangesteld aan universiteit of kunstacademie
A
Naturalisandus is onderdaan van EU lidstaat
X
Oudere personen
X
Bepaalde oud-onderdanen
X
A A
X
X = Uitzondering op afstandseis A = Kunnen –onder zekere voorwaarden – nationaliteit verwerven van rechtswege of via optie zonder afstand te doen van andere nationaliteit
Oostenrijk Tenslotte kent Oostenrijk de afstandseis. Deze is tamelijk omslachtig geformuleerd (10(3) OOS): Einem Fremden, der eine fremde Staatsangehörigkeit besitzt, darf die Staatsbürgerschaft nicht verliehen werden, wenn er 1. die für das Ausscheiden aus seinem bisherigen Staatsverband erforderlichen Handlungen unterläßt, obwohl ihm diese möglich und zumutbar sind oder 2. auf Grund seines Antrages oder auf andere Weise absichtlich die Beibehaltung seiner bisherigen Staatsangehörigkeit erwirkt. Uit deze (negatieve) formulering van de afstandseis blijken al twee uitzonderingen. De afstandseis geldt niet indien het doen van afstand niet mogelijk is en ook niet indien het onredelijk (‘unzumutbar’) is zulks van iemand te eisen. In Oostenrijk bestaan geen officiële richtlijnen over de interpretatie en toepassing van de uitzonderingen op de afstandseis. Mussger en Fessler geven echter als voorbeeld van ‘Unzumutbarkeit’: represailles van de betrokken staat na kennisneming van de wens afstand van de nationaliteit te willen doen, het eisen van zeer hoge betalingen voor de afstandsverklaring, het eisen van het doen van militaire dienst.150 Het Oostenrijkse Ministerie van Binnenlandse Zaken onderstreept echter dat een bepalingsverplichting van ettelijke duizenden Euro’s niet tot ‘Unzumutbarbeit’ leidt. Indirecte financiële nadelen leveren ook geen ‘Unzumutbarkeit’
150 Mussger/Fessler, p. 58.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
76
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
op.151 Irrelevant zijn ondermeer: het verlies van een pensioen, inreisverbod na naturalisatie en andere vermogensrechtelijke nadelen.152 Oud-burgers die in de nationaal-socialistische periode het land waren ontvlucht zijn ook vrijgesteld van de afstandseis (‘sich damals deshalb in das Ausland begeben hat, weil er Verfolgung durch Organe der NSDAP oder der Behörden des Dritten Reiches mit Grund zu befürchten hatte oder erlitten hat oder weil er wegen seines Einsatzes für die demokratische Republik Österreich Verfolgungen ausgesetzt war oder solche mit Grund zu befürchten hatte.’). Tenslotte bestaat een uitzondering voor personen die vanwege hun grote verdiensten voor Oostenrijk worden genaturaliseerd (10(4) en (6) OOS). Spanje Tenslotte dient vermeld te worden dat de Spaanse wet een duidelijke afstandseis bevat. De naturalisandus dient te verklaren dat hij afstand doet van zijn oude nationaliteit (‘que renuncia a su anterior nacionalidad’). Vrijgesteld van de afstandsverklaring zijn de burgers van alle Latijnsamerikaanse staten, Andorra, Filipijnen, Ecuatoriaal Guinea en Portugal (23(b) SPA). Voor alle anderen geldt evenwel dat het volstrekt voldoende is om de afstandsverklaring af te leggen ten overstaan van de Spaanse autorititeiten. Geen enkele aktie in de richting van de autoriteiten van het land van herkomst wordt vereist en niet de minste controle vindt plaats. Bij de aanvraag voor naturalisatie moet wel in beginsel de belofte worden gedaan dat men afstand zal doen van de oude nationaliteit: Prometo cumplir en su día los requisitos de juramento y - en su caso - renuncia al la nacionalidad […].153 Bewijsstukken over het gedaan hebben van afstand worden echter op geen enkele moment gevraagd. Isabelle Chopin schrijft over de Spaanse praktijk: No particular requirements or methods for renouncing a previous nationality have been established. When taking the oath, the officiating judge or civil servant simply tells the applicant that he or she must renounce his or her previous nationality and sign accordingly if he or she agrees.154 De analyse van Chopin wordt bevestigd door Aurelia Alvarez Rodríguez: er is ten minste sinds 1971 slechts sprake van een formeel vereiste van afstand (‘una renuncia formal’).155 Dit is op 17 september 2007 nog eens bevestigd in een nieuwe Resolución156 Hoewel buitenlanders na hun naturalisatie geen ander paspoort meer zouden mogen hebben is de realiteit een andere. Bijna alle personen die tot Spanjaard worden genaturaliseerd houden hun andere paspoort en vernieuwen dat ook als het is verlopen. Weliswaar is het sinds de inwerking treding van wet 36/2002 op 9 januari 2003 mogelijk om de Spaanse nationaliteit te ontnemen aan genaturaliseerde Spanjaarden die uitsluitend hun buitenlandse nationaliteit gebruiken (‘si éstos utilizan de forma exclusiva la nacionaldiad extranjera’) waarvan zij afstand zouden hebben moeten gedaan (25(1)(a) SPA), maar de desbetreffende verliesbepaling is nog nooit toegepast. Alvarez Rodríguez onderstreept verder dat
151 Telefoongesprek met het Oostenrijkse Ministerie van Binnenlandse Zaken, 4 juli 2008. 152 Mussger/Fessler, p. 58 153 Alvarez Rodríguez, p. 197. 154 Chopin, p. 251. 155 Resolución DGRN van 24 september 1971. Informatie in email van Aurelia Alvarez Rodríguez, 4 juli 2008. 156 BOE van 27 oktober 2007, p. 43834-43835.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
77
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
de Spaanse autoriteiten de verwerving van de Spaanse nationaliteit door naturalisatie nooit meedelen aan de oorspronkelijke staten van de genaturaliseerden. Zelfs als het land van oorsprong het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit als verliesgrond van rechtswege kent, zullen de autoriteiten van dat land er slechts min of meer bij toeval achter kunnen komen dat de bedoelde verliesgrond wegens het verwerven van de Spaanse nationaliteit is geactiveerd.
3.5
Vergelijkend perspectief en trends Meervoudige nationaliteit ontstaat wanneer een individu bij geboorte de nationaliteit van twee of meer staten verkrijgt, of wanneer hij na de geboorte een andere nationaliteit verkrijgt naast zijn oorspronkelijke nationaliteit. In de regel wordt een nationaliteit bij geboorte van rechtswege verkregen, en na de geboorte door optie of naturalisatie. Het verschil tussen deze drie manieren van nationaliteitsverkrijging is niet slechts een technische kwestie, maar heeft betrekking op zowel de vraag of een expliciete handeling nodig is van de persoon in kwestie en op de vraag in hoeverre de overheid nog discretionaire bevoegdheid heeft om te beslissen over het toekennen van de nationaliteit. Bij verkrijging van rechtswege wordt van de persoon in kwestie geen expliciete handeling verwacht en is de discretionaire bevoegdheid nihil: het bezit van de nationaliteit van een staat is een feit zodra aan de benodigde condities wordt voldaan. Verkrijging door naturalisatie is het resultaat van een vrijwillige –en dus expliciete- keuze van een individu en een toekenning door de overheid. Verkrijging door optie is een duidelijke tussencategorie: het vereist weliswaar een expliciete handeling van een individu –bijvoorbeeld een verklaring- maar wordt eerder gezien als het gebruik maken van een recht dan een daadwerkelijke vrijwillige keuze. Dat heeft niet alleen gevolg voor de discretionaire bevoegdheid van de overheid, die minimaal geacht wordt te zijn in het geval van verkrijging door optie, maar ook voor het ontstaan van meervoudige nationaliteit. Aangezien in de regel verkrijging door optie wordt gezien als expliciet verschillend van het verkrijgen van nationaliteit, zoals door naturalisatie, wordt –met uitzondering van Luxemburg- nergens de afstandseis gehandhaafd als voorwaarde voor het verkrijgen middels optie. In dit licht bezien zou de voorgestelde invoering van de afstandseis voor ‘bijna’ tweedegeneratie immigranten die nu vanaf hun 18de verjaardag kunnen opteren op het Nederlanderschap indien zij vanaf hun vierde jaar in Nederland wonen (6(1)(e) NED) een duidelijke uitzondering zijn in Europa.157 Overigens moet hierbij worden opgemerkt dat sinds de wijziging van de Rijkswet in 2003 –ook in Europees perspectief- het aantal optiecategorieën in Nederland zeer ruim is. Ons overzicht van 18 Europese landen laat zien dat wat betreft het vasthouden aan het standpunt dat meervoudige nationaliteit ten principale vermeden dient te worden Nederland behoort tot een kleine minderheid. Behalve Nederland komt de afstandseis ook voor in Denemarken, Duitsland, Luxemburg (tot eind 2008), Noorwegen en Oostenrijk. In de overige twaalf staten is meervoudige nationaliteit bij naturalisatie van oudsher al geen probleem (Frankrijk, Ierland, Griekenland, IJsland, Portugal, het Verenigd Koninkrijk), is deze recentelijk afgeschaft (België, Finland, Italië, Zweden, Zwitserland), of staat er wel een afstandseis in de wet maar wordt deze niet gehandhaafd (Spanje). Zoals reeds opgemerkt in het vorige hoofdstuk bij de bespreking van de internationale context is de Europese trend die in de richting van een meer tolerante houding ten opzichte van meervoudige nationaliteit.
157 Zie brief van minister, Tweede Kamer, 2007-2008, 30166 (R1795), nr. 25.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
78
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Tenslotte herhalen wij hier nog eens dat meervoudige nationaliteit natuurlijk vooral ontstaat bij geboorte, wanneer een kind geboren wordt uit ouders met verschillende nationaliteiten. Vooral sinds de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in het nationaliteitsrecht, waarbij Nederland een relatieve laatkomer was, mag er vanuit gegaan worden dat meervoudige nationaliteit als empirisch verschijnsel sterk is toegenomen. In hoofdstuk vijf zullen wij hierop terugkomen wanneer wij meer precies kijken naar de toename van meervoudige nationaliteit in cijfers en naar de bijbehorende rechtsgronden. Daaruit zal blijken dat zeker de afgelopen jaren optie en naturalisatie, dus verkrijging na de geboorte, slechts ongeveer de helft van de toename van het aantal Nederlandse inwoners met een Nederlandse en een andere nationaliteit kan verklaren. In het volgende hoofdstuk kijken wij eerst naar de ‘verliesbepalingen’ die in Nederland en in andere Europese landen gehanteerd worden om meervoudige nationaliteit te bestrijden.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
79
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
hoofdstuk 4
Verlies van nationaliteit Naast beperkende regels bij het verkrijgen van nationaliteit, kan meervoudige nationaliteit ook bestreden worden door regels die leiden tot het verlies van nationaliteit. De meest belangrijke verliesbepalingen gelden het verlies van nationaliteit bij het ontbreken van een ’effectieve band’ (genuine link). Zoals wij reeds in hoofdstuk 1 bespraken is sinds het Nottebohm arrest (1955) het bestaan van een effectieve band een fundamenteel uitgangspunt van de internationale rechtsorde voor het verlenen van diplomatieke bescherming.158 Als indicatoren van het ontbreken van een daadwerkelijke band worden in de regel gezien het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit en langdurig verblijf in het buitenland. Net als met betrekking tot de regels bij het verkrijgen van nationaliteit geldt ook hier een grote verscheidenheid in de diverse Europese landen opgenomen in deze studie. Zeven van de achttien landen hebben een verliesbepaling bij vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit en twaalf landen hebben een verliesbepaling die betrekking heeft op langdurig verblijf in het buitenland. Denemarken, Nederland en Noorwegen zijn de enige drie landen waar–in de regel- zowel het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit als het langdurig verblijf in het buitenland kunnen leiden tot het verlies van de nationaliteit. Ook hier is de Europese trend duidelijk: terwijl sinds 1980 zes landen hun verliesbepaling bij vrijwillig verkrijgen afgeschaft, heeft geen enkel land deze verliesbepaling aangescherpt. Vanuit internationaalrechtelijk perspectief is de grote verscheidenheid van verliesgronden niet verrassend aangezien er weinig expliciete regels zijn die betrekking hebben op het verlies van nationaliteit. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mensen bepaalt dat niemand willekeurig zijn nationaliteit mag worden ontnomen (artikel 15(2)), maar gaat verder niet in op de omstandigheden waaronder het verlies van een nationaliteit als willekeurig aangemerkt dient te worden. Dezelfde bepaling van de Universele Verklaring garandeert het recht van een persoon zijn nationaliteit te wijzigen, maar zegt niets over de voorwaarden en is daarom uiterst vaag. Het Verdrag inzake de nationaliteit van de gehuwde vrouw (1957) voorziet in enige bepalingen met de betrekking tot het niet verliezen van de nationaliteit door het huwelijk of als gevolg van getrouwd zijn: het huwelijk zal op zichzelf niet het verlies van nationaliteit veroorzaken en het verlies van de nationaliteit door de echtgenoot zal niet tot automatisch verlies van de nationaliteit van de vrouw leiden. De meest concrete verplichtingen met gevolgen voor de verliesgronden staan in het Verdrag inzake de beperking van het aantal gevallen van staatloosheid (1961), waar in sommige gevallen het verlies van nationaliteit verboden wordt indien dat staatloosheid tot gevolg zou hebben. In Europa is het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (1963) nog voor een zestal landen van belang. Het Verdrag voorziet in de vrijwillige verkrijging van de nationaliteit van een andere staat die partij is bij het Verdrag als verliesgrond voor de oorspronkelijke nationaliteit.
158 Zie voor de Nottebohm-beslissing ICJ Reports 1955, 4 (23); Fontes iuris gentium, Series A, sectio 1, tomus 5, 81.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
80
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
De meest belangrijke ontwikkeling is het Europees Verdrag inzake de nationaliteit (1997). De artikelen 7 en 8 van dat Verdrag indiceren voor het eerst in een internationaalrechtelijk document een uitputtende lijst van een aanvaarbare verliesgronden: Artikel 7 EVN. Verlies van nationaliteit van rechtswege of op initiatief van een Staat die Partij is 1. Een Staat die Partij is, mag in zijn nationale wetgeving niet voorzien in het verlies van zijn nationaliteit van rechtswege of op initiatief van de Staat die Partij is, behoudens in de volgende gevallen: a. vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit; b. verkrijging van de nationaliteit van de Staat die Partij is, door middel van aan de aanvrager toe te schrijven bedrieglijk gedrag, valse informatie of verzwijging van enig relevant feit; c. het vrijwillig in vreemde krijgsdienst treden; d. gedrag dat de essentiële belangen van de Staat die Partij is, ernstig schaadt; e. het ontbreken van een effectieve band tussen de Staat die Partij is, en een onderdaan die zijn gewone verblijf in het buitenland heeft; f. wanneer tijdens de minderjarigheid van een kind wordt vastgesteld dat niet meer wordt voldaan aan de in de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden die hebben geleid tot de verkrijging van rechtswege van de nationaliteit van de Staat die Partij is; g. adoptie van een kind indien het kind de buitenlandse nationaliteit van een of beide adoptiefouders verkrijgt of bezit. 2. Een Staat die Partij is, kan voorzien in het verlies van zijn nationaliteit door kinderen wier ouders die nationaliteit verliezen, behoudens in gevallen als bedoeld in letters c en d van het eerste lid. De kinderen verliezen die nationaliteit echter niet indien een van beide ouders deze behoudt. 3. Een Staat die Partij is, mag in zijn nationale wetgeving niet voorzien in het verlies van zijn nationaliteit ingevolge het eerste en tweede lid van dit artikel indien de betrokken persoon daardoor staatloos zou worden, behoudens in de gevallen genoemd in het eerste lid, letter b, van dit artikel. Artikel 8 EVN. Verlies van de nationaliteit op initiatief van het individu 1. Elke Staat die Partij is, staat toe dat personen afstand doen van zijn nationaliteit, mits zij daardoor niet staatloos worden. 2. Een Staat die Partij is, kan in zijn nationale wetgeving echter bepalen dat uitsluitend onderdanen die hun gewone verblijf in het buitenland hebben, afstand mogen doen. In dit hoofdstuk geven wij een overzicht van regels met betrekking tot verlies van nationaliteit in achttien Europese landen. De nadruk ligt op regels met betrekking tot verlies door vrijwillig verkrijgen van andere nationaliteit en langdurig verblijf in het buitenland. In al onze Europese landen bestaat overigens de mogelijkheid tot het vrijwillig afstand doen van de nationaliteit, wat in principe de meest fundamentele verliesbepaling is (zie artikel 8 EVN). Gezien het feit dat verscheidenheid zich daarbij meer beperkt tot rechtstechnische verschillen laten wij deze bepalingen hier buiten beschouwing. Wel gaan wij ook kort in op verliesbepalingen die recentelijk meer aandacht hebben gekregen en die ten dele betrekking hebben op disloyaliteit, zoals bijvoorbeeld gemanifesteerd door vrijwillige dienst in een buitenlands leger, of de mogelijkheid bieden om de nationaliteit te ontnemen ingeval van het frauduleus verkrijgen van de nationaliteit.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
81
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
4.1
Vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit De eerste verliesgrond die door artikel 7 EVN is toegestaan is, zoals hierboven reeds vermeld, de vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit. Er zijn ook meerdere bepalingen in andere internationale verdragen die betrekking hebben op deze verliesgrond. Zo onderstreept het Verdrag tot beperking der staatloosheid dat deze verliesgrond alleen aanvaardbaar is indien de buitenlandse nationaliteit daadwerkelijk wordt verkregen. Louter de aanvraag van een buitenlandse nationaliteit mag niet tot automatisch verlies leiden (artikel 7(2)): Hij die de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat bezit en een verzoek tot naturalisatie in een ander land heeft ingediend verliest zijn nationaliteit niet, tenzij hij de nationaliteit van dat andere land verkrijgt of de verzekering heeft ontvangen die te zullen verkrijgen. Verlies door vrijwillige verkrijging is ook de kernregel van het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit (1963). Artikel 1(1) van dat Verdrag bepaalt: Meerderjarige onderdanen van de Verdragsluitende Partijen verliezen hun nationaliteit, indien zij ten gevolge van een uitdrukkelijke wilsverklaring de nationaliteit van een andere Partij verkrijgen door naturalisatie, optie of herstel in die nationaliteit; aan hen mag geen vergunning worden gegeven hun vroegere nationaliteit te behouden. Desalniettemin kwam op 2 februari 1993 een Tweede Protocol bij het Verdrag (1963) tot stand, dat uitzonderingen op het basis principe het Verdrag van Straatsburg toelaat. De preambule bij het Tweede Protocol onderstreept: De lidstaten van de Raad van Europa die dit Protocol hebben ondertekend, Het noodzakelijk geacht hebbend over te gaan tot wijziging van Hoofdstuk 1 van het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, ondertekend te Straatsburg op 6 mei 1963, hierna te noemen “het Verdrag”; Gelet op het grote aantal migranten die zich duurzaam hebben gevestigd in de lidstaten van de Raad van Europa en de noodzaak hun integratie in de ontvangende Staat te voltooien, met name in het geval van migranten van de tweede generatie, door verkrijging van de nationaliteit van die Staat; Gelet op het grote aantal gemengde huwelijken in de lidstaten en de noodzaak de verkrijging door de ene echtgenoot van de nationaliteit van de andere echtgenoot en de verkrijging door hun kinderen van de nationaliteit van beide ouders te vergemakkelijken, ten einde de eenheid van nationaliteit binnen een gezin te bevorderen; Overwegend dat het behoud van de oorspronkelijke nationaliteit een belangrijke factor is bij de verwezenlijking van deze doelstellingen, gelet op Resoluties (77)12 en 13 van de Raad van Europa inzake de nationaliteit van echtgenoten van verschillende nationaliteit en de nationaliteit van staande het huwelijk geboren kinderen, alsmede gelet op de ontwikkelingen in de desbetreffende wetgeving van de lidstaten (…). In dat licht worden drie leden toegevoegd aan artikel 1 van het Verdrag van 1963: 5. Onverminderd de bepalingen van het eerste lid en, waar van toepassing, het tweede lid, kan elk van deze Partijen, wanneer een onderdaan van een Verdragsluitende Partij de nationaliteit verkrijgt van een andere Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan hij is geboren en verblijft, of zijn gewone verblijf heeft gehad gedurende een
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
82
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
tijdvak dat aanvangt voor de leeftijd van 18 jaar, bepalen dat hij de oorspronkelijke nationaliteit behoudt. 6. Onverminderd de bepalingen van het eerste lid en, waar van toepassing, het tweede en het vijfde lid, kan elk van deze Partijen, in geval van een huwelijk tussen onderdanen van verschillende Verdragsluitende Partijen, bepalen dat de echtgenoot die door een uitdrukkelijke wilsverklaring de nationaliteit van de andere echtgenoot verkrijgt, de oorspronkelijke nationaliteit behoudt. 7. Onverminderd de bepalingen van het tweede lid, waar van toepassing, kan elk van deze Partijen, wanneer een minderjarige onderdaan van een Verdragsluitende Partij wiens ouders onderdanen van verschillende Verdragsluitende Partijen zijn, de nationaliteit van een van zijn ouders verkrijgt, bepalen dat hij de oorspronkelijke nationaliteit behoudt. Het Tweede Protocol is geratificeerd door drie landen: Frankrijk, Italië en Nederland. Tussen deze landen vindt voor de vermelde categorieën personen artikel 1 van het Verdrag (1963) niet langer toepassing. Zoals hierna wordt beschreven kennen de Franse en Italiaanse nationaliteitswetten de vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit niet (meer) als verliesgrond. Franse en Italiaanse onderdanen die in een van de categorieën van het Tweede Protocol vallen kunnen daarom de nationaliteit van een van de andere staten die het Tweede Protocol hebben geratificeerd verkrijgen zonder hun oorspronkelijke nationaliteit te verliezen. Nederlandse onderdanen verliezen nog evenmin de Nederlandse nationaliteit wanneer zij de Franse of Italiaanse nationaliteit verkrijgen, terwijl ze behoren ze tot een van de geprivilegieerde groepen van het Tweede Protocol. Weliswaar heeft Nederland het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit als verliesgrond gehandhaafd in de herziene Rijkswet die inwerking trad per 1 april 2003, maar daarin worden de doelgroepen van het Tweede Protocol uitgezonderd van deze verliesbepaling (15(2) NED). In paragraaf 2.2 werd reeds vermeld dat Frankrijk in maart 2008 het Verdrag van Straatsburg plus het Tweede Protocol heeft opgezegd. Vanaf maart 2009 zal het Tweede Protocol daarom nog uitsluitend relevantie hebben in de verhouding tussen Italië en Nederland. De nationaliteitswetgeving van een redelijk aantal landen voorziet in de mogelijkheid van verlies van de nationaliteit van het betrokken land in geval van vrijwillige verkrijging van een buitenlandse nationaliteit. Van de bestudeerde staten is Zwitserland het enige land dat deze verliesgrond nooit kende. In een drietal landen leidt, zonder uitzondering, vrijwillige verkrijging altijd tot verlies van de oorspronkelijke nationaliteit. Een voorbeeld hiervan was tot 2003 ook Nederland (zie het oude 15(a) NED). Vergelijkbare bepalingen kunnen nog worden gevonden in Denemarken, Luxemburg en Noorwegen.159 Enkele jaren geleden was dat ook nog het geval in België, Finland, IJsland en Zweden, maar deze landen schrapten recentelijk deze verliesgrond geheel. Griekenland (1914), het Verenigd Koninkrijk (1949), Ierland (1956), Frankrijk (1973), Portugal (1981) en Italië (1992) deden dit al veel eerder. Bij Italië moet opgemerkt worden dat het weliswaar in de interne nationaliteitswetgeving de vrijwillige verkrijging als verliesgrond heeft afgeschaft, maar dat dit land het Verdrag van Straatsburg (1963) (nog) niet opgezegd. Indien een Italiaan daarom vrijwillig de nationaliteit van een andere lidstaat van het Verdrag van Straatsburg verkrijgt wordt derhalve de oorspronkelijke nationaliteit verloren, behalve wanneer het Tweede Protocol van toepassing is of wanneer de Italiaan ten tijde van de verwerving van de vreemde nationaliteit in Italië woonachtig is. Voor Frankrijk geldt tot maart 2009 hetzelfde, maar dit land zegde in maart 2008 het Verdrag van Straatsburg plus het Tweede Protocol op.
159 Zie 7(1) DEN; 25(1) LUX; 23(1) NOO.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
83
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
In Luxemburg komt de onderhavige verliesgrond per 1 januari 2009 te vervallen met de inwerkingtreding van de nieuwe nationaliteitswet (zie Tabel 4.1). De Europese trend is dus duidelijk in de richting van een meer tolerant regime betreffende vrijwillig verkrijgen van een vreemde nationaliteit als verliesgrond. Het is op zijn plaats om hier de woorden te citeren, waarmee Minister van Justitie Everrett op 29 februari 1956 het Ierse parlement overtuigde dat het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit als verliesgrond zou moeten worden geschrapt: (…) we feel that our law should not deprive of Irish citizenship a person who goes abroad and acquires another citizenship. Ireland is a mother country, with large overseas populations, many of whom were forced to emigrate and to become citizens of another country for economic reasons, but who, nevertheless, have ties of affection and racial pride with the home land. Why should we seek nationally to disown our own flesh and blood, if the laws of their adopted country permit the retention of the citizenship of their birth and heritage?160 Diverse landen voorzien in beginsel in ex lege verlies van de nationaliteit bij het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit, maar maken daarop uiteenlopende uitzonderingen: Toestemming door de staat In een aantal landen staan expliciete regels in de wet die het de staat toestaan haar onderdanen na de verwerving van een vreemde nationaliteit de nationaliteit te behouden. Dit is bijvoorbeeld het geval in Oostenrijk waar de volgende voorwaarden gelden voor de toestemming om de Oostenrijkse nationaliteit te behouden (28 OOS): 1. het behoud van de Oostenrijkse nationaliteit dient in het belang van Oostenrijk te zijn door de prestaties (“Leistungen”) van de verzoeker in het verleden of te verwachten in de toekomst of wegens andere gegronde redenen (‘berücksichtigungswürdigen Gründe’’); 2. de staat waarvan de betrokken persoon de nationaliteit wenst te verkrijgen laat het behoud van de oorspronkelijk nationaliteit toe; 3. aan de voorwaarden van paragraaf 10(1) (2-4, 6 en 8) OOS is voldaan, dat willen zeggen afwezigheid van strafblad, geen gevaar voor de publieke orde en veiligheid in Oostenrijk, afwezigheid van relaties met buitenlandse mogendheden die schadelijk voor de belangen of reputatie van Oostenrijk zouden kunnen zijn.
160 Zie http://www.oireachtas-debates.gov.ie/D/0154/D.0154.195602290045.html (bezocht op 10 juli 2008).
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
84
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Tabel 4.1 Verliesbepaling bij vrijwillig verkrijgen andere nationaliteit Verlies
Verdrag van Straatsburg (hoofdstuk 1)
België
Nee (afgeschaft in 2007)
Nee (opgezegd per 28 april 2008)
Denemarken
Ja
Ja
Duitsland
Ja, maar uitzonderingen
Nee (opgezegd per 22 december 2002)
Finland
Nee (afgeschaft in 2003)
Nee
Frankrijk2
Nee (afgeschaft in 1973)
Ja (maar opgezegd per 5 maart 2009)
Griekenland
Nee (afgeschaft in 1914)
Nee
Ierland
Nee (afgeschaft in 1956)
Nee
IJsland
Nee (afgeschaft in 2003)
Nee
Italië
Nee (afgeschaft in 1992)
Ja (incl. Tweede Protocol)
Luxemburg
Ja (afgeschaft in 2009)
Ja (maar opgezegd per 10 juli 2009)
Nederland
Ja, maar uitzonderingen
Ja (incl. Tweede Protocol)
1
2
Noorwegen
Ja
Ja
Oostenrijk
Ja
Ja
Portugal
Nee (afgeschaft in 1981)
Nee
Spanje
Ja, drie jaar na de verwerving van de vreemde nationaliteit maar sinds 2003 behoudsverklaring mogelijk, ook vele uitzonderingen
Nee
Verenigd Koninkrijk
Nee (afgeschaft in 1949)
Nee
Zweden
Nee (afgeschaft in 2001)
Nee (opgezegd per 30 juni 2002)
Zwitserland
Nee
Nee
3
1 Duitsland: geen verlies bij verkrijgen van nationaliteit van andere EU lidstaat (sinds 2007). 2 Frankrijk/ Italië: alleen verlies bij vrijwillig verkrijgen van nationaliteit van staat die partij is bij Verdrag van Straatsburg (hoofdstuk 1), met uitzondering voor personen die vallen onder Tweede Protocol. 3 Spanje: geen verlies bij verkrijgen van nationaliteit van Latijns Amerikaanse landen, Andorra, Portugal, Filippijnen, Equatoriaal Guinee.
Deze voorwaarden hoeven niet te zijn vervuld als het een minderjarige betreft die een vreemde nationaliteit vrijwillig verwerft. In dat geval is het voldoende als het in het belang van het kind is, dat het ook de Oostenrijkse nationaliteit behoudt. Indien aan de bovenstaande voorwaarden voldaan is heeft de verzoeker het recht toestemming te krijgen de Oostenrijkse nationaliteit te behouden niettegenstaande dat hij vrijwillig een andere nationaliteit verkrijgt. Met name de eerste voorwaarde geeft de Oostenrijkse autoriteiten echter een ruime discretionaire bevoegdheid.161 In Duitsland voorziet de wet in de mogelijkheid van schriftelijke toestemming van de Duitse autoriteiten voor het behoud van de Duitse nationaliteit in het geval van een vrijwillige verkrijging van een buitenlandse nationaliteit (25(2) DUI). Sinds 1 januari 2000 bepaalt de wet dat bij het nemen van een dergelijke beslissing zowel de publieke als private belangen meegewogen dienen te worden (25(2)(2) DUI). Indien de verzoeker zijn gewoon verblijf in het buitenland heeft dient te worden vastgesteld of permanente betrekkingen met Duitsland waarschijnlijk zijn (‘ob er fortbestehende Bindungen an
161 Waldrauch 2006c, p. 199.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
85
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Deutschland glaubhaft machen kann’). Voor 1 januari 2000 werd deze toestemming om de Duitse nationaliteit te behouden maar mondjesmaat verleend. Thans is het aanzienlijk gemakkelijker om de vereiste toestemming te verkrijgen. Een duidelijk verschil tussen Oostenrijk en Duitsland is dat in Oostenrijk toestemming slechts wordt verleend indien dit een specifiek belang van de staat dient terwijl in Duitsland het belang van het betrokken individu ook een reden kan zijn. In Oostenrijk is het individuele belang alleen relevant in geval van kinderen. Opgemerkt zij dat Oostenrijk bij de ratificatie van het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (1963) een voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot het recht toestemming aan onderdanen te verlenen in geval van vrijwillige verkrijging de oorspronkelijke nationaliteit te behouden. Duitsland had overigens ook een dergelijk voorbehoud gemaakt maar heeft inmiddels het Verdrag van Straatsburg helemaal opgezegd. Een volstrekt andere aanpak zien we in de Griekse nationaliteitswetgeving. Vrijwillige verkrijging van een buitenlandse nationaliteit resulteert nimmer in een ex lege verlies van de Griekse nationaliteit, maar een vrijwillige verkrijging van een buitenlandse nationaliteit zonder voorafgaande toestemming van de regering kan een grond voor ontneming van de nationaliteit zijn (20(1) GRI). 162 De autoriteiten hebben daarbij een ruime discretionaire bevoegdheid.163 Militaire verplichtingen en oorlog Staten kunnen ook toestaan de nationaliteit te behouden in het geval dat het betrokken individu nog zijn militaire verplichtingen moet vervullen. Dit was voor 1991 het geval in België toen de wet bepaalde dat een persoon die de leeftijd van achttien jaar had bereikt en dienstplichtig was de toestemming van de Koning nodig had om de Belgische nationaliteit te verliezen door vrijwillige verkrijging van een buitenlandse nationaliteit (22(2) BEL oud). Deze voorwaarde werd in 1926 in de Belgische wetgeving geïntroduceerd en in 1991 afgeschaft door de wet die tevens toestemming verleende het Verdrag van Straatsburg (1963) te ratificeren. De voorwaarde werd als inconsistent ervaren met de gedachte achter dat Verdrag dat verlies het uitgangspunt dient te zijn bij het vrijwillig verkrijgen van een vreemde nationaliteit. Daarnaast zou de voorwaarde overbodig worden omdat in België de dienstplicht werd afgeschaft. Ten slotte werd de vereiste toestemming bijna altijd verleend. In 2007 schafte België het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit als verliesgrond geheel af. Een aantal staten heeft ook een bepaling in de wet dat in het geval van oorlog de nationaliteit niet verloren kan worden, dus zelfs niet door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit. Een voorbeeld is Spanje waar de wet bepaalt dat de Spaanse nationaliteit niet wordt verloren wanneer Spanje in staat van oorlog verkeert (24(4) SPA). In Italië vindt men overigens precies de omgekeerde situatie. Daar bestaat in de regel geen verliesbepaling, maar voorziet de wet wel in het verlies van de Italiaanse nationaliteit wanneer een Italiaan gedurende de staat van oorlog met een buitenlandse mogendheid vrijwillige de nationaliteit van het betrokken land verkrijgt (12(2) ITA).
162 Zie Marie-Hélène de Brabandere-Marescaux/ Sophia Koukoulis-Spiliotopoulos, Grèce, Nr. 93, p. 94, 102-104, in: Charles L. Closset/ Michel J. Verwilghen, Jurisclasseur Nationalité, Paris. 163 Tot 1914 kende Griekenland wel vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit als verliesgrond. Zie Anastasia Grammaticaki-Alexiou,in: Nascimbene, p. 399.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
86
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Verblijf in betreffende land Een andere uitzondering op de verliesbepaling betreft gevallen waar het betrokken individu niet in het buitenland woonachtig is, maar nog steeds in het betrokken land verblijft. Dit geldt bijvoorbeeld voor Spanje, waar meerderjarigen de Spaanse nationaliteit verliezen indien zij niet alleen vrijwillig een buitenlandse nationaliteit verkrijgen of uitsluitend de buitenlandse nationaliteit gebruiken die aan hen voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd werd toegekend, maar ook hun gewoonlijk verblijf in het buitenland hebben (24(1) SPA). Het verlies treedt in drie jaren na de verkrijging van de vreemde nationaliteit, respectievelijk drie jaren na het bereiken van de meerderjarigheid. Dit verlies kan sinds 2003 overigens worden voorkomen door een daartoe strekkende verklaring af te leggen bij de bevoegde autoriteiten. Uit de betreffende bepaling kan men dus de conclusie trekken dat een Spaans onderdaan met gewoon verblijf in Spanje de oorspronkelijke nationaliteit niet verliest bij de vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit. Tot 1 januari 2000 bepaalde ook de Duitse nationaliteitswet dat een Duitser met een gewoon verblijf in Duitsland niet de Duitse nationaliteit verliest door de vrijwillige verkrijging van een buitenlandse nationaliteit, maar deze bepaling is afgeschaft (zie 25(1) (oud) DUI). Totdat Italië in 1992 de vrijwillige verkrijging van een buitenlandse nationaliteit als verliesgrond afschafte, voorzag de oude wet uit 1912 ook in een uitzondering in het geval van gewoonlijk verblijf in Italië (8(1) ITA). Bij de ratificatie van het Verdrag van Straatsburg maakte Italië een voorbehoud dat er toe strekte dat een in Italië woonachtige Italiaan zijn nationaliteit niet verliest in geval van vrijwillig verwerven van een andere nationaliteit. Bevriende staten Sommige landen maken een uitzondering voor het verkrijgen van een aantal specifieke buitenlandse nationaliteiten. Deze uitzonderingscategorie is van uitzonderlijk belang in Spanje, waar de wet bepaalt dat de verkrijging van de nationaliteit van de Latijns-Amerikaanse landen, Andorra, de Filippijnen, Equatoriaal Guinea of Portugal niet leidt tot het verlies van de Spaanse nationaliteit van Spaanse onderdanen door geboorte, familierechtelijke betrekkingen of optie (‘españoles de origen) (24(1)(2) SPA). De uitzondering geldt niet voor genaturaliseerde Spanjaarden en vormt daarom een schending van artikel 5(2) EVN, dat voorschrijft dat verdragspartijen zich laten leiden door het beginsel van nondiscriminatie tussen hun onderdanen, ongeacht het feit of zij onderdaan door geboorte zijn of de nationaliteit van die staat later hebben verkregen. Overigens kunnen genaturaliseerde Spanjaarden het verlies van de Spaanse nationaliteit wel voorkomen door een daartoe strekkende verklaring die moet worden afgelegd binnen drie jaren na de verwerving van de vreemde nationaliteit. In Spanje heeft de socialistische partij in 2000 een wetsvoorstel ingediend om aan dit lijstje ook de lidstaten van de Europese Unie toe te voegen.164 Alhoewel het zeer onzeker is of dit voorstel zal worden geaccepteerd is het interessant hier de aandacht voor de bijzondere band tussen de EU-lidstaten op te merken. In Duitsland heeft men in augustus 2007 de in Spanje voorgestelde stap ook daadwerkelijk gemaakt: de Duitse nationaliteit wordt niet meer verloren indien een Duitser vrijwillig de nationaliteit van een andere lidstaat van de Europese Unie verwerft.
