Tentamen Octrooigemachtigden
Tentamen Overige IE-rechten / Europees recht/mededinging
25 mei 2009 09.45 – 12.45 uur
Casus (3x) Korte vragen (3x)
Tentamen Octrooigemachtigden Overige IE-rechten / Europees recht/Mededinging 25 mei 2009
I
Casus (3x)
Casus 1
Op de designbeurs in de Amsterdamse RAI toont de Italiaanse ontwerper Rafini op 15 juni 2008 een spectaculair vormgegeven nieuwe bolvormige stoel. Pas op 1 oktober 2008 deponeert Rafini het model van de stoel bij het BBIE. In december 2008 wordt het depot door het BBIE in het Beneluxmodelregister ingeschreven. Blokker B.V. vordert de nietigverklaring van dit depot wegens gebrek aan nieuwheid. Vraag 1a: Zal dit beroep slagen?
Blokker B.V. deponeert het model van de stoel van Rafini bij het Duitse Tekeningen- en Modellenbureau op 1 februari 2009. Vervolgens deponeert Rafini het model van de stoel aldaar op 15 februari 2009. Vraag 1b: Is Rafini te laat om bescherming in Duitsland te krijgen?
Blokker B.V. deponeert in de Benelux op 1 augustus 2009 een model van een asbak dat bestaat uit een verkleinde vorm van de stoel van Rafini. Het depot wordt door het BBIE ingeschreven. Rafini wil de nietigheid inroepen van die inschrijving? Vraag 1c: Welke twee mogelijkheden ziet u?
Gesteld dat Blokker B.V. in Nederland met de onder c bedoelde asbak op de markt komt. Vraag 1d: Kan Rafini zich tegen de verkoop van die asbak verzetten?
1
Casus 2
Tot u wendt zich de heer A. Philipse directeur van Dutch Lighting B.V. Dit bedrijf heeft onlangs met groot succes een nieuwe zaklantaarn in Nederland op de markt gebracht onder de naam MOONLIGHT. Hij verwacht een navenant succes in andere EU landen en is al in gesprek met distributeurs in Duitsland, Engeland en Denemarken. Tot zijn schrik kwam hij erachter dat hij zijn merk nog helemaal niet heeft beschermd. Vraag Adviseer, gemotiveerd, welke mogelijkheden de heer Philipse ten dienste staan om zijn merk zo goed en efficiënt mogelijk te beschermen, rekening houdend met zijn specifieke situatie zoals hierboven omschreven.
2
Casus 3
Professor Sergei Lim heeft jarenlang onderzoek gedaan naar brandstoffen. Hij heeft een procedé ontwikkeld waardoor brandstoffen na behandeling meer optimaal verbranden, waardoor uit dezelfde hoeveelheid brandstof meer energie kan worden gehaald. Door behandelde brandstof te gebruiken kan per afgelegde kilometer de uitstoot van reststoffen met zeker 15% worden teruggebracht. Een bijkomend voordeel dat met name relevant is voor de luchtvaartsector is dat vliegtuigen minder brandstof hoeven mee te nemen, waardoor het takeoff gewicht van vliegtuigen lager kan blijven, wat ook weer energie bespaart. Professor heeft het procedé FuelSmart genoemd. Het procedé bestaat al enkele jaren en er zijn essentiële octrooien verleend op de methode om brandstof te behandelen. De octrooirechten zijn door Professor Lim ondergebracht in zijn Nederlandse BV, genaamd SLim BV. Vanwege de hoge kosten die zijn verbonden aan de behandeling van brandstof met FuelSmart is er nog weinig interesse geweest om dit procedé commercieel te gaan gebruiken. Daar is echter verandering in gekomen door de steeds grotere aandacht voor energiebesparing en het milieu. Professor Lim kan eindelijk de vruchten gaan plukken van zijn octrooi! Daarbij is enige haast geboden, omdat verschillende groepen wetenschappers zich hebben toegelegd op het ontwikkelen van efficiënte en milieuvriendelijke brandstoffen. Ook de looptijd van de octrooien is inmiddels beperkt. Professor Lim komt in contact met een groep Britse wetenschappers