MEDISCH
OFFICIEEL O R G A A N V A N DE K O N I N K L I J K E
N E D E R L A N D S C H E MAATSCI-IAPPIJ T O T
T
B E V O R D E R I N G DER G E N E E S K U N S T
Hoofdredacteur W. J. Royaards - Redactiesecretaris: J. J. van Mechelen - Bestuur: K. Vaandrager, Deventer, voorzitter; Prof. Dr. A. Kummer, Amsterdam, vice-voorzitter ; Dr. C. de Groot, Rotterdam, secretaris ; Dr. M. van der Stoel, Voorschoten, penningmeester ; A. Taminiau, Tilburg - Redactie en abonnementenadministratie Keizersgracht 327, Amsterdam, Tel. 242535.
P R A T E N EN V E R G A D E R E N Onze tijd is er een van veel praten en veel vergaderen. In het organisatie-leven worden commissies gevormd, deze krijgen opdrachten en moeten bijeenkomen. Soms kan men dan ternauwernood een tijdstip vinden, waarop alle leden kunnen. In bedrijven en inrichtingen zijn ontelbare gesprekken nodig, deels om organisatorische redenen, deels om de intermenselijke verhoudingen te behartigen. Dit alles neemt proporties aan, die sommigen het gevoel geven nauwelijks tijd over te houden om hun werk goed te doen. Ze maken zich daarover ernstig bezorgd. Anderen gaan verder en weigeren mee te doen aan wat zij ,,geleuter" noemen. Ze voelen zich dan de werkers in tegenstelling tot de anderen, de praters. Deze ontwikkeling vervult velen van ons met zorg. Toch is het misschien goed zich te realiseren, dat het verschijnsel van veel vergaderen en praten niet zo maar uit de lucht komt vallen. Het hangt samen met de worsteling van de moderne mens om nieuwe vormen te geven aan het patroon van zijn veranderende activiteiten. De interdependentie van de mensen is enorm toegenomen. Groeperingen en organisaties staan in toenemende mate en getale tegenover of naast elkaar. Hoe zou men daar zonder praten uitkomen ? Daarbij komt, dat vrijwel alles in beweging is, niet alleen op maatschappelijk, ook op wetenschappelijk gebied en, niet te vergeten, in de techniek. De ontwikkelingen gaan z6 snel, d a t e r nauwelijks bijhouden aan is. Men zegt wel, dat ingewikkelde constructies, die lange tijd van voorbereiding vergen, (ziekenhuizen, oorlogsschepen, enz.) bij de in gebruikname veelal reeds verouderd zijn. Het is geen wonder, dat onder die omstandigheden de aanpassing van mentaliteit en werkmethode niet altijd gemakkelijk gaat. Bijna niemand kan tegenwoordig meer ,,z'n eigen gang" gaan. Dagelijks stuit hij immers op belangen van anderen, die men vroeger kon regeren of anders wel negeren! Wanneer men over dit alles de gedachten laat gaan, dan is het toch wel duidelijk, dat de hedendaag-
se tendens van veel vergaderen en praten gezien kan worden als een uiting van het streven naar een integratie van de moderne levensvormen, van een elkaar zoeken en trachten terug te vinden in de toestand van verdwaald zijn in het moeras van aanpassingsstrubbelingen. Met dat al zit de moderne mens toch maar met grote praktische moeilijkheden, vooral door tijdnood, omdat hij soms op allerlei fronten tegelijk gesprekspartner zou moeten zijn. Praktisch is dat onmogelijk en in deze impasse lopen wij vast. Voor ons artsen bestaat de bovengenoemde problematiek in gelijke mate als voor ieder ander. Voor zover wij de geneeskunde als vrij beroep uitoefenen, kan men wel de illusie koesteren er niets mee te maken te hebben, maar zodra men de realiteit onder ogen ziet van de onderlinge afhankelijkheid der verschillende werkers in de gezondheidszorg en de dringende noodzaak van teamwork ook in de geneeskunde, vallen de schellen wel van de ogen. Wat onze maatschappelijke positie betreft, behoeft men slechts enkele maanden een bestuursfunctie van betekenis of zelfs maar een commissie-lidmaatschap op conscientieuze wijze te vervullen, om te bemerken hoe weinig ver men komt met de eenvoudige ,,zwart-wit-manier van denken", die sommigen menen dat mogelijk en gewenst is. Het zal nog wel jaren duren alvorens de hierboven gesignaleerde moeilijkheden overwonnen zijn. Het is bovendien de vraag of de noodzaak van gedachtenwisselingen niet eer zal toenemen dan verminderen. Wij artsen zullen dan ook bereid moeten zijn als groep en ook individueel als gesprekspartner veelvuldig op te treden. Wat het eerste betreft is onze Maatschappij voor Geneeskunst gelukkigerwijze uitermate actief. Zij levert gesprekspartners op, die voor en namens de artsen in allerlei bijeenkomsten het woord kunnen doen. Degenen, die daarvoor hun tijd en werkkracht geven doen een nuttig werk. De activiteiten ten aanzien van de E.E.G. ontplooit, waarover men nog on159
langs in ons blad kon lezen, geven d a a r v a n een duidelijk voorbeeld. G e s p r e k s p a r t n e r zal echter ook de individuele arts op talrijke fronten moeten zijn. Gemakkelijk is dat zeker niet. Een gesprek k o m t alleen tot stand als men gaat spreken m6t elkaar en niet alleen t6gen elkaar. Het verschil zit in de mate van luisteren n a a r de a n d e r en luisteren is een kwestie van bereidheid tot zwijgen en van open staan v o o r wat de ander denkt. Als men ziet en h o o r t hoe dikwijls in de praktijk e e n - g e s p r e k o f een bespreking nauwelijks voldoet aan elementaire eisen in dit opzicht, vraagt men zich a f o f de m o d e r n e mens in de t o e k o m s t niet systematisch, d e s n o o d s op de gewone school, o n d e r w e z e n z o u moeten worden in eenvoudige gesprekstechniek. Er is een tijd geweest, waarin men heel goed aan bet maatschappelijk leven deel kon nemen z o n d e r te kunnen lezen of schrijven. Op een gegeven m o m e n t k w a m men echter buiten de samenleving te staan als men die kunst niet beheerste. Analfabetisme remde de verdere maatschappelijke en culturele vooruitgang af. Het zou wel eens kunnen, dat de intensieve c o m municatie die in onze m o d e r n e samenleving nodig is, steeds meer het beheersen van de techniek van het bilaterale en het multilaterale gesprek noodzakelijk maakt. Degene, die deze , k u n s t " hog niet verstaat en ook niet wenst te leren, z o u dan her gevaar lopen op den d u u r buiten de m o d e r n e samenleving te k o m e n staan. N o g erger z o u het zijn als hij d o o r
INHOUD 18e Jaargang
- 15 m a a r t
1963
- No.
Praten en vergaderen . . . . . . . . Arts en fiscus . . . . . . . . . . Actieve voorlichting in een welvaartsstaat. Ontwerp wet op ziekenhuistarieven Wet op de paramedische beroepen . . . . Burgerpati~nten in een militair hospitaal . Discussie over arts en vroedvrouw I I I Sociale problemen rondom de paranormale geneeskunde . . . . . . . . . . Artsencursus 's-Gravenhage . . . . . Boerhaave-cursussen . . . . . . . . Uitspraak Medisch Tuchtcollege . . . . Mirror, mirror on the wall . . . . . . Van het Centraal Bestuur L.S.V.." Jaarverslag 1962 van de secretaris Uit de afdelingen . . . . . . . . . Van het hoofdbestuur ." Kort verslag Algemene Vergadering Varia . . . . . . . . . . . .
160
11 159 160 161 162 164 165 166 168 169 169 170 171 172 175 176 180
deze h o u d i n g de verdere maatschappelijke en culturele v o o r u i t g a n g zou a f r e m m e n op analoge wijze als dit in een andere cultuurfase gedaan w o r d t d o o r hem of haar, die de k,unst van lezen en schrijven niet verstaat. V o o r z o v e r het de geneeskunst en de gezondheidsz o r g betreft rust ongetwijfeld ten deze ook op ons artsen een nieuwe verantwoordeli/kheid. R.
ARTS"EN FISCUS ECHTGENOTE EN ZONDAGSDIENST Vraag : Enkele malen is in ons blad in de rubriek ,,Medicus en Fiscus" een artikel gepubliceerd over de fiscale aftrek van een salaris van onze echtgenoten voor werkzaamheden in onze praktijk. Hoe staat het eigenlijk met haar hulp bij onze Zondagsdienst ? Als ik dienst heb, zit mijn vrouw ook vast. Word ik immers weggeroepen, dan moet zij aanwezig zijn orn andere boodschappen op te vangen. Antwoord : In de Memorie van T0elichting tot het ontwerp van wet inzake fiscale voorzieningen ten gunste van de werkende vrouw wordt als grondgedachte naar voren gebracht: ,,De belastingreductie wordt in het herzieningsvoorstel alleen gegeven, als de vrouw tenminste een zekere tijd door arbeid aan de huishouding is onttrokken. Dit past in de gedachte, dat er alleen aanleiding voor een tegemoetkoming is bij langere afwezigheid van de vrouw, een gedachte die opkomt wanneer men zijn aandacht sterk richt op de kosten van huishoudelijke hulp en van kinderverzorging. Deze kosten alsook de andere extra kosten van de huishouding, welke zich voordoen als de echtgenote werkt, vormen weliswaar een belangrijk, doch niet het enige aspect van de meer zelfstandige positie die de gehuwde vrouw dool' haar arbeid verkrijgt. Deze grotere zelfstandigheid uit zich in wijziging van haar levenssfeer en behoeftenpatroon, in toeneming van haar financi~le zeggenschap en in nieuwe of hogere uitgaven, welke van huishoudelijke doch ook van andere aard kunnen zijn". Het ontwerp is nadien wel gewijzigd, maar de grondgedachte is dezelfde gebleven. Als we de Zondagsdienst hieraan toetsen, komen we tot de conclusie, dat deze geen extra huishoudelijke hulp meebrengt, geen wijziging brengt in de levenssfeer en het behoeftenpatroon van de vrouw en ook geen andere extra kosten vraagt (in tegendeel: nu de vrouw thuis moet blijven spaart ze wellicht geld). Nu gebeurt het wel meer, dat de werking van een wet ruimer is dan de opzet bedoelde. Als men echter de wettekst leest: ,,als van de zijde van de echtgenote van de belastingplichtige opgekomen arbeidsinkomen wordt ook beschouwd een bedrag dat een redelijke beloning blijkt te zijn voor de werkzaamheden welke de echtgenote verricht in her door de belastingplichtige uitgeoefende beroep", meen ik te moeten stellen, dat een redelijke beloning in dit geval nihil is. De vrouw zit thuis, in haar eigen huis en behoeft alleen, tussen haar gewone werk of gewone zondagsrust door de telefoon en de bel te bedienen.
MEVROUW N. A. O. WEGENER SLEESWIJK, HOOFDREDAKTRICE VAN SPREEKUUR THUIS
AKTIEVE VOORLICHTING Na het overlijden van dr. A. Melchior in april 1962 is mevrouw N. A. O. Wegener Sleeswijk, arts, hoofdredaktrice van Spreekuur Thuis geworden. Wij hebben iemand in dit verband het "naald in de hooiberg" horen uitspreken, waarmee dan meer gedoeld werd op de moeilijkheid om voor een dergelijke funktie dd geschikte figuur te vinden, dan op de persoon van mevr. Wegener Sleeswijk; want het lag nogal voor de hand, dat men bij de ontstane vakature aan haar zou denken. Mevr. Wegener Sleeswijk is vanaf de oprichting van Spreekuur Thuis nauw bij het blad betrokken geweest. Tot en met 1960 was zij assistente van dr. Melchior en daardoor heeft zij diens werk voor de totstandkoming van het blad en de uitvoerige diskussies die daartoe gevoerd moesten worden van zeer nabij kunnen gadeslaan en beluisteren. Ook heeft zij in de loop der jaren regelmatig artikelen voor het blad geschreven. Toen zij in september 1962 officieel aan de lezers van Spreekuur Thuis werd voorgesteld, schreef zij zelf: "In grote lijnen stemden de inzichten van collega Melchior en mij overeen. Ons hoofddoel was en is een zo eerlijk mogelijke voorlichting zonder sensatie en zonder her wekken van valse verwachtingen bij de bespreking van de vele nieuwe wondermiddelen die regelmatig blijven verschijnen en die elk voor zich genezing beloven voor een kwaal waarvoor tot nu toe geen kruid gewassen is." Over het wel of niet wenselijk zijn van die voorlichting, - een vraag die bij de oprichting van het blad nogat wat gemoederen in beweging heeft gebracht en waar nog steeds lang niet iedereen zonder meer een definitief antwoord op wil geven -, is zij nog korter: "Er worden nu eenmaal vragen gesteld en daarom is het het beste dat daarop van deskundige zijde antwoord wordt gegeven." Men ziet: geen antwoord op de abstrakte vraag of voorlichting wenselijk is, maar een antwoord op een feitelijke behoefte, die toch aan zijn trekken wil komen. Het plan om een blad als Spreekuur Thuis te gaan uitgeven is indertijd niet zonder de nodige moeilijkheden ontwikkeld. De kleine groep van initiatiefnemers ging er in grove trekken van uit, dat het, gezien de toch steeds toenemende belangstelling voor nieuws uit de medische wereld, veel idealer zou zijn als beunhazerij op dit gebied zou worden voorkomen. Het was dan veel beter, als van officieel bevoegde zijde kritische voorlichting zou worden gegeven. Daarom stond men er ook op, dat dergelijke voorlichting met toestemming en onder auspicien van de Maatschappij zou geschieden. Na enig aarzelen heeft de Algemene Vergadering die toestemming gegeven en zo treft men op de titelpagina van Spreekuur Thuis naast de propagandistische ondertitel "Onder redactie van dokters" nog steeds de deftiger en vertrouwen gevende opmerking aan: "Uitgegeven in samenwerking met de Kon. Ned. Mij. tot Bevordering der Geneeskunst"; en zo wordt de hoofdredakteur van het blad benoemd door de Maatschappij. Bij de opzet van Spreekuur Thuis beeft men zich van het
IN EEN W E L V A A R T S S T A A T
M E V R O U W N. A. O. WEGENER S L E E S W 1 J K Hoofdredaktriee Spreekuur Thuis In 1923 geboren te Amsterdam; in 1939 te Leiden begonnen met de studie in de medieijnen, die zij" door de oorlog eerst in 1948 in Amsterdam kon beeindigen. Daarna liep zij enkele stages en maakte als scheepsarts een reis naar Nederlands-lndie. Vervolgens was zij assistente van dr. Melchior en voerde daarnaast een eigen huisartsenpraktijk. Voor zij in september 1962 hoofdredaktrice werd van Spreekuur Thuis heeft z~i nog enige tijd psyehiatrie gestudeerd aan her Christelijk Sanatorium voor Neurosen en Psyehosen te Zeist.
begin af laten leiden door het voorbeeld van de British Medical Association, dat al enkele jaren en met sukses "Family Doctor" uitgaf. Spreekuur Thuis heeft er zelfs niet voor geschroomd om in menig opzicht een ekwivalent van dit Engelse blad te worden. De bladen lijken niet alleen uiterlijk sprekend op elkaar, ook in de redaktie bespeurt men dezelfde hoofdtrekken. Men kan in deze niet van plagiaat spreken: neen, men heeft hier de moed gehad ten volle te profiteren van de ervaringen in een ander land opgedaan en daaruit een eigen, fris en levend, en aan de doelstellingen beantwoordend blad opgebouwd. Aan mevr. Wegener Sleeswijk is de moeilijke opdracbt gegeven, om wat bereikt werd op peil te houden en verder uit te bouwen. Moeilijk is deze opdracht, omdat het geven van goede voorlichting altijd een zware opgave is, te zwaarder omdat de "voorlichter" een intermediaire funktie heeft, tussen deskundige en leek in staat en daar tussen klem zou kunnen raken, en omdat mevr. Wegener Sleeswijk een sleutelpositie
161
heefl in een wereld die nog steeds overwegend een mannenwereld is. Men krijgt echter bepaald niet de indruk, dat zij haar taak met huiver vervult. Op energieke en doortastende wijze voert zij samen met een sekretaresse op een etage van haar ruime huis in de Haag de hele redaktie van het blad. Daarbij kan zij rekenen op de steun van een adviserende redaktieraad en van ruim zestig deskundige medewerkers. De zakelijke kant van het geheel komt voor rekening van een bekende uitgever. Mevr. Wegener Sleeswijk is niet bang er een eigen mening op na te houden. Ook wat betreft voorlichting, casu quo het beleid dat zij wil voeren bij Spreekuur Thuis heeft zij uitgesproken ideeEn. Ging dr. Melchior's belangstelling vooral uit naar bet historische en etnologische, mevr. Wegener Sleeswijk wil meer het aksent leggen op aktuele gebeurtenissen en aktuele problemen. Zij heeft in het blad ook een vaste plaats gegeven aan de vraagstukken rond de seksualiteit en de geestelijke hygiene. Een van haar laatste ideeEn is het nu een vaste rubriek voor de jeugd te gaan beginnen. In het maartnummer van Spreekuur Thuis vraagt zij aan de jongeren: ,,Voelen jullie er wat voor", om samen allerlei onderwerpen te bespreken? Belangrijk acht zij voorlichting vooral omdat deze preventief kan werken. Op medisch gebied ontstaan in ons land allerlei problemen, die typisch van deze tijd zijn en in omvang steeds toenemen: problemen veroorzaakt door onze
welvaartsstaat, door de dichtheid van de bevolking, door de vooruitgang van de wetenschap. Tegen al deze problemen wordt meer dan ooit een preventie.f verweer nodig. Een ander aspekt van de redaktie van een blad als Spreekuur Thuis is natuurlijk, dat men moet proberen het zo leesbaar mogelijk te maken voor een zeer gevarieerde groep van lezers. 'Leesbaar' houdt ook in, dat men zich niet begeeft op terreinen waarover nog grote meningsverschillen bestaan en dat men niet zodanig gedetailleerd op de dingen in moet gaan, dat de patienten met het blad in de hand op het spreekuur van de dokter komen. Mevr. Wegener vindt niet, dat 'leesbaar' ook moet betekenen, dat het blad zich op niet-medische zijsporen moet gaan bewegen, om door een nog ruimere opzet her blad de plaats in te laten nemen van her gewone familieblad. "Wij zouden ons doel dan uit het oog verliezen. Bovendien is het ook helemaal niet nodig, want Spreekuur Thuis heeft bijna 50.000 abonnees en dit aantal stijgt nog steeds. Het blad heeft zijn plaats tussen de nederlandse lektuur zeker veroverd. Ik ben ook blij, dat de medische wereld zijn aanvankelijke afkeer grotendeels heeft laten varen, hetgeen mag blijken uit het feit, dat zeer vele arisen het blad in hun spreekkamers hebben liggen." Dat her blad ook het meest uit deze spreekkamers verdwijnt, is voor de artsen en andere patienten misschien onplezierig, voor de hoofdredaktrice is het een bewijs, dat haar werk gewaardeerd wordt. Bpt.
