Maatschappelijk investeren onder regie van bewoners in een nieuw politiek klimaat Ap van Toor, Willem Bijl, Frans de Jong Direct na de beëdiging van het kabinet Rutte in oktober 2010 werd het voorstel ‘Wet maatschappelijke onderneming’ ingetrokken. Het ging om een voorstel van ex-minister Hirsch Ballin van Justitie. Doel van de nieuwe rechtsvorm was positieversterking van instellingen in de zogenaamde semi-publieke sector, zoals woningcorporaties en scholen. De intrekking van dit voorstel gaf nauwelijks aanleiding tot opwinding in het land. Waarom zou iemand zich ook druk maken over deze poging om de institutionele verhoudingen te verhelderen als de individuele burger daar toch niets van zou merken? In dit essay geven we onze visie op het proces en trekken we als conclusie dat we als maatschappelijke ondernemers ook in het nieuwe politieke klimaat moeten richten op de verhouding met onze individuele bewoners. Hun regie over eigen leven – dat is een niet-ingeloste schuld. Die willen we inlossen, niet door ‘bewoners te betrekken’, maar door onze bewoners regie te geven over de maatschappelijke investeringen van Woonservice Meander in ons werkgebied: het Land van Heusden en Altena. In dit essay kondigen we een risicovol, maar wezenlijk experiment aan – we willen dat graag met onze collega’s delen. Wij vragen daarbij uw commentaar en advies.
1. De maatschappelijke onderneming Enkele jaren geleden werd over rol en positie van maatschappelijke ondernemingen een diepgravend debat gevoerd: is de maatschappelijke onderneming nu een zelfstandige ‘soort’, of is het een kruising van markt en staat? De conclusie van het debat destijds was dat de samenleving behoefte had aan organisaties die de ruimte tegenover markt en staat zelfstandig en ondernemend zouden invullen1. Dit aanvankelijk wat theoretische debat kreeg politieke betekenis tijdens de kabinetsformatie van 2006/7. De maatschappelijke onderneming kreeg een plek in het bestuurlijke beeld van het nieuwe kabinet: de overheid treedt terug en ‘de burger en zijn verbanden’ (i.c. de maatschappelijke onderneming en zijn partners) nemen de vrijgekomen ruimte in het publieke domein in. Dat was het idee. De bedoeling van formateur Wijffels was om zo doende ook de individuele burger meer invloed te geven op de vormgeving van de samenleving. Consequentie van dit denken was dat de maatschappelijke onderneming dan wel democratischer moest worden. Maatschappelijke ondernemingen waren doorgaans ofwel verenigingen (met als nadeel een geringe mate van ondernemerschap) of stichtingen (met als nadeel een gering democratisch gehalte). Zou er een rechtspersoon kunnen worden gemaakt die de voordelen van de een (democratisch gehalte) kon verenigen met die van de ander (ondernemerschap)? Een samenloop van verschillende omstandigheden bepaalt ook deze geschiedenis, waarvan we veel kunnen leren over hoe in deze tijd de bestuurlijke verhoudingen in de samenleving evolueren. Zo speelden er ten tijde dat de rechtspersoon vorm moest krijgen een reeks van kwesties en incidenten rond vooral woningcorporaties. De bezoldiging van bestuurders, de kwestie van het schip ‘De Rotterdam’, een bestuurder in een Maserati… Door dergelijke onderwerpen ontstond er een klimaat van achterdocht rond 1
Zie bijvoorbeeld het SEV-programma over maatschappelijk ondernemen. Met name het essay ‘Eigenaardige Corporaties’ dat in dat verband verscheen werkte de gedachte uit dat maatschappelijke ondernemingen een heel eigen verhouding met de bewoner moesten hebben: geen klant (markt), geen burger (overheid), maar ‘mens met zijn verbanden’.
