maart 2004
Menno Walsweer Bureau Economisch Onderzoek
©
Provincie Gelderland
Gebruik van de inhoud van deze publicatie is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld
Inhoudsopgave Voorwoord
3
Beschrijving van het model
5
Inleiding
5
-
Gemeenten met minder dan 30.000 inwoners 1ste fase: berekening fictieve beroepsbevolking per gemeente 2de fase: eerste schattingsronde op basis van EBB-gegevens en de fictieve beroepsbevolking 3de fase: oplossing consistentieproblemen van de tweede fase 4de fase: berekening beroepsbevolking en participatiegraden op het niveau van de EBB-cohorten 5de fase: eerste schattingsronde vijfjaarscohorten 6de en 7de fase: oplossing consistentieproblemen fase 5 8ste fase: begrenzing uitkomsten
Gemeenten met 30.000 inwoners of meer 9de fase: berekening fictieve beroepsbevolking, gemeenten >=30.000 inwoners 10de fase: eerste berekening participatiegraden per 5-jaarscohort 11de fase: begrenzing uitkomsten Eindresultaat fase 1 t/m/ fase 11 12de fase: koppeling gemeentelijke participatiegraden tabel 6 met de regionale beroepsbevolking Constructie van tijdreeksen Inleiding 13de fase: Consolidatievariant: 14de fase: convergentievariant 15de fase: synthese Historische reeksen gemeentelijke participatiegraad Prognoses gemeentelijke participatiegraad Prognoses exogene participatiegraad Van participatiegraad naar beroepsbevolking Evaluatie van de modelresultaten 1987-2002 Definities
7 8 8 9 9 11 11 12 13 13 15 15 16 21 23 23 24 25 25 26 26 27 27 27 30
Legenda bij de formules
31
Gebiedsindeling
32
Bijlage arbeidsparticipatie, per vijfjaarscohort naar geslacht
35
Appendix De werkloze beroepsbevolking
51
De ontwikkelingen in de EU
54
Voorwoord
Via de Enquête Beroepsbevolking (EBB) van het CBS wordt jaarlijks de omvang en samen-
stelling van de nationale, regionale en gemeentelijke beroepsbevolking geraamd. Bij de presentatie van de gemeentelijke cijfers worden de EBB-uitkomsten van meerdere jaren gecombineerd (periodegemiddelden). Gezien de omvang van de steekproef en de daarmee verbonden onnauwkeurigheid kan met dit materiaal op regionaal en gemeentelijk niveau geen meerjarenvergelijking worden opgesteld. De marges rondom de uitkomsten zijn dermate hoog dat geen plausibel ontwikkelingsbeeld kan worden geschetst. Naast de momentopname over de omvang van de beroepsbevolking zoals de EBB die biedt, bestaat er ook behoefte aan inzicht in de ontwikkeling en prognoses van de beroepsbevolking. Dit geldt met name bij het opstellen van sociaal-economische toekomstscenario’s ten behoeve van de provinciale beleidsplannen en het streekplan, de reconstructieplannen, het onderbouwen van Europese subsidieaanvragen (D2 e.d.), de CWI’s (RAMING) en het doorrekenen van de verkeers- en vervoersmodellen van het Rijk en de Provincie. Tevens is in de afgelopen jaren een toenemende behoefte ontstaan aan sociaal-economische informatie op gemeentelijk niveau (zie bv. de Sociale Atlas). Enerzijds stellen steeds meer gemeenten een economisch beleidsplan op, anderzijds zijn de regionale indelingen aan verandering onderhevig of nemen in aantal toe. Afhankelijk van het beleidsdoel wordt geëxperimenteerd met nieuwe regiogrenzen en worden gebiedsgerichte probleemstudies uitgevoerd. Hierdoor zijn de traditionele statistische gebiedseenheden niet altijd meer adequaat. Een voorbeeld daarvan zijn de analyses die zijn uitgevoerd ten behoeve van de Europese Programma’s. In dat kader zijn geheel nieuwe regio’s gedefinieerd. De beschikbaarheid van een databank op het laagst mogelijke aggregatieniveau (i.c. gemeenten) is een voorwaarde voor dit soort exercities. Tenslotte kan een stijgende vraag vanuit het bedrijfsleven worden gesignaleerd naar lokale en regionale sociaal-economische indicatoren (t.b.v. marktverkenningen, in kaart brengen van de vraagpotentie, bedrijfsplanning en locatie-onderzoek). Voor al deze toepassingen is inzicht in de omvang en (toekomstige) ontwikkeling van de beroepsbevolking per regio en per gemeente onontbeerlijk. Om aan deze behoefte te kunnen voldoen heeft het Bureau Economisch Onderzoek van de provincie Gelderland een model ontwikkeld waarmee consistente tijdreeksen per gemeente kunnen worden geconstrueerd en geprognosticeerd. Door de verbeterde beschikbaarheid van statistische gegevens is het model regelmatig bijgesteld en ziet thans de derde generatie het licht. De belangrijkste wijziging ten opzichte van de vorige generatie is dat het gereviseerde model een schatting oplevert van leeftijdscohorten op het laagste aggregatieniveau (5-jaar). De eerdere modellen hadden betrekking op samengestelde cohorten van 10 tot 20 jaar. In dit rapport wordt een beschrijving gegeven van het nieuwste model: TREMA (trendmodel arbeidsparticipatie).
3
Beschrijving van het model Inleiding De feitelijke arbeidsparticipatie in 1995 vormde het hart van het vorige schattingsmodel (De Gelderse Beroepsbevolking 2020, Bureau Economisch Onderzoek, 1998). De gemeentelijke gegevens werden destijds ontleend aan de CBS-publicatie Beroepsbevolking en werkloosheid per gemeente 1994/1996. De eerste uitgave van deze reeks had betrekking op de periode 1991/1993, de meest recente uitgave bestrijkt de jaren 1997/1999. Daarmee beslaat de reeks intussen vrijwel de gehele jaren negentig. Er wordt onderscheid gemaakt naar de volgende kenmerken: Beroepsbevolking per gemeente 1991/1999 naar kenmerk (publicatiereeks ‘Beroepsbevolking en werkloosheid per gemeente’, CBS): totaal
mannen
vrouwen
15-24 jaar
25-44 jaar
45-64 jaar
Met ingang van 2003 heeft het CBS de publicatiereeks ‘Beroepsbevolking en werkloosheid per gemeente’ gestaakt. Daarvoor in de plaats is een begin gemaakt met een nieuwe reeks. De wegingsmethode van het steekproefonderzoek is verbeterd en er worden meer gedetailleerde gegevens gepresenteerd. De nieuwe reeks verschijnt niet meer in gedrukte vorm maar wordt nog uitsluitend elektronisch gepubliceerd (Statline). Vooralsnog zijn er alleen gegevens beschikbaar voor gemeenten met 30.000 inwoners of meer. Een aantal jaren uit de oude reeks is herzien op basis van de nieuwe uitgangspunten waardoor een nieuwe tijdreeks is ontstaan van 1994 t/m 2001, onderscheiden naar de volgende kenmerken: Beroepsbevolking per gemeente (met 30.000 inwoners of meer) 1994/2001 naar kenmerk (nieuwe reeks beroepsbevolking Statline, CBS): totaal
mannen
vrouwen
15-24 jaar 25-44 jaar 45-64 jaar
15-24 jaar 25-44 jaar 45-64 jaar
15-24 jaar 25-44 jaar 45-64 jaar
Over de beroepsbevolking zijn dus twee CBS-bronnen beschikbaar een oude reeks 1991/1999 voor alle gemeenten en een nieuwe reeks 1994/2001 voor gemeenten met 30.000 inwoners en meer. De gedetailleerdheid van de gegevens verschilt sterk van jaar tot jaar en van gemeente tot gemeente. Op basis van alle beschikbare jaargangen kan voor het periodemidden niettemin een tamelijk compleet beeld worden geconstrueerd. Dit biedt de mogelijkheid de empirische basis van het model uit 1998 aanzienlijk te versterken. Was het vorige model gebaseerd op de jaren 1994/1996, het nieuwe uitgangspunt is ontleend aan de periode 1991/2001 Gezien het steekproefkarakter van de EBB is deze uitbreiding van waarnemingsjaren substantieel. Ten opzichte van het eerdere uitgangspunt is de empirische grondslag met een factor 3 verbeterd. Daardoor kon ook de gedetailleerdheid toenemen. In de vorige versie werd alleen de totale
5
gemeentelijke arbeidsparticipatie ontleend aan de EBB, thans kan in een groot aantal gevallen ook de differentiatie naar leeftijd en geslacht statistisch worden onderbouwt. De arbeidsparticipatie wordt gedefinieerd als ‘beroepsbevolking in procenten van de bevolking’. Dit verhoudingsgetal is betrouwbaarder dan de onderliggende cijfers waaruit het berekend is. De onnauwkeurigheden en de marges die voortvloeien uit het steekproefkarakter van de EBB kunnen per gemeente tot aanzienlijke schattingsfouten leiden over het absolute niveau van bevolking en beroepsbevolking. Omdat verwacht mag worden dat deze fout zich in beide grootheden in gelijke mate voordoet, wordt het verhoudingsgetal niet - of in ieder geval minder - beïnvloed. Dit betekent dat de participatiegraad uit de EBB het meest geschikte uitgangspunt vormt voor de verdere exercities. In de nadere uitwerking van het model vervult de participatiegraad dan ook een centrale rol.
6
Gemeenten met minder dan 30.000 inwoners In tabel 1 staat voor de gemeenten met minder dan 30.000 inwoners aangegeven over welke grootheden in de ‘oude reeks’ statistische gegevens beschikbaar zijn en op welk jaren de informatie betrekking heeft. Op basis van deze gegevens is een puntschatting gemaakt van de arbeidsparticipatie in het jaar 1995, het periodemidden van alle beschikbare jaargangen1. Deze schatting is eveneens opgenomen in tabel 1. Tabel 1
Jaren waarover statistische gegevens beschikbaar zijn over de arbeidsparticipatie voor gemeenten met minder dan 30.000 inwoners jaargang 1991/1993 t/m/ 1997/1999 en de puntschatting voor 1995 op basis van deze gegevens, gemeentelijke indeling naar de situatie per 1-1-1998 totaal
mannen
vrouwen
15-24 jaar
25-44 jaar
45-64 jaar
Angerlo Borculo Dinxperlo Dodewaard
64 64 64 64
‘91-’97 ‘91-’99 ‘91-’97 ‘91-’93 ‘94-’97
73 ‘94-’96 78 ‘91-’98 82 ‘91-’97 -
49 ‘92-’96 47 ‘92-’94 -
-
85 ‘93-’96 78 ‘91-’98 73 ‘91-’96 -
-
Doesburg Echteld Groenlo Hattem Hengelo Hummelo en K Kesteren Lingewaal Millingen a/d R Neede Neerijnen Rijnwaarden Rozendaal Ruurlo Scherpenzeel Steenderen Ubbergen
68 65 65 58 68 67 59 63 59 67 66 63
80 82 79 75 84
67 65 66 63
‘91-’99 ‘91-’97 ‘91-’97 ‘91-’99 ‘91-’97 ‘91-’97 ‘91-’99 ‘91-’99 ‘91-’97 ‘91-’99 ‘91-’99 ‘91-’99 ‘91-’97 ‘91-’97 ‘91-’93 ‘91-’97
79
‘91-’98 ‘91-’96 ‘91-’96 ‘91-’98 ‘91-’97 ‘91-’98 ‘91-’98 ‘91-’93 ‘91-’98 ‘91-’98 ‘91-’98 ‘91-’97 ‘91-’97 ‘91-’97
-
82 ‘91-’98 82 ‘91-’97 71 ‘91-’98 79 ‘91-’97 63 ‘91-’98 73 ‘91-’98 76 ‘91-’94 84 ‘91-’98 75 ‘91-’98 78 ‘93-’96 79 ‘91-’97 75 ‘91-’97 64 ‘91-’98
68 ‘91-’93 53 ‘93-’96 53 ‘92-’97 56 ‘94-’97
Vorden Warnsveld Wehl Zelhem
56 63 59 63
‘91-’97 ‘91-’97 ‘91-’97 ‘91-’99
71 80 81 78
‘91-’96 ‘91-’97 ‘91-’97 ‘91-’98
57 ‘91-’98 54 ‘91-’93 43 ‘92-’98 53 ‘91-’98 47 ‘94-’97 41 ‘93-’96 54 ‘94-’96 46 ‘94-’96 44 ‘92-’94 ‘94-’96 45 ‘91-’96
-
78 78 85 81
‘91-’94 ‘91-’97 ‘91-’97 ‘91-’98
51 ‘92-’96
Nederland
63 ‘91-’99
76 ‘91-’99
49 ‘91-’99
45 ‘91-’99
78 ‘91-’99
51 ‘91-’99
Bron:
84 83 82 82 89 78 80 86
Enquête Beroepsbevolking, publicatiereeks ' Beroepsbevolking en werkloosheid per gemeente, 1991/1999’, bewerking Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland
1
Wanneer alleen gegevens van vóór 1995 beschikbaarzijn kan het periodemidden 1995 niet worden bepaald. In die gevallen zijn de statische gegevens opgehoogd naar 1995 met behulp van de ontwikkelingen in de theoretische beroepsbevolking (zie fase1)
7
Bijschatting ontbrekende cellen tabel 1
1ste fase: berekening fictieve beroepsbevolking per gemeente Als eerste stap in de schattingsprocedure is voor het jaar 1995 een raming gemaakt van de zogenaamde fictieve beroepsbevolking. Daartoe zijn de landelijke participatiegraden uit de EBB per vijfjaarscohort en per geslacht geprojecteerd op de gemeentelijke bevolking. Aldus ontstaat een geslachts- en leeftijdspecifieke raming van de beroepsbevolking op basis van de gemeentelijke bevolkingsstructuur en de landelijke participatiegraden.
1.
1e fase
( bb t
coh 5j, g
)gem
coh 5j, g
( bt )gem
coh 5j, g
× ( pt )nl
2de fase: eerste schattingsronde op basis van EBB-gegevens en de fictieve beroepsbevolking In de tweede fase wordt de beroepsbevolking geraamd door de participatiegraden uit tabel 1 te vermenigvuldigen met de omvang van de bevolking uit de Bevolkingsstatistiek van het CBS.
2.
2de fase
( bb t
coh ebb, g
)gem
coh ebb, g
( bt )gem
coh ebb, g
× ( pt )gem
Voor de ontbrekende cellen uit tabel 1 zijn de resultaten van de eerste fase ingezet. De tweede fase resulteert aldus per gemeente in een complete vulling van alle cellen:
totaal
mannen
vrouwen
15-24 jaar
25-44 jaar
45-64 jaar
Hierbij treedt echter een probleem op. De gesommeerde uitkomsten naar geslacht kunnen afwijken af van de gesommeerde uitkomsten naar leeftijd en beide kunnen afwijkingen vertonen ten opzichte van het totaal. Dit consistentie probleem wordt veroorzaakt door meerdere factoren. Ten eerste kunnen de verschillen veroorzaakt worden doordat de puntschattingen van de participatiegraden uit tabel 1 gebaseerd zijn op verschillende periodes (bv: het totaal o.b.v. 1991/1999 en de mannen o.b.v. 1994/1996). Een tweede oorzaak kan liggen in het gebruik van de Bevolkingsstatistiek. In de EBB-reeks 1991/1999 is ook de bevolkingsomvang van een gemeente bepaald op basis van het steekproefonderzoek. In fase twee is bij de berekeningen daarentegen uitgegaan van de werkelijke bevolkingsomvang. Daardoor kan de samenstelling naar leeftijd en geslacht een andere verhouding hebben. Ten slotte is voor de ontbrekende cellen de fictieve beroepsbevolking ingezet. Ook hierdoor kunnen afwijkingen ontstaan
8
3de fase: oplossing consistentieproblemen van de tweede fase Over het ‘totaal’ zijn de meeste - en de meest betrouwbare - waarnemingen beschikbaar. Daarom is er bij het oplossen van de consistentieproblemen voor gekozen om het ‘totaal’ als randvoorwaarde te beschouwen en de aantallen naar geslacht en leeftijd zodanig aan te passen dat uiteindelijk de som klopt: totaal = mannen + vrouwen = 15-24 jaar + 25-44 jaar + 45-64 jaar. Dit is bereikt door de verschillen tussen totaal en (mannen + vrouwen) naar rato te verdelen over de mannen en vrouwen. Hetzelfde principe is toegepast op de verschillen naar leeftijd.