ONTWERP VAN WET ZIEKENHUISTARIEVEN De vaste Commissie voor de Volksgezondheid der Tweede Kamer heeft een voorlopig verslag uitgebracht over het wetsontwerp inzake regelen op het gebied van de totstandkoming van ziekenhuistarieven (Wet Ziekenhuistarieven, zie M.C. no. 35/1962 blz. 565). Aan dit verslag is het volgende ontleend: Vele leden uitten hun voldoening erover, dat bij de ziekenhuisbesturen in Nederland een zodanige evolutie in het denken heeft plaatsgevonden, dat men in die kringen bereid is gevonden tot overleg inzake de ziekenhuistarieven. Wel hadden deze leden er zich over verwonderd, dat een eenvoudige zaak op zo ingewikkelde wijze in wetsartikelen geregeld zou dienen te worden. Sommige leden stelden de vraag, of in het wetsontwerp de verantwoordelijkheid van het gemeenschappelijk orgaan van het ziekenhuiswezen enerzijds en de ziekenfondsen en ziektekostenverzekering anderzijds, over welks totstandkoming ook zij zich zeer verheugden, niet te weinig relief krijgen. Het heeft alleen een adviserende taak. Formeel beheist de voorgestelde regeling, zo vervolgden deze leden, niet een repressief toezicht, doch een volledig uitgewerkt systeem van preventief toezicht. Dat de vereiste goedkeuring onder bepaalde voorwaarden veelal automatisch en stilzwijgend zal worden verleend, doet aan de aard van het stelsel niet af. Zij vermochten niet in te zien dat voor de ziekenhuistarieven een zo stringente regeling noodzakelijk ware. Als motief daarvoor wordt opgegeven de sterke stijging van deze tarieven. Evenwel, niet hoge prijzen, maar te 162
hoge prijzen kunnen aanleiding geven tot prijsbeheersing. Is er reden aan te nemen, dat de neiging bestaat voor de ziekenhuizen te hoge tarieven te berekenen ? Is dat voor de ziekenhuizen meer het geval dan elders - b.v. in verpleeginrichtingen -, waarvoor een gelijksoortige regeling niet nodig geoordeeld wordt ? Deze leden wilden niet verhelen, dat bij hen de vraag gerezen was, of de voorgestelde regeling een eerste stap is, welke moet leiden tot een verdergaande bemoeienis van de overheid met het ziekenhuiswezen. De aankondiging van een wetsontwerp, dat de minister bevoegdheden zal geven, regelend te kunnen optreden ten aanzien van de bouw en uitbreiding van ziekenhuizen kan niet nalaten dergelijke vermoedens te wekken. Kan de minister mededelen, in welke richting zijn voornemens in dit opzicht gaan? Deze leden meenden, dat het mogelijk is en de voorkeur moet hebben in heel deze materie reEle bevoegdheden toe te kennen aan de eigen samenwerkingsorganen. Daarmee zou bij de toetsing van de tarieven begonnen kunnen worden. Noodzakelijk achtten deze leden een bevoegdheid van de overheid daar, waar men zich aan de samenwerking en toetsing op basis van vrijwilligheid onttrekt; een werkelijk ,,sluitstuk" van een regeling op vrijwillige basis. Daarnaast zou huns inziens volstaan kunnen worden met een mededelingsplicht van nieuwe, door het centraal orgaan goedgekeurde tarieven. Vele andere leden verklaarden, met genoegen te hebben kennis genomen van het resultaat dat bereikt werd bij het
mede door de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid bevorderde overleg tussen organisaties van ziekenhuizen en ziekenfondsen inzake voor vaststelIing van ziekenhuistarieven te treffen voorzieningen met het oog op het vervallen van de Prijsopdrijvings- en hamsterwet 1939 en de inwerkingtreding van de Prijzenwet 1961. Het verheugde deze leden, dat de betrokken maatschappelijke organisaties in de ,,Stichting Centraal Orgaan Ziekenhuistarieven" een lichaam hebben weten tot stand te brengen, dat, zoals de memorie van toelichting het uitdrukt, geschikt geacht moet worden om prijsvaststellingen goed te doen verlopen, voor zover dat op vrijwillige basis mogelijk zal zijn. Ten aanzien van de taak van genoemd orgaan, merkten de hier aan het woord zijnde leden op, dat deze beduidend meer omvat, dan de mogelijkheid een bindende uitspraak te doen ingeval plaatselijk tussen'individuele ziekenhuizen en de in het rayon werkzame ziekenfondsen geen overeenstemming tot stand komt, aangezien immers het orgaan zowel algemene richtlijnen zal stellen voor de prijsvaststelling als de overeengekomen tarieven aan die richtlijnen zal toetsen en eventueel vaststellen. Wie er begrip voor heeft, dat het hier met name voor de ziekenhuizen met het oog op hun eigen verantwoordelijkheid gaat om hoogst belangrijke zaken, zal - aldus deze leden - te meer waardering hebben voor het oprichten van dit orgaan, waarin vertegenwoordigers van alle ziekenhuis- en ziekenfondsorganisaties, alsmede van organisaties van ziektekostenverzekeraars en van de S.V.B., terzijde gestaan door onafhankelijke deskundigen gezamenlijk datgene willen gaan regelen, wat zij gezamenlijk behoren te regelen. Gegeven nu de taak, welke aan het centraal orgaan ziekenhuistarieven is toebedacht, gegeven ook de desbetreffende regelingen op het gebied van het ziekenfondswezen en ten slotte de bepalingen van de Prijzenwet, is het de vraag, welke bevoegdheden nog aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid ter zake van de ziekenhuistariex;en dienen te worden toegekend. De hier aan het woord zijnde leden wilden bij hun beantwoording van deze vraag als uitgangspunt nemen het gestelde in de memorie van toelichting, dat de vaststelling van de ziekenhuistarieven ,,primair een eigen taak is voor de besturen van de ziekenhuizen en voor de uit de bevolking voortgekomen organisaties van patienten, in casu in de eerste plaats de ziekenfondsen" waarbij aansluit de stelling, dat het naar bet oordeel van de ondertekenaars van het wetsontwerp niet tot de taak van de overheid behoort de verpleegprijzen vast te stellen. Met dit uitgangspunt nu achtten ook deze leden de voorgestelde regeling niet in overeenstemming. Evenmin achtten zij die overeenstemming aanwezig ten aanzien van de adviezen van de door de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid ingestelde commissie-Ziekenhuisvraagstukken (rapport 1956) en hetgeen door genoemde minister aan de organisaties is medegedeeld ter zake van zijn voornemen een wettelijke regeling te treffen als ,,sluitstuk" op hetgeen de organisaties zelf zouden regelen, ter zake waarvan zij verwezen naar de aan bedoelde bewindsman bekende brief dd. 16 januari 1963, welke door het overleg Ziekenhuis-Ziekenfondsorganisaties aan de vaste commissie werd toegezonden. Want ook al geeft de memorie van toelichting er duidelijk blijk van, dat slechts aan een beperkte overheidsbemoeiing wordt gedacht, de wetstekst verschaft daarvoor geen waarborgen. Elk ver-
hoogd of nieuw tarief moet worden aangemeld en steeds kan de minister een maximumprijs vaststellen indien naar zijn oordeel het algemeen belang zulks vereist. Op deze wijze wordt, om enkele uitdrukkingen uit de S.E.R.-rapport van 1961 over te nemen, de overheidscontrole niet tot minimale proporties teruggebracht en wordt de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid md6r dan de ,,nodige" bevoegdheden toebedeeld. De hier aan het woord zijnde leden achtten het dan ook begrijpelijk, dat zowel de ziekenhuis- en ziekenfondsorganisaties als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ernstige bedenkingen tegen het wetsontwerp hebben. Als de hier aan het woord zijnde leden ernstig in overweging gaven het wetsontwerp om te buigen in de richting van een ,,sluitstuk", bestemd voor diegenen, die zich buiten het maatschappelijk samenspel plaatsen, dan speelde daarbij voor hen een grote rol, dat op deze wijze de eigen verantwoordelijkheid en het zelfdoen door de betrokken organisaties worden erkend;en gesteund. Zou onverhoopt blijken, dat het algemeen belang daarbij niet veilig is - doch ook niet eerder -, dan zou het ogenblik zijn aangebroken om verdergaande bevoegdheden voor de centrale overheid te creEren. Vooralsnog achtten deze leden de oprichting van het centraal orgaan een gebeurtenis, die vertrouwen wekt op een gunstige ontwikkeling. Zullen, zo vroegen sommige leden, de kosten van behandeling en verpleging integraal worden vergoed bij het vaststellen van de maximumprijzen? Zou dit niet het geval zijn, wat zijn de gevolgen - anders gezegd: wie betaalt de tekorten - voor particuliere ziekenhuizen en voor overheidsziekenhuizen? In welke gevallen stellen de bewindslieden zich voor, tot de vaststelling van een maximumprijs te zullen moeten overgaan ? Dezelfde leden toonden ernstige bezorgdheid, dat de wettelijke regeling ten aanzien van de ziekenhuistarieven, zoals de ministers zich die voorstellen, meet is afgestemd op de tarieven voor ziekenfondsen, dan op die, welke aan particuliere patiEnten in rekening worden gebracht, Zij meenden, dat de aard van de organisaties, die tezamen de Stichting Centraal Orgaan Ziekenhuistarieven in het leven hebben geroepen, ook zeer sterk in deze richting wijst. Het feit, dat in de aan de Commissie overgelegde statuten van de genoemde stichting is bepaald dat ook een aantal ziektekostenverzekeringsinstellingen en de Sociale VerzekeringsBank het recht krijgen een bestuurslid aan te wijzen, stelde deze leden slechts gedeeltelijk gerust.
163
WET OP DE P A R A M E D I S C H E BEROEPEN Verschenen is de Memorie van Antwoord van de ministers van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van Justitie op bet Voorlopig Verslag der Eerste Kamer over het ontwerp van wet op de paramedische beroepen. Daaraan is bet volgende ontleend: De ministers spreken er hun voldoening over uit, dat vele leden eveneens met dit wetsontwerp akkoord kunnen gaan. Zij zijn het met deze leden eens dat het ontwerp, bij de behandeling ervan door de Tweede Kamer, door de daarin aangebraehte wijzigingen een verbetering heeft ondergaan. Zij onderschrijven de mening van een groot aantal leden, dat de wet van 1865 die de uitoefening van de geneeskunst regelt, al sedert geruime tijd aan herziening toe is. Inderdaad is het alomvattend karakter van de bevoegdheid tot geneeskundig handelen een van de daarbij op te lossen problemen. Vanwege het departement van Sociale Zaken en Volksgezondheid is onder meer reeds overleg geopend met de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst. Het is in verband met het te plegen overleg, dat zij nog niet kunnen mededelen wanneer de wet van 1865 zal worden herzien, c.q. wanneer voorstellen voor de noodzakelijke wijziging van de wet kunnen worden tegemoet gezien. Minister Veldkamp geeft de Kamer de verzekering, dat hij terzake de nodige voortvarendheid zal betrachten. Hij zou overigens nog wel de opmerking willen maken, dat een herziening van de wet van 1865 de vraag opwerpt of het niet noodzakelijk is deze wet met die van 1876, regelende de uitoefening van de tandheelkunst en van 1878, houdende regeling der voorwaarden tot verkrijging der bevoegdheid van arts, tandarts, apotheker, vroedvrouw en apothekers-assistent samen te voegen. Het doet de ministers genoegen uit het voorlopig verslag te lezen, dat vele andere leden de opvatting van de Regering delen, dat de materie der paramedische beroepen een wettelijke regeling eist. Op de vraag, welke de grenzen zijn van het begrip ,,uitoefening der geneeskunst" zouden zij thans niet willen ingaan. In de memorie van toelichting zijn ter illustratie enkele beroepen genoemd, waarvan de beoefenaars als ,,hulpkrachten" van de medicus kunnen worden beschouwd. Wanneer het voorliggende ontwerp tot wet zal zijn verheven, zal moeten worden nagegaan voor welke beroepen er aanleiding bestaat, een algemene maatregel van bestuur, als in de wet bedoeld, tot stand te brengen. Daarbij zal dan ook een punt van overweging moeten zijn, of het beroep in kwestie ligt op het terrein van de uitoefening van de geneeskunst. De ministers zouden t.a.v, hetgeen door deze leden is betoogd met betrekking tot de twee stelsels voor een wettelijke regeling voor paramedische beroepen het volgende willen opmerken. Het door deze leden beschreven stelsel, dat in de Tweede Kamer werd bepleit door het lid dier Kamer de heer J. G. Suurhoff zou erop neerkomen, dat in de wet van i865 de bepaling zou worden opgenomen, dat uitoefening van een paramedisch beroep - en terzake zou aansluiting dienen te worden gezoeht bij de definitie in her eerste lid van artikel 1
164
van het onderhavige ontwerp - geen uitoefening van geneeskunst zou inhouden indien dit zou geschieden onder leiding van of op aanwijzing en onder controle van dan wel ingevolge verwijzing door een arts. Geleidelijk aan zouden dan aan bepaalde groepen van paramedici, die dan, hun beroep uitoefenende, niet meer zouden handelen in strijd met de wet van 1865, in een nieuw wettelijk kader bepaalde bevoegdheden op bepaalde voorwaarden worden verleend. De ministers zouden in de eerste plaats willen opmerken, dat in een dergelijk geval voor beoefenaren van geconsolideerde paramedische beroepen toch, zoals de hier aan het woord zijnde leden opmerken, een nieuw wettelijk kader nodig zou zijn. Inderdaad zou men ook in dit stelsel de beschikking moeten hebben over een raamwet voor de paramedische beroepen, op grond waarvan de afzonderlijke beroepen zouden kunnen worden geregeld, te meer daar deze beroepen, die in de periferie van de geneeskunde liggen en beoefend worden door niet-medici in een bepaalde r~latie tot een arts, gemeenschappelijke kenmerken vertonen. De ministers zijn dan ook van oordeel dat in beide stelsels een wet op de paramedische beroepen op haar plaats moet worden geacht. Rest derhalve de vraag of er doorslaggevende motieven kunnen worden aangevoerd om tevens de wet van 1865 in de door het lid der Tweede Kamer, de heer J. G. Suurhoff, bedoelde zin te wijzigen. Inderdaad heeft dit stelsel een aantrekkelijke zijde. Dit stelsel zou immers tot gevolg hebben dat beoefenaars van paramedische beroepen, die niet geneeskundige zijn, niet meer in strijd zouden handelen met artikel 1 van de wet van 1865 op de uitoefening der geneeskunst. Her is onmiskenbaar dat daardoor voor een aantal gevallen een eind gemaakt zou worden aan de ongewenste toestand dat het bona fide uitoefenen van een beroep een wetsovertreding is. Intussen moet worden bedacht dat dit resultaat alleen bereikt zou worden voor die gevallen waarin de beroepsuitoefening plaatsvind onder controle of ingevolge verwijzing door een arts. Alleen dan immers is er, volgens de gekozen begripsomschrijving - die op dit punt overeenkomt met de in 1938 gegeven omschrijving van de masseurs en heilgymn a s t e n - sprake van een paramedisch beroep. De uitoefening van deze beroepen voor zover zij niet in retatie met een arts geschiedt zal derhalve - hoezeer ook bier van bona fide beroepsuitoefening sprake kan zijn - in de beide stelsels onder de werking van de wet van 1865 blijven vallen en in dezelfde mate ats thans als onwettig moeten worden aangemerkt. Het bovenbedoelde stelsel is derhalve slechts een gedeeltelijke oplossing voor de, uit een oogpunt~ van wetshandhaving inderdaad niet geheel bevredigende, situatie. Aan het stelsel kleeft echter ook een uitgesproken bezwaar. De omstandigheid, dat een deel van de paramedische beroepsuitoefening buiten de werking van de wet van 1865 wordt gebracht, waardoor de strafbaarheid ingevolge artikel 436 Wetboek van Strafrecht wordt opgeheven, zou ertoe leiden, dat strafrechtelijke vervolging van misstanden dan - zolang niet een algernene maatregel van bestuur op
grond van de onderhavige wet is tot stand gekomen - niet meer mogelijk zou zijn. De ministers menen echter, dat deze mogelijkheid niet kan worden gemist, ook niet ten aanzien van de gevallen, waarin de paramedicus optreedt - volgens de wettelijke omschrijving - onder leiding van of op aanwijzing en onder controle van een arts, dan wel alleen ingevolge verwijzing door een arts. Het zou bovendien een vreemde figuur zijn om, wanneer men een wet gaat maken ter regulering van deze beroepen - met de noodzaak waarvan de meeste leden der Kamer blijkens bet voorlopig verslag instemmen -, te beginnen met de uitoefening van deze beroepen, welke uitoefening thans door de wet van 1865 wordt bestreken, geheel vrij te maken.
Psychologen onder wettelijke regeling ? De vraag van vele leden, of niet ook de beroepsuitoefening van de psycholoog onder een wettelijke regeling zou dienen te worden gebracht, dan w e l - beter gezegd - of bet geen aanbeveling zou verdienen tot wettelijke afbakening van de taak van de psycholoog te komen, zou de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid willen bezien tegen de achtergrond van de aan de gestelde vraag voorafgaande opmerkingen. Het is hem bekend, dat zoals de aan het woord zijnde leden het stellen, men vooral in medische kringen de ontwikkeling van de psychologische praktijk met een zekere bezorgdheid gadeslaat. Deze bezwaren richten zich tegen die verrichtingen van psychologen, welke aangemerkt kunnen worden als uitoefening van geneeskunst. Evenals bij nog jonge paramedische beroepen, zal moeten worden nagegaan, of de ontwikkeling van de psychologische praktijk in deze richting gewenst is. Beantwoordt men deze vraag bevestigend dan zal dienen te worden overwogen in hoeverre en onder welke voorwaarden, aan psychologen het recht zal moeten worden toegekend psychologische behandelingen toe te passen. Zou men daarbij uitgaan van de gedachte dat behandelingen, door psychologen toe te passen, niet door dezen zelfstandig zouden mogen worden verricht, in die zin, d a t e r steeds een zekere vorm van samenwerking met een arts behoort te zijn - en dergelijke gevallen kunnen zich in
BURGERPATIENTEN I N EEN MILITAIR HOSPITAAL Het lid der Tweede Kamer, de heer Suurhoff had de volgende schriftelijke vragen gesteld: 1. Bestaan er plannen bij het Militair Hospitaal te Utrecht om in de toekomst burgerpatiEnten te gaan opnemen ? 2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, willen de ministers dan uiteenzetten op welke motieven deze plannen berusten? 3. Moet niet worden gevreesd, dat met name het Akade-. misch Ziekenhuis van uitvoering van deze plannen ernstig nadeel zal ondervinden doordat de toevoer van patiEnten geringer wordt ? Daarop is geantwoord door de minister van Defensie, mede namens de minister van Onderwijs, Kunsten en We-
de praktijk, in de schoolpsychologische- en schoolpedagogische diensten voordoen -, dan zal men tot een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving moeten komen van de bevoegdheden van de psycholoog op dit terrein en van diens relatie tot de arts. Minister Veldkamp verklaart zich bereid te bevorderen, dat naar bedoeld vraagstuk een onderzoek zal worden ingesteld, doch hij verheelt zich daarbij niet, dat dit geen een,voudige zaak zal zijn.