164 Wetsvoorstel 122/000003, 24 april 2000.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
87
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Behoudsverklaring Sinds 2003 kent Spanje een zeer opmerkelijke uitzondering op het verlies van de Spaanse nationaliteit door het verwerven van een vreemde nationaliteit. Het verlies kan slechts intreden drie jaar na de verwerving van die vreemde nationaliteit. Als betrokkene voor het aflopen van die periode aan de Spaanse autoriteiten meedeelt dat hij de Spaanse nationaliteit wil behouden, dan treedt geen verlies op. Voor 1990 gold overigens ook een opmerkelijke uitzondering op de onderhavige verliesgrond: als het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit geschiedde om redenen van emigratie dan trad geen verlies op. In de praktijk werd deze uitzondering zo gehandhaafd, dat geen verlies optrad, indien betrokkene zelf verklaarde dat hij de andere nationaliteit had verworven omdat hij na zijn emigratie uit Spanje zich ook nationaliteitsrechtelijk wilde integreren in zijn nieuwe woonland.165 Deze uitzondering werd in 1990 geschrapt, maar de gedachte erachter is in 2003 heringevoerd in een ander jasje. Tweede Protocol De uitzonderingen gemaakt door het Tweede Protocol (1993) bij het Verdrag van Straatsburg (1963) zijn hierboven reeds beschreven. Deze uitzonderingen zijn uitsluitend van toepassing tussen de staten die het Tweede Protocol hebben geratificeerd (Frankrijk, Italië en Nederland) wanneer een onderdaan de nationaliteit verkrijgt van een andere Verdragsstaat. In Nederland heeft de wetgever zich in 2003 intensief laten inspireren door het Tweede Protocol. Artikel 15(2) NED bepaalt – voor zover hier relevant – dat de Nederlandse nationaliteit nog steeds verloren wordt door vrijwillige verkrijging van een buitenlandse nationaliteit, maar dat deze verliesgrond niet geldt wanneer het betrokken persoon: a. geboren is in het land waarvan hij de nationaliteit verkrijgt en zijn gewoonlijk verblijf in dat land heeft; b. als minderjarige voor een onafgebroken periode van ten minste vijf jaren in de staat waarvan hij de nationaliteit wens te verkrijgen heeft gewoond; c. de nationaliteit verkrijgt van zijn echtgenote of geregistreerd partner. Deze uitzonderingen zijn weliswaar niet geheel identiek aan die van het Tweede Protocol maar wel evident zeer sterk geïnspireerd door de geest van dat Protocol. Bovendien gelden deze uitzonderingen voor het verkrijgen van de nationaliteit van elke staat, en niet alleen voor het verkrijgen van de nationaliteit van een staat die partij is bij het Tweede Protocol. Vrijwillig behouden van een vreemde nationaliteit Vermelding verdienen tenslotte twee nationale regelingen, die weliswaar niet het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit betreffen, maar wel het vrijwillig behouden van die nationaliteit. Wij zagen al dat in Duitsland de Duitse nationaliteit wordt verkregen door kinderen geboren in Duitsland van buitenlandse ouders die in Duitsland woonachtig zijn en daar een bepaalde verblijfsstatus hebben. Deze nationaliteit wordt verloren indien de betrokken kinderen tussen het 18e en 23e levensjaar geen afstand doen van een door hen iure sanguinis verkregen andere nationaliteit. Het desbetreffende kind
165
De Groot 1988, p. 188.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
88
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
moet een schriftelijke verklaring afleggen bij de Duitse autoriteiten met het doel kennis te geven of hij de Duitse of de buitenlandse nationaliteit wenst te behouden. Indien de betrokken persoon voor de buitenlandse nationaliteit kiest wordt de Duitse nationaliteit verloren. Indien geen verklaring voor de 23ste verjaardag wordt afgelegd wordt de Duitse nationaliteit ook verloren. Als betrokkene voor de Duitse nationaliteit kiest moet bewijs worden overgelegd dat hij afstand heeft gedaan van de vreemde nationaliteit. Voor de 21ste verjaardag kan een verzoek voor toestemming tot het behouden van de buitenlandse nationaliteit naast de Duitse worden gedaan. De regeling van het ius soli is pas op 1 januari 2000 in Duitsland ingevoerd. In een overgangsbepaling (40b DUI) werd echter bepaald dat kinderen die nog niet de leeftijd van 10 jaar hadden bereikt en zouden hebben voldaan aan de nieuwe regeling een recht op naturalisatie hadden. Een daartoe strekkende naturalisatie aanvraag moest uiterlijk 31 december 2000 zijn ingediend. Voor in 1990 geboren kinderen die op de basis van de overgangsregeling zijn genaturaliseerd gaat in 2008 de verplichting tot het maken van de zo-even beschreven keuze in. Zij zullen die keuze voor hun 23ste verjaardag in 2013 moeten maken. Berichten over ervaringen met de keuzeverplichting zijn nog niet verschenen. Een Luxemburgse onderdaan die 18 jaar of ouder is en tevens een buitenlandse nationaliteit bezit verliest de Luxemburgse nationaliteit indien hij een verklaring bij de buitenlandse autoriteiten aflegt met het doel de buitenlandse nationaliteit te behouden (25(7) LUX). Hetzelfde geldt voor een Luxemburgse onderdaan die binnen een periode van twee jaar geen afstand van de buitenlandse nationaliteit heeft gedaan na een daartoestrekkend bevel van de Luxemburgse autoriteiten of, indien afstand doen van de buitenlandse nationaliteit niet mogelijk is, hij geen daartoebestemde verklaring heeft afgelegd dat hij de Luxemburgse nationaliteit wenst te behouden.
4.2
Permanent verblijf in het buitenland De tweede belangrijke verliesgrond, naast het vrijwillig verkrijgen van een vreemde nationaliteit, is het permanent verblijf in het buitenland. De normatieve onderbouwing is hetzelfde voor beide verliesgronden: zowel door het aangaan van een formele band met een andere staat als door gewoonlijk verblijf in het buitenland breekt de daadwerkelijke en effectieve band tussen een staat en een onderdaan. Deze verliesgrond wordt toegestaan door het Europees Verdrag inzake Nationaliteit (7(1)(e) EVN). Het toelichtende rapport bij het EVN verklaart dat er van wordt uitgegaan dat de betrokken staat alle redelijke middelen heeft benut om te verzekeren dat deze informatie aan de betrokken persoon wordt gecommuniceerd. Daarnaast wordt onderstreept: Bewijs voor het ontbreken van een daadwerkelijke en effectieve band kan in het bijzonder zijn het nalaten een van de volgende handelingen bij de bevoegde autoriteiten van de betrokken Verdragsluitende Staat te verrichten: I. registratie; II. aanvraag van identiteits- of reisdocumenten; III. verklaring inhoudende de wens van de Verdragsluitende Staat te behouden. De mogelijkheid van verlies van de nationaliteit wegens onafgebroken verblijf in het buitenland is ook vermeld in van het Verdrag betreffende de beperking van staatloosheid uit 1961 (artikel 7):
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
89
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
(…) 3. Behoudens de bepalingen van het vierde en het vijfde lid van dit artikel, zal niemand zijn nationaliteit verliezen op grond van het feit dat hij het land waarvan hij de nationaliteit bezit, verlaat, in het buitenland woont, zich niet laat inschrijven of op grond van enig ander soortgelijk feit, dat voor hem staatloosheid met zich zou brengen. 4. Verlies van de nationaliteit, verkregen door naturalisatie, kan worden gegrond op verblijf in den vreemde gedurende een door de wetgeving van de betrokken Verdragsluiende Staat vast te stellen tijdvak van ten minste zeven opeenvolgende jaren, tenzij de belanghebbende de bevoegde autoriteit ervan in kennis stelt dat hij zijn nationaliteit wenst te behouden. In deze context is ook een resolutie belangrijk, die als Annex bij het Verdrag betreffende de beperking van staatloosheid (1961) is opgenomen en waarin ondermeer wordt gesteld: III.
De Conferentie raadt de Verdragsluitende Staten aan het behoud van nationaliteit van onderdanen woonachtig in den vreemde mogelijk te maken middels een verklaring of registratie en alle mogelijke maatregelen te ondernemen om te verzekeren dat de betrokken personen tijdig geïnformeerd worden over alle formaliteiten en tijdslimieten die in acht moeten worden genomen om de nationaliteit te behouden.
De nationaliteitswetgeving van diverse landen bevatten bepalingen die het verlies van de nationaliteit vanwege een onafgebroken verblijf in den vreemde mogelijk maken. De details van deze regelingen variëren aanzienlijk. In Denemarken verliest elke persoon bij het bereiken van de 22-jarige leeftijd het Deense burgerschap indien hij of zij in het buitenland is geboren en nooit in Denemarken heeft gewoond, noch daar verbleven heeft onder omstandigheden die op een verbondenheid (“samhørighed”) met Denemarken duiden (8(1) DEN).166 De Minister van Binnenlandse Zaken of een door hem aangewezen instantie kan echter op verzoek voor het bereiken van de 22-jarige leeftijd besluiten toestemming te verlenen het burgerschap te behouden. Een verblijf van minstens zeven jaren in de overige Scandinavische landen wordt gelijk gesteld met verblijf in Denemarken. Soortgelijke bepalingen kennen de andere Scandinavische landen. De Noorse verliesbepaling geldt voor personen die voor hun tweeëntwintigste verjaardag niet tenminste twee jaren in Noorwegen hebben gewoond, dan wel tenminste zeven jaren in de overige Scandinavische landen. Het verlies kan worden voorkomen door een beslissing van de Noorse autoriteiten als voldoende banden met Noorwegen bestaan (24 NOO). In IJsland verliest een in het buitenland geboren persoon eveneens bij het bereiken van de leeftijd van tweeëntwintig de IJslandse nationaliteit als hij nooit in IJsland heeft gewoond, maar dit verlies kan op verzoek van betrokkene worden voorkomen door toestemming van de minister (12 IJS). Een regeling ten gunste van in andere Scandinavische staten woonachtige IJslanders ontbreekt Een dergelijke toestemming wordt zo nu en dan verleend, maar minder dan eens per jaar.167 De Zweedse
166 Henrik Zahle, Danish nationality law, in Nascimbene, p194: een jaar woonplaats in Denemarken is voldoende. Vergelijk ook Allan Rozas/ Markku Suksi, 292, noot 54. Waldrauch 2006c, p. 191 stelt dat verzoekers indien mogelijk kennis van de Deense taal moeten aantonen. 167 Brief van Jón Thors, Dóms- og Kirkjumálar Áduneytid (Ministerie van Justitie en Kerkelijke Aangelegenheden). Reykjavík, 17 november 2000.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
90
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
regeling is bijna identiek aan de IJslandse (14 ZWE).168 Finland kende oorspronkelijk ook een vrijwel gelijkluidende bepaling, maar wijzigde de verliesregeling in 2003 aanmerkelijk. De verliesbepaling is nu van toepassing op elke Fin die tevens een andere nationaliteit bezit. Het verlies van de Finse nationaliteit treedt in bij het bereiken van de leeftijd van tweeëntwintig, tenzij betrokkenen een voldoende band met Finland heeft. Een dergelijke band wordt geacht aanwezig te zijn indien: 1. de betrokken persoon in Finland is geboren en daar op het moment van de 22ste verjaardag woonachtig is; 2. hij in Finland woonachtig is geweest of gedurende een periode van minstens zeven jaren in een andere Scandinavische staat woonde; 3. hij na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar, maar uiteraard voor de 22ste verjaardag: a. een schriftelijke verklaring heeft gestuurd aan de bevoegde autoriteiten inhoudende dat hij de Finse nationaliteit wil behouden; b. een Finse paspoort heeft verkregen; c. Finse militaire dienst of vervangende dienst heeft vervuld. De Scandinavische regelingen gelden nooit als staatloosheid het gevolg zou zijn. Waar in de Scandinavische landen (behalve sinds 2003 in Finland) een in het buitenland geboren persoon om toestemming moet verzoeken zijn nationaliteit te behouden in het geval van permanent verblijf in den vreemde, heeft België een andere oplossing gekozen: de betrokken persoon dient een verklaring tot behoud nationaliteit af te leggen.169 Sinds 1985 wordt de Belgische nationaliteit verloren door een Belg die in het buitenland en buiten de voormalige Belgische koloniën is geboren, indien a) hij tussen zijn achttiende en eenentwintigste levensjaar zijn permanent hoofdverblijf in de vreemde had; b) hij niet in dienst van de Belgische regering is en niet tewerk is gesteld door een Belgische rechtspersoon; en c) hij niet voor zijn achtentwintigste verjaardag heeft verklaard dat hij zijn Belgische nationaliteit wil behouden (22(1)(5) BEL). Tot 2007 gold dat op het moment van een verlengingsverklaring een nieuwe periode van tien jaar ging lopen, met andere woorden minimaal eens per 10 jaren moesten in het buitenland wonende bipatride Belgen bedoelde verlengingsverklaringen afleggen. Deze verplichting bestaat thans niet meer. Een eenmalige verlenging is voldoende. De bepaling geldt niet met betrekking tot Belgen die staatloos zou worden. De Belgische bepaling werd op 1 januari 1985 ingevoerd en geldt niet voor Belgen die toen al de meerderjarige leeftijd hadden bereikt. Indien een onderdaan niet de vereiste verklaring van behoud aflegt wegens overmacht (“cas fortuit ou de force majeure”) kan hij gerechtelijke toestemming verkrijgen de verklaring op een later tijdstip af te leggen.170
168 Ingrid Bellender, 658, noot 38 stelt dat in Zweden de bedoelde toestemming in de regel wordt gegeven. In de periode 1996-1999 werd in 753 gevallen toestemming verleend (1996=184; 1997=191; 1998=188; 1999=190). Informatie in brief van Bo Lundberg, Migrationsverket, 6 september 2000. Waldrauch 2006c, p. 191 vermeldt dat de bedoelde toestemming aan de eerste in het buitenland geboren generatie kennelijk steeds wordt verleend, terwijl van de tweede generatie bewijs van hun voortdurende band met Zweden wordt geëist. 169 Jean Yves Carlier/ Sarah Goffin, Le droit belge de la nationalité, in Nascimbene p. 146 vermelden dat de invoering van deze regel in 1985 geïnspireerd was door de Deense en Nederlandse verliesbepaling. See Doc. Parl., Chambre, sess. ord. 1983/84, 21, p. 122. 170 Closset, Nr. 154.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
91
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Tabel 4.2 Verliesbepaling bij verblijf in buitenland en bezit andere nationaliteit Verliesbepaling België
Ja, maar behoud via verklaring
Denemarken
Ja, maar behoud mogelijk via toestemming
Duitsland
Nee
Finland
Ja, maar behoud via verklaring
Frankrijk
Ja, ontnemingsprocedure
Griekenland
Ja, ontnemingsprocedure
Ierland
Ja, alleen voor genaturaliseerde burgers
IJsland
Ja, maar behoud mogelijk via toestemming
Italië
Nee
Luxemburg
Nee (afgeschaft in 2006)
Nederland
Ja, maar behoud via verkrijging reisdocument of verklaring van bezit van nationaliteit
Noorwegen
Ja, maar behoud mogelijk via toestemming
Oostenrijk
Nee
Portugal
Nee
Spanje
Ja, maar behoud via verklaring
Verenigd Koninkrijk
Nee
Zweden
Ja, maar behoud mogelijk via toestemming
Zwitserland
Ja, maar behoud via verklaring
Luxemburg had sinds 1987 een vergelijkbare bepaling, maar de vereiste periode voor verblijf in den vreemde was twintig jaar en in het buitenland wonen als werknemer van een Luxemburgse onderneming redde de Luxemburgse nationaliteit niet indien men vergat een verklaring strekkende tot behoud af te leggen (25(8) oud LUX). De bepaling was niet van toepassing als dit tot staatloosheid zou leiden. Nog voor afloop van de “eerste” periode van twintig jaar op 1 januari 1987 werd deze verliesgrond echter bij wet van 25 augustus 2006 geschrapt. De regeling heeft dus nooit gewerkt. Tot 2003 volgde Nederland een zelfde lijn. Voor de herziening in 2003 bepaalde de Rijkswet dat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren gaat indien hij na het bereiken van de meerderjarige leeftijd, zijn woonplaats gedurende een ononderbroken periode van tien jaar heeft gehad buiten Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba in zijn geboorteland en waarvan hij tevens onderdaan is, anders dan in dienst van Nederland, de Nederlandse Antillen, Aruba of een internationale organisatie waarin het Koninkrijk is vertegenwoordigd, of als echtgenoot of geregistreerde partner van een persoon met een zodanig dienstverband (15(c) oud NED). In tegenstelling met België bestond er geen mogelijkheid het verlies te voorkomen door een daartoe strekkende verklaring af te leggen. Daarnaast was er geen mogelijkheid voor de Nederlandse autoriteiten het verlies door het geven van toestemming te voorkomen in gevallen waar de betrokken persoon nog een evidente band met Nederland onderhield. Het verlies vond van rechtswege plaats. In het licht van het boven aangehaalde toelichtend rapport op artikel 7 (1)(e) EVN was het twijfelachtig of deze constructie wel met het Verdrag in overeenstemming was. Indien een Nederlandse onderdaan die aan de voorwaarden van 15(c) NED voldeed, geregistreerd was bij de ambassade, en het bezit was van een Nederlands paspoort en de wens uitdrukte het Nederlanderschap te willen behouden verloor hij immers desalniettemin van rechtswege zijn nationaliteit. Mede daarom is deze bepaling in 2003 gewijzigd.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
92
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Sindsdien wordt de Nederlandse nationaliteit niet langer verloren indien de betrokkene in het bezit is van een Nederlands paspoort dat niet ouder dan is dan tien jaar of een certificaat, eveneens niet ouder dan tien jaar, waarop vermeldt staat dat de betrokkene over de Nederlandse nationaliteit beschikt. Bovendien werkt de onderhavige verliesbepaling niet meer indien betrokkene woonachtig is in een andere lidstaat van de Europese Unie. Daar staat tegenover dat de voorwaarde dat de betrokken persoon woonachtig is in de staat van zijn andere nationaliteit en daar ook is geboren, is komen te vervallen. De vervalbepaling werkt nu ook als iemand naast zijn Nederlanderschap een andere nationaliteit bezit en woonachtig is in een derde land. Evenals de Finse verliesbepaling is de onderhavige bepaling ook van toepassing op bipatriden die in het Koninkrijk zijn geboren. In Frankrijk wordt een andere constructie gebruikt (23-6 FRA). Het verlies van de Franse nationaliteit kan worden vastgesteld (“constatée”) in een vonnis indien de betrokkene de Franse nationaliteit door afstamming (meer precies: “français d’origine par filiation”) heeft verkregen, en hij en zijn (groot)ouders in de afgelopen vijftig jaar nooit ‘de status van Frans onderdaan’ (“possession d’état”) hebben bezeten171 of in Frankrijk hebben gewoond. Het vonnis moet aangeven op welk moment de Franse nationaliteit is verloren. Het is mogelijk om te beslissen dat de nationaliteit reeds door de ouder(s) was verloren en dat de betrokkene dus nooit over de Franse nationaliteit heeft beschikt.172 In Griekenland bestaat de mogelijkheid een Griekse onderdaan zijn nationaliteit te ontnemen vanwege permanent gewoonlijk verblijf in den vreemde, indien deze handelingen verricht die Griekse belanden schade toebrengen (17 (1)(b) GRI). In Ierland geldt de bepaling voor het verlies van de Ierse nationaliteit wegens een onafgebroken periode van verblijf in het buitenland louter met betrekking tot genaturaliseerde personen (19(1)(c) IER):173 The Minister may revoke a certificate of naturalisation if he is satisfied …(c) that (except in the case of a certificate of naturalisation which is issued to a person of Irish descent or associations) the person to whom it is granted has been ordinarily resident outside Ireland (otherwise than in the public service) for a continuous period of seven years and without reasonable excuse has not during that period registered annually in the prescribed manner his name and a declaration of his intention to retain Irish citizenship with a diplomatic mission or consular office or with the Minister (…). Sinds 2003 geldt dat in het buitenland geboren Spanjaarden, die afstammen van een zelf ook in het buitenland geboren Spaanse ouder, hun Spaanse nationaliteit verliezen indien zij niet binnen drie jaren na het bereiken van de meerderjarigheid een verklaring afleggen dat zij de Spaanse nationaliteit willen behouden (24 (3) SPA). Meerderjarige Spanjaarden die hun gewoonlijk verblijf buiten Spanje hebben kunnen ook de Spaanse nationaliteit verliezen indien zij exclusief de vreemde nationaliteit gebruiken die aan hen was toegekend voordat zij de meerderjarige leeftijd bereikt hadden (24(1) SPA). Sinds 2003 kan dit verlies worden voorkomen door bij de bevoegde autoriteiten een daartoe strekkende verklaring af te leggen.
171 Bijvoorbeeld door een Frans paspoort te bezitten, geregistreerd zijn bij een Frans consulaat of deel te nemen aan de Franse verkiezingen. Zie Waldrauch 2006c, p. 189. 172 Zie hierover Paul Lagarde, in Nacimbene, p. 323, 324. 173 O’Leary, 436. Philippe de Patoul/Tony O’Connor/John G. Fish, Irlande, Nr. 74 vermelden in 1984 dat deze bepaling sinds 1956 nooit is toegepast.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
93
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Zwitserland introduceerde het verlies van de Zwitserse nationaliteit wegens permanent verblijf in den vreemde in 1952 (10(1) ZWI).174 Een kind van een Zwitserse ouder verliest de Zwitserse nationaliteit op zijn 22ste verjaardag indien het a) in het buitenland geboren is; b) tevens een andere nationaliteit bezit; en c) niet tot dat moment bij de Zwitserse autoriteiten geregistreerd stond (“wenn es nicht bis dahin einer schweizerischen Behörde im Ausland oder Inland gemeldet worden ist oder sich selber gemeldet hat oder schriftlich erklärt, das Schweizer Bürgerrecht beibehalten zu wollen”).175 De Scandinavische, Belgische, Franse, Spaanse en Zwitserse constructies zijn als zodanig niet problematisch in het licht van het EVN. De Ierse regelgeving is problematisch omdat deze alleen met betrekking tot genaturaliseerde personen geldt, wat onacceptabel is in het licht van artikel 5(2) EVN. Het moet worden onderstreept dat de Ierse bepaling bovendien ook nog een etnische dimensie heeft, omdat deze geen toepassing vindt bij naturaliseerde personen van Ierse afkomst. Dit is ook niet met artikel 5(1) EVN te rijmen, dat uitdrukkelijk onderscheid op grond van etnische afkomst verbiedt.
4.3
Vrijwillige dienst in een buitenlandse leger of overheidsdienst Behalve het vrijwillig verkrijgen van een vreemde nationaliteit wordt traditioneel ook vrijwillige dienst in een buitenlands leger of in overheidsdienst als legitieme grond gezien voor het verliezen van de nationaliteit. Reden daarvoor vormt het vermeende gebrek aan loyaliteit van de desbetreffende burger. Verlies van de nationaliteit wegens vrijwillige dienst in een buitenlands leger toe wordt ook expliciet toegestaan door het EVN (7(1)(c) EVN). Het toelichtend rapport bij het EVN maakt duidelijk dat het niet uitmaakt of de betrokken persoon in het officieel leger van een andere staat heeft gediend. De bepaling is op elke vrijwillige militaire dienst van toepassing, ongeacht of de dienst onderdeel is van de strijdkrachten van een buitenlandse staat. Hoewel een overeenkomstige bepaling niet kan worden gevonden in het Verdrag betreffende de beperking van staatloosheid (1961), kan een zekere parallel wel worden ontdekt in artikel 8(3) van dat verdrag: Ongeacht het bepaalde in het eerste lid van dit artikel behoudt een Verdragsluitende Staat het recht iemand zijn nationaliteit te ontnemen, indien die Staat ten tijde van de ondertekening of de bekrachtiging van of de toetreding tot dit Verdrag een daartoe strekkende verklaring aflegt onder opgave van de gronden, welke zijn nationale recht voor die ontneming kent en waarvoor de beweegreden is geweest: a. dat betrokkene, op een wijze die onverenigbaar is met zijn plicht tot trouw aan de Verdragsluitende Staat, I. in weerwil van een uitdrukkelijk verbod van de Verdragsluitende Staat aan een andere Staat diensten heeft verleend of is blijven verlenen, of van een andere Staat emolumenten heeft ontvagen of is blijven ontvangen, of II. zich dusdanig heeft gedragen, dat daardoor aan de wezenlijke belangen van de Staat ernstig afbreuk wordt gedaan; b. dat betrokkene hetzij een eed, hetzij een stellige verklaring van trouw aan een andere Staat heeft afgelegd, dan wel door zijn gedrag onweerlegbaar heeft doen blijken van zijn besluit de trouw aan de Verdragsluitende Staat op te zeggen.
174 Zie Pierre Corboz, Suisse, Nr. 81, 82, in: Charles L. Closset/ Michel J. Verwilghen, Jurisclasseur Nationalité, Paris. Zie ook R.Schrärer, REC, 359 e.v. 175 Zie daarover uitvoerig De Groot 1994b, p. 115-125.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
94
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Vermeld zij echter dat in een dergelijk geval de betrokken staat ook artikel 8(4) dient te respecteren: Een Verdragsluitende Staat maakt van de mogelijkheid om iemand met inachtneming van de leden 2 en 3 van dit artikel zijn nationaliteit te ontnemen geen gebruik dan met eerbiediging van de wet, waarbij de betrokkene recht heeft op een onpartijdige behandeling van zijn zaak, hetzij door een rechtbank, hetzij door een ander onafhankelijk orgaan. In diverse landen is de vrijwillige dienst in een buitenlandse krijgsmacht een verliesgrond ex lege voor de nationaliteit van het betreffende land. In alle bestudeerde landen geldt de relevante bepaling louter met betrekking tot vrijwillige dienst in de krijgsmacht van een andere staat en niet met betrekking onofficiële krijgsmachten. Vrijwillige militaire dienst mag nooit tot staatloosheid leiden (7(3) EVN). Tot 1985 kende het Nederlandse nationaliteitsrecht de vrijwillige militaire dienst (of andere staatsactiviteiten) zonder voorafgaande toestemming van de Koning der Nederlanden als ex lege verliesgrond voor de Nederlandse nationaliteit (artikel 7(4) Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap 1892). Nederland heeft echter gedurende de dertiger en veertiger jaren van de vorige eeuw slechte ervaringen met deze verliesgrond gehad. Diverse personen die dienst namen in de Duitse krijgsmacht tijdens de Tweede Wereldoorlog beriepen zich op de afwezigheid van Nederlandse rechtsmacht over (mogelijk) door hen gepleegde oorlogsmisdrijven omdat – indien zij de ten laste gelegde feiten gepleegd hadden – zij deze als niet-Nederlandse onderdanen in het buitenland begaan hadden, omdat ze hun Nederlanderschap voordien wegens vreemde militaire dienst hadden verloren. Deze rechtsmachtproblematiek vormde aanleiding de verliesgrond af te schaffen. In 2003 werd de onderhavige verliesgrond echter in het Nederlandse nationaliteitsrecht geherintroduceerd (15(1)(e) NED). Bepaald wordt thans dat de Nederlandse nationaliteit van rechtswege wordt verloren door vrijwillig tot een buitenlandse krijgsmacht toe te treden van een staat die betrokken is bij een gewapend conflict met het Koninkrijk of een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is. De herinvoering van deze verliesgrond was een reactie op het feit dat enkele (genaturaliseerde) Nederlanders als soldaat deelnamen aan de gewapende conflicten in het voormalig Joegoslavië. Om dezelfde reden werd op 1 januari 2000 een vergelijkbare bepaling aan de Duitse nationaliteitswet toegevoegd (28 DUI): een Duitser die vrijwillig dienst neemt in de krijgsmacht van een vreemde staat, wiens nationaliteit hij tevens bezit, verliest de Duitse nationaliteit indien de indiensttreding plaatsvond zonder toestemming van Duitse autoriteiten zoals bedoeld in paragraaf 8 van de Duitse wet betreffende militaire verplichtingen (Wehrpflichtge setzes). In het verleden kende Duitsland soortgelijke bepalingen (Par. 22 Wet 1870; Par. 28 Wet 1913. Een verschil tussen de oude wet uit 1913 (paragraaf 28) en de nieuwe bepaling is onder de oude wet het vervullen van een buitenlandse militaire dienstplicht ook de ontneming van de nationaliteit tot gevolg had, alhoewel de Duitse autoriteiten over een zekere discretionaire bevoegdheid beschikten. In de nieuwe formulering wordt de Duitse nationaliteit ex lege verloren en de betrokken autoriteiten lijken daarom niet over beoordelingsvrijheid te beschikken. De Duitse autoriteiten hebben echter nog steeds de mogelijkheid verlies van de nationaliteit te voorkomen door toestemming te verlenen voor de indiensttreding in de krijgsmacht van een vreemde staat. Het is tenslotte niet onwaarschijnlijk dat de nieuwe bepaling te zijner tijd in het licht van artikel 16(1) van de Duitse Grondwet wordt getoetst.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
95
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
In Oostenrijk wordt bepaald dat een onderdaan die vrijwillige dienst neemt in de krijgsmacht van een andere Staat de Oostenrijkse nationaliteit zal verliezen (32 OOS). Indien het betrokken persoon minderjarig is ten tijde van de toetreding in de buitenlandse krijgsmacht is de voorafgaande toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger vereist. Indien de wettelijke vertegenwoordiger niet een van de ouders van de betrokken minderjarige is, is voorafgaande toestemming van de rechter vereist (specifieker: “Vormundschafts- oder Pflegschaftsgericht”, zie 27 (2) OOS). Indien een bipatride zijn militaire verplichtingen van de andere staat vervult, wordt de Oostenrijkse nationaliteit niet verloren tenzij de betrokken persoon handelingen verricht die boven de normale militaire verplichtingen uitgaan.176 Met betrekking tot vrijwillige militaire dienst heeft Oostenrijk bij de ratificatie van het EVN een verrassend voorbehoud bij artikel 7 (1)(c) EVN gemaakt: Oostenrijk verklaarde zich het recht voor te behouden de nationaliteit van een van haar onderdanen te ontnemen indien de betrokken persoon vrijwillig in militaire dienst van een vreemde Staat treedt. Dit voorbehoud volgt de formulering van 32 OOS, maar lijkt ons overbodig. Artikel 7(1)(c) EVN staat de ontneming van de nationaliteit wegens vrijwillige militaire dienst van een vreemde krijgsmacht immers uitdrukkelijk toe en laat het aan een de staat over of in een dergelijk geval verlies van rechtswege optreedt of dat het een grond voor ontneming van de nationaliteit is. De Oostenrijkse verliesgrond is daarom door het EVN gedekt. In de Oostenrijkse nationaliteitswet is een aparte bepaling gewijd aan vreemde overheidsdienst (33 OOS). Bepaald wordt dat een onderdaan in de vreemde publieke dienst de nationaliteit zal worden ontnomen wegens vrijwillige indiensttreding bij een staat, indien hij door zijn gedrag de belangen of de reputatie van de Republiek Oostenrijk ernstige schade toebrengt. Vrijwillige overheidsdienst is als verliesgrond echter niet toegestaan door artikel 7 EVN. Teneinde deze verliesgrond toch te kunnen behouden werd daarom door Oostenrijk bij de ratificatie van het EVN door Oostenrijk het voorbehoud gemaakt, dat Oostenrijk het recht heeft om een onderdaan zijn nationaliteit te ontnemen, indien deze in vreemde overheidsdienst zich op een wijze gedraagt die de belangen en reputatie van de Republiek Oostenrijk ernstige schade toebrengt. Een soortgelijke regeling treffen we aan in Griekenland, waar de Griekse nationaliteit kan worden ontnomen indien een Griek een overheidsfunctie van een ander land aanvaard en nalaat om op aanmaning van de Minister van Binnenlandse Zaken deze buitenlandse dienst te verbreken (17 GRI). Een aantal landen voorziet in het mogelijke verlies van de nationaliteit in het geval van vreemde dienst zonder het onderscheid tussen militaire en burgerlijke dienst te maken. In Frankrijk kan de Franse nationaliteit worden ontnomen indien iemand weigert een betrekking in een vreemde krijgsmacht, vreemde publieke dienst of dienst in een internationale organisatie waarvan Frankrijk geen lid is te beëindigen (‘un emploi dans une armée ou un service public étranger ou dans une organisation internationale dont la France ne fait pas partie’) (23-8 FRA). Hetzelfde geldt voor algemene steun aan een vreemde staat of internationale organisatie waarvan Frankrijk geen deel uitmaakt (‘ou plus généralement leur apportant son concours”), indien de Franse regering de betrokken persoon verzoekt dat na te laten. De voorgenomen ontneming moet aan de betrokken persoon worden meegedeeld en hem dient een periode van niet korter dan 15 dagen en niet langer dan twee maanden gegeven te worden waarin het dienstverband beëindigd
176 Zeyringer, Nr. 84.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
96
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
moet te worden. Deze bepaling worden in de praktijk echter niet toegepast.177 Een vergelijkbare bepaling bestaat in Italië, waar een Italiaanse burger zijn nationaliteit zal verliezen indien hij een publieke functie heeft in een vreemde staat of een vreemd publiek lichaam of internationaal lichaam ‘ waarbij Italië geen partij is ‘ of in dienst is bij een vreemde krijgsmacht (“un impiego pubblico od una carica pubblica da uno Stato o ente pubblico estero o da un ente internazionale cui non partecipi l’Italia, ovvero prestando servizio militare per uno Stato esterno”). De nationaliteit kan in zulke gevallen alleen behouden worden indien de persoon in kwestie binnen een gestelde periode een bevel van de regering opvolgt om zijn dienstbetrekking te beëindigen (12(1) ITA). Ten tijde van oorlog geldt een afwijkende regeling (12(2) ITA). In een dergelijk geval zal de Italiaanse burger zijn Italiaanse staatsburgerschap verliezen wanneer de staat van oorlog wordt opgeheven, indien, gedurende de staat van oorlog a) hij een publieke dienst in het betrokken land heeft geaccepteerd of de publieke dienst niet heeft beëindigd; of b) hij deel uitmaakte van de krijgsmacht van het betrokken land zonder dat hij daartoe verplicht was.178 In Spanje is de vrijwillige militaire of overheidsdienst sinds 1982 geen algemene verliesgrond van rechtswege, maar geldt deze verliesgrond alleen met betrekking tot genaturaliseerde personen en indien de regering uitdrukkelijk de betrokken dienst heeft verboden (25(1) SPA). Niet elke vreemde overheidsdienst kan dit gevolg hebben, maar slechts politieke functies (cargo politico).179 Voorzover de Spaanse bepaling overheidsdienst betreft is zij niet in overeenstemming met het EVN. De Spaanse regeling vormt bovendien een schending van artikel 5(2) EVN vanwege het discriminatoire element ten aanzien van genaturaliseerde personen. In Denemarken bestaat een zeer opmerkelijke regeling (7(2) DEN). De Deense nationaliteit wordt verloren door een persoon die door aanvaarding van een overheidsfunctie van een vreemde staat de nationaliteit van het betrokken land verwerft. Opgemerkt zij dat de verwerving van een nationaliteit door het aanvaarden van een functie in een vreemde staat in het hedendaagse nationaliteitsrecht uiterst zeldzaam is. Voorbeelden zijn de verwerving van de Oostenrijkse nationaliteit door benoeming als professor aan een Oostenrijkse universiteit (25 OOS) en de verwerving van de Italiaanse nationaliteit door personen van Italiaanse origine door indiensttreding bij de Italiaanse krijgsmacht of publieke dienst (4(1)(a) en (b) ITA). Bijna identieke bepalingen kwamen tot voor kort voor de nationaliteitswetgeving van andere Scandinavische landen, maar deze landen schrapten recentelijk deze extravagante verliesgrond. Overigens beseffe men dat ook in landen waar een uitdrukkelijke bepaling over verlies van de nationaliteit door vreemde militaire of overheidsdienst ontbreekt, het soms toch mogelijk is om op grond van een dergelijk feit de nationaliteit te ontnemen wegens een ruimer geformuleerde verliesgrond, met name wegens handelingen in strijd met de belangen van de staat. Die ruimer geformuleerde verliesgronden zullen in de volgende paragraaf nader worden besproken.