3.
3de fase coh ebb, g )gem
(bb t
2de fase coh ebb, g )gem
( bb t
( bb
2de fase tot )gem t
2de fase tot )gem
× [( bb t
2de fase
( bb t
g, c.q.
)gem
cohebb
]
4de fase: berekening beroepsbevolking en participatiegraden op het niveau van de EBBcohorten De beroepsbevolking kan intussen worden berekend door de resultaten van de tweede fase te corrigeren met de uitkomsten van fase 3:
5.
4de fase coh ebb, g )gem
(bb t
2de fase coh ebb, g )gem
( bb t
3de fase coh ebb, g )gem
(bb t
De participatiegraad kan vervolgens worden berekend door de beroepsbevolking te relateren aan de bevolking:
5.
4de fase coh ebb, g )gem
(p t
4de fase coh ebb, g )gem
( bb t
coh ebb, g
× 100%
( b t)gem
9
Tabel 2
Arbeidsparticipatie voor gemeenten met minder dan 30.000 inwoners, puntschatting 1995, gemeentelijke indeling naar de situatie per 1-1-1998 totaal
mannen
vrouwen
15-24 jaar
25-44 jaar
45-64 jaar
Angerlo Borculo Dinxperlo Dodewaard Doesburg Echteld Groenlo Hattem Hengelo Hummelo en K Kesteren Lingewaal Millingen a/d R Neede Neerijnen Rijnwaarden Rozendaal Ruurlo Scherpenzeel Steenderen Ubbergen Vorden Warnsveld Wehl Zelhem
64 64 64 64 68 65 65 58 68 67 59 63 59 67 66 63 47 67 65 66 63 56 63 59 63
78 78 81 78 79 84 77 73 86 82 74 83 74 81 86 81 63 79 84 81 81 69 81 74 79
49 49 47 49 57 46 53 43 47 52 43 43 43 52 46 43 34 54 45 50 45 43 45 42 45
40 43 46 44 42 46 42 41 46 48 45 43 38 44 47 41 37 45 44 46 47 39 40 38 43
84 84 80 80 81 83 86 74 87 87 69 78 73 88 83 79 74 88 83 83 72 74 81 77 81
52 52 54 55 67 55 51 50 54 55 55 56 48 56 56 51 40 52 56 55 63 46 53 44 51
Nederland
63
77
49
45
79
51
Bron:
10
Enquête Beroepsbevolking, publicatiereeks ' Beroepsbevolking en werkloosheid per gemeente, 1991/1999’, aanpassing en bijschatting: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland
5de fase: eerste schattingsronde vijfjaarscohorten Bij de verfijning van de samengestelde EBB-cohorten (tabel 2) naar 5-jaarscohort is gekeken naar de structuur van de fictieve beroepsbevolking (fase 1). In eerste instantie is bepaald hoe groot de aandelen zijn van de vijfjaarscohorten in de samengestelde EBBcohorten.
5.
1de fase coh 5j, g )gem
(a t
1de fase coh ebb )gem
( bb t
1de fase coh 5j, g )gem
( bb t
vervolgens is deze structuur geprojecteerd op de resultaten van fase 4 (tabel 3): 6
5de fase coh 5j, g )gem
(bb t
4de fase coh ebb )gem
( bb t
1de fase coh 5j, g )gem
x ( at
Deze procedure leidt er toe dat de samengestelde leeftijdscohorten uit de EBB (fase 4) naadloos worden opgedeeld over 5-jaarscohorten naar geslacht. Bij de resulterende verdeling naar geslacht ontstaan echter opnieuw consistentieproblemen omdat de geslachtsstructuur van de eerste fase niet gelijk is aan de structuur van de vierde fase. 6de en 7de fase: oplossing consistentieproblemen fase 5 De verdeling naar leeftijd van fase vijf wijkt (enigszins) af van de verdeling in fase vier. Omdat fase vier een empirische basis heeft in de EBB, is er voor gekozen het consistentieprobleem op te lossen door de uitkomsten van fase vijf via een iteratieve procedure zodanig aan te passen dat de verdeling naar geslacht en leeftijd optimaal aansluit bij de resultaten van fase 4. In vergelijking 7 worden de uitkomsten naar geslacht gedwongen binnen de grenzen van fase 4, in vergelijking 8 de leeftijden. Iedere correctie op het ene kenmerk veroorzaakt een afwijking bij het andere kenmerk. Deze afwijkingen worden echter bij iedere nieuwe correctieronde kleiner. Daarom zijn de stappen 7 en 8 een aantal malen herhaald. Vanaf de vierde iteratie naderde de afwijkingen tot nul en bleven de resultaten stabiel.
7.
8.
6de fase coh 5j, g )gem
(bb t
7de fase coh 5j, g )gem
(bb t
5de fase g )gem
( bb t ( bb
4de fase g )gem t
6de fase coh ebb )gem
( bb t ( bb
5de fase coh ebb )gem t
5de fase coh 5j, g )gem
x (bb t
6de fase coh 5j, g )gem
x (bb t
11
8ste fase: begrenzing uitkomsten In een aantal cohorten is de arbeidsparticipatie zeer hoog (bv. mannen 30-44 jaar: 95%). Door de mechanische verdeelprocedures kan het gebeuren dat in sommige gemeenten in bovengenoemde cohorten een participatiegraad van meer dan 100% ontstaat. In fase 8 is hiervoor gecorrigeerd. Er is een theoretisch maximum aangehouden van 98%. In voorkomende gevallen is de reductie die hierdoor bij de mannen optreedt toegevoegd aan de vrouwen in de overeenkomstige leeftijdscategorie. De correctie leidt dus tot enige verschuivingen tussen mannen en vrouwen. De verdeling naar leeftijd blijft ongewijzigd. Het resultaat van de fases 1 t/m 8 is een schatting van de beroepsbevolking c.q. de arbeidsparticipatie 1995 naar geslacht en vijfjaarscohort voor de Gelderse gemeenten met minder dan 30.000 inwoners. De randtotalen zijn in hoge mate consistent met de empirische gegevens uit de EBB 1991/1999 (tabel 2).
Tabel 3
Verschil in procentpunten tussen de eindresultaten van fase 8 (tabel 6) met de ebb gegevens van fase 4 (tabel 2)
Angerlo Borculo Dinxperlo Dodewaard Doesburg Echteld Groenlo Hattem Hengelo Hummelo en K Kesteren Lingewaal Millingen a/d R Neede Neerijnen Rijnwaarden Rozendaal Ruurlo Scherpenzeel Steenderen Ubbergen Vorden Warnsveld Wehl Zelhem Bron:
12
totaal
mannen
vrouwen
15-24 jaar
25-44 jaar
45-64 jaar
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
2 1 1 0 2 3 0 -0 6 3 0 2 0 2 4 1 0 2 4 1 3 0 2 0 0
-2 -1 -1 0 -2 -4 -0 0 -6 -3 0 -2 0 -3 -4 -1 0 -2 -4 -1 -4 0 -2 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland
Gemeenten met 30.000 inwoners of meer De nieuwe EBB-reeks 1994/2001 heeft uitsluitend betrekking op gemeenten met 30.000 inwoners of meer en bevat veel gedetailleerdere gegevens dan de oude reeks. Een bijschattingsprocedure voor ontbrekende cellen is derhalve niet nodig. Slechts voor een drietal gemeenten zijn niet alle jaargangen beschikbaar, t.w.: gemeente
beschikbare jaargangen
Didam Druten Gorssel
1997/2001 1995/1998, 1999/2001 1995/1997, 1999/2001
Van alle andere gemeenten zijn de jaargangen 1994/1996 t/m 1999/2001 compleet beschikbaar. Het periodemidden van al deze jaargangen is medio 1997. Gezien het kleine aantal ontbrekende waarnemingen en het geringe gewicht daarvan, is de gemiddelde waarde uit de beschikbare jaargangen voor Didam, Druten en Gorssel eveneens opgevat als een puntschatting voor 1997. Tabel 4 bevat de resulterende puntschatting van de arbeidsparticipatie voor 1997 op basis van het gemiddelde van de statistische gegevens 1994 t/m 2001 voor de gemeenten met 30.000 inwoners of meer. 9de fase: berekening fictieve beroepsbevolking, gemeenten >=30.000 inwoners Analoog aan fase 1 is voor de gemeenten >=30.000 inwoners, als eerste stap voor het jaar 1997 een raming gemaakt van de fictieve beroepsbevolking (9) en de daar uit af te leiden participatiegraden volgens de cohortindeling van de EBB (10):
9.
10.
9de fase
( bb t
(p
coh 5j, g
)gem
9de fase coh ebb, g )gem t
coh 5j, g
( bt )gem
coh 5j, g
× ( pt )nl
9de fase coh ebb, g )gem
( bb t
coh ebb, g
× 100%
( b t)gem
13
Tabel 4
Arbeidsparticipatie voor gemeenten met 30.000 inwoners of meer, gemiddelde over de periode 1994/2001 (puntschatting voor medio 1997), gemeentelijke indeling naar de situatie per 1-1-2004 mannen 15-24
Aalten Apeldoorn Arnhem Barneveld Lingewaard Bergh Beuningen Brummen Buren Culemborg Didam Doetinchem Druten Duiven Ede Eibergen Elburg Epe Ermelo Geldermalsen Gendringen Gorssel Groesbeek Harderwijk Heerde Heumen Lichtenvoorde Lochem Maasdriel Nijkerk Nijmegen Nunspeet Oldebroek Overbetuwe Putten Renkum Rheden Tiel Voorst Wageningen West Maas en W Westervoort Wijchen Winterswijk Wisch Zaltbommel Zevenaar Zutphen Bron:
57 51 49 61 46 52 45 57 59 46 61 48 57 39 50 57 60 39 58 42 60 47 46 45 43 30 51 40 58 50 40 60 55 42 54 39 44 56 53 31 46 40 43 58 54 50 43 48
vrouwen
25-34 35-44 45-54 55-64 96 94 91 96 92 97 97 98 96 95 99 96 95 99 96 97 96 96 94 100 99 99 93 96 97 96 98 97 97 97 84 97 95 96 95 94 96 96 99 86 97 98 96 92 94 97 99 92
97 95 91 97 96 96 97 96 99 95 99 98 97 98 96 96 91 94 97 98 96 99 97 96 98 97 96 98 96 100 92 97 98 97 95 97 93 94 95 92 94 97 95 95 97 97 97 89
92 91 85 90 91 88 93 92 95 90 91 88 94 94 89 96 90 92 88 94 94 94 92 92 92 99 91 92 90 93 87 93 92 90 94 95 94 92 93 88 90 91 87 93 95 90 94 90
59 41 34 52 36 48 53 39 61 48 46 55 52 53 45 52 54 41 47 53 48 32 44 28 40 51 51 55 53 55 38 55 51 57 36 58 43 51 50 37 45 42 46 55 49 52 41 44
15-24
25-34
35-44
45-54
55-64
63 49 46 49 35 48 58 54 56 42 43 50 48 27 42 57 47 47 42 55 40 45 50 51 42 30 46 41 59 56 31 48 51 43 35 38 51 55 43 29 58 38 42 55 44 42 47 46
76 80 80 60 82 75 79 69 75 72 73 72 87 81 71 86 68 78 69 77 81 93 80 68 70 88 84 84 65 61 75 66 58 82 59 72 80 75 77 77 83 81 80 79 88 67 81 82
57 65 73 47 64 60 74 62 60 67 57 71 73 64 64 69 50 55 60 62 72 69 70 65 55 70 66 68 60 64 76 55 46 73 62 67 70 70 63 74 63 62 67 66 66 67 74 63
63 57 59 56 57 56 57 55 58 59 51 65 73 58 49 55 41 54 58 55 54 75 56 56 39 65 56 68 42 65 63 46 41 59 50 47 56 60 48 60 57 59 64 60 59 56 57 61
25 21 20 23 13 25 21 22 24 26 11 26 25 18 19 23 21 13 24 21 14 26 25 13 18 24 20 29 11 17 18 21 20 21 12 21 24 31 25 27 11 21 19 30 20 17 22 19
Enquête Beroepsbevolking, Statline ' Beroepsbevolking per gemeente, 1994/2001, CBS
10de fase: eerste berekening participatiegraden per 5-jaarscohort In de 10de fase is bepaald hoe de feitelijke participatiegraden (tabel 4) zich verhouden ten opzichte van de fictieve (fase 9). Vervolgens is deze verhouding geprojecteerd op de Nederlandse participatiegraden per 5-jaarscohort (vergelijking 10) en is de beroepsbevolking berekend (vergelijking 11). 10de fase coh 5j, g )gem
10.
(p t
10de fase coh 5j, g )gem
11.
(bb t
ebb coh ebb, g
( p t )gem de
9
(p t
ebb coh 5j, g
× (p t )nl
ebb
fase coh )gem
, g
10de fase coh 5j )gem
coh 5j, g
( pt
x ( b t)gem
11de fase: begrenzing uitkomsten In de oorspronkelijke EBB-gegevens zitten enkele cellen met een participatiegraad van 100%. Door de mechanische verdeelprocedures kan het gebeuren dat een participatiegraad van meer dan 100% ontstaat. In fase 11 is hiervoor gecorrigeerd. Er is een theoretisch maximum aangehouden van 98% (voor alle cellen, dus ook voor die waar de EBB 100% vermeld). In voorkomende gevallen is de reductie die hierdoor bij het 5jaarscohort optreedt toegevoegd aan het complement van het EBB-cohort. Daarbij is er opnieuw op toegezien dat het theoretische maximum van 98% niet wordt overschreden. De correcties leiden tot een verschuiving tussen de 5-jaarscohorten, de verdeling over de EBB-cohorten blijft ongewijzigd.
Tabel 5
Verschil in procentpunten tussen de eindresultaten van fase 11 met de EBB gegevens uit tabel 4 (bij alle niet in deze tabel genoemde gemeenten zijn de verschillen 0) mannen
Buren Didam Duiven Geldermalsen Gendringen Gorssel Heumen Nijkerk Voorst Zevenaar
vrouwen
15-24
25-34
35-44
45-54
55-64
15-24
25-34
35-44
45-54
55-64
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 -1 -1 -2 -1 -1 0 0 -1 -1
-1 0 0 0 0 -1 0 -2 0 0
0 0 0 0 0 0 -1 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 -2 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Bron: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland
15
Het resultaat van de fases 9 t/m 11 is een schatting van de beroepsbevolking c.q. de arbeidsparticipatie 1997 naar geslacht en 5-jaarscohort (tabel 6). De randtotalen zijn op een enkele marginale afwijking na identiek aan de empirische gegevens uit de EBB> Eindresultaat fase 1 t/m/ fase 11 In tabel 6 staan de gecombineerde resultaten van fase 1 t/m 8 (gemeenten met minder dan 30.000 inwoners) en fase 9 t/m 11 (gemeenten met 30.000 inwoners en meer). De eerste categorie gegevens heeft betrekking op 1995, de tweede categorie op 1997. In tabel 6 zijn de gegevens voor 1995 opgehoogd naar 1997 volgens de hierna te bespreken methode (De constructie van tijdreeksen, pagina 22). Tabel 6 bevat aldus een compleet overzicht van de gemeentelijke participatiegraden naar leeftijd en geslacht voor het basis jaar 1997. De gegevens hebben een empirische basis in de gemeentelijke EBB-cijfers 1991-2001, in die zin dat de geconstrueerde cijfers consistent zijn met de randtotalen uit de EBB (tabel 2 en tabel 4).