maatschappelijke ondernemingen in wonen, zorg en welzijn. Dat klimaat werd aanvankelijk vooral vanuit de linkerzijde van de Nederlandse politiek opgemerkt en uitgelicht2. Later werd het geruis kamerbreed gehoord – ook al deden verantwoordelijke experts en bewindspersonen hun uiterste best om het incidentele karakter van de aberraties te benadrukken3. Hoe dan ook: de maatschappelijke onderneming en met name de corporatie stond er in de publieke opinie niet best voor. De vormgeving van de rechtspersoon werd door het ministerie van Justitie ‘in interactie met de sectoren’ vormgegeven. Door die openheid kwam al snel aan het licht dat over het idee van een versterkte positionering van de maatschappelijke onderneming ook in het kabinet verschillend werd gedacht. Eigenlijk werd het idee van een steviger rol voor een gedemocratiseerde maatschappelijke onderneming door slechts twee van de partners in het kabinet werkelijk omhelsd (CU en enkele ministers van het CDA). Voor een ander deel werden de teksten van het regeerakkoord geïnterpreteerd als behoud van ‘staatsinvloed over de band’(PvdA) – de terugtredende overheid zou zijn invloed behouden via een versterkte maatschappelijke onderneming, die in de beleving van de PvdA meer een uitvoeringsorganisatie moest zijn dan een zelfstandige onderneming. Die PvdA-gedachte was overigens niet zo vreemd. Hij paste ook in het Europese denken. De bestuurlijke logica van Europa kent weinig anders dan ‘markt en staat’. Een terugtredende overheid leidt in de Europese logica bijna automatisch tot een versterkte werking van de markt. Een versterkt middenveld wordt in Europees verband niet ‘gezien’ als echte liberalisatie. In de Europese logica wordt de versterkte maatschappelijke onderneming vooral gezien als een hulpmiddel van de staat – een ZBO met extra invloed van burgers. Daarbij waren de maatschappelijke ondernemingen in spe ook zelf niet in staat om een duidelijk, eenduidig beeld neer te zetten over de verhouding organisatie-individu. Terwijl het debat daarover juist een uitstekende aanleiding gaf. Een goede kandidaat voor de rechtspersoon was bijvoorbeeld de opgefriste ‘coöperatieve vereniging’ (vermoedelijk gingen de ideeën van kabinetsformateur Wijffels destijds in die richting) die de zeggenschap van de ‘leden’, de bewoners, de studenten, de individuele burgers, zou versterken. Die optie stond tegenover de ‘stichting met extra waarborgen’, die juist de institutionele verbanden zou versterken. Dit dilemma bood een kans voor een fundamentele, bestuurlijke discussie, waarbij de invloed van de individuele bewoner/cliënt/scholier/ouder een plek zou kunnen krijgen tegenover de belangen van instituties. Deze betekenisvolle dialoog werd echter overschaduwd en verdrongen door gekissebis tussen de verschillende sectoren. Dat werd kennelijk ingegeven door institutionele belangen en tegen de achtergrond van een sfeer van achterdocht in de samenleving. Corporaties en instellingen van welzijn, zorg en onderwijs, verzameld onder leiding van W. van Leeuwen in het Platform Maatschappelijke Ondernemingen, kwamen niet tot een duidelijke visie op de verhouding staat-institutie-burger. Het platform beweerde echter wel bij hoog en bij laag dat het met die invloed van de burger in de huidige maatschappelijke onderneming al dik in orde was. Verrassend dat dit nauwelijks werd weersproken, zeker gezien de manifeste onwaarachtigheid van de uitspraken? Mogelijk is het een indicatie van het feit dat de probleemstelling van ‘het vertrouwen van de burger’ niet werkelijk van belang werd gevonden. In ieder 2
Wij wijzen u op de woedende columns van Heertje in Elzeviers Weekblad. Een citaat daaruit: ‘Het wordt tijd dat deze disfunctionerende uitvoeringsorganisaties door de minister tot de orde worden geroepen’. 3
Voorbeelden: Kamervragen over vele incidenten, kritische commentaren, artikelen in Volkskrant. Daar tegenover: de beheerste reactie van Vogelaar, en later de beleidsbrief van Van der Laan waarin hij zijn waardering voor de corporaties uitspreekt.