177 Paul Lagarde, in Nascimbene, 323. 178 Stefania Bariatti, Italie, Nr. 84, 85, in: Charles L. Closset/ Michel J. Verwilghen, Jurisclasseur Nationalité, Paris. Zie ook de kritische opmerkingen van Stefania Bariatti, in Nascimbene, p. 484. 179 Elisa Perez Vera/ Jose Maria Espinar Vicente, Espagne, Nr. 90, in: Charles L. Closset/ Michel J. Verwilghen, Jurisclasseur Nationalité, Paris. Zie ook José Carlos Fernandez Rozas/ Aurelia Alvarez Rodrigues, in Nascimbene, 239.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
97
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
4.4
Handelingen in strijd met het staatsbelang Het Europees Verdrag voorziet ook in de ontneming van een nationaliteit wegens gedrag dat ernstig in strijd is met de essentiële belangen van de betrokken staat (7(1)(d) EVN). Het toelichtende rapport bij het EVN onderstreept dat het bewuste gedrag onder meer omvat landsverraad en andere activiteiten gericht tegen de essentiële belangen van de betrokken staat, bijvoorbeeld werkzaamheden voor een vreemde inlichtingendienst, maar geen misdrijven van algemene aard hoe ernstig deze ook zouden zijn. De formulering van deze bepaling is overgenomen uit het Verdrag tot beperking van het aantal gevallen van staatloosheid, uit 1961 (artikel 8 lid 3 sub a onder ii). Het is belangrijk de formulering van artikel 7(1)(d) EVN te vergelijken met de complete tekst van artikel 8(3) van het verdrag van 1961 omdat dan opvalt dat bepaalde handelingen duidelijk niet onder de bepaling van artikel 7(1)(d) EVN vallen. Artikelen 8(1) en (3) luiden: 1. Een Verdragsluitende Staat ontneemt een onderdaan de nationaliteit van die Staat niet, indien dit voor die onderdaan staatloosheid met zou brengen. (…) 3. Ongeacht het bepaalde in het eerste lid van dit artikel behoudt een Verdragsluitende Staat het recht iemand zijn nationaliteit te ontnemen, indien die Staat ten tijde van de ondertekening of de bekrachtiging van of de toetreding tot dit Verdrag een daartoe strekkende verklaring aflegt onder opgave van de gronde, welke zijn nationale recht voor die ontneming kent en waarvoor de beweegreden is geweest: a. dat betrokkene, op een wijze die onverenigbaar is met zijn plicht tot trouw aan de Verdragsluitende Staat, I. in weerwil van een uitdrukkelijk verbod van de Verdragsluitende Staat aan een andere Staat diensten heeft verleend of is blijven verlenen, of van een andere Staat emolumenten heeft ontvangen of is blijven, of II. zich dusdanig heeft gedragen, dat daardoor aan de wezenlijke belangen van de Staat ernstig afbreuk wordt gedaan, of III. zich dusdanig heeft gedragen, dat daardoor aan de wezenlijke belangen van de Staat ernstig afbreuk wordt gedaan; b. dat betrokkene hetzij een eed, hetzij een stellige verklaring van trouw aan een andere Staat heeft afgelegd, dan wel door zijn gedrag onweerlegbaar heeft doen blijken van zijn besluit de trouw aan de Verdragsluitende Staat op te zeggen. Het is daarom duidelijk dat de formulering van artikel 7(1)(d) EVN niet de categorieën genoemd in de artikele 8(3)(a)(i) en 8(3)(b) bestrijkt. Diensten verlenen aan of emolumenten ontvangen van een vreemde staat mag niet als gedrag ernstig schadelijk voor de essentiële belangen van een andere staat worden getypeerd. Hetzelfde geldt voor het afleggen van een eed, het maken van een formele verklaring van trouw aan een andere staat of gedrag dat duidelijk de afwijzing van een band met de betrokken staat laat zien. In een aanzienlijk aantal landen is de in artikel 7 EVN opgenomen verliesgrond niet terug te vinden in de nationaliteitswetgeving. Dit is bijvoorbeeld het geval in Duitsland180, Italië181 Portugal en in vrijwel alle Scandinavische staten (behalve Denemarken). Andere landen voorzien in het verlies van de nationaliteit op grond van handelingen die – onder sommige omstandigheden – kunnen worden geclassificeerd als gedrag strijdig met de
180 In Duitsland zou een dergelijke verliesbepaling in strijd zijn met art. 16 Grundgesetz. Vergelijk voor het verleden Par. 2 van de Nationaliteitswet van 1870 en Par. 27 van de Nationaliteitswet van 1913. 181 Ook in Italië zou een dergelijke verliesgrond strijd met de constitutie opleveren. Zie art. 22 van de Italiaanse constitutie. Zie voor het verleden de wet van 31 januari 1928.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
98
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
essentiële belangen van een staat. De meeste bepalingen zijn echter op een (te) ruime en vage manier geformuleerd. In een aantal andere landen komt de onderhavige verliesgrond komt wel voor, maar is daar beperkt tot genaturaliseerde burgers. Dit is bijvoorbeeld het geval in België, Frankrijk (ten dele), Ierland en Luxemburg. Tot voor kort kenden ook Spanje en het Verenigd Koninkrijk een dergelijke tot genaturaliseerden beperkte verliesgrond. In Nederland ontbreekt de onderhavige verliesbepaling. Het ingetrokken wetsontwerp 30 166 (R 1795) stelde evenwel voor om artikel 14 Rijkswet op het Nederlanderschap uit te breiden met een nieuw tweede lid: 2. Onze Minister kan de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap intrekken van de persoon die onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf waarbij ernstige schade is toegebracht aan de essentiële belangen van het Koninkrijk of van een of meer landen van het Koninkrijk. Bij algemene maatregel van rijksbestuur worden de strafbare feiten bepaald die tot een intrekking als hier bedoeld aanleiding kunnen geven.182 In België bepaalt het Wetboek Belgische Nationaliteit (artikel 23(2)) dat genaturaliseerde Belgen (om precies te zijn: Belgen die hun nationaliteit niet hebben verkregen van een ouder die Belg was op de dag van hun geboorte) van de Belgische nationaliteit vervallen kunnen worden verklaard, indien zij ernstig tekortschieten in hun verplichtingen als Belgische burger (‘s’ils manquent gravement à leurs devoirs de citoyen belge).183 Deze verliesgrond werd in 1934 in het Belgische nationaliteitsrecht geïntroduceerd184 en werd met enkele belangrijke wijzigingen overgenomen in het Wetboek van de Belgische Nationaliteit van 1985.185 De vervallenverklaring wordt gevorderd door het openbaar ministerie, die in het dagvaardingsexploit de ten laste gelegde tekortkomingen precies moet aangeven. Volgens de parlementaire geschiedenis van de wetswijziging van 1934 is het nodig dat de betrokken burger zijn verplichtingen overduidelijk niet is nagekomen; vervallenverklaring is niet mogelijk op grond van het behoren tot een vreemde religie of ras. De belangrijkste reden voor de toepassing van de bepaling is een bedreiging voor de veiligheid van de staat of voor de nationale onafhankelijkheid door actieve collaboratie met de vijand in oorlogstijd. Tot 2007 placht ook fraude, bedrog en soortgelijke handelingen tijdens de naturalisatieprocedure te worden gekwalificeerd als ernstige verwaarlozing van de plichten van een burger.186 Sinds 2007 bevat artikel 23(1) echter een daarop toegesneden speciale regeling. De vordering tot vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit wordt behandeld door het Hof van Beroep. De zaak wordt behandeld en berecht zoals in gewone strafzaken.187
182 Zie over dit voorstel zeer kritisch De Groot 2005d, p. 215-230. 183 Sinds 1991 is de onderhavige verliesgrond ook niet meer van toepassing op Belgen wier nationaliteit werd toegekend op grond van art. 11 Wetboek Belgische Nationaliteit (toekenning van de nationaliteit aan allochtonen van de derde generatie). Zie Jean Yves Carlier / Sarah Goffin, in: Bruno Nascimbene (ed.), Nationality laws in the European Union, London: Butterworth 1996, p. 147. 184 Art. 18bis Wet 1932, ingevoerd bij Wet van 30 juli 1934, Moniteur belge van 5 augustus 1934; Pasinomie 1934, 248. Zie daarover Gerard-René de Groot, Staatsangehörigkeitsrecht im Wandel, Keulen: Heymanns 1989, 43. De regeling van 1934 had haar wortelen in een Wet van 25 oktober 1919 die al vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit mogelijk maakte. Zie over de te volgen procedure de Wetten van 15 mei 1922 en 4 augustus 1926. Door decreet van 6 mei 1944 werden nog de artikelen. 18 ter en 18 quater ingevoegd in de Wet van 1932, die het mogelijk maakten om ook Belgen van geboorte de nationaliteit te ontnemen als zij bij verstek voor oorlogsmisdrijven waren veroordeeld. Deze laatst vermelde artikelen werden echter niet overgenomen in het Wetboek van 1985. 185 Zie Michel Verwilghen, Le code de la nationalité belge, Bruxelles: Bruylant 1985, p. 412-419. 186 Closset, Nr. 161. 187 Van der Putte/ Clement, p. 93.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
99
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Het Franse nationaliteitsrecht maakt een onderscheid tussen ‘attribution’ van de nationaliteit “d’origine” (18-20-5 FRA) en de ‘acquisition’ van de nationaliteit (21- 22-3 FRA). Een persoon die de Franse nationaliteit ‘verkregen’ heeft (in plaats van ‘toegekend’) kan zijn nationaliteit worden ontnomen door een ‘décret’ met toestemming van de ‘Conseil d’État’. Een ontneming van de nationaliteit is mogelijk indien een van de volgende voorwaarden is vervuld (25 FRA): • de persoon in kwestie is veroordeeld wegens een misdrijf dat een gevaar met zich mee brengt voor de fundamentele belangen van de staat of dat worden gekwalificeerd als een terroristische daad188 (“s’il est condamné pour un acte qualifié de crime ou délit constituant une atteinte aux intérêts fondamentaux de la Nation ou pour un crime ou un délit constituant un acte de terrorisme “); • wanneer de genaturaliseerde is veroordeeld voor bepaalde in het wetboek van strafrecht vermelde delicten (“s’il est condamné pour un acte qualifié de crime ou délit prévu et réprimé par le chapitre II du titre III du livre IV du Code pénal”); • wanneer hij is veroordeeld wegens het niet nakomen van verplichtingen betreffende de Franse militaire dienst (“s’il est condamné pour s’être soustrait aux obligations résultant pour lui du Code du service national”); • of – tenslotte - wanneer hij betrokken was bij handelingen ten gunste van een vreemde staat, die niet te verenigen zijn met de positie als Frans onderdaan en nadelig zijn voor de belangen van Frankrijk («s’il s’est livré au profit d’un État étranger à des actes incompatibles avec la qualité de Français et préjudiciables aux intérêts de la France»). Een ontneming van de nationaliteit is uitsluitend mogelijk binnen een termijn van tien jaren na verwerving van de Franse nationaliteit (25-1 FRA). Sinds 2006 geldt echter een termijn van vijftien jaren voor ontneming op grond van strijd met de fundamentele belangen van Frankrijk of wegens terrorisme. In dit verband is ook van belang dat het Franse burgerlijk wetboek stelt dat een Frans onderdaan die zichzelf als onderdaan van een vreemde staat gedraagt (‘qui se comporte en fait comme le national d’un pays étranger’) de Franse nationaliteit bij ‘décret’ kan worden ontnomen met toestemming van de Raad van State (‘Conseil d’État’), mits betrokkene ook een andere nationaliteit bezit (artikel 23-7 Code civil). In de praktijk wordt deze bepaling niet gebruikt indien iemand bijvoorbeeld een politieke functie in een andere staat vervult, maar slechts indien hij de belangen van Frankrijk door vijandige handelingen schaadt.189 De onderhavige verliesgrond is van toepassing op alle Fransen, ook op hen die de Franse nationaliteit door geboorte bezitten. Het Verenigd Koninkrijk kende tot 2002 een zeer gedetailleerde regeling betreffende de ontneming van de Britse nationaliteit aan genaturaliseerde personen.190 De ontneming geschiedde door beslissing van de minister met in acht neming van 40(3) VK (oud) en was mogelijk indien de persoon in kwestie
188 De ‘acte de terrorisme’ is ingevoegd door art. 23 van Wet 98-170 van 16 maart 1998, Journal Officiel van 17 maart 1998, in werking op 1 september 1998. 189 Hugues Fulchiron/ Savinien Grignon Dumoulin, France, Nr. 219, in: Charles L. Closset/ Michel J. Verwilghen, Jurisclasseur Nationalité, Paris, losbladige editie. Zie over deze bepaling eveneens Paul Lagarde, in Nascimbene, o.c., 323. 190 Het betreft hier ‘any British citizen who a) became a British citizen (...) by virtue of i) his registration as a British citizen under any provision of this Act; or ii) a certificate of naturalisation granted to him under section 6’
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
100
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
a. has shown himself by act or speech to be disloyal or disaffected towards Her Majesty; or b. has, during any war in which Her Majesty was engaged, unlawfully traded or communicated with an enemy or been engaged in or associated with any business that was to his knowledge carried on in such a manner as to assist an enemy in that war; or c. has, within the period of five years from the relevant date, been sentenced in any country to imprisonment for a term of not less than twelve months (…). 40(5) VK (oud) bepaalde verder dat de minister a. shall not deprive a person of British citizenship under this section unless he is satisfied that it is not conducive to the public good that that person should continue to be a British citizen; and b. shall not deprive a person of British citizenship under subsection 3) on the ground mentioned in paragraph c) of that subsection if it appears to him that that person would thereupon become stateless. De zo-even beschreven Britse regeling betreffende de ontneming van de Britse nationaliteit aan genaturaliseerden werd in 2002 vervangen door een nieuwe, algemene bepaling (40(2) VK): The Secretary of State may by order deprive a person of a citizenship status if the Secretary of State is satisfied that the person has done anything seriously prejudicial to the vital interests of a) the United Kingdom or b) a British overseas territory. Een ontneming op deze grond is niet mogelijk, indien staatloosheid het gevolg zou zijn (40(4) VK). Bij een voorgenomen ontneming dient de volgende procedure gevolgd te worden (40(5) VK): Before making an order under this section in respect of a person the Secretary of State must give the person written notice specifyinga. that the Secretary of State has decided to make an order, b. the reasons for the order, and c. the person’s right of appeal under section 40A(1) or under section 2B of the Special Immigration Appeals Commission Act 1997 (c. 68). 40A (1) VK regelt vervolgens het beroep: A person who is given notice under section 40(5) of a decision to make an order in respect of him under section 40 may appeal against the decision to an adjudicator appointed under section 81 of the Nationality, Immigration and Asylum Act 2002 (immigration appeal). Opmerkelijk is beroep onder omstandigheden kennelijk uitgesloten is (40A (2) VK): Subsection (1) shall not apply to a decision if the Secretary of State certifies that it was taken wholly or partly in reliance on information which in his opinion should not be made publica. in the interests of national security, b. in the interests of the relationship between the United Kingdom and another country, or c. otherwise in the public interest.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
101
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Mits daartoe toestemming wordt gegeven kan hoger beroep worden ingesteld bij de Immigration Appeal Tribunal. Tenslotte is ‘further appeal on a point of law’ mogelijk bij de ‘Court of Appeal’ of – in Schotland – de ‘Court of Session’. De in 2002 ingevoerde regeling was volledig in overeenstemming met 7(1)(d) EVN. Het is daarom betreurenswaardig dat de Immigration, Asylum and Nationality Act uit 2006 de regeling uit 2002 verving door een veel ruimere formulering. Thans luidt deze bepaling: The Secretary of State may by order deprive a person of a citizenship status if the Secretary of State is satisfied that deprivation is conducive to the public good. Het is duidelijk dat deze formulering veel te ruim is. De nieuwe formulering is ingegeven door de gedachte dat het wenselijk is om ruime juridische wapenen te hebben in de strijd tegen terrorisme. Tabel 4.3 Verliesbepaling wegens strijdigheid met (essentieel) staatsbelang Vreemde militaire dienst
Vreemde staatsdienst
Overig
België
nee
nee
ja
Denemarken
mits verwerving nationaliteit
mits verwerving nationaliteit
ja
Duitsland
ja
nee
nee
Finland
nee
nee
nee
Frankrijk
ontnemingsprocedure
ontnemingsprocedure
ja
Griekenland
nee
ontnemingsprocedure
ja
Ierland
nee
nee
ja
IJsland
nee
nee
nee
Italië
ontnemingsprocedure
ontnemingsprocedure
nee
Luxemburg
nee
nee
ja
Nederland
ja
nee
nee
Noorwegen
nee
nee
nee
Oostenrijk
ja
ontnemingsprocedure
ja
Portugal
nee
nee
nee
Spanje
ja
ja
nee
Verenigd Koninkrijk
nee
nee
ja
Zweden
nee
nee
nee
Zwitserland
nee
nee
ja
De Ierse regeling lijkt sterk op de oude Britse bepalingen (19(1) IER): The Minister (for Justice; see sect. 2) may revoke a certificate of naturalisation if he is satisfieda. (…) b. that the person to whom it was granted has, by any overt act, shown himself to have failed in his duty of fidelity to the nation and loyalty to the State, or c. (…) d. that the person to whom it is granted is also, under the law of a country at war with the State, a citizen of that country (…).
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
102
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
De te volgen procedure is als volgt (19(2) en (3) IER): 2. Before revocation of a certificate of naturalisation the Minister shall give such notice as may be prescribed to the person to whom the certificate was granted of his intention to revoke the certificate, stating the grounds therefore and the right of that person to apply to the Minister for an inquiry as to the reasons for the revocation. 3. On application being made in the prescribed manner for an inquiry under subsection (2) the Minister shall refer the case to a Committee of Inquiry appointed by the Minister consisting of a chairman having judicial experience and such other persons as the Minister may think fit, and the Committee shall report their findings to the Minister. (…). De Luxemburgse regeling is zowel door de Belgische191 als Franse nationaliteitswetgeving beïnvloed. Ontneming van de nationaliteit is mogelijk op vordering van het Openbaar Ministerie indien de genaturaliseerde Luxemburger (27 LUX): a. (…) b. zijn verplichtingen als Luxemburger ernstig verwaarloost (‘s’il manque gravement à ses devoirs de citoyen luxembourgeois)’192; c. hij als onderdaan van een vreemde Staat aldaar rechten uitoefent of verplichtingen nakomt («s’il exerce des droits ou remplit des devoirs nationaux étrangers»)193; d. hij wegens limitatief opgesomde misdrijven veroordeeld is (‘s’il a encouru dans le pays ou à l’étranger, soit comme auteur, soit comme complice, une condamnation à une peine criminelle ou une condamnation irrévocable à l’emprisonnement pour assassinat, meurtre, vol, racel, escroquerie, abus de confiance, concussion, faux, usage de faux, faux témoignage, subornation de témoins ou d’experts, attentat à la pudeur, viol, prostitution ou corruption de la jeunesse, infraction aux dispositions des articles 379 et 379 bis du code pénal, tenue de maisons de jeux de hasard, association formée dans le but d’attenter aux personnes ou aux propriétés, exposition ou délaissement d’enfant, enlèvement de mineurs, banqueroute, contravention aux dispositions légales sur la sécurité extérieure ou intérieure du pays, ou pour tentative d’une de ces infractions.’)194 Tot 2003 was in Spanje ontneming van de nationaliteit mogelijk bij genaturaliseerde Spanjaarden (‘los españoles que no lo sean de origen’) als een vonnis hen tot een dergelijke sanctie veroordeelde overeenkomstig de regels die waren neergelegd in het strafrecht (25(1)(a) (oud) SPA). Deze sanctie speelde een rol in geval van delicten tegen de externe veiligheid van de staat.195 Deze verliesgrond werd echter geschrapt door Wet van 8 oktober 2002.196 Ontneming van de nationaliteit is ook mogelijk in Denemarken (waar verwezen wordt naar concrete onderdelen van het wetboek van strafrecht), in Griekenland (mits betrokkene in buitenland verblijft) en in Zwitserland (ook algemene bewoordingen).
191 Zie Fernand Schockweiler, in: Charles L. Closset/ Michel J. Verwilghen, Jurisclasseur Nationalité, Paris, losbladige editie, Luxembourg, Nr. 84. 192 Vergelijk 23 (2) BEL. 193 Vergelijk 23-7 FRA. 194 Vergelijk 25 FRA. 195 Art. 141 Codigo Penal. 196 Wet 36/02 van 8 oktober 2002, in werking op 9 januari 2003.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
103
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
In Denemarken kan sinds 2004 de Deense nationaliteit door een rechterlijke beslissing worden ontnomen aan een persoon die veroordeeld is wegens een of meerdere bepalingen uit titel 12 en 13 van het Wetboek van Strafrecht, tenzij de persoon in kwestie daardoor staatloos zou worden (8B (1) DEN). Ook een buitenlandse veroordeling kan onder omstandigheden tot een dergelijke ontneming aanleiding geven (8B (2) DEN). De procedure tot ontneming moet worden gestart door het openbaar ministerie op verzoek van de Minister voor Vluchtelingen, Immigratie en Integratie (8D DEN). De desbetreffende eis kan worden gedaan in een aanhangige strafrechtelijke procedure, maar kan ook los van een dergelijke procedure voor de rechtbank worden geïnitieerd. Op de procedure zijn de voorschriften van strafprocesrecht van toepassing. De regeling in Griekse nationaliteitswet is bepaald niet gedetailleerd: de Griekse nationaliteit kan worden ingetrokken indien een in het buitenland woonachtige Griek handelingen verricht heeft die de belangen van Griekenland schaden (17(1)(b) GRI). In Zwitserland kan het ministerie van justitie een bipatride Zwitser de Zwitserse nationaliteit ontnemen indien deze door zijn gedrag de belangen of de reputatie van Zwitserland ernstig schaadt (48 ZWI). Ten eerste is het duidelijk dat alle genoemde nationale bepalingen veel te ruim en te vaag geformuleerd zijn om de toets van artikel 7(d) EVN te doorstaan. Daarnaast discrimineren de geciteerde bepalingen in België, Frankrijk (tenminste artikel 25), Ierland, Luxemburg en het VK tegen genaturaliseerde personen. Dit is een duidelijke schending van artikel 5(2) EVN. Een ontneming van de nationaliteit op grond van een aantal specifieke bepalingen (23-7 FRA; 17(1)(b) GRI; 48 ZWI) zou in bepaalde concrete gevallen gedekt kunnen zijn door artikel 7(d) EVN, namelijk indien er sprake is van het ernstig schaden van de essentiële belangen van de betrokken staat. In dit verband dient ook de vraag te worden gesteld of de in de vorige paragraaf beschreven Oostenrijkse bepaling (33 OOS) krachtens welke een Oostenrijker in de dienst van een vreemde staat de nationaliteit kan worden ontnomen indien hij de belangen of reputatie van Oostenrijk ernstig schaadt misschien ook onder artikel 7(1)(d) EVN zou kunnen vallen. Kennelijk is de Oostenrijkse regering van mening dat dit niet (althans niet steeds) het geval is. Oostenrijk maakte bij de ratificatie van het EVN namelijk een voorbehoud die de handhaving van deze bepaling mogelijk maakt. De Oostenrijkse bepaling spreekt van gedrag dat de belangen of de reputatie van Oostenrijk ernstig schaadt. Dit is duidelijk ruimer dan ‘ernstig ten nadele van de essentiële belangen’ van Oostenrijk. Het door Oostenrijk gemaakte voorbehoud was dus inderdaad noodzakelijk om de formulering van de desbetreffende bepaling in stand te houden.
4.5
Verlies op procedurele gronden (fraude) Het Europees Verdrag voorziet in de ontneming van de nationaliteit door intrekken van een naturalisatiebesluit of een verkrijging door een optieverklaring wegens bedrieglijk gedrag, valse informatie of verzwijging van enig relevant feit dat de verzoeker aangerekend kan worden (7(1)(b) EVN). Een belangrijke toevoeging daarbij is dat intrekking zelfs geoorloofd is indien de ontneming staatloosheid tot gevolg zou hebben (7(3) EVN). Een vergelijkbare bepaling kon al in artikel 8 van het Verdrag betreffende de beperking van staatloosheid (1961) worden gevonden: 1. Een Verdragsluitende Staat ontneemt een onderdaan de nationaliteit van die Staat niet, indien dit voor die onderaan staatloosheid met zich zou brengen. 2. Ongeacht de bepaling van het eerste lid van dit artikel kan iemand de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat worden ontnomen: (…)
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
104
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
b. indien hij die nationaliteit door middel van een valse verklaring of bedrog heeft verkregen. In Nederland is een met artikel 7(1)(b) EVN corresponderende verliesgrond in 2003 ingevoegd: de verkrijging of verlening van kan worden ingetrokken vanwege valse verklaring, bedrog danwel het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit door de betrokkene. De intrekking is alleen mogelijk binnen een periode van twaalf jaar na verwerving van de Nederlandse nationaliteit, met de uitzondering van gevallen waarin de betrokkene is veroordeeld voor oorlogsmisdrijven, marteling of genocide, in de laatst genoemde gevallen is intrekking mogelijk zonder tijdslimiet (14(1) NED). Deze ontneming is ook toegestaan indien het gevolg staatloosheid is (14(4) NED).197 Diverse andere landen voorzien ook uitdrukkelijk in hun nationaliteitswetgeving in de mogelijkheid dat fraude en dergelijke met betrekking tot de verkrijging van de nationaliteit een grond kan zijn voor de intrekking van de verkrijging. Een voorbeeld is het Verenigd Koninkrijk waar ten aanzien van iedereen geldt die Brits staatsburger is geworden door registratie of door naturalisatie (40(1) VK): Subject to the provisions of this section, the Secretary of State may by order deprive any British citizen to whom this subsection applies of his British citizenship if the Secretary of State is satisfied that the registration or certificate of naturalisation by virtue of which he is such a citizen was obtained by means of fraud, false representation or the concealment of any material fact. De Britse wet bevat nauwkeurige procedurele voorschriften die gevolgd dienen te worden wanneer de Minister van Buitenlandse Zaken gebruik van deze verliesbepaling. Er bestaat een mogelijk van beroep. Blake stelde in 1996 dat deze bepaling nauwelijks werd gebruikt: hij vermeldt dat sinds 1951 de nationaliteit van slechts 10 personen is ontnomen en niemand is de nationaliteit ontnomen sinds 1973.198 In de huidige strijd tegen terroristen wordt deze bepaling waarschijnlijk vaker gebruikt. Opmerkelijk is dat personen die leugens verteld hebben met betrekking tot hun identiteit geacht worden nooit te zijn genaturaliseerd. Het bezit van hun Britse nationaliteit wordt dus ongedaan gemaakt zonder dat de formaliteiten van 40 VK in acht worden genomen.199 Een soortgelijke bepaling bestaat Ierland (19(1) IER): The Minister (for Justice; see sect. 2 IRL) may revoke a certificate of naturalisation if he is satisfied a. that the issue of the certificate was procured by fraud, misrepresentation whether innocent or fraudulent, or concealment of material facts or circumstances (…).200
197 Voor een kritiek: Gerard-René de Groot, Verder op weg naar een hernieuwd nationaliteitsrecht, Bespreking wijzigingsnota Rijkswet Nederlanderschap, Migrantenrecht 1999, 13-22. 198 Nicholas Blake, British Nationality Law, in: Bruno Nascimbene (ed.), Nationality Laws in the European Union, Milano 1996, 708. 199 See Nicholas Blake, in Nascimbene, 706, met verwijzing naar Naheem Ejaz v Secretary of State 3 December 1993 CA; R v Secretary of State ex p Parvaz Ahktar 1981 QB 46 CA. 200 Philippe de Patoul/ Tony O’Connor/ John G. Fish, Irlande, Nr. 74, in: in: Charles L. Closset/ Michel J. Verwilghen, Jurisclasseur Nationalité, Paris, vermelden in 1984, dat sinds 1956 geen enkele herroeping van een naturalisatiebesluit heft plaatsgevonden.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
105
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Zie tevens 17(2) IRL: If any person, for the purposes of or in relation to an application for a certificate of naturalisation, gives or makes to the Minister any statement or information which is to his knowledge false or misleading in any material respect, he shall be guilty of an offence and shall be liable on summary conviction to a fine not exceeding five hundred pounds or, at the discretion of the court, to imprisonment for any term not exceeding six months or to both such fine and imprisonment. In Luxemburg kan het openbaar ministerie een procedure beginnen die ertoe leidt dat de nationaliteit wordt ingetrokken, indien deze nationaliteit werd verkregen door valse informatie, fraude of het verhullen van belangrijke feiten (‘par de fausses affirmations, par fraude ou par dissimulation de faits importants’) (27 (a) LUX).201 In Spanje is het mogelijk dat de nationaliteit wordt ingetrokken door middel van een vonnis dat vaststelt dat de betrokkene de Spaanse nationaliteit heeft verkregen door middel van bedrog, verzwijgen van enig relevant feit of fraude. De betrokkene wordt geacht nooit de Spaanse nationaliteit te hebben verkregen, maar het verlies heeft geen invloed op de rechten verkregen door derden te goeder trouw. De nietigheidsprocedure is louter mogelijk binnen vijftien jaar na het verwerven van de Spaanse nationaliteit (25(2) SPA). In de Spaanse literatuur wordt benadrukt dat fraude en dergelijke geen verliesgrond is, maar een grond voor nietigheid van de verwerving.202 In Zwitserland is annulering van de naturalisatie vanwege valse informatie of het verhullen van relevante feiten slechts mogelijk binnen een periode van vijf jaar na de verkrijging (41(1) ZWI). Deze bepaling heeft haar wortels in artikel 2 van het Decreet (“Bundesratsbeschluß”) van 11 november 1941. Volgens dit Decreet diende de intrekking plaats te vinden binnen 10 jaar na de verwerving en was ze tevens mogelijk wegens een evidente niet-Zwitserse houding (“offenkundig unschweizerische Gesinnung”). In Finland heeft men een vergelijkbare regeling: intrekking van de naturalisatie is mogelijk maar slechts binnen vijf jaren na de verwerving (33 (1) FIN). In Denemarken wordt de herroeping van de naturalisatie op grond van fraude vermeld in 8A, zonder dat binnen een bepaalde termijn Aktie moet worden ondernomen. Opmerkelijk is dat in IJsland bedrog bij de naturalisatie met maximaal een jaar gevangenisstraf kan worden gestraft, maar in de wet niet wordt vermeld dat een ontneming van de IJslandse nationaliteit mogelijk is (11 IJS).
201 Deze bepaling wordt echter slechts zeer zelden toegepast, aldus M.A. Ketter, Ministerie van Justitie in een brief van 28 september 2000. 202 Zo bijvoorbeeld Aurelia Alvarez Rodríguez, Guía de la nacionalidad española, tweede druk, Madrid 1996, p. 92, 93 en noot 146.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
106
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Tabel 4.4 Verliesbepaling wegens fraude bij de verwerving van de nationaliteit Land
Verliesbepaling
Binnen welke termijn na verwerving 5 jaar
België
ja
Denemarken
ja
Duitsland
ja
“zeitnah”
Finland
ja
5 jaar
Frankrijk
nee
Griekenland
nee
Ierland
ja
IJsland
nee, maar fraude is strafbaar
Italië
nee
Luxemburg
ja
Nederland
ja
Noorwegen
ja
Oostenrijk
ja
Portugal
ja
Spanje
ja
Verenigd Koninkrijk
ja
Zweden
nee
Zwitserland
ja
12 jaar, met uitzonderingen
15 jaar
5 jaar
Sinds 2007 kan de Belgische nationaliteit worden ontnomen aan personen die deze nationaliteit “hebben verkregen op grond van feiten die zij op een verdraaide manier hebben voorgesteld of die ze hebben achtergehouden, of op grond van valse verklaringen of valse of vervalste documenten die van doorslaggevend belang zijn geweest bij de beslissing tot toekenning van de nationaliteit” (23(1) BEL). Evenals in Finland en Zwitserland is de ontneming van de nationaliteit slechts mogelijk gedurende een periode van vijf jaren na de verkrijging ervan (23(9) BEL). Ook voor 2007 werd in België de nationaliteit in een aantal zaken ingetrokken na de ontdekking van fraude. De fraude werd gekwalificeerd als een ernstige verwaarlozing van de verplichtingen van een Belgische staatsburger (23(1) oud BEL), en daarom als ernstig schadelijk gedrag.203 Het is opmerkelijk dat enkele landen niet uitdrukkelijk in hun nationaliteitswetgeving in de mogelijkheid voorzien de verlening van de nationaliteit in te trekken indien fraude wordt ontdekt. In sommige landen is ontneming toch mogelijk, maar dan krachtens regels uit het algemene bestuursrecht. Dit is bijvoorbeeld het geval in Duitsland waar intrekking van een bestuursrechtelijke handeling vanwege bedrog mogelijk is (‘Rücknahme einer begünstigenden Verwaltungsakt’).204 De autoriteiten dienen de handelingen ter ontneming van de nationaliteit te verrichtten binnen een periode van een jaar nadat de fraude werd ontdekt en de ontneming van de nationaliteit mag niet al te lang na de naturalisatie geschieden. Het Bundesverfassungsgericht stelt dat de ontneming “zeitnah”
203 Closset, Nr. 161. 204 Gebaseerd op Art. 48 VwVfG. Zie daarover uitvoerig De Groot/ Schneider 2007, p. 80-84..
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
107
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
moet zijn.205 Of het verzoek tot naturalisatie onder een valse naam een grond kan zijn voor de intrekking van het naturalisatiebesluit hangt af van het feit of, vanwege de valse identiteit, (andere) voorwaarden voor naturalisatie tevens niet zijn vervuld.206 In Oostenrijk is het mogelijk een naturalisatieprocedure te heropenen op grond van de Allgemeines Verwaltungsverfahrensgesetz (paragraaf 69(1)), in geval van fraude, nieuwe feiten, nieuwe bewijsstukken of nieuwe beslissingen met betrekking tot voorvragen.207 In het geval van fraude is de intrekking van de nationaliteit zelfs mogelijk indien staatloosheid het gevolg zou zijn. Voor de andere gevallen is een heropening alleen mogelijk indien dit niet tot staatloosheid zou leiden (24 OOS).208 Bovendien is een heropening wegens nieuwe feiten en dergelijke slechts mogelijk binnen drie jaren na de naturalisatie; in geval van fraude is er geen limitering in de tijd. Ook de Noorse nationaliteitswet (26(2) NOO) verwijst naar het algemene bestuursrecht, in het bijzonder naar artikel 35 Forvaltningslov. In sommige landen is intrekking van een naturalisatiebesluit nooit mogelijk, zelfs niet in gevallen waarin later werd ontdekt dat de naturalisatie werd verkregen door middel van fraude, bedrog of het verzwijgen van relevante feiten. Dit is bijvoorbeeld het geval in Frankrijk, Griekenland, Italië en Zweden.209 Niet-nakoming van de afstandsbelofte In ten minste drie landen is het mogelijk de naturalisatie te herroepen vanwege het feit dat de naturalisandus geen afstand heeft gedaan van zijn oude nationaliteit, hoewel hij beloofd had zulks te doen. Dat is bijvoorbeeld het geval in Noorwegen (26 NOO). In beginsel moeten binnen een jaar na verkrijging van de Noorse nationaliteit afstand van de oude nationaliteit worden gedaan. Gebeurt dat niet, dan kan tot herroeping van de naturalisatie worden over gegaan. Afstand na verlopen van de termijn van een jaar – maar uiteraard voor de herroeping - kan leiden tot het niet toepassen van de onderhavige verliesgrond. In Oostenrijk zal een onderdaan de Oostenrijkse nationaliteit worden ontnomen indien (34(1) OOS): 1. hij de nationaliteit langer dan twee jaar geleden verkreeg door (mede)naturalisatie; 2. hij die nationaliteit niet heeft verkregen vanwege bijzondere diensten op het gebied van wetenschap, economie, kunst of sport in het belang van Oostenrijk210; 3. hij op de dag van (mede)naturalisatie geen vluchteling was in de zin van het Verdrag (1951) of het Protocol (1974) betreffende de status van vluchtelingen; en 4. ondanks de verwerving van de Oostenrijkse nationaliteit een vreemde nationaliteit heeft behouden om redenen die aan hem toe te rekenen zijn.
205 Bundesverfassungsgericht 24 mei 2006, 2 BvR 669/04 – www.bverfg.de= NVwZ 2006, p. 807 e.v.. 206 Von Klüchtzner, 131 207 Bundesgesetzblatt 1991, 51. 208 Peter Mak, Bundesministerium für Inneres in een brief van 1 september 2000. Waldrauch 2006c, p. 202 vermeldt dat deze verliesbepaling slechts zelden wordt toegepast. 209 Informatie van Bo Lundberg, Migrationsverket, ineen brief van 6 september 2000. 210 Zie 10(4), 16(2) en 17(4) OOS.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
108
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
De betrokken persoon dient ten minste zes maanden voor de ontneming van de nationaliteit geïnformeerd te worden over de voorgenomen toepassing van deze verliesbepaling. Na verloop van deze periode zal de ontneming met bekwame spoed moeten plaatsvinden. Na een periode van zes jaar na de (mede)naturalisatie is ontneming niet langer toelaatbaar.211 Een vergelijkbare bepaling vinden we in Nederland, waar de Rijkswet stelt dat een meerderjarige persoon zijn Nederlandse nationaliteit zal verliezen door middel van intrekking van het naturalisatiebesluit indien de betrokken persoon nalaat, na zijn naturalisatie, al het mogelijke te doen om zijn oude nationaliteit te verliezen (15(1)(d) NED).212 Het is moeilijk uitspraken te doen over de frequentie van toepassing van de onderhavige verliesbepalingen in Europese landen.213 Uitsluitend voor Nederland is bekend dat artikel 15(1)(d) NED zeer regelmatig wordt toegepast. Opmerkelijk is dat Duitsland weliswaar de afstandseis kent, maar het niet doen van afstand slechts leidt tot een boete. Herroeping van de Duitse nationaliteit is niet mogelijk.214
4.6
Vergelijkend perspectief en trends Sommige verliesgronden zijn in het nationaliteitsrecht van diverse landen opgenomen omdat de betrokken landen van mening zijn dat bepaalde feitencomplexen aangeven dat een persoon geen daadwerkelijke en effectieve band met de staat meer heeft. Dit is het geval wanneer vrijwillige verkrijging van een vreemde nationaliteit als verliesgrond is vermeld, maar ook indien een permanent verblijf in den vreemde als grond voor verlies van de nationaliteit in de nationale wetgeving is opgenomen. Natuurlijk kan men erover discussiëren of vrijwillige verkrijging van een vreemde nationaliteit altijd een signaal is dat de banden met de staat van herkomst worden verzwakt tot een niveau dat het verlies van de nationaliteit legitimeert. Ook zal niet in alle gevallen permanent verblijf in den vreemde betekenen dat een onderdaan de band met zijn land van herkomst heeft verloren. Maar over het algemeen kan men concluderen dat om te voorkomen dat een groot aantal mensen wel over de nationaliteit van een staat beschikken, maar niet over een daadwerkelijk en effectieve band met die staat, het raadzaam is om ten minste in een van de twee genoemde verliesgronden te voorzien. Een alternatief voor een verliesbepaling is de overdracht van de nationaliteit in het geval van geboorte in het buitenland te beperken tot de eerste of tweede generatie. Wij zagen in het vorige hoofdstuk dat slechts vier van de achttien landen van deze studie de overdracht van nationaliteit in het buitenland beperkt. Het is ook opmerkelijk dat sommige staten (zoals Ierland en Italië) niet systematisch een van die methoden toepassen om de overdracht van de nationaliteit tot in het oneindige te voorkomen, zelfs als het evident is dat een persoon geen enkele band met de betrokken staat heeft. Dit leidt tot conflicten met het karakter van de nationaliteit zelf. Het is ook duidelijk dat een verliesbepaling de voorkeur heeft boven het beperken van de overdracht van nationaliteit in het geval van geboorte in het buitenland indien de staat het kind zelf de keuze wil geven een band met de staat van zijn voorouders te ontwikkelen om zodoende die nationaliteit te behouden. In dat geval is het wenselijk het kind een redelijke periode na het bereiken van de meerderjarige leeftijd te geven om voldoende banden met de staat van zijn geërfde nationali-
211 Statistieken over de toepassing van deze bepaling ontbreken. Informatie van Peter Mak, Bundesministerium für Inneres in een brief van 1 september 2000. 212 Men vergelijke ook 25(7) LUX, waarover Waldrauch 2006c, p. 204. 213 Waldrauch 2006c, p. 204. 214 Waldrauch 2006c, p. 204.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
109
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
teit te ontwikkelen. Aan de andere kant dient men zich te realiseren dat bijna hetzelfde resultaat kan worden bereikt door optierecht aan kinderen toe te kennen die niet de nationaliteit van hun ouder(s) hebben verkregen vanwege geboorte in het buitenland. Uiteraard bieden alle bestudeerde landen ruime mogelijkheden aan in het buitenland wonende bipatride onderdanen om afstand doen van hun nationaliteit. Een dergelijke afstandsverklaring geeft normaliter blijk van het feit dat de belanghebbende zelf meent dat de banden met de staat van herkomst zo zijn verzwakt dat de nationaliteit niet langer een uitdrukking is van een daadwerkelijke en effectieve band. Alleen in zeer bijzondere omstandigheden blijft een daadwerkelijke en effectieve band bestaan, ondanks het doen van afstand. Aan de andere kant is het niet moeilijk om zich gevallen voor te stellen, waar geen band meer bestaat tussen de betrokken persoon en “zijn” staat, maar de betrokken persoon toch niet het initiatief neemt afstand te doen van de nationaliteit vanwege onwetendheid de bewuste nationaliteit te bezitten, luiheid of simpelweg het gevoel dat de betrokken nationaliteit misschien nog eens in de (verre) toekomst van pas zou kunnen komen. Een ruime mogelijkheid afstand te doen compenseert daarom niet het ontbreken van verliesgronden of het limiteren van de verwervingsgrond iure sanguinis bij geboorte in het buitenland, gebaseerd op de aanname van het ontbreken van een daadwerkelijke en effectieve band. Een bijzondere verliesgrond is het verlies van de nationaliteit door het intrekken van het naturalisatiebesluit wegens fraude of soortgelijke handelingen. Het is een reactie op de gedragingen van een persoon die de nationaliteit heeft verkregen door naturalisatie. Indien de verkrijging niet had plaatsgevonden indien geen fraude was gepleegd, is de intrekking gebaseerd op de conclusie dat aan de criteria die gebruikt worden om te beoordelen of een buitenlander zulke nauwe banden met de betrokken staat heeft opgebouwd om het verlenen van de nationaliteit te legitimeren, bij nadere toetsing niet is voldaan. Een moeilijkheid bij deze verliesgrond is dat indien vele jaren zijn verstreken sinds de verkrijging, in de tussentijd een evidente daadwerkelijke en effectieve band met de betrokken staat kan worden opgebouwd. Het verlies van nationaliteit door intrekking is dan min of meer een straf. Artikel 7 EVN accepteert deze verliesgrond, zelfs indien het gevolg staatloosheid zou zijn. Verlies van nationaliteit en zelfs staatloosheid wordt ook geaccepteerd voor de kinderen van de betrokken persoon. Dit is in het bijzonder problematisch indien de fraude pas wordt ontdekt na een lange periode en de kinderen werden geboren na de naturalisatie waarbij de ouder fraude pleegde.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
110
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
ho of d s t u k 5
Meervoudige nationaliteit in cijfers Nu wij een overzicht hebben van het Nederlandse nationaliteitsrecht, met betrekking tot de vragen hoe dat zich de afgelopen jaren ontwikkeld heeft en hoe dat zich verhoudt tot het internationale recht en tot het nationaliteitsrecht in andere Europese landen, staat de vraag nog open hoe relevant deze Nederlandse wetswijzigingen eigenlijk zijn. In hoeverre heeft het zeer liberale Nederlandse naturalisatiebeleid in de jaren negentig geleid tot een toename van het verschijnsel meervoudige nationaliteit, en wat zijn de gevolgen van de herinvoering van de afstandseis in 1997? En wat zijn de gevolgen van de herziening van de Rijkswet op het Nederlanderschap in 2003, vooral met betrekking tot de invoering van een groot aantal nieuwe optiecategorieën? Aangezien van optanten (nog) niet verwacht wordt dat zij afstand doen van hun oorspronkelijke nationaliteit zou verwacht mogen worden dat deze herziening leidt tot een toename van het aantal Nederlanders dat tevens een andere nationaliteit bezit. Voor hoeveel mensen geldt de afstandseis eigenlijk nog? En hoe verhouden de Nederlandse naturalisatiecijfers zich tot die in het buitenland? Dit deel van de studie zal een overzicht geven van de beschikbare cijfers over nationaliteitsverkrijging in Nederland en andere Europese landen, met speciale aandacht voor naturalisatie en optie, en veranderingen door de tijd heen.215
5.1
Meervoudige nationaliteit in Nederland Als één van de weinige landen in Europa, zo niet het enige land, houdt Nederland niet alleen bij hoeveel buitenlandse inwoners op het grondgebied wonen, maar ook hoeveel inwoners naast de Nederlandse nationaliteit tevens een buitenlandse nationaliteit bezitten. Deze gegevens worden verzameld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op basis van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) en zijn beschikbaar vanaf 1998. Volgens deze gegevens wonen er momenteel meer dan één miljoen Nederlanders in Nederland met tenminste één niet-Nederlandse nationaliteit. Dit is ongeveer 6% van de Nederlandse bevolking. Daarnaast wonen nog ongeveer 680 duizend personen zonder Nederlandse nationaliteit in Nederland (4%). Al met al is dus 90% van de Nederlandse bevolking uitsluitend Nederlander (zie Figuur 5.1). Bij het gebruik van deze gegevens dient in acht genomen te worden dat de GBA alleen gegevens bevat over mensen die woonachtig zijn in Nederland en dus niet over in het buitenland wonende Nederlanders. Ook de Nederlanders die woonachtig zijn op de Nederlandse Antillen en Aruba zijn niet inbegrepen in deze cijfers. Helaas zijn geen precieze gegevens bekend over het aantal in het buitenland wonende Nederlanders, maar aangezien sinds begin jaren zeventig van de vorige eeuw jaarlijks circa 60 duizend personen emigreren, waarvan in de regel ongeveer tweevijfde met de Nederlandse nationaliteit, gaat het om een aanzienlijke groep. In 2001 werd geschat dat er ruim 700 duizend
215 Dank aan Lambert Obermann, van het IND Informatie- en Analysecentrum (INDIAC), voor het aanleveren van data en het geven van nuttig commentaar op een eerdere versie van dit hoofdstuk.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
111
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Nederlanders in het buitenland woonden.216 Grootste emigratielanden waren Canada, Duitsland, Verenigde Staten, België en Australië. De laatste jaren is, zoals bekend, de emigratie toegenomen tot circa 90 duizend personen per jaar, waardoor ons land sinds 2003 zelfs een negatief migratiesaldo kent. Het mag worden aangenomen dat een groot deel van de Nederlandse emigranten, en in ieder geval van hun kinderen voor zover die geboren worden in klassieke ius soli landen als Canada, Verenigde Staten en Australië, naast hun Nederlanderschap (dat via afstamming kan worden doorgegeven) tevens een andere nationaliteit bezit. Bovendien is een aanzienlijk aantal van de in het buitenland woonachtige Nederlanders gehuwd met een niet-Nederlander, zodat hun kinderen niet slechts iure sanguinis het Nederlanderschap verwerven maar in vele gevallen ook iure sanguinis de nationaliteit van de andere ouder. Figuur 5.1 Nederlandse bevolking naar nationaliteit, 1 januari 2007 Niet-NL 4%
NL + andere nationaliteit 6%
Alleen NL 90%
Bron: CBS Statline
Wanneer wij in meer detail kijken naar de cijfers met betrekking tot meervoudige nationaliteit in Nederland valt als eerste op dat, ondanks de herinvoering van de afstandseis bij naturalisatie op 1 oktober 1997, het aantal in Nederland woonachtige Nederlanders met tenminste één andere nationaliteit met meer dan 70% is toegenomen tussen 1998 en 2007 (zie Tabel 5.1). Ten tweede valt op dat Nederlanders met een Marokkaanse of Turkse nationaliteit bijna de helft van het totaal aantal dubbele nationaliteiten voor hun rekening nemen. Van die twee groepen is vooral de groep Marokkaanse Nederlanders sterk gestegen (+136%) en in ieder geval veel sterker dan de groep Turkse Nederlanders (+56%). Ten derde zien we het gevolg van de sterke instroom van vluchtelingen in de jaren negentig, bijvoorbeeld in de sterke toename van het aantal Bosnische Nederlanders (+599%), Chinese Nederlanders (+134%) en Iraanse Nederlanders (+88%), van wie vanwege hun vluchtelingenstatus niet verwacht wordt hun oude nationaliteit op te geven. Ook de explosief gestegen groep (voormalige) staatlozen, of personen met een onbekende nationaliteit (+6160%), is een direct gevolg van de asielinstroom.
216 Zie www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2005/2005-1659-wm.htm. Cijfers afkomstig van OESO op basis van gegevens over de nationaliteit van buitenlanders woonachtig in de diverse landen. Die landen registreren – anders dan Nederland – in de regel personen niet (mede) als buitenlanders als ze ook de nationaliteit van het betrokken land hebben. Het echte aantal Nederlanders in het buitenland zal dus hoger zijn. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaat uit van circa 1 miljoen personen.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
112
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Tabel 5.1 In Nederland woonachtige Nederlanders met dubbele nationaliteit, 1998 - 2007 Totaal niet-Nederlandse nationaliteiten
1998
2007
toename 1998-2007
607925
1047331
72%
Dubbele nationaliteit ´Top 30´ (niet-Nederlandse nationaliteiten, 1 jan 2007) Turks
171434
267254
56%
Marokkaans
101524
239111
136%
Duits
37699
49335
31%
Staatloos / onbekende nationaliteit*
735
46013
6160%
Brits
38257
43408
13%
Belgisch
26322
30725
17%
Joegoslavisch
16375
22048
35%
Italiaans
14059
20057
43%
Pools
10700
17021
59%
Iraans
8645
16259
88%
Frans
11759
16115
37%
Bosnisch
2284
15966
599%
Surinaams
11007
14972
36%
Egyptisch
7546
13235
75%
Amerikaans
9526
12911
36%
Vietnamees
9298
12268
32%
Spaans
7379
11365
54%
Colombiaans
4651
8411
81%
Canadees
6398
8130
27%
Pakistaans
5652
7727
37%
Grieks
4858
6856
41%
Hongaars
5369
6732
25%
Tunesisch
3981
5909
48%
Ghanees
3930
5887
50%
Braziliaans
3505
5760
64%
Chinees
2448
5722
134%
Zuid-Afrikaans
4550
5386
18%
Portugees
4230
5271
25%
Israëlisch
4123
5120
24%
Kaapverdisch
4225
5107
21%
* Staatloos / onbekende nationaliteit = Personen die door geen enkele staat als onderdaan worden beschouwd of van wie de nationaliteit niet kan worden vastgesteld. Bron: CBS Statline
Om een beter beeld te geven van het ontstaan van meervoudige nationaliteit geeft Tabel 5.2 een overzicht van de jaarlijkse toename van de twee grootste groepen Nederlanders met een dubbele nationaliteit, Marokkanen en Turken. Deze cijfers zijn berekend op basis van de toename tussen 1 januari van elk jaar en het daaropvolgende jaar. Daarnaast geven wij ook aan hoeveel Marokkanen en Turken via optie dan wel via naturalisatie Nederlan-
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
113
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
der worden. Zoals verwacht is bij beide groepen een duidelijke daling te zien bij het aantal naturalisaties en is de daling onder Turken (86%) veel sterker dan onder Marokkanen (64%). Dat laatste wordt verklaard door de aanscherping van het naturalisatiebeleid, met name wat betreft de afstandseis, waarbij voor Marokkanen een soepeler regime wordt gehanteerd in verband met de praktische onmogelijkheid om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Beide groepen maken duidelijk ook in toenemende mate gebruik van optieverklaringen, wat ten dele te verklaren valt uit de toegenomen groep tweedegeneratie Turken en Marokkanen die kunnen opteren voor het Nederlanderschap onder de reeds vanaf 1985 bestaande optiegrond van artikel 6(1)(a) NED. Sinds 2003 maken beide groepen ook meer gebruik van de nieuwe optiegronden, waarbij vooral onder Marokkanen een relatief sterke stijging te zien is. Tabel 5.2 Toename dubbele nationaliteit per jaar, 1998-2006 (Turkije en Marokko) Turkije
Marokko
Optie
Naturalisatie
Overig
Totaal
Optie
Naturalisatie
Overig
Totaal
691
12755
8979
22425
957
10263
6005
17225
1999
847
4324
5020
10191
1181
13005
3920
18106
2000
760
3913
4934
9607
1077
12357
4772
18206
2001
756
4728
4818
10302
1157
11521
4798
17476
2002
680
4678
5149
10507
1080
10916
5012
17008
2003
895
2818
5377
9090
1239
5875
6750
13864
2004
1302
2723
4853
8878
1687
4178
6168
12033
2005
1167
2325
4297
7789
2370
4710
5170
12250
2006
1675
1726
3630
7031
3167
3725
4527
11419
1998
Bron: CBS Statline
Van belang om te constateren is, tenslotte, dat ondanks een sterke daling in het aantal naturalisaties –vooral onder Turken- het aantal personen met een dubbele nationaliteit jaarlijks blijft toenemen. De toegenomen optieverklaringen, waarbij geen afstand gedaan hoeft te worden van de oorspronkelijke nationaliteit, verklaren slechts een deel van deze jaarlijkse toename. In 2006 verklaren optie en naturalisatie beide ongeveer een derde tot een kwart van alle nieuwe Nederlandse Marokkanen en Nederlandse Turken. De overige gevallen van meervoudige nationaliteit worden verklaard door het verschil tussen het aantal personen dat van rechtswege de Nederlandse nationaliteit verkrijgt bij geboorte, via afstamming of via het dubbele ius soli voor de derde generatie, minus het aantal bipatride Marokkaanse en Turkse Nederlandse emigranten. Wat het verkrijgen van rechtswege betreft wordt overigens bij de aangifte bij de Nederlandse burgerlijke stand nog steeds standaard geregistreerd dat het kind tevens de Marokkaanse of Turkse nationaliteit bezit indien de ouders Marokkaan of Turk zijn.217 Voor het verkrijgen van de Marokkaanse of Turkse nationaliteit door afstamming is immers de registratie bij het consulaat van het betreffende land niet noodzakelijk. Men mag dus verwachten dat, op basis van het toegenomen aantal Nederlanders die tevens een Marok-
217 Na de politieke onrust in 2007 over dit onderwerp wordt de dubbele nationaliteit niet meer standaard op het uittreksel uit het bevolkingsregister vermeld. De vreemde nationaliteiten van Nederlanders blijven echter wel onderdeel uitmaken van de gegevensset van het GBA.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
114
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
kaanse of Turkse nationaliteit bezitten, ook het verkrijgen van die nationaliteiten van rechtswege toeneemt. Dat lijkt echter niet het geval te zijn. Hoewel er geen cijfers beschikbaar zijn over bipatride emigranten weten wij wel dat de afgelopen jaren een aanzienlijk aantal Marokkanen en Turken geremigreerd zijn naar Marokko en Turkije. De afgelopen drie jaar emigreerden er volgens het CBS jaarlijst naar Turkije ongeveer 3000 personen, die ook in Turkije waren geboren. Naar Marokko emigreerden ongeveer jaarlijks 2000 personen die daar ook geboren waren. Bij velen van deze remigranten mag verondersteld worden dat zij tevens Nederlander zijn. Remigratie leidt in die gevallen tot een afname van het aantal in Nederland wonende bipatriden. De dalende trend in de categorie ‘overig’ wordt dus met name verklaard door het toenemende aantal Marokkaans en Turks Nederlandse emigranten. Bekend is dat ook in Nederland geboren Marokkanen en Turken in toenemende mate naar Marokko en Turkije gaan. Om hoeveel personen dit gaat, blijkt niet uit de statistieken.
5.2
Optie in Nederland Wanneer we kijken naar de Nederlandse cijfers vanaf 1985 over nationaliteitsverkrijging na geboorte, dus exclusief ex lege verkrijging, zien we twee duidelijke verschijnselen (zie Figuur 5.2). Ten eerste is naturalisatie veruit de meest significante categorie en is optie, met uitzondering van de overgangsregeling in de periode 1985-1987 voor kinderen van Nederlandse moeders gehuwd met een niet-Nederlander en de recente toename na de uitbreiding van de optiegronden in 2003, in cijfermatig opzicht van relatief klein belang. Dat laatste geldt nog meer voor adoptie en erkenning.218 Ten tweede zien we dat na een piek in 1996, toen meer dan 80 duizend personen door naturalisatie Nederlander werden, het aantal nationaliteitsverkrijgingen na de geboorte inmiddels is gedaald tot beneden de 30 duizend per jaar (zie ook Bijlage IV). Overigens dient hierbij opnieuw opgemerkt te worden dat deze cijfers uitsluitend betrekking hebben op het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit door personen die in Nederland wonen en dus ingeschreven staan in het GBA (hoewel dit veruit de grootste groep naturalisandi betreft). Sinds de inwerkingtreding van de herziene Rijkswet op het Nederlanderschap, op 1 april 2003, is het aantal rechtsgronden om het Nederlanderschap te verkrijgen middels een optieverklaring aanzienlijk toegenomen. Dit is ook terug te zien in de beschikbare cijfers. Terwijl in de 10 jaar van 1993 tot 2002 gemiddeld 2400 personen per jaar het Nederlanderschap verkregen door optie, is dit na de inwerkingtreding van de herziene Rijkswet op 1 april 2003 toegenomen bijna tienduizend in 2006. In 2007 daalde dit aantal tot circa 8500.219 In de eerste helft van 2008 (2205 geregistreerde verklaringen in de periode van januari tot en met juni) heeft deze dalende trend zich voortgezet.220
218 Bij erkenning van een niet-Nederlandse minderjarige door een Nederlander was er tot 2003 sprake van een ex lege verkrijging. Pas sindsdien is sprake van een optierecht. 219 Trendrapportage Naturalisatie 2008, p. 23. Het dient te worden opgemerkt dat de cijfers van het CBS (beschikbaar tot 2006, zie Bijlage IV) en het IND (2004-2007) niet geheel overeenkomen. 220 Zie www.ind.nl voor de voorlopige cijfers over 2008.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
115
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Figuur 5.2 Nationaliteitsverkrijging in Nederland, na geboorte, 1985-2006 100000 Naturalisatie Optie
80000
Adoptie & erkenning 60000
40000
20000
0 1985
1987
1989
1991
1993
1995
1997
1999
2001
2003
2005
Bron: CBS Statline
Wanneer we kijken naar de rechtsgronden die aan de basis liggen van dit sterk toegenomen aantal opties blijkt dat in de periode 2004-2006 oud-Nederlanders en in Nederland wonende vreemdelingen ongeveer in dezelfde mate gebruik maakten van de nieuwe wet (zie Tabel 5.3). In deze periode waren oud-Nederlanders verantwoordelijk voor iets minder dan de helft van het aantal opties, hetzij op basis van de overgangsregeling voor Nederlanders die hun Nederlanderschap hadden verloren als gevolg van 10-jarig verblijf in het buitenland, hetzij op basis van een nieuwe rechtsgrond voor het herverkrijgen van het Nederlanderschap na één jaar hoofdverblijf in Nederland.221 Hoewel per 1 april 2005 de overgangsregeling afliep voor oud-Nederlanders die hun Nederlanderschap door tienjarig verblijf in het buitenland hadden verloren, laten de cijfers een piek zien in 2006. Dit wordt verklaard door administratieve vertraging in de registratie. In 2007 werd echter nog maar een relatief klein aantal optieverklaringen geregistreerd voor deze categorie oud-Nederlanders. Ook zien we in 2007 een sterke daling in het aantal geregistreerde opties voor oud-Nederlanders die minimaal één jaar hoofdverblijf hebben in Nederland (-47%). Daarnaast konden vreemdelingen die vanaf hun 4de tot hun 18de jaar in Nederland wonen, die getrouwd zijn met een Nederlander en al 15 jaar in Nederland wonen, of die 65 jaar en ouder zijn en al 15 jaar in Nederland wonen, gebruik maken van de nieuwe optieregelingen. Deze drie groepen stonden in de periode 2004-2006 garant voor ongeveer een derde tot de helft van het aantal opties, maar in 2007 was driekwart van het aantal geregistreerde optie afkomstig uit één van deze drie categorieën. De tweedegeneratie immigranten, die geboren worden in Nederland maar waarvan de ouders geboren zijn in het buitenland, hebben reeds een optierecht op het Nederlanderschap sinds 1985. Hoewel het relatieve belang van deze groep ongeveer rond de 22% bleef in de periode 2004-2006 is het wel relevant op te merken dat in absolute zin deze groep bijna verdubbelde.222
221 Onder de voorwaarden van art. 26 kunnen ook bepaalde in het buitenland wonende oud-Nederlanders op grond van deze optiegrondslag opteren. 222 In de periode van januari tot en met mei was er een sterke daling in 2008 (1875) in vergelijking met dezelfde periode in 2007 (4389).
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
116
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Tabel 5.3 Aantal geregistreerde opties naar optiegrond, 2004-2007 2004
Art. RWN
2005 %
2006 %
2007 %
%
Oud-nederlanders Nederlanderschap verloren als gevolg van 10 jarige verblijf in buitenland
V, lid 1 RRWN
Minimaal 1 jaar hoofdverblijf in NL
1127
21
2019
27
2407
24
186
2
6.1f
985
19
1551
21
1830
18
980
12
Tweedegeneratie immigranten (in NL geboren)
6.1a
1217
23
1620
22
2114
21
2336
28
´Bijna´ tweedegeneratie (sinds 4e jaar in NL)
6.1e
573
11
656
9
742
7
707
8
Getrouwd met Nederlander (en 15 jaar in NL)
6.1g
782
15
999
13
1629
16
2282
27
65 jaar en ouder (en 15 jaar in NL)
6.1h
549
10
652
9
1173
12
1590
19
Overig
6.1b,c,d 28.1
33
1
28
0
64
1
356
4
5266
100%
7525
100%
9959
100%
8437
100%
Totaal
Bron: IND Trendrapportage Naturalisatie, juli 2008, p. 23.
De beschikbare cijfers over de achtergrond van de optanten voor en na de inwerkingtreding van de herziene Rijkswet bevestigen tot en met 2002 het beeld van de typische tweedegeneratie optant: geboren in Nederland, ongehuwd, en in de leeftijd van 15-20 jaar (zie Tabel 5.4). Vanaf 2003 wordt dit beeld meer divers doordat emigranten, in het buitenland geboren, maar in Nederland wonende echtgenoten van Nederlanders, én in het buitenland geboren gepensioneerden, kunnen opteren op het Nederlanderschap. De toename in het aantal optanten onder de 15 jaar wordt verklaard doordat kinderen van optanten sinds de wijziging in 2003 ook mee kunnen opteren. Tabel 5.4 Optanten: geboorteland, burgerlijke staat en leeftijd, 2000-2005 2000
2001
2002
2003
2004
2005
Geboren in Nederland
2284
100%
2309
99%
2194
100%
1833
56%
1797
38%
2086
36%
Geboren in buitenland
8
0%
15
1%
7
0%
1467
44%
2873
62%
3690
64%
Totaal
2292
100%
2324
100%
2201
100%
3300
100%
4670
100%
5776
100%
Ongehuwd
2234
97%
2240
96%
2118
96%
1909
58%
2357
50%
2941
51%
58
3%
84
4
83
4%
1391
42%
2313
50%
2835
49%
2292
100%
2324
100%
2201
100%
3300
100%
4670
100%
5776
100%
17
1%
6
0%
8
0%
69
2%
99
2%
105
2%
8
0%
6
0%
15
1%
91
3%
146
3%
179
3%
Gehuwd Totaal < 5 jaar 5 - 10 jaar 10-15 jaar
3
0%
0
0%
5
0%
103
3%
149
3%
231
4%
15-20 jaar
1629
71%
1555
67%
1394
63%
855
26%
938
20%
1066
18%
635
28%
757
33%
779
35%
2182
66%
3338
71%
4195
73%
2292
100%
2324
100%
2201
100%
3300
100%
4670
100%
5776
100%
> 20 jaar Totaal
Bron: IND Trendrapportage Naturalisatie, mei 2007, pp. 48-49. (cijfers afkomstig van het CBS)
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
117
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
5.3
Naturalisatie in Nederland In Figuur 5.2 lieten wij reeds zien dat het aantal naturalisaties per jaar in Nederland sterk fluctueerde sinds 1985. Na een initiële kleine daling liep het aantal naturalisaties vanaf 1992 op door de afschaffing van de afstandseis en zag wij met name in de periode 1995-1999 een duidelijke piek met aantallen boven de 50 duizend. Het absolute record van 1996, toen bijna 80 duizend personen Nederlander werden door naturalisatie, was duidelijk een gevolg van de voorgenomen herinvoering van de afstandseis. Tot 1 oktober 1997 werd van naturalisandi niet verwacht dat zij afstand deden van hun oorspronkelijke nationaliteit. Opmerkelijk is dat in 1998 en 1999 het aantal naturalisaties zelfs licht steeg. Dit moet waarschijnlijk verklaard worden door het aantal naturalisandi uit landen als het voormalige Joegoslavië, Somalië, Irak en Iran, die vanwege hun vluchtelingenstatus geen afstand hoeven te doen (zie Bijlage V). Vluchtelingen met een A-status konden in het vierde jaar van het verblijf in Nederland een naturalisatieverzoek indienen. Een vluchteling die in 1994 een A-status kreeg kon dus in 1998 een naturalisatieverzoek doen.223 Een daling trad pas op in 2000, hoewel het aantal naturalisaties in dat jaar en de twee daaropvolgende jaren (ruim 40 duizend) nog steeds historisch hoog was. In 2003 leidde de inwerkingtreding van de herziene Rijkswet, en met name de invoering van de naturalisatietoets224 (en de daarbij behorende kosten), tot een verdere significante daling. De afgelopen jaren lag het aantal naturalisaties onder de 30 duizend per jaar. Ook de samenstelling van de groep naturalisandi veranderde vanaf 2003. Terwijl het relatieve belang van Marokkanen (van 23% tot 13%) en Turken (van 11% tot 7%) gestaag afneemt, neemt de diversiteit van de groep naturalisandi toe: in het IND overzicht van de oorspronkelijke nationaliteiten van alle meerderjarige genaturaliseerden steeg bijvoorbeeld de categorie ‘overige nationaliteiten’ van 35% van het totaal aantal naturalisaties in 2001 tot 50% in 2007.225 Zoals besproken in hoofdstuk 3 geldt in Nederland in principe het vereiste dat personen die middels naturalisatie het Nederlanderschap wensen te verkrijgen afstand doen van hun voormalige nationaliteit. Onder de huidige wet is er een aanzienlijk aantal categorieën voor wie een uitzondering wordt gemaakt. In het kader van deze studie naar meervoudige nationaliteit is het interessant om te kijken naar de praktijk van de Nederlandse afstandseis. Wij gebruiken daarvoor cijfers van de IND die beschikbaar zijn vanaf 1998, het eerste volle jaar dat de afstandseis weer werd gehandhaafd na de uitzonderingsperiode 1992-1997. Deze cijfers hebben uitsluitend betrekking op meerderjarigen die zelfstandig naturaliseren en dus niet op hun kinderen die mee naturaliseren (zie Tabel 5.5.). Wanneer wij naar de beschikbare cijfers kijken vallen een aantal zaken op. Ten eerste valt op dat het voormalige liberale beleid, dat in 1991 tot stand kwam en in 1992 begon, nog lang doorwerkte nadat eind 1996 was besloten de afstandseis opnieuw in te voeren. In 1998 werd nog voor 40% van alle genaturaliseerden een uitzondering gemaakt op basis van dit oude beleid. In 2006 waren er nog 20 personen die aanspraak konden maken op deze oude regeling die 10 jaar daarvoor was afgeschaft. Ten tweede wordt door het overgrote deel van de genaturaliseerden geen afstand gedaan van hun oorspronkelijke nationaliteit. De belangrijkste uitzonderingen zijn voor personen voor wie afstand doen
223 IND Jaarrapportage Naturalisatie, juni 2003, pp. 7-8 224 De naturalisatietoets is per 1 januari 2007 vervangen door het inburgeringsexamen. 225 Trendrapportage Naturalisatie, Juli 2008, p. 31.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
118
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
praktisch onmogelijk is, personen die getrouwd zijn met een Nederlander, en voor vluchtelingen. Deze groep vertegenwoordigt ongeveer 60% van het aantal zelfstandige naturalisaties.226 Het voorbeeld dat vaak wordt aangehaald, van Turken die substantieel financieel nadeel kunnen hebben indien zij hun Turkse nationaliteit verliezen, bijvoorbeeld in het erfrecht, blijkt in cijfermatig opzicht geen significante uitzonderingsgrond.227 Een derde punt dat opvalt is dat de groep waarbij meervoudige nationaliteit verondersteld wordt te zijn vermeden weliswaar redelijk constant blijft sinds 1999 (circa 35%), maar dat binnen deze groep het relatieve belang van vrijwillig afstand doen duidelijk toeneemt. Terwijl in 1998 slechts 5% van alle genaturaliseerden vrijwillig afstand deed van zijn of haar oorspronkelijke nationaliteit was dit in 2006 toegenomen tot 15%. De categorie ‘automatisch verlies’ laat een duidelijke dalende trend zien, wat waarschijnlijk niet zozeer komt door een wisselende achtergrond van genaturaliseerden, maar eerder door het afschaffen in een aanzienlijk aantal landen van het vrijwillig verkrijgen van een vreemde nationaliteit als verliesgrond van de oorspronkelijke nationaliteit. Zoals wij reeds beschreven in hoofdstuk 4 is deze verliesgrond in Europa recentelijk afgeschaft in België (2007), Finland (2003), IJsland (2003) en Zweden (2001). Buiten Europa gaat dat om Australië (2002), Cuba (2003), de Filippijnen (2003), Ghana (2001) en Venezuela (1999).
226 Opgemerkt dient te worden dat de IND een hiërarchie hanteert bij handhaving van de afstandseis, en dat bij personen met de nationaliteit van een land waar het vrijwillig verkrijgen van een vreemde nationaliteit leidt tot verlies van de oorspronkelijke nationaliteit, niet verder gekeken wordt naar overige mogelijk toepasbare uitzonderingsgronden. 227 Aangetekend zij overigens dat de Turkse wetgeving enkele jaren geleden dusdanig is gewijzigd dat door verlies van de Turkse nationaliteit geen substantieel financieel verlies meer optreedt.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
119
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
120
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
21
7608
* automatisch verlies
39
1
0
100
289
0
36638
41596
0
229
3415
196
619
8266
3783
10746
11664
2678
1999
100
0
1
8
0
1
20
9
26
28
6
%
33621
0
191
630
159
590
5369
3746
11318
9189
2429
2000
100
0
1
2
0
2
16
11
34
27
7
%
8613
2697
2001
30839
0
122
365
138
678
3435
4036
10755
Bron: IND Trendrapportage Naturalisatie, juni 2003 (p. 13) en mei 2007 (p. 41).
Totaal
Onbekend
* overig (ernstige financiële schade)
* niet verlangd voor 1 oktober 1997
14361
1
392
* 5 jaar in NL gewoond voor meerderjarigheid
0
11
3929
* erkende vluchteling
130
6
2349
* gehuwd met NL´er
* in Nederland geboren en woonachtig
16
5790
* niet mogelijk
Geen afstand
5
1790
%
* vrijwillig
Afstand
1998
100
0
0
1
0
2
11
13
35
28
9
%
28906
0
145
149
179
708
3002
4123
10113
7916
2571
2002
100
0
1
1
1
2
10
14
35
27
9
%
20949
8
97
74
106
546
3651
3414
6258
5132
1663
2003
100
0
0
0
1
3
17
16
30
24
8
%
Tabel 5.5 Afstandseis meerderjarige genaturaliseerden, 1998-2006
15089
29
57
28
52
426
3871
2202
3375
3526
1523
2004
100
0
0
0
0
3
26
15
22
23
10
%
16715
57
57
21
62
715
2327
3589
3897
4028
1962
2005
100
0
0
0
0
4
14
21
23
24
12
%
14893
100
36
20
31
515
2477
3042
3255
3228
2189
2006
100
1
0
0
0
3
17
20
22
22
15
%
Wat de categorie ‘automatisch verlies’ betreft is het overigens van belang op te merken dat de aanname dat de oorspronkelijke nationaliteit daadwerkelijk verloren wordt, en dus meervoudige nationaliteit vermeden, niet onproblematisch is. Deze aanname is immers gebaseerd op de veronderstelling dat het land van herkomst geïnformeerd wordt dat één van haar onderdanen vrijwillig de Nederlandse nationaliteit heeft verworven. Tenzij de persoon in kwestie zelf af wil van zijn of haar oorspronkelijke nationaliteit mag er vanuit worden gegaan dat deze persoon niet zelf zijn of haar land van oorsprong zal informeren. Dit betekent dat het ‘automatisch’ verlies van deze oorspronkelijke nationaliteit afhangt van de Nederlandse overheid, die het betreffende land dient te informeren over het vrijwillig verkrijgen van het Nederlanderschap door een onderdaan van dat land. In de meeste gevallen is het volstrekt onwaarschijnlijk dat de Nederlandse overheid een dergelijke actie ook daadwerkelijk onderneemt. Nederland heeft slechts afspraken over het uitwisselen van informatie met België, Duitsland, Griekenland, Italië, Luxemburg, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal (zie het kader hieronder). Dit zijn allemaal landen die getalsmatig van relatief klein belang zijn wat betreft het aantal genaturaliseerden. Voor zover wij hebben kunnen nagaan bestaan er geen informatie uitwisselingsprocedures voor overige landen. Tenslotte is het interessant kort in te gaan op de andere kant van de ‘meervoudige nationaliteit’ medaille, namelijk op de verliesbepalingen die in principe een beperkende werking hebben. Wanneer wij kijken naar de beschikbare cijfers van het CBS blijkt dat het aantal personen dat jaarlijkse zijn of haar Nederlanderschap verlies zeer beperkt is: hoewel vanaf 2004 een duidelijke stijging te zien is, die verklaard wordt door de nieuwe fraudebepalingen in de herziene Rijkswet, blijft het aantal zelfs na die forse stijging onder de 500 per jaar. Overigens moge duidelijk zijn dat het (forse) aantal personen dat het Nederlanderschap verloor op 1 januari 1995 door tienjarige verblijf in het buitenland niet in deze cijfers is inbegrepen. Het verlies van het ‘latente’ Nederlanderschap gebeurde in deze gevallen niet door een expliciete intrekking door de overheid, of door het doen van afstand door een individu, en bleef daarmee buiten de CBS statistieken. Dat dit een significant aantal personen betrof blijkt wel uit de hierboven beschreven cijfers over het gebruik van de nieuwe optiegronden voor het herverkrijgen van het Nederlanderschap. Evenmin zijn cijfers beschikbaar over het verlies van het Nederlanderschap door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit, laat staan over de uitzonderingen van artikel 15(2) op die verliesgrond. Figuur 5.3 Verlies van Nederlanderschap door intrekking of afstand 1985 - 2006 500 400 300 200 100 0 1985
1990
1995
2000
2005
Bron: CBS Statline
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
121
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
De overeenkomst inzake het uitwisselen van gegevens met betrekking tot het verkrijgen van nationaliteit (Parijs 1964) Binnen het kader van de Internationale Commissie voor de Burgerlijke Stand (CIEC) zijn eveneens verdragen betreffende het nationaliteitsrecht tot stand gekomen. Het belangrijkste verdrag is de op 10 september 1964 in Parijs gesloten Overeenkomst inzake het uitwisselen van gegevens met betrekking tot het verkrijgen van nationaliteit228 tot stand. Deze overeenkomst bevat geen materieelrechtelijke voorschriften met betrekking tot het verkrijgen of verliezen van nationaliteit, maar verplicht staten die partij zijn bij de overeenkomst opgave te doen aan elkaar indien onderdanen van een andere contractsluitende staat de nationaliteit verkrijgen door naturalisatie of optie of deze nationaliteit herverkrijgen (artikel 1). Het belang van dit verdrag is niet onaanzienlijk omdat juist precieze inlichtingen over de verwerving van een vreemde nationaliteit wezenlijk zijn om vast te stellen dat de oude nationaliteit werd verloren, indien een land het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit als verliesgrond voor de eigen nationaliteit hanteert. Bij naturalisatie tot Nederlander wordt er in een aanzienlijk aantal gevallen van uitgegaan dat naturalisandi hun oorspronkelijke nationaliteit verliezen omdat in hun land van herkomst het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit leidt tot het verlies van deze nationaliteit (zie de categorie ‘automatisch verlies’ in tabel 5.5). Aan deze personen wordt dus door de Nederlandse overheid niet gevraagd om vrijwillig afstand te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit. Hoe werkt dit verdrag precies? Ten eerste is van belang aan te geven dat het aantal contractsluitende staten zeer beperkt is. Behalve Nederland zijn partij België, Griekenland, Italië, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal en Turkije. Die laatste staat heeft overigens onlangs te kennen gegeven de overeenkomst op te zeggen, met werking vanaf 30 september 2010. Overigens is bekend dat Turkije de verdragsverplichtingen al enkele jaren niet meer nakomt.229 Duitsland is geen partij bij het Verdrag van Parijs maar wisselt met Nederland wel gegevens uit op basis van een oudere bilaterale overeenkomst. Een verplichting tot het doen van mededeling van de vrijwillige verkrijging van de nationaliteit bestaat ook op grond van een op 24 november 1977 gesloten Aanvullend protocol bij het Verdrag van Straatsburg van 1963.230 Het protocol is door Nederland geratificeerd op 9 mei 1985. Verder zijn uitsluitend Luxemburg en Noorwegen partij bij dit verdrag.231
5.4
Optie en naturalisatie in Europa Hoe verhouden de Nederlandse cijfers zich tot de beschikbare cijfers in de andere 17 landen van deze studie? Om antwoord te geven op deze vraag is het nodig eerst kort in te gaan op de beschikbaarheid van vergelijkbare data. In het algemeen kan daarbij opgemerkt worden dat er in Europa geen systematische dataverzameling is op het gebied van nationaliteitsverkrijging en verlies. De beschikbare data komen altijd van de verschillende nationale overheden en statistische bureaus en zijn daardoor sterk nationaal gekleurd
228 UNTS 932, 81; Trb. 1965, 91. In Nederland goedgekeurd op 19 januari 1967. 229 Telefoongesprek met mevr. Chantal Nast, directeur van de CIEC, 30 juni 2008. 230 ETS 096; Trb. 1981,46. 231 De website van de Raad van Europa vermeldt dat ook België partij is bij dit protocol; daar dit land het nationaliteitsrechtelijke deel van het Verdrag van 1963 heeft opgezegd dient te worden aangenomen dat België ook niet meer aan het Protocol is gebonden.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
122
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
en lastig met elkaar te vergelijken. Bovendien is de Nederlandse dataverzameling zowel uitgebreid als systematisch, maar dat geldt zeker niet voor alle landen. Met betrekking tot de registratie van meervoudige nationaliteit in het bevolkingsregister, en het beschikbaar maken van die data, is Nederland zelfs uitzonderlijk, zoals wij reeds aangaven aan het begin van dit hoofdstuk. Ook over de handhaving van de afstandseis bij naturalisatie, in de landen waar dat relevant is, kan men af en toe enige indicaties vinden maar zijn geen vergelijkbare data beschikbaar over een langere periode.232 Daarnaast houden sommigen landen, met name Griekenland, simpelweg niet op systematische wijze gegevens bij en publiceren zij zelfs de weinige beschikbare gegevens niet. Waldrauch concludeert dan ook dat de statistieken omtrent het verkrijgen van nationaliteit onmiskenbaar verbetering behoeven.233 Ondanks deze beperking is het wel mogelijk aan te geven hoeveel personen, ongeveer, per jaar de nationaliteit van elk van onze 18 landen verkrijgen na de geboorte, maar kunnen wij daarbij niet in detail aangeven, zoals wij hierboven deden voor Nederland, op welke specifieke rechtsgronden dat gebeurt (bijvoorbeeld optie of naturalisatie) en wat de achtergrond is van de personen die de nationaliteit verkrijgen (bijvoorbeeld met betrekking tot leeftijd, geboorteland, burgerlijke staat, etc.). De cijfers zijn slechts beschikbaar op het meest geaggregeerde niveau: verkrijging van de nationaliteit na de geboorte, door optie of (versnelde) naturalisatie. De meest betrouwbare, en daarmee vergelijkbare, data zijn verzameld in het kader van een Europees onderzoeksproject naar de nationaliteitswetgeving in de vijftien oude lidstaten.234 Wij maken hier gebruik van deze data, en hebben voor Noorwegen, IJsland en Zwitserland data toegevoegd.235 De data zijn, met enkele uitzonderingen, beschikbaar over de periode van 1985 tot 2004 (zie Bijlage V voor een overzicht van de cijfers per jaar per land). Wanneer we landen met elkaar vergelijken is het weinig zinvol om naar het absolute aantal nationaliteitsverkrijgingen na de geboorte te kijken. Dat dit in 2007 veel hoger was in Duitsland (113 duizend) dan in Nederland (27 duizend) mag weinig verbazing wekken; Duitsland is immers een veel groter land, met een grotere bevolking en ook met meer buitenlanders die kunnen naturaliseren.236 Het is daarom gangbaar om bij internationale vergelijkingen de beschikbare cijfers te corrigeren voor het aantal in een land wonende buitenlanders (zie Figuur 5.5). Deze relatieve cijfers worden vaak naturalisatieratio’s genoemd, maar dat is strikt genomen een verkeerde benaming omdat voor veel landen, waaronder Nederland, ook het aantal personen dat de nationaliteit verkrijgt middels optie is opgenomen in deze cijfers. Het gaat dus niet alleen om naturalisatie maar om alle personen die na de geboorte de nationaliteit verkrijgen van het betreffende land. Deze relatieve cijfers worden vaak gebruikt om een indicatie te geven van de mate waarin een land het mogelijk maakt voor het buitenlandse deel van de bevolking om de nationaliteit te verkrijgen. Dat wordt soms voor het gemak samengevat als het ‘liberale’ karakter van het nationaliteitsrecht van een land. Een dergelijke karakterisering is echter problematisch om tenminste twee redenen.
232 Zie bijvoorbeeld Hailbronnner, 2006, p. 232, die voor Duitsland aangeeft dat na de inwerkingtreding van de nieuwe nationaliteitswet het aantal naturalisaties waarbij dubbele nationaliteit werd geaccepteerd steeg van 19,1 procent (in 1998) tot 44,9 procent (in 2000). 233 Waldrauch, 2006d, p. 280. 234 Dit project staat bekend onder de afkorting NATAC (‘The acquisition of nationality in EU member states: rules, practices en quantitative developments’). Zie Bauböck e.a. 2006a,b. Zie ook: http://www.imiscoe.org/natac/. 235 Wij hebben daarvoor gegevens gebruikt van de statistische bureaus van Noorwegen (www.ssb.no), IJsland (http:// www.statice.is/) en Zwitserland (http://www.bfs.admin.ch/). 236 Zie Duitse (www.destatis.de) en Nederlandse (www.ind.nl) recente cijfers.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
123
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Ten eerste moge het duidelijk zijn dat in landen met (dubbele) ius soli bepalingen, zoals België, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Portugal, het VK, en natuurlijk ook Nederland, de toegang tot de nationaliteit in ieder geval voor de (klein-) kinderen van immigranten van rechtswege open kan staan. Dat is uiteraard een aspect dat bijdraagt aan het ‘liberale’ karakter van het nationaliteitsrecht van een land, maar wordt niet teruggevonden in de optie en naturalisatie cijfers. Men kan dit nog sterker formuleren: de hoge ‘naturalisatieratio’s’, bijvoorbeeld in een land als Zweden, zijn ten dele het gevolg van een streng beleid bij de toekenning van de nationaliteit bij de geboorte. Figuur 5.4 Nationaliteitsverkrijging in 18 Europese landen (relatief), gemiddelde 1985-2004
verkrijging na geboorte, per 100 buitenlandse inwoners
8
6
4
2
I JS ZW E ZW I Eu r1 8
K V
IT A LU X N ED N O O O O S PO R SP A
FR A G R I IE R
BE L D EN D U I FI N
0
Bron: Waldrauch (2006: 298-299) en data voor NOO, IJS en ZWI van nationale statische bureaus
Ten tweede is het moeilijk om deze ratio’s te gebruiken als indicatie voor het liberale karakter van een land omdat de beslissing om een optieverklaring of een naturalisatieaanvraag in te dienen natuurlijk afhangt van de condities die daaraan verbonden zijn, zoals het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit, maar ook van de ‘aantrekkelijkheid’ van de nationaliteit van dat land als zodanig. Terwijl het Oostenrijkse nationaliteitsrecht zonder twijfel een van de meest restrictieve is in Europa, zien wij dat desondanks het aantal nationaliteitsverkrijgingen na de geboorte in relatieve zin rond het Europese gemiddelde ligt. Dit geldt in zekere zin ook voor Nederland: zelfs na de herinvoering van afstandseis in 1997 en de aanscherping in 2003 ligt het aantal opties en naturalisaties in relatieve zin niet onder het Europese gemiddelde. Figuur 5.6 laat de ontwikkeling van deze Nederlandse en Europese ratio’s zien over de periode van 1985 tot 2004 en maakt nog eens duidelijk dat het hele hoge aantal naturalisaties in Nederland gedurende de jaren negentig inderdaad uitzonderlijk was in Europees perspectief. Inmiddels zit Nederland precies rond het Europese gemiddelde.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
124
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Figuur 5.5 Nationaliteitsverkrijging in Nederland en Europa (relatief), trend 1985-2004 12 Nederland
verkrijging na geboorte, per 100 buitenlandse inwoners
10 8 6 4
Europees gemiddelde (18 landen)
2 0 1985
1987
1989
1991
1993
1995
1997
1999
2001
2003
Bron: Waldrauch (2006: 298-299) en data voor NOO, IJS en ZWI van nationale statische bureaus
5.5
Cijfers: wat ze wel en wat ze niet zeggen Dit hoofdstuk presenteerde cijfers over de vragen bij hoeveel personen meervoudige nationaliteit voorkomt, hoe dit ontstaat, wat de gevolgen zijn van wetswijzigingen, en hoe de Nederlandse situatie zich verhoudt tot die in andere Europese landen. Met betrekking tot het bestaan van meervoudige nationaliteit in Nederland kan gesteld worden dat dit om ongeveer één miljoen inwoners gaat, waarvan de helft van Marokkaanse of Turkse afkomst. Hoewel dit natuurlijk een aanzienlijke groep betreft, moet daarbij ook opgemerkt worden dat dit slechts zes procent van de totale bevolking is. Terwijl een andere vier procent van de bevolking uitsluitend een buitenlandse nationaliteit heeft, is de resterende negentig procent uitsluitend Nederlands. Met betrekking tot de vraag hoe meervoudige nationaliteit ontstaat kunnen wij stellen dat het ruime Nederlandse naturalisatiebeleid gedurende de jaren negentig duidelijk heeft bijgedragen aan de toename van, bijvoorbeeld, het aantal Marokkanen en Turken dat tevens de Nederlandse nationaliteit bezit. Ook de asielinstroom in de jaren negentig heeft een weliswaar vertraagd, maar duidelijk effect op de toename van meervoudige nationaliteit aangezien van personen met een vluchtelingenstatus niet wordt verwacht dat zij bij naturalisatie afstand doen van hun oorspronkelijke nationaliteit. Opvallend is echter ook dat, zelfs na de herinvoering van de afstandseis in 1997, en ook na de aanscherping van het naturalisatiebeleid in 2003, meervoudige nationaliteit blijft toenemen. Tussen 1998 en 2007 is het aantal Nederlanders met een tweede nationaliteit, woonachtig in Nederland, toegenomen met zeventig procent. Uit deze toename, in ieder geval voor de Marokkanen en Turken, blijkt niet alleen duidelijk het effect van de uitgebreide optiemogelijkheden sinds 2003 maar ook het belang van verkrijging van rechtswege. Naturalisatie is niet de enige weg naar het Nederlanderschap. Overigens moet gezegd worden dat de nieuwe optiemogelijkheden voor ´bijna´ tweedegeneratie immigranten, waarvoor voorgesteld is om de afstandseis in te voeren, in cijfermatig opzicht zeker niet de meest relevante is. Per jaar maken minder dan duizend meerderjarige personen die sinds hun 4de in Nederland wonen gebruik van deze mogelijkheid.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
125
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Bij het toenemende verkrijgen van het Nederlanderschap middels optie dient ook opgemerkt worden dat de afgelopen jaren ongeveer een kwart van de optanten oud-Nederlanders waren, die hun Nederlanderschap verloren hebben wegens permanent verblijf in het buitenland. Doordat deze personen in het buitenland wonen is deze toename van meervoudige nationaliteit niet terug te zien in de cijfers van het CBS, die gebaseerd zijn op de gemeentelijke basisadministratie. Ook van de aanzienlijk toegenomen groep emigranten, met name van hen die de laatste jaren Nederland verlieten met als bestemming Marokko en Turkije, mag worden aangenomen dat een groot deel tevens de Nederlandse nationaliteit bezit. Wanneer wij kijken naar de handhaving van de afstandseis bij naturalisatie zien we dat de afgelopen jaren, sinds de herinvoering van deze eis, ongeveer 65% van de naturalisandi geen afstand hoeft te doen. De belangrijkste uitzonderingen zijn voor personen die uit landen komen die afstand doen niet toestaan, personen die gehuwd zijn met een Nederlander, en vluchtelingen. Het aantal personen dat ´vrijwillig´ afstand doet nam sterk toe, maar is niet groter dan 15%. Een interessante groep is de groep waarvan wordt aangenomen wordt dat zij automatisch hun oorspronkelijke nationaliteit verliezen. Dit betreft ongeveer een kwart van alle naturalisandi. Aangezien Nederland slechts met een beperkt aantal, Europese, landen officiële procedures kent voor het uitwisselen van informatie mag voor het grootste deel van deze groep worden aangenomen dat ook zij hun oorspronkelijke nationaliteit behouden. Tenslotte zien wij wel een duidelijke toename in het aantal personen dat het Nederlanderschap verliest, bijvoorbeeld door fraude bij de naturalisatieprocedure of door het nalaten van het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit, maar dit aantal blijft altijd onder de vijfhonderd per jaar. Een vergelijking van Nederland met andere Europese landen is heel moeilijk, vanwege de zeer beperkte beschikbaarheid van vergelijkbare data. In het algemeen zijn voor geen enkel land zo gedetailleerde cijfers beschikbaar als voor Nederland. Wanneer wij echter kijken naar de ratio´s van het aantal nationaliteitsverkrijgingen na de geboorte per honderd woonachtige buitenlanders blijkt inderdaad dat de Nederlandse ratio van bijna twaalf procent in 1996 zeer exceptioneel was. Inmiddels is Nederland met een ratio van tussen drie en vier procent terug op het Europese gemiddelde.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
126
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
ho of d s t u k 6
Conclusie Discussies over meervoudige nationaliteit komen uiteindelijk neer op verschillende visies op de vraag wat het betekent om Nederlands staatsburger te zijn. Dit is in essentie een normatief debat dat sterk gekleurd wordt door meer algemene opvattingen over identiteit en rechtvaardigheid. Hoewel een dergelijke discussie zeker niet besloten kan worden op basis van rechtsvergelijking en cijfers alleen, kunnen gegevens omtrent het internationaal recht, omtrent nationaliteitsrecht in verschillende Europese landen, en omtrent de cijfermatige praktijk van het verkrijgen en verliezen van nationaliteit wel een zekere verheldering bieden en daarmee een basis verschaffen voor opinievorming en politieke besluitvorming. Met betrekking tot de problematiek van de meervoudige nationaliteit en de mogelijke vermijding daarvan bij de verwerving van een nationaliteit hebben wij in deze studie de klassieke doctrine als uitgangspunt genomen dat nationaliteit de manifestatie dient te zijn van een ´daadwerkelijke band´ tussen een individu en een staat. Deze doctrine werd geformuleerd in het Nottebohm-arrest uit 1955 en geldt nog steeds uitgangspunt van het nationaliteitsrecht. Het Internationaal Gerechtshof wilde verhinderen dat staten aan onderdanen ook dan diplomatieke bescherming zouden mogen geven, als de betrokken personen feitelijk gezien geen relevante band hebben met deze staat, bijvoorbeeld omdat zij niet op het grondgebied van die staat wonen en dat ook nooit gedaan hebben. In gevallen zoals van de heer Nottebohm, die volgens het Hof duidelijk geen relevante band had met Liechtenstein ondanks het feit dat die staat hem tot onderdaan had genaturaliseerd, hebben andere staten niet de plicht om te accepteren dat de staat die naturaliseerde aan de desbetreffende personen diplomatieke bescherming geeft. Hoewel de doctrine van de ´daadwerkelijke band´ dus oorspronkelijk geformuleerd was als een beperking van de gevolgen van een te gemakkelijk verleende nationaliteit, werkt deze doctrine in onze ogen ook andersom: zodra een persoon een daadwerkelijke band heeft opgebouwd met een staat leidt dat ook tot een legitieme claim op het kunnen verkrijgen van de nationaliteit van die staat. Overigens moet daarbij meteen worden opgemerkt dat uiteraard bij de geboorte nog geen sprake kan zijn van een ´daadwerkelijke´ band, maar slechts van potentiële band. Het is echter wel duidelijk dat bij geboorte een kind, ofwel door de nationaliteit van zijn ouders, ofwel door de geboorte op het grondgebied van een staat (of door beide), wel een duidelijkere band heeft met een bepaalde staat (of staten) dan met andere staten. In veel gevallen is dit geen probleem omdat de meeste kinderen geboren worden in het land waarvan hun beide ouders de nationaliteit bezitten, en deze ouders geen andere nationaliteit bezitten. In een wereld waarin internationale migratie van toenemend belang is geworden komt het echter steeds vaker voor dat tenminste één van de ouders (ook) een nationaliteit heeft van ander land dan het land waarin een kind geboren wordt. De vraag is, bij een discussie over het vermijden van meervoudige nationaliteit, of kinderen de kans moeten krijgen met dat land (later) een nationaliteitsrechtelijke band op te bouwen. Verreweg de meeste landen doen bij de verwerving door geboorte of door middel van later tot stand gekomen familierechtelijk betrekkingen geen enkele inspanning om het ontstaan van meervoudige nationaliteit te vermijden. Ouders kunnen dus bij de geboorte altijd hun nationaliteit ´overdragen´ aan hun kinderen, ongeacht het land waarin het kind geboren wordt. Slechts een vijftal van de bestudeerde staten kennen enige vorm van limitering van de toekenning van de nationaliteit iure sanguinis in geval van geboorte
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
127
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
in het buitenland. De gedachte achter een dergelijke limitering is dat de band die het in het buitenland geboren kind zal opbouwen met de staat waarvan de ouder onderdaan is, vermoedelijk zo zwak zal zijn dat het toekennen van de nationaliteit niet meer opportuun is. Het is niet toevallig dat men deze redenering ook terugvindt in landen, zoals Ierland en het Verenigd Koninkrijk, waar ius soli traditioneel een belangrijke plaats heeft in het nationaliteitsrecht. De meeste staten maken echter een andere keuze: de nationaliteit wordt door het in het buitenland geboren kind wel verworven door afstamming, maar indien dit kind geen relevante band met het land van zijn nationaliteit ontwikkelt dan wordt de nationaliteit bij het bereiken van een zekere leeftijd verloren. Mits door een dergelijke verliesgrond geen staatloosheid kan optreden, is dit een fraaie oplossing, die aan het kind terecht de mogelijkheid geeft zelf over zijn nationaliteitsrechtelijke toekomst mee te beslissen. Een dergelijke oplossing vermijdt tevens meervoudige nationaliteit in die gevallen waar van enige band met het betrokken land geen sprake (meer) is. Ook Nederland heeft deze laatst vermelde keuze gemaakt. Bij de verwerving van de nationaliteit iure soli, heeft slechts Duitsland een meervoudige nationaliteit vermijdende maatregel genomen door te eisen dat een dergelijke Duitser die tevens iure sanguinis een andere nationaliteit heeft verworven, tussen zijn achttiende en drieëntwintigste verjaardag een keuze voor of tegen de Duitse nationaliteit moet maken. Als voor de Duitse nationaliteit wordt gekozen moet afstand worden gedaan van de vreemde nationaliteit. Gebeurt dat niet, dan wordt de Duitse nationaliteit verloren. Het valt echter te betwijfelen of een dergelijke verliesgrond in overeenstemming is met het Europees Verdrag inzake Nationaliteit (artikel 7), daar in het bijzonder bij voortgezet verblijf in Duitsland geen sprake is van het wegvallen van een effectieve band met dat land, indien geen afstand wordt gedaan van de vreemde nationaliteit. In Duitsland zijn nog geen ervaringen met deze verliesconstructie opgedaan, omdat pas per 1 januari 2013 de eerste personen hun Duitse nationaliteit kunnen verliezen wegens het niet doen van afstand van hun andere nationaliteit. Wat betreft vermijding van meervoudige nationaliteit bij het later verkrijgen van de nationaliteit, in het bijzonder door naturalisatie, hebben we gezien dat behalve in Nederland slechts in vijf andere landen een afstandseis geldt. Ook hebben we vermeld dat in één van die vijf landen (Luxemburg) per 1 januari 2009 de afstandseis geschrapt zal worden. Daarnaast zagen we dat in het verleden nog vijf andere landen de afstandseis stelden, maar in het recente verleden deze eis hebben geschrapt. Opmerkelijk is de positie van Spanje, waar een afstandseis lijkt te gelden, maar in feite niet bestaat. Met betrekking tot de afstandseis behoort Nederland daarom tot een steeds kleiner worden groep van landen, die deze eis toepast. Overigens dient daarbij wel opgemerkt te worden dat door het grote aantal uitzonderingen op deze regel het overgrote deel van de Nederlandse naturalisandi geen afstand hoeft te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit. Een aantal van die uitzonderingen zijn geïnspireerd door het Tweede Protocol bij het Verdrag van Straatsburg. Vrijgesteld zijn bijvoorbeeld degenen die gehuwd zijn met een Nederlander, alsmede degenen die hetzij in Nederland zijn geboren of in Nederland vijf jaren als minderjarige hebben gewoond. De gedachte achter deze uitzonderingen is dat genoemde categorieën personen in staat moeten zijn de nationaliteit van hun echtgenoot, respectievelijk van hun woonland te verwerven zonder de oude nationaliteit te verliezen. Het stellen van een afstandseis zou bij deze groepen personen op gespannen voet staan met de geest van het Tweede Protocol. Voor vluchtelingen wordt al langer een uitzondering gemaakt, aangezien van hen niet verwacht kan worden dat zij contact opnemen met de autoriteiten van de staat waaruit zij gevlucht zijn.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
128
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Een binnen Europa unieke uitzondering op de afstandseis vinden wij in Duitsland, waar sinds 2007 Europese Unie burgers niet onderworpen zijn aan de afstandseis. Hoewel deze uitzondering wellicht in cijfermatig opzicht van relatief gering belang zal zijn, is zij in principieel opzicht des te belangrijker. Terwijl de Europese Unie geen enkele competentie heeft om het nationaliteitsrecht van de lidstaten te harmoniseren betekent dit niet dat de Europese Unie volkomen onbelangrijk is voor de nationaliteitswetgeving van de lidstaten. De Duitse hervorming is in symbolisch opzicht dan ook van groot belang. Met betrekking tot de verliesgronden hebben we twee belangrijke groepen regels besproken die meervoudige nationaliteit tegengaan en er tegelijkertijd voor waken dat een nationaliteit wordt behouden zonder dat nog sprake is van een daadwerkelijke band met het betrokken land. De belangrijkste grond is verlies wegens verblijf in het buitenland. Elf landen kennen die mogelijkheid, waarbij we nog eens vier landen moeten optellen omdat deze de alternatieve constructie van limitering van de verkrijging van de nationaliteit bij geboorte in het buitenland kennen. In totaal kennen dus 15 van de 18 landen een vergelijkbare constructie. Toegeven zij wel dat de ontnemingsprocedures in Frankrijk en Griekenland weliswaar deze basis hebben, maar slechts ad hoc en niet systematisch worden gebruikt. Problematisch is verder de regeling in Ierland, die slechts voor genaturaliseerde Ieren geldt. Niettemin kunnen we concluderen dat twaalf van de bestudeerde landen op een serieuze en systematische wijze hetzij door limitering of door een verliesconstructie bewerkstelligen, dat hun nationaliteit niet wordt bezeten door personen die geen werkelijke band met het betrokken land (meer) hebben. Daarentegen verliest het vrijwillig verkrijgen van een vreemde nationaliteit als verliesgrond duidelijk terrein. Slechts zes van de achttien staten kent deze verliesgrond nog. In Spanje is dat formeel ook nog het geval, maar kan men dit verlies door een simpele verklaring voorkomen. In Luxemburg wordt deze verliesgrond per 1 januari 2009 afgeschaft. In Duitsland, Nederland en Oostenrijk bestaan belangrijke uitzonderingen op de regel. Slechts Denemarken en Noorwegen kennen nog deze verliesgrond zonder uitzonderingen. Kennelijk gaan staten er dus in toenemende mate van uit dat personen ook in geval van het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit nog een daadwerkelijke band met het land van hun aanvankelijke nationaliteit kunnen behouden. In toenemende mate zijn landen er toe overgegaan om te voorzien in de mogelijkheid een nationaliteit te ontnemen als later aan het licht komt dat fraude bij de verwerving ervan heeft plaats gevonden. Hoewel dit, in ieder geval in Nederland, relatief kleine aantallen betreft is wel een duidelijke stijging te zien. Het ontnemen van nationaliteit wegens fraude is op zich acceptabel in het licht van de gedachte dat elk land zekere regels formuleert inzake het verkrijgen van nationaliteit en dat het tolereren van het frauderend gedrag zou leiden tot de ondermijning van die regels. Wel dient bij het ontnemen van de nationaliteit in gedachten gehouden te worden dat dit zeer belangrijke gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van het leven van de persoon in kwestie. Het bezit van de nationaliteit van een land vormt vaak de sleutel tot de uitoefening van een reeks belangrijke burgerlijke, politieke en sociaaleconomische rechten op het grondgebied van de betreffende staat en het verlies daarvan kan verstrekkende gevolgen hebben. Het bezit van een nationaliteit is in zekere zin het recht om rechten te kunnen genieten en het verlies van nationaliteit kan dus ook het verlies van die rechten impliceren. Hoewel het Europees Verdrag inzake Nationaliteit toestaat dat in geval van fraude de nationaliteit ontnomen kan worden zelfs indien daardoor staatloosheid ontstaat kunnen bij deze verliesgrond dan ook grote vraagtekens gezet worden. Dat is in het bijzonder het geval als sinds de fraude geruime tijd is verstreken en daarom niet kan worden ontkend dat betrokkene hoe dan ook een daadwerkelijke band met het land heeft opgebouwd.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
129
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Van de overige besproken verliesgronden komt in Nederland slechts vreemde militaire dienst voor. Het is zowel voor betrokkenen als voor Nederland te hopen dat deze verliesgrond, die geen staatloosheid mag veroorzaken en slechts kan werken als Nederland direct of indirect bij gewapende conflicten is betrokken, in de toekomst niet of nauwelijks relevant blijkt. De norm dat de nationaliteit een daadwerkelijke en effectieve band met een land dient te manifesteren is algemeen geaccepteerd in het nationaliteitsrecht en daarmee, in onze ogen, een nuttig uitgangspunt bij een discussie over de verwervings- en verliesgronden van de nationaliteit. Indien iemand een dergelijke daadwerkelijke en effectieve band met Nederland heeft, dan dient hij of zij ook toegang tot het Nederlanderschap te hebben. Verliest een Nederlander die band, dan dient ook het Nederlanderschap te worden verloren, tenzij daardoor staatloosheid zou ontstaan. Dat een persoon daadwerkelijke en effectieve banden met meer dan één land kan hebben, is een gegeven dat in deze tijd van migratie in toenemende mate wordt geaccepteerd, niet alleen in het Europese nationaliteitsrecht, maar inmiddels ook door de overgrote meerderheid van de door ons bestudeerde achttien staten. Voor een groeiend aantal Nederlanders blijkt dit feit ook een deel van hun leven te zijn.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
130
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
ho of d s t u k 7
Literatuurlijst NB zie ook de in Bijlage I vermelde literatuur per land Batchelor, Carol A., (1995) Stateless Persons: Some Gaps in International Protection, IJRL 1995-2, p. 232-259. - (1998) Statelessness and the Problem of Resolving Nationality Status, IJRL 19981/2, p. 156-183. Bauböck, Rainer/ Bernhard Perchinig, Evaluation an recommendations, in: Rainer Bauböck/ Eva Ersboll/ Kees Groenendijk/ Harald Waldrauch (ed.), Acquisition and Loss of Nationality, Policies and Trends in 15 European Countries, Volume 1: Comparative Analyses, Amsterdam: Amsterdam University Press 2006, p. 431-477. Blackman, J.L., (1998) State Successions and Statelessness: the Emerging Right to an Effective Nationality under International Law, MJIL 1998, p. 1141-1194. Cassuto, Th., (2001) Identity and Nationality, Report for the Second European Conference on Nationality, Raad van Europa, Straatsburg 8 oktober 2001. Chan, J.M.M., (1991) The Right to a Nationality as a Human Right, the Current Trend Towards Recognition, HRLJ 1991-1/2. p. 1-14. Chopin, Isabelle, Administrative practices in the acquisition of nationality, in: Rainer Bauböck/ Eva Ersboll/ Kees Groenendijk/ Harald Waldrauch (ed.), Acquisition and Loss of Nationality, Policies and Trends in 15 European Countries, Volume 1: Comparative Analyses, Amsterdam: Amsterdam University Press 2006, p. 221-268. Donner, Ruth, (1994) The Regulation of Nationality in International Law, tweede druk, New York Transnational Publishers Inc. 1994. Dutoit, Bernard, (1973) La nationalité de la femme marriée, deel 1, Genève 1973 Fernández Rozas, José Carlos, (1987) Derecho espanol de la nacionalidad, Madrid 1987. Galicki, Z.W., (1998) Does the Right to a Nationality belong to the Catalogue of Human Rights?, in: Aan de Grenzen van het Nederlanderschap, Feestbundel Zilverentant, F.J.A. van der Velden (red.), Den Haag: Ministerie van Justitie-Directie Wetgeving 1998. Groot, Gerard-René de, (1977), Gelijkheid van man en vrouw in het nationaliteitsrecht. Preadvies uitgebracht voor de Nederlandse Vereniging voor Rechtsvergelijking, Deventer: 1977. - (1988) Staatsangehörigkeitsrecht im Wandel, eine rechtsvergleichende Studie über Erwerbs- und Verlustgründe der Staatsangehörigkeit, Dissertatie Maastricht, Den Haag: T.M.C. Asser Instituut 1988. - (1992) Noot onder de Micheletti-beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap, Migrantenrecht, Katern voor de Rechtspraktijk 1992, p. 105-110. - (1994a) De toekomst van het Nederlanderschap, in: J.P.H. Donner/G.R. de Groot/ Th. Holterman, Toekomstperspectieven van het Nederlandse vreemdelingenrecht, Publicaties van de Staatsrechtskring nr. 9, Groningen: 1994, p. 25-71.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
131
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
- (1994b) De Zwitserse nationaliteit, in: CJHB, Brunner-bundel, Deventer 1994, p. 115-125. - (1997) De afstandseis herleeft, Migrantenrecht 1997, p. 59-61. - (1998) Het Europese Nationaliteitsverdrag: Een Nieuwe Uitdaging voor het Nederlandse Nationaliteitsrecht, FJR 1998, p. 234-241. - (1999) Verder op weg naar een hernieuwd nationaliteitsrecht, Bespreking wijzigingsnota Rijkswet Nederlanderschap, Migrantenrecht 1999, p. 13-22. - (2000) The European Convention on Nationality: A Step towards a ius commune in the Field of Nationality Law, MJ 2000, p. 117-157. - (2002) Europees Nationaliteitsverdrag in Werking voor Nederland, MR 2002, p. 412. - (2002a) Loss of Nationality, a Critical Inventory, in: D.A. Martin and K. Hailbronner (red.), Rights and Duties of Dual Nationals: Evolution and Prospects, Den Haag: Kluwer Law International 2002, p. 201-299. - (2002b) Nederlands Nationaliteitsrecht, in samenwerking met M. Tratnik, Deventer: Kluwer 2002. - (2003a) Nationaliteitswetgeving, Serie Schuurman en Jordens 209, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 2003. - (2003b) Handboek Nieuw Nationaliteitsrecht, Deventer: Kluwer 2003. - (2003 c) The background of the changed attitude of European States in respect to multiple nationality”, in: Atsushi Kondo/Charles Westin (ed), New concepts of citizenship: Residential/Regional citizenship and dual nationality/Identity, Stockholm: CEIFO 2003, p. 99-119. - (2004) The Position of Children in Respect of Decisions Made by their Parents Regarding their Nationality, in samenwerking met Erik Vrinds, Rapport voor de Derde Europese Nationaliteitsconferentie 2004. - (2005a) The acquisition of nationality ex lege or by lodging a declaration of option. Report for the 2nd European conference on nationality, in: Hildegard Schneider (ed.), Migration, integration and citizenship, A challenge for Europe’s future, Volume I, Maastricht: Forum Maastricht 2005, p. 187-224. - (2005b) Towards a European Nationality Law/Vers un droit européen de nationalité, in: Hildegard Schneider (ed.), Migration, integration and citizenship, A challenge for Europe’s future, Volume I, Maastricht: Forum Maastricht 2005, p. 13-54. - (2005c) The access to European citizenship for Third Country Sponses of a European citizen”, in: Christine Biquet-Mathieu e.a. (ed.), Liber amicorum Paul Delnoy, Brussels: Larcier 2005, p. 93-133. - (2005d) Het ontnemen van het Nederlanderschap wegens terroristische activiteiten, in: Paulien van der Grinten/ Ton Heukels (ed.), Crossing borders, Essays in European and Private International Law, Nationality Law and Islamic Law in Honour of Frans van der Velden, Deventer: Kluwer 2005, p. 215-230. De Groot, Gerard-René/ Hildegard Schneider (2007) Erschlichene Einbürgerungen, Identitätsbetrug und Entzug der Staatsangehörigkeit in Deutschland und den Niederlanden, in: Rechtsstaatliche Ordnung Europas – Gedächtnisschrift für Albert Bleckmann, Köln: Carl Heymanns 2007, 79-102. Guerrero, José Gustavo, (1930) La codification du droit international: la première conference (1930), Paris 1930. Hailbronner, Kay, (1992) Einbürgerung von Wanderarbeitsnehmern und doppelte Staatsangehörigkeit, Baden-Baden: Nomos 1992. - (2006a) Nationality in public international law and European law, in : Rainer Bauböck/ Eva Ersboll/ Kees Groenendijk/ Harald Waldrauch (ed.), Acquisition and
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
132
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Loss of Nationality, Policies and Trends in 15 European Countries, Volume 1: Comparative Analyses, Amsterdam: Amsterdam University Press 2006, p. 35-104. - (2006b) Germany, in: Rainer Bauböck/ Eva Ersboll/ Kees Groenendijk/ Harald Waldrauch (ed.), Acquisition and Loss of Nationality, Policies and Trends in 15 European Countries, Volume 2: Country Analyses, Amsterdam: Amsterdam University Press 2006, p. 213-251. Hall, S., (1999) The European Convention on Nationality and the Right to Have Rights, ELR 1999, p. 586-602. De Hart, Betty/ Ricky van Oers, European trends in nationality law, in: Rainer Bauböck/ Eva Ersboll/ Kees Groenendijk/ Harald Waldrauch (ed.), Acquisition and Loss of Nationality, Policies and Trends in 15 European Countries, Volume 1: Comparative Analyses, Amsterdam: Amsterdam University Press 2006, p. 317-357. Heijs, Eric J.M. (1995) Van vreemdeling tot Nederlander, Een rechtssociologisch onderzoek naar de verlening van het Nederlanderschap aan vreemdelingen (1813-1992), Nijmegen: 1995. Jessurun d’Oliveira, Hans Ulrich, (1982) De herziening van ons nationaliteitsrecht, NJB 1982, p. 245-256. - (1983) Burgers en buitenlui, NJB 1983, p. 1301-1310. - (1991) Het “meerdere”, een regeringsnotitie over meervoudige nationaliteit, NJB 1991, p. 1734-1741 - (1999) Nationality and the European Union after Amsterdam, in: David O’Keeffe/ Patrick Twomey, Legal issues of the Amsterdam Treaty, Oxford: 1999, p. 395-412. - (2001) Noot onder Manjit Kaur, Jurisprudentie Vreemdelingenrecht 2001, 469-477. Jordens-Cotran, Leila - (1990) De afstandseis bij naturalisatie: een steeds weer terugkerende discussie, Migrantenrecht 1990, p. 87, 88 - (1991) Dubbele nationaliteit en naturalisatie, Een interview met prof. mr. G.R. de Groot over de (bestrijding van) bipatridie”, Migrantenrecht 1991, p. 73-75. Killerby, Margaret, (1984) Nationalité et statut personnel dans les instruments internationaux du Conseil de l’Europe, in: Michel Verwilghen (ed.), Nationalité et statut personnel, Bruxelles 1984, 239-260. Klüchtzner, M. von, Probleme der Rücknahme einer Einbürgerung, in: Aan de grenzen van het Nederlanderschap, Feestbundel voor F.Th. Zilverentant, Ministerie van Justitie - Directie Wetgeving, ‘s-Gravenhage: 1998, p. 127-131. Kojanec, G. (1998) The citizenship of the European Union, in: Aan de Grenzen van het Nederlanderschap, Feestbundel Zilverentant, F.J.A. van der Velden (red.), Den Haag: Ministerie van Justitie-Directie Wetgeving 1998. - (1999) Multiple Nationality, Report for the First European Conference on Nationality, Raad van Europa, Straatsburg 18 en 19 oktober 1999. Ko Swan Sik (1957) De Meervoudige Nationaliteit, Dissertatie Leiden, Leiden A.W. Sijthoff 1957. - (1981) Nationaliteit in het Volkenrecht, Preadvies voor de Nederlandse Vereniging voor Internationaal Recht, Deventer: Kluwer 1981. - (1982) Nationality and (Public) International Law, NILR 1982, p.100-107.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
133
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Mackaay, Ejan, (1982) Bipatridie: een kijkje uit den vreemde”, NJB 1982, p. 993. Mannoury, J. (1954), Het Nederlandse Nationaliteitsrecht, tweede herziene druk, 1954. Marescaux, Marie-Hélène, (1984) Nationalité et statut personnel dans les instruments des Nations Unies, in: Michel Verwilghen (ed.), Nationalité et statut personnel, Bruxelles 1984, 13-72. Randelzhofer, Albrecht, (1985) Nationality, in: Encyclopedia of Public International Law (EPIL), deel 8, Amsterdam North-Holland 1985. Riege, Gerhard (1986) Die Staatsbürgerschaft der DDR, Berlijn: 1986 Helmut Rittstieg, (1990) Doppelte Staatsangehörigkeit im Völkerrecht, Neue Juristische Wochenschrift 1990, p. 1401-1405. Sabourin, Norman, (1999) The Relevance of the European Convention on Nationality for non-European states, Report for the First European Conference on Nationality, Straatsburg 18 en 19 oktober 1999. Schneider, Hildegard, Die Anerkennung von Diplomen in der Europäischen Gemeinschaft, Antwerpen: Maklu 1995 Scott, James Brown, (1930) Observations on Nationality, New York 1930. Staples, Helen, (2001) Wie is burger van de Unie?, NTER 2001, 109-112. Tratnik, Matjaz, (1989) Het Nationaliteitsrecht in de Oosteuropese landen, een Vergelijkend Onderzoek naar de Regelingen van Verkrijging en Verlies van de Nationaliteit in de Oosteuropese landen, Dissertatie Maastricht, Deventer: Kluwer 1989. Tuinen, K. van (1991) Meervoudige nationaliteit: de stand van zaken, Burgerzaken 1991, p. 243-245. Velden, Frans J.A. van der (1998), De circulaire inzake de afstandsverklaring, in: H.U. Jessurun d’Oliveira (ed.), Trends in het nationaliteitsrecht, ‘s Gravenhage: SDU 1998, p. 111-120. Verwilghen, Michel, (1999) Conflits de nationalité’s, Plurinationalité et apatridie, Recueil des cours de l’Académie de droit international de la Haye, tome 277 (1999). Vink, Maarten P., (2001) The Limited Europeanization of Domestic Citizenship Policy: Evidence from the Netherlands, JCMS 2001-5, p. 875-896. - (2005) Limits of European Citizenship: European Integration and Domestic Immigration Policies, Basingstoke: Palgrave Macmillan. Voort, M.J.S. van der (1996) Meervoudige nationaliteit bij naturalisatie, Burgerzaken en recht 1996, p. 62-68.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
134
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Waldrauch, Harald, (2006a) Methodology for comparing acquisition and loss of nationality, in: Rainer Bauböck/ Eva Ersboll/ Kees Groenendijk/ Harald Waldrauch (ed.), Acquisition and Loss of Nationality, Policies and Trends in 15 European Countries, Volume 1: Comparative Analyses, Amsterdam: Amsterdam University Press 2006, p. 105-120. - (2006b) Acquisition of nationality, in: Rainer Bauböck/ Eva Ersboll/ Kees Groenendijk/ Harald Waldrauch (ed.), Acquisition and Loss of Nationality, Policies and Trends in 15 European Countries, Volume 1: Comparative Analyses, Amsterdam: Amsterdam University Press 2006, p. 121-182. - (2006c) Loss of nationality, in: Rainer Bauböck/ Eva Ersboll/ Kees Groenendijk/ Harald Waldrauch (ed.), Acquisition and Loss of Nationality, Policies and Trends in 15 European Countries, Volume 1: Comparative Analyses, Amsterdam: Amsterdam University Press 2006, p. 183-219. - (2006d) Statistics on acquisition and loss of nationality, in: Rainer Bauböck/ Eva Ersboll/ Kees Groenendijk/ Harald Waldrauch (ed.), Acquisition and Loss of Nationality, Policies and Trends in 15 European Countries, Volume 1: Comparative Analyses, Amsterdam: Amsterdam University Press 2006, p. 269-315. - (2006e) Rights of expatriates, multiple citizens and restricted citizenship for certain nationals, in: Rainer Bauböck/ Eva Ersboll/ Kees Groenendijk/ Harald Waldrauch (ed.), Acquisition and Loss of Nationality, Policies and Trends in 15 European Countries, Volume 1: Comparative Analyses, Amsterdam: Amsterdam University Press 2006, p. 359-383. Weis, Paul, (1962) The United Nations Convention on the Reduction of Statelessness 1961, ICLQ 1962, 1073-1096. - (1979) Nationality and Statelessness in International Law, tweede druk, Alphen aan de Rijn: Sijthoff & Noordhoff 1979. Žagar, M.,(1999) Citizenship-Nationality: A Proper Balance Between the Interests of States and those of Individuals, Report for the First European Conference on Nationality, Straatsburg 18 en 19 oktober 1999. Zilbershats, Yaffa, (2002) The Human Right to Citizenship, Ardsley, New York: Transnational Publishers 2002.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
135
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
b i j l ag e i
Nationaliteitswetgeving 18 Europese landen Deze bijlage bevat een overzicht van de geldende nationaliteitswetgeving in de achttien bestudeerde landen, alsmede een overzicht van de belangrijkste vindplaatsen voor informatie over de wetgeving in die landen. Voor elk land geven wij ook een korte schets van de belangrijkste kenmerken van het betreffende nationaliteitsrecht, alsmede van de belangrijkste recente ontwikkelingen. Gezien de volatiele aard van het nationaliteitsrecht moet hierbij uitdrukkelijk in acht worden genomen dat het hier een momentopname betreft. Alle vermeldde websites zijn voor het laatst bezocht op 15 juli 2008. Hieronder volgt eerst een overzicht van de belangrijkste standaardwerken op het gebied van het internationaal vergelijkende nationaliteitsrecht. Bronnen betreffende het vergelijkende nationaliteitsrecht De losbladige editie Nationaliteitswetgeving, ’s-Gravenhage: Elsevier Overheid, 8 delen. Geeft behalve een gedetailleerd overzicht van de Nederlandse nationaliteitswetgeving ook een overzicht van de nationaliteitsrechtelijke bepalingen van in beginsel alle staten ter wereld. Voor vele staten wordt naast een Nederlandse vertaling van relevante wettelijke bepalingen, ook nog een korte systematische uiteenzetting over het nationaliteitsrecht van het desbetreffende land gegeven. Bergmann/Ferid, Internationales Ehe- und Kindschaftsrecht, Frankfurt am Main, (losbladig). Geeft in beginsel voor alle landen ter wereld een Duitse vertaling van belangrijke wetsbepalingen, die betrekking hebben op het personen- en familierecht. Ook nationaliteitsrechtelijke voorschriften worden in vertaling gegeven. Sammlung geltender Staatsangehörigkeitsgesetze, Institut für internationale Angelegenheiten der Universität Hamburg (aanvankelijk: Forschungsstelle für Völkerrecht und ausländisches öffentliches Recht der Universität Hamburg), Frankfurt am Main (sinds 1949; 40 delen met enkele supplementdeeltjes) Deze serie geeft een bijzonder precieze beschrijving van het nationaliteitsrecht van nagenoeg alle landen ter wereld; relevante wetteksten, verdragen e.d. worden in de regel in Duitse vertaling gegeven; tevens wordt melding gedaan van belangrijke literatuur en jurisprudentie). Internationale Handleiding Burgerlijke Stand, ‘s-Gravenhage: 1988 (losbladig). Geeft voor een groot aantal West- en Zuid-Europese landen door middel van het beantwoorden van een vragenlijst een samenvatting van het nationaliteitsrecht). Deze handleiding is gebaseerd op informatie verzameld door de Internationale Commissie van De Burgerlijke Stand (Commission Internationale d’État civil). Zie voor meer gedetailleerde gegevens (in het Frans) ook de website van de CIEC: http://www. ciec1.org/GuidePratique/index.htm. Charles L. Closset & Michel J. Verwilghen, Jurisclasseur Nationalité, Parijs (losbladig). Geeft een gedetailleerde en goed gedocumenteerde beschrijving van het nationaliteitsrecht van vele Europese en buiten-Europese staten. Wordt sinds circa 1998 niet meer bijgehouden.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
136
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Randall Hansen/Patrick Weil, Towards a European nationality; Citizenship, immigration and nationality law in the EU, Houndmills: Palgrave 2001. In dit boek zijn opstellen over het nationaliteitsrecht van de lidstaten van de Europese Unie opgenomen. Enige nadruk ligt op de regeling van de naturalisatie en het gebruik van optierechten. Bruno Nascimbene (ed.), Nationality laws in the European Union/Le droit de la nationalité dans l’Union Européenne, Milano etc.: Giuffrè/Butterworths 1996. Geeft voor de toenmalige lidstaten van de Europese Unie per land in het Engels of Frans een uitvoerige beschrijving van het nationaliteitsrecht. De relevante wetgeving is eveneens in het Engels of Frans opgenomen. De diverse bijdragen geven ook uitvoerige bibliografische verwijzingen. Rainer Bauböck/ Eva Ersboll/ Kees Groenendijk/ Harald Waldrauch (ed.), Acquisition and Loss of Nationality, Policies and Trends in 15 European Countries, Volume 1: Comparative Analyses; Volume 2: Country Analyses, Amsterdam: Amsterdam University Press 2006. Het eerste deel bevat algemene bijdragen over nationaliteit en vergelijkende studies. Het tweede deel geeft voor de vijftien oude lidstaten van de Europese Unie een uitvoerige beschrijving van de ontwikkeling van het nationaliteitsrecht sinds 1985. Zie ook www.imiscoe.org/natac European Bulletin on Nationality, uitgegeven door de Raad van Europa, samengesteld door het Committee of experts on nationality, een subcommissie van het European Committee on legal co-operation. Het bulletin geeft informatie over het nationaliteitsrecht van 48 - overwegend Europese - staten. De meest recente editie van dit bulletin verscheen in oktober 2004. Het bulletin is ook elektronisch toegankelijk op de website: www.coe.int/T/E/Legal_Affairs/Legal_co-operation/Foreigners_and_citizens/ Nationality/Documents/Bulletin. België Het Belgische nationaliteitsrecht is geregeld in het Wetboek van de Belgische nationaliteit/Code de la nationalité belge, wet van 28 juni 1984, Belgisch Staatsblad/ Moniteur belge 12 juli 1984, p. 10.095-10.114, ondermeer gewijzigd door Wet van 22 december 1998, Wet van 1 maart 2000, Moniteur belge/ Belgisch Staatsblad 6 april 2000, in werking op 1 mei 2000, meest recentelijk door Art. 379-389 van de Wet van 27 december 2006 (een zogenoemde Programmawet), in werking op 1 januari 2007. Zie: www.juridat.be/cgi_loi/wetgeving.pl De meest belangrijke wijziging tot nog toe werd tot stand gebracht door wet van 1 maart 2000, Belgisch Staatsblad/Moniteur belge 6 april 2000, in werking op 1 mei 2000. Deze wetswijziging, die in de wandelgangen vaak als de Snelbelg-wet wordt getypeerd, realiseerde een versoepeling van de naturalisatievoorwaarden en -procedure en de verwerving van de Belgische nationaliteit door nationaliteitsverklaring (ongecontroleerde optieverklaring). Sinds de inwerkingtreding van de wet van 2000 is de naturalisatie in België gratis.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
137
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
De wijziging van december 2006 bewerkstelligde ondermeer de afschaffing van vrijwillig verwerven van het vreemde nationaliteit als verliesgrond van de Belgische nationaliteit. Het vervallen van deze verliesgrond werd per 9 juni 2007 gerealiseerd (Koninklijk Besluit 25 april 2007), behalve in geval van verwerving van de nationaliteit van een Staat die partij is bij het Verdrag van Straatsburg uit 1963. Voor wat betreft de vrijwillige verwerving van de nationaliteit van de laatstbedoelde Staten verviel de Belgische verliesgrond op 28 april 2008 (Koninklijk Besluit 23 april 2008). Bovendien hoeft een in het buitenland geboren bipatridie Belg voortaan slechts eenmaal in zijn leven en wel voor het bereiken van de leeftijd van 28 jaar een verklaring af te leggen, dat hij de Belgische nationaliteit wil behouden. De verplichting om dit tenminste eenmaal in de tien jaar te doen, is vervallen. België was vanaf 19 juli 1991 partij bij het nationaliteitsrechtelijke gedeelte van het Verdrag van Straatsburg betreffende beperking van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, maar zegde dit gedeelte van het verdrag in 2007 op. Sinds 28 april 2008 is België niet meer door de nationaliteitsrechtelijke regels van het verdrag gebonden. België is geen partij bij het Europees Verdrag inzake Nationaliteit. Het Belgische nationaliteitsrecht kent sinds 1985 een gelimiteerd ius sanguinis a patre et matre. De tweede in het buitenland geboren generatie verwerft in beginsel niet meer van rechtswege de Belgische nationaliteit. België kent een dubbel ius soli. Bovendien zijn er royale optiebepalingen voor op Belgisch grondgebied geboren personen. Naturalisatie geschiedt bij wet in formele zin aangenomen door de Kamer van Volksvertegenwoordigers (dus zonder de meewerking van de Senaat). Een afstandseis ontbreekt. Sinds 2007 is het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit geen grond meer voor het verlies van de Belgische nationaliteit. De Belgische nationaliteit kan wel worden verloren door permanent verblijf in het buitenland. Literatuur: Georges Henri Beauthier, Le droit des étrangers et le code de la nationalité, Brussel: 1984. Charles-Louis Closset/Bernadette Renauld, Traité de la nationalité belge, tweede druk, Brussel: Editions Larcier 2004. Marie-Claire Foblets/René Fouqué/Michel Verwilghen, Naar de Belgische nationaliteit. Een jaar toepassing van het nieuwe Wetboek van de Belgische nationaliteit (Wet van 1 maart 2000), Brussel: 2002. A. Heyvaert, De Belgische nationaliteit. Korte commentaar op het Wetboek van de Belgische nationaliteit, Antwerpen: 1986. Mieke Van de Putte/Jan Clement, Nationaliteit, Antwerpen: Kluwer 2001. Michel Verwilghen, Le code de la nationalité belge, Bruxelles: 1985. Denemarken Maatgevend voor het Deense nationaliteitsrecht is de Lov om dansk indfødsret, wet nr. 352 van 27 mei 1950, Lov Tidende van 14 juni 1950, ondermeer geamendeerd door
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
138
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
wet nr. 757 van 14 september 1995, wet nr. 233 van 2 april 1997, wet nr. 1018 van 23 december 1998, wet nr. 1102 van 29 december 1999 (in verband met de ratificatie van het Europees Verdrag inzake Nationaliteit), wet nr. 193 van 5 april 2002, in werking getreden op 1 juli 2002, wet 311 van 7 juni 2004 en laatstelijk geamendeerd door wet van 24 juni 2005 (in verband met wijzigingen betreffende de regionale besturen). Een geconsolideerde versie van de wet werd afgekondigd door Wet 422 van 7 juni 2004. Zie: www.themis.dk/synopsis/index.asp?hovedramme=/synopsis/docs/ lovsamling/indfoedsretsloven.html De wet van 1999 wijzigde het tussen de achttiende en drieëntwintigste verjaardag uit te oefenen optierecht op de Deense nationaliteit voor personen die ten minste tien jaren in Denemarken woonachtig waren. Sinds 1999 kan dit optierecht niet worden uitgeoefend door personen die een strafblad hebben. De wet van 2002 voerde in het Deense recht de mogelijkheid in om een naturalisatie ongedaan te maken, indien gedurende de naturalisatieprocedure is gefraudeerd of relevante feiten niet aan de Deense autoriteiten zijn medegedeeld (zie art. 8A, 8B EN 8C). In 2004 werd een optierecht voor in Denemarken geboren personen beperkt tot onderdanen van andere Scandinavische landen. Verder werd de mogelijkheid geschapen om de Deense nationaliteit te ontnemen aan personen die misdrijven tegen de essentiële belangen van de staat hebben gepleegd. Zoals vermeld geschiedt naturalisatie in Denemarken in principe door wet in formele zin. In een circulaire zijn evenwel de eisen neergelegd die in de regel voor naturalisatie gelden. Laatstelijk gebeurde dit door circulaire Nr. 9 van 12 januari 2006. De tot dan geldende circulaire Nr. 55 van 12 juni 2002 verlengde de voordien voor naturalisatie vereiste verblijfstermijn van 7 jaren naar 9 jaren. Ook de inburgeringseis bij naturalisatie werd aangescherpt door behalve een zekere beheersing van de Deense taal ook kennis van de Deense maatschappij, geschiedenis en cultuur te eisen. Denemarken is vanaf 17 december 1972 partij bij het nationaliteitsrechtelijke gedeelte van het Verdrag van Straatsburg betreffende beperking van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit. Denemarken ratificeerde het Europees Verdrag inzake Nationaliteit op 24 februari 2002 en maakte uitsluitend een voorbehoud ten aanzien van de verplichting dat tegen een weigering van een naturalisatieverzoek beroep op de rechter mogelijk moet zijn, omdat Denemarken - net als België - nog naturalisatie bij formele wet kent. Het Deense nationaliteitsrecht kent sinds 1978 een ius sanguinis a patre et matre. Ius soli elementen ontbreken in de Deense wetgeving. Optierechten zijn uiterst zeldzaam. Naturalisatie geschiedt bij wet in formele zin. Als voorwaarde voor naturalisatie bestaat – naast vele andere condities -een afstandseis ontbreekt. Vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit is een grond voor het verlies van de Deense nationaliteit. De Deense nationaliteit kan ook worden verloren door permanent verblijf in het buitenland. Literatuur: C.J. Brinkman, “Gelijkheid van man en vrouw in het Skandinavische nationaliteitsrecht”, PS 1980, nr. 2.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
139
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
B. Kleis/ N. Beckman, Indfødsretsloven med kommentarer, Copenhagen: Jurist- og økonomforbundets Forlag 2004. F. Marcus, Das Staatsangehörigkeitsrecht der nordischen Staaten, Frankfurt am Main: 1952/55. T. Steffensen, Lov om dansk indfødsret, met kommentarer, 1991. F.Th. Zilverentant, “Wijziging van de Deense nationaliteitswet”, Burgerzaken 1979, p. 441. Duitsland De regeling van het Duitse nationaliteitsrecht is te vinden in het Staatsangehörigkeitsgesetz, zoals geamendeerd door wet van 15 juli 1999, Bundesgesetzblatt I 1999, p. 16181624, in werking getreden op 1 januari 2000, door wet van 16 februari 2001, BGBl. I 2001, p. 266, door art. 6, nr, 9 wet van 14 maart 2005, BGBl I, 721, door art. 5 wet van 21 augustus 2005, BGBl. I, 3322 en laatstelijk geamendeerd door art. 5 des Gesetzes zur Umsetzung aufenthalts- und asylrechtlicher Richtlinien der Europäischen Union vom 19. August 2007 (BGBl. I S. 1970). Zie: http://www.einbuergerung.de/Staatsangehoerigkeitsgesetz_Fassung_ vom_28_8_2007.pdf en http://www.bundesrecht.juris.de/bundesrecht/rustag/gesamt.pdf In Duitsland had de hereniging van de beide Duitse staten in 1990 de weg vrijgemaakt om een fundamentele herziening van het oude uit 1913 stammende Reichs- en Staatsangehörigkeitsgesetz te realiseren. De Bondsrepubliek was tot dan toe terughoudend geweest ten aanzien van veranderingen in de wet van 1913, daar men zich op het standpunt stelde dat ook na de ondergang van het Derde Rijk in 1945 de Duitse nationaliteit als dusdanig was blijven voortbestaan en dat ook de Duitsers in de DDR deze nationaliteit bezaten. Verreweg de belangrijkste wijziging van 1999 was de introductie van de regel, dat de Duitse nationaliteit ook wordt verworven door een in Duitsland geboren kind van een niet-Duitse ouder, mits die ouder reeds meer dan acht jaren in Duitsland legaal verblijft en een vestigingsrecht heeft of sinds minstens drie jaren een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd bezit. Een dergelijk kind zal in de regel iure sanguinis ook een vreemde nationaliteit verwerven. De nieuwe Duitse wetgeving verplicht een dergelijk bipatride kind om na het bereiken van de leeftijd van 18 jaren te kiezen voor de Duitse of voor de vreemde nationaliteit. Wil het kind voor de Duitse nationaliteit kiezen dan zal het voor het bereiken van de leeftijd van 23 jaren moeten bewijzen dat het afstand heeft gedaan van zijn vreemde nationaliteit. Doet hij dat niet, dan wordt de Duitse nationaliteit verloren. Sensationeel is verder, dat de verwerving van de Duitse nationaliteit door afstamming vanaf 1 januari 2000 is gelimiteerd in geval van geboorte buiten Duitsland. Wordt het kind van een Duitser buiten Duitsland geboren en is ook de Duitse ouder na 1 januari 2000 buiten Duitsland geboren, dan wordt de Duitse nationaliteit niet meer van rechtswege verworven. De Duitse ouder kan het kind evenwel binnen één jaar als Duits laten registreren. De nieuwe regeling lijkt zeer op de in België in 1985 ingevoerde limitering van het ius sanguinis, maar heeft voorlopig beperkte relevantie. Het wachten is vooral op kinderen van na 1 januari 2000 buiten Duitsland geboren Duitsers.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
140
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Met betrekking tot de verwerving door naturalisatie kan worden opgemerkt dat de nieuwe Duitse regeling veel soepeler is geworden. Van belang is met name, dat veel vaker als voorheen naturalisatie mogelijk is zonder dat de oude nationaliteit moet worden opgegeven. De meer soepele houding ten opzichte van meervoudige nationaliteit manifesteert zich ook bij de gewijzigde verliesgronden. Het vrijwillig verkrijgen van een vreemde nationaliteit is weliswaar als verliesgrond gehandhaafd, maar het verlies kan worden voorkomen door voor verwerving van de vreemde nationaliteit toestemming tot behoud van de Duitse nationaliteit te vragen en te verkrijgen. Deze mogelijkheid bestond in het verleden weliswaar theoretisch ook, maar de benodigde toestemming werd vrijwel niet gegeven. Nu is de desbetreffende bepaling dusdanig geformuleerd, dat de kans groot is dat op een daartoe strekkend verzoek inderdaad toestemming wordt gegeven (Par. 25 lid 2 StAG). Opmerkelijk is, dat er ook een verliesgrond is bijgekomen: indien een bipatride vrijwillig dient in het leger van de staat van zijn andere nationaliteit, treedt verlies van de Duitse nationaliteit op, indien met die andere staat geen bilateraal verdrag is gesloten dat zulks toelaat. Het is overigens een vraag, of deze bepaling niet kan conflicteren met het Europese recht: indien een persoon naast de Duitse nationaliteit bijvoorbeeld de Belgische nationaliteit heeft en ervoor kiest om vrijwillig dienst te nemen in het Belgische leger, zou dit kunnen worden gekwalificeerd als het uitoefenen van het recht van vrij verkeer van personen zoals gegarandeerd door het Europese recht. Het dientengevolge verliezen van de Duitse nationaliteit is dan problematisch en zou wellicht een schending van EGrecht kunnen zijn. Opvallend is dat in januari 2003 door de Duitse regering de suggestie is gedaan om de combinatie van de Duitse en Franse nationaliteit structureel toe te laten of zelfs te bevorderen. Zie daarover Gerard-René de Groot, “Een pleidooi voor meervoudige nationaliteit”, in: Gedenkbundel Marleen Hertogh, 2006. Tot 2005 stonden belangrijke bepalingen betreffende de naturalisatie niet in het Staatsangehörigkeitsgesetz, maar in het Ausländergesetz. Sinds de inwerkingtreding van het Zuwanderungsgesetz zijn de desbetreffende bepalingen thans geïncorporeerd in het Staatsangehörigkeitsgesetz. De wetswijziging van 2007 schafte de vrijwillige verwerving van de nationaliteit van een andere Lid Staat van de Europese Unie af als grond voor verlies van de Duitse nationaliteit. Sinds die wetswijziging wordt van Europese burgers die Duitser willen worden ook niet meer vereist dat zij afstand doen van hun oude nationaliteit. Duitsland was vanaf 18 december 1969 partij bij het nationaliteitsrechtelijke gedeelte van het Verdrag van Straatsburg betreffende beperking van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, maar zegde het verdrag in 2001 op. Sinds 22 december 2002 is Duitsland niet meer door het verdrag gebonden. Duitsland is vanaf 1 september 2005 partij bij het Europees Verdrag inzake Nationaliteit. Het Duitse nationaliteitsrecht kent sinds 1975 een ius sanguinis a patre et matre, dat sinds 2000 is gelimiteerd bij geboorte in het buitenland. De tweede in het buitenland geboren generatie verwerft in beginsel niet meer van rechtswege de Duitse nationaliteit. Sinds 2000 kent het Duitse recht een ius soli voor kinderen van een ouder, die een bepaalde verblijfsstatus in Duitsland heeft. Voor naturalisatie geldt in beginsel een afstandseis waarop echter belangrijke uitzonderingen bestaan, ondermeer voor Europese burgers. Opmerkelijk is dat etnische Duitsers door erkenning als ‘Spätaussiedler’ de
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
141
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Duitse nationaliteit verwerven.Vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit is in beginsel een grond voor het verlies van de Duitse nationaliteit, maar ook daarop bestaan vele uitzonderingen, ondermeer voor het verwerven van de nationaliteit van een andere Lid Staat van de Europese Unie. De Duitse nationaliteit kan niet worden verloren door permanent verblijf in het buitenland. Literatuur: Wilfried Bergmann/Jürgen Korth/Burkhardt Ziemske, Deutsches Staatsangehörigkeitsund Paßrecht, 1. Band: Staatsangehörigkeitsrecht, 1. Teil: Praxishandbuch unter Berücksichtigung der Aussiedlerfragen; Teil 2: Gesetzes- und Verordnungstexte mit synoptischen Hinweisen auf die Altfassung, Köln etc.: 1995. Kay Hailbronner/Günter Renner/Marianne Wiedemann, Staatsangehörigkeitsrecht, vierde druk, München: 2005. Gerard-René de Groot, “Nationaliteitsverwerving door erkenning”, Migrantenrecht 1993, p. 224, 225. Herbert Krüger, Das Staatsangehörigkeitsrecht in Deutschland (Bundesrepublik und DDR), Frankfurt am Main: 1975. Matthias Lichter/Werner Hoffmann, Staatsangehörigkeitsrecht, derde druk, Köln/Berlin/München: 1966. Alexander N. Makarov/Hans von Mangoldt, Deutsches Staatsangehörigkeitsrecht, Kommentar, derde druk, Frankfurt am Main, losbladig commentaar. Franz Massfelder, Deutsches Staatsangehörigkeitsrecht von 1870 bis zur Gegenwart, Frankfurt am Main: 1955. Fritz Sturm/Gudrun Sturm, Das deutsche Staatsangehörigkeitsrecht, Grundriß und Quellen, Frankfurt am Main/Berlin: Verlag für Standesamtswesen 2001. Helmut Weidelener/Fritz Hemberger, Deutsches Staatsangehörigkeitsrecht, vierde druk, München: 1993. F.Th. Zilverentant, “Erkenning naar Duits recht: nationaliteitsgevolgen!”, Burgerzaken en recht 1994, nr. 7/8. Finland In Finland is per 1 juni 2003 een nieuwe nationaliteitswet in werking getreden. De nieuwe, 62 artikelen tellende, wet van 16 mei 2003 vervangt wet nr. 401/68 van 28 juni 1968, Finlands Författningssamling 1968, nr. 401, p. 963, ondermeer geamendeerd door wet 481/1998. De laatste wijzigingen werden aangebracht door Wet 974/2007. Zie: www.finlex.fi/fi/laki/kaannokset/2003/en20030359.pdf (niet-officiële vertaling). De nieuwe Finse wet aanvaardt gevallen van dubbele nationaliteit. Een verzoeker tot naturalisatie hoeft geen afstand te doen van zijn oude nationaliteit. In geval van vrijwillig
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
142
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
verkrijgen van een vreemde nationaliteit treedt geen verlies van de Finse nationaliteit op. Degenen die in het verleden door vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit de Finse hebben verloren, hebben een voor 1 juni 2008 uit te oefenen retro-optierecht (zie art. 60 van de nieuwe wet). De wijzigingen van 2007 betroffen de verplichtingen van de Finse Immigratie Dienst. Finland ondertekende het Europese Verdrag inzake Nationaliteit op 6 november 1997, en is per 1 december 2008 partij bij het Verdrag. Het Finse nationaliteitsrecht kent sinds 1984 een ius sanguinis a patre et matre. Voor naturalisatie geldt geen afstandseis. Sinds 2003 is het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit geen grond meer voor het verlies van de Finse nationaliteit. De Finse nationaliteit kan wel worden verloren door permanent verblijf in het buitenland. Literatuur: C.J. Brinkman, “Gelijkheid van man en vrouw in het Skandinavische nationaliteitsrecht”, PS 1980, nr. 2. F. Marcus, Das Staatsangehörigkeitsrecht der nordischen Staaten, Frankfurt am Main: 1952/55. Frankrijk Het Franse nationaliteitsrecht is geregeld in art. 17 tot 33-2 Code civil, onder meer geamendeerd door wet 99-1141 van 29 december 1999, Journal officiel nr. 302 van 30 december 1999, art. 63-72 van wet 2003-1119 van 26 november 2003, Journal officiel nr. 274 van 27 november 2003, bij Ordonnance 2005-759 van 4 juli 2005, , wet 200664 van 23 januari 2006, art. 79 van Wet Acti nº 2006-911 of 24 July 2006, Journal Officiel of 25 July 2006., Ordonnance van 25 januari 2007, en laatstelijk gewijzigd door Wet 2007-1631 van 20 november 2007. Zie: www.legifrance.gouv.fr/ (vervolgens klikken op Codes > Code civil) De wijziging van 29 december 1999 betrof een relatief klein puntje: een art. 21-141 werd ingevoegd op grond waarvan een vreemdeling die als militair in het Franse vreemdelingenlegioen gewond is geraakt op diens verzoek de Franse nationaliteit wordt verleend. Veel belangrijker waren twee wijzigingen uit de jaren 90 van de vorige eeuw. Ze betroffen met name de nationaliteitsrechtelijke positie van in Frankrijk geboren en opgegroeide vreemdelingen. Deze verwierven tot het in werking treden van de wet van 22 juli 1993 bij het bereiken van de meerderjarigheid van rechtswege de Franse nationaliteit. In 1993 werd dit gewijzigd: voortaan moesten in Frankrijk geboren buitenlandse jongeren een optieverklaring afleggen om de Franse nationaliteit te verwerven. De optieverklaring moest worden bevestigd door de Franse autoriteiten. Die wijziging werd vervolgens - na regeringswijziging - door wet van 16 maart 1998 weer grotendeels teruggedraaid: de verwerving geschiedt weer ex lege, mits de desbetreffende personen vanaf hun elfde verjaardag ten minste 5 jaren in Frankrijk hebben gewoond. In 1993 werd overigens besloten om het nationaliteitsrecht dat sinds 1927 in een Code de la nationalité was ondergebracht, weer te incorporeren in de Code civil, waar deze oorspronkelijk in 1804 ook werd geregeld (nu: titre premier bis).
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
143
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
De wijziging van 26 november 2003 betrof onder meer: - het aanscherpen van de voorwaarden die moeten zijn vervuld, wil een in Frankrijk geboren potentieel staatloos kind van rechtswege de Franse nationaliteit verwerven (art. 19-1); - een wijziging van de vereiste duur van het huwelijk tussen een Fransman/Française met een buitenlander voordat deze door het afleggen van een optieverklaring de Franse nationaliteit kan verwerven (art. 21-2: was een jaar, is nu twee jaren); - het schrappen van het vereiste van kennis van de Franse taal voor vluchtelingen en staatlozen die naturalisatie wensen en reeds ten minste 15 jaren in Frankrijk wonen en al de leeftijd van 70 jaren hebben bereikt; - het mogelijk maken van het ontnemen van de Franse nationaliteit wegens delicten die iemand voor zijn naturalisatie heeft begaan; - de aanpassing van de regeling van de Franse nationaliteit aan de nieuwe constitutionele structuur van Frankrijk met betrekking tot de overzeese bezittingen. De wijzigingen uit 2005 hadden betrekking op de verwijdering van de vermelding van natuurlijke en wettige kinderen. Door wetswijziging van 23 januari 2006 werd de mogelijkheid om iemand de Franse nationaliteit te ontnemen wegens veroordeling voor delicten tegen de veiligheid van de staat of terrorisme verruimd tot een termijn van 15 jaren na de naturalisatie. De wijziging van 24 juli 2006 betrof de invoering van een integratie toets en een naturalisatieceremonie. Verder werd de termijn waarna de echtgenoot van een Frans burger door optieverklaring de Franse nationaliteit kan verwerven van twee jaar na vier jaar verlengd. Ook moet de buitenlandse echtgenoot voortaan voldoende kennis van de Franse taal bezitten. Ook wordt thans uitdrukkelijk bepaald dat de Franse regering de verwerving van de nationaliteit kan verhinderen, indien de buitenlandse echtgenoot polygaam leeft. De wetswijziging van 25 januari 2007 had slechts te maken met enkele constitutionele veranderingen in Nouvelle Calédonie. Sinds de wetswijziging 20 november 2007 kunnen ouders slechts namens een reeds elfjarig kind voor de Franse nationaliteit opteren, als het kind daarmee uitdrukkelijk instemt. Frankrijk was vanaf 28 maart 1968 partij bij het nationaliteitsrechtelijke gedeelte van het Verdrag van Straatsburg betreffende beperking van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, maar zegde dit gedeelte van het verdrag in 2008 op. Vanaf maart 2009 zal Frankrijk niet meer door de nationaliteitsrechtelijke regels van het verdrag gebonden zijn. Frankrijk was vanaf 24 maart 1995 partij bij het Tweede Protocol, maar heeft dit in 2008 opgezegd en zal vanaf maart 2009 niet meer aan het Protocol gebonden zijn. Frankrijk ondertekende het Europese Verdrag inzake Nationaliteit op 6 juli 2000, maar heeft dit Verdrag nog niet geratificeerd. Het Franse nationaliteitsrecht kent reeds sinds 1945 een ius sanguinis a patre et matre. Frankrijk kent een dubbel ius soli. Bovendien zijn er royale optiebepalingen voor op Frankrijk grondgebied geboren personen. Een in Frankrijk geboren buitenlander die permanent in Frankrijk woont, verwerft op de achttiende verjaardag de Franse nationa-
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
144
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
liteit in beginsel van rechtswege. Voor naturalisatie geldt geen afstandseis. Sinds 1973 is het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit geen grond meer voor het verlies van de Franse nationaliteit. Het is derhalve zeer opmerkelijk dat Frankrijk pas in 2008 het verdrag van Straatsburg opzegde. Permanent verblijf in het buitenland kan een reden zijn voor ontneming van de Franse nationaliteit. Literatuur: Patrick Courbé, Le nouveau droit de la nationalité, Paris: Dalloz 1994. Droit et politique de la nationalité en France. Coloque de Nantes des 28 et 29 novembre 1991, Aix-en-Provence: Edisud 1993. H. Fulchiron, La nationalité française, Paris: 2000. P. Girard-Thuillier, Guide pratique de la nationalité française, Paris: Sofiac 1994. P. Guiho, La nationalité, Paris: L’Hermès 1996. Hellmuth Hecker/Edgar Tomson, Das Staatsangehörigkeitsrecht Frankreichs, Frankfurt am Main/Berlin: 1968. Paul Lagarde, La nationalité française, derde druk, Paris: 1996. G. Oleknevitch, Le nouveau droit de la nationalité, Parijs: 1994. Edgar Tomson, Das Staatsangehörigkeitsrecht Frankreichs nach dem Gesetz vom 9. Januar 1973, Frankfurt am Main: 1974. P. Weil, Qu’est-ce qu’un francais? Histoire de la nationalité francaise depuit la Révolution, Paris : Folio/Gallimard 2005. Griekenland Wet op de Griekse nationaliteit, Wet 3284/2004, Grieks Staatsblad No. 217/ A/10.11.2004, p. 5941 – 5947. Zie: www.greekembassy.org/Embassy/content/en/Article.aspx?office=11&f older=919&article=20574. De wet op de Griekse nationaliteit van 2004 verving de vroegere Nationaliteitswet Nr 3370/1955, Ephemeris tes Kyberneseos, Nr. 258 van 23 september 1955, onder meer geamendeerd door wet 2623/1998 (in werking getreden op 25 juni 1998), wet 2647/1998, wet 2790/2000, wet 2910/2001, wet 3013/2002 (wijziging van art. 69 van de wet 2910/2001), wet 3146/2003 en laatstelijk wet 3207/2003 (art. 8, § 13). Door de wetswijziging van 1998 werd onder meer art. 19 geschrapt betreffende het verlies van de Griekse nationaliteit door Grieken van niet-Griekse etniciteit die emigreren zonder de wil te hebben ooit naar Griekenland te willen terugkeren. De wijziging van 2001 betrof de voorwaarden voor naturalisatie. Wet 3207/2003 beoogde de facilitering van de naturalisatie van atleten die voor Griekenland zouden kunnen deelnemen aan de Olympische spelen (thans art. 5 (3) Wet 2004)..
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
145
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Griekenland ondertekende het Europese Verdrag inzake Nationaliteit op 6 november 1997, maar heeft dit verdrag niet geratificeerd. Het Griekse nationaliteitsrecht kent sinds 1984 een ius sanguinis a patre et matre. Griekenland kent slechts ius soli voor kinderen die anders staatloos zouden zijn en voor vondelingen. Voor naturalisatie gelden strenge eisen, maar afstand van de oude nationaliteit is geen voorwaarde. In de Griekse nationaliteitswetgeving is opmerkelijk, dat buitenlanders van Griekse etniciteit ten aanzien van het verwerven van de Griekse nationaliteit worden gefaciliteerd (art. 10 en 15).Vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit is geen grond voor het verlies van de Griekse nationaliteit. Literatuur: Bendermacher-Geroussis, Das Staatsangehörigkeitsrecht von Griechenland, Frankfurt am Main: 1956. A. Bendermacher-Geroussis, Greek Law of Nationality, 1975 (in het Grieks). C.J. Brinkman, “De Griekse nationaliteitswet gewijzigd”, PS 1985, nr. 1. Maria Gavouneli, “The Code of Greek nationality: a short history”, Revue hellénique de droit international 1998, p. 643-681 (met Engelse en Franse vertaling van de nationaliteitswet, vertaald door Ana Grammaticaki-Alexiou, respectievelijk Hélène Passia). St. Gramenos, (Nationaliteitsrecht), vierde druk, Athene: 2003 (in het Grieks). T. Karayannis, Nationality, Naturalisation in Greece, 1985 (in het Grieks). Zoe Papassiopi-Passia, Nationality, in: Eugene T. Rossides/Serge B. Hadji/James L. Marketos, Doing Business in Greece, A legal and practical reference service, American Hellenic Institute Foundation, Washington: 1996, vol. 1, Par. 18.4. Zoe Papassiopi-Passia, “The Greek nationality law in a nutshell”, Revue hellénique de droit international 1998, p. 501-519. Zoe Papassiopi-Passia, (Nationaliteitsrecht), zesde druk, Thessaloniki: Sakkoulas 2003 (in het Grieks). Evangelos Vassilakakis, “La preuve de la nationalité en droit grec”, Revue hellénique de droit international 1998, p. 521-542. S. Vrellis, Private International Law, Part. 4, Law of Greek Nationality, 1988 (in het Grieks). F.Th. Zilverentant, “Het burgerlijk huwelijk in Griekenland”, Burgerzaken 1982, nr. 479. F.Th. Zilverentant, “Nogmaals: het burgerlijk huwelijk in Griekenland ingevoerd”, Burgerzaken 1983, nr. 482. F.Th. Zilverentant, “Wijziging van de Griekse nationaliteitswet”, Burgerzaken 1985, nr. 500.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
146
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Ierland De Irish Nationality and Citizenship Act, wet Nr. 26 van 17 juli 1956, Acts of the Oireachtas 1956, p. 439, onder meer geamendeerd door de Irish Nationality and Citizenship Act 1994 en de Irish Nationality and Citizenship Act 2001, wet 15/2001 van 5 juni 2001 en meest recentelijk door de Irish Nationality and citizenship Act van 15 december 2004, in werking getreden op 1 januari 2005. Zie: www.oireachtas.ie/documents/bills28/acts/2004/a3804.pdf Een onofficiële geconsolideerde versie van de wettekst kan worden gevonden op: www.inis.gov.ie/en/INIS/ConsolidationINCA.pdf/Files/ConsolidationINCA.pdf De wijzigingswet van 2001 zwakte het tot dan toe geldende ius-soli-uitgangspunt van de Ierse nationaliteitswetgeving af. Niet elke persoon die op het territoir van het eiland Ierland wordt geboren, verwerft sindsdien meer de Ierse nationaliteit. Voortaan gold dat “every person born on the island of Ireland is entitled to be an Irish citizen”. Tot dan toe was ook iedereen geboren in Noord-Ierland automatisch Ier; voortaan was zulks slechts zo als betrokkene het Ierse staatsburgerschap claimde of dit namens hem gebeurde. In 2001 werd tevens het optierecht van de buitenlandse echtgenote/echtgenoot van een Iers burger geschrapt. Door referendum van 11 juni 2004 werd het in de Ierse grondwet verankerde ius soliuitgangspunt door wijziging van art. 9 van de grondwet geamendeerd. Als gevolg van het referendum is de Ierse nationaliteitswet herzien door de Irish Nationality and Citizenship Act van 15 december 2004. Ierland is slechts partij bij het militaire dienst- gedeelte van het Verdrag van Straatsburg betreffende beperking van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit en is derhalve niet door de nationaliteitsrechtelijke regels van het verdrag gebonden. Ierland is geen partij bij het Europees Verdrag inzake Nationaliteit. Het Ierse nationaliteitsrecht kent reeds sinds 1956 een gelimiteerd ius sanguinis a patre et matre. De tweede in het buitenland geboren generatie verwerft in beginsel niet meer van rechtswege de Ierse nationaliteit, maar er bestaan wel ruime optierechten. Ierland kent sinds 2004 een ius soli voor kinderen van een ouder, die een bepaalde verblijfsstatus heeft. Tot 2004 kende het Ierse recht een algemeen ius soli. Voor naturalisatie geldt geen afstandseis. Het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit is geen grond voor het verlies van de Ierse nationaliteit. Slechts genaturaliseerde Ieren kunnen de Ierse nationaliteit verliezen door permanent verblijf in het buitenland. Literatuur: M. Daly, Irish Nationality and Citizenship since 1922, Irish Historical Studies32 (127), p. 377-407. Karl Alexander Hampe, Das Staatsangehörigkeitsrecht von Spanien, Portugal und Irland, Frankfurt am Main/Berlin: 1960. Karl-Alexander Hampe & Gottfried von Waltheim, Das Staatsangehörigkeitsrecht von Spanien, Portugal und Irland, Frankfurt am Main/Berlin: 1954.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
147
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Clive Parry, Nationality and citizenship laws of the commonwealth and the Republic of Ireland, London: 1957. Italië De legge sulla cittadinanza italiana, wet Nr. 91 van 5 februari 1992, Gazetta Ufficiale 15 februari 1992, Nr. 38, gewijzigd door Presidentieel Decreet van 18 april 1994, Nr. 362, Wet van 22 december 1994, nr. 736 (G.U. 4/1/1995 n. 3, Wet van 23 december 1996, nr. 662 (in S.O. n. 233 relativo alla G.U. 28/12/1996 n. 303, Presidentieel decreet van 3 november 2000, nr. 396 (G.U. 30/12/2000, n. 303) en laatstelijk door Wet van 8 maart 2006, nr. 124 (in G.U. 28/3/2006 n. 73). Zie: www.giustizia.it/cassazione/leggi/l91_92.html. De wijzigingen uit 1994 en 2000 betroffen procedurele voorschriften. De wijzigingen van 1994 en 1996 gingen over de termijn binnen welke personen die hun Italiaanse nationaliteit krachtens de oude wetgeving hadden verloren, deze nationaliteit weer terug konden verworven door een daartoe strekkende verklaring. De wijziging uit het jaar 2000 betrof de facilitering van de verwerving van de Italiaanse nationaliteit via vereenvoudigde naturalisatie door afstammelingen van personen die vóór 1918 waren geëmigreerd uit het thans tot Italië behorende gedeelte van het Habsburgse rijk (bijvoorbeeld Zuid-Tirol). Zij werden tot nog toe als afstammelingen van Italianen behandeld (art. 18). Nu is art. 18 geschrapt en is de facilitering opgenomen in een speciale wet, die in de tijd is gelimiteerd. Door wetswijziging van 2006 werden de art. 17bis en 17ter ingevoegd, die de mogelijkheid van het verwerven van de Italiaanse nationaliteit regelen voor personen die de Italiaanse nationaliteit hebben verloren door overdracht van Italiaans grondgebied aan het vroegere Joegoslavië en hun directe afstammelingen die nog in taalkundig en cultureel opzicht Italiaans zijn. Wat Italië betreft, mag niet onvermeld blijven dat een bilateraal nationaliteitsverdrag met Argentinië betreffende het accepteren van dubbele nationaliteit zeer royaal wordt geïnterpreteerd, hetgeen bewerkstelligt dat zeer vele Argentijnen in aanmerking komen voor een Italiaans paspoort en met dat paspoort zich als Europees burger overal in de Europese Unie mogen vestigen. Italië is vanaf 28 maart 1968 partij bij het nationaliteitsrechtelijke gedeelte van het Verdrag van Straatsburg betreffende beperking van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit. Vanaf 24 maart 1995 is Italië ook partij bij het Tweede Protocol. Italië ondertekende het Europees Verdrag inzake Nationaliteit op 6 november 1997, maar is nog niet tot ratificatie overgegaan. Het Italiaanse nationaliteitsrecht kent sinds 1983 een ius sanguinis a patre et matre. Italië kent slechts een ius soli voor kinderen die anders staatloos zouden zijn en voor vondelingen. Voor naturalisatie geldt geen afstandseis. Sinds 1992 is het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit geen grond meer voor het verlies van de Italiaanse nationaliteit, maar opmerkelijk genoeg is Italië nog steeds partij bij het Verdrag van Straatsburg. De Italiaanse nationaliteit kan ook niet worden verloren door permanent verblijf in het buitenland.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
148
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Literatuur: S. Arena, La cittadinanza nella nuova normativa italiana, Minerbio: 1993. Stefania Bariatti, La disciplina giuridica della cittadinanza italiana, Milano: Giuffrè 1996. C.J. Brinkman, “Wijziging in het Italiaanse nationaliteitsrecht m.b.t. de gehuwde vrouw. Een halve maatregel”, PS 1976, nr. 3. Lando Casali & Maurizio-Primo Semprini, La cittadinanza italiana, seconda edizione, Rimini: Maggioli 1995. Roberta Clerici, La cittadinanza nell’ordinamento giuridico italiano, Padova: Cedam 1993. Heinz Doerner & Hellmuth Hecker, Das Staatsangehörigkeitsrecht Italiens, Frankfurt am Main/Berlin: 1967. Gerard-René de Groot, “Wijziging van het Italiaanse nationaliteitsrecht”, PS 1985, p. 51-55. Giovanni Kojanec, Nuove norme sulla cittadinanza italiana. Riflessi interni ed internazionali, Milano: Francoangeli 1995. Michele Lepri Gallerano, La nuova legge sulla cittadinanza italiana, Rimini: Maggioli 1994. Hans Ulrich Jessurun d’Oliveira & M.L. Brunetti, “Nationaliteitsproblemen in Nederlands-Italiaanse verhoudingen”, PS 1987, p. 73-80. Gerardo Zampagnione/Paolo Guglielman, Diritto Consulare, volume terzo, La Cittadinanza, Roma: Casa Editrice Stamperia Nazionale 1995. F.Th. Zilverentant, “Nationaliteitswetgeving van Italië”, Burgerzaken 1983, p. 484. F.Th. Zilverentant, “De Italiaanse nationaliteitswet gewijzigd”, Burgerzaken 1983, p. 488. F.Th. Zilverentant, “Behoud/verlies van de Italiaanse nationaliteit door bipatriden”, PS 1987, p. 16. Luxemburg Het Luxemburgse nationaliteitsrecht is geregeld in de “Loi sur la nationalité luxembourgeoise”, wet van 22 februari 1968, Mémorial (Journal Officiel du Grand-Duché de Luxembourg/Amtsblatt des Großherzogtums Luxemburg) 1968, 91, ondermeer gewijzigd door wet van 24 juli 2001, Mémorial 2001, 101; texte coordinée 26 oktober 2001, Mémorial 2001, 129 (p. 2598-2604), in werking vanaf 1 januari 2002. Laatstelijk gewijzigd door Wet van 25 augustus 2006, Mém. 2006, 153.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
149
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
De wetswijziging van 2001 betrof met name een vereenvoudiging van de naturalisatie. Wel wordt voortaan een taaltoets afgenomen en wordt nu ook geëist dat met een basiskennis van het Luxemburgs heeft. Naturalisatie is thans gratis, het afleggen van een optieverklaring eveneens. De optierechten zijn voortaan niet meer in de tijd gelimiteerd. De Wet van 2006 schrapte de art. 25,8° en 46 betreffende verlies van de Luxemburgse nationaliteit wegens permanent verblijf in het buitenland. Op 23 oktober 2008 heeft het parlement een wetsontwerp voor een geheel nieuwe nationaliteitswet aangenomen, waarin ondermeer de afstandseis bij naturalisatie en het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit als verliesgrond komen te vervallen. In deze studie zijn wij uitgegaan van de nationaliteitswet die geldt tot en met 31 december 2008, en hebben wij uitsluitend bij de passages over de afstandseis en het vrijwillig verkrijgen van een vreemde nationaliteit aangegeven dat per 1 januari de Luxemburgse nationaliteitswetgeving zal wijzigen’ Zie voor geldende en nieuwe wetgeving: http://www.mj.public.lu/legislation/nationalite/ Zie over voorstellen voor een nieuwe regeling van het Luxemburgs nationaliteitsrecht het rapport Citoyenneté multiple et nationalité multiple au Grand-Duché de Luxembourg van de hand van Francis Delpérée en Michel Verwilghen, raadpleegbaar op: www.gouvernement.lu/salle_presse/communiques/2004/01/14rapport/rapport.pdf. Luxemburg is sinds 12 november 1971 partij bij het nationaliteitsrechtelijke gedeelte van het Verdrag van Straatsburg betreffende beperking van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit. Luxemburgse heeft op 30 juni 2008 aangegeven hoofdstuk 1 van het Verdrag op te zeggen en zal per 10 juli 2009 geen partij meer zijn bij hoofdstuk 1 van het Verdrag. Op 26 mei 2008 ondertekende Luxemburg het EVN. Het Luxemburgse nationaliteitsrecht kent sinds 1986 een ius sanguinis a patre et matre. Luxemburg kent slechts een ius soli voor kinderen van staatlozen en voor vondelingen. Voor naturalisatie geldt een afstandseis. Vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit is een grond voor het verlies van de Luxemburgse nationaliteit. De Luxemburgse nationaliteit kan niet worden verloren door permanent verblijf in het buitenland: een daartoe strekkende in 1986 ingevoerde bepaling is per 2006 geschrapt alvorens deze ooit verlies van de Luxemburgse nationaliteit kon bewerkstelligen. Literatuur: Francis Delpérée en Michel Verwilghen, Citoyenneté multiple et nationalité multiple au Grand-Duché de Luxembourg, Annales de droit luxembourgeois 2003, p. 61-220. L. Dischler, Das Staatsangehörigkeitsrecht von Belgien und Luxemburg, Frankfurt am Main: 1950. Justizministerium Luxemburg, Die Luxemburgische Staatsangehörigkeit, Luxemburg: 1987. Nederland Het Nederlandse nationaliteitsrecht is geregeld in de Rijkswet op het Nederlander-
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
150
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
schap van 19 december 1984, Staatsblad 628, inwerking getreden op 1 januari 1985 (behalve de artikelen 17-20) die op 1 oktober 1986 in werking traden. De Rijkswet op het Nederlanderschap verving de voordien geldende Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap van 12 december 1892, Staatsblad 1892, 268 (die in totaal 17 keer werd gewijzigd). Zie: www.st-ab.nl/wetten/0252_Rijkswet_op_het_Nederlanderschap_RWN. htm. Nog voor de inwerkingtreding van de Rijkswet op het Nederlanderschap van 19 december 1984, Staatsblad 1985, 628, op 1 januari 1985 werden enkele bepalingen reeds gewijzigd door de rijkswet van 19 december 1984, Staatsblad 1985, 629. De wijziging betrof de nationaliteitsgevolgen van de adoptie. De eerste wijziging na inwerkingtreding van de rijkswet geschiedde door rijkswet van 12 december 1985, Staatsblad 1986, 660, en hield verband met het verkrijgen van een “status aparte” door Aruba. De wetswijziging trad in werking op 1 januari 1986 (KB 13 december 1985, Staatsblad 1986, 661). Een volgende wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap had plaats door de Rijkswet inhoudende aanpassing van een aantal rijkswetten aan de eerste en tweede tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Aanpassing rijkswetten Awb) van 22 december 1993, Staatsblad 1993, 692, in werking getreden op 1 januari 1994. De door deze wet aangebrachte veranderingen hadden slechts een terminologisch karakter. Aangepast werd de tekst van artikelen 8 lid 1 sub b, 11, 17 lid 1, 18 lid 2, alsmede 20. Vervolgens werd artikel 5 Rijkswet op het Nederlanderschap gewijzigd door rijkswet van 14 mei 1998, Staatsblad 1998, 303 in verband met de voorgenomen ratificatie van het Haags Adoptieverdrag van 23 mei 1993. Het nieuwe artikel 5 bepaalde dat een kind dat in het buitenland conform het Haags Adoptieverdrag wordt geadopteerd het Nederlanderschap verkrijgt als aan bepaalde eisen is voldaan. Ten minste één van de adoptiefouders moet de Nederlandse nationaliteit bezitten en de voor de adoptie bestaande familierechtelijke betrekkingen van het kind moeten worden verbroken. Als deze betrekkingen in de staat van herkomst niet zijn verbroken, kan de adoptie door de rechter worden omgezet in een adoptie naar Nederlands recht, waardoor het kind de Nederlandse nationaliteit verkrijgt. De op 1 oktober in werking getreden wijzigingen waren nodig in verband met de artikelen 23-27 van het Haagse verdrag. De tot nu toe meest ingrijpende wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap vond plaats bij rijkswet van 21 december 2000, Staatsblad 618. Twintig van de achtentwintig artikelen werden gewijzigd, terwijl twee artikelen (15A en 16A) werden toegevoegd. Postnatale erkenning had voortaan geen nationaliteitsgevolg meer; gerechtelijke vaststelling van het vaderschap echter wel. De optieprocedure werd geformaliseerd; het aantal optiegerechtigden werd drastisch uitgebreid. De naturalisatievoorwaarden werden strenger gemaakt (ondermeer invoering naturalisatietoets en sterkere koppeling tussen vreemdelingenrecht en nationaliteitsrecht). Met betrekking tot de verliesbepalingen werden uitzonderingen geformuleerd op het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit als verliesgrond. De regeling van permanent verblijf in het buitenland als verliesgrond werd sterk gewijzigd: voortaan is het steeds mogelijk om verlies van het Nederlanderschap te voorkomen door tijdige verkrijging van een Nederlands reisdocument dan wel een verklaring omtrent bezit van het Nederlanderschap. Het Nederlanderschap wordt niet meer verloren door verblijf in een ander land van de Europese Unie. De wijzigingen traden in werking op 1 april 2003, met uitzondering van Overgangsbepaling artikel V lid 2, die op 1 februari 2001 in werking trad (zie Staatsblad 2001, 2). Op grond van bedoelde overgangsbepaling hebben sommige personen, die in het recente verleden hun Nederlanderschap hadden verloren door de werking van artikel 15 sub c Rijkswet op het Nederlan-
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
151
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
derschap hun Nederlanderschap met terugwerkende kracht weer teruggekregen. Het gaat om personen, aan wie na 1 januari 1990 een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap dan wel een reisdocument in de zin van de Paspoortwet is verstrekt. Nog voordat de rijkswet van 21 december 2000 in werking trad werd deze rijkswet en de Rijkswet op het Nederlanderschap 1985 opnieuw gewijzigd door rijkswet van 18 april 2002, Staatsblad 2002, 222, die samen met de wet van 2000 in werking trad op 1 april 2003 (zie KB van 15 maart 2003, Staatsblad 118). Door laatstbedoelde rijkswet werden diverse kleine onduidelijkheden en inconsistenties gecorrigeerd. Bij KB van 27 februari 2003, Staatsblad 113 werd de tekst van de Rijkswet op het Nederlanderschap zoals deze kwam te luiden per 1 april 2003 op grond van de vermelde wijzigingswetten opnieuw integraal afgekondigd. In verband met de totstandkoming van de Wet conflictenrecht adoptie was opnieuw een wijziging van de nationaliteitsrechtelijke gevolgen van adoptie noodzakelijk. Dat gebeurde door rijkswet van 3 juli 2003, Staatsblad 284, die op 1 januari 2004 in werking trad (zie KB van 5 november 2003, Staatsblad 456). Het oude artikel 5 werd opgesplitst in drie aparte artikelen 5, 5a en 5c terwijl een artikel 5b werd toegevoegd betreffende het nationaliteitsgevolg van een buitenlandse adoptie die wordt erkend of omgezet op grond van de Wet conflictenrecht adoptie van 3 juli 2003, Staatsblad 283. Een volgende wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap werd gerealiseerd door rijkswet van 6 juli 2004, Staatsblad 335, die op 1 januari 2005 in werking trad (zie KB van 30 november 2004, Staatsblad 622). Aanleiding was de inwerkingtreding van de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap, maar de gelegenheid werd gebruikt om ook enkele andere wijzigingen te realiseren. Gewijzigd werden artikel 1 en 27. Bovendien werden wijzigingen aangebracht in de overgangsartikelen van de rijkswet van 21 december 2000 en in de wet betreffende de positie van Molukkers. De laatste wet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap is de Rijkswet van 27 juni 2008, Staatsblad 270, 2008. De wijzigingen zullen vermoedelijk op 1 december 2008 in werking treden. Deze wijzigingswet voert een verplichting tot het afleggen van een verklaring van verbondenheid in voor optanten en naturalisandi. Voorts heeft de erkenning van een nog niet zevenjarig kind door een Nederlandse man weer nationaliteitsgevolg van rechtswege; de erkenning van een oudere minderjarige heeft slechts nationaliteitsgevolg indien door middel van een DNA-rapport wordt aangetoond, dat de erkennende man de biologische vader van het kind is. In 2005 werd door de toenmalige minister Verdonk een wetsontwerp ingediend, waarin werd voorgesteld om de zogenoemde afstandseis door het schrappen van een aantal uitzonderingen aan te scherpen en de mogelijkheid in te voeren om het Nederlanderschap te ontnemen aan bipatriden die zich hebben schuldig gemaakt aan zeer ernstig crimineel gedrag (zie kamerstuk 28 689, nr. 19). Het desbetreffende wetsontwerp 30 166 (R 1785) werd op 12 december 2007 door minister Hirsch Ballin ingetrokken. Nederland is vanaf 10 juni 1985 partij bij het Verdrag van Straatsburg en vanaf 20 augustus 1996 partij bij het Tweede Protocol. De uitzonderingen die het Tweede Protocol toelaat zijn echter pas per 1 april 2003 in de Rijkswet op het Nederlanderschap geïmplementeerd. Sinds 1 juli 2001 is Nederland partij bij het Europees Verdrag inzake Nationaliteit. Het Nederlandse nationaliteitsrecht kent sinds 1985 een ius sanguinis a patre et a matre. Nederland kent bovendien een hoofdverblijf georiënteerde variant op het dubbele ius soli. Voor naturalisatie geldt in beginsel een afstandseis, maar voor vele groepen perso-
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
152
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
nen wordt een uitzondering op deze eis gemaakt. Bovendien zijn veel groepen optiegerechtigd. Voor opties geldt geen afstandseis. Het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit is een verliesgrond, maar sinds 2003 bestaan daarop enkele belangrijke uitzonderingen. De Nederlandse nationaliteit kan worden verloren door permanent verblijf in het buitenland, maar deze verliesgrond geldt niet bij verblijf in een ander land van de Europese Unie. Literatuur: A. Böcker, C.A. Groenendijk, B. de Hart, “De toegang tot het Nederlanderschap, Effecten van twintig jaar beleidswijzigingen”, NJB 2005, p. 157-164. C.A. Groenendijk, “De toegenomen koppeling van de RwNed aan de Vw: meer barrières en minder integratie”, Migrantenrecht 2003, p. 148-157. Gerard-René de Groot/Matjaz Tratnik, Nederlands nationaliteitsrecht, derde druk, serie studiepockets privaatrecht, deel 41, Deventer: Kluwer 2002. Gerard-René de Groot, Handboek nieuw nationaliteitsrecht, Deventer: Kluwer 2003 Gerard-René de Groot, Nationaliteitswetgeving, Editie Schuurman en Jordens, deel 209, achtste druk, Deventer: 2003. Gerard-René de Groot, Rijkswet op het Nederlanderschap2007/2008, met de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschapderde druk, ‘s-Gravenhage: Elsevier Overheid 2006. Gerard-René de Groot, Achtentwintig Nederlanders? Bewerkte adviezen en casus over de toepassing van de Nederlandse nationaliteitswetgeving, ‘s-Gravenhage: Elsevier Overheid 2007. Gerard-René de Groot, Jurisprudentie nationaliteitsrecht 2008/2009, tweede druk ‘sGravenhage: Elsevier Overheid 2007. B. de Hart, “Meervoudige nationaliteit, integratie en terrorisme”, Migrantenrecht 2004, p. 293-299. Nationaliteitswetgeving, oorspronkelijk bewerkt door J.C. Adriaansen en S. van der Weg, thans onder redactie van J. Dekker, A.R.E.M. van Erp, M.L.H. Gelauff, G.R. de Groot en F.Th.T. Zilverentant, ‘s-Gravenhage: Elsevier Overheid, Losbladig 8 banden. A.E. Oderkerk, “Tussen formele en materiële rechtvaardigheid”, NIPR 2005, nr. 4, p. 289-396. F.J.A. van der Velden/G.R. de Groot/N. Doeswijk, De nationaliteit in internationaal en Europees perspectief, Preadviezen, Mededelingen van de Nederlandse Vereniging voor Internationaal Recht 129, ‘s-Gravenhage: T.M.C. Asser Press 2004. Noorwegen Het Noorse nationaliteitsrecht is geregeld in de Lov om norsk statsborgerskap van 10 juni 2005, nr. 51 (in werking getreden op 1 september 2006.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
153
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Zie: www.lovdata.no/all/hl-20050610-051.html; Engelse vertaling: http://www.udi.no/upload/English/StatsborgerlovenEngelsk.pdf. Deze wet verving de voordien geldende Lov om norsk riksborgarrett, wet van 8 december 1950, Lov Tidende Nr. 49 van 19 december 1950, die diverse malen werd gewijzigd ondermeer door wet van 15 juni 2001, nr. 71, in werking sinds 1 oktober 2001, door wet nr. 45 van 20 juni 2003 (wijzigt art. 16 betreffende vertegenwoordiging in nationaliteitsrechtelijke aangelegenheden) en de wet van 29 augustus 2003 (wijzigt art. 17: machtiging van de koning tot het maken van uitvoeringsbesluiten) en door wet van 11 maart 2005, in werking sinds 1 september 2005 (wijzigde de naturalisatievoorwaarden: een verzoeker tot naturalisatie moet voortaan aantonen, dat hij/zij een cursus Noorsemaatschappijleer heeft gevolgd of kan aantonen Noors of “samisk” te beheersen). De vernieuwingen die werden gerealiseerd door de nieuwe in 2006 in werking getreden wet betroffen ondermeer de voorwaarden voor naturalisatie, in het bijzonder de berekening van de verblijfseis. Vroeger werd geeist dat de verzoeker een permanente verblijfsplaats in Noorwegen had gedurende de zeven jaren voorafgaande aan het naturalisatieverzoek. Thans wordt geeist dat verzoeker gedurende zeven jaren van de tien jaren voorafgaande aan het verzoek in Noorwegen verbleef. Verder is de leeftijd van personen die zelfstandig kunnen worden genaturaliseerd verlaagd van 18 tot 12 jaar. Jeugdige personen tussen 12 en 18 hebben wel toestemming van hun ouders nodig. Een wijziging is ook bewerkstelligd ten aanzien van de nationaliteitsrechtelijke positie van het buiten huwelijk geboren kind van een buitenlandse vrouw en een Noorse man: een dergelijk kind verwerft thans de Noorse nationaliteit. Het Noorse nationaliteitsrecht is nog steeds terughoudend betreffende gevallen van meervoudige nationaliteit. Bij naturalisatie geldt een afstandseis. Als deze niet wordt nagekomen, kan de Noorse nationaliteit weer worden herroepen. Noorwegen is vanaf 27 december 1969 partij bij het nationaliteitsrechtelijke gedeelte van het Verdrag van Straatsburg betreffende beperking van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit. Noorwegen ondertekende het Europees Verdrag inzake Nationaliteit op 6 november 1997, maar heeft dit verdrag nog niet geratificeerd. Het Noorse parlement heeft de ratificatie al goedgekeurd. Het Noorse nationaliteitsrecht kent sinds 1979 een ius sanguinis a patre et matre. Voor naturalisatie geldt een afstandseis. Vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit is een grond voor het verlies van de Noorse nationaliteit. De Noorse nationaliteit kan ook worden verloren door permanent verblijf in het buitenland. Literatuur: C.J. Brinkman, “Gelijkheid van man en vrouw in het Skandinavische nationaliteitsrecht”, PS 1980, p. 2. F. Marcus, Das Staatsangehörigkeitsrecht der nordischen Staaten, Frankfurt am Main: 1952/1955. Marianne Takle , Statsborgerskapsdebatt i Norge og Tyskland, Internasjonal Politikk 2006, p. 199-212.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
154
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Oostenrijk Het Oostenrijkse Staatsbürgerschaftsgesetz 1965, wet van 15 Juli 1965, Bundesgesetzblatt 1965, 68. Stück vom 11. August 1965, p. 1171, Nr. 250, is ondermeer geamendeerd door Staatsbürgerschaftsnovelle 1998, Bundesgesetzblatt I, Nr. 124/1998, in werking getreden op 1 januari 1999. De laatste wetswijziging geschiedde door Wet BGBl. I Nr. 37/2006 (in werking op 23 maart 2006). (zie ook Beschluss des Nationalrates Dezember 2005, 1189 der Beilagen XXII. GP). Zie: www.bundeskanzleramt.at/DocView.axd?CobId=26854. Opmerkelijk is de per 1 januari 1999 gerealiseerde wetswijziging. Tot dan toe was het zo, dat door benoeming als hoogleraar aan een Oostenrijkse universiteit van rechtswege de Oostenrijkse nationaliteit werd verworven. De desbetreffende bepaling uit het Staatsbürgerschaftsgesetz vloeide rechtstreeks voort uit de Oostenrijkse constitutie. Sinds 1999 geldt deze curieuze verwervingsgrond niet meer als een Europees burger tot hoogleraar in Oostenrijk wordt benoemd. Voor derdelanders is deze verwervingsgrond wel gehandhaafd. De wijziging van 2006 introduceerde een integratietest als voorwaarde voor naturalisatie. Oostenrijk is vanaf 1 september 1975 partij bij het nationaliteitsrechtelijke gedeelte van het Verdrag van Straatsburg betreffende beperking van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit. Oostenrijk heeft het Europees Verdrag inzake Nationaliteit op 17 september 1998 geratificeerd. Die ratificatie heeft echter geen directe wijzigingen van het Oostenrijkse nationaliteitsrecht bewerkstelligd. Oostenrijk heeft voorbehouden gemaakt ten aanzien van alle punten waar de Oostenrijkse wetgeving niet in overeenstemming met het Verdrag is. Het Oostenrijkse nationaliteitsrecht kent sinds 1983 een ius sanguinis a patre et matre. Ius soli elementen ontbreken nagenoeg geheel in de Oostenrijkse wetgeving. Voor naturalisatie geldt een afstandseis. Vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit is een grond voor het verlies van de Oostenrijkse nationaliteit. De Oostenrijkse nationaliteit kan evenwel niet worden verloren door permanent verblijf in het buitenland. Literatuur: Herbert Buczkowski & Erich Rochowanski, Das österreichische Staatsbürgerschaftsrecht, tweede druk, losbladig commentaar, Wien: 1967. R. Eckenhofer, Das österreichische Staatsbürgerschaftsrecht, Wien: Gemeindeverlag Hans Fellerer. Ingobert Goldemund, Kurt Ringhofer & Karl Theuer, Das österreichische Staatsbürgerschaftsrecht, Wien: 1969. Gerard-René de Groot, “Wijziging van het Oostenrijkse nationaliteitsrecht”, PS 1984, p. 18-27. Franz Hausenbichler, Das Staatsangehörigkeitsrecht der österreichischen Republik in systematischer Darstellung, Graz: 1947. Alfred Heinl, Das österreichische Staatsbürgerschaftsrecht, tweede druk, Wien: 1946. Manfred Matzka/Johann Bezdeka, Staatsbürgerschaftsgesetz, Wenen: Orac Verlag 1999.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
155
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Herbert Mussger/Peter Fessler/Szymanski/Keller, Österreichisches Staatsbürgerschaftsrecht, zesde druk, Wenen: Juridica Verlag 2001. Kurt Ringhofer, Staatsbürgerschaftsgesetz i. d. F. der Novelle 1983, Wien: 1984. Hans Joachim Seeler, Das Staatsangehörigkeitsrecht Österreichs, tweede druk, Frankfurt am Main: 1966. R. Thienel, Österreichische Staatsbürgerschaftsrecht, twee delen, Wien: Österreichische Staatsdruckerei 1989. Josef Unterweger, Staatsbürgerschaftsgesetz, 2006 Hans Georg Zedtwitz, Staatsbürgerschaftsgesetz 1965, Kurzkommentar, Teil I und II, Wien: 1966; Nachtrag 1968. Portugal De lei da Nacionalidade português, wet 37/81 van 3 oktober 1981, Diário da República, 1st serie, Nr. 228, p. 2648, is ondermeer geamendeerd door wet 25/1994, Diário da República, serie 1A van 19 augustus 1994. Zie voor de implementatie van deze wetten het wetsdecreet 322/82, Diário da República, 1st serie van 12 augustus 1982 en wetsdecreet 253/94, Diário da República, serie 1-A van 20 oktober 1994. De laatste wetswijziging geschiedde bij organieke Wet nº 2/2006 van 17 april 2006. Zie: http://www.nacionalidade.sef.pt/docs/DL237A_2006.pdf. De wet van 1981 nam reeds een zeer liberale houding aan ten aanzien van de kwestie van de dubbele nationaliteit: het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit leverde sindsdien geen verlies van de Portugese nationaliteit meer op. De wetswijziging van 2006 bewerkte een dubbel ius soli voor de derde in Portugal levende generatie en een ius soli voor in Portugal geboren kinderen mits één ouder daar tenminste vijf jaar woonplaats heeft. Naturalisatie is mogelijk na zesjarig verblijf, mits geen strafblad en beheersing van de Portugese taal. Het Portugese nationaliteitsrecht kent sinds 1981 een gelimiteerd ius sanguinis a patre et matre. Daarnaast kent Portugal diverse door ius soli geïnspireerde regelingen. Voor naturalisatie geldt geen afstandseis. Vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit is sinds 1981 geen grond voor het verlies van de Portugese nationaliteit meer. Portugal ratificeerde het Europees Verdrag inzake Nationaliteit op 15 oktober 2001. Literatuur: António Garcia Pereira, Lei da nacionalidade, Lisboa: 1984. Karl Alexander Hampe, Das Staatsangehörigkeitsrecht von Spanien, Portugal und Irland, Frankfurt am Main/Berlin: 1960. Karl-Alexander Hampe & Gottfried von Waltheim, Das Staatsangehörigkeitsrecht von Spanien, Portugal und Irland, Frankfurt am Main/Berlin: 1954.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
156
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Rui Manuel Gens de Moura Ramos, Do direito português da nacionalidade, tweede druk, Coimbra: 1992. A. Ferreira dos Reis, O registo, a prova e o contencioso da nacionalidade, Porto: Elcla Editore 1990. Spanje In Spanje is het nationaliteitsrecht - net als in Frankrijk - in het Burgerlijk Wetboek geregeld, en wel in art. 17-26 Código civil, zoals onder meer gewijzigd door wet 18/1990 van 17 december 1990, Boletin Oficial del Estado, Nr. 3 van 18 december 1990 en wet 29/95 van 2 november 1995; laatstelijk gewijzigd door wet 36 van 8 oktober 2002, in werking getreden op 9 januari 2003. Zie: www.noticias.juridicas.com/base_datos/Privado/cc.l1t1.html. De belangrijkste in 2002 tot stand gebrachte wijziging is dat personen wier vader of moeder van oorsprong Spaans waren en in Spanje waren geboren een in de tijd ongelimiteerd optierecht op de Spaanse nationaliteit krijgen. De kleinkinderen van een dergelijk persoon kunnen de Spaanse nationaliteit verwerven, nadat zij een jaar in Spanje hebben gewoond. Met betrekking tot Spanje mogen de zogenoemde “tratados de doble nacionalidad” niet onvermeld blijven. Spanje had - al voor de toetreding van dat land tot de EG - verdragen betreffende dubbele nationaliteit gesloten met twaalf Latijns-Amerikaanse landen. Door naturalisatie in een van deze landen verloor een Spanjaard zijn Spaanse nationaliteit niet, maar aan deze nationaliteit konden geen rechten worden ontleend zolang betrokkene zich niet terug in Spanje vestigde. Aan zo’n “slapende” Spaanse nationaliteit was dan ook niet het Europese burgerschap gekoppeld, omdat het recht om een Spaans paspoort of ander identiteitsdocument aan te vragen ontbrak. Kennelijk mede als reactie op de Italiaanse attitude ten aanzien van de uitleg van een tussen Argentinië en Italië gesloten verdrag betreffende dubbele nationaliteit is Spanje sinds enkele jaren doende om de bedoelde verdragen met de Latijns-Amerikaanse staten te herzien. Zo trad op 1 oktober 2002 een protocol bij het door Spanje met Argentinië gesloten verdrag inzake dubbele nationaliteit in werking, op grond waarvan personen die zowel de Spaanse als Argentijnse nationaliteit bezitten voortaan het recht op een Spaans paspoort bezitten. Gebruiken deze personen dat recht, dan kunnen zij zich als Europees burger identificeren. Zie hierover GerardRené de Groot, “Latin-American European citizens: Some consequences of the autonomy of the member States of the European Union in nationality matters”, Maastricht Journal for European and Comparative Law 2002, p. 115-120 en Olivier Vonk, “Latijns-Amerikaanse Spanjaarden en het Europese burgerschap”, Migrantenrecht 2006. Spanje is slechts partij bij het militaire dienst- gedeelte van het Verdrag van Straatsburg betreffende beperking van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit en is derhalve niet door de nationaliteitsrechtelijke regels van het verdrag gebonden. Spanje is geen partij bij het Europees Verdrag inzake Nationaliteit. Het Spaanse nationaliteitsrecht kent sinds 1982 een ius sanguinis a patre et matre. Daarnaast kent het Spaanse recht een dubbel ius soli en enkele andere bepalingen die door het ius soli zijn geïnspireerd..Voor naturalisatie wordt geeist dat de naturalisandus afstand
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
157
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
doet van zijn andere nationaliteit, maar dit wordt niet gecontroleerd; bovendien gelden op de afstandseis ook nog vele uitzonderingen. Vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit is in beginsel een grond voor het verlies van de Spaanse nationaliteit, maar opnieuw gelden ruime uitzonderingen. De Spaanse nationaliteit kan soms worden verloren door permanent verblijf in het buitenland. Literatuur: Aurelia Alvarez Rodriguez, Juan José Pretel Serrano & Jesus Diez del Corral y Rivas e.a., Jornadas sobre nacionalidad y extranjeria, Madrid: 1994. A. Alvarez Rodriguez, Nacionalidad y emigración, Madrid: La Ley 1990. F. Alvargonzales San Martin, La regulación de la nacionalidad tras la Ley 18/1990. Guíapráctica para el cónsul, Ministerio de Asuntos Exteriores, Madrid: 1991. M. Amorós Guardiola & R. Bercovitz Rodríguez-Cano (coords.) c.s., Comentarios a las reformas de nacionalidad y tutela, Madrid: 1986. R. Bercovitz Rodríguez-Cano (ed.), Comentarios a los artículos 17 a 26 del Código Civil. Comentarios a las reformas del Código Civil, Madrid: Tecnos 1993, p. 647-889. C.J. Brinkman, “Wijziging van de Spaanse nationaliteitswetgeving. De positie van de vrouw bij de tijd gebracht”, PS 1975, p. 5. N. Diaz Garcia, La reforma de la nacionalidad. Comentario a la Ley 18/1990, de 17 de diciembre, Madrid: Cuadernos Cívitas 1991. José Maria Espinar Vicente, Derecho internacional privado; La nacionalidad, tweede druk, Granada: Ediciones TAT 1988. J.M. Espinar Vicente & E. Pérez Martin, La nacionalidad y la extranjería en el sistema jurídico español, Madrid: Cívitas 1994. José Carlos Fernández Rozas, Derecho español de la nacionalidad, Madrid: 1987. J. Gil Rodríguez, La nacionalidad española y los cambios legislativos, Editorial Madrid: Colex 1993. Susana Salvador Gutiérrez, Manual práctico sobre nacionalidad, Granada: Editorial Comares 1996. Karl Alexander Hampe, Das Staatsangehörigkeitsrecht van Spanien, Portugal und Irland, Frankfurt am Main/Berlin: 1960. Karl-Alexander Hampe & Gottfried von Waltheim, Das Staatsangehörigkeitsrecht von Spanien, Portugal und Irland, Frankfurt am Main/Berlin: 1954. José Manuel Paz Agüeras, Comentarios a la nueva ley de nacionalidad, Madrid: 1984. M. Peña y Bernaldo de Quiros, De los españoles y extranjeros, Comentarios al Código civil y compilaciones forales, (dir. M.Albaladejo, S. Diaz Alabart), t. I, vol. 3, Edersa, Madrid: 1993, p. 1-760.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
158
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
F.Th. Zilverentant, “De Spaanse nationaliteitswet gewijzigd”, Burgerzaken 1983, p. 484. Verenigd Koninkrijk De British Nationality Act 1981 is onder meer geamendeerd door de British Overseas Territories Act van 26 februari 2002 en door de Nationality, Migration and Asylum Act 2002. 2006Zie http://www.opsi.gov.uk/acts/acts2002/20020041.htm (laatstelijk bezocht op 18 juni 2008).De laatste wijzigingen werden gerealiseerd door de Immigration, Asylum and Nationality Act 2006 . Zie: www.opsi.gov.uk/acts/acts2006/pdf/ukpga_20060013_en.pdf. De wet van 26 februari 2002 sluit aan bij het feit dat de British Dependent Territories, zoals bijvoorbeeld Sint Helena, werden getransformeerd tot British Overseas Territories. British Dependent Territories Citizen werden dientengevolge British Overseas Territories Citizen, die overigens absoluut niet mogen worden verward met British Overseas Citizen, die wel Brits zijn maar geen band hebben met een Territory dat nog Brits is. Nog belangrijker is evenwel dat vrijwel alle British Overseas Territories Citizens door de wet van 2002 per 21 mei 2002 werden getransformeerd tot British Citizen. Zij worden daardoor ook European citizen. Uitgezonderd zijn slechts degenen die British Overseas Territories Citizen zijn vanwege hun band met de Britse militaire basis op Cyprus. Ondanks het feit dat de Cyproten (althans zij die in het Griekse gedeelte leven) binnenkort Europees burger zijn, worden de Britse Cyproten dat niet. De Britse nationaliteitswetgeving is vervolgens ook gewijzigd door de Nationality, Migration and Asylum Act 2002, die diverse - ten dele ingrijpende - veranderingen van de Britse wetgeving bewerkstelligde: invoering van een naturalisatieceremonie (inclusief het afleggen van een eed van trouw), introductie van een naturalisatietoets waarin kennis van de Britse maatschappij wordt getentamineerd, verwijdering van enkele bepalingen die discriminatoir naar sexe of nationale afkomst waren, invoering van gelijke behandeling van binnen en buiten huwelijk geboren kinderen, het schrappen van de tijdslimiet voor de uitoefening van het optierecht van in het Verenigd Koninkrijk geboren staatlozen, wijziging van de regeling tot ontneming van de Britse nationaliteit (introductie van beroepsmogelijkheden). De meeste van deze veranderingen traden begin 2004 in werking. De invoering van de naturalisatietoets werd per 1 november 2005 geïmplementeerd. Zie daarover Gerard-René de Groot, “Reflections on integration and access to nationality/citizenship through naturalisation, A comparative perspective”, in: Sergio Carrera Nuñez, CEPS, Brussel: 2006. De wetswijziging van 2006 vergrootte de mogelijkheden van de Secretary of State om iemand de Britse nationaliteit te ontnemen, indien hij van oordeel is dat de ontneming ‘is conducive for the public good’ (section 56 wijzigde section 42 BNA) Groot-Brittannië is slechts partij bij het militaire dienst- gedeelte van het Verdrag van Straatsburg betreffende beperking van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit en is derhalve niet door de nationaliteitsrechtelijke regels van het verdrag gebonden. Groot-Brittannië is geen partij bij het Europees Verdrag inzake Nationaliteit. Het Britse nationaliteitsrecht kent sinds 1983 een gelimiteerd ius sanguinis a patre et matre. De tweede in het buitenland geboren generatie verwerft in beginsel niet meer van rechtswege de Britse nationaliteit. Groot Brittannië kent sinds 1983 een ius soli voor kinderen van een ouder, die een bepaalde verblijfsstatus heeft. Tot 1983 kende het Britse
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
159
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
recht een algemeen ius soli. Voor naturalisatie geldt geen afstandseis. Sinds 1949 is het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit geen grond meer voor het verlies van de Britse nationaliteit. De Britse nationaliteit kan ook niet worden verloren door permanent verblijf in het buitenland. Literatuur: Ann Dummett/Ian Martin, British nationality, The AGIN Guide to the law, tweede druk, London: 1984. Laurie Fransman, British nationality law and the 1981 Act, derde druk, London: 1998. M.D.A. Freeman, British Nationality Act 1981, London: 1982. J. Mervyn Jones, British nationality law, revised edition, Oxford: 1956. Ian A Macdonald/Nicholas Blake, The new nationality law, London: 1982. Clive Parry, Nationality and citizenship laws of the commonwealth and the Republic of Ireland, London: 1957. Shutter, Immigration and nationality handbook, London: 1992. F.Th. Zilverentant, “De veranderde positie van Hongkong”, PS 1987, nr. 6. F.Th. Zilverentant, “Geboorte in Groot-Brittannië; verkrijging van de Britse nationaliteit”, PS 1988, nr. 2. IJsland De lög um islenskan rikisborgarrett, wet Nr. 100 van 23 december 1952, gewijzigd door wet 49 van 11 mei 1962, wet 62 van 12 juni 1998, wet 82 van 16 juni 1998, wet 96/ 2002, wet Nr. 9 van 10 februari 2003, inwerkingtreding op 1 juli 2003 en laatstelijk door Wet Nr. 81/2007 (in werking op 17 april 2007). Zie: eng.domsmalaraduneyti.is/laws-and-regulations/nr/6297. En www.althingi.is/lagasofn/nuna/1952100.html. De wetswijzigingen van 1998 hadden onder meer betrekking op het vergemakkelijken van de verwerving van de IJslandse nationaliteit door het kind van een IJslandse vader en een buitenlandse vrouw. Wordt het kind in IJsland geboren dan verwerft het sinds 1998 direct de IJslandse nationaliteit; wordt het buiten IJsland geboren dan kan het IJslander worden door de bevestiging van een daartoe strekkende verklaring van de vader, mits deze voldoende bewijs levert betreffende het feit dat hij de vader van het kind is. In 1998 werden ook de mogelijkheden tot verwerving van de nationaliteit door adoptie iets versoepeld. De in 2003 gerealiseerde veranderingen van de IJslandse nationaliteitswetgeving hebben onder meer betrekking op de volgende punten. Door vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit wordt voortaan de IJslandse nationaliteit niet meer verloren. Het verwerven van de IJslandse nationaliteit is voortaan ook mogelijk zonder de oude nationaliteit te verliezen.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
160
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
De veranderingen van 2007 betroffen een uitvoerige herformulering van de voorwaarden voor naturalisatie, die een hernummering van de wetsartikelen nodig maakte. Ondermeer wordt per 1 januari 2009 het met succes afleggen van een taaltoets verplicht. Opmerkelijk is dat het geven van verkeerde inlichtingen in het kader van de naturalisatieprocedure als strafbaar feit wordt aangemerkt, maar kennelijk geen grond voor ontneming van de nationaliteit is. IJsland heeft op 26 maart 2003 het Europees Verdrag inzake Nationaliteit geratificeerd en daarbij geen voorbehouden gemaakt. Het IJslandse nationaliteitsrecht kent sinds 1982 een ius sanguinis a patre et matre. Ius soli elementen ontbreken nagenoeg geheel in de IJslandse wetgeving.Voor naturalisatie geldt geen afstandseis. Vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit is sinds 2003 geen grond meer voor het verlies van de IJslandse nationaliteit. De IJslandse nationaliteit kan evenwel worden verloren door permanent verblijf in het buitenland. Literatuur: F. Marcus, Das Staatsangehörigkeitsrecht der nordischen Staaten, Frankfurt am Main: 1952/1955. Zweden Het Zweedse nationaliteitsrecht is te vinden in de lag om svenskt medborgarskap, wet nr. 82 van 1 maart 2001, in werking getreden op 1 juli 2001. Sindsdien werd deze wet gewijzigd door Wet van 9 juni 2005, SFS 2005, 451, Wet van 29 september 2005, SFS 2005, 722, en laatstelijk door Wet van 30 maart 2006, SFS 2006, 222. De wet van 2001 verving de oude lag om svenskt medborgarskap, wet Nr. 382 van 22 juni 1950, Svensks Författningssamling van 30 juni 1950, p. 717, diverse malen gewijzigd laatstelijk door wet van 26 november 1998. Zie: www.coe.int/T/E/Legal_Affairs/Legal_co-operation/Foreigners_and_ citizens/Nationality/Documents/ National_legislation/Swedish%20Citi zenship%20Act.asp#TopOfPage De wet van 2001 schrapte onder meer het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit als verliesgrond uit de Zweedse nationaliteitswet. Dit betekende een gigantische omslag in de Zweedse houding ten opzichte van meervoudige nationaliteit. Die omslag manifesteerde zich ook in het feit dat Zweden het Verdrag van Straatsburg betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit van 1963 opzegde. Intussen heeft Zweden het verdrag van 1963 opnieuw geratificeerd, maar uitsluitend het hoofdstuk betreffende het voorkomen van dubbele militaire dienstplicht. De eerste wetswijziging van 2005 verklaarde de bepaling betreffende de verwerving van de Zweedse nationaliteit iure sanguinis ook van toepassing op het door middel van kunstmatige inseminatie verwekte kind van een buitenlandse vrouw en haar gelijkgeslachtelijke Zweedse partner. De gelijkgeslachtelijke partner geldt voor de toepassing van de Zweedse nationaliteitswet als vader. De tweede wetswijziging van 2005 en de wijziging van 2006 hadden te maken met veranderingen in de vreemdelingenwetgeving, die aanpassing van de tekst van de nationaliteitswet nodig maakten. Zweden was vanaf 6 april 1969 partij bij het nationaliteitsrechtelijke gedeelte van het Verdrag van Straatsburg betreffende beperking van meervoudige nationaliteit en betref-
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
161
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
fende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, maar zegde het verdrag in 2001 op. Vanaf 29 juni 2002 is Zweden niet meer door de nationaliteitsrechtelijke regels van het verdrag gebonden. Overigens ratificeerde Zweden op 29 juni 2002 het Verdrag opnieuw, maar alleen het gedeelte over de vermijding van dubbele militaire dienst. Zweden ratificeerde het Europees Verdrag inzake Nationaliteit op 28 juni 2001. Het Zweedse nationaliteitsrecht kent sinds 1979 een ius sanguinis a patre et matre. Ius soli elementen ontbreken nagenoeg geheel in de Zweedse wetgeving.Voor naturalisatie geldt geen afstandseis. Vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit is sinds 2001 geen grond meer voor het verlies van de Zweedse nationaliteit. De Zweedse nationaliteit kan evenwel worden verloren door permanent verblijf in het buitenland. Literatuur: C.J. Brinkman, “Gelijkheid van man en vrouw in het Skandinavische nationaliteitsrecht”, PS 1980, p. 2. Hedvig Lokrantz Bernitz, Medborgarskapet i Sverige och Europa, Räckvidd och rättigheter, Upssala: Iustus Förlag 2004. H. Sandesjö/ K. Björk, Medborgarskapslagen med kommentarer, Stockholm: Publica 1996.. H. Sandesjö/ K. Björk, Nya medborgarskapslagen med kommentarer, Stockholm: Norstedts juridik 2005. H.G.F. Sundberg, Förvärv och förlust av svenskt medborgerskap, Stockholm: Institutet för offentlig och internationell rätt i Stockholm 1953. F. Marcus, Das Staatsangehörigkeitsrecht der nordischen Staaten, Frankfurt am Main: 1952/55. Zwitserland In Zwitserland is de nationaliteit geregeld door het Bundesgesetz über Erwerb und Verlust des Schweizerbürgerrechts, Bundesblatt 1952 III, 137, onder meer gewijzigd door wet van 24 maart 2000, in werking getreden op 1 september 2000, door wet van 22 maart 2003 (AS 2003, 187) en, laatstelijk gewijzigd door Wet van 17 juni 2005 (Verwaltungsgerichtsgesetz). Zie: www.admin.ch/ch/f/rs/c141_0.html. Het Zwitserse nationaliteitsrecht kent sinds 1985 een ius sanguinis a patre et matre, maar kende daarop wel de uitzondering dat de vrouw die de Zwitserse nationaliteit door huwelijk had verworven haar nationaliteit niet aan haar kind kon doorgeven. Deze uitzondering is per 1 januari 2006 geschrapt.. Ius soli elementen ontbreken nagenoeg geheel in de Oostenrijkse wetgeving. Voor naturalisatie gold tot 1992 een afstandseis. Vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit is geen grond voor het verlies van de Zwitserse nationaliteit. De Zwitserse nationaliteit kan worden verloren door permanent verblijf in het buitenland.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
162
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Literatuur: Michal Arend, Einbürgerung von Ausländern in der Schweiz, Basel/Frankfurt am Main: Helbing und Lichtenhahn 1991. Michel Hottelier, “Le nouveau droit de la nationalité suisse”, Revue international de droit comparé 1991, p. 56-84. Fritz Sturm/Gudrun Sturm, “Erwerb des Schweizer Bürgerrechts durch Kinder einer Schweizer Mutter”, Das Standesamt 1986, p. 29-34, 57-64. Evelyn Beatrice Wiederkehr, Erwerb und Verlust des Schweizer Bürgerrechts von Gesetzes wegen, Zürich: Schulthess 1983.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
163
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
b i j l ag e i i
Ontwikkeling internationaal en nationaal nationaliteitsrecht in Europa (sinds 1930) 1930 1937
Haags Nationaliteitsverdrag NED: ratificatie Nationaliteitsverdrag
1945
FRA: gelijke behandeling van mannen en vrouwen
1956 1957
IER: gelijke behandeling van mannen en vrouwen Verdrag van New York over de nationaliteit van de gehuwde vrouw
1961 1963 1965 1966 1968 1969
Verdrag van New York over beperking staatloosheid Verdrag van Straatsburg over beperking meervoudige nationaliteit FRA: ratificatie Verdrag van Straatsburg NED: ratificatie Verdrag van New York over de nationaliteit van de gehuwde vrouw ITA: ratificatie Verdrag van Straatsburg (met voorbehouden) DUI + NOO + ZWE: ratificatie Verdrag van Straatsburg (voor DE met voorbehouden)
1971 1972 1973 1975
LUX: ratificatie Verdrag van Straatsburg DEN: ratificatie Verdrag van Straatsburg FRA: schrappen verliesbepaling vrijwillig verwerven vreemde nationaliteit DUI: intrekking voorbehoud bij Verdrag van Straatsburg + gelijke behandeling van mannen en vrouwen OOS: ratificatie Verdrag van Straatsburg (met voorbehouden) DUI: gelijke behandeling van mannen en vrouwen Verdrag van New York inzake uitbanning discriminatie van vrouwen NOO: gelijke behandeling van mannen en vrouwen ZWE: gelijke behandeling van mannen en vrouwen
1978 1979 1981 1982 1983 1984 1985
1986
POR: afschaffing verliesbepaling vrijwillig verkrijgen vreemde nationaliteit + gelijke behandeling van mannen en vrouwen IJS: gelijke behandeling van mannen en vrouwen SPA: gelijke behandeling van mannen en vrouwen ITA: gelijke behandeling van mannen en vrouwen OOS: gelijke behandeling van mannen en vrouwen VK: aanscherping ius soli (verblijfsstatus ouders) + gelijke behandeling van mannen en vrouwen FIN: gelijke behandeling van mannen en vrouwen GRI: gelijke behandeling van mannen en vrouwen NED: ratificatie Verdrag van New York over beperking staatloosheid NED: ratificatie Verdrag van Straatsburg NED: gelijke behandeling van mannen en vrouwen BEL: gelijke behandeling van mannen en vrouwen + limitering van ius sanguinis bij geboorte in buitenland ZWI: gelijke behandeling van mannen en vrouwen (met één uitzondering) LUX: gelijke behandeling van mannen en vrouwen
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
164
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
1991 1992 1993 1995 1996 1997 1998 2000 2001 2002 2003
2004 2005 2006 2007 2008
NED: buiten werking stellen afstandseis + ratificatie Verdrag van New York inzake uitbanning discriminatie van vrouwen BEL: ratificatie Verdrag van Straatsburg BEL: versterken ius soli elementen ITA: afschaffing afstandseis + verliesbepaling vrijwillig verkrijgen vreemde nationaliteit Tweede Protocol bij Verdrag van Straatsburg FRA + ITA: ratificatie Tweede Protocol NED: ratificatie Tweede Protocol Europees Nationaliteitsverdrag NED: herinvoering afstandseis OOS: ratificatie Europees Nationaliteitsverdrag DEN: invoering van ius soli elementen + afzwakking afstandseis + herformulering uitzonderingen op vrijwillig verwerven vreemde nationaliteit als verliesgrond NED + ZWE: ratificatie Europees Nationaliteitsverdrag DUI+ ZWE: opzegging Verdrag van Straatsburg ZWE: afschaffing afstandseis + verliesbepaling vrijwillig verkrijgen vreemde nationaliteit DEN + POR: ratificatie Europees Nationaliteitsverdrag IJS: ratificatie Europees Nationaliteitsverdrag FIN: afschaffing afstandseis + verliesbepaling vrijwillig verkrijgen vreemde nationaliteit NED: wettelijk vastleggen van uitzonderingen afstandseis NED: invoering uitzonderingen op verwerving vreemde nationaliteit als verliesgrond IER: aanscherping ius soli (verblijfsstatus ouders) DUI: ratificatie Europees Nationaliteitsverdrag LUX: afschaffing verliesbepaling permanent verblijf buitenland POR: invoering dubbele ius soli ZWI: voltooiing gelijke behandeling van mannen en vrouwen BEL: opzegging nationaliteitsdeel Verdrag van Straatburg + schrappen verliesbepaling vrijwillig verwerven vreemde nationaliteit + beperking verliesbepaling permanent verblijf in het buitenland DUI: schrappen verliesbepaling verwerving vreemde nationaliteit voor nationaliteit van andere EU lidstaat + schrappen afstandseis voor EU burgers FRA: opzegging nationaliteitsdeel Verdrag van Straatsburg + Tweede Protocol LUX: opzegging nationaliteitsdeel Verdrag van Straatsburg + schrappen afstandseis + schrappen vrijwillig verkrijgen vreemde nationaliteit als verliesgrond FIN: ratificatie Europees Nationaliteitsverdrag
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
165
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
b i j l ag e i i i
Afstandsbepaling: landenlijst Bron: Tussentijds Bericht Nationaliteiten (TBN 2007/12; Staatscourant 2007/170) (geldig vanaf 05-02-2008 tot 05-12-2008) Toelichting: Deze landenlijst wordt in geval van naturalisatie tot Nederlander gebruikt bij de beoordeling van het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit. A = automatisch verlies B = geen automatisch verlies maar het doen van afstand is mogelijk C = geen automatisch verlies; het doen van afstand is niet mogelijk D = partij bij het Verdrag van Straatsburg E = partij bij het Tweede Protocol van het Verdrag van Straatsburg
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
166
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Afghanistan
B
Albanië
B
Algerije
C
Andorra
A
Angola
B
Antigua en Barbuda
B
Argentinië
C, echter in sommige gevallen A. Tot Argentijn genaturaliseerden verliezen de Argentijnse nationaliteit wel automatisch.
Armenië
B
Australië
B De Australische nationaliteit ging tot 03.04.2002 automatisch verloren bij naturalisatie tot Nederlander. Het doen van afstand wordt gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 01.11.2002 (zie TBN 2002/3).
Azerbeidzjan
B
Bahama’s
B, echter in sommige gevallen C. Burgers van de Bahama’s die de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt kunnen afstand doen. Burgers van de Bahama’s, die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt, kunnen geen afstand doen.
Bahrein
B
Bangladesh
C
Barbados
B
Belarus (Wit-Rusland)
Zie Wit-Rusland
België
Tot 28.04.2008: A, D M.i.v. 28.04.2008: B Omdat België tot 28.04.2008 partij is bij het Verdrag van Straatsburg is tot die datum sprake van automatisch verlies indien de Nederlandse nationaliteit wordt verkregen. Vanaf 28.04.2008 is België geen partij meer bij het verdrag van Straatsburg. M.i.v. 01.02.2008 dient een bereidheidsverklaring tot het doen van afstand te worden ondertekend.
Belize
B
Benin
B
Bhutan
A
Birma (Myanmar)
Zie Myanmar
Bolivia
B Het doen van afstand wordt alleen gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 22.11.2006 (zie TBN 2006/5).
Bosnië-Herzegovina
A Onderdanen van Bosnië-Herzegovina die na 01.01.1998 de Nederlandse nationaliteit hebben gekregen door optie of naturalisatie hebben de nationaliteit van Bosnië- Herzegovina automatisch verloren conform artikel 17 van de Wet betreffende het staatsburgerschap van Bosnië- Herzegovina van 1998 (in werking getreden op 01.01.1998). Indien men voor 01.01.1998 de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen valt men onder een uitzonderingscategorie in de wetgeving van Bosnië-Herzegovina waardoor tot 01.01.2013 een dubbele nationaliteit blijft bestaan. (zie TBN 2007/**).
Botswana
A
Brazilië
B
Brunei
A
Bulgarije
B
Burkina Faso
A
Burundi
B Het doen van afstand wordt alleen gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 01.03.2002 (zie TBN 2002/1).
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
167
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Cambodja
B
Canada
B
Centraal-Afrikaanse Republiek
A
Chili
B Met ingang van 26 augustus 2005 wordt in artikel 11 van de Chileense grondwet, waarin gesteld wordt dat afstand kan worden gedaan van de Chileense nationaliteit, geen onderscheid meer gemaakt tussen Chilenen door geboorte en tot Chileen genaturaliseerden. Tot Chileen genaturaliseerden verliezen hun Chileense nationaliteit dus vanaf 26 augustus 2005 niet meer automatisch maar dienen ook afstand te doen. Het doen van afstand van tot Chileen genaturaliseerden wordt alleen gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na datum inwerkingtreding (TBN 2007/**)
China
A
Colombia
B Het doen van afstand wordt alleen gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 22.11.2006 (zie TBN 2006/5).
Comoren, de
B
Congo (Volksrepubliek)
A
Congo (Democratische Rep., vh Zaïre)
A
Costa Rica
C
Cuba
B Het doen van afstand wordt alleen gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 01.10.2003. Hoewel de relevante Cubaanse wetgeving niet is gewijzigd, staat de rechtspraktijk aldaar het doen van afstand van de Cubaanse nationaliteit na naturalisatie tot Nederlander wel toe. Naturalisandi dienen het verzoek tot afstand van de Cubaanse nationaliteit expliciet in te dienen bij een Cubaans consulair ambtenaar in het land waar zij woonachtig zijn. Om rechtsgeldig afstand te doen van de Cubaanse nationaliteit dient de (Cubaanse) Minister van Binnenlandse Zaken door middel van een beschikking het verzoek tot afstand in te willigen. Deze beschikking is het bewijsstuk dat afstand is gedaan van de Cubaanse nationaliteit. (Zie TBN 2003/2).
Cyprus
B
Denemarken
A, D
Djibouti
B Het doen van afstand wordt alleen gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 22.11.2006 (zie TBN 2006/5).
Dominica
B
Dominicaanse Republiek
C
Duitsland
B (geen partij meer bij het verdrag van Straatsburg m.i.v. 22.12.2002). Tot 28.08.2007 ging de Duitse nationaliteit automatisch verloren. Tot deze datum diende een verzoeker om naturalisatie tot Nederlander (die niet onder één van de vrijstellingscategorieën voor de verplichting tot het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit viel) een verklaring (model 2.5 uit de Handleiding) te ondertekenen dat hij bij de Duitse autoriteiten niet om behoud van de Duitse nationaliteit zal vragen (Zie TBN 2002/3). Vanaf 28.08.2007 dient de verzoeker i.p.v. het model 2.5 het model 2.4 (bereidheidsverklaring) te tekenen. Indien het naturalisatieverzoek is ingediend op of na 28.08.2007 en voor inwerkingtreding van onderhavig TBN en het model 2.4 is niet ondertekend bij het naturalisatieverzoek dan zal de verzoeker na indiening van zijn verzoek door de IND op de gewijzigde Duitse wetgeving worden gewezen en worden verzocht het model 2.4 alsnog te ondertekenen. Is het naturalisatieverzoek ingediend voor 28.08.2007 en is daarbij model 2.5 getekend, dan wordt geen verdere actie ondernomen door de Nederlandse overheid om betrokkene na zijn naturalisatie (op enig moment ná 28.08.2007) tot Nederlander bij de Duitse autoriteiten het verlies van de Duitse nationaliteit te bewerkstelligen.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
168
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Ecuador
C
Egypte
B Een verzoeker om naturalisatie tot Nederlander dient zich tot het Egyptische Ministerie van Binnenlandse Zaken te wenden teneinde toestemming tot verkrijging van een andere nationaliteit te krijgen. Betrokkene dient vóór het moment van naturalisatie tot Nederlander de beoogde toestemming van het Egyptische Ministerie van Binnenlandse Zaken te hebben verkregen. Bedoelde toestemming blijkt uit een (gelegaliseerde) verklaring van de Egyptische ambassade. De verklaring van de Egyptische ambassade legt betrokkene bij voorkeur over bij het indienen van zijn naturalisatieverzoek. Het verzoek tot naturalisatie kan ook worden ingediend zonder de toestemmingsverklaring, maar dan dient betrokkene na ontvangst van bedoelde verklaring deze in te sturen naar het IND-regiokantoor waar zijn verzoek in behandeling is. Op verzoeken ingediend op of na 01.11.2002 wordt eerst beslist indien de verklaring van de ambassade is ontvangen. In dit kader wordt indien nodig gebruik gemaakt van de bevoegdheid uit art. 9, vierde lid RWN. Het naturalisatieverzoek wordt na ommekomst van de laatste aanhoudingstermijn ingewilligd indien nog geen toestemmingsverklaring is ontvangen, mits de verzoeker aan de hand van correspondentie aantoont meermaals bij de Egyptische autoriteiten navraag te hebben gedaan inzake zijn verzoek om een vreemde nationaliteit aan te nemen. Een verzoeker om naturalisatie tot Nederlander (die niet onder één van de vrijstellingscategorieën voor de verplichting tot het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit valt) wordt ook gevraagd een verklaring (model 2.5) te ondertekenen dat hij bij de Egyptische autoriteiten niet om behoud van de Egyptische nationaliteit zal vragen. Uit artikel 10 van de Egyptische nationaliteitswetgeving blijkt dat de mogelijkheid bestaat om na de verkregen toestemming om een andere nationaliteit aan te nemen en het hieropvolgende verlies van de Egyptische nationaliteit binnen één jaar na verkrijging van de andere nationaliteit om behoud kan worden gevraagd van de Egyptische nationaliteit. Om de verzoeker duidelijk te maken dat dit niet de bedoeling is, dient model 2.5 getekend te worden. Op verzoeken ingediend op of ná inwerkingtreding van TBN 2007/** wordt eerst beslist indien model 2.5 is ondertekend.
Met het oog op de actualiteit van de gemeentelijke basisadministratie voegt de IND aan de kennisgeving aan de burgemeester dat betrokkene het Nederlanderschap is verleend, een kopie van de toestemmingsverklaring van de Egyptische autoriteiten toe. De Egyptische nationaliteit is verloren gegaan met het verlenen van het Nederlanderschap, mits genaturaliseerd is ná verkregen toestemming.
El Salvador
Zie Salvador
Equatoriaal-Guinee
Onbekend
Eritrea
C
Estland
A
Ethiopië
A
Fiji
A
Filippijnen
A, B Met ingang van 17.9.2003 is de Filippijnse nationaliteitswet gewijzigd. Een Filippijn die door geboorte de Filippijnse nationaliteit bezit, verliest niet automatisch de Filippijnse nationaliteit bij het aannemen van een andere nationaliteit. De Filippijn kan afstand doen van zijn Filippijnse nationaliteit door het overleggen van een expliciete verklaring aan de Filippijnse autoriteiten. In ander gevallen dan hierboven omschreven geldt A. Het doen van afstand wordt alleen gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 16.11.2005 (TBN 2005/5).
Finland
B De Finse nationaliteit gaat eerst verloren nadat de verzoeker aantoont een vreemde nationaliteit verworven te hebben. Afstand doen kan dan ook eerst nadat de verzoeker Nederlander geworden is. Het doen van afstand wordt gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 19.07.2004 (zie TBN 2004/3).
Formosa (Taiwan)
Zie Taiwan
Frankrijk
A, D, E
Gabon
B
Gambia
B
Georgië
A
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
169
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Ghana
B De Ghanese nationaliteit ging tot 05.01.2001 automatisch verloren bij naturalisatie tot Nederlander. Het doen van afstand wordt gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 01.10.2001 (zie TBN 2001/5).
Grenada
B
Griekenland
C
Groot-Brittannië (Verenigd Koninkrijk en Koloniën)
Zie Verenigd Koninkrijk en Koloniën
Guatemala
A
Guinee
A
Guinee-Bissau
A
Guyana
B
Haïti
A
Honduras
A
Hongarije
B
Ierland
B
India
A
Indonesië
A
Irak
Onbekend Op 20.5.2006 is de nieuwe Grondwet voor Irak in werking getreden. Uit de Grondwet blijkt niet of een Irakees afstand kan doen van de Iraakse nationaliteit. De status van de nationaliteitwetgeving is onduidelijk. Het ministerie van Buitenlandse zaken heeft dit in onderzoek.
Iran
Afstand is mogelijk indien de verzoeker 25 jaar of ouder is. Het doen van afstand wordt derhalve alleen gevraagd indien op het moment van indiening van het naturalisatieverzoek de verzoeker 25 jaar of ouder is en deze niet is vrijgesteld van de afstandsverplichting. De Iraanse overheid staat geen afstand van de Iraanse nationaliteit toe wanneer betrokkene niet heeft voldaan aan de militaire verplichtingen. In dat geval geldt dat op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap betrokkene is vrijgesteld van de afstandsverplichting, mits hij met een gelegaliseerde verklaring van de Iraanse autoriteiten aantoont dat hem vanwege niet voldane militaire verplichtingen geen toestemming wordt verleend om afstand te doen van de Iraanse nationaliteit.
Israël
B
Italië
A, D, E
Ivoorkust
A
Jamaica
B
Japan
A
Jemen
C
Joegoslavië
Zie Servië of Montenegro
Jordanië
B
Kaapverdië
B
Kameroen
A
Katar (Qatar)
B
Kazachstan
B
Kenya
A
Kirgizië
B
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
170
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Kiribati
B, echter in sommige gevallen A Personen van Kiribatische afstamming moeten afstand doen. Personen die de Kiribatische nationaliteit door naturalisatie hebben verkregen, verliezen deze nationaliteit automatisch bij het verkrijgen van een andere nationaliteit. Het doen van afstand wordt alleen gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 22.11.2006 (datum inwerkingtreding van TBN 2006/5).
Koeweit
A
Kroatië
B
Laos
B
Lesotho
A
Letland
B
Libanon
B Betrokkene dient vóór het moment van naturalisatie tot Nederlander toestemming van de Libanese autoriteiten te hebben om een andere nationaliteit te verkrijgen en afstand te doen van de Libanese nationaliteit. De toestemming wordt verleend bij Presidentieel besluit. Dit decreet wordt gepubliceerd in de Libanese Staatscourant (in Franse vertaling: journal officiel). De stukken waaruit de verkregen toestemming blijkt, legt betrokkene bij voorkeur over bij het indienen van zijn naturalisatieverzoek. Het verzoek tot naturalisatie kan ook worden ingediend zonder de toestemmingsverklaring, maar dan dient betrokkene zo spoedig mogelijk de stukken in te sturen naar het IND-regiokantoor waar zijn verzoek in behandeling is. Op verzoeken ingediend op of na 01.10.2003 wordt eerst beslist indien de toestemmingsverklaring is ontvangen. In dit kader wordt indien nodig gebruik gemaakt van de bevoegdheid uit art. 9, vierde lid RWN. Het naturalisatieverzoek wordt na ommekomst van de laatste aanhoudingstermijn ingewilligd indien nog geen toestemmingsverklaring is ontvangen, mits de verzoeker aan de hand van correspondentie aantoont meermaals bij de Libanese autoriteiten navraag te hebben gedaan inzake zijn verzoek om een vreemde nationaliteit aan te nemen. (TBN 2003/2). Nadat het Nederlanderschap is verkregen dient betrokkene dit, ten einde afstand van de Libanese nationaliteit te bewerkstelligen, te melden bij de verantwoordelijke autoriteiten in Libanon (burgerlijke stand). Hiervan vindt vervolgens een aantekening plaats in de Libanese burgerlijke stand (civil registration). Betrokkene dient na het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit een origineel en gelegaliseerd uittreksel uit het register van de Libanese burgerlijke stand te overleggen aan de IND, waaruit blijkt dat betrokkene afstand heeft gedaan van de Libanese nationaliteit. Genoemde stukken dienen te zijn voorzien van een vertaling, gemaakt door een beëdigd vertaler.
Liberia
A
Libië
C
Liechtenstein
B
Litouwen
A
Luxemburg
A, D
Macedonië
B
Madagaskar
A
Malawi
A
Maldiven
B
Maleisië
B
Mali
B
Malta
B
Marokko
C De rechtspraktijk maakt het onmogelijk afstand te doen van de Marokkaanse nationaliteit.
Marshalleilanden
B
Mauritanië
A
Mauritius
B
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
171
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Mexico
C, echter in sommige gevallen B. Tot Mexicaan genaturaliseerden kunnen afstand doen van de Mexicaanse nationaliteit.
Micronesië
B Het doen van afstand wordt alleen gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 22.11.2006 (datum inwerkingtreding van TBN 2006/5).
Moldavië
B
Monaco
A
Mongolië
B
Montenegro
B
Mozambique
B Het doen van afstand wordt alleen gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek op of na 22.11.2006 (datum inwerkingtreding van TBN 2006/5).
Myanmar (Birma)
A
Namibië
A, voor Namibiërs door registratie of naturalisatie B, voor Namibiërs door geboorte, afstamming of huwelijk. Het doen van afstand wordt alleen gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 01.10.2001 (zie TBN 2001/5).
Nauru
C
Nepal
A
Nicaragua
C Vanaf 19 januari 2000 (wijziging Grondwet) treedt ook geen automatisch verlies meer op voor Nicaraguanen die de Nicaraguaanse nationaliteit niet door geboorte hebben gekregen maar door naturalisatie (zie TBN 2007/**).
Nieuw-Zeeland
B
Niger
A
Nigeria
B, in sommige gevallen A. Tot Nigeriaan genaturaliseerden verliezen de Nigeriaanse nationaliteit wel automatisch.
Noordelijke Marianen
Hiervoor geldt naturalisatiewetgeving van de VS
Noord-Korea
A
Noorwegen
A, D
Oeganda
A
Oekraïne
B Ondanks de tekst van artikel 19, eerste lid van de Oekraïense nationaliteitswet, is van de bevoegde Oekraïense autoriteiten vernomen dat in geval van vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit de Oekraïense nationaliteit eerst verloren wordt indien door de President van de Oekraïne aan betrokkene een verklaring van verlies is afgegeven. Derhalve dient verzoeker na naturalisatie een verklaring van verlies over te leggen, en dient (m.i.v. 01.03.2002) bij het naturalisatieverzoek (indien nodig) de bereidheidsverklaring (model 2.4) te worden getekend (zie TBN 2002/1).
Oezbekistan
B
Oman
B
Oostenrijk
A, D Een verzoeker om naturalisatie tot Nederlander wordt gevraagd een verklaring te ondertekenen dat hij bij de Oostenrijkse autoriteiten niet om behoud van de Oostenrijkse nationaliteit zal vragen.
Oost-Timor
B Het doen van afstand wordt alleen gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 22.11.2006 (datum inwerkingtreding van TBN 2006/5).
Pakistan
B
Palau
A
Panama
A
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
172
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Papoea-Nieuw-Guinea
A
Paraguay
B, in sommige gevallen A. Tot Paraguayaan genaturaliseerden verliezen de Paraguayaanse nationaliteit wel automatisch.
Peru
B
Polen
B
Portugal
B
Qatar
Zie Katar
Roemenië
B
Rwanda
B Het doen van afstand wordt alleen gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 22.11.2006 (datum inwerkingtreding van TBN 2006/5).
Rusland= Russische Federatie
B
Saint Kitts en Nevis
B
Saint Lucia
B
Saint Vincent en de Grenadines
B
Salvador (El)
B, voor Salvadoranen door geboorte. Tot Salvadoraan genaturaliseerden verliezen de Salvadoraanse nationaliteit automatisch als zij vijf jaren zonder onderbreking buiten El Salvador verblijven.
Samoa
B
San Marino
B
São Tomé en Principe
A
Saudi-Arabië
B Een verzoeker om naturalisatie tot Nederlander dient zich tot de Saudische autoriteiten te wenden teneinde toestemming tot verkrijging van een andere nationaliteit te krijgen. Betrokkene dient vóór het moment van naturalisatie tot Nederlander de beoogde toestemming van de Saudische autoriteiten te hebben verkregen. Bedoelde toestemming blijkt uit een (gelegaliseerde) verklaring van de Saudische autoriteiten. De verklaring van de Saudische autoriteiten legt betrokkene bij voorkeur over bij het indienen van zijn naturalisatieverzoek. Het verzoek tot naturalisatie kan ook worden ingediend zonder de toestemmingsverklaring, maar dan dient betrokkene na ontvangst van bedoelde verklaring deze in te sturen naar het IND-regiokantoor waar zijn verzoek in behandeling is. Op verzoeken ingediend op of na 04.11.2007 (datum inwerkingtreding van TBN 2007/10) wordt eerst beslist indien de verklaring van de ambassade is ontvangen. In dit kader wordt indien nodig gebruik gemaakt van de bevoegdheid uit art. 9, vierde lid RWN. Het naturalisatieverzoek wordt na ommekomst van de laatste aanhoudingstermijn ingewilligd indien nog geen toestemmingsverklaring is ontvangen, mits de verzoeker aan de hand van correspondentie aantoont meermaals bij de Saudische autoriteiten navraag te hebben gedaan inzake zijn verzoek om een vreemde nationaliteit aan te nemen.
Met het oog op de actualiteit van de gemeentelijke basisadministratie voegt de IND aan de kennisgeving aan de burgemeester dat betrokkene het Nederlanderschap is verleend, een kopie van de toestemmingsverklaring van de Saudische autoriteiten toe. De Saudische nationaliteit is verloren gegaan met het verlenen van het Nederlanderschap, mits genaturaliseerd is ná verkregen toestemming. Senegal
A, in sommige gevallen B. Personen die actief dienst doen of hebben gedaan, dan wel hiertoe opgeroepen zijn na vrijstelling, hebben voor verlies van hun nationaliteit toestemming van de regering nodig’
Servië
B
Seychellen
B
Sierra Leone
A Verlies treedt in bij bereiken leeftijd van 22 jaar. Tot 22 jaar is dubbele nationaliteit mogelijk.
Singapore
B
Slovenië
B
Slowakije
B
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
173
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Soedan (Sudan)
B
Solomoneilanden
A
Somalië
A
Spanje
B Het doen van afstand wordt alleen gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 01.10.2003. Voor de categorieën die zijn vrijgesteld van de afstandsverplichting geldt: A (drie jaar na de naturalisatie indien betrokkene niet de verklaring aflegt tot behoud van de Spaanse nationaliteit.). Een Spanjaard die vóór 09.01.2003 is genaturaliseerd tot Nederlander, en die woonachtig is buiten Spanje, verliest na drie jaar automatisch de Spaanse nationaliteit. Artikel 24 van de Spaanse nationaliteitswet is per 9 januari 2003 gewijzigd. Aan Spanjaarden die op of na 9 januari 2003 tevens Nederlander zijn geworden, staat Spanje het behoud van de Spaanse nationaliteit toe. De regel van automatisch verlies na drie jaar is nog wel in de wet opgenomen, maar het verlies kan worden voorkomen door tijdig bij de Spaanse autoriteiten een verklaring tot behoud van de Spaanse nationaliteit af te leggen. Met het oog op vermijding van dubbele nationaliteit wordt Spanjaarden die niet in aanmerking komen voor vrijstelling van de afstandsverplichting gevraagd om direct na hun naturalisatie tot Nederlander op grond van artikel 24, tweede lid van de Spaanse nationaliteitwet afstand te doen van de Spaanse nationaliteit. (zie TBN 2003/2).
Sri Lanka
A
Suriname
A
Swaziland
B
Syrië
C
Tadzjikistan
B
Taiwan (Formosa)
B Het doen van afstand wordt echter niet gevraagd. Taiwan wordt niet erkend door Nederland.
Tanzania
A
Thailand
A Het verlies van de Thaise nationaliteit wordt effectief na publicatie hiervan in de Thaise staatscourant.
Togo
B
Tonga
A
Trinidad en Tobago
B
Tsjaad
B
Tsjechië
A, soms B. Een burger zal de Tsjechische nationaliteit niet verliezen als de andere nationaliteit wordt verkregen in verband met een huwelijk met de inwoner van een ander land, onder de voorwaarde dat het verkrijgen van die andere nationaliteit tijdens de huwelijkse staat (moet zijn) geschied. De Tsjechische nationaliteit wordt tevens niet verloren in het geval de andere nationaliteit van rechtswege wordt verkregen door geboorte. Het doen van afstand wordt alleen gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 16.11.2005 (TBN 2005/5).
Tunesië
C
Turkije
B Dit geldt ook voor mannelijke Turkse onderdanen die hun dienstplicht nog niet hebben vervuld.
Turkmenistan
B
Tuvalu
B
Uganda
A
Uruguay
C, echter in sommige gevallen A. Tot Uruguaan genaturaliseerden verliezen de Uruguaanse nationaliteit wel automatisch.
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
174
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Vanuatu
A
Vaticaanstad
A
Venezuela
B De Venezolaanse nationaliteit ging tot 29.12.1999 automatisch verloren bij naturalisatie tot Nederlander. Het doen van afstand wordt gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 01.11.2002 (zie TBN 2002/3).
Verenigde Arabische Emiraten
A
Verenigde Staten van Amerika
B
Verenigd Koninkrijk en Koloniën (Groot-Brittannië)
B
Vietnam
B
Wit-Rusland (Belarus)
B
IJsland
B Betrokkene dient vóór het moment van naturalisatie tot Nederlander bij de IJslandse autoriteiten te vragen om toestemming om afstand te doen van de IJslandse nationaliteit. Bedoelde toestemming blijkt uit een (gelegaliseerde) verklaring van de IJslandse autoriteiten. De verklaring van de IJslandse autoriteiten legt betrokkene bij voorkeur over bij het indienen van zijn naturalisatieverzoek. Het verzoek tot naturalisatie kan ook worden ingediend zonder de toestemmingsverklaring, maar dan dient betrokkene na ontvangst van bedoelde verklaring deze in te sturen naar het IND-regiokantoor waar zijn verzoek in behandeling is. Het doen van afstand wordt alleen gevraagd in geval van een naturalisatieverzoek dat is ingediend op of na 22.11.2006 (zie TBN 2006/5).
Met het oog op de actualiteit van de gemeentelijke basisadministratie voegt de IND aan de kennisgeving aan de burgemeester dat betrokkene het Nederlanderschap is verleend, een kopie van de toestemmingsverklaring van de IJslandse autoriteiten toe. De IJslandse nationaliteit is verloren gegaan met het verlenen van het Nederlanderschap, mits genaturaliseerd is ná verkregen toestemming. Zaïre (Congo, Democratische Republiek)
Zie Congo, Democratische Republiek
Zambia
A
Zimbabwe
A
Zuid-Afrika
A Een verzoeker om naturalisatie tot Nederlander wordt gevraagd een verklaring te ondertekenen dat hij bij de Zuidafrikaanse autoriteiten niet om behoud van de Zuidafrikaanse nationaliteit zal vragen.
Zuid-Korea
A
Zweden
B (m.i.v. 01.07.2002) Met ingang van 01.03.2002 dient verzoeker (indien nodig) een ondertekende bereidheidsverklaring (model 2.4) bij het naturalisatieverzoek te voegen (zie TBN 2002/1). (Tot 01.07.2002: A, D).
Zwitserland
B
Bron: CBS Statline
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
175
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
b i j l ag e v
Verkrijging van nationaliteit na de geboorte in 18 Europese landen, 1985-2004 1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
BEL
83421
9621
9638
8376
8797
8657
8457
DEN
3310
3623
3765
3747
3258
3028
5490
DUI
13894
14030
14029
16660
17742
20237
27295
FIN
1138
1111
1173
1063
1504
899
1236
FRA
82700
76300
56900
74000
79582
85951
92359
GRI
1609
1204
2216
1571
1217
1090
886
IER
253
271
545
333
299
179
188
ITA
2582
3867
2953
4673
4151
4045
4148
LUX
589
570
500
762
604
748
582
NED
34761
18758
19258
9114
28730
12794
23112
NOO
2851
2486
2370
3364
4622
4757
5055
OOS
7308
8060
6616
7314
7305
8980
11137
POR
875
476
76
861
1412
846
1139
SPA
3710
5121
9085
8137
5918
7033
3752
ZWE
20498
20695
19958
17966
17552
16770
27663
ZWI
8803
7531
6909
6689
6863
5497
5346
53765
45872
64876
64584
117129
57271
58642
IJS
VK
161
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
176
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
BEL
46368
16376
25787
26129
24581
31687
34034
DEN
5118
5136
5767
5266
7289
5487
10277
DUI
42110
51898
61709
71981
86356
82913
106790
FIN
876
839
651
668
981
1439
4017
FRA
92831
92993
124083
89570
107160
113283
120650
GRI
1204
1804
324
3717
1404
2314
2479
IER
150
133
175
355
226
1305
1569
ITA
4395
5065
6613
7445
8823
9787
12013
LUX
609
678
739
802
779
749
631
NED
36237
43069
49448
71444
82687
59831
59173
NOO
5132
5538
8778
11778
12237
12037
9244
OOS
11656
14131
15275
14366
15627
15792
17786
POR
1706
1177
1704
1221
1098
-
-
SPA
5280
8411
7801
6756
8435
10311
13177
IJS ZWE ZWI VK
BEL
129
136
200
198
270
239
305
29326
42659
35084
31993
25552
28867
46502
9830
11920
12959
15865
18426
18325
20500
42243
45791
44033
40516
43069
37010
53934
1999
2000
2001
2002
2003
2004
Gemiddelde 1985-2004
24196
61980
62982
46417
33709
34754
30298
DEN
12478
19323
11892
16662
6583
14976
7624
DUI
143267
185489
176320
152327
136851
123132
77252
FIN
4730
2977
2720
3049
4526
6880
2124
FRA
144102
145886
123967
124341
140652
-
103543
GRI
1965
1007
1774
2141
1896
-
1675
IER
1438
1143
2431
2817
3993
3784
1079
ITA
11334
9555
10380
10681
13444
11934
7394
LUX
549
684
496
754
785
941
678
NED
62093
49968
46667
45321
28799
26173
40372
NOO
1988
9517
10838
9041
7867
8154
6883
OOS
24678
24320
31731
36011
44694
41645
18222
POR
1620
1981
2704
2541
2463
-
1406
SPA
16384
11998
16743
21810
26556
-
10338
234
286
352
356
463
671
286
ZWE
37777
43474
36399
37792
33222
28893
29932
ZWI
19539
27893
26857
35754
34602
34877
16749
VK
54902
82210
90295
120145
125535
140790
69131
IJS
- = geen data beschikbaar Bron: Waldrauch, 2006c: 284-285, plus data voor NOO, IJS en ZWI van nationale statistische bureaus
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
177
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
b i j l ag e v i
Verkrijging van nationaliteit na de geboorte per 100 niet-nationale inwoners in 18 Europese landen, 1985-2004 1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
BEL
9,3
1,1
1,1
1
1
1
0,9
DEN
3,1
3,1
2,9
2,8
2,3
2
3,4
DUI
0,3
0,3
0,3
0,4
0,4
0,4
0,5
FIN
6,8
6,5
6,8
5,9
8
4,2
4,7
FRA
2,3
2,1
1,6
2
2,2
2,4
2,6
GRI
0,3
0,3
0,3
0,4
0,4
0,4
0,5
IER
-
-
-
-
-
-
-
ITA
-
0,9
0,7
0,9
0,6
0,8
0,5
LUX
0,6
0,6
0,5
0,7
0,6
0,7
0,5
NED
6,2
3,4
3,4
1,5
4,6
2
4,2
NOO
2,8
2,3
1,9
2,5
3,3
3,3
3,4
OOS
2,5
2,7
2,1
2,3
2,1
2,2
2,4
POR
-
0,6
0,1
1
1,5
0,8
1,1
SPA
-
2,1
3,2
2,5
1,6
2,8
1,3
VK
3,5
2,7
3,6
3,5
6,4
3,2
3,4
IJS
-
-
-
-
-
-
3,4
ZWE
5,1
5,2
4,9
4,3
4
3,6
5,6
ZWI
0,9
0,8
0,7
0,6
0,6
0,5
0,4
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
178
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
BEL
5
1,8
2,8
2,8
2,7
3,5
3,8
DEN
3
2,9
3,1
2,7
3,3
2,3
4,1
DUI
0,7
0,8
0,9
1
1,2
1,1
1,4
FIN
2,3
1,8
1,2
1,1
1,4
1,9
5
FRA
2,6
2,7
3,6
2,6
3,2
3,4
3,6
GRI
0,7
0,8
0,9
1
1,2
1,1
1,4
IER
-
-
-
-
-
1,1
1,4
ITA
0,5
0,5
0,7
0,8
0,9
0,9
1
LUX
0,5
0,6
0,6
0,6
0,6
0,5
0,4
NED
4,9
5,7
6,3
9,4
11,4
8,8
8,7
NOO
3,3
3,4
5,4
7,3
7,8
7,6
5,6
OOS
2,1
2,3
2,3
2,1
2,3
2,3
2,6
POR
1,5
1
1,4
0,8
0,7
-
-
SPA
1,5
2,1
1,8
1,5
1,7
1,9
2,2
VK
2,4
2,3
2,2
2
2,2
1,9
2,6
IJS
2,7
2,9
4,2
3,8
-
4,2
4,7
ZWE
5,9
8,5
6,9
6
4,8
5,5
8,9
ZWI
0,8
0,9
1,0
1,2
1,3
1,3
1,5
1999
2000
2001
2002
2003
2004
gemiddelde 1985-2004
BEL
2,7
6,9
7,3
5,5
4
4
3,4
DEN
4,9
7,5
4,6
6,2
2,5
5,5
3,6
DUI
2
2,5
2,4
2,1
1,9
1,7
1,1
FIN
5,6
3,4
3
3,1
4,4
6,4
4,2
FRA
4,4
4,5
3,9
3,9
4,5
-
3,1
GRI
2
2,5
2,4
2,1
1,9
1,7
1,1
IER
1,3
1
1,9
1,9
1,8
1,4
1,5
ITA
0,9
0,8
0,7
0,8
0,9
0,8
0,8
LUX
0,4
0,4
0,3
0,5
0,5
0,5
0,5
NED
9,4
7,7
7
6,6
4,1
3,7
6,0
NOO
4,5
5,2
5,8
4,6
3,8
3,8
4,4
OOS
3,6
3,5
4,5
4,9
5,9
5,4
3,0
POR
0,9
1
1,3
1,1
1
-
1,0
SPA
2,3
1,5
1,9
2
2
-
2,0
VK
2,5
3,7
3,9
4,6
4,7
4,9
3,3
IJS
3,2
-
3,6
3,5
-
-
5,3
ZWE
7,6
8,9
7,6
7,9
7
6,3
6,2
ZWI
1,4
2,0
1,9
2,4
2,3
2,3
2,4
- = geen data beschikbaar Bron: Waldrauch, 2006c: 298-299, plus data voor NOO, IJS en ZWI van nationale statistische bureaus
ac v z - nov e m be r 2 0 0 8
179
m e e rvou dige nat iona l i t e i t i n eu rop e e s p e r sp ec t i e f
Meervoudige nationaliteit in Europees perspectief
ISBN-13 978-90-8521-044-3
ACVZ VOORSTUDIE 19•2008
9 789085 210443 >
Meervoudige nationaliteit in Europees perspectief een landenvergelijkend overzicht
VOORSTUDIE