16
Tabel 6
Arbeidsparticipatie mannen, gemiddelde over de periode 1994/2001 (puntschatting voor medio 1997), gemeentelijke indeling naar de situatie per 1-1-2004
mannen Aalten Angerlo Apeldoorn Arnhem Barneveld Bergh Beuningen Borculo Brummen Buren Culemborg Didam Dinxperlo Doesburg Doetinchem Druten Duiven Ede Eibergen Elburg Epe Ermelo Geldermalsen Gendringen+ Gorssel Groenlo Groesbeek Harderwijk Hattem Heerde Hengelo Heumen Hummelo en K Lichtenvoorde Lingewaal Lingewaard Lochem
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
31 20 27 24 33 27 25 21 31 32 25 34 23 18 26 30 22 27 31 33 21 32 23 32 25 20 25 25 21 23 23 17 23 30 23 25 22
84 64 74 66 90 74 67 69 85 87 68 91 72 59 69 82 60 74 85 90 58 87 62 88 68 64 67 67 68 63 75 46 73 82 74 69 60
94 98 92 89 94 96 96 98 98 94 93 98 95 88 95 92 98 94 96 94 93 92 98 98 98 95 91 95 88 97 98 93 98 98 98 90 96
98 98 96 93 98 98 98 98 98 98 97 98 98 92 98 96 98 98 98 98 98 96 98 98 98 98 95 98 91 98 98 97 98 98 98 94 98
98 98 96 91 97 97 98 98 96 98 95 98 98 92 98 97 98 96 97 92 95 97 98 96 98 98 98 96 92 98 98 97 98 97 98 97 98
97 98 95 90 96 96 97 98 95 98 94 98 98 92 98 96 97 95 96 91 94 96 98 95 98 98 97 95 92 98 98 96 98 96 98 96 98
94 88 93 87 92 91 95 95 94 98 93 94 98 98 90 96 96 91 98 93 95 90 97 96 96 90 94 94 94 95 98 98 98 94 98 93 95
89 82 88 82 87 86 90 88 89 93 88 89 92 98 85 91 91 86 93 88 89 85 92 91 91 83 89 89 87 89 94 98 94 89 96 88 90
88 58 62 50 75 72 77 62 58 88 68 66 64 73 82 77 80 66 74 80 60 70 77 70 45 59 65 43 61 59 66 73 66 75 67 52 82
27 18 19 15 23 22 23 19 18 27 21 20 19 22 25 24 24 20 23 24 19 22 24 22 14 18 20 13 18 18 20 23 19 23 20 16 25
17
Tabel 6
Arbeidsparticipatie mannen, gemiddelde over de periode 1994/2001 (puntschatting voor medio 1997), gemeentelijke indeling naar de situatie per 1-1-2004
mannen
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
Maasdriel Millingen a/d Rijn Neder-Betuwe Neede Neerijnen Nijkerk Nijmegen Nunspeet Oldebroek Overbetuwe Putten Renkum Rheden Rijnwaarden Rozendaal Ruurlo Scherpenzeel Steenderen Tiel Ubbergen Voorst Vorden Wageningen Warnsveld Wehl West Maas en W Westervoort Wijchen Winterswijk Wisch Zaltbommel Zelhem Zevenaar Zutphen
32 20 23 21 24 27 20 33 31 23 30 22 23 22 21 21 24 22 30 23 29 19 15 22 19 25 24 23 31 29 27 21 23 26
86 64 73 66 75 74 55 89 83 62 80 59 63 70 64 68 76 70 82 74 80 61 41 69 61 67 64 64 85 79 73 66 63 70
97 88 92 98 98 96 82 96 93 93 93 92 94 98 90 98 98 96 94 87 98 87 84 98 92 95 98 94 90 92 95 95 98 90
98 91 95 98 98 98 86 98 97 98 97 96 98 98 92 98 98 98 98 90 98 90 88 98 96 98 98 98 94 96 98 98 98 94
97 91 96 98 98 98 92 98 98 97 96 97 93 98 92 98 98 98 94 90 95 91 93 98 97 95 97 95 96 98 98 98 97 90
96 91 95 98 98 98 91 97 97 96 95 96 92 98 93 98 98 98 93 90 94 90 92 98 96 94 96 94 95 96 97 98 96 89
93 87 98 98 98 95 89 96 94 92 96 98 97 95 89 96 98 97 94 98 95 85 90 95 83 92 93 89 95 97 92 97 97 93
88 81 92 92 95 90 84 90 89 87 91 92 92 87 82 89 96 90 89 98 90 79 86 88 77 87 88 84 90 92 87 89 91 88
77 57 65 65 67 80 56 81 75 84 52 85 65 62 59 63 67 63 74 75 77 55 56 62 54 67 59 66 82 71 76 63 58 64
23 17 20 20 20 24 17 25 23 26 16 26 20 19 17 19 20 19 23 22 24 16 17 19 16 20 18 20 25 22 23 19 18 19
Nederland
25
68
91
95
95
94
92
87
62
19
Bron gemeentelijke cijfers: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland; schatting op basis van de EBB 1991 t/m 2001 / CBS. Bron landelijkcijfers: EBB 1997 / CBS
18
Tabel 6
Arbeidsparticipatie vrouwen, gemiddelde over de periode 1994/2001 (puntschatting voor medio 1997), gemeentelijke indeling naar de situatie per 1-1-2004
vrouwen Aalten Angerlo Apeldoorn Arnhem Barneveld Bergh Beuningen Borculo Brummen Buren Culemborg Didam Dinxperlo Doesburg Doetinchem Druten Duiven Ede Eibergen Elburg Epe Ermelo Geldermalsen Gendringen Gorssel Groenlo Groesbeek Harderwijk Hattem Heerde Hengelo Heumen Hummelo en K Lichtenvoorde Lingewaal Lingewaard Lochem
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
31 16 23 20 25 23 29 17 26 28 21 21 17 17 25 23 14 20 30 23 23 21 27 20 24 18 24 25 16 21 16 16 19 23 15 18 22
97 61 73 63 77 72 89 65 81 87 64 66 64 66 77 73 43 63 93 72 71 66 84 61 73 68 75 79 61 67 62 49 72 72 58 55 67
83 79 86 86 65 82 87 77 75 82 78 80 70 82 78 95 88 77 94 74 85 75 84 89 98 84 88 74 66 76 81 97 84 92 64 90 92
70 70 73 73 55 69 73 68 64 69 66 68 60 69 66 80 74 65 79 62 72 63 71 75 86 72 74 62 55 65 74 82 75 77 57 76 78
56 67 65 72 47 60 74 65 61 59 67 56 57 64 70 72 64 63 68 49 54 59 61 71 69 67 69 64 52 54 72 69 71 66 53 63 67
57 65 66 73 47 61 75 63 62 60 68 57 56 64 71 74 65 64 69 50 55 60 62 72 70 66 70 65 51 55 70 70 70 67 53 64 68
71 49 64 66 63 64 63 52 62 66 66 57 53 89 72 81 65 55 62 47 60 66 62 60 85 56 63 63 49 44 53 73 62 63 53 64 76
55 38 50 51 48 49 49 40 48 51 51 44 39 63 56 63 50 42 48 36 47 51 48 47 66 43 48 48 38 34 38 56 45 48 36 49 59
42 21 34 32 37 40 34 22 35 38 41 18 21 31 43 39 31 30 37 34 21 39 33 23 41 23 40 21 20 28 20 37 24 31 20 21 48
8 5 7 6 7 8 7 6 7 8 8 4 5 8 9 8 6 6 7 7 4 8 7 5 8 6 8 4 5 6 5 7 6 6 5 4 10
19
Tabel 6
Arbeidsparticipatie vrouwen, gemiddelde over de periode 1994/2001 (puntschatting voor medio 1997), gemeentelijke indeling naar de situatie per 1-1-2004
vrouwen
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
Maasdriel Millingen a/d Rijn Neder-Betuwe Neede Neerijnen Nijkerk Nijmegen Nunspeet Oldebroek Overbetuwe Putten Renkum Rheden Rijnwaarden Rozendaal Ruurlo Scherpenzeel Steenderen Tiel Ubbergen Voorst Vorden Wageningen Warnsveld Wehl West Maas en W Westervoort Wijchen Winterswijk Wisch Zaltbommel Zelhem Zevenaar Zutphen
29 15 16 17 16 28 13 24 27 22 18 20 25 15 15 19 16 18 26 17 23 15 12 16 14 29 20 20 27 22 21 16 23 22
91 57 63 66 61 87 40 75 82 68 55 62 76 57 61 71 62 67 82 66 70 58 38 60 53 91 63 63 84 67 65 59 71 67
71 64 66 86 74 66 81 72 64 90 65 79 87 66 71 86 73 76 81 64 84 69 82 73 67 90 89 87 86 95 73 71 88 88
60 54 56 77 68 56 68 61 54 76 54 66 74 60 56 76 67 66 69 54 71 58 69 66 57 76 75 73 72 80 62 61 75 74
60 51 52 72 63 63 76 54 45 73 61 67 69 56 54 73 62 62 70 50 63 54 74 62 53 63 61 67 65 65 66 58 74 62
61 50 52 72 62 64 77 55 46 74 62 68 70 56 55 71 62 61 71 50 64 54 75 62 52 64 62 68 66 66 67 57 75 63
47 45 52 60 54 73 70 52 46 66 57 53 63 45 48 58 54 54 67 80 53 47 67 48 42 64 65 71 67 66 62 51 64 68
36 35 39 45 37 57 54 40 36 51 44 41 48 35 38 45 38 42 51 56 41 36 52 37 33 49 51 55 52 51 48 39 49 53
18 19 21 24 20 27 29 34 32 33 19 33 39 19 21 24 20 23 48 25 39 20 44 20 18 17 33 29 48 31 27 21 36 30
4 4 5 6 5 5 6 7 6 7 4 7 8 5 5 6 5 6 10 6 8 5 9 5 4 3 7 6 10 6 5 5 7 6
Nederland
21
65
77
65
60
61
57
44
25
5
Bron gemeentelijke cijfers: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland; schatting op basis van de EBB 1991 t/m 2001 / CBS. Bron landelijkcijfers: EBB 1997 / CBS
20
12de fase: koppeling gemeentelijke participatiegraden tabel 6 met de regionale beroepsbevolking De omvang van de regionale beroepsbevolking kan worden geraamd door de gemeentelijke participatiegraden uit tabel 6 te vermenigvuldigen met de gemeentelijke bevolkingsomvang per vijfjaarscohort en naar geslacht (Bevolkingsstatistiek, CBS). De gemeentelijke resultaten kunnen vervolgens worden gesommeerd naar COROP-niveau. De aansluiting tussen deze schatting en de omvang van de regionale beroepsbevolking volgens de EBB publicatie 1997, is niet op voorhand gegarandeerd. Zoals reeds eerder opgemerkt worden in de EBB zowel de beroepsbevolking als de bevolking geschat op basis van een steekproef onderzoek. Op basis daarvan zijn de participatiegraden uit tabel 6 geschat. Wanneer echter de feitelijke bevolkingsomvang en/of samenstelling naar leeftijd en geslacht afwijkt van het steekproefonderzoek (en dat is het geval), zal ook het met behulp van tabel 6 berekende COROP-totaal afwijken van de EBB. In deze paragraaf wordt de relatie hersteld tussen de gemeentelijke participatiegraden uit tabel 6 en de absolute omvang van de regionale beroepsbevolking voor het basis jaar 1997 volgens de EBB. Gezien het steekproefkarakter van de EBB en de daarmee samenhangende kans op uitbijters, is er voor gekozen om de absolute omvang van de beroepsbevolking 1997 niet alleen te baseren op een momentopname uit de EBB (ic. het jaar 1997), maar gebruik te maken van zoveel mogelijk jaargangen. Het jaar 1997 is derhalve bepaald op het periodemidden van de reeks 1992-2002. De koppeling tussen tabel 6 en de absolute beroepsbevolking per COROP-gebied is tot stand gebracht door de gemeentelijke participatiegraden te vermenigvuldigen met de gemeentelijke bevolkingsomvang en de resultaten te sommeren naar COROP-niveau. De uitkomsten zijn vervolgens vergeleken met de regionale randtotalen 1997. Het verschil is per COROP-gbied uitgedrukt in een correctiefactor. Vervolgens zijn deze correctiefactoren geprojecteerd op tabel 6 waarmee de definitieve raming voor 1997 is verkregen. .
12.
12de fase coh 5j, g )gem
(bb 1997
tabel 6 coh 5j
(p 1997 )gem
2002
coh 5j, g
x (b 1997)gem
tot
(bb ebb)cor
1992
13.
12de fase coh 5j, g )gem
(p 1997
11 cor gem
12de fase coh 5j, g )gem
tabel 6 coh 5j
X (p 1997 )gem
(bb 1997
21
De Constructie van tijdreeksen Inleiding Op theoretische gronden mag worden aangenomen dat de arbeidsparticipatie per vijfjaarscohort op lange termijn een trendmatig verloop vertoont, en op korte termijn betrekkelijk stabiel is. Incidentele trendbreuken of substantiële wijzigingen die zich in een kort tijdsbestek voltrekken zijn terug te voeren op definitiewijzigingen, veranderende wetten of arbeidsvoorwaarden. Institutionele-, leeftijdgebonden en maatschappelijke omstandigheden bepalen in hoofdzaak de omvang en ontwikkeling van de arbeidsparticipatie per cohort. Door de invloed van leeftijdspecifieke factoren zijn de participatieverschillen per cohort zeer groot. De (ontwikkelings)verschillen naar geslacht hebben vooral te maken met rolpatroon en emancipatieproces.
Bron: Enquête Beroepsbevolking, CBS
De invloed van de leeftijd op de hoogte van de arbeidsparticipatie bestaat uit twee componenten: een gemeentespecifieke component en een generieke component. De 23
generieke component wordt vooral bepaald door de natuur, maatschappelijke megatrends en door de nationale wet- en regelgeving (bv. de AOW/VUT-leeftijd, leerplichtige leeftijd, huwelijksvruchtbare leeftijd, emancipatieproces, mobiliteit). Dit soort processen en omstandigheden bezitten een algemene werking. Op grond daarvan mag verwacht worden dat de locale participatie-ontwikkelingen in belangrijke mate de landelijke trend zullen volgen. Daarnaast kan er sprake zijn van een specifieke, lokaalbepaalde invloed. De verschillen tussen de landelijke- en de gemeentelijke participatiegraden worden bepaald door de verschillen in plaatselijke omstandigheden en/of cultuur, zoals de nabijheid van werkgelegenheidsconcentraties, de vraag naar deeltijdarbeid en het aantal zelfstandigen als afgeleide van de productiestructuur, etniciteit, traditie en kerkelijke denominatie. Als uitgangspunt voor de constructie van de locale participatiereeks is gebruik gemaakt van de gemeentelijke gegevens uit tabel 6, waardoor voor het basisjaar rekening is gehouden met de gemeentespecifieke component. Bij de opstelling van de tijdreeksen wordt gebruik gemaakt van de landelike ontwikkeling (de generieke component). Daarbij zijn twee ontwikkelingsvarianten bezien. 13de fase: Consolidatievariant: Bij de consolidatievariant wordt er van uitgegaan dat de locale participatiegraden voor en na het basisjaar zich ontwikkelen volgens het landelijke veranderingspatroon terwijl de locale verschillen uit het basisjaar gehandhaafd blijven. Hieraan ligt de volgende hypothese ten grondslag: Veranderingen in de participatie per vijfjaarscohort worden voornamelijk bepaald door maatschappelijke ontwikkelingen en institutionele factoren. Deze omstandigheden oefenen landelijk en lokaal dezelfde invloed uit. Bij de ramingen van de tijdreeksen is derhalve verondersteld dat de landelijke participatie-ontwikkeling per vijfjaarscohort zich ook in de afzonderlijke gemeenten zal manifesteren. De verschillen uit het basisjaar blijven echter bestaan, zodat ook in de toekomst de gemeentespecifieke component invloed uitoefent op de hoogte van de participatie. De verhouding tussen de locale en nationale participatiegraad blijft in deze variant constant op het niveau uit het basisjaar: coh 5j, g
14.