Regeling voor onbevoegde genezers in overweging Beide ministers zijn met vele leden van oordeel dat de zogenaamde paranormale genezers niet onder de werking van een wet op de paramedische beroepen dienen te worden gebracht. De paranormale activiteiten verschillen naar haar aard geheel van de uitoefening van een paramedisch beroep, waarvoor een bepaalde theoretisch-praktische opleiding wordt geEist en waarin on-orthodoxe geneesmethoden niet worden toegepast. Hiermede wil overigens niet gezegd zijn, dat bet niet in het voornemen van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid zou liggen een regeling voor het uitoefenen van de geneeskunst door niet krachtens de wet van 1865 bevoegde genezers in overweging te nemen. Wat betreft bet rapport van de door deze leden bedoelde werkgroep, merken de ministers op, dat de daarin vervatte voorstellen door hen ter kennis zijn gebracht van de Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst. De reacties van de Maatschappij worden thans door hen bestudeerd. Zij kunnen in dit stadium nog geen mededeling doen omtrent bet tijdstip waarop zij hun definitief standpunt zullen kunnen bepalen. De beide ministers zouden de Kamer echter de verzekering willen geven dat er hun veel aan gelegen is, het vraagstuk van de paranormale geneeskunst zo spoedig mogelijk tot een bevredigende oplossing te brengen. De ministers verhelen zich echter niet, met de hier aan het woord zijnde leden, dat er een gevaar in schuilt dat patiEnten zich wenden tot paranormale genezers, omdat zij dientengevolge het juiste moment zouden kunnen verzuimen zich onder behandeling van een arts te stellen. tenschappen, en de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid: 1. Reeds sedert 1951 worden in het Centraal Militair Hospitaal te Utrecht, voor zover de plaatsruimte zulks toelaat, burgerpatiEnten van aan de inrichting verbonden specialisten opgenomen. 2. De opname van de onder 1 bedoelde categorie burgerpatiEnten is noodzakelijk ten einde de binding tussen de patiEnten en de behandelende specialisten, indien na behandeling thuis ziekenhuisopname moet volgen, niet te verbreken. Voorts is zij van belang met het oog op de verpleegstersopleiding. 3. Van de zijde van het Akademisch Ziekenhuis wordt inderdaad gevreesd, dat dit voor het ziekenhuis nadelige gevolgen zal hebben. Er is thans overleg gaande over de mogelijkheid van een nauwere samenwerking tussen de beide ziekenhuizen, waardoor deze bezwaren aan betekenis zouden verliezen. 165
DISCUSSIE OVER:
ARTS EN V R O E D V R O U W III Nu Medisch Contact kolommen heeft geopend om van verschillende kanten de verhouding arts-vroedvrouw te belichten zou ik gaarne enige opmerkingen hierover maken en trachten enkele positieve richtlijnen te geven, die naar mijn mening kunnen bijdragen tot de oplossing van dit probleem in het belang van onze verloskunde, dat wil zeggen van onze moeders en hun kinderen. Er ligt hier merkwaardigerwijs een typisch Nederlands probleem. In de meeste Europese landen - en wij komen elkaar toch steeds nader in Europa ? - is het vanzelfsprekend d a t e r bij 'iedere partus een vroedvrouw aanwezig is. Zij doet in- normale gevallen het eigenlijke verloskundige werk en overlegt zo nodig met de arts. Zo is bet in de ziekenhuizen, zo is het ook thuis. Ook in de prenatale zorg heeft zij haar taak. In Nederland leven wij in meer dan 46n opzicht verloskundig op een eilandje. Vergelijkenderwijs zijn er veel bevallingen thuis in de eigen omgeving. (Het is te hopen, dat deze tendens blijft al maken kleine, gehorige flats dat niet altijd gemakkelijk). De verloskundige die de partus zal doen, verricht ook de praenatale zorg. Er is een band tussen de pati~nte en de verloskundige. De Nederlandse vroedvrouwen zijn zeer ongelijk over het land verdeeld, er zijn provincies waar de huisartsen vrijwel de gehele verloskundige zorg krijgen toebedeeld. Sommige waarderen dat, althans wel gedurende enkele jaren, anderen vinden rain of meer hulp bij dit ongeregelde werk gewenst, sommigen trachten de vrouwen in ziekenhuizen of klinieken op te nemen om meer tijd te winnen. Het is toch zo, dat weinig Nederlandse huisartsen met een redelijke praktijk zich de tijd kunnen veroorloven om een partus te leiden zoals ze dat eigenlijk zouden willen doen, zonder tekort te doen aan hun nachtrust, hun gezondheid, hun gezin, hun humeur, of wel, een ander deel van hun praktijk. Anders ligt dit voor de praenatale zorg. Een algemeen medicus zal in de regel wel de tijd hebben om de zwangeren in zijn praktijk een paar maal in de zwangerschap en daarna grondig te onderzoeken. Welnu, mijn voorstel zou zijn om de manier die in Denemarken goed voldoet ook voor Nederland te overwegen: De huisarts ziet elke zwangere in zijn praktijk b.v. 3 maal vddr de partus en 66nmaal als kraamvrouw. Het eerste onderzoek zou in de tweede maand kunnen zijn. Veel Nederlandse vrouwen komen dan toch al naar hun dokter om te vragen ,,of het zo is" en zo ja ,,of alles goed is". De verdere regelmatige controle in de praenatale periode zou aan de vroedvrouw kunnen worden toevertrouwd en evenzo de controle van het kraambed. De partus zou als regal in handen van de vroedvrouw zijn. Wat de financiEle regeling betreft: de arts zou voor elke pati6nte die hij op die manier controleert een vast bedrag 166
moeten ontvangen. De vroedvrouw zou van overheidswege (Rijk, Provincie of Gemeente) moeten worden aangesteld en wel zo dat overal in het land vroedvrouwen beschikbaar zijn. E6n vroedvrouw zou per maand 10-15 thuisbevallingen aan kunnen met alle voor- en nazorg. Voordeel: een echte samenwerking tussen arts en vroedvrouw pijler voor de verloskunde - zou vanzelfsprekend worden, ook overal waar dat nu nog niet het geval is. De Nederlandse vroedvrouw krijgt een zeer gedegen opleiding maar zij is geen medica. Zij kan van haar patiEnte de anamnese opnemen, maar heeft overleg met patiEnte's huisarts nodig in verband met de algemene toestand. Zijn er vroeger bijzondere aandoeningen geweest (infectie-ziekten, nieren, hart, operaties, ongevallen) die nog op zwangerschap of partus invloed hebben? Moet een lichte anaemie behandeld worden? Kan patiEnte thuis bevallen als er een zieke is ? Enz. Zoals de toestand nu hier en daar is durft een vroedvrouw de medicus nauwelijks te raadplegen, bang om haar patiEnte kwijt te raken. A1 is de angst vaak ongegrond, dit is toch een zeer aanvechtbare situatie. De praenatale-zorgbureaus dienen wel eens als uitwijkmogelijkheid. Bij een normale samenwerking van huisarts en vroedvrouw worden de bureaus voor praenatale zorg o')erbodig. De arts kan in bijzondere gevallen overal in het land op de gebruikelijke wijze advies inwinnen van gynaecologen. Bij een partus moet de vroedvrouw, als ze een afwijking van de normale gang van zaken vermoedt, zonder enige bijgedachte onmiddellijk een arts kunnen raadplegen en als ze het noodzakelijk acht, direct de specialist. De vroedvrouw zou niet bang moeten zijn om met vakantie te gaan. Heeft ze een aanstelling dan worden veel problemen opgelost. Voor verplichte herhalingscursussen over de vooruitgang in haar vak moet tijd gemaakt kunnen worden. In Engeland moeten vroedvrouwen naar ik meen om de vijf jaar een herhalingscursus van een week meemaken. Hiervoor heeft men in dat land nog wel eens een coufitryhouse beschikbaar. Contacten worden dan verstevigd of gelegd, lezingen en demonstraties worden gevolgd en ook excursies behoren tot het programma. De Nederlandse vroedvrouw is zeer zelfstandig,. Dit is een aantrekkingskracht van het beroep, Jonge meisjes verkiezen het daarom soms boven andere. De opleiding rechtvaardigt die zelfstandigheid wel en telkens zijn er uitgebreidere bevoegdheden wettelijk vastgelegd (corrigeren van liggingsafwijkingen, voorschrijven van zoutloos dieet, venapunctie, hechten van rupturen). Maar het komt mij voor dat juist in die zelfstandigheid van de Nederlandse vroedvrouw een gevaar schuilt voor haar bestaan, omdat een zelfstandig optreden niet altijd begrepen of verdragen wordt door sommige artsen. Misschien is daar wel eens reden toe. Kleinere
en grotere wrijvingen of moeilijkheden zijn tenslotte op velerlei niveau denkbaar. lk meen dat ook in ziekenhuizen met verloskundige afdelingen vroedvrouwen aanwezig behoren te zijn. Om beret te passen in her geheel van bet ziekenhuis verdient her aanbeveling dat zij dan tevens verpleegster zijn. Meer en meer verpleegsters schijnen dit te begrijpen want een verheugend aantal verpleegsters meldt zich voor de vroedvrouwopleiding, die zij dan in twee jaar kunnen volbrengen. Waarschijnlijk zullen er altijd artsen zijn die de normale verloskunde in de dagelijkse praktijk zo'n verfrissend element vinden dat zij er veel voor over hebben om hier tijd aan te besteden. En dat willen blijven doen ook al zijn overal voldoende vroedvrouwen beschikbaar. Dit moet natuurlijk mogelijk blijven. Ook dan kan de samenwerking van nut zijn. Er moeten toch weekends zijn, en vakanties, en men kan wel eens elders bezig zijn. De arts die zelf geen partus doet maar zijn patiEnten kent kan ook van harte meeleven met de blijde gebeurtenis, die hen zelf geen nachtrust gekost heeft. Bovenstaande opmerkingen mogen voor sommigen geheel nieuw zijn en misschien zelfs even ongerijmd lijken. Of onnodig omdat we toch zulke gunstige cijfers hebben in ons land. Laten we bedenken dat niet alle waarden in cijfers zijn uit te drukken. Aan de andere kant: die cijfers kunnen nog beter worden als de verloskunde meer optimaal bedreven wordt, door de optimale taakverdeling en samenwerking van allen die er mee te maken hebben. W. Huitema ( lnzendster is geneesheer-directeur van de Amsterdamse Kweekschool voor Vroedvrouwen. - Red. M.C.).
Graag wil ik ook een paar woorden bijdragen tot de discussie ,,Arts en vroedvrouw", door in te haken op wat twee collegae schreven in M.C. van 1 maart jl. Met collega Van Heyst ben ik het roerend eens. Laten wij onze vroedvrouwen in ere houden. Deze hebben een zeer gedegen opleiding en meet ervaring dan de meeste jonge artsen. Zonder hen zouden velen van ons minder nachtrust en een (nog iets) beter gevulde portemonnaie hebben. Het laatste noch het eerste mag een rol spelen bij 0nze beoordeling van het vestigingsrecht van deze ,,dames" of ,,juffrouwen" zoals sommige scribenten in M.C. haar gelieven te noemen. Dat bet een misstand is dat de ziekenfondsen met twee maten meten zal geen arts ontkennen. Echter: dan maar de partus gratis doen is niet het juiste antwoord en een unfaire concurrentie zelfs t.o.v, een vroedvrouw die zich niet aan ons kwam voorstellen. Dat het samenvallen van het werkgebied van een vroedvrouw met gemeentegrenzen onlogisch en vaak onrechtvaardig is, ben ik (uit eigen ervaring) geheel met coll. Visser eens. Deze collega had echter beter gedaan zijn opmerkingen over de duur van de bedrust en de ondermijning van het vertrouwen in de arts voor zich te houden, daar deze niets te maken hebben met de verhouding arts-vroedvrouw op zichzelf. Hetzelfde kan hem namelijk overkomen tegenover een collega. Zou coll. Visser dan ook zo grif van ondermijning van het vertrouwen spreken? Ter verduidelijking
moge ik er op wijzen d a t e r op dit punt nog al wat verschil van opvatting bestaat onder medici. Toen ik tien jaar geleden afstudeerde had ik geleerd: een kraamvrouw mag de vierde dag even op een stoel zitten. In de chirurgie huldigde men toen ook reeds een zogenaamde vroege mobilisering. Enkele jaren later kwam ik in Amerika p a s t e weten war echte vroege mobilisering was. De kraamvrouwen staan daar de eerste dag al o p e n mogen zelfs Iopen, terwijl ze de vijfde dag worden ontslagen. Ook een appendectomie-pati~nt loopt nog de zelfde avond op de gang en een maagresectiepati~nt zit (zij het moeizaam) even op een stoel. Resultaat: een veel sneller herstel van de algemene toestand, en nooit (zag ik althans tijdens mijn internship) 66n geval van thrombose; dit tegenover vele gevallen die ik in Nederlandse ziekenhuizen zag tijdens even lange perioden. Ik riskeer graag een prolaps als ik thrombose kan voorkomen. Maar ik ben niet zo zeker van het ,,of-oF' in dezen. Immers: hebben alle oudere vrouwen, die collega Visser ongetwijfeld in zijn praktijk behandelt voor prolaps, destijds niet de wijn gedronken van de t0-daagse bedrust zonder de 2 dagen water, die hij er thans bij doet ? M. Wiersma.
Naaldwijk, 3 maart 1963.
Toen ik v66r 39 jaar afstudeerde, wist ik niet beter of het was nodig, dat de kraamvrouw 10 dagen bedrust kreeg. De dames waren wijzer dan ik. Het gebeurde mij herhaaldelijk, dat ik een schim in nachtpon gehuld, langs het raam zag vliegen als mijn komst was gesignaleerd. De kraamvrouw lag dan nog net op tijd in bed, met meestal een frequente pols. Door eigen ervaring en door die van vele collega's geleid, ben ik tot de conclusie gekomen, dat 't zeker niet slecht, maar waarschijnlijk veel beter is voor de gezonde kraamvrouw als ze vroeg wordt gemobiliseerd. Dat vroeg opstaan de kans op prolaps zou verhogen, geloof ik niet. Ik meen dan ook, dat coUega Visser andere motieven moet gaan zoeken als hij tegen de vroedvrouwen in 't geweer komt. Soestdijk, 5 maart 1963
G. Pos, rustend arts
ENGELS De heer Pertinax besluit zijn rubriek Without Prejudice in British Medical Journal van 2 februari jl. met de volgende losse regels : ,,I am tom it is pedantic to make a fuss about the position in a sentence o f the worm 'only'." Hij gaat daarom without prejudice verder : ,,In a wellknown professional common-room two or three years ago appeared the notice: 'Only drinks will be served to members.' After a week or two this was replaced by, 'Drinks will be only served to members.' But meaning slowly won its never-ceasing battle and the warning notice now reads, 'Drinks will be served only to members." Just think o f the worm of difference between Ben Jonson's immortal line, 'Drink to me only with thine eyes', and the syntactical alternatives."