geval verdween zo doende een doelstelling van de wetgever, namelijk de nadere democratisering van de nieuwe rechtspersoon, helemaal naar de achtergrond. Wat op de agenda bleef, was de kwestie van het versterkte toezicht – de verhouding tussen instituties onderling en de rol van de staat. Het politieke bestuur kwam evenmin op voor versterking van de rol van de individuele burger. Goslinga beschrijft dat recent in Trouw: “Kort na het aantreden van het kabinet-Balkenende van CDA, PvdA en ChristenUnie begin 2007 onthulde Herman Wijffels, de smeder van de coalitie, dat onder druk van Balkenende en Rouvoet elke verwijzing naar het maatschappelijk belang van individualisering uit het regeerakkoord was geschrapt.4” Ze deden dat volgens zeggen van Wijffels uit electorale overwegingen. Juist de partijen die ‘de burger en hun verbanden’ wilden versterken, wilden die individuele burgers niet het vertrouwen geven. Hiermee liet het kabinet de kans liggen voor herstel van het verstoorde evenwicht tussen burgers, samenleving en overheid. In dat klimaat kwam er op 3 juli 2009 een voorstel naar de kamer dat een stichting met extra toezichthoudende organen bleek te zijn5. In de toezichtstructuur voerden ‘vertegenwoordigers van de stakeholders’ de boventoon. Een oud recept: meer verweving van instituties moet vertrouwen scheppen bij de burgers – een oude en gezien het jarenlang gestaag dalende vertrouwen in instituties niet effectieve weg. De geringe attractiviteit van die gedachte bleek ook tijdens de hoorzitting in de Kamer op In november 2009. De redenering die daar bleef hangen was dat het feit ‘dat de burger het eigendomsgevoel bij maatschappelijke ondernemingen was kwijtgeraakt’, niet zou worden opgelost door deze nieuwe rechtspersoon. Achteraf kan men zeggen dat bestuurders van corporaties, scholen, ziekenhuizen, welzijnsinstellingen, de rechtspersoon de definitieve doodssteek hadden gegeven met hun beweringen dat ze het op het punt van participatie al zo geweldig voor elkaar hadden – geen noodzaak om die te verbeteren. CU en CDA zagen toe… Zo bezegelden wetgever en maatschappelijke ondernemers samen het einde van deze exercitie. En bewoners, patiënten, scholieren en burgers zagen – voor zover men al in staat was geweest om hun belangstelling te wekken – in de discussie niet anders dan een van die typisch Haagse spelletjes. De relatief geruisloze afgang van de nieuwe rechtspersoon had echter voor de maatschappelijke positionering van corporaties grote consequenties. Voor de corporaties was het zichtbare resultaat van het ontbreken van een ‘sterke definitie’ van het Nederlandse maatschappelijk ondernemerschap, dat tegen het einde van Balkenende IV de PvdA-minister Van der Laan uit Brussel terugkwam met een regeling voor staatsteun op het terrein van de volkshuisvesting. Er was gewoon geen overtuigend
4
Hans Goslinga, Trouw, 14/05/11.
5
Op 3 juli 2009 is een wetsvoorstel ingediend om aan Boek 2 Burgerlijk Wetboek (Rechtspersonen) een nieuwe rechtspersoon toe te voegen: de vereniging of stichting die een maatschappelijke onderneming in stand houdt (MO). Doel van het wetsvoorstel is om instellingen in de semipublieke sector – zoals scholen, zorginstellingen en woningcorporaties – die zich hebben ontwikkeld tot maatschappelijke ondernemingen een eigen juridische invulling te geven en daarmee garanties te bieden voor de kwaliteit van bestuur en de verantwoording aan belanghebbenden. Onderdeel van het voorstel is dan ook aan deze rechtspersoon een nieuw orgaan toe te voegen: de belanghebbendenvertegenwoordiging. De MO wordt een mengvorm van vereniging/stichting en de kapitaalvennootschappen NV/BV. Er kunnen onder meer winstbewijzen worden uitgegeven en het jaarrekeningenrecht is van toepassing. Het bestuur wordt benoemd door een verplicht gestelde raad van toezicht. De ondernemingskamer kan een toezichthouder ontslaan. In een aantal gevallen is goedkeuring van bestuursbesluiten vereist door de raad van toezicht.
Nederlands weerwoord geweest tegen het ‘markt of staat’-denken van Europa – en het was de vraag of PvdA-minister Van der Laan dat weerwoord echt had willen leveren6.