(
(p t pj)gem
coh 5j, g
(p t pj)nl
24
coh 5j, g
) csv
(
( p t bj)gem
coh 5j, g
(p t bj)nl
coh 5j, g
)
(
( p t hj)gem
coh 5j, g
(p t hj)nl
)
14de fase: convergentievariant Voor de toekomst is echter ook een ontwikkelingsscenario denkbaar waarbij de locale verschillen convergeren en op termijn zelfs verdwijnen. Voor deze variant luidt de hypothese: Onder invloed van de uniformering van de economische structuur2, de ontzuiling, de secularisatie, het emancipatieproces, het verdwijnen van barrières en het voortschrijden van de individualisering, zullen de locale en landelijke arbeidsparticipatie per vijfjaarscohort naar elkaar toe groeien. Toepassing van deze hypothese heeft als resultaat dat de locale en de Nederlandse participatiegraden in de toekomst aan elkaar gelijk zullen zijn. De verschillen die in het basisjaar nog aanwezig waren lossen gedurende de convergentieperiode geleidelijk op. Aangenomen is dat het convergentieproces in 2040 zal zijn voltooid. Dat betekent dat in 2040 de gemeentelijke participatiegraden per vijfjaarscohort gelijk zijn aan de landelijke. De verhouding gemeente/Nederland is op het einde van de periode dus overal gelijk aan 1. Met behulp van vergelijking 15 kan voor het gehele tijdvak worden bepaald hoe de verhoudingen liggen. coh 5j, g
15.
(
(p t pj)gem (p
coh 5j, g t pj)nl
coh 5j, g
) cvv
(
(p t bj)gem (p
coh 5j, g t bj)nl
) × [
cj bj
coh 5j, g
( 1 /
(p t bj)gem (p
coh 5j, g t bj)nl
) ]t
(pj bj)
Voor de constructie van historische jaren (de jaren vóór 1997) geldt: coh 5j, g
16.
(
(p t hj)gem
coh 5j, g
(p t hj)nl
coh 5j, g
) cvv
(
(p t bj)gem
coh 5j, g
(p t bj)nl
) / [
cj bj
coh 5j, g
( 1 /
(p t bj)gem
coh 5j, g
) ]t
(bj hj)
(p t bj)nl
15de fase: synthese Bij de verdere constructie van tijdreeksen is gekozen voor een synthese tussen deze twee varianten. Daarbij is er van uitgegaan dat bij een aantal culturele en maatschappelijke verschijnselen convergentie optreedt (bijv. bij het verdwijnen van traditionele rolpatronen). Daar staat tegenover dat een deel van de verschillen die voortvloeien uit afwijkende plaatselijke omstandigheden blijven bestaan (b.v. de invloed van de aanwezige onderwijsinfrastructuur). De definitieve verhouding tussen de gemeentelijke en de nationale participatiegraden kan dan eenvoudig berekend worden als het gemiddelde van de consolidatie- en de convergentievariant. Op dit principe in een uitzondering gemaakt
2
In de loop der tijd is de economische structuur van regio’s en gemeenten steeds eenvormiger geworden. Overal is de dienstensector sterk gegroeid en is de betekenis van de landbouw en de industrie afgenomen
25
voor de arbeidsparticipatie in de leeftijdsgroep 20-24 jaar in de gemeente Nijmegen en Wageningen. Hier zijn de resultaten van de consolidatievariant als definitieve prognose opgenomen. Het locale verschil is namelijk terug te voeren op de aanwezigheid van de universiteiten. Deze verschillen zullen c.p. ook in de toekomst blijven bestaan. Tot en met het jaar waarin de convergentie voltooid zal zijn geldt: coh 5j, g
17.
(
(
coh 5j, g
(p t
hj...cj)gem
(p t
hj...cj)nl
coh 5j, g
( p t bj)gem
)
coh 5j, g
csv
(
(p t bj)nl
) syn
(p t
coh 5j, g hj...cj)gem
(p t
hj...cj)nl
coh 5j, g
) cvv
2
Voor de jaren na het convergentiejaar geldt: coh 5j, g
1
coh 5j, g
18.
(
(p t>cj)gem
coh 5j, g
(
(p t bj)gem
coh 5j, g
) csv
(p t bj)nl
) syn
2
(p t>cj)nl
Historische reeksen gemeentelijke participatiegraad Uitgaande van de randvoorwaarde dat de participatiegraad gelimiteerd is op maximaal 98%, geldt voor het ramen van de historische reeksen (i.c de jaren voor 1997):
19.
(p
coh 5j, g t hj)gem
[ (p
5j coh 5j, g t )nl
coh 5j, g
/ (
( p t hj)gem
coh 5j, g
)syn ]
98%
(p t hj)nl
Voor Nederland zijn er consistente historische tijdreeksen beschikbaar van de participatiegraad naar leeftijd en geslacht (EBB jaargangen vanaf 1987). Op basis van deze gegevens kan met behulp van tabel 6 (het basisjaar 1997) en vergelijking 17 een schatting worden gemaakt van de gemeentelijke gegevens over alle jaren waarover nationale EBB-gegevens beschikbaar zijn. Prognoses gemeentelijke participatiegraad Uitgaande van de randvoorwaarde dat de participatiegraad gelimiteerd is op maximaal 98%, geldt voor het ramen van de prognose jaren (i.c de jaren na 1997):
20.
26
(p
coh 5j, g t pj)gem
[ (p
5j coh 5j, g t pj)nl
coh 5j, g
× (
( p t pj)gem
coh 5j, g
(p t pj)nl
)syn ]
98%
Prognoses exogene participatiegraad Het Centraal Planbureau vervaardigt prognoses over de arbeidsparticipatie van de Nederlandse bevolking (jaarlijks t.b.v. de Macro Economische Verkenningen en het Centraal Economisch Plan, periodiek t.b.v. de langetermijnramingen). Op basis van deze gegevens kan met behulp van tabel 6 (het basisjaar 1997) en vergelijking 19 een schatting worden gemaakt van de gemeentelijke gegevens over alle prognosejaren waarover nationale gegevens beschikbaar zijn. Als gevolg van enige (marginale) definitieverschillen zijn de cijfers van de EBB niet vergelijkbaar met de reeks van het CPB. Dit probleem kan worden opgelost door bij de gemeentelijke prognoses niet zonder meer uit te gaan van de Nederlandse input van het CPB, maar de CPB-prognoses te gebruiken om de nationale EBB-gegevens op te hogen naar het prognosejaar en de uitkomsten daarvan te gebruiken voor de gemeentelijke schattingen (i.c. de jaren na het basisjaar 1997).
21.
ebb coh 5j, g (p t pj)nl
ebb coh 5j, g (p t rj)nl
cpb coh 5j, g
× (
( p t pj)gem
cpb coh 5j, g
)
(p t rj)nl
Van participatiegraad naar beroepsbevolking De beroepsbevolking kan worden geraamd door de participatiegraden naar geslacht per 5-jaarscohort te vermenigvuldigen met het overeenkomstige bevolkingscohort. Het resultaat van deze berekening voor Nederland vertoont een marginale afwijking t.o.v. van de EBB-uitkomsten. Dit wordt veroorzaakt doordat in de EBB ook de bevolkingsomvang bepaald wordt op basis van het EBB-steekproefonderzoek, terwijl in de schattingen van TREMA gewerkt wordt met de werkelijke bevolkingsomvang (CBS Bevolkingsstatistiek). Evaluatie van de modelresultaten 1987-2002 De kern van TREMA bestaat uit de CBS-statistiek ‘Beroepsbevolking en werkloosheid per gemeente’ jaargang 1991/1993 t/m 1997/1999 en de herziene en vernieuwde reeks 1994-2001 (Statline, CBS). Op basis daarvan is een puntschatting gemaakt van de participatie-graden per gemeente voor het basisjaar 1997. De geschatte participatiegraden op het niveau van de vijfjaarscohorten sluiten aan bij de gemeentelijke randtotalen uit de EBB. Gesommeerd naar COROP-gebied is de omvang van de beroepsbevolking gekoppeld aan het absolute EBB-niveau 1997 (periodemidden van 1992-2002). De ontwikkeling in de tijd is afgeleid van de ontwikkeling in de Nederlandse arbeidsparticipatie (per vijfjaars-cohort en naar geslacht) waarbij rekening is gehouden met de lokale verschillen in het basisjaar 1997 en een bepaald convergentiescenario. Uit een vergelijking tussen de regionale modeluitkomsten en de EBB, blijkt dat in beide reeken een overeenkomstige trend is te onderkennen, met dit verschil dat de modelschattingen gekenmerkt worden door een gelijkmatig ontwikkelingspatroon en dat de
27
Omvang van de regionale beroepsbevolking volgens de EBB en de modelsschattingen volgens TREMA
Gelderland
Nederland 7600
950
ebb
ebb
7300
trema
trema
900
7000
850
6700
800
6400 750 6100 700
5800 5500
650 1987 1990 1993 1996 1999 2002
1987
1990
190
ebb
270
1996
1999
2002
1999
2002
Achterhoek
Veluwe 280
1993
trema
ebb trema
180
260 170
250 240
160
230
150
220 140
210 200
1987
1990
1993
1996
1999
2002
130
1987
113
ebb trema
330
1993
1996
Zuidwest-Gelderland
Arnhem/Nijmegen 345
1990
ebb trema
105
315
97
300
89
285 81
270
73
255 240
1987
28
1990
1993
1996
1999
2002
65
1987
1990
1993
1996
1999
2002
EBB-reeks onverwachte dalingen en stijgingen laat zien. Onverwacht omdat de potentiële beroepsbevolking (alle personen in de leeftijd 15-64 jaar) gestaag is toegenomen3 en de participatie-ontwikkeling bij uitstek een trendmatig fenomeen is. Deze omstandigheden leiden ertoe dat verwacht mag worden dat de ontwikkeling van de beroepsbevolking trendmatig verloopt en zeker geen dalingen vertoont. Het grillige verloop dat zich niettemin bij met name de kleinere regio’s voordoet, kan verklaard worden uit het steekproefkarakter van de EBB. 4Zoals in ieder steekproefonderzoek hebben de uitkomsten een onnauwkeurigheidsmarge. Omdat het steekproefdesign van de EBB vrij complex is, is het schatten van de 95%-betrouwbaarheidsmarges niet eenvoudig. Striktgenomen zou per regio en voor ieder kenmerk afzonderlijk een betouwbaarheids-marge moeten worden geschat. Een globale indruk over de omvang van de marges kan echter verkregen worden door te kijken naar de marges voor Nederland. 95%-betrouwbaarheidsmarges van de opgehoogde EBB-aantallen voor Nederland opgehoogde aantallen
absolute marge
relatieve marge
opgehoogde aantallen
absolute marge
relatieve marge
5.000
1.600
32%
100.000
7.000
7%
10.000
2.200
22%
200.000
9.900
5%
20.000
3.100
16%
300.000
12.000
4%
5.0000
5.000
10%
1.000.000
21.200
2%
Bron: EBB 1998, CBS
Zoals uit dit overzicht blijkt zijn de marges van de EBB aanzienlijk. Voor ZuidwestGelder-land bijvoorbeeld betekent e.e.a. dat rekening moet worden gehouden met een marge van plus of min 7.000. De werkelijke omvang van de beroepsbevolking in het jaar 2000 ligt dan met een betrouwbaarheid van 95% tussen de 93.000 en 107.000. Statistische marges van deze orde overschrijden ruimschoots het jaarlijkse groeipercentage van de beroepsbevolking. In dat licht bezien is het zeer aannemelijk dat de fluctuaties rondom de trendmatige ontwikkeling in de EBB-uitkomsten het gevolg zijn van de foutenmarges. Daartegenover laten de uitkomsten van TREMA een consistenter en plausibeler regionaal ontwikkelingsbeeld zien dan de blote cijfers uit de achtereenvolgende EBB-jaargangen. Gegeven de specifieke bevolkingsstructuur per gemeente, de gemiddelde gemeentelijke participatiegraad in de periode 1991/2001 en de landelijke participatie-ontwikkeling per 5-jaarscohort, mag verwacht worden dat de uitkomsten van TREMA een redelijke benadering geven van de feitelijke beroepsbevolking per gemeente en regio naar omvang, samenstelling en ontwikkeling.
3 alleen in Arnhem/Nijmegen was 1997 een stagionair jaar, in de Achterhoek geldt dat voor 1999, in alle andere jaren kende iedere regio een jaarlijkss bevolkingsgroei in de leeftijd 15-64 jaar 4
EBB 1998 (CBS), pagina 17
29
Definities In de EBB wordt de beroepsbevolkingsdefinitie gebruikt van de Commissie voor de Statistiek 1991. TREMA is eveneens gedefinieerd in termen van de CCS' 91. Volgens deze definitie worden tot de beroepsbevolking gerekend (Beroepsbevolking en werkloosheid per gemeente 1991/1993, pag. 8, CBS 1995): -
personen die tenminste twaalf uur per week werken, of personen die werk hebben aanvaard waardoor ze ten minste twaalf uur per week gaan werken, of personen die verklaren ten minste twaalf uur per week te willen werken, daarvoor beschikbaar zijn en activiteiten ontplooien om werk voor ten minste twaalf uur per week te vinden.
Personen die ten minste twaalf uur per week werken worden gerekend tot de ' werkzame beroepsbevolking' . Degenen die niet of minder dan twaalf uur werken maar wel meer willen werken, behoren tot de ' werkloze beroepsbevolking' . De totale beroepsbevolking bestaat dus uit de som van werkzame en werkloze beroepsbevolking (in TREMA gaat het steeds om de totale beroepsbevolking, in de appendix wordt aandacht besteed aan de werkloze beroepsbevolking). Tenzij anders vermeld, hebben alle gegevens betrekking op de gemeentelijke indeling per 1-1-2004.