die zijn verbonden aan de oliemaatschappij English Fuel Inc (EF). Zij missen nog een aantal essentiële puzzelstukjes in hun onderzoek. Professor Lim kan hen daarmee helpen. Hij wil in ruil voor zijn hulp met EF afspreken dat EF haar eigen methode om brandstoffen te behandelen alleen zal gebruiken voor autobrandstoffen, niet voor vliegtuigbrandstoffen. a) Is het maken van deze afspraak tussen SLimBV en EF mededingingsrechtelijk toegestaan? Geef aan welk verbod mogelijk van toepassing is, wat de toepassingsvereisten daarvan zijn en analyseer of in casu aan deze eisen wordt voldaan. b) Stel dat de afspraak in strijd is met de mededingingsregels. Welke mededingingsautoriteit(en) is/zijn dan bevoegd om actie te ondernemen? c) Kunnen Professor Lim en EF ontkomen aan de mededingingsregels wanneer Professor Lim zijn BV opheft, de rechten terug overdraagt aan zichzelf en de overeenkomst met EF aangaat als privé persoon? Stel dat SLim BV een exclusieve licentie verleent aan oliemaatschappij Shellsso om het procedé te gaan gebruiken voor de behandeling van kerosine. De behandelde kerosine wordt op de markt gebracht onder de naam KeroPlus. Verschillende luchtvaartmaatschappijen blijken interesse te hebben. d) De juridische dienst van Shellsso wijst erop dat Shellsso met KeroPlus mogelijk een economische machtspositie zal hebben. Hoe kan worden vastgesteld of dit het geval is? Geef aan wat de vereisten zijn voor het bestaan van een economische machtspositie en welke feitelijke informatie u nodig heeft om te kunnen analyseren of daaraan voldaan is. e) Stel dat Shellsso inderdaad een economische machtspositie heeft met KeroPlus. Noem drie consequenties die dat voor Shellsso heeft bij het op commerciële basis op de markt brengen van deze brandstof. 3
Tentamen Octrooigemachtigden Overige IE-rechten / Europees recht/Mededinging 25 mei 2009
II
Korte vragen (3x)
Vraag 1
Vanouds heeft in het kwekersrecht het zogenoemde farmer’s privilege een rol van betekenis gespeeld. De volgende drie korte vragen hebben hierop betrekking: a. Wat houdt het farmer’s privilege in? b. Geldt het farmer’s privilege in ons land voor rassen van alle gewassen? c. Geldt het farmer’s privilege in EG-verband voor rassen van alle gewassen?
Vraag 2
De heer Jansen opent Garagebedrijf Jansen in weerwil van het feit, dat een straat vérder al jarenlang een Garagebedrijf Jansen is gevestigd. De goede man beweert, dat hij nu eenmaal Jansen heet, en daarom ook principieel gerechtigd is om zijn garagebedrijf Jansen te noemen. Heeft hij gelijk?
Vraag 3
Bedrijf A heeft een bepaald emulsieprocedé ontwikkeld en gebruikt dat procedé zelf bij de productie van shampoo. A en B komen overeen dat A een licentie zal geven aan B met betrekking tot dat proces. Kan in de volgende situaties de Groepsvrijstellingsverordening voor groepen overeenkomsten inzake technologieoverdracht (Vo 772/2004, "GVTO") worden toegepast? Als het antwoord nee is, waarom niet? Indien toepassing van die vrijstelling niet nodig is, waarom niet? a. B zal de licentie niet gebruiken om zelf goederen te produceren, maar om sublicenties te verlenen aan derden. b. A en B zijn in handen van dezelfde aandeelhouder. c. Het in licentie te geven productieproces is niet octrooieerbaar. Het proces is wel geheim en kan op een manier worden beschreven waardoor het kan worden gerepliceerd. B zal als onderdeel van de licentieovereenkomst een geheimhoudingsclausule aangaan. d. Het in licentie te geven productieproces is niet meer geheim, maar is voorwerp van een octrooiaanvraag.
4