2. Een experiment: beslissingsbevoegdheid naar jonge bewoners Deze kans voor een versterkte positie voor de maatschappelijke onderneming en herstel van de relaties met de burgers langs die weg was verkeken. Het voorstel van Wet kon geruisloos van tafel worden gehaald door het nieuwe kabinet van CDA en VVD onder toezicht van gedoogbaas Wilders en zijn gevreesde achterban. In de nieuwe politieke verhoudingen neemt de overheid de omgang met de burgers zelf ter hand – die overheid treedt niet langer terug, maar treedt op. We horen politici praten over ‘Nederland teruggeven aan de Nederlanders’ en nemen waar dat de overheid dat invult door ‘respect te hebben voor de gevoelens van burgers’, wat zich praktisch vertaalt in een zwaarder accent op ‘maatregelen’ en een vermindering van ‘beleid’. En in een toenemende intolerantie tegen overtreders, actiever vreemdelingenbeleid en een steviger ingrijpen van de overheid in de persoonlijke levenssfeer van hen die ergernis veroorzaken bij de bevolking. Een paradoxale toestand waarbij een overheid die marktwerking en de zeggenschap van het individu wil bevorderen tegelijkertijd zijn invloed op het leven van mensen aan het versterken is. ‘Je mag nu 130 rijden op de afsluitdijk, maar de boetes als je te hard rijdt zijn wel hoger’. In de zorg wordt dit principe expliciet gelabeld als: ‘high trust, high penalty’. De interventies in de zorg verschieten van kleur ‘van ziekte en zorg naar gezondheid en gedrag’, waarbij de overheid inzet op ‘goed patiëntschap’, een normatieve benadering van de individuele klant. Ook de voornemens rond de afschaffing van het persoonsgebonden budget in de zorg zijn kenmerkend voor de benadering van de burger en zijn omgeving. Op termijn zal de afschaffing leiden tot hogere zorgkosten, maar die zijn dan wel beter beheerst, niet door de burger, maar door de instituties van overheid en bedrijfsleven. En in de volkshuisvesting komt men steeds gemakkelijker achter de voordeur van de bewoner… Wat te doen als corporatie in deze nieuwe politieke werkelijkheid? Vanuit het perspectief van de politiek ligt hier gaan expliciete taak meer. Tegelijkertijd is de verhouding tussen organisaties van overheid, middenveld en markt en de samenleving nog steeds problematisch. De belofte van Balkenende werd voor ons werkveld in ieder geval niet waargemaakt en de invulling door Rutte leidt tot een verharding in de verhoudingen tussen overheid, organisaties en individu. Naar ons inzicht neemt de onbalans tussen de institutionele wereld en de wereld van de individuele bewoner toe. De sfeer van vertrouwen, die volgens Fukuyama een van de sterke punten van onze samenleving was7, wordt door deze lijn verder aangetast. Onze rol kunnen we niet langer ontlenen aan een politieke visie, je zou kunnen zeggen dat wij bestuurlijk ‘gedepolitiseerd’ zijn als maatschappelijke ondernemers. Hij moet daarom worden bepaald op basis van onze eigen maatschappelijk-ondernemers-opvatting dat wij als taak hebben om mensen in staat te stellen de regie over hun eigen leven te voeren. Ook als dat lastig is door de hoge prijs van de woonvoorzieningen of een te krappe beurs. Bij die regie hoort een zeker evenwicht in de verhouding tussen de invloed van de 6
Toch werd door de minister voor het werkterrein van de volkshuisvesting wel de waarde van het corporatiestelsel wel ingezien. Een en ander leidde eind 2009 tot een brief aan de kamer, die het beste maakte van de situatie en tegen de druk van Europa in, ondanks de visieloosheid van de sector, de slechte juridische articulatie van de maatschappelijke onderneming, en de politieke druk van eigen PvdAgelederen in toch ruimte liet voor het maatschappelijk ondernemerschap. 7
Trust: The Social Virtues and the Creation of Prosperity. Free Press, 1995. ISBN 0-02-910976-0
instituties aan de ene kant en individuen en hun sociale omgeving aan de andere kant. Een kwestie van ethiek: wij zullen onze bewoners niet anders behandelen dan wij zelf behandeld zouden willen worden. Zijn er voor een corporatie wegen om in het politieke klimaat van verharde verhoudingen de individuele burgers meer invloed op eigen omgeving te geven? Ons vermoeden is vervolgens dat als het ons lukt daar een antwoord op te vinden we ‘toch’ bijdragen aan herstel van een sfeer van vertrouwen in ons land. Maatschappelijk gezien is de startpositie bij Woonservice Meander voor zo’n experiment dik in orde. We zijn werkzaam in een streek, het Land van Heusden en Altena, waar het organiserend vermogen van bewoners goed ontwikkeld is – er is een bloeiend verenigingsleven, de lokale gemeenschappen hebben een grote samenhang. De samenleving is sterk, zou men kunnen zeggen. Ons werkgebied vertoont bovendien een geografische en economische samenhang. Het Land van Heusden en Altena is een streek met een eigen karakter in het noorden van Noord Brabant. We durven het aan om in deze streek de bewoners en hun maatschappelijke omgeving meer regie te geven. Bovendien, er is een inhoudelijk noodzaak voor een experiment. In het lokale institutionele krachtenveld functioneren we effectief. Met overheden en zorginstellingen hebben we een redelijk tot goede verhouding en de invloed van onze bewoners op ons functioneren als huisbaas hebben we netjes geregeld. Die invloed krijgt onder andere gestalte in een adviesraad Wonen, die we een grote invloed hebben gegeven op onze beleidskeuzes. We zijn van huis uit, voor zover we kunnen overzien en naar de mening van onze visitatoren, een gewone plattelandscorporatie – wel een met een bijzondere belangstelling voor de zorg. Toch missen we iets essentieels bij als onze normaliteit. Ons zo normale institutionele discourse is inhoudelijk niet evenwichtig – de maatschappelijke problematiek die we via het institutionele gesprek in beeld krijgen is niet voldoende consistent en volledig. Er is sprake van blinde vlekken. Wij kunnen met onze partnerorganisaties bijvoorbeeld relatief eenvoudig handen en voeten geven aan onze zorg voor de oudere medemens. Daarvoor zijn we uitstekend toegerust in deze kring. Maar hoe we moeten omgaan met jeugd? En dan niet de ontspoorde of anderszins problematische jeugd, want daarvoor hebben we wel onze partners, maar lastig zijn juist de gewone starters op de woning en arbeidsmarkt. De niet-problematische jongeren in de streek. Voor hen hebben we in ons institutionele discourse geen partners met wie we zaken kunnen doen. Daardoor staan we op dat punt als volkshuisvesters voor een deel met lege handen. Dat schept handelingsverlegenheid juist op een punt dat actie geboden is in een markt waarbij bevolkingskrimp optreedt. Uiteraard zetten we in op de productie van ruimte voor woonstarters. Maar juist op dat punt blijft het lastig om de markt echt goed te bedienen. Er is kortom, maatschappelijk een goede startpositie om de bewoners meer regie te geven én er is een inhoudelijk probleem dat we op de ‘normale’, traditionele manier niet goed kunnen hanteren. Deze feiten, tegen de achtergrond van onze opvatting dat we echt iets bijzonders moeten doen aan de verstoorde verhouding tussen individu en instituties brachten ons op een idee. Wij gaan jongeren, starters op de markten van wonen, werken en recreëren, toerusten om als volwaardige partner te gaan functioneren in ons institutionele gesprek. Let wel, het gaat niet om ‘het betrekken van jongeren’ als een informatiebron bij het formuleren van beleid. Het gaat ons om het scheppen van een volwaardige, beslissingsvaardige gesprekspartner namens de jeugd. En dan de jeugd niet in de rol van probleemdrager, maar in de rol van bouwer aan de toekomst van onze streek. Vertrouwen geven, de instrumenten geven, serieus nemen als gesprekspartner, beslissingsbevoegd en bekwaam maken. De hoogste tree in de participatieladder. Eigenlijk de trede waarop we vinden dat bewoners altijd zouden moeten staan als je in ons hart kijkt… Maar ja… De zwaarmoedigheid van de oude vereniging is geen aanlokkelijk perspectief. Praktisch betekent onze keuze wel dat we in het voorjaar van
2012 een goed toegerust bestuur van 6 jongeren in de leeftijd van 18 tot 25 jaar (2 uit elke gemeente van ons werkgebied) als partner zullen hebben in ons gesprek over maatschappelijk investeren. Zij krijgen de opdracht om maatschappelijk initiatieven uit de regio op te halen die de ruimte voor jeugd bevorderen: voor wonen, werken en recreëren. Waar we aan moeten denken? Natuurlijk aan plekken voor jongerenhuisvesting die wij over het hoofd hebben gezien. Maar ook aan benutting en ontwikkeling van ruimte voor maatschappelijk ondernemerschap, liefst met een lokaal karakter. En aan ruimte voor sport en recreatie. Wij laten ons verrassen en de ervaring in bijvoorbeeld het Gooi leert dat dit geen lege kreet is8. Lastig, risicovol, zo’n nieuwe partner met een opdracht, maar niet vertragend of belemmerend. Voor dit plan blijkt er in ons werkgebied ook bij ‘de instituties’ draagvlak te bestaan. De tweede helft van dit jaar (2011) wordt besteed aan de werving van een bestuur uit de 19 kernen van ons werkgebied en de toerusting van de jongeren. De jongeren krijgen voor hun inzet een redelijke vergoeding. Ze krijgen de tijd en de begeleiding om goed na te denken over een plan van aanpak en een beoordelingskader voor de initiatieven in de streek. Het bestuur zit een jaar als actief bestuur en besteedt zijn tweede jaar aan het begeleiden van het volgende (jaar)bestuur. En ze krijgen een sparringpartner in de vorm van een Raad van Toezicht, voor wie ze zich moeten verantwoorden. Hun opdracht is om de beschikbare fondsen ‘rendabel’ in te zetten. Bedrijfskundig en sociaal rendabel. Hoe het bestuur z’n maatschappelijke verantwoording realiseert moeten ze zelf bepalen. Kiezen ze voor een verenigingsvorm? Hoe gaan ze gebruik maken van de sociale media? Een probleem dat we bij hen leggen. Onze corporatie gedraagt zich als ‘sponsor’. Dat laat de ruimte voor andere maatschappelijke organisaties om zich te gelegener tijd aan te sluiten bij dit proces van maatschappelijk investeren onder regie van jonge bewoners van het Land van Heusden en Altena. Wat zal dit ons gaan brengen? Inhoudelijk weten we dat niet, maar we verwachten een groeiende stroom van initiatieven om de ruimte voor jeugd in het Land van Heusden en Altena. Methodisch gezien doen we drie dingen: 1. we brengen balans in ons institutionele discourse door het scheppen van een gesprekspartner op een punt waar we ‘normaal’ en blinde vlek hebben: de jeugd, de starters op de markt van wonen en werken. 2. we geven beslissingsbevoegdheid aan een categorie van bewoners, en hopen daardoor het organiserend vermogen van al onze bewoners en de samenleving te verbeteren – er zal van dit jongerenbestuur een uitdaging aan de samenleving uitgaan, is onze inzet. 3. we bouwen aan een sfeer van vertrouwen tussen individu en instituties en doen aan kaderontwikkeling voor de streek. We hopen dat het jongerenbestuur een kweekvijver wordt. Pakken we hiermee de probleemstelling uit het eerste deel van ons artikel aan? herstel van de balans tussen individuele burgers en hun verbanden en de instituties? Strookt onze aanpak en onze aspiraties met wat hoort bij en moderne corporatie in een nieuw politiek tijdperk? De tijd zal het leren – ons experiment moet nog beginnen. Wij proberen wel om in het huidige politieke klimaat keuzes te maken die echt ruimte bieden aan het individu en zijn sociale omgeving. Nu niet door mee te liften op een structuurversterking van ‘het maatschappelijk ondernemen’ en de invloed van bewoners binnen de grenzen van onze organisatie te halen, maar door actief om te gaan met de structuur van onze van stakeholders buiten onze organisatie. Waar in die omgeving blinde vlekken ontstaan – in dit geval rond de
8
In 2008 ontwikkelde het jongerenbestuur van Dudok bijvoorbeeld een meldingsplek voor woonruimte voor jeugd (Spot the Spot), die feitelijk heeft geleid tot een ombuiging van de ‘ontgroeningstendens’ in het Gooi.
actieve jeugd – scheppen we ruimte voor bewoners om die vlekken in te vullen. Is dat ook een benadering die je voor andere groepen kunt toepassen? Verder willen wij werken aan de sfeer van vertrouwen door vertrouwen te geven en een groep van bewoners beslissingsbevoegd en bekwaam te maken. Dat zetten we serieus op, het gaat om een aanzienlijke investeringsruimte en men zal zich moeten verantwoorden voor de effectiviteit van de investeringsbeslissingen voor een RvT en in het publieke debat. Het gaat hier niet om een ‘leuke innovatieve participatievorm’, maar het is serieus maatschappelijk zakendoen dat hier aan de orde is. Aan de vooravond van dit experiment zijn we erg geïnteresseerd in de opvatting van collega-organisaties. In de discussies op internet (bijvoorbeeld op corporatie.nl) lezen wij soms een onverholen cynisme over het beslissingsbevoegd maken van bewoners over hun woonomgeving. Wij kiezen toch voor die koers – welke risico’s ziet u? wat adviseert u ons daaraan te doen? Natuurlijk zijn wij wel zo realistisch om te erkennen dat er belangentegenstellingen bestaan tussen corporaties als organisatie (bedrijfsmatige continuïteit, duurzaam beheer van het woningbezit) en de bewoners. Hebben wij hiermee een vorm te pakken die de belangentegenstelling constructief zal maken? Het experiment zal het leren – en uw commentaren en adviezen kunnen ons daarbij helpen.