30
Legenda bij de formules a b bb bj cj cohebb coh 5j, g cor cpb csv cvv ebb g gem hj nl p pj rj
= = = = = = = = = = = = = = = = = = =
syn t tot
= = =
aandeel bevolking per 1-1 beroepsbevolking; basisjaar i.c. 1997 jaar waarin de convergentieperiode afloopt leeftijdscohorten gemeentelijke EBB leeftijdscohort per 5 jaar, naar geslacht corop-gebied definitie volgens de gegevens van het CPB consolidatievariant convergentievariant definitie volgens de Enquête Beroepsbevolking naar geslacht; gemeente; historisch jaar Nederland; participatiegraad prognosejaar het meest recente jaar waarover landelijke participatiegraden bekend zijn uit de EBB synthese jaartal totaal
31
Gebiedsindeling Uit de vele regio-indelingen die er bestaan is gekozen voor de COROP-gebieden (Coördinatiecommissie Regionaal Onderzoekprogramma). Sinds 1970 wordt Nederland ten behoeve van de ruimtelijke en regionaal-economische planning verdeeld in 40 COROP-gebieden. Deze indeling is gebaseerd op het zgn. Nodale indelingsprincipe. Daarbij zijn gebieden samengesteld aan de hand van de functionele samenhang tussen een of meer centrale plaatsen en het ommeland (Regionaal Statistisch Zakboek 1974, pag 172. CBS). Hierbij geldt als beperkende randvoorwaarde dat de gebieden niet provinciegrensoverschrijdend mogen zijn. Dit betekent dus dat een provincie altijd is samengesteld uit één of meer COROP-gebieden. Het CBS toetst periodiek of de afbakening nog wel actueel is en recht doet aan de huidige regionale samenhang. Tot nu toe heeft dit niet geleid tot bijstellingen en is de indeling steeds adequaat gebleken. Vanuit regionaal-economisch en analytisch oogpunt is de COROP-indeling derhalve de meest relevante regio-indeling. Naast deze inhoudelijke overwegingen zijn er ook nog praktische redenen om voor de COROP-indeling te kiezen. Zo zijn de Gelderse COROPgrenzen nooit gewijzigd waardoor de opbouw van een consistente tijdreeks mogelijk wordt en zijn belangrijke economische grootheden zoals het regionaal product alleen op COROP-niveau beschikbaar. Binnen Gelderland worden vier regio’s onderscheiden met een duidelijk herkenbare entiteit: Veluwe
Achterhoek
Arnhem/Nijmegen
Apeldoorn Barneveld Ede Elburg Epe Ermelo Harderwijk Hattem Heerde Nunspeet Nijkerk Oldebroek Putten Scherpenzeel Voorst Wageningen
Aalten Bergh Borculo Brummen Dinxperlo Doetinchem Eibergen Gendringen Gorssel Groenlo Hengelo Hummelo en Keppel Lichtenvoorde Lochem Neede Ruurlo Steenderen Vorden Warnsveld Wehl Winterswijk Wisch Zelhem Zutphen
Angerlo Arnhem Beuningen Didam Doesburg Druten Duiven Groesbeek Heumen Lingewaard Millingen aan de Rijn Nijmegen Renkum Rheden Rozendaal Rijnwaarden Overbetuwe Ubbergen Westervoort Wijchen Zevenaar
32
ZuidwestGelderland Buren Culemborg Geldermalsen Neder-Betuwe Lingewaal Maasdriel Neerijnen Tiel West Maas en Waal Zaltbommel
Bijlage
Arbeidsparticipatie 1987-2002, mannen en vrouwen, per vijfjaarscohort, Nederland mannen 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
25 25 25 24 23 22 22 20 21 23 25 25 28 29 31 28
72 70 69 67 67 66 66 65 66 67 68 68 70 70 70 72
90 90 90 91 91 92 92 90 91 92 91 93 93 93 91 92
93 94 94 94 95 95 95 94 94 95 95 95 95 96 95 95
94 94 94 94 94 94 95 94 95 95 95 95 94 95 95 94
93 92 93 92 92 93 93 93 94 93 94 94 94 94 94 94
89 88 88 89 90 91 91 91 92 91 92 92 92 92 92 93
79 80 81 80 81 83 83 84 85 85 87 88 89 87 89 89
63 63 62 63 61 60 59 57 60 60 62 65 67 69 72 75
25 24 21 20 19 20 18 19 18 18 19 20 22 25 23 27
24 23 22 22 21 20 17 17 17 19 21 21 25 24 26 25
67 68 67 68 66 66 65 65 64 65 65 64 66 65 67 66
60 62 62 65 66 70 72 73 73 75 77 78 79 78 78 77
45 48 49 52 54 54 58 58 62 64 65 68 70 71 71 73
44 46 49 51 53 53 54 57 57 58 60 63 63 65 66 70
44 45 45 48 51 53 55 55 57 58 61 62 65 65 68 68
37 40 40 42 44 46 49 50 52 53 57 58 60 61 64 67
28 29 28 30 33 34 35 36 40 40 44 46 46 49 51 54
16 18 18 18 17 19 19 22 22 23 25 26 29 32 32 36
6 5 6 5 5 4 4 5 5 5 5 6 6 8 8 8
vrouwen 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Bron: Enquête Beroepsbevolking, CBS
35
Arbeidsparticipatie 1987-2002, mannen en vrouwen, per vijfjaarscohort Gelderland mannen 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
24 24 24 23 22 21 22 20 21 23 24 24 27 28 30 27
70 68 67 66 65 64 64 63 65 66 67 67 68 68 68 70
87 87 87 88 88 89 89 87 88 89 88 90 90 90 88 89
89 90 90 90 91 91 91 90 90 91 91 91 91 92 91 91
90 90 90 90 90 90 91 90 91 91 91 91 90 91 91 90
89 88 89 88 88 89 89 89 90 89 90 90 91 91 91 91
86 85 85 86 87 88 88 88 89 88 89 89 89 89 89 90
76 77 78 77 78 80 80 81 82 82 84 85 86 84 86 86
64 64 63 64 62 61 60 58 61 61 63 66 69 71 74 77
25 24 21 20 19 20 18 19 18 18 19 20 22 25 23 28
23 22 21 21 20 19 16 16 16 18 20 20 24 23 25 24
64 65 64 65 63 63 62 62 61 62 62 61 63 62 63 62
61 63 63 66 67 71 73 73 74 76 77 78 79 78 78 77
46 49 50 53 55 55 59 59 63 65 66 69 71 72 72 74
46 48 51 53 55 55 56 59 59 60 62 65 65 67 68 72
45 46 46 49 53 55 57 57 59 60 63 64 67 67 70 70
39 42 42 44 47 49 52 53 55 56 60 61 63 64 67 70
30 31 30 32 35 36 37 38 42 42 46 48 48 51 53 57
20 22 22 22 21 23 23 27 27 28 30 31 35 38 38 43
8 6 4 6 6 5 5 6 6 6 6 7 7 10 10 10
vrouwen 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Bron: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelkderland; schatting op basis van TREMA en de EBB/CBS
36
Arbeidsparticipatie 1987-2002, mannen en vrouwen, per vijfjaarscohort, Corop Veluwe mannen 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
26 26 26 25 23 23 23 21 22 24 26 26 29 30 32 29
71 70 69 67 67 66 66 65 66 67 69 69 70 70 70 72
86 86 86 87 87 88 88 86 87 88 87 89 89 89 87 88
88 89 89 89 90 90 90 89 90 91 91 91 91 92 91 91
88 88 89 89 89 89 90 89 90 90 90 90 89 90 90 89
88 87 88 87 87 88 88 88 89 88 89 89 89 89 89 89
84 83 83 84 85 86 86 86 87 86 87 87 87 87 88 89
75 76 77 76 77 79 79 80 81 81 83 84 85 83 85 85
62 62 61 62 60 59 58 56 59 59 61 64 66 68 71 74
25 24 21 20 19 20 18 19 18 18 19 20 22 25 23 27
24 23 22 22 21 20 17 17 17 19 21 21 25 24 26 25
65 66 65 66 64 64 63 63 62 64 64 63 64 63 65 64
56 58 58 61 62 65 67 68 68 70 72 73 74 73 73 72
42 45 46 49 51 51 54 54 58 60 61 64 66 67 67 69
41 43 46 48 50 50 51 54 54 55 57 59 59 61 62 66
41 42 42 45 48 50 52 52 54 55 58 59 61 61 64 64
36 39 39 41 43 45 48 49 51 52 56 57 59 60 63 66
27 28 27 29 32 33 34 35 39 39 43 45 45 48 50 53
19 22 22 21 20 22 22 26 26 27 29 30 34 37 37 42
7 6 4 6 6 5 5 6 6 6 6 7 7 9 9 9
vrouwen 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Bron: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland; schatting op basis van TREMA en de EBB/CBS
37
Arbeidsparticipatie 1987-2002, mannen en vrouwen, per vijfjaarscohort, Corop Achterhoek mannen 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
26 26 26 25 24 23 23 20 22 24 26 26 29 30 32 29
77 75 74 72 72 71 70 69 70 71 72 72 74 74 74 76
91 91 91 92 92 93 93 91 92 93 92 94 94 94 92 93
92 93 93 93 94 94 94 93 93 94 94 94 94 95 94 94
93 93 93 93 93 93 94 93 94 94 94 94 93 94 94 93
92 91 92 91 91 92 92 92 93 92 93 93 93 93 93 93
88 87 87 88 89 90 90 90 91 90 91 91 91 91 91 92
78 79 80 79 80 82 82 83 84 84 86 87 88 86 88 88
70 70 68 69 67 66 65 62 65 65 67 71 73 75 78 81
27 26 23 22 21 22 20 21 20 20 21 22 24 27 25 29
25 24 23 23 22 21 18 18 18 20 22 22 26 25 27 26
73 74 73 74 71 71 70 70 69 70 70 69 71 70 72 71
64 66 66 69 70 74 76 77 77 79 81 82 83 82 82 81
48 52 53 56 58 58 62 62 66 68 69 72 75 76 75 78
47 49 52 54 56 56 57 60 60 61 63 66 66 68 69 73
46 47 47 50 53 56 58 58 60 61 64 65 68 68 71 71
41 44 44 46 48 50 54 55 57 58 62 63 65 66 70 73
31 32 31 33 36 37 38 39 44 44 48 50 50 53 55 58
22 24 24 24 23 25 25 29 29 30 32 34 37 41 41 46
9 7 4 7 7 6 6 7 7 7 7 8 8 11 11 11
vrouwen 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Bron: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland; schatting op basis van TREMA en de EBB/CBS
38
Arbeidsparticipatie 1987-2002, mannen en vrouwen, per vijfjaarscohort, Arnhem/Nijmegen mannen 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
22 22 22 21 20 19 19 18 19 20 22 22 25 26 28 25
63 62 61 59 59 58 58 57 58 59 60 60 62 62 62 64
84 84 84 85 85 86 87 85 86 87 86 88 88 88 86 87
87 88 88 88 89 89 89 88 88 89 89 89 89 90 89 89
89 89 89 89 89 89 90 89 90 90 91 91 90 91 91 90
88 87 88 87 87 89 89 89 90 89 90 90 90 90 90 90
85 84 84 85 86 87 87 87 88 87 88 88 88 88 88 89
76 77 78 77 78 80 80 81 82 82 84 85 86 84 86 86
61 61 60 61 59 58 57 55 58 58 60 63 65 67 70 73
24 23 20 19 18 19 17 18 18 18 19 19 21 24 22 26
21 20 19 19 18 17 15 15 15 17 18 18 22 21 22 22
56 57 56 57 55 55 54 54 53 54 54 53 55 54 56 55
64 66 66 69 70 74 76 77 77 79 81 82 83 82 82 81
48 51 52 55 57 57 62 61 66 68 69 72 74 75 75 77
50 52 55 57 59 59 60 64 63 65 67 70 70 72 73 77
49 50 50 54 57 59 61 61 63 64 68 69 72 72 75 75
42 45 45 47 49 51 55 56 58 59 63 64 66 67 71 74
31 32 31 33 37 38 39 40 44 44 49 51 51 54 56 59
20 22 22 22 21 23 23 26 26 27 30 31 34 38 38 42
7 6 4 6 6 5 5 6 6 6 6 7 7 10 10 10
vrouwen 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Bron: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland; schatting op basis van TREMA en de EBB/CBS
39
Arbeidsparticipatie 1987-2002, mannen en vrouwen, per vijfjaarscohort, Corop ZuidwestGelderland mannen 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
26 26 26 25 24 23 23 21 22 24 26 26 29 30 32 29
77 75 73 72 71 70 70 69 70 71 72 72 74 74 74 76
90 90 90 91 91 92 92 90 91 92 91 93 93 93 91 92
91 92 92 92 93 93 93 92 92 93 93 93 93 94 93 93
91 91 91 91 91 91 92 91 92 92 92 92 91 92 92 91
91 90 91 90 90 91 91 91 92 91 92 92 92 92 92 92
88 87 87 88 89 90 90 90 91 90 91 91 91 91 91 92
78 79 80 79 80 82 82 83 84 84 86 87 88 86 88 88
73 73 71 72 70 69 68 65 69 68 71 74 76 78 82 85
29 28 24 23 22 23 21 22 20 20 22 23 25 28 26 30
26 25 24 24 23 22 18 18 18 21 23 23 27 26 28 27
77 77 76 77 74 74 73 73 72 73 73 71 74 72 75 73
57 59 59 62 63 67 69 70 70 72 74 75 76 75 75 74
43 46 47 50 52 52 56 56 60 62 63 66 68 69 69 71
44 46 49 51 53 53 54 57 57 58 60 63 63 65 66 70
43 44 44 47 50 52 54 54 56 57 61 61 65 65 68 68
38 41 41 43 45 47 50 51 53 54 58 59 61 62 65 68
28 29 28 30 33 34 35 36 40 40 44 46 46 49 51 54
19 21 21 21 20 23 23 26 26 27 30 31 34 37 37 42
8 6 4 6 6 5 5 6 6 6 6 7 7 10 10 10
vrouwen 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002
Bron: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland; schatting op basis van TREMA en de EBB/CBS
40
Arbeidsparticipatie per gemeente 1987, per vijfjaarscohort, mannen
Aalten Angerlo Apeldoorn Arnhem Barneveld Bergh Beuningen Borculo Brummen Buren Culemborg Didam Dinxperlo Doesburg Doetinchem Druten Duiven Ede Eibergen Elburg Epe Ermelo Geldermalsen Gendringen Gorssel Groenlo Groesbeek Harderwijk Hattem Heerde Hengelo Heumen Hummelo en K Lichtenvoorde Lingewaal Lingewaard Lochem Maasdriel Millingen a/d R Neder-Betuwe Neede
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
31 19 26 23 32 27 24 20 31 31 24 33 22 17 25 29 21 26 31 32 20 31 21 32 24 19 24 23 20 21 22 15 22 30 22 24 21 31 19 21 20
88 64 74 66 91 77 68 70 90 91 68 95 75 58 71 85 60 73 90 91 56 89 61 92 70 65 68 66 67 62 77 44 75 86 75 70 61 90 64 74 67
90 93 85 83 87 92 91 94 95 89 88 93 92 83 91 87 93 87 93 86 86 84 93 95 95 91 85 87 81 89 94 88 94 95 93 85 93 92 82 87 94
93 92 88 86 89 93 92 93 93 92 91 92 93 85 93 90 92 90 93 89 89 87 92 93 93 93 88 90 83 90 93 91 93 93 92 88 93 92 84 89 93
94 93 88 86 90 93 92 94 93 93 90 93 94 87 94 92 93 89 93 84 87 90 93 93 94 94 92 89 84 90 94 92 94 93 93 91 94 91 86 90 94
93 93 87 85 89 92 91 94 92 93 89 93 94 86 94 91 92 88 92 83 86 89 93 92 94 94 91 88 84 91 94 91 94 92 93 90 94 90 86 90 94
89 81 84 79 83 85 88 90 88 91 86 87 92 91 84 89 89 82 92 84 85 81 90 90 91 84 87 85 85 85 92 91 92 88 91 86 89 86 80 91 92
79 70 74 70 74 75 78 78 78 81 76 77 81 86 75 79 79 73 82 74 76 72 80 80 81 73 78 76 73 76 84 86 83 78 84 76 79 76 70 80 81
91 55 58 48 72 72 76 61 56 89 67 64 64 72 83 76 79 63 75 77 57 67 76 70 43 57 63 39 58 55 66 73 65 75 66 49 83 76 54 63 64
36 22 23 19 29 29 30 24 22 35 27 25 25 28 33 30 32 25 30 31 23 27 30 28 17 22 25 15 23 22 25 29 25 30 25 20 33 30 21 25 25
41
Arbeidsparticipatie per gemeente 1987, per vijfjaarscohort, mannen
Neerijnen Nijkerk Nijmegen Nunspeet Oldebroek Overbetuwe Putten Renkum Rheden Rijnwaarden Rozendaal Ruurlo Scherpenzeel Steenderen Tiel Ubbergen Voorst Vorden Wageningen Warnsveld Wehl West Maas en W Westervoort Wijchen Winterswijk Wisch Zaltbommel Zelhem Zevenaar Zutphen
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
22 25 19 31 29 22 28 20 22 20 20 20 22 21 29 22 28 18 13 21 18 23 22 22 31 29 26 20 22 25
77 73 55 91 84 62 81 59 63 70 64 70 76 72 84 75 80 62 40 71 62 68 64 64 90 83 75 67 63 71
93 89 77 89 86 88 86 87 89 93 84 94 91 92 88 81 91 83 77 94 89 90 93 89 86 88 90 92 93 86
92 90 79 90 89 91 88 90 92 92 85 93 89 93 91 83 90 85 79 93 91 92 92 92 89 91 92 93 92 89
93 90 87 90 90 92 88 92 88 93 86 94 90 94 89 85 87 86 85 94 93 89 92 90 92 94 92 94 92 85
93 91 86 89 90 91 87 91 87 93 87 94 91 94 88 84 87 86 84 94 92 89 91 89 91 93 91 94 91 84
91 86 82 86 85 85 87 91 90 87 82 90 89 91 87 91 86 78 81 89 77 85 86 81 89 92 85 91 90 87
83 77 73 77 75 75 77 80 80 76 71 78 82 79 77 86 76 68 72 78 67 75 76 72 79 81 75 79 80 77
65 77 53 79 73 84 48 86 63 60 56 62 64 63 73 74 75 54 52 61 52 65 57 64 84 70 76 62 56 63
25 31 21 31 29 33 19 34 25 23 21 24 25 24 29 29 30 21 21 24 21 26 23 26 33 28 30 24 22 25
Bron: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland; schatting op basis van TREMA en de EBB/CBS
42
Arbeidsparticipatie per gemeente 1987, per vijfjaarscohort, vrouwen
Aalten Angerlo Apeldoorn Arnhem Barneveld Bergh Beuningen Borculo Brummen Buren Culemborg Didam Dinxperlo Doesburg Doetinchem Druten Duiven Ede Eibergen Elburg Epe Ermelo Geldermalsen Gendringen Gorssel Groenlo Groesbeek Harderwijk Hattem Heerde Hengelo Heumen Hummelo en K Lichtenvoorde Lingewaal Lingewaard Lochem Maasdriel Millingen a/d R Neder-Betuwe Neede
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
36 16 25 22 27 26 33 18 30 31 23 23 18 18 28 26 14 22 35 25 25 23 30 22 26 19 27 28 16 23 17 17 21 26 16 19 24 33 15 17 19
98 59 70 62 75 72 91 65 83 88 63 65 64 64 78 72 40 61 96 70 69 63 85 60 74 68 75 77 58 64 61 47 73 73 56 53 67 92 55 62 66
63 59 63 65 46 62 65 58 57 61 58 60 52 61 59 72 66 56 72 53 62 54 63 68 76 64 66 53 47 55 61 74 64 71 46 68 71 52 47 48 65
47 47 47 49 34 47 49 46 42 46 44 45 40 46 44 54 50 42 54 40 47 40 47 51 60 48 49 40 35 42 51 56 51 53 37 51 53 39 35 36 52
40 47 45 52 31 42 53 46 44 41 47 39 40 45 51 52 45 43 49 33 37 40 43 51 50 48 49 44 35 37 52 49 51 47 37 44 48 42 35 35 52
40 45 45 52 31 42 53 45 44 41 47 39 39 44 51 52 45 43 49 33 37 40 43 51 50 47 49 44 34 37 50 49 50 47 36 44 48 42 34 35 51
46 30 39 42 38 41 40 33 39 41 42 36 33 58 47 52 41 33 39 27 37 40 39 38 56 35 39 38 29 26 33 46 39 40 33 40 50 28 27 32 38
35 23 30 31 29 31 30 25 30 31 32 27 24 40 35 40 31 25 30 21 28 30 29 29 42 27 30 29 22 19 23 35 28 30 22 30 38 21 21 23 28
27 12 21 20 23 27 22 13 23 24 26 10 13 19 29 25 19 19 24 21 12 24 21 14 27 14 26 12 12 17 12 24 15 20 12 13 32 11 11 13 15
10 6 8 7 9 10 8 6 8 9 10 4 6 9 11 10 7 7 9 8 5 9 8 5 10 7 10 5 6 6 6 9 8 8 6 5 12 4 5 6 7
43
Arbeidsparticipatie per gemeente 1987, per vijfjaarscohort, vrouwen
Neerijnen Nijkerk Nijmegen Nunspeet Oldebroek Overbetuwe Putten Renkum Rheden Rijnwaarden Rozendaal Ruurlo Scherpenzeel Steenderen Tiel Ubbergen Voorst Vorden Wageningen Warnsveld Wehl West Maas en W Westervoort Wijchen Winterswijk Wisch Zaltbommel Zelhem Zevenaar Zutphen
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
17 31 13 26 29 24 18 22 27 16 16 20 17 19 29 18 24 16 12 17 14 33 22 22 31 24 23 17 25 24
60 86 37 73 81 67 52 60 76 55 60 72 59 67 82 65 67 57 34 59 52 93 61 61 86 67 64 59 70 67
55 47 61 52 45 68 46 58 66 48 53 65 53 57 61 46 62 51 60 55 50 68 67 65 66 74 54 53 67 67
45 35 45 39 34 51 34 44 49 39 36 52 43 45 46 35 46 38 45 45 38 51 51 49 49 55 40 41 50 50
44 44 54 36 30 52 42 47 49 39 37 53 43 44 49 34 43 38 52 44 37 44 43 47 47 47 47 41 53 44
43 44 54 36 30 52 42 47 49 38 37 51 42 43 49 33 43 37 52 43 36 44 43 47 47 47 47 40 53 44
33 46 45 31 27 42 34 33 39 27 29 37 33 34 42 51 32 29 41 30 26 40 41 45 43 43 39 32 40 44
22 35 34 24 21 32 26 25 30 20 23 28 22 26 32 35 24 22 31 22 19 30 31 34 33 32 30 24 30 33
12 16 18 21 20 21 11 21 25 11 12 15 12 14 32 15 24 12 28 12 11 10 21 18 32 20 16 13 23 19
6 6 7 8 7 8 4 8 9 5 6 7 6 7 12 7 9 6 11 6 5 4 8 7 12 7 6 6 9 7
Bron: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland; schatting op basis van TREMA en de EBB/CBS
44
Arbeidsparticipatie per gemeente 2002, per vijfjaarscohort, mannen
Aalten Angerlo Apeldoorn Arnhem Barneveld Bergh Beuningen Borculo Brummen Buren Culemborg Didam Dinxperlo Doesburg Doetinchem Druten Duiven Ede Eibergen Elburg Epe Ermelo Geldermalsen Gendringen Gorssel Groenlo Groesbeek Harderwijk Hattem Heerde Hengelo Heumen Hummelo en K Lichtenvoorde Lingewaal Lingewaard Lochem Maasdriel Millingen a/d R Neder-Betuwe Neede
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
33 22 29 26 34 30 27 24 34 34 27 36 25 20 28 32 24 28 34 34 23 33 24 35 27 22 27 26 23 25 26 18 25 33 25 27 24 34 22 25 23
85 65 73 67 88 76 68 71 87 87 69 91 74 60 71 83 62 73 87 88 59 86 63 89 70 66 69 67 68 63 76 47 74 84 75 70 62 87 65 73 68
92 95 88 86 89 94 93 96 96 91 90 95 94 86 93 90 95 89 94 89 89 87 95 96 96 93 88 90 84 91 96 90 96 96 94 88 94 94 85 89 96
95 94 91 89 92 95 94 95 95 94 93 94 95 88 95 93 94 92 95 92 92 90 94 95 95 95 91 92 86 92 95 93 95 95 94 91 95 94 87 91 95
94 93 89 87 90 93 92 94 93 93 90 93 94 88 94 92 93 90 93 86 88 90 93 93 94 94 93 90 86 91 94 92 94 93 93 92 94 92 87 91 94
94 94 89 87 90 93 92 95 93 94 90 94 95 88 95 92 93 90 93 86 88 90 94 93 95 95 93 90 86 92 95 92 95 93 94 92 95 92 88 91 95
93 86 88 84 88 89 92 94 92 95 90 91 96 95 89 93 93 87 96 88 90 86 94 94 95 89 92 90 89 90 96 95 96 92 95 90 93 90 85 95 96
89 81 85 81 84 85 88 88 89 91 86 87 91 95 85 89 89 83 92 85 86 82 90 90 90 83 88 86 83 86 94 96 93 88 93 87 89 86 80 90 91
98 67 70 59 84 84 88 73 68 98 79 76 76 84 95 88 91 75 87 89 69 79 88 82 54 69 75 49 70 67 78 84 77 87 78 61 95 88 66 75 76
37 24 25 21 30 30 32 26 24 36 28 27 27 30 34 32 33 27 31 32 25 29 32 30 20 25 27 18 25 24 27 30 27 31 27 22 34 32 24 27 27
45
Arbeidsparticipatie per gemeente 2002, per vijfjaarscohort, mannen
Neerijnen Nijkerk Nijmegen Nunspeet Oldebroek Overbetuwe Putten Renkum Rheden Rijnwaarden Rozendaal Ruurlo Scherpenzeel Steenderen Tiel Ubbergen Voorst Vorden Wageningen Warnsveld Wehl West Maas en W Westervoort Wijchen Winterswijk Wisch Zaltbommel Zelhem Zevenaar Zutphen
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
25 28 22 34 32 25 31 24 25 24 23 23 25 24 32 25 31 21 16 24 21 27 25 25 34 31 29 23 25 28
76 73 55 87 82 64 79 61 65 71 66 70 75 72 82 75 79 63 40 71 63 68 65 65 87 81 74 68 65 72
95 91 80 91 88 91 88 89 91 94 87 96 93 94 91 84 93 86 81 96 91 92 94 91 89 90 92 93 95 89
94 92 83 92 91 94 91 92 94 94 88 95 92 95 94 86 92 88 83 95 93 94 94 94 92 93 94 95 94 91
93 91 88 91 91 92 89 92 89 93 87 94 91 94 89 86 88 88 87 94 93 90 92 90 92 94 93 94 92 87
94 92 88 91 91 92 89 92 89 94 89 95 92 95 89 87 88 88 87 95 93 90 92 90 92 94 93 95 92 87
95 91 87 91 89 89 91 94 94 92 86 94 93 95 91 95 90 84 86 93 82 89 90 86 93 95 89 95 94 91
93 87 83 87 85 85 87 90 90 86 81 88 92 89 87 95 86 79 82 88 77 86 86 83 89 91 85 89 90 87
77 89 65 91 84 96 60 97 75 72 68 74 76 75 85 86 87 65 64 73 64 77 69 76 95 82 88 74 68 75
27 32 23 33 30 34 22 35 27 25 23 26 27 26 31 30 31 23 23 26 23 28 25 27 34 30 32 26 24 27
Bron: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland; schatting op basis van TREMA en de EBB/CBS
46
Arbeidsparticipatie per gemeente 2002, per vijfjaarscohort, vrouwen
Aalten Angerlo Apeldoorn Arnhem Barneveld Bergh Beuningen Borculo Brummen Buren Culemborg Didam Dinxperlo Doesburg Doetinchem Druten Duiven Ede Eibergen Elburg Epe Ermelo Geldermalsen Gendringen Gorssel Groenlo Groesbeek Harderwijk Hattem Heerde Hengelo Heumen Hummelo en K Lichtenvoorde Lingewaal Lingewaard Lochem Maasdriel Millingen a/d R Neder-Betuwe Neede
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
36 18 26 23 28 27 32 20 30 31 24 24 20 20 28 27 16 23 34 26 26 24 31 23 27 21 28 28 18 24 19 18 22 27 18 21 25 33 17 19 20
94 59 69 62 73 70 85 64 79 83 63 64 63 64 75 70 42 61 90 69 68 63 81 61 71 67 73 74 58 63 61 49 71 71 57 55 66 87 56 61 65
80 76 81 82 61 79 83 75 73 78 75 77 69 78 76 90 84 73 90 69 80 70 80 85 94 81 83 69 62 72 79 92 81 88 62 85 89 69 62 64 83
76 76 76 78 58 75 78 74 70 74 71 73 66 74 72 85 80 69 85 66 76 67 76 81 92 78 79 66 59 68 81 87 81 84 62 81 84 65 59 61 83
64 74 71 80 52 68 81 73 69 67 74 63 65 72 79 80 71 69 77 55 60 65 69 80 77 75 77 70 57 60 81 77 80 74 60 70 76 67 57 58 81
62 69 69 78 51 66 79 69 67 65 72 62 61 68 77 78 69 67 74 53 58 63 67 78 75 71 75 68 54 58 75 75 76 72 57 68 74 65 54 56 77
81 56 71 74 69 72 71 60 70 74 74 65 60 98 82 90 72 61 70 52 66 72 70 69 95 64 70 69 55 49 61 81 70 71 60 71 86 53 52 59 68
65 45 57 60 55 58 57 49 57 59 60 52 47 73 66 72 58 49 57 42 54 58 56 55 77 52 57 55 44 40 46 65 54 57 43 57 69 43 42 46 53
57 29 45 43 49 55 46 31 48 51 55 25 30 42 59 53 42 41 50 46 29 51 44 33 56 33 54 29 28 38 29 50 34 43 28 30 64 26 27 29 34
13 8 10 10 11 12 10 9 11 11 12 6 8 11 13 12 9 9 11 10 6 11 10 7 12 9 12 6 8 8 8 11 10 10 8 7 14 6 7 8 9
47
Arbeidsparticipatie per gemeente 2002, per vijfjaarscohort, vrouwen
Neerijnen Nijkerk Nijmegen Nunspeet Oldebroek Overbetuwe Putten Renkum Rheden Rijnwaarden Rozendaal Ruurlo Scherpenzeel Steenderen Tiel Ubbergen Voorst Vorden Wageningen Warnsveld Wehl West Maas en W Westervoort Wijchen Winterswijk Wisch Zaltbommel Zelhem Zevenaar Zutphen
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
18 31 15 27 29 25 20 23 28 17 18 22 18 21 30 20 25 18 14 19 16 33 23 23 31 25 24 18 26 25
60 82 40 71 78 66 53 60 74 56 60 70 59 66 78 64 66 58 37 59 53 87 61 61 81 66 63 59 69 66
71 63 78 68 61 85 61 75 83 64 69 83 69 74 78 62 79 67 77 72 66 86 85 83 83 92 70 70 84 85
73 60 74 64 57 81 58 71 79 65 61 83 71 73 74 59 75 64 73 72 63 81 81 78 79 87 67 67 80 80
70 69 84 60 51 81 67 74 77 63 61 82 68 70 77 57 69 61 80 70 60 70 68 74 74 74 74 66 82 71
67 67 81 58 49 78 65 72 74 60 59 76 65 66 75 54 67 59 78 67 57 68 66 72 71 72 71 62 79 69
61 80 78 58 52 74 63 60 70 51 55 67 60 62 74 88 59 54 73 55 49 71 73 79 76 75 70 59 71 77
44 64 63 47 42 60 50 48 57 41 45 53 44 50 60 65 48 44 59 45 40 57 59 64 61 61 56 47 58 62
28 36 40 45 43 44 26 45 53 27 29 34 28 33 64 34 51 28 58 29 25 24 45 40 64 43 37 30 48 42
8 8 9 10 10 10 6 10 12 7 8 9 8 9 14 9 11 8 13 8 7 5 10 9 14 10 8 8 11 9
Bron: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland; schatting op basis van TREMA en de EBB/CBS
48
appendix - de werkloze beroepsbevolking - de ontwikkelingen in de EU
Werkloze beroepsbevolking Inleiding5 De werkloze beroepsbevolking (WB) is sinds februari 2003 de nieuwe indicator van het CBS voor de werkloosheid. Het begrip werkloze beroepsbevolking is in de plaats gekomen van de tot dan toe gepubliceerde geregistreerde werkloosheid (GW). De werkloze beroepsbevolking bestaat uit mensen - in de leeftijdscategorie van 15-64 jaar; - zonder werk of met een baan van minder dan twaalf uur per week; - die actief zoeken naar een baan van twaalf uur of meer per week; - en daarvoor op korte termijn beschikbaar zijn. Zoeken betekent dat men de afgelopen vier weken activiteiten heeft ondernomen om een baan te vinden. Het begrip werkloze beroepsbevolking is ruimer gedefinieerd dan het oude begrip geregistreerde werkloosheid, waardoor de WB hoger uitkomt dan de GW Voor 2002 bedroeg de gemiddelde omvang van het GW in Nederland 170 duizend personen, de WB wordt geraamd op 302 duizend personen. De werkloze beroepsbevolking is de indicator voor de werkloosheid volgens internationaal aanvaarde statistische maatstaven en is de norm voor politici en onderzoekers bij het beoordelen en beschrijven van de arbeidsmarkt. De cijfers over de werkloze beroepsbevolking zijn voornamelijk gebaseerd op de Enquête beroepsbevolking, een steekproefonderzoek dat maandelijks onder dertigduizend mensen in Nederland wordt gehouden. De uitkomsten uit dit steekproefonderzoek bezitten op regionaalniveau een grote onnauwkeurigheidsmarge. Naast het CBS publiceert ook het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) gegevens over personen zonder werk die op zoek zijn naar een baan: de niet-werkende werkzoekenden (NWW). Dit zijn de personen die zich hebben laten inschrijven bij het CWI, geen werk hebben en op zoek te zijn naar een baan. Het CBS beschrijft de werkloze beroepsbevolking (steekproefonderzoek) en het CWI publiceert de niet-werkende werkzoekenden (klantenregistratie). De omvang van de nietwerkende werkzoekenden is aanzienlijk hoger dan die van de werkloze beroepsbevolking. Gemiddeld over 2002 waren er 302 duizend mensen die tot de werkloze beroepsbevolking behoorden en 504 duizend niet-werkende werkzoekenden. Dit grote verschil komt doordat een grote groep mensen die ingeschreven staan bij het CWI, niet voldoen aan de criteria om tot de werkloze beroepsbevolking te behoren. Zij zijn niet actief op zoek naar werk van 12 uur of meer per week, zij zijn niet op korte termijn beschikbaar of zij hebben inmiddels werk gevonden, maar staan ook nog bij het
5 voor deze inleidende paragraaf is gebruik gemaakt van het artikel Staan werklozen ingeschreven als niet-werkende werkzoekenden?, Sylvia de Vries, Sabine Lucassen, Johan van der Valk (CBS) en Anske Bouman (CWI), op www.cbs.nl, publicaties, artikelen. Tevens is gebruik gemaakt van van de definitiebeschrijvingen uit Statline, CBS.
51
CWI ingeschreven. Aan de andere kant zijn er ook mensen die tot de werkloze beroepsbevolking behoren en zich niet hebben ingeschreven bij het CWI, en dus niet tot de nietwerkende werkzoekenden behoren. Dit geldt met name voor mensen die geen recht hebben op een uitkering, zoals herintreders en jonge schoolverlaters. De opbouw van de werkloze beroepsbevolking en de niet-werkende werkzoekenden verschilt. Zo zoeken vrouwen (m.n. herintreders) vaker naar werk zonder zich in te schrijven bij het CWI dan mannen. In de werkloze beroepsbevolking zijn de 15-24-jarigen de grootste groep, terwijl dit bij de niet-werkende werkzoekenden juist de kleinste groep is. Dit heeft te maken met het beperkte recht van jongeren op een uitkering, waardoor veel jongeren zich niet inschrijven bij het CWI. Het aantal ouderen onder de niet-werkende werkzoekenden is juist veel groter dan in de werkloze beroepsbevolking; deze groep zoekt voor een deel niet meer actief naar werk. De Gelderse werkloze beroepsbevolking In de Provinciale Economische Verkenning wordt sinds jaar en dag een lange termijn beeld geschetst van de werkloosheidsontwikkeling in de provincie Gelderland en de vier Gelderse COROP-gebieden aan de hand van de geregistreerde werkloosheid. Nu op nationale schaal de geregistreerde werkloosheid is vervangen door de werkloze beroepsbevolking dient ook de regionale data herschat te worden. Het CBS heeft voor Nederland met terugwerkende kracht een consistente tijdreeks geconstrueerd waardoor voor de periode 1970-2002 informatie beschikbaar is over de werkloze beroepsbevolking volgens de huidige definitie. Op regionaal niveau is veel minder (en vooral ook veel minder betrouwbare) informatie beschikbaar. Daarom is bij de constructie van de Gelderse reeksen uitgegaan van meerdere bronbestanden en wordt gewerkt met voortschrijdende vierjaarsgemiddelden om de invloed van de foutenmarge te neutraliseren. De centrale gedachte is dat het gemiddelde aandeel van een regio in de statistische jaargangen van het NWW, de GW en de WB representatief is voor de regionale werkloosheidssituatie, en dat dit aandeel dus gebruikt kan worden om de nationale gegevens te regionaliseren. t corop wlbb t
nl (wlbb t ) statline
× (
n
corop
bron t t n
) nl
bron t
waarin: wlbb t n
52
= = =
werkloze beroepsbevolking 1973-2002 t-3
Er is voor verschillende periodes gebruik gemaakt van de volgende bronnen: periode: bron: _________ _____________________________________________________ 1997-2002:
werkloze beroepsbevolking per COROP, Gelderland en Nederland, EBB, CBS
1988-1996:
geregistreerde werkloosheid per COROP, Gelderland en Nederland, EBB, CBS
1970-1987:
niet-werkende werkzoekenden per COROP, Gelderland en Nederland, CWI voorheen Arbvo
1971:
werkloze beroepsbevolking per COROP, Gelderland en Nederland, Vt’71, CBS
1970-2002:
werkloze beroepsbevolking Nederland, Statline, CBS
Per gemeente kan een schatting van de werkloze beroepsbevolking worden gemaakt op basis van het NWW-bestand. Daarbij wordt verondersteld dat het aandeel van een gemeente in het NWW-bestand representatief is voor de lokale werkloosheidssituatie, en dat dit aandeel gebruikt kan worden om de COROP gegevens nader te verdelen over de gemeenten. gemeente
wlbb t
corop
wlbb t
gemeente
× (
nww t
corop
nww t
)
waarin: t
=
1973-2002 (jaargemiddelden)
De totale beroepsbevolking voor de jaren 1973-1986 kan voor Nederland en de Gelderse Corop-gebieden worden bijgeschat door de historische ontwikkeling zoals geraamd in een eerdere studie te projecteren op de reeks 1987-2002: nl, corop
nl, corop
bb t
t DGB
bb 1987
= =
nl, corop
× (
bb t
nl, corop
bb 1987
) DGB
19735 -1987 De Gelderse Beroepsbevolking 1975-2000, 1992, Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland
53
De ontwikkelingen in de EU Tussen de Nederlandse gegevens over beroepsbevolking en werkloosheid en de EUgegevens van EUROSTAT bestaat een definitieverschil. De Nederlandse gegevens hebben betrekking op banen van 12 uur en meer, de EU-cijfers betreffen alle banen van 1 uur of meer. Doordat de ‘kleine baantjes’ in de meeste EU-landen statistisch worden onderschat is het EU-cijfer in de praktijk toch goed vergelijkbaar met het Nederlandse cijfer van 12 uur of meer. In de bijlagen van het CEP en de MEV van het CPB worden lange tijdreeksen gepubliceerd over de ontwikkelingen in de EU, waarbij veelal met terugwerkende kracht de wijzigingen in de samenstelling van de EU zijn doorgerekend. werkloosheidspercentage In de bijlagen van het CEP 1989 staat het werkloosheidspercentage van de EU-12 voor de periode 1971-1985. In het CEP 1998 is een herziene reeks opgenomen voor de EU15. De reeks beslaat de periode vanaf 1983. Voor 1983 t/m 1985 zijn de werkloosheidsgegevens volgens beide definities beschikbaar: EU-12 en EU-15. Uit een vergelijking van deze jaren blijkt dat de verschillen betrekkelijk gering zijn. De uitbreiding van de EU heeft de gemiddelde werkloosheidssituatie niet fundamenteel beïnvloed (van 10,9% in 1985 naar 9,8%). De jaren 1971-1982 uit de reeks voor de EU-12 zijn omgerekend naar de EU-15, door de procentuele mutatie uit deze reeks EU-12 te projecteren op 1983 uit de reeks EU-15. In het CEP 2003 zijn de historische EU-cijfers nogmaals herzien en ongeveer een half procent naar beneden bijgesteld. Deze niveau-aanpassing is in TREMA verwerkt door de mutaties 1971-1989 uit de eerdere reeks te projecteren op het jaar 1989 uit de reeks CEP 2003. Samengevat is gebruik gemaakt van de volgende bronnen: periode: _________
bron: _____________________________________________________
1989-2002:
werkloosheidspercentage EU-15 (CEP 2003 / CPB);
1983-1989:
verandering werkloosheidspercentage EU-15 (CEP 1998 / CPB), geprojecteerd op het niveau 1989 voorgaande reeks;
1973-1983:
verandering werkloosheidspercentage EU-12 (CEP 1989 / CPB), geprojecteerd op het niveau 1983 voorgaande reeks.
werkgelegenheidsmutatie In de bijlagen van het CEP (jaargang 1997, 1998 en 2002) is de procentuele werkgelegenheidsmuttatie in de EU-15 opgenomen voor de periode 1981-2002. In het CEP 1989 staat voor de EU-12 de mutatie vermeld voor de jaren 1973-1985. Voor de jaren 1981 t/m 1985 zijn de werkgelegenheidsmutaties volgens beide definities beschikbaar: EU-12 en EU-15. Uit een vergelijking van deze jaren blijkt dat de verschillen betrekkelijk gering zijn. De uitbreiding van de EU heeft het gemiddelde beeld van de werkgelegenheidsmutatie niet fundamenteel beïnvloed (gemiddelde afwijking 0,1%). De jaren 1971-1982 uit de reeks voor de EU-12 zijn omgerekend naar de EU-15, door de procentuele mutatie uit deze reeks EU-12 te projecteren op 1983 uit de reeks EU-15. Samengevat is gebruik gemaakt van de volgende bronnen: 54
periode: _________
bron: _____________________________________________________
1989-2002:
werkgelegenheidsmutatie EU-15, CEP 2003 / CPB;
1983-1988:
werkgelegenheidsmutatie EU-15, CEP 1998 / CPB, geprojecteerd op het niveau 1989 voorgaande reeks;
1981-1982:
werkgelegenheidsmutatie EU-15, CEP 1997 / CPB, geprojecteerd op het niveau 1983 voorgaande reeks.
1973-1981:
verandering werkgelegenheidsmutatie EU-12 (CEP 1989 / CPB), geprojecteerd op het niveau 1981 voorgaande reeks.
werkgelegenheid in personen In het Eurostat jaarboek 2002 wordt voor het jaar 2000 een raming gegeven van de werkgelegenheid in personen in de EU-15. Projectie van de hiervoor berekende werkgelegenheidsmutatie op het EUROSTAT-niveau 2000 geeft voor de gehele periode 1973-2002 een raming van de werkgelegenheid in personen. beroepsbevolking Over de beroepsbevolking van de EU zijn geen tijdreeksen beschikbaar. Op basis van de gegevens over de werkgelegenheid en het werkloosheidspercentage kan echter een goede schatting worden opgesteld. De definitievergelijking luidt: bb
wzbb
wlbb
Onder de conditie dat de arbeidspendel buiten de EU marginaal is geldt: wzbb
wp
Het werkloosheidspercentage is een fractie van de beroepsbevolking: wlbb
100
(bb)
na enig substitueren kan de definitievergelijking worden herschreven tot: bb
wp
bb (1
100 100
) bb
100
bb
bb
wp wp 55
wp
bb (1 waarin: bb wzbb wlbb wp
= = = = =
100
)
beroepsbevolking werkzame beroepsbevolking werkloze beroepsbevolking werkgelegenheid in personen werkloosheidspercentage
Voor de gehele periode zijn de werkloosheidspercentages en de werkgelegenheid in personen bekend. Substitutie in de laatste vergelijking levert een schatting op van de beroepsbevolking in de EU-15 voor de periode 1973-2002. werkloze beroepsbevolking De werkloze beroepsbevolking kan nu eenvoudig worden berekend door het werkloosheidspercentage te vermenigvuldigen met de zojuist geschatte beroepsbevolking. Dit levert een schatting op van de werkloze beroepsbevolking in de EU-15 voor de periode 19732002.
56
Werkloze beroepsbevolking, X 1.000 personen, Europese Unie, Nederland, Gelderland en de Gelderse COROP-gebieden, 1973-2002
1973
VEL
ACH
A/N
ZWG
GLD
NL
EU-15
1,7
1,1
3,7
0,7
7,2
77
3.516
1974
2,1
1,5
4,9
0,9
9,4
95
3.678
1975
3,2
2,6
7,7
1,4
14,9
139
5.355
1976
3,6
3,0
8,9
1,6
17,1
153
6.209
1977
3,5
3,0
9,2
1,7
17,4
152
6.717
1978
3,6
3,1
9,8
1,8
18,3
159
6.995
1979
3,6
3,0
10,3
1,9
18,8
166
7.143
1980
4,2
3,3
12,2
2,1
21,8
194
8.126
1981
7,5
5,8
19,1
3,5
35,9
307
10.608
1982
12,1
9,1
26,7
5,3
53,2
437
12.311
1983
15,8
11,8
31,8
6,6
66,0
533
13.629
1984
16,2
12,0
31,6
6,8
66,6
534
14.222
1985
14,5
10,8
28,9
6,1
60,3
482
14.577
1986
13,9
10,4
29,0
5,9
59,2
475
14.485
1987
13,6
10,2
30,4
5,8
60,0
486
14.257
1988
13,1
9,8
31,3
5,7
59,9
490
13.435
1989
11,7
8,7
29,0
5,0
54,4
452
12.311
1990
10,7
7,5
27,2
4,3
49,7
419
11.612
1991
10,1
6,7
26,0
3,9
46,7
400
13.169
1992
10,3
6,6
26,9
3,7
47,5
411
14.885
1993
12,0
7,3
30,7
4,3
54,3
481
17.276
1994
13,6
8,7
33,1
4,9
60,3
547
17.691
1995
13,8
8,5
31,3
5,0
58,6
533
16.897
1996
12,9
8,2
27,1
4,7
52,9
494
17.184
1997
11,7
7,7
23,0
3,6
46,0
438
17.101
1998
9,7
6,4
17,1
3,3
36,5
348
15.962
1999
7,9
5,8
14,0
2,5
30,2
292
14.922
2000
7,8
5,4
13,2
2,2
28,6
270
13.530
2001
7,5
4,7
12,4
3,0
27,6
248
12.782
2002
8,9
5,2
15,7
3,5
33,3
302
13.396
Bron: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland, schatting op basis van TREMA, EBB/CBS, CWI/Arbvo-gegevens, CEP/CPB, en EUROSTAT
57
Totale beroepsbevolking, X 1.000 personen, Europese Unie, Nederland, Gelderland en de Gelderse COROP-gebieden, 1973-2002
1973
VEL
ACH
A/N
ZWG
GLD
NL
EU-15
168,7
120,9
204,6
58,3
552,4
4815,6
149.439
1974
171,3
122,0
205,2
59,3
557,8
4835,5
151.119
1975
173,9
123,1
205,6
60,3
562,9
4852,4
153.504
1976
176,0
123,9
208,9
61,2
570,0
4913,4
153.053
1977
178,3
125,3
211,6
62,3
577,6
4968,9
153.327
1978
180,9
127,2
214,9
63,3
586,3
5029,1
153.956
1979
184,9
129,3
219,0
64,5
597,8
5120,1
154.457
1980
188,4
130,7
222,6
65,4
607,1
5194,5
156.501
1981
192,7
132,4
226,1
66,4
617,6
5282,0
159.458
1982
196,9
134,4
229,7
67,8
628,8
5372,4
159.732
1983
200,7
136,5
233,8
69,1
640,1
5460,9
159.988
1984
203,1
137,7
236,7
69,9
647,3
5517,8
159.996
1985
207,1
140,0
242,0
71,2
660,4
5622,4
160.642
1986
210,5
141,6
246,0
74,2
672,2
5695,5
161.281
1987
213,3
142,3
249,0
75,5
680,2
5763,0
162.081
1988
217,8
144,7
254,8
77,1
694,4
5884,2
163.032
1989
219,6
145,3
257,6
78,2
700,6
5946,1
164.153
1990
224,5
148,0
264,0
80,6
717,2
6074,3
165.883
1991
228,1
150,0
269,3
82,5
730,0
6190,9
168.828
1992
232,6
152,3
274,7
84,5
744,1
6319,5
169.143
1993
236,0
153,9
279,5
86,3
755,7
6424,7
169.375
1994
237,4
154,7
283,1
87,7
762,9
6476,9
166.900
1995
242,6
158,2
290,6
90,3
781,7
6612,9
165.658
1996
247,3
160,7
295,3
92,3
795,6
6713,2
166.838
1997
254,3
165,0
302,0
95,2
816,6
6876,6
167.652
1998
258,1
168,0
307,4
97,5
831,0
6997,8
168.019
1999
263,1
170,6
313,6
100,1
847,4
7143,3
169.564
2000
266,2
172,6
317,8
102,1
858,6
7230,7
171.265
2001
270,0
174,7
322,4
104,4
871,5
7340,1
172.725
2002
275,0
177,6
328,2
106,6
887,4
7466,6
173.979
Bron: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland, schatting op basis van TREMA, EBB/CBS, CEP/CPB
58
Ontwikkeling van de beroepsbevolking
Indexcijfers, 1973=100 190
EU-15
180
Nl
Indexcijfer, 1973=100 190
170
170
160
160
150
150
140
140
130
130
120
120
110
110
100 1973
1979
1985
1991 1997 2002
Indexcijfer, 1973=100 190
Vel
180
100 1973
160
160
150
150
140
140
130
130
120
120
110
110 1991 1997 2002
100 1973
Indexcijfer, 1973=100 190 180
170
160
160
150
150
140
140
130
130
120
120
110
110 1979
1985
1979
1991 1997 2002
1985
1991 1997 2002
Indexcijfer, 1973=100
170
100 1973
NL
ZWG
180
NL
1991 1997 2002
Ach
190
A/N
1985
Indexcijfer, 1973=100
170
1985
1979
180
NL
1979
NL
190
170
100 1973
Gld
180
100 1973
NL
1979
1985
1991 1997 2002
59
Participatiegraad, Europese Unie, Nederland, Gelderland en de Gelderse COROP-gebieden, 1973-2002 VEL
ACH
A/N
ZWG
GLD
NL
EU-15
1973
55
60
55
59
56
57
69
1974
54
59
54
59
56
57
69
1975
54
59
54
58
55
56
70
1976
54
58
54
58
55
56
69
1977
53
58
54
57
55
56
69
1978
53
58
54
57
55
56
69
1979
53
58
54
57
55
56
69
1980
53
58
54
57
55
56
69
1981
53
58
54
57
55
56
70
1982
54
58
54
57
55
56
69
1983
54
58
55
58
56
57
68
1984
54
58
55
58
55
57
67
1985
54
58
55
58
56
57
67
1986
54
58
55
58
56
57
67
1987
54
58
55
58
56
57
67
1988
55
59
56
58
57
58
66
1989
55
59
57
58
57
58
67
1990
56
60
58
60
58
59
68
1991
56
61
59
60
59
60
69
1992
57
62
60
61
59
61
68
1993
58
62
60
62
60
61
69
1994
58
63
61
62
60
62
66
1995
59
64
62
63
61
63
66
1996
60
65
63
64
62
63
67
1997
61
66
64
65
64
65
67
1998
62
67
65
66
65
66
67
1999
63
68
66
67
66
67
67
2000
64
69
67
68
66
67
69
2001
64
69
67
69
67
68
69
2002
65
70
68
69
68
68
70
Bron: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland, schatting op basis van TREMA, EBB/CBS, CEP/CPB
60
Werkloosheidspercentage, Europese Unie, Nederland, Gelderland en de Gelderse COROPgebieden, 1973-2002 VEL
ACH
A/N
ZWG
GLD
NL
EU-15
1973
1,0
0,9
1,8
1,2
1,3
1,6
2,4
1974
1,2
1,2
2,4
1,5
1,7
2,0
2,4
1975
1,8
2,1
3,7
2,3
2,6
2,9
3,5
1976
2,0
2,4
4,3
2,6
3,0
3,1
4,1
1977
2,0
2,4
4,3
2,7
3,0
3,1
4,4
1978
2,0
2,4
4,6
2,8
3,1
3,2
4,5
1979
1,9
2,3
4,7
2,9
3,1
3,2
4,6
1980
2,2
2,5
5,5
3,2
3,6
3,7
5,2
1981
3,9
4,4
8,4
5,3
5,8
5,8
6,7
1982
6,1
6,8
11,6
7,8
8,5
8,1
7,7
1983
7,9
8,6
13,6
9,6
10,3
9,8
8,5
1984
8,0
8,7
13,4
9,7
10,3
9,7
8,9
1985
7,0
7,7
11,9
8,6
9,1
8,6
9,1
1986
6,6
7,3
11,8
8,0
8,8
8,3
9,0
1987
6,4
7,2
12,2
7,7
8,8
8,4
8,8
1988
6,0
6,8
12,3
7,4
8,6
8,3
8,2
1989
5,3
6,0
11,3
6,4
7,8
7,6
7,5
1990
4,8
5,1
10,3
5,3
6,9
6,9
7,0
1991
4,4
4,5
9,7
4,7
6,4
6,5
7,8
1992
4,4
4,3
9,8
4,4
6,4
6,5
8,8
1993
5,1
4,7
11,0
5,0
7,2
7,5
10,2
1994
5,7
5,6
11,7
5,6
7,9
8,4
10,6
1995
5,7
5,4
10,8
5,5
7,5
8,1
10,2
1996
5,2
5,1
9,2
5,1
6,6
7,4
10,3
1997
4,6
4,7
7,6
3,8
5,6
6,4
10,2
1998
3,8
3,8
5,6
3,4
4,4
5,0
9,5
1999
3,0
3,4
4,5
2,5
3,6
4,1
8,8
2000
2,9
3,1
4,2
2,2
3,3
3,7
7,9
2001
2,8
2,7
3,8
2,9
3,2
3,4
7,4
2002
3,2
2,9
4,8
3,3
3,8
4,0
7,7
Bron: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland, schatting op basis van TREMA, EBB/CBS, CWI/Arbvo-gegevens, CEP/CPB
61
Ontwikkeling van de werkloosheid
Werkloosheidspercentage 16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 1973
Europese Unie Nederland
1979
1985
1991 1997 2002
Werkloosheidspercentage 16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 1973
Veluwe Nederland
1979
1985
1991 1997 2002
16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 1973
62
Arnhem/Nijmegen Nederland
1979
1985
1991 1997 2002
1979
1985
1991 1997 2002
Achterhoek Nederland
1979
1985
1991 1997 2002
Werkloosheidspercentage
Werkloosheidspercentage 16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 1973
Nederland
Werkloosheidspercentage
Werkloosheidspercentage 16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 1973
Gelderland
16 15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 1973
Zuidwest-Gelderlan Nederland
1979
1985
1991 1997 2002
Totale beroepsbevolking per gemeente, x 1.000 personen
Aalten Angerlo Apeldoorn Arnhem Barneveld Bergh Beuningen Borculo Brummen Buren Culemborg Didam Dinxperlo Doesburg Doetinchem Druten Duiven Ede Eibergen Elburg Epe Ermelo Geldermalsen Gendringen Gorssel Groenlo Groesbeek Harderwijk Hattem Heerde Hengelo Heumen Hummelo en K Lichtenvoorde Lingewaal Lingewaard Lochem Maasdriel Millingen a/d R Neder-Betuwe Neede
1987
1992
1997
2002
7,5 1,7 55,4 49,0 14,7 7,2 9,4 3,7 8,3 9,1 8,0 6,6 3,0 4,1 16,7 6,4 5,1 32,6 7,1 7,4 11,7 9,4 8,6 8,4 5,1 3,4 7,2 12,6 3,7 6,1 3,2 5,3 1,7 7,6 3,6 14,9 7,1 8,3 1,8 6,7 4,2
7,9 1,9 59,6 55,7 16,4 7,7 10,8 3,9 8,8 10,2 9,5 7,2 3,3 4,5 18,4 7,2 7,7 36,3 7,5 7,9 12,5 10,2 9,5 9,2 5,3 3,7 7,8 14,1 3,9 6,5 3,5 5,8 1,8 8,3 4,1 16,0 7,6 9,1 2,0 7,5 4,5
8,4 2,1 64,8 61,5 18,3 8,4 11,8 4,3 9,4 11,5 10,8 7,5 3,7 5,0 20,4 7,9 11,3 40,5 7,8 8,7 13,1 11,1 10,5 9,7 5,6 3,9 8,5 15,8 4,2 7,0 3,7 6,7 1,9 8,7 4,4 17,4 8,2 9,9 2,2 8,3 4,9
8,9 2,2 69,9 68,6 20,5 8,6 12,8 4,6 9,8 12,8 12,3 7,6 3,8 5,5 23,9 9,1 12,2 44,1 8,3 9,3 13,6 11,5 11,8 10,1 5,8 4,2 8,7 17,8 4,4 7,3 3,9 7,8 2,0 9,3 4,6 19,3 9,1 10,9 2,4 9,0 5,1
63
Totale beroepsbevolking per gemeente, x 1.000 personen
Neerijnen Nijkerk Nijmegen Nunspeet Oldebroek Overbetuwe Putten Renkum Rheden Rijnwaarden Rozendaal Ruurlo Scherpenzeel Steenderen Tiel Ubbergen Voorst Vorden Wageningen Warnsveld Wehl West Maas en W Westervoort Wijchen Winterswijk Wisch Zaltbommel Zelhem Zevenaar Zutphen
1987
1992
1997
2002
3,8 13,2 55,4 8,5 7,5 15,5 7,0 11,7 17,4 3,8 0,4 2,9 3,0 1,8 12,6 3,6 9,1 2,3 11,7 3,5 2,3 6,8 6,2 12,8 11,4 8,1 8,0 4,1 10,8 11,8
4,2 14,4 59,4 9,5 8,0 17,3 7,7 11,9 17,6 4,1 0,3 3,1 3,4 1,9 14,3 3,7 9,4 2,8 12,6 3,4 2,5 7,2 6,9 15,1 11,8 8,4 9,1 4,3 11,8 12,6
4,6 15,8 64,6 10,2 8,6 19,3 8,5 12,4 18,3 4,6 0,3 3,5 3,7 2,1 16,7 3,9 9,9 3,0 14,0 3,6 2,7 8,0 7,4 16,9 12,7 8,9 10,6 4,6 12,5 14,9
5,1 17,3 71,9 11,1 9,5 19,6 9,4 13,2 19,3 5,0 0,5 3,7 3,8 2,2 20,0 4,0 10,4 3,2 15,2 3,9 2,7 8,5 7,7 18,5 13,7 9,1 11,6 4,7 12,3 17,1
Bron: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland; schatting op basis van TREMA en de EBB/CBS
64
Werkloze beroepsbevolking per gemeente, in personen
Aalten Angerlo Apeldoorn Arnhem Barneveld Bergh Beuningen Borculo Brummen Buren Culemborg Didam Dinxperlo Doesburg Doetinchem Druten Duiven Ede Eibergen Elburg Epe Ermelo Geldermalsen Gendringen Gorssel Groenlo Groesbeek Harderwijk Hattem Heerde Hengelo Heumen Hummelo en K Lichtenvoorde Lingewaal Lingewaard Lochem Maasdriel Millingen a/d R Neder-Betuwe Neede
1987
1992
1997
2002
390 110 4.680 8.960 590 630 660 200 480 540 750 480 150 460 1.470 460 270 2.150 370 340 740 370 460 710 220 220 650 870 200 300 170 300 100 340 200 1.000 420 760 200 510 260
220 70 3.280 8.210 390 260 600 120 330 320 500 320 80 380 940 430 360 1.740 230 240 620 280 260 380 150 130 540 620 160 230 80 310 40 210 110 730 330 480 140 270 150
270 70 3.670 6.310 490 360 590 190 460 350 470 330 140 330 1.100 400 410 2.110 270 360 610 320 310 420 180 160 570 740 170 250 120 310 50 240 110 660 390 500 140 260 230
200 60 2.790 4.960 450 260 410 130 220 270 440 260 100 270 930 250 330 1.660 170 190 420 280 230 290 120 140 320 710 130 210 80 220 40 190 80 570 190 250 90 180 140
65
Werkloze beroepsbevolking per gemeente, in personen
Neerijnen Nijkerk Nijmegen Nunspeet Oldebroek Overbetuwe Putten Renkum Rheden Rijnwaarden Rozendaal Ruurlo Scherpenzeel Steenderen Tiel Ubbergen Voorst Vorden Wageningen Warnsveld Wehl West Maas en W Westervoort Wijchen Winterswijk Wisch Zaltbommel Zelhem Zevenaar Zutphen
1987
1992
1997
2002
250 480 10.820 380 390 1.070 270 840 1.400 360 20 150 60 90 1.570 300 430 130 1.340 230 140 460 430 740 570 1.080 310 250 860 1.420
150 400 10.200 270 220 770 200 660 1.140 220 10 80 70 40 1.000 270 280 100 1.290 160 60 370 390 460 300 950 240 130 690 1.140
140 360 8.170 340 300 700 220 580 950 240 10 110 70 60 910 270 370 130 1.340 170 90 330 370 930 590 350 210 180 660 1.440
110 370 5.100 250 220 500 190 460 760 180 10 70 50 40 950 160 240 60 720 100 60 220 300 520 460 250 270 120 470 850
Bron: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland; schatting op basis van TREMA, EBB/CBS en NWW/CWI
66
Werkloosheidspercentage per gemeente
Aalten Angerlo Apeldoorn Arnhem Barneveld Bergh Beuningen Borculo Brummen Buren Culemborg Didam Dinxperlo Doesburg Doetinchem Druten Duiven Ede Eibergen Elburg Epe Ermelo Geldermalsen Gendringen Gorssel Groenlo Groesbeek Harderwijk Hattem Heerde Hengelo Heumen Hummelo en K Lichtenvoorde Lingewaal Lingewaard Lochem Maasdriel Millingen a/d R Neder-Betuwe Neede
1987
1992
1997
2002
5,2 6,5 8,5 18,3 4,0 8,7 7,1 5,5 5,7 5,9 9,4 7,3 5,0 11,2 8,8 7,2 5,3 6,6 5,2 4,6 6,3 4,0 5,4 8,4 4,3 6,4 9,0 6,9 5,4 4,9 5,3 5,7 5,8 4,5 5,5 6,7 5,9 9,2 11,0 7,6 6,2
2,8 3,7 5,5 14,7 2,4 3,4 5,6 3,0 3,7 3,1 5,3 4,5 2,4 8,4 5,1 6,0 4,7 4,8 3,1 3,0 5,0 2,7 2,7 4,1 2,9 3,5 7,0 4,4 4,1 3,5 2,3 5,4 2,2 2,5 2,7 4,6 4,3 5,3 7,0 3,6 3,3
3,2 3,4 5,7 10,3 2,7 4,3 5,0 4,4 4,9 3,0 4,4 4,4 3,8 6,7 5,4 5,0 3,6 5,2 3,4 4,1 4,7 2,9 2,9 4,3 3,2 4,1 6,7 4,7 4,0 3,6 3,3 4,6 2,6 2,7 2,5 3,8 4,7 5,1 6,3 3,1 4,7
2,2 2,7 4,0 7,2 2,2 3,0 3,2 2,9 2,3 2,1 3,6 3,4 2,6 4,9 3,9 2,7 2,7 3,8 2,1 2,0 3,1 2,4 1,9 2,9 2,1 3,3 3,7 4,0 3,0 2,9 2,1 2,8 2,0 2,0 1,8 3,0 2,1 2,3 3,8 2,0 2,7
67
Werkloosheidspercentage per gemeente
Neerijnen Nijkerk Nijmegen Nunspeet Oldebroek Overbetuwe Putten Renkum Rheden Rijnwaarden Rozendaal Ruurlo Scherpenzeel Steenderen Tiel Ubbergen Voorst Vorden Wageningen Warnsveld Wehl West Maas en W Westervoort Wijchen Winterswijk Wisch Zaltbommel Zelhem Zevenaar Zutphen
1987
1992
1997
2002
6,6 3,6 19,5 4,5 5,2 6,9 3,9 7,2 8,0 9,4 5,1 5,2 2,0 5,1 12,4 8,5 4,8 5,7 11,5 6,6 6,1 6,8 7,0 5,8 5,0 13,4 3,9 6,2 7,9 12,0
3,6 2,8 17,2 2,8 2,8 4,5 2,6 5,5 6,5 5,4 3,0 2,6 2,1 2,1 7,0 7,3 3,0 3,6 10,2 4,7 2,4 5,1 5,7 3,0 2,5 11,4 2,6 3,0 5,8 9,0
3,1 2,3 12,6 3,3 3,5 3,6 2,6 4,7 5,2 5,2 3,0 3,2 1,9 2,9 5,5 6,9 3,7 4,4 9,6 4,7 3,3 4,1 5,0 5,5 4,6 3,9 2,0 3,9 5,3 9,7
2,2 2,1 7,1 2,3 2,3 2,6 2,0 3,5 3,9 3,6 2,0 1,9 1,3 1,8 4,8 4,0 2,3 1,9 4,7 2,6 2,2 2,6 3,9 2,8 3,4 2,7 2,3 2,6 3,8 5,0
Bron: Bureau Economisch Onderzoek, Provincie Gelderland; schatting op basis van TREMA, EBB/CBS en NWW/CWI
68
COLOFON ISBN: 90 73 58634 8 Menno Walsweer Bureau Economisch Onderzoek Afdeling Economische Zaken Provincie Gelderland Postbus 9090 6800 GX ARNHEM telefoon: 026 - 3599150 fax: 026 - 3599199
e-mail:
[email protected] www.gelderland.nl Druk-, print- en bindwerk: Drukkerij & Verzending, Provincie Gelderland Cover: detail uit de zomercollectie 2002 van SHE REBEL, het modelabel dat Lilian Konings in 2001 startte. Zij studeerde aan de Arnhemse modeacademie en werkt momenteel in Amsterdam. www.sherebel.com
©
Copyright: Provincie Gelderland
Het auteursrecht van deze publicatie berust bij de Provincie Gelderland. Gehele of gedeeltelijke overname van teksten en gegevens is toegestaan, mits daarbij de bron wordt vermeld.