Den hof en boomgaerd der poësien Lucas de Heere
editie W. Waterschoot
bron Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien (ed. W. Waterschoot). W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle 1969
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/heer001denh01_01/colofon.htm
© 2002 dbnl / W. Waterschoot
VII
Woord vooraf Als zeer zeldzaam curiosum heeft Den Hof en Boomgaerd der Poësien enkele eeuwen lang een zeer teruggetrokken bestaan geleid. Schuld daarvan was allereerst de ‘Autheur Lucas d'Heere, Schilder van Ghend’. Zijn dichterlijke kwaliteiten verklaren zulk langdurig stilzwijgen, maar het historisch belang van de bundel rechtvaardigt ten volle deze uitgave. Als grondslag van deze editie heeft mijn licentieverhandeling ‘Lucas d'Heere. Den Hof en Boomgaerd der Poësien’ grote diensten bewezen. Passend is het dan ook dat ik in de eerste plaats mijn leermeester Prof. Dr. A. van Elslander hartelijk dank zeg: niet alleen heeft hij mij de weg naar het zestiende-eeuwse studieveld gewezen, maar ook stond hij steeds met tijd, hulp en raadgevingen klaar. Voorts gaat mijn erkentelijkheid naar de redactie der reeks Zwolse Drukken en Herdrukken, die deze uitgave mogelijk maakte; vooral voel ik mij zeer verplicht tegenover mijn mentor Prof. Dr. C.A. Zaalberg, wiens ervaring in het uitgeven van zestiende-eeuwse teksten mij onmisbaar is geweest. Tenslotte mag ik niet nalaten hulde te brengen aan de grafische prestatie der Heren Tjeenk Willink.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
IX
Inleiding Stand van het onderzoek De voornaamste bron voor leven en werk van de Gentse schilder-dichter is Het Schilder-Boeck (Haarlem, 1604) van zijn leerling Carel van Mander geweest. Antonius Sanderus, De Gandavensibus eruditionis fama claris libri tres, Antwerpen, 1624, vermeldt Lvcas D'heerivs op p. 92. In de volgende eeuwen wordt zijn naam slechts sporadisch aangetroffen, tot dan de eigenlijke belangstelling inzet dank zij het werk van Philips Blommaert, Levensschets van Lucas D'heere, kunstschilder te Gent, (XVIe eeuw), Gent, 1853. In de Bibliotheca Belgica, 2e série, tome XVI, H 222, 21-24, bezorgde Ferdinand vander Haeghen een excessieve bibliografie tot 1899, waarbij ik het belang wens te beklemtonen van Edmond de Busscher, Recherches sur les peintres et sculpteurs à Gand aux XVIe, XVIIe et XVIIIe siècles, Gand, 1865, een onuitputtelijke bron van archivalia, naast de synthetische studie door Lionel Cust ‘A Notice of the Life and Works of Lucas D'Heere, Poet and Painter of Ghent’ in Archaeologia, vol. LIV, p. 1-16, Westminster, 1894. De twintigste eeuw bezorgde nieuwe gegevens, maar bracht tevens rectificaties aan in het beeld van een kunstenaar wiens literaire en - vooral - picturale produkten voorheen schromelijk overschat werden. Ik signaleer vooral: Marten Rudelsheim, ‘Lucas d'Heere’ in Oud-Holland, XXIe jaarg., 2de afl., 1903, p. 85-110, een baanbrekend geschrift inzake Lucas