167
S O C I A L E PROBLEMEN R O N D O M DE PARANORMALE GENEESKUNDE Causerie van Prof. Dr. P. Muntendam voor de afdefing Deventer en Omstreken der Maatschappij
Uit een causerie, welke Prof. Dr. P. Muntendam woensdag 27 februari heeft gehouden voor de afdeling Deventer en Omstreken, heeft men kunnen afleiden dat de soeiale problemen rondom de paranormale geneeskunde nogal wat zorgen geven. Regelmatig wordt bij de behandeling in de Kamers van de begrotingen van Justitie en die van Sociale Zaken en Volksgezondheid door sommige sprekers aangedrongen op maatregelen van regeringszijde tot het legaliseren van de activiteiten van paranormaal begaafden. Men hoort pleiten voor de kunde en begaafdheden van deze genezers en menigmaal wordt een lans gebroken voor de dan als goedwillende lieden voorgestelde paranormale genezers, wier lot bet is steeds met strafrechtelijke vervolging te worden bedreigd. Prof. Muntendam heeft eerst een historische schets gegeven van de bestrijding van de kwakzalverij. Thorbecke kwam daartoe in 1865 met zijn wet op de uitoefening van de geneeskunst, die stelde dat alleen zij tot die uitoefening bevoegd waren, die daartoe door hun opleiding de bekwaamheid hadden verworven. De toenmaals opererende genezers, die in het bezit waren van hun daartoe door koning Willem I verstrekte brevetten, zagen zich bij de invoering van deze wet deze brevetten ontnomen. Intussen, de invoering van de wet op de uitoefening van de geneeskunst, het artsenmonopolie, heeft velen nimmer belet hun heil te zoeken bij onbevoegde genezers en het waren lange niet altijd de minst bedeelden die bezwaren hadden tegen het artsenmonopolie. In 1912 hebben de drie H's - van Hamel, van Houten, van Holten tot Echten - de vraag aan de orde gesteld of niet ieder behoorde te beschikken over de vrijheid genezing te zoeken daar waar hij dit wenste, een vrijheid, welke zou voortvloeien uit de vrijheid van ieder mens om over het eigen lichaarn te beschikken. De Centrale Gezondheidsraad bracht spoedig advies hierover uit en in 1917 kwam de Staatscommissie van Houten met een voorontwerp van wet, waarin een vrijheid tot behandeling van zieken werd voorgesteld. Dit voor-ontwerp is verder par/ementair niet in discussie gekomen. Naarmate de geneeskunde wetenschappelijk op steeds hoger plan is gekomen - Prof. Muntendam vroeg ook voor dit aspect van het probleem de aandacht - is de behoefte bij het publiek om zich tot onbevoegde genezers te wenden wellicht nog toegenomen. Dat verklaart ook de grote belangstelling van publiek en pers voor een in 1950 te Roermond gevoerd proces tegen de mijnwerker-magnetiseur Lemmen voor wie vele getuigen ~t d~charge aantraden en die allen de grote betekenis van deze onbevoegde genezer in het licht wilden stellen. In die zaak, die een enorrne publiciteit kreeg, hield de officier van justitie het hoofd koel en eiste veroordeling wegens het bij de wet verboden onbevoegd uitoefenen van de geneeskunst. In hoogste instantie heeft de Hoge Raad in deze zaak uitgesproken, dat een rechtbank de bepalingen van een wet niet ontoegepast kan laten en indien 168
men meent, dat de wettelijke bepalingen niet meer Ieven in bet rechtsbewustzijn, men een wetswijziging moet overwegen. Sinds dat proces in 1950 is bet onbevoegd uitoefenen van de geneeskunst door ,,paranormalen" een vraagstuk, dat steeds opnieuw in de belangstelling wordt gebracht, onder meer door - als gezegd - leden van het parlement, die bij de begrotingsbehandelingen van Justitie of van Sociale Zaken opkomen voor een regeting van de belangen van wie zij paranormaal begaafden noemen. Bij dit vraagstuk, zo bracht Prof. Muntendam naar voren, wordt dikwijls de situatie in andere landen in bet geding gebracht en daarbij wordt er dan wel op gewezen dat in West-Europa Nederland een van de weinige landen is dat een artsenmonopolie kent. Prof. Muntendam noemde meer in het bijzonder Noorwegen, waar anderen dan artsen tot geneeskundige handelingen zijn toegelaten, en waarbij is vastgetegd van welke handelingen zij zich moeten onthouden en welke ziekten zij niet in behandeling mogen nemen op straffe van de wet. Deze Noorse wetgeving laat zich echter niet zo gemakkelijk navolgen ten onzent omdat de Hoge Raad bij arrest heeft bepaald dat geen straf kan worden opgelegd aan wie geen schuld heeft. Zou blijken dat iemand door een paranormaal begaafde enige tijd was behandeld voor een ziekte, waarvoor deze hem niet behandelen mocht, tengevolge waarvan ernstige schade aan de gezondheid van de betrokkene is toegebracht, dan kan de onbevoegde genezer zich beroepen op het gebrek aan kennis, welke nodig was de ziekte tijdig te onderkennen. Met andere woorden hij heeft geen schuld - hij zou niet strafbaar zijn. Het grote principi~le onderscheid tussen de Noorse en Nederlandse jurisprudentie maakt het dus zeer bezwaartijk de Noorse wetgeving in ons land toe te passen. Bij de aandrang, welke wordt uitgeoefend om tot officiEle erkenning te komen van het werk van paranormaal begaafden - w i e zo.1alsdan het kaf van het koren weten te scheiden ? - hoort men wel aanvoeren, dat de monopoliepositie van de arts niet meer in het rechtsbewustzijn van het Nederlandse volk zou leven. Verwezen wordt naar menige vrijspraak van paranormaal begaafden, die wegens onbevoegd uitoefenen van de geneeskunst terecht hebben gestaan of, in geval van veroordeling, naar sores zeer matige straffen; het artsenmonopolie zou ook niet meer algemeen 1even in het rechtsbewustzijn van de zittende magistratuur, zo wordt dan gezegd. Maar hoe, zo stelde Prof. Muntendam de vraag, zal men nu toetsen of het artsenmonopolie niet meer in het rechtsbewustzijn van ons yolk leeft? Door petities? Aan de hand van redactionele beschouwingen in bladen en periodieken ? Er is, zo meende Prof. Muntendam, slechts 66n toetsing mogelijk en wel door de volksvertegenwoordiging. In welke zin de wet op de uitoefening der geneeskunst dan zou moeten worden gewijzigd is een zaak van later orde. Prof. Muntendam meende wel te mogen voorspellen - en hij sloot zich daarbij aan bij de ministerifile uitspraken in het parlement -
Hirudoir is bet enige zalfpreparaat dat uit organen bereid Heparinoide bevat. Dit wordt percutaan opgenomen, z0nder dat een resorptiebevorderende stof nodig is. Van irritatie is dus geen sprake. Hirudoid remt de bloedstolling gelijkmatig en lang-
Thrombophlebitis ';"
durend, verbetert de doorbloeding en de resorptie van oedemen t.g.v, traumata en
Variceuze symptomencomplex
ontstekingen. Door bevordering der fibrino-
Ulcus cruris
Het organische heparinoide remt de activiteit
Pleuritis
lyse worden microthrombi opgelost. van hyaluronidase en belemmert daardoor de uitbreiding van alle ontstekingsprocessen.
Mastitis
AIs zuur-reagerend mucopolysaccharide is
Ter voorkoming
het organische heparinoide qua structuur
van litteken-strikturen Haematomen * voor zlekenfondsverzekerden op aanvraag toegestaan voor de behandeling
zeer nauw verwant met de cellulaire substanties. Hirudoid bevordert derhalve de hydratatle, de stofwisseling en de regeneratie van het mesenchymale weefsel.
van opperviakkige thrombophlebitis
Hirudoid
tevens toegestaan voor de -klinische receptuur,
heeft een uitgesproken antiphlogistische en analgetische werking.
Hirudoid LUITPOLD-WERK MEINCHEN Voor Nederland:
WilI-Pharma n. v. Postbus 1707 Amsterdam-C
verkort de ziekteduur en wordt uitstekend verdragen. Verpakkingen: Tuben met 14g, 40g en 160g
In alle gevallen waarin
parenteraal ijzer noodzakelijk is:
(ijzersorbitol- citroenzuur- complex voor intramusculaire toediening).
Indicaties:
bet onmogelijk ziin van orale therapie (b.v. bii gastro-intestinale aandoeningen) slecht verdragen worden van oraal ijzer gestoorde ijzerresorptie twijfel aan de betrouwbaarheid van de patient wat her innemen van orale preparaten betreft gevallen, waarin het ijzertekort snel moet worden aangevuld (aan her einde der zwangerschap, bij abundante menses etc.) ter vervanging van bloedtransfusies Voordelen van Jectofee
praktische en eenvoudige i.m. therapie snel geresorbeerd goed verdragen hoog nuttig rendement
@
geen risico van sarcoomvorming
A I T IIA-
Blombergn..
Postbus 253 - Den Haag. Telefoon (070) 639948
Handelsvormen: dozen met 5 en 25 ampullen b 2 ml, bevattende 50 mg ijzer per ampul.
dat de invoering van een regeling, waarbij aan bepaalde onbevoegden, de zogenaamde bonafide paranormalen, alsnog een bevoegdheid zou worden toegekend, uiterst onwaarschijnlijk was. Het is immers onmogelijk het criterium ,,bonafide" en ,,paranormaal" aan normen te toetsen, terwijl het vaststaat, dat door een suggestieve beinvloeding ook anderen dan deze groepen van onbevoegden verbeteringen, vooral in her psychische en psycho-somatische vlak, van de zieken kunnen bereiken. Iedere minuut van de dag wordt de bestaande wet overtreden en men kan de vraag stellen of men met open ogen een bestaande situatie van continue wetsovertreding moet handhaven. Daartegenover kan men weer stellen, dat men de mens tegen zichzelf moet beschermen en dat, zowel van het standpunt van het individuele belang als van dat der volksgezondheid, het zeer ongewenst is dat, tengevolge van het optreden van paranormalen, tijdstippen, waarop nog met succes een therapie had kunnen worden ingesteld, voorbij gaan. Prof. Muntendam besloot zijn voordracht met te herhalen, dat het laatste woord over dit conflict nog niet zal zijn gesproken. Zijn de overwegingen ten gunste van een beperkte ,,Kurierfreiheit" zodanig levend onder de bevolking, welnu dat de volksvertegenwoordiging zich daarover dan duidelijk uitspreke. Zonder twijfel zullen daar dan tevens waarschuwingen tegen her loslaten van het artsenmonopolie worden beluisterd. Aan de regering op grond van deze meningsuiting haar koers te bepalen, waarbij de Scandinavische en in het bijzonder de Noorse wetgeving een nuttig kompas kan zijn indien tot wetswijziging wordt besloten. De hier samengevat weergegeven voordracht was niet de enige, welke Prof. Muntendam voor de afdeling Deventer en Omstreken heeft gehouden op deze avond. Voor de pauze heeft hij zijn talrijk gehoor geinformeerd over een wet inzake de arbeidsongeschiktheidsverzekering, primair een loon-
ARTSENCURSUS 's-GRAVENHAGE De artsencursus zal op 19 maart weer beginnen en eindigt op 30 april 1963. Het programma volgt hieronder: 19 maart, Zuidwal. P. S. Blom : Behandeling van diverse ziektebeelden met cortison en afgeleide steroiden. P. J. Kuyer : Anticoagulantia. 26 maa'rt, Joh. Deo. C. H. Beek : Mycosis fungoides. W. M. Minder : Synoviale tumoren. 2 april, Zuidwal, A. Verjaal: Schedelletsels door ongevallen. J. D. Blom: ,,Kleine chirurgie". 9 april, Bronovo. W. A. Herrmann : Geneesmiddelen eruptie's. G. J. Verdonk: Ongewenste gevolgen van geneesmiddelen-gebruik. 23 april: Rosenburg, Haagweg 377 L. J. Bijl en W. M. Heynen van Alphen: Psychopharmaca. 30 april, Joh. Deo. P. Nyst: Plastiek van de mondholte. A. Alleman: De behandeling van resistente oedemen. Het secretariaat is gevestigd bij W. Calten, Den Haag, Laan van Meerdervoort 674.
dervingswet, doch waarbij secundair de medische verzorging met het oog op de revalidatie van groot belang is. Prof. Muntendam lichtte daarbij toe welke bedenkingen er van Maatschappijzijde waren ingebracht tegen de mogelijkheid van ingrijpen in de behandeling, zoals die in de Ongevallenwet wordt gekend, alsook tegen arbitrage tussen behandelend geneesheer en controlerend arts, wanneer beiden van inzicht omtrent de te volgen behandeling blijven verschillen. Daarbij herinnerde Prof. Muntendam er aan dat de Maatschappij het verplicht overleg had aanbevolen en dat haar standpunt voor de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid voorshand aannemelijk is gebleken. Prof. Muntendam kon wat dit betreft verwijzen naar de in december 1962 gehouden Algemene Vergadering der Maatschappij, die het hoofdbestuur heeft gemachtigd - zou de minister het Maatsclaappij-standpunt overnemen - dit verplicht overleg in de Maatschappij-reglementen vast te leggen. Een wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zal dus in opzet niet de mogelijkheid tot ingrijpen door het uitvoeringsorgaan in de behandeling door de behandelende arts noch een wettelijk geregelde arbitrage tussen behandelend en controlerend arts kennen. Zouden na een aantal jaren bezwaren van dit systeem naar voren komen, dan is uiteraard denkbaar dat de overheid naar herziening van de nu door haar aanvaarde methodiek zou willen streven. Prof. Muntendam zeide te hebben gehoopt, toen hij toezegde voor de afdeling te komen spreken, dat het wetsontwerp arbeidsongeschiktheidsverzekering intussen aan de Tweede Kamer zou zijn aangeboden, hetgeen hem het spreken zou hebben vergemakkelijkt. Men kreeg echter niet de indruk, zoals de voorzitter der afdeling Dr. F. M. Meyers het ook in zijn dankwoord kenbaar maakte, dat het in beide voordrachten ook maar eniger- ] mate had ontbroken aan helderheid en duidelijke formulering van de door de spreker volkomen beheerste stof.
A
BOERHAAVE CURSUSSEN De Boerhaave Cursussen voor Voortgezet Medfsch Onderwijs zullen op 24, 25, 26 en 27 april 1963 in de collegezaal van de afdeling Interne Geneeskunde, Academisch Ziekenhuis te Leiden, cursussen houden voor Cardiologie (25-27 april) en voor Cardiologische R6ntgendiagnostiek (24 april). De cursussen zullen enkele symposia omvatten, waaraan verschillende buitenlandse sprekers zullen deelnemen.
V66r 15 april aanstaande kan men zich zowel voor de ene als voor de andere cursus opgeven bij het Secretariaat der Boerhaavecursussen, Academisch Ziekenhuis, Leiden. Voorafgaande aan de vijfde ,,International Postgraduate Course of Reconstructive Surgery of the Nasal Septum and External Pyramid" van 14 tot en met 27 juli aanstaande, zal op 9, 10, 11, 12 en 13 juli aanstaande een cursus worden georganiseerd onder de titel: ,,Practice of Rhinology". De cursus zal worden gehouden in het Physiologisch Laboratorium en op de afdeling Keel-, Neus- en Oorheelkunde van het Academisch Ziekenhuis te Leiden. Opgave zo spoedig mogelijk aan het Secretariaat van het Bestuur Boerhaave Cursussen, Academisch Ziekenhuis, Leiden; p . a . M . W . Jongsma, arts. 169
U ITSPRAAK MEDISCH TUCHTCOLLEGE Het College voor Medisch Tuchtrecht in eerste aanleg, gevestigd te Zwolle: Gelezen een klacht d.d . . . . . door B. geb. C. te X ingediend en gericht tegen A., arts te Y: Overwegende, dat voormelde klacht zakelijk het volgende inhoudt: In verband met een door klaagsters echtgenoot gedaan verzoek tot vermindering van een haar door den President der Arrondissements-Rechtbank te Z. toegekend bedrag voor levensonderhoud, had klaagster zich tot aangeklaagde, als onpartijdig arts, gewend voor een medisch onderzoek, waarvan zij hem de reden heeft medegedeeld. Aangeklaagde onderzocht haar en gaf op haar verzoek een verklaring oretrent haar gezondheidstoestand aan haar af, haar daarbij mededelend dat zij onder behandeling van haar huisarts moest blijven. Daarna heeft klaagster zich opnieuw, o p . . . 1962, tot aangeklaagde gewend voor een onderzoek, na hoedanig onderzoek aangeklaagde verklaarde dat zij, klaagster, tot werken in staat was. Later is gebleken dat aangeklaagde op verzoek van den advocaat van haar echtgenoot, tegen wien zij een vordering tot scheiding van tafel en bed heeft ingesteld, aan dien advocaat o p . . . 1962 een verklaring oretrent haar gezondheid heeft afgegeven zonder dat zij, klaagster, daarin had toegestemd en zonder dat aangeklaagde haar daarvan in kennis had gesteld; Overwegende dat ter terechtzitting van her College, gehouden o p . . . 1962, zijn gehoord klaagster en aangeklaagde: Ten aanzien van de feiten: Overwegende dat ter voormelde terechtzitting is verklaard: a. door klaagster: dat zij is C, echtgenote van B, wonende te X; dat zij bij de inhoud van haar klacht volhardt; dat zij op de dagen, dat zij zich tot aangeklaagde wendde om onderzocht te worden, van b e r o e p . . , was; dat zij door de aangeklaagde o p . . . 1961, bij haar eerste bezoek, aan haar overhandigde verklaring terstond heeft gegeven aan haar advocaat in de scheidingsprocedure; b. door aangeklaagde: dat hij is A, huisarts wonende te Y; dat klaagster o p . . . 1961 op zijn spreekuur is verschenen met her verzoek om afgifte van een verklaring, dat zij niet in staat zou zijn met werken in haar onderhoud te voorzien; dat hij toen van klaagster vernam dat zij een echtscheidingsprocedure had lopen; dat hij, na onderzoek van klaagster, aan deze terstond daarna heeft afgegeven een door hem ondertekende verklaring van de volgende inhoud: ,,Ondergetekende verklaart dat, medisch gezien, mevrouw B geb. C, geboren . . . . voorlopig niet in staat is werk te verrichten zodanig dat zij in haar eigen onderhoud zou kunnen voorzien"; dat klaagster een overspannen indruk op hem maakte; dat hij haar verzocht zich na 4-6 weken opnieuw bij hem te vervoegen en om die reden het woord ,,voorlopig" in zijn verklaring opnam; dat hij, aangeklaagde, zonder dat klaagster intussen opnieuw bij hem was verschenen, vervolgens een brief ontving van het kantoor van den advocaat van klaagsters echtgenoot, welke brief d.d . . . . 1962, door hem aan het College vertoond, het volgende inhoudt: 170
hzzake : B/C echtscheidingsprocedure. ,,De Heer B, die in bovenstaande aangelegenheid door ons als advocaten wordt vertegenwoordigd, deelde ons onlangs mede dat u s i n d s . . . 1961 geen contact meet hebt gehad met mevrouw B geb. C. Op genoemde datum gaf u een verklaring af waarin stond dat medisch gezien mevrouw B geb. C voorlopig niet in staat is werk te verrichten zodanig, dat zij in haar eigen onderhoud zou kunnen voorzien. De Heer B deelde ons mede dat u van mening bent aan deze verklaring thans bij gebrek aan wetensch~p gelding te moeten ontzeggen. Wij drongen er heden bij Mr. P. die als advocaat voor mevr. B geb. C optreedt, op aan, mevr. B geb. C aan te sporen zich thans opnieuw bij u te vervoegen voor een onderzoek. Vermoedelijk zal in de loop van de m a a n d . . , een comparitie van partijen voor de Rechtbank plaats vinden, bij welke gelegenheid uitgezocht zal moeten worden of en zo ja hoeveel, de man voor de vrouw zal dienen op te brengen. Zoals u begrijpt is het dan van belang te weten welke waarde de Rechtbank aan de door u o p . . . 1961 afgegeven verklaring moet hechten. Wij zullen dan ook tegen die tijd u nogrnaals aanschrijven teneinde van u te vernemen of u de inhoud van deze verklaring ook thans nog toepasselijk acht." dat hij, aangeklaagde, zonder voormelde brief beantwoord te hebben, van hetzelfde advocatenkantoor wederom een schrijven ontving, g e d a t e e r d . . . 1962 en - volgens de aan het College vertoonde t e k s t - luidende:
Inzake : B/C echtscheidingsprocedure. ,,Hiermede verwijzen wij naar onze brief v a n . . . 1962. Gaarne zullen wij van u vernemen of mevrouw B geb. C zich bij u vervoegd heeft voor een onderzoek en zo ja welke waarde thans de Rechtbank dient te hechten aan de door u op . . . 1961 afgegeven verklaring. Werd door u een nieuwe verklaring afgegeven ?" dat, voordat hij op dit laatste schrijven geantwoord had, klaagster opnieuw bij hem verscheen en wel o p . . . 1962; dat hij haar toen bij onderzoek arbeidsgeschikt vond en haar dit heeft medegedeeld en tevens dat de door hem o p . , , 1961 afgegeven verklaring geen geldigheid meer had; dat hij o p . . . 1962 aan het advocatenkantoor van den heer B heeft geschreven: ,,In antwoord op uw brieven d,d . . . . e n . . . 1962 bericht ik u dat mevrouw B geb. C zich o p . . . 1962 bij mij heeft vervoegd. Naar aanleiding van dit onderzoek ben ik van mening dat aan de door mij o p . . . 1961 afgegeven verklaring v a n a f . . , geen enkele waarde meer kan worden toegekend. Ik heb geen nieuwe verklaring afgegeven." dat de heer B hem eens heeft getoond een fotocopie van de door hem, aangeklaagde, o p . . . 1961 aan klaagster afgegeven verklaring; dat hij klaagster geen verlof heeft gevraagd tot bet verzenden van zijn voornoemd schrijven d.d . . . . 1962; Ten aanzien van het recht: Overwegende dat door de op dit punt overeenstemmende
verklaringen van klaagster en aangeklaagde vaststaat, dat aangeklaagde o p . . . 1962 een brief van de hiervoren weergegeven inhond heeft gericht tot de advocaat, die de echtgenoot van klaagster is een tussen deze beiden aanhangige procedure tot echtscheiding c.q. scheiding van tafel en bed vertegenwoordigde; Overwegende dat de inhoud van voormeld (eerste) schrijven van die advocaat d.d . . . . 1962 bij aangeklaagde geen twijfel kon laten bestaan omtrent de positie van die advocaat en het doel, waarmede deze hem zijn mening vroeg omtrent de waarde, welke toen aan zijn verklaring d.d.. ~. 1961 moest worden gehecht, zodat reeds dit verzoek hem tot voorzichtigheid had moeten manen; Overwegende dat aangeklaagdes (tweede) brief d.d . . . . 1962 een oordeel inhoudt naar aanleiding van zijn bevindingen bij een onderzoek, tot het ondergaan waarvan klaagster zich tot hem, als geneeskundige, had gewend, zodat hij tot geheimhouding daarvan verplicht was; Overwegende dat aangeklaagde te zijner verdediging heeft aangevoerd dat hij met zijn voormelde brief geen gezondheidsverklaring heeff afgegeven, doch slechts de toenmalige waarde van zijn verklaring d.d . . . . 1961 heeft geadstrueerd, doch het College dit verweer verwerpt, omdat aangeklaagde door die brief, ook blijkens de daarin gebezigde woorden, de uitkomst van een door hem ingesteld onderzoek heeft bekend gemaakt; Overwegende dat de handhaving van het beroepsgeheim een belangrijke factor is in de vertrouwenspositie van de arts, zodat schending daarvan het vertrouwen in de stand der geneeskundigen in het algemeen ernstig ondermijnt; Overwegende dat het College ten gunste van aangeklaagde
in aanmerking wil nemen, dat hem uit het bezoek van klaagsters echtgenoot en het (eerste) schrijven van diens advocaat d.d . . . . 1962 was gebleken dat zijn verklaring d.d . . . . 1961 bij klaagsters processuele tegenpartij bekend was, als gevolg waarvan zijn kritische instelling tegenover het bezwaar, gelegen in het herroepen van die verklaring, kan zijn verzwakt, om welke reden het College met het opleggen van de lichtste tuchtmaatregel zal volstaan; Overwegende dat deze beslissing, met het oog op haar belang, voor bekendmaking in aanmerking komt; Op voorschreven gronden recht doende: Beslist, dat A, geneeskundige, wonende te Y, zich schuldig maakte aan een handeling, die her vertrouwen in de stand der geneeskundigen ondermijnt; Legt hem te diet zake op de maatregel van waarschuwing; Verstaat, dat aan klaagster of aangeklaagde geen kosten, v o o r hen uit de behandeling van de zaak voortvloeiende, u i t ' s Rijks kas zullen worden vergoed; Beveelt dat deze beslissing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 63 van het Reglement medisch tuchtrecht en oplossing van geschillen, zal worden geplaatst in de Verslagen en mededelingen betreffende de volksgezondheid en voorts, met verzoek om plaatsing, zal worden toegezonden aan de redacties van Medisch Contact en van de Nederlandse Jurisprudentie. Aldus gedaan door de heren Mr. D. Sanders, voorzitter; J. E. A. M. Dierick, Dr. W. J. van Bommel van Vloten, A. Th. M. Bakker en H. Klinkert, leden-geneeskundigen; in tegenwoordigheid van Mr. J. ten Doesschate, Secretaris; op 3 november 1962.
,,Mirror, mirror on the wall" In The Journal of the Canadian Medical Association van 2 februari jl. lazen wij een brief aan de redactie onder de titel: ,,Mirror, mirror on the wall". Omdat deze aardige brief te lang is om hier in zijn geheel af te drukken vatten wij de inleiding ervan samen en citeren dan dat deel waar het om gaat in zijn geheel. De schrijver mijmert wat over de verschillende idee/~n die de mensen over de figuur van de dokter hebben. Hij zegt: ,,To many he is a brusque, handsome, forceful Sir Galahad on the TV screen. To some he is a suave, immaculately dressed, greying man driving a Cadillac up to his luxurious house. To others he is a masked, gowned figure peering down from a background of bright overhead operating lights. To other he stands for summer camp examinations, needles and shots, and lollipops".., etc. En dan: ,,Over the years in which my thoughts have been attuned to medicine I have encountered many descriptions of doctors. None has appealed to me quite as much as the following which I have taken the liberty of adapting from a 14-year-old Chicago miss whose ambition is to become a doctor some day:
'A doctor is a man with the sensitive hands of a woman, or a woman with the courage and strengh of a man. He is unhaunted by the past, optimistic o f the future, and busy in the present carrying on with his work of mercy as no other person can. To the little child the doctor is a gentle hand that heals the soreness in his small limbs and the fear in his heart. The adolescent respects and admires him as someone upon whom he can rely for advice and counsel on how to lead a long, happy and healthy life. To the anxious young mother he is an angel who appeared in the night, with a black bag, and miraculously cured her baby of a high fever. To the dying man he is a faithful friend giving hem the assurance that he will be ~,ith him to the end, still holding his hand as he moves on to his final reward. A doctor is all this and more. He is always up-to-date, never obsolete, and he will always be on hand to care for you when it seems no one else dares. He is a veritable Midas with a vast storehouse of joy, health and happiness to give to all, and in so giving he finds his happiness. For he is a doctor.'
I am certain that we might find more elegant definitions of a doctor, if we look long enough. But I am equally certain that we-would be hard put to find one as eloquent as the above from a little Chicago miss called Katherine." In aansluiting hierop nog een aardig bericht uit Canada. The Canadian Medical Association geeft een boekje uit, getiteld: ,,Doctors of Tomorrow". Ondertitel: ,,Information about medical careers in Canada". In haar officieel orgaan adverteert de Association dit boekje als volgt: Men ziet een foto met daarop een verstandige grijzende heer in witte jas met tegenover hem een zeer serieus kijkende knappe jongeman. Boven de foto staat: ,,Doctor... why did you choose medicine as your career T' Voor het geval nu, dat deze dokter dat niet meer precies zou weten, kan hij het boekje ter hand nemen. Want en daar gaat het om ,,with a population of over 18 million - and still growing - Canada needs more doctors in training to maintain the present high standard of Canadian medicine." - Onder aan de advertentie ziet men een afdruk van de titelpagina van het boekje zelf: een veelbelovende jongeman, een gezond jong meisje en dokter met masker sieren deze pagina op. 171
VAN HET CENTRAAL BESTUUR L.S.V.
JAARVERSLAG 1962 V A N DE SECRETARIS Het Ledenregister. Gedurende de verslagperiode werden 202 personen (vorig jaar 203) als lid der Vereniging ingeschreven. 82 Specialisten (vorig jaar 64) werden om verschillende redenen overlijden, vertrek naar het buitenland, be~indiging van de praktijkwerkzaamheden enz. - van de ledenlijst afgevoerd. Het jaar 1962 gaf dus een netto aanwas te zien van 120 speeialisten, zodat her ledenaantal per 31 december 1962 3011 (vorig jaar 2891) personen bedroeg. Het Centraal Bestuur. Volgens het bepaalde in art. 13 van het Huishoudelijk Reglement waren aan de beurt van aftreden A. J. C. M. Brandenburg, A. L. Veldkamp en Dr. H. R. de Vries. Zowel Brandenburg als de Vries hadden medegedeeld, zich genoodzaakt te zien hun bestuursplaatsen ter beschikking te stellen en op de Ledenvergadering van 30 juni 1962 werden beiden onder dankzegging voor de vele aan de vereniging bewezen diensten van hun functies ged6chargeerd. Ook Dr. R. L. Baart de la Faille, die sinds 1952 deel had uitgemaakt van het Centraal Bestuur en o.a. van 1953 tot 1960 het voorzitterschap van de Onderhandelingscommissie had bekleed, had de wens te kennen gegeven tussentijds als bestuurslid te willen aftreden. Gezien zijn vele contacten met de onderhandelingspartners van de L.S.V., meende voorzitter van Balen hem wel te mogen typeren als de man die altijd op de bres heeft gestaan en daarmede voor een goed deel de geschiedenis van de L.S.V. heeft geschreven. Hij vertolkte de gevoelens van de Ledenvergadering door Baart de la Faille te huldigen voor de uitnemende wijze waarop deze steeds de materiEle en immateriEle belangen van de Nederlandse specialisten had behartigd. In de vier vacatures werd v0orzien door de herverkiezing van A. L. Veldkamp, die zich daartoe bereid had verklaard en door de benoeming van een drietal nieuwe bestuursleden, te weten Prof. Dr. L. H. Jansen, huidarts te Utrecht, B. A. J. M. Urlings, internist te Breda en R. W. Zappey, huidarts te Groningen. Aan het einde van het verslagjaar verzocht het Centraal Bestuur H. G. van Balen, orthopedisch chirurg te Rotterdam, zijn functie als voorzitter der vereniging te willen continueren voor bet jaar 1963. Dit besluit werd op de tweede gewone Ledenvergadering van het jaar, welke door omstandigheden eerst in januari 1963 kon worden gehouden, met algemene instemming bekrachtigd. Het Centraal Bestuur was einde I962 als volgt samengesteld: Voorzitter: H. G. van Balen, Rotterdam, Ondervoorzitter: Dr. L. P. H. J. de Vink, Amsterdam, Secretaris: S. B. Walma v. d. Molen, Alkmaar, Penningmeester: Dr. C. A. H. Waar, Den Haag. Leden: Dr. W. den Boer, Zeist, Dr. W. J. van Dorp, Harlingen, Dr. H. F. W. Dubois, Apeldoorn, H. van Giffen, Zwollerkerspel, G. A. M. Hunfeld, Bloemendaal, Prof. Dr. L. H. Jansen, Utrecht, P. J. van Kuyk, Dordrecht, B. A. J. M. Urlings, Breda, A. L. Veldkamp, Arnhem en R. W. Zappey, Groningen. 172
Van de in de Ziekenfondsraad aan de orde gekomen problemen kon het Centraal Bestuur op de hoogte blijven, doordat de Ziekenfondsraadsleden Dr. R. L. Baart de la Faille en A. J. C. M. Brandenburg de vergaderingen van het Centraal Bestuur der L.S.V. regelmatig bijwoonden. Op bijkans alle vergaderingen werd het Centraal Bestuur geinformeerd over bepaalde zaken, behandeld in de Centrale Raad voor de Volksgezondheid door toedoen van het lid van deze Raad, Dr. A. P. J. v. d. Burg te Rijswijk. Ook tijdens dit verslagjaar was Dr. L. P. H. J. de Vink te Amsterdam, de ondervoorzitter van de L.S.V., tevens secretaris van de Specialisten Registratie Commissie. Wat de adviserende leden betreft bleef de vertegenwoordiging van de Maatschappij in het Centraal Bestuur ongewijzigd, te weten J. J. Maats en .als diens plaatsvervanger C. K. A. W. Blankestijn. De L.H.V. wees als haar vertegenwoordiger en adviserend lid bij het Centraal Bestuur aan L. J. Degenaar met als plaatsvervanger C. v. d. Marel. De vertegenwoordigers van de L.A.D., te weten P. D. van Leeuwen en zijn plaatsvervanger Prof. Dr. P. G. Gerlings, werden in 1962 in hun functies gecontinueerd. Het Centraal Bestuur kwam in het verslagjaar 17 maal bijeen. Her Dagelijks Specialisten Bestuur, dat wordt gevormd door de voorzitter, de ondervoorzitter, de secretaris en de penningmeester, vergaderde in totaal 11 maal. Er werden twee samenkomsten van het Centraal Bestuur en de Districtsvoorzitters gehouden. De eerste gewone Ledenvergadering vond plaats op 30 juni 1962 te Utrecht. Voorzitter van Balen sprak tijdens deze vergadering een rede uit, welke tot titel droeg ,,Samenwerken". Hij deelde hierin mede, dat het Centraal Bestuur was overgegaan tot het instellen van een commissie onder leiding van Dr. H. F. W. Dubois, oogarts te Apeldoorn, welke een studie zal maken van de problematiek rond de samenwerking van medische specialisten in teamverband. Deze commissie zal in eerste aanleg moeten proberen te ornschrijven wat - riaar Nederlandse begrippen - onder een team wordt verstaan, maar ook zullen vraagstukken, welke samenhangen met de wijze van beroepsuitoefening binnen een dergelijk geheel - te denken valt hierbij aan de kwestie van her beroepsgeheim, de relatie team-arts-patiEnt, enz. moeten worden geanalyseerd. Vervolgens wees de voorzitter op een tweede vorm van samenwerking tussen specialisten, nl. het medisch werk in de staf van her ziekenhuis. Naar zijn oordeel zal het primaire doel van deze co6peratie moeten zijn het streven naar verbetering en toetsing van de kwaliteit van het specialistisch werken binnen de eigen kring van het stafverband. Gezien de grote betekenis van het verschijnsel stafvorming binnen het ziekenhuisgeheel heeft het Centraal Bestuur besloten - ter verdere ori~ntatie en voorlichting - in het najaar een studiedag over dit onderwerp te organiseren. Alle ziekenhuisstaven zullen worden uitgenodigd een vertegenwoordiging naar deze studiedag te zenden. Tenslotte werden door de voorzitter enkele woorden ge-
wijd aan het in oprichting zijnde Centraal Orgaan voor de Ziekenhuistarieven en de wijze waarop de vereniging bij de werkzaamheden van dit orgaan zou kunnen worden betrokken. In verband met de afsluiting van de onderhandelingen met de ziekenfondsorganisaties over de tariefcompensatie ten gevolge van de huurverhoging en de verhoging van de tarieven per 1 januari 1963, werd op 11 oktober 1962 een Buitengewone Ledenvergadering bijeengeroepen. Na ampele discussie betuigde de vergadering haar instemming met de bereikte resultaten en in de persoon van haar voorzitter, G. A. M. Hunfeld, werd de Onderhandelingscommissie dank gezegd voor de vele tijd en moeiten, aan het onderhandelingswerk gespendeerd. De tweede Gewone Ledenvergadering, welke was vastgesteld op 15 december 1962, moest vanwege het overlijden van Koningin Wilhelmina worden verschoven naar 17 januari 1963. Zonder twijfel was de studiedag over de stafvorming en medische registratie, welke op 3 november 1962 te Utrecht werd gehouden, een der hoogtepunten uit het achter ons liggende verenigingsjaar. De besprekingen op deze studiedag werden ingeleid met een beschouwing van J. H. Pannekoek, internist te Deventer, over ,,Stafvorming in ziekenhuizen" en van Dr. J. C. J. Burkens, internist, geneesheerdirecteur van her Oude en Nieuwe Gasthuis te Delft, over ,,Intercollegiale toetsing van de medische ziekenhuisarbeid", terwijl tenslotte Dr. D. Hoogendoorn, arts te Wijhe, sprak over ,,Medische Registratie". Daar de voordrachten in extenso in Medisch Contact zijn gepubliceerd en deze bovendien - tezamen met de notulen van de discussie - als overdruk verkrijgbaar zijn gesteld, acht ik mij ontslagen van de verplichting om op deze plaats een r6sum6 van bet besprokene te geven. Wel moge ik memoreren, dat als vrucht van deze studiedag door de L.S.V. een commissie van advies voor ziekenhuisstaven in het leven zal worden geroepen. De werkzaamheden van deze commissie zouderrkort s a m e n g e v a t - als volgt kunnen worden aangeduid: 1. Advisering en stimulering terzake van de oprichting en verdere uitbouw van ziekenhuisstaven. 2. Bevordering van een adequate medische registratie. 3. Het aangeven van wegen, waarlangs het wetenschappelijk werk in niet-universitaire ziekenhuizen zich verder moet bewegen. Gezien het grote aantal aanwezigen en de intensieve belangstelling, waarmede aan de discussie werd deelgenomen, lijkt het gewettigd te concluderen, dat deze studiedag een groot succes is geworden. Van het Europese front kunnen uit het achter ons liggende verslagjaar wederom belangwekkende activiteiten worden gemeld. De Union Europ6enne des M6decins Sp6cialistes kwam in 1962 tweemaal in pleno bijeen te weten in Brussel en in La Baule. Op de conferentie in Brussel is studie gemaakt van het probleem in welke mate de diverse specialismen in de onderscheiden landen erkend zijn. Gebleken is, d a t e r vakrichtingen zijn die in de zes landen algemeen erkend zijn (chirurgie, gynaecologie, oogziekten, K.N.O.ziekten, longziekten, zenuwziekten, radiologie, kinderziekten, huidziekten en neuro-chirurgie), terwijl er ook
specialismen zijn, welke in bepaalde landen wel en in-andere nog niet als zelfstandig vak worden aangemerkt. Ook is ter sprake geweest de instelling van de monospecialistische commissies, welke commissies ieder voor zich een vergelijkende studie zullen maken van de voor hun vak tussen de landen bestaande verschillen. Besloten werd, dat op de volgende vergadering het reglement voor deze commissies zou worden besproken en zo mogelijk vastgesteld. Tenslotte zijn besprekingen gewijd aan de problematiek van de comp6tences in Frankrijk en de Duitse plannen om de opleiding van de algemeen medicus met enige jaren te verlengen. Beide zaken hebben immers belangrijke consequenties in verband met de nagestreefde onderlinge vrijheid van vestiging in de zes landen der Europese Gemeenschap. De tweede vergadering van de U.E.M.S. vond plaats in La Baule van 21-23 juni 1962. De Nederlandse delegatie was op dezelfde wijze samengesteld als die, welke de conferentie te Brussel had bijgewoond te weten Dr. C. L. C. van Nieuwenhuizen, voorzitter, Drs. P. Brandes, Mr. A. C. Kraayenbrink en Dr. L. P. H. J. de Vink.Het hoogtepunt van de bijeenkomst in La Baule was de installatie van de monospecialistische commissies. Aan de deelnemers der conferentie werd een boekwerk aangeboden, dat een interessante hoeveelheid documentatie-materiaal bevat omtrent de werkzaamheden van de U.E.M.S. en haar plaats binnen het geheel 9 van Europese organisaties, welke een bijdrage leveren aan de ten uitvoerlegging van het verdrag van Rome. Ten behoeve van de Nederlandse leden in de monospecialistische commissies belegde bovengenoemde delegatie op 20 september 1962 een vergadering, welke tot doel had voorlichting te geven over de taken van deze commissies.
De Onderhandelingscommissie. Zowel Dr. R. L. Baart de la Faille als A. J. C. M. Brandenburg zagen zich wegens drukke werkzaamheden genoodzaakt zich terug te trekken als leden van de Onderhandelingscommissie. Dr. H. F. W. Dubois, oogarts te Apeldoorn, verklaarde zich bereid een der vrijgekomen plaatsen in te nemen, zodat de commissie aan het einde van het verslagjaar uit de volgende personen bestond: G. A. M. Hunfeld, voorzitter, Dr. H. F. W. Dubois, P. J. van Kuyk, Dr. C. A. H. Waar en Mr. A. C. Kraayenbrink. In totaal werden gedurende het verslagjaar vijf vergaderingen gehouden met de vertegenwoordigers van de organisaties van Algemene Ziekenfondsen. In aansluiting op de tijdens de onderhandelingen in 1961 gemaakte afspraak werd in eerste aanleg nagegaan of en op welke wijze de in het najaar van 1962 doorgevoerde huurverhoging in de specialistische tarieven diende te worden doorberekend. Analoog aan de elders algemeen aanvaarde huurcompensatie van 1,5 procent gingen de fondsen ermede akkoord, dat met ingang van 1 oktober 1962 een toeslag van 1,5 pxocent op de toen vigerende tarieven zou worden gegeven. Bij de onderhandelingen over een integrale optrekking van het Ziekenfondstarief voor het jaar 1963 is de L.S.V. ervan uitgegaan, dat ook de specialisten hun aandeel dienen te hebben in de voortschrijdende welvaart, welke in ons land valt waar te nemen. Bij her eerste contact hierover met de organisaties van ziekenfondsen bleken deze begrip te hebben voor de dezerzijds geuite verlangens. Ter adstructie 173
van onze voorstellen werd aansluiting gezocht bij een aantal door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde reeksen van indexcijfers, welke als een indicator van de voortgaande economische ontwikkeling konden worden beschouwd. Na enige discussie over de in dit opzicht te hanteren cijferreeksen kwamen partijen tot overeenstemming over een per 1 januari 1963 ingaande tariefsverhoging van 5 procent. Hiernaast is het mogelijk gebleken om ten gunste van een aantal specialismen diverse incidentele correcties in de tariefbalans te realiseren. Het betreft hier het poliklinisch tarief voor de huidartsen, de afstandsvergoeding voor de patholoog-anatomen, het dagentarief voor de kinderartsen en de herziening van een aantal nummers uit Tarief III, van belang voor de longartsen. De Technische Commissie uit de Onderhandelingscommissie L.S.V.-Ziekenfondsen, de zogenaamde Permanente Tarievencommissie, vergaderde gedurende de verslagperiode acht maal. Vele vraagstukken van technischmedische aard worden, zoals is geschied met de hierboven genoemde tariefherzieningen voor diverse specialismen, in deze commissie voorbesproken, waarna het resultaat van deze besprekingen aan de Onderhandelingscommissie wordt doorgegeven. De Commissie ex art. 5 van de Algemene Bepalingen van het Tarief kwam in 1962 eenmaal bijeen, de Zeer Kieine Commissie drie maal, de Laboratoriumcommissie drie maal, waarvan twee maal over de Bloedtransfusiedienst.
In dit verband dient melding te worden gemaakt van de samenkomst van het Centraal Bestuur met het Bestuur van de Rotterdamsche Medische Specialisten Vereniging op 9 januari 1962. Deze bespreking was opgezet naar aanleiding van het voornemen van gemelde Vereniging, op de Ledenvergadering van einde 1961 een motie over het onderhandelingsbeleid aan de vergadering voor te leggen. Het gesprek, dat in een aangename sfeer is verlopen, heeft de aanwezigen een indruk gegeven van de uitgangspunten voor het beleid, dat wordt gevoerd bij de onderhandelingen met de ziekenfondsen. Met de Ziekenhuisorganisaties is in het verslagjaar veelvuldig contact onderhouden. De discussie over de mogelijkheid een gemeenschappelijk concept-contract ziekenhuis/ specialist en een concept stafreglement samen te stellen, werd in 1962 verder voortgezet. De kleine commissie, aan welke in dit kader de nadere bestudering van de reeds bestaande contracten werd opgedragen, heeft haar werkzaamheden nog niet kunnen voltooien. Aan het einde van de verslagperiode is besloten het gesprek over deze materie weer op gang te brengen, ten einde op zo kort mogelijke termijn tot overeenstemming te geraken. In het afgelopen jaar werd ook de commissie inzake de tariefaangelegenheid door de L.S.V. en de Ziekenhuisorganisaties ingesteld. Deze commissie zal zich bezighouden met het bespreken van kwesties van economische aard, die zowel de specialisten als de ziekenhuizen raken. Nadat de inleidende besprekingen waren afgesloten, heeft de commissie 174
in haar definitieve samenstelling eenmaal vergaderd. Vele malen heeft het Centraal Bestuur zich beraden over vraagstukken, welke door bet hoofdbestuur van de Maatschappij ter advisering aan de L.S.V. waren doorgegeven. Zo is het rapport Praktijkgoodwill onderwerp van bespreking geweest, hetgeen tenslotte uitmondde in een advies aan het hoofdbestuur, dit rapport - in hoofdzaak bestaande uit een verhandeling over bedoeld vraagstuk bij de huisartsenpraktijk - niet in deze vorm te publiceren, terwijl bovendien de wens naar voren werd gebracht om voor het onderdeel specialistenpraktijken de commissie met meerdere specialisten uit te breiden. De in het verslagjaar in de Maatschappij overwogen mogelijkheden tot verbetering van de behuizing van de Maatschappij aan de Keizersgracht c.q. de verplaatsing van de zetel der Maatschappij naar een ander gebouw, hadden de volle belangstelling van het Centraal Bestuur, dat zich daarover in enkele vergaderingen uitvoerig beraadde. Het Centraal Bestuur bracht verder adviezen uit over de rapporten Oudedagsvoorziening, Afgrenzing Werkgebieden en wijdde besprekingen aan de rapporten Tandheelkundige Specialismen, W.A.O. en Lidmaatschap L.A.D./L.S.V. Een tweetal in 1962 aanhangig gemaakte wetsontwerpen op het gebied van de volksgezondheid is uitvoerig in de vergaderingen van het Centraal Bestuur besproken, te weten het ontwerp van Wet Ziekenhuistarieven en de Ziekenfondswet. Zoals bekend, is door de Maatschappij tezamen met de andere medewerkersgroeperingen aan het einde van het verslagjaar een rapport over dit laatste wetsontwerp uitgebracht, waarin is weergegeven welk standpunt de medewerkersorganisaties over dit ontwerp menen te moeten innemen. Het is niet wel doenlijk te dezer plaatse een volledige opsomming te geven van de onderwerpen, welke - naast bovengenoemde - de aandacht van het Centraal Bestuur hebben gehad. Ik wil daarom volstaan met het noemen van de meest belangrijke punten. Zo kwamen aan de orde: het rapport van de Commissie Ziekenhuisverhoudingen over associatie-vraagstukken in Ziekenhuisverband; het aanvullende rapport over de beddenbehoefte in Amsterdam; de rapporten over het astmavraagstuk en over spastische kinderen; het contact met de Militaire Geneeskundige Dienst; de aanvulling van de lijst van verrichtingen, die op de Kleine Operatiekamer mogen worden gedaan; het Rotterdamse plan tot instelling van een Commissie van Samenwerking voor het Ziekenfondswezen en het contact met de Nederlandse Anesthesisten Vereniging. Geconstateerd kan worden dat zowel besprekingen met de ziekenfondsorganisaties en ziekenhuisorganisaties in goede verstandhouding verliepen en dat binnen de Maatschappij op vruchtbare wijze werd samengewerkt met de Zusterverenigingen en het hoofdbestuur. Tenslotte spreek ik aan bet einde van dit jaarverslag mijn oprechte dank uit voor het zeer verdienstelijke aandeel dat Mr. A. C. Kraayenbrink, directeur van het Bureau der L.S.V. en zijn personeel hebben gehad in bet volbrengen van de veelzijdige taak van bet Bestuur. Namens het Centraal Bestuur der L.S.V. S. B. Walma van der Molen, secretaris
Goeree-Overflakkee
Op 15 februari ontwaakte, buiten elk seizoen, de afdeling uit haar winterslaap. Uit een lange, heel lange. Wat onwennig keek men rond, als verbaasd dat de zomer voorbij was, en 1962. Daarenboven een lezing.
Zuid-Limburg
Men zocht het vertrouwde. Besloten werd tot een bijeenkomst en diner met de echtgenoten. Volledig wakker volgden we de lezing van collega C. M. Hoogenboom over Handchirurgie. Terecht, want de stof was voor de hand liggend belangrijk en de behandeling maakte een verre van verouderde indruk. Om tenslotte, voldaan over de nieuwe geluiden, te beginnen aan een oud werk, het ontdooien van de voorruiten. K. J. Huisman, Melissant. Friesland-Noord
Voor de vergadering van 12 maart vermeldde de agenda een korte causerie betreffende het werkprogramma van het Bureau Voorlichting ingesteld door de stichting ,,Landelijke Organisatie voor de Kankerbestrijding" door de directeur Bureau Voorlichting Dr. L. Meinsma. Als spreker trad verder op Prof. Dr. E. Mandema (Groningen) over bet onderwerp: ,,Enkele opmerkingen over percutane nierbiopsie en haar resultaten". B. P. Tuinhout, Leeuwarden.
DR. H. P. J. KOENEN
Vrij onverwacht overleed te Maastricht op 28 februari j.1. collega Dr. H. P. J. Koenen. Als eerste kinderarts kwam hij in 1920 naar Limburg, waar hij een braakliggend terrein vond en hem een taak wachtte, die geleidelijk tot grote proporties uitgroeide: Groene Kruis, zuigelingenzorg, sociale hygiene, consultatiebureaus, kraamzorg, dit alles, dat hij als provinciaal leider beheerde, draagt nu nog zijn signatuur. Geboren Brabander, aardde hij goed in Limburgs bodem; hij studeerde in Amsterdam en Leiden; hoewel leerling van Professor Gorter promoveerde hij bij Prof. K. Herman Bouman op proefschrift: ,,Physioplastiek bij zuigelingen", een experimented psychologisch onderwerp. Vele jaren was hij voorzitter van de Afdelingsraad en van de afdeling Zuid-Limburg van onze Maatschappij. Als waarnemend Inspecteur der Volksgezondheid had hij een moeilijke taak, vooral toen in 1944 het Zuiden bevrijd was. Ook was hij geruime tijd lid van de Provinciale Staten. De regering betuigde haar dank door de benoeming tot Officier in de orde van Oranje-Nassau, de Provincie kende hem de legpenning toe, terwijl de Afdeling hem tot erelid benoemde, maar de dank van de talloze moeders was voor hem zeker het voornaamste. Een werker van het eerste uur ging heen, een werker tot het laatste uur. M. J. M. C. Strijkers. Leiden en Omstreken
De agenda voor het wetenschappelijk gedeelte van de vergadering van 8 maart vermeldde de bespreking van het onderwerp ,,Hypertensie". AIs sprekers traden op: Dr. J. de Graeff (Diagnostiek) en A, Struyvenberg (Therapie).
Waleheren
De agenda voor de vergadering van 6 maart vermeldde een lezing van collega B. Pfaeltzer, zenuwarts te Middelburg over: ,,Bekeringen; Incompetentie en Impertinentie der wetenschap". A. H. van Dijk, Vlissingen. Nijmegen en Omstreken
De agenda voor de vergadering op vrijdag 8 maart j.1. vermeldde een voordracht over ,,Interferon" door Prof. Dr. P. de Somer, hoogleraar aan de Universiteit van Leuven. A. de Rooy, Nijmegen. Voome ell Putten
Op de agenda voor de vergadering van 15 maart in ,,De Nymph" te Brielle stond een voordracht van Dr. W. J. Wielinga, chirurg te Rotterdam over het onderwerp: ,,Operatieve fractuurbehandeling'. A. Th. Jurrjens, Spijkenisse.
RECTIFICATIE Tengevolge van een fout ter drukkerij zijn in het voorgaande nummer van Medisch Contact twee pagina's verwisseld. De lezer zal waarschijnlijk zelf reeds hebben vastgesteld dat de als 155 genummerde pagina op de plaats had moeten staan van bladzijde 154 en omgekeerd, zodat de mededeling van de vacatures in het hoofdbestuur dan aansluitend op pagina 156 zou zijn voortgezet.
D. Held, Oegstgeest. 1"/5
VAN HET HOOFDBESTUUR:
KORT VERSLAG ALGEMENE VERGADERI NG K O R T VERSLAG van bet verhandelde in de 137ste Algemene Vergaderin~ gehouden op zaterdag 15 december 1962 in ,,Esplanade" te Utrecht. ]. Opening van de Algemene Vergadering. De voorzitter, Dr. D. W. Swijgman, opent te 10.30 uur de vergadering. De aanwezigen herdenken staande de overleden Koningin Wilhelmina en vervolgens degenen, die sedert de vorige Algemene Vergadering door de dood aan de Maatschappij zijn ontvallen. If. Opnemen van de namen der districtsafgevaardigden en der afdelingsvertegenwoordigers. De opneming geschiedt door de secretaris-penningmeester. III. Benoeming van een commissie van redaetie van het verhandelde ter Algemene Vergadering. Tot leden van de commissie worden benoemd de voorzitter, de secretaris-penningmeester en de heer G. C. M. van Maarsseveen, Venlo (afdeling Noord Limburg). IV. lnleiding van de voorzitter. Zie M.C. 51/52-1962, blz. 843 e.v. De voorzitter deelt mede, dat Van der Stoel heden 40 jaar arts is en hier toch aanwezig is, hetgeen de gelegenheid geeft hem te complimenteren. (applaus) Op voorstel van de voorzitter wordt besloten de collegae Van den Bergh in Amersfoort en De Vries in Haarlem (in bet ziekenhuis opgenomen) een blijk van belangstelling door middel van een telegram te doen geworden. V. Voorstel van her hooJdbestuur inzake de kunstmatige inseminatie bij de mens. Zie M.C. no. 4!/'62. Het rapport van de studiecommissie is gepubliceerd in M.C. van 23 februari 1962, no. 8/1962. De Algemene Vergadering heeft het behandeld op 14 juli 1962, het kort verslag hiervan staat in M.C. van 24 augustus 1962, no. 34/1962, bladz. 550 e.v. De studiecommissie is bij besluit van de hoofdbestuursvergadering d.d. 28 juli 1962 opgeheven. De voorzitter deelt mede, dat bet hoofdbestuur na de Algemene Vergadering van juli de volgende conclusies heeft geformuleerd: ,,1. kunstmatige inseminatie bij de mens is een medische handeling, welke uitsluitend door een arts mag worden verricht en waarvoor alleen een arts de verantwoordelijkheid kan dragen; 2. kunstmatige inseminatie bij een ongehuwde vrouw is in strijd met de maatsehappelijke orde en ook medisch-ethisch ontoelaatbaar; 3. grote groeperingen van het Nederlandse yolk en ook vele artsen staan afwijzend tegenover kunstmatige inseminatie, althans tegenover de heterologe toepassing daarvan; 4. van een arts, die niettemin toepassing van kunstmalige inseminatie overweegt, mag women verlangd dat hij, alvorens daartoe te besluiten, zijn verantwoordetijkheid toetst aan de hoogst denkbare normen en daartoe b.v. overleg pleegt met collegae, op onderscheidene medische gebieden gespecialiseerd, en zo mogelijk en nodig met deskundigen op ander dan medisch gebiedl Bij dit overleg dienen alle aspecten van de casus te worden betrokken, opdat de arts zijn persoonlijke verantwoordelijkheid aan de in casu te stellen normen za[ kunnen afwegen." De bewoordingen van deze conclusies zijn zeer zorgvuldig gekozen. Eventuele constructieve wenken en aanwijzingen zal her hoofdbestuur echter gaarne mede in overweging nemen. Spreker verzoekt de vergadering, zo mogelijk, niet de in juli behandelde stof opnieuw door te nemen, maar zich te beperken tot de inleiding in het Rapportenboekje en de conclusies. Rijpperda Wierdsma (VII) maakt het hoofdbestuur een compliment voor de manier, waarop in de afgelopen periode de afgevaardigden van documentatie zijn voorzien. Dit wordt bijzonder gewaardeerd, daar men op deze wijze efficient kan werken.
176
Spreker dringt erop aan, dat, zoals tot nu toe gebruikelijk was, in het vervolg de bladzijden van het Rapportenboekje weer zullen worden genummerd. Wat de kunstmatige inseminatie betreft, is de Bastille gevallen, is het ,,ontoelaatbaar" verdwenen en is de geestelijke vrijheid gered, hetgeen alles is, wat de Algemene Vergadering de vorige keer van het hoofdbestuur verlangde. Spreker juicht de gekozen formulering dan ook toe. Formeel is er nog een vlekje, nl. ,,hoogst denkbare nOrmen". Dit is holle retoriek, die spreker niet ligt. Iedereen is in dit ondermaanse aan de hoogst denkbare normen onderworpen. Men zou hier de woorden ,,stringente normen" kunnen gebruiken. Tegen handhaving van de door het hoofdbestuur gekozen bewoordingen zal spreker zich echter niet verzetten. Santman (V) meent, dat de opinie van de artsen beter tot uitdrukking komt, als in de 3de conclusie het woord ,,althans" door ,,zeker" wordt vervangen. De voorzitter zegt overweging hiervan toe. Nierstrasz (afd. Almelo) wil niet als afgevaardigde, maar als geinteresseerd Maatschappijlid iets zeggen over de conclusies aangaande de K.I. Her gaat hem minder om de K.I. zelf dan wel om de vrijheid en de gelijkheid in levensbeschouwelijke zaken binnen de Maatschappij. Met de beschouwingen en de conclusies inzake de vrijheid is spreker volkomen tevreden, maar bet staat anders met de gelijkheid. In de bewoordingen van de conclusies, die de Maatschappij naar buiten uitdraagt, mag niets blijken van enige voorkeur voor of afkeur van welke levensbeschouwing ook. Dit is wel het geval in de voorgelegde conclusies. Natuurlijk moet worden gewezen op de ernst en de verantwoordelijkheid, waarmede de K.I. moet worden toegepast, waarbij vooral de levensbeschouwelijke opvattingen van de desbetreffende vrouw en man moeten worden betrokken, m66r nog dan die van de arts. Spreker geeft, onder verwijzing naar zijn artikel in M.C., in overweging, de tweede conclusie te doen luiden: ,,De kunstmatige inseminatie bij de gehuwde vrouw is een medische handeling, welke alleen door een arts mag worden verricht en waarvoor deze alleen de verantwoordelijkheid kan dragen, als hij die behandeling en de daarbij toe te passen methode zorgvuldig volgens eer en geweten heeft getoetst zowel aan de situatie als aan de levensbeschouwelijke opvattingen van de vrouw en haar echtgenoot en daartoe zonodig advies heeft ingewonnen bij medische specialisten of deskundigen op geestelijk, sociaal, juridisch of ander terrein." De voorzitter dankt Rijpperda Wierdsma voor diens woorden inzake de documentatie. De opmerking over bet nummeren van de pagina's van her Rapportenboekje zal het hoofdbestuur ter harle nemen. Het hoofdbestuur zal bet woord ,,althans" in de 3de conclusie door ,,zeker" vervangen. De enige mogelijkheid om de door Nierstrasz in overweging gegeven redactie in behandeling te nemen, is, dat hij deze in een amendement neerlegt, waaronder dan een aantal afgevaardigden hun handtekening zou moeten plaatsen. De bewoordingen van de conclusies zijn door bet hoofdbestuur en zijn deskundige medewerkers echter zeer zorgvuldig gekozen, zodat wijziging daarvan niet gemakkelijk is. Stomps (XII) stelt voor, in de 4de conclusie het woord ,,niettemin'" te laten vervallen. De voorzitter zegt, dat hiertoe een schriftelijk voorstel, voorzien van de nodige handtekeningen, moet worden gedaan. Frese (voorzitter L.H.V.) kan zich met de opvatting van Nlerstrasz inzake de tweede conclusie niet verenigen, daar de algemene bevoegdheid van de arts haar beperking zeer duidelijk vindt in hetgeen de medische ethiek voorschrijft. De geprovoceerde abortus is b.v. stellig een medische handeling, waartoe de algemene bevoegdheid van de arts - hem bij de wet verleend - hem inder-
daad in staat stelt, maar die door andere regelen, o.a. die van de medische ethiek, weer teniet wordt gedaan. De voorzitter constateert, aan het eind der bespreking dat er geen amendementen schriftelijk zijn voorgestetd. Het gewijzigde voorstel van het hoofdbestuur wordt met 39 tegen 2 stemmen aangenomen. De voorzitter dankt de vergadering voor de vlotte wijze, waarop zij het hoofdbestuur is gevolgd. Naast de reeds aan de Commissie gebrachte dank, komt ook een woord van dank toe aan de secretaris-jurist van de Maatschappij en de heer Van Mechelen voor de door hen geformuleerde eindredactie. (Applaus). V[. De huisvesting ser MaatschappO'. (Zie M.C. no. 41/'62, benevens het stencil gezonden aan de afgevaardigden enz. ter Algemene Vergadering en aan de secretarissen van de afdelingen en de districten.) De voorzitter deer mede, dat Van Goor (voorzitter van de Commissie Huisvesting) een toelichting op het betreffende dossier zal geven en technische vragen zal beantwoorden. Van Goor (voorzitter Commissie Huisvesting) zegt, dat het dossier betrekking heeft op de vergelijking van een aantal objecten, waaraan de Commissie een advies heeft verbonden en ten aanzien waarvan ook het hoofdbestuur een bepaalde conclusie aan de Algemene Vergadering heeft voorgelegd. Het dossier bevat de belangrijkste gegevens, die her raadgevend bureau heeft verzameld, inzake de eisen, die aan een Maatschappijgebouw moeten worden gesteld (le deel) en een beoordeling en een vergelijking van de diverse objecten, waaronder bet plan-Hoevelaken (2de deel), waarbij deze objecten worden getoetst aan de in het lste deel gestelde eisen. Hoofdstuk I van het lste deel behandelt de structuur van de Maatschappij. Hoofdstuk II bevat een prognose van de groei van de Maatschappij en de groei van de werkzaamheden in de komende 15 jaar. Hoofdstuk III handelt over de benodigde vloeroppervlakte. Men komt tot een schatting van 1500-1950 m 2 nettovloeroppervlakte, hetgeen betekent 2100-2500 m 2 bruto-vloeroppervlakte, d.w.z, alle gangen e.d. meegeteld. Aan de hand van her aantal vergaderingen, dat door diverse besturen en commissies wordt gehouden, is vastgesteld, hoeveel kamers nodig zijn. Het raadgevend bureau adviseerde, geen vergaderzaal voor algemene vergaderingen te projecteren, daar dat uiet economisch zou zijn en het karakter van een dergelijk gebouw daarmede niet in overeenstemming is. De eisen t.a.v, de flexibiliteit van her gebouw zijn onderzocht en men heeft zich bezig gehouden met de geografische ligging. Verder is aandacht geschonken aan de contacten, die er met verschillende instanties zijn, de ontvangst van gasten en aan het probleem van de huisvesting en de mogelijkheden van aanwerving van staf- en overige personeelsleden. De representatie is een zeer moeilijk probleem, ook voor het raadgevend bureau. Men beoordeelt deze representatie uit het gezichtspunt van de plaats van vestiging en van het exterieur van het gebouw. Het bestuursgebouw dient te liggen in een omgeving met het karakter van bestuursactiviteit, de culturele betekenis van de Maatschappij waardig. Een dergelijk gebouw moet bestaan uit een representatief gedeelte en een secretariaatsgedeelte (bureau). In het rapport is ook een opgave van de investerings- en exploitatiekosten te vinden. In het tweede deel van het rapport worden de verschillende objecten getoetst aan genoemde criteria. De Commissie wilde met name een oordeel hebben over de Keizersgracht, het terreinProf. Tulpplein, het terrein Buitenveldert, een terrein in Utrecht, een hypothetisch terrein in Den Haag en het object-Hoevelaken. Het raadgevend bureau acht bet gewenst eerst de vraag te overwegen, of de zetel van de Maatschappij in een grote stad dan wel in de provincie moet worden gevestigd. Na intensieve beschouwingen van de criteria is de Commissie tot de conclusie gekomen, dat Hoevelaken representatief niet aan de door het raadgevend bureau gestelde eisen voldoet. Dit is ook de mening van het hoofdbestuur. Hoevelaken heeft niet een omgeving met het karakter van bestuursactiviteiten, de culturele betekenis van de Maatschappij waardig. Wat betreft de bereikbaarheid, maken de afstanden in kilometers niet veel uit. Voor degenen, die per trein reizen is het van
betekenis, d a t e r een treinverbinding is, die direct leidt naar de plaats, waar het bestuursgebouw is gevestigd. Ten aanzien van Hoevelaken is dit niet her geval. War de geografische ligging ten opzichte van de leden aangaat, blijkt uit bet rapport duidelijk, dat in en om Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Utrecht de grootste artsendichtheid is. Hoevelaken ligt net lets buiten die kring. Het kiezen van Hoevelaken zou betekenen, dat het stafpersoneel moest verhuizen en dat er een huisvestingsprobleem zou ontstaan. Een belangrijk deel van het personeet zal bij verhuizing niet meegaan. Een voordeel van Hoevelaken is, dat de investeringskosten geringer zouden zijn dan welke uitbreiding van het huidige gebouw ook zou kosten. Wanneer men de exploitatiekosten beziet, blijkt echter, dat het niet zo'n groot verschil maakt, daar her exploiteren van een buitengoed geen kleine financiEle opgave is. De investeringskosten moet men niet slechts beoordelen naar de grootte van het bedrag, maar meer nog naar de rente, die de vereniging jaarlijks voor een dergelijk bedrag moet opbrengen. De conclusie van de Commissie: geen aankoop van Hoevelaken maar duidelijk prioriteit voor Amsterdam, is op 29 september in de vergadering van het hoofdbestuur behandeld. Van de aanwezige hoofdbestuursleden waren 8 tegen en 3 v66r aankoop van Hoevelaken. Op een volgende vergadering van het hoofdbestuur zei een van de op de vorige vergadering afwezige leden, dat de 3 afwezige leden het project-Hoevelaken niet zonder meer hadden willen afstemmen. Wanneer de gedachtenwisseling op hen niet van invloed zou zijn geweest, zou de stemmenverhouding zijn geweest: 8 tegen en 6 v66r aankoop van Hoevelaken. Het Centraal Bestuur van de L.H.V. is tegen aankoop van Hoevelaken en wenst prioriteit aan Amsterdam te geven. Het Centraal Bestuur van de L.A.D. heeft zich tegen aankoop van Hoevelaken uitgesproken en wenste prioriteit aan Amsterdam te geven. In een vergadering van her Centraal Bestuur van de L.S.V. waren allerlei tegengestelde geluiden te vernemen. De conclusie zal men waarschijnlijk heden vernemen. Dit is de situatie tot oktober 1962. Mede door perspublikaties is eind oktober een nieuwe ontwikkeling opgetreden. De burgemeester van Amsterdam is bereid gevonden met het hoofdbestuur van gedachten te wisselen over de huisvesting van de Maatschappij. Er is een delegatie naar het stadhuis gezonden, waar een bespreking heeft plaats gevonden, waarin o.m. bezwaren tegen het centrum van Amsterdam, met name in verband met bet parkeerprobleem, naar voren zijn gebracht. D o o r het raadgevend bureau is gesuggereerd het gebouw aan de Keizersgracht met een pand uit te breiden om via dat pand een doorgang te verkrijgen naar de tuinen, die dan als parkeerplaats voor auto's zouden kunnen worden gebruikt. De burgemeester van Amsterdam en zijn hoofdambtenaren hebben medegedeeld d a t e r geen principiEle bezwaren hiertegen bestonden en dat zij zich bereid verklaarden aan de verwezenlijking van dat plan alle medewerking te zullen verlenen. De commissie meent, dat Buitenveldert zich niet ontwikkelt als een stadsdeel, waar het bestuursgebouw van de Maatschappij zou moeten zijn gevestigd. De commissie heeft enige malen getracht van het Bureau voor Gronduitgifte andere, betere stukken grond in Amsterdam in erfpacht te krijgen, hetgeen tot nu toe niet mogelijk is gebleken. Ook is weer een oud idee naar voren gekomen, nl. om op de Keizersgracht belendende percelen te kopen. Een mogelijkheid daartoe is aanwezig, al zullen de onderhandelingen daarover zeker met moeilijkheden gepaard gaan. De commissie meent, dat door een uitbreiding van het huidige gebouw aan de Keizersgracht naar beide kanten een uitstekend representatief gebouw zou ontstaan. Voor een secretariaatsgebouw, waarbij men de nadruk moet leggen op de communicatie, zou men echter nooit een optimale toestand verkrijgen door samenvoeging van een aantal naast elkaar gelegen panden. De voorzitter dankt Van Goor. Collega Van Balen zal de opinie van het Centraal Bestuur van de L.S.V. kenbaar maken. Van Balen (voorzitter L.S.V.) zegt, dat het Centraal Bestuur van de L.S.V. niet als 66n man achter een bepaalde opvatting staat. Het belangrijkste punt is nu de beslissing, of Hoevelaken al of
177
niet zal worden aangekocht. In het gebouw aan de Keizersgracht is onvoldoende ruimte en de huidige situatie daar is niet houdbaar, aldus het raadgevend bureau. Ook de L.S.V. meent, dat de situatie daar laiet is, zoals zij behoort te zijn. M6t spreker is een kleine meerderheid van her Centraa[ Bestuur v66r Hoevelaken. E6n van de gronden van de voorstemmers is, dat in de beoordelingstabel, voorkomende in een der rapporten, Hoevelaken er niet zo slecht afkomt. Men vindt eigenlijk alleen maar, dat de representatie onvoldoende is, hoofdzakelijk omdat Hoevelaken niet ligt in een centrum van bestuursactiviteiten, de culturele betekenis van de Maatschappij waardig. Nederland is echter zo dicht bevolkt, dat men zich kan afvragen, waar men zich niet in een centrum van bestuursactiviteit bevindt. Bij Hoevelaken zijn de investerings- en exploitatiekosten duidelijk minder dan bij de andere projecten, terwijl het planHoevelaken direct realiseerbaar is. Door de aankoop van Hoevelaken zal een bebuizing kunnen worden verkregen, waarmee men over 2 jaar zeer goed af zal zijn. Bij alle andere projecten ligt dat nog in de zeer verre toekomst, daar men binnen korte tijd niet b.v. ergens in Amsterdam een gebouw zal kunnen stichten. In het Centraal Bestuur was men het er eenstemmig over eens, dat het verreweg de voorkeur zou verdienen, indien de zetel van de Maatschappij op de Keizersgracht kon blijven. De situatie zou echter, ook bij aankoop van belendende percelen, voor her secretariaat zeer moeilijk blijven. De voorzitter constateert, dat de Commissie Huisvesting, her hoofdbestuur, de L.A.D. en de L.H.V. de aankoop van Hoevelaken afwijzen, terwijl de L.S.V. met een kleine meerderheid er v66r is. De vergadering dient zich nu uit te spreken over het al of niet aankopen van Hoevelaken. R(jpperda Wierdsma (VII) meent, dat de Maatschappij, niettegenstaande de aantrekkelijkheden van het plan-Hoevelaken, zich niet in Hoevelaken moet vestigen. Deze mening is gegrond op de cardinale kwestie van de bereikbaarheid. Nog afgezien van de treinverbinding met Amersfoort, is voor spreker al afdoende, dat degenen, die per trein zouden komen, absoluut op een vlotte taxiverbinding zouden zijn aangewezen. Die ontbreekt in Amersfoort.
Van Beek (I1) meent, dat het probleem-Hoevelaken moeilijk los is te zien van het probleem-Amsterdam. Als men eventueel afwijzend tegenover Amsterdam zou staan, komt men min of meer automatisch bij Hoevelaken terecht, daar dit de enige andere retie mogelijkheid is. De toekomstige huisvesting van de Maatschappij is een moeilijke zaak, daar men vet vooruit moet kijken. De beslissing, die de Algemene Vergadering nu t.a.v, de huisvesting moet nemen, is er een voor zeer tange termijn, waaraan ook de komende artsengeneraties zullen zijn gebonden. In her rapport is een schatting gemaakt van de veranderingen, die binnen 15 jaar zijn te verwachten. Na die tijd zullen zich echter ook veranderingen blijven voltrekken. Een belangrijk principieel punt is de kwestie van de ruimte. Uit het rapport blijkt, dat her daarmee in Amsterdam niet zo briljant is gesteld. In de eerste plaats is ruimte nodig voor her gebouw en daarnaast moet het mogelijk zijn eventueel na 10 of 15 jaar uit te breiden. Gezien het steeds toenemende aantal auto's zal men over een ruim parkeerterrein moeten kunnen beschikken. Als men t.z.t. wil uitbreiden, zal de enige uitbreidingsmogelijkheid niet het parkeerterrein mogen zijn. Men kan constateren, dat in Amsterdam nu tijdens de kantooruren slechts zeer weinig parkeerruimte is. Wat de bereikbaarheid van het centrum van Amsterdam betreft wordt de situatie steeds wanhopiger. Men kan verwachten, dat dit centrum over tien jaar, vooral tijdens de spitsuren, praktisch onbereikbaar zal zijn. Men zal dan gemakkelijker het centrum van Amersfoort dan dat van Amsterdam kunnen bereiken. Hoevelaken is nu realiseerbaar. De medewerking van de overheidsinstant.ies bij nieuwbouw zal mede afhanketijk zijn van hun appreciatie van de Maatschappij. De stedemaagd van Amsterdam bezit reeds een rijk en kostbaar gewaad, bezaaid met parels, die zij niet alle zo heel nauwkeurig in het oog kan bouden, Kleinere
178
plaatsen, zoals Amersfoort, zullen de zetel van de Maatschappij gaarne als parel in de kroon van hun stedemaagd willen verweryen en zij zullen daarvoor reel moeite willen doen. Het personeelsprobleem vormt een zeer retie moeilijkheid, die echter, op de lange termijn, niet als onoplosbaar behoeft te worden beschouwd. De financi~le consequenties zijn ook niet onbelangrijk. Met Hoevelaken is een investeringsbedrag van f 0 , 4 miljoen gemoeid, terwijl de investeringsbedragen voor alle andere objecten meer dan f l miljoen zijn. Hoe heeft bet hoofdbestuur zich de financiering van een en ander - deze last zal ook drukken op een volgende generatie - gedacht ? Het door Rijpperda Wierdsma opgeworpen taxiprobleem acht spreker zeker niet onoplosbaar. Alles bijeengenomen, is hij v66r aankoop van Hoevetaken. Van Maarsseveen (VIII) zegt, dat men in zijn district, in aanmerking nemende het feit, dat degenen, die intensief in de Maatschappij werken: het hoofdbestuur, het secretariaat en de leden van de vele commissies, het meeste belang hebben bij de plaats, waar de Maatschappij is gevestigd; in acht nemende het standpunt van de commissie, die met het raadgevend bureau dit rapport heeft uitgebracht, en ten slotte rekening houdende met de meningen van L.H.V. en L.A.D., heeft gemeend uitdrukking te moeten geven aan het standpunt, dat Hoevelaken niet moet worden aangekocht.
Frese (voorzitter L.H.V.) wenst zijn persoonlijke mening over her probleem-Hoevelaken te laten horen, daartoe gedrongen doordat het zwaarste argument niet ter sprake is gekomen. Men kan niet ontkennen, dat Hoevelaken wel goed bereikbaar is. Er zijn echter meer plaatsen in Nederland, die goed bereikbaar zijn en waar de Maatschappij nog niet heeft rondgekeken: Ottoland, Gelkenes, Goudriaan, Leerbroek enz., plaatsen, waarvan de gemiddelde toehoorder zich echter, evenals ten aanzien van Hoevelaken, afvraagt: waar liggen die ook weer? Dit is voor spreker her grote psychologische nadeel, dat voor Hoevelaken geldt. De Algemene Vergadering weet waar het ligt, omdat iedereen, toen dit probleem ontstond, op de kaart heeft gekeken waar het precies lag. Indertijd had Hoevelaken zijn bekendheid te danken aan het feit, dat voor de erdoorheen gaande weg naar Apeldoorn een maximumsnelheid van 30 km per uuv gold, 0P de handhaving waarvan nauwlettend werd toegezien. Spreker vreest, dat bij de in de periferie gevestigde arts die geen afgevaardigde is, de Maatschappij, als zij zich in Hoevelaken vestigde, nog meer in her niet zou verdwijnen. Hij weet dan alleen, dat de plaats waar de zetel van de Maatschappij is gevestigd, een naam heeft die op ,,aken" eindigt. Een niet-medicus, die contact met de Maatschappij wil opnemen, zal veronderstellen, dat zij in Amsterdam, Den Haag of Utrecht is gevestigd, maar in geen geval in Hoevelaken. Spreker is voor dit psychologische nadeel reel meer bevreesd dan voor ieder ander argument, dat kan worden aangevoerd. AI die argumenten kan men natuurlijk breed uitspinnen, maar zij staan naast de kern van bet probleem, nl. dat de Maatschappij naar her gevoel van de perifere leden zich in Hoevelaken zou begraven. De voorzitter brengt vervolgens in stemming of Hoevelaken wel of niet zal worden aangekocht. Met 19 tegen 5 stemmen wordt besloten kasteel Hoevelaken niet aan te kopen, terwijl 14 blancostemmen worden uitgebracht. De voorzitter zegt, dat bet hoofdbestuur voornemens is, het onderzoek voort te zetten. Her zou daarbij er een grote steun aan hebben, als de Algemene Vergadering zich positief over de prioriteit van de verdere werkzaamheden van her hoofdbestuur in dezen uitsprak. Wil de Algemene Vergadering nu prioriteit geven aan plannen voor Amsterdam of laat zij de zaak geheel open voor het hoofdbestuur, zodat dit kan doen war wellicht het beste uitkomt ? Rijpperda Wierdsma (VII) meent, dat het hoofdbestuur in de eerste plaats met voile kracht moet onderzoeken, of aan de Keizersgracht een afdoende oplossing is te realiseren. Zou dat mogelijk zijn, dan is hij v66r Amsterdam. Ten aanzien van andere mogelijkheden wil spreker zich zijn oordeel nog reserveren. De voorzitter wijst er ter verduidelijking op, dat hij het woord
,prioriteit" niet heeft gebruikt in deze zin, d~.t her Amsterdam moet zijn. Het gaat er nu om een accent te leggen. Van Maarsseveen (VIII) zegt, dat de Maatschappij nu een gebouw heeft, waaraan zij door historische banden is gebonden. Velen hebben een zwak voor dit oude gebouw aan de Keizersgracht. Is her plan-Keizersgracht, zelfs bij aankoop van de belendende percelen, echter realiseerbaar ? De grote moeilijkheid is het niveauverschil tussen de verschillende huizen en de ondoelmatige indeling. Met een bedrag van f 1,4 miljoen is wel iets te doen, maar heeft men dan ook voor de toekomst de juiste oplossing gevonden ? Spreker geeft in overweging ore, tenzij kan worden aangetoond, dat het oude gebouw met enige ernaast liggende nog aan te kopen panden, nog jarenlang een goede vestigingsplaats van de zetel van de Maatschappij zou kunnen zijn, te onderzoeken, of de.Maatschappijzetel elders in Amsterdam of in Utrecht ware te vestigen. Lammerts van Bueren (IIl) zegt, dat Amsterdam verreweg de voorkeur verdient. Een moeilijk punt is, wfi./~r in Amsterdam de Maatschappijzetel moet worden gevestigd. Het is zeer moeilijk de panden op de Keizersgracht zo te reconstrueren, dat de nodige communicatie tussen de verschillende afdelingen mogelijk zal zijn. Over bet Prof. Tulpplein heeft spreker geen oordeel, terwijl hij Buitenveldert te excentrisch gelegen acht. Aan de mogelijkheden van vestiging van de Maatschappij in Den Haag is z.i. niet voldoende aandacht besteed. Kugel (V) vraagt, waarover de Algemene Vergadering precies moet stemmen. De voorzitter antwoordt, dat men zich dient uit te spreken over de vraag of prioriteit aan Amsterdam moest worden gegeven bij de verdere onderzoekingen, het daarbij voor het hoofdbestuur openlatend, in welke richting de onderzoekingen zouden moeten gaan. Spreekt men zich uit v66r prioriteit voor Amsterdam, dan zijn er twee mogelijkheden: 1. een onderzoek of de zetel op de Keizersgracht moet blijven. Daarbij zou het hoofdbestuur de nodige armslag moeten hebben, wat betreft bet aankopen van de belendende percelen, zonder de noodzaak van het houden van een aparte Algemene Vergadering; 2. een onderzoek naar de mogelijkheid van zetelvestiging elders in Amsterdam. Een daartoe strekkend plan zou in een aparte Algemene Vergadering moeten worden besproken. Nu zal de Algemene Vergadering moeten beslissen, of zij her accent op Amsterdam zal leggen dan wel de zaak geheel openhoudt, wat betreft de vestiging van de zetel van de Maatschappij waar ook in Nederland. Kugel (V) begrijpt nu, dat de Algemene Vergadering langzaam maar zeker naar de Keizersgracht wordt gedreven. Het hoofdbestuur wenst een machtiging om buiten de Algemene Vergadering om de belendende percelen van het gebouw Keizersgracht te kopen. De voorzitter zegt, van een zekere armslag te hebben gesproken.
Kugel (V) meent, dat de velen, die t.a.v. Hoevelaken blanco hebben gestemd, waarschijnlijk zijn be]nvloed door het feit, dat er geen alternatief was. Het plan-Hoevelaken, met zijn voor- en nadelen, is zonder meer aan de Algemene Vergadering voorgelegd, terwijl de hypothetische andere mogelijkheden buiten beschouwing zijn gelaten. De vergadering moet nu eventueel de voorkeur aan Amsterdam geven, zonder dat zij weet wat andere steden hebben te bieden. Het is moeilijk hierin een beslissing te nemen. Hoewel Amsterdam vele goede positieve kanten heeft, is bet bezwaarlijk, d a t e r geen alternatieven zijn. Hierin zit een zeker dirigisme. Het hoofdbestuur verlangt nu weer een machtiging, die de Algemene Vergadering verleden jaar pertinent heeft geweigerd. De voorzitter is het nu met Kugel eens, dat her allemaal moeilijk is; daarom moet de Algemene Vergadering zich er ook over uitspreken. Het hoofdbestuur kan er alleen ook niet uitkomen. Aangezien men niet voor elke zich voordoende mogelijkheid, b.v. de aankoop van een belendend perceel, de Algemene Vergadering kan bijeenroepen, zal zij, indien zij een bepaalde kant wil opgaan, her hoofdbestuur moeten toestaan te trachten er her beste van te maken. Verleden jaar vroeg het hoofdbestuur een machtiging, die toen te vet ging, maar nu is men een jaar verder,
waarin aan deze zaak is gewerkt en waarin de afgevaardigden veel documentatie is gegeven. Het hoofdbestuur tracht nu weer een stapje verder te komen en het wil van de Algemene Vergadering de nodige armslag om eventueel bepaalde maatregelen te kunnen nemen. Een gepaste, gedoseerde versnelling is hier nodig. Het hoofdbestuur verlangt geen carte blanche, maar verlangt naar een gelegenheid om constructief verder te komen. Festen (IX) meent, dat, als er een retie mogelijkheid op de Keizersgracht zou zijn, die voor een aantal jaren een oplossing zou betekenen, het hoofdbestuur, gezien de prioriteit, de verantwoordelijkheid hiervoor moet durven aanvaarden.
Hey (VII) vraagt, of met ,,Amsterdam" de Keizersgracht of de gehele gemeente Amsterdam wordt bedoeld. Dubois (lid centraal bestuur L.S.V.) is om redenen van traditie zeer gehecht aan het gebouw op de Keizersgracht, maar de Maatschappij zal nu eindelijk eens de beschikking moeten krijgen over een goed, efficient en modern gebouw, waarin het secretariaat over een moderne app~;ratuur kan beschikken. Wil men een dergelijk gebouw op de Keizersgracht stichten, dan zouden waarschijnlijk alleen de voorgevels overeind blijven en zou van hetgeen daarachter ligt geen steen op de ander blijven. Een in Utrecht gevestigd Maatschappijgebouw zou reel sneller bereikbaar zijn dan een in Amsterdam gevestigd gebouw. Dit wordt al bewezen door het merkwaardige verschijnsel, dat alle algemene vergaderingen van de Maatschappij, van de L.S.V., de L.A.D. en de LH.V. altijd in Utrecht worden gehouden. Dit punt dient zeker bij de overwegingen te worden betrokken. De voorzitter vraagt, of de Algemene Vergadermg wenst, dat het hoofdbestuur en de commissie bij de verdere onderzoekingen de prioriteit op de Keizersgracht leggen of dat zij ervan uitgaan: geheel Nederland blijft verder hiervoor open. Dit betekent dus een keuze tussen ,,Amsterdam en alle andere mogelijkheden" en ,,de Keizersgracht en alle andere mogelijkheden". Rijpperda Wierdsma (VII) heeft in deze kwestie een grote mate van vertrouwen in bet hoofdbestuur. Z.i. dient bet nauwkeurig de mogelijkheden aan de Keizersgracht te onderzoeken, want.zonder een re6el en gedetailleerd onderzoek geeft men slechts slagen in de lucht. Komt er dan een voor het hoofdbestuur volkomen aanvaardbare en afdoende oplossing uit de bus, dan zou het gemachtigd moeten zijn om door te tasten en dit te realiseren. Is de uitslag van het onderzoek dubieus of is die mogelijkheid er niet, dan zou het hoofdbestuur zich weer tot de Algemene Vergadering moeten wenden. Frese (voorzitter L.H.V.) vraagt hoe de Algemene Vergadering erover zou denken, wanneer de Maatschappijzetel op de Keizersgracht bleef, doordat percelen konden worden aangekocht om voldoende ruimte te verkrijgen en bovendien voldoende parkeerruimte kon worden verkregen. Alte problemen als interne routing, efficifincy van het gebouw als secretariaatsgebouw enz. zouden dan ter oplossing aan het hoofdbestuur kunnen worden overgelaten. De voorzitter meent, dat men nu het hoofdbestuur tot nog mfi6r wil machtigen dan waarom is gevraagd. Spreker vraagt de Algemene Vergadering eerst een uitspraak te doen over de kwestie, of al dan niet een soort van prioriteit op de Keizersgracht moet worden gelegd. Vddr het geven van prioriteit aan de mogelijkheden op de Keizersgracht zijn 24 afgevaardigden en tegen 13, terwijl 4 afgevaardigden blanco stemmen. De voorzitter hoopt, dat de Algemene Vergadering het hoofdbestuur in vertrouwen de vrijheid wil geven ore, als dit, gezien de deskundige adviezen van architecten e.d., kans ziet van het gebouw Keizersgracht lets te maken, eventueel de be[endende percelen aan te kopen en een parkeerterrein te crefiren. Elke andere variatie zal aan de Algemene Vergadering worden voorgelegd. Spreker stelt de vergadering voor, het hoofdbestuur deze armslag toe te staan. Het voorstel wordt met 35 stemmen tegen 1 stem aangenomen, terwijl 1 blanco stem wordt uitgebracht. (wordt vervolgd)
179
VARIA
De Raad voor Kerk en Ziekenzorg organiseert van zaterdagmiddag 4 mei 4 uur tot zondagmiddag 5 mei 5 uur op ,,Hydepark" te Driebergen de 18de conferentie voor artsen (en apothekers) en wel over bet thema ,,Goed en slecht gebruik van psychopharmaca". Het onderwerp wordt besproken door een pharmaceut. Prof. Dr. T. Huizinga (Groningen), een psychiater, Dr. M. H. Cohen Stuart (Poortugaal), een apotheker, Dr. M. C. Keulemans (Utrecht) en een theoloog, Prof. Dr. E. L. Smelik (Amsterdam). Men geeft zich op door de deelnemersprijs, f 12,50 (echtparen f 25,--) te storten op giro 430900 t,n.v. Kerk en Ziekenzorg, Daal en Bergselaan 82, Den Haag. Bij verhindering volgt restitutie van her voile bedrag. Uitvoerig programma wordt desgewenst toegezonden.
De Nederlandsche Vereniging voor bescherming van voetgangers stelt een reflexklem beschikbaar; het is een verende ronde band die ongeveer 3 cm breed is en die om broekspijp of mouw kan worden geschoven. De veer is sterk, men kan hem niet verliezen. Rondom is de veer geheel bedekt met materiaal dat licht reflecteert. De klem schijnt uitermate geschikt te zijn om voetgangers op wegen buiten de bebouwde kom bij duisternis te beschermen tegen rijdend verkeer.
In Engeland is een rapport uitgekomen, getiteld: ,,Emigration of Scientists from the United Kingdom" (Report of Committee appointed by the Council of the Royal Society. Published by the Royal Society, London W.1.1963). Hierin is te lezen, dat het verlies in Engeland van jonge, talentvolle wetenschapsbeoefenaren, door permanente emigratie, de laatste jaren zeer sterk is toegenomen. De commissie heeft zich bezig gehouden met cijfers uit de taatste tien jaren en met
180
wetenschapsbeoefenaren, die hun gewone verblijfsplaats hadden en de Ph.D.-graad in het Verenigd Koninkrijk. Bevonden werd, dat ,,the annual rate of permanent emigration of recent Ph.D.s is now at least 140 per annum." Dit is ongeveer 12 % van de totale aanwas van Ph.D.s in de voornaamste wetenschappelijke fakulteiten. Deze cijfers schijnen niet representatief te zijn voor de medische en ingenieursstudies, omdat hierbij relatief minder mensen het Ph.D. behalen. Het aantal ,,permanent emigrants with a recent Ph.D." was 43 in 1952, 143 in 1961; dit aantal is dus meer dan verdrievoudigd. De meesten van hen gaan naar de Verenigde Staten. Elders (British Medical Journal - 2 maart j.L) troffen wij nog een aantal gegevens over dit zelfde onderwerp aan: Een opinieonderzoek door de Daily Telegraph toonde aan, dat ongeveer 45 % van de jonge mensen in Engeland zouden willen emigreren, als zij daartoe de gelegenheid hadden. De New York Times van 21 februari berichtte, dat uit een recent Amerikaans rapport bleek, dat jaarlijks 661 Britse academici blijvend emigreerden naar de U.S.A. Als redenen werden opgegeven: betere honorering en research-mogelijkheden, grotere verantwoordelijkheid, hogere maatschappelijke waardering. In Le Monde kon men lezen, dat tussen 1949 en 1961 meer dan 40.000 wetenschappetijk gevormden (33.000 ingenieurs en 10.000 research-mensen) naar de U.S.A. emigreerden; 90 % hiervan was afkomstig uit Europa.
In Medisch Contact van 15 februari jl., pag. 93 kon men een artikel aantreffen van Prof. Dr. J. W. Tesch over ,,Acute gevolgen van toegenomen luchtvervuiling", geschreven naar aanleiding van de hevige mistperiode in Londen en andere Engelse steden in december van het afgelopen jaar. Intussen zijn althans wat Londen betreft enige nadere gegevens over deze laatste mistramp bekend. In aansluiting op het artikel van Prof. Tesch laten wij hier enige van die gegevens, die ontleend zijn aan een artikel in British Medical Journal van 23 februari jl., volgen. Een voorlopig rapport vermeldde in januari reeds, dat de sterftetoename betrekkelijk klein was geweest. Een rapport, dat onlangs werd uitgebracht aan ,,the Health Committee of the London County Council" geeft meer exacte informaties, te weten de voorlopige resultaten van een gedetailleerd onderzoek naar het aantal sterfgevallen binnen de County of London. Het aantal doden als gevolg van de mist wordt geschat op 340. Gezien de cijfers bij vorige mistrampen zou men dan aan mogen nemen, dat dit aantal voor Londen in ruimere zin ongeveer 700 bedraagt; in 1952 was dit laatste cijfer 4.000. De cijfers uit het rapport tonen verder aan, dat een derde van her aantal sterfgevallen personen onder de zeventig jaar betreft, de meesten daarvan in de leeftijd
MEDISCH
CONTACT
Versch(int wekel(iks Abonnementen voor niet-leden f 2 0 , kosse nunmaers f(/.50. REDACTIE EN ADMINISTRATIE De redactie en administratie is gevcstigd: Keizersgracht 327, Amsterdam-C. Telefoon 242535 - Postgiro 58083 A D V E R T E N T IES De advertentie-exploitatie Medisch Contact is gevestigd: Van Ostadestraat 233. Amsterdam-Z., Telefoon 719911; postgi,o 58083 ten name van de Kon. Ned. Mij. t.b.d. Geneeskunst onder vermelding: advertentieexploitatie Medisch Contact. Advertenties in dit blad behoeven de goedkeuring van de redactie en kunnen zonder opgaaf van redenen worden geweigerd. Ondersteuningsfonds weduwen en wezen: postgiro 111950, Keizersgracht 327, Amsterdam-C., secr. F. Weijnen, Vijverweg 14, Sittard, tel. 3363. Raad van Beroep: secretaris Dr. H. Naris, Sonsbeekweg 6, Arnhem.
van 45 tot 69 jaar, en dat de topdag voor deze groep was woensdag 5 deccmbcr, dc zwaarste mistdag. Her aantal sterfgevallen met als oorzaak bronchitis steeg gedurende de mistperiode en de week daaropvolgend naar verhouding het sterkst. De gegevens over het optreden van ziekte zijn schaarser. In ieder geval was er een grote vraag naar bedden bij de ziekenhuizen en een grote stijging van aanvragen voor uitkering van ziekteverzekcringen.
Onlangs is de ,,Gids voor de geestelijke gezondheidszorg in Nederland 1962" uitgekomen. Deze gids verscheen voor her eerst in 1958. Aangekondigd werd toen, dal het in de bedoeling lag de gids jaarlijks te laten verschijnen. Tot dusverre is dat niet gelukt, zodat de gids-1962 nummer 2 is geworden. Uit het voorwoord van deze tweede uitgave citeren wij: ,,Inmiddels werd wat aanwijzigingen en aanvullingen tot stand kwam, zo volledig mogelijk opgenomen. Daarnaast werden als nieuwe voorzieningen opgenomen de school-psychologische diensten, de bureaus voor beroepskeuzevoorlichting, de telefonische hulpdiensten. de tehuizen voor thuislozen, de sluisinternaten en de scho~en voor individueeI lager technisch onderwijs." De prijs van deze bijna vierhonderd pagina's tellende gids is f5,50. Bestellingen kan men richten aan de Nationale Federatie voor de Geestelijke Volksgezondheid, J. J. Viottastraat 42, Amsterdam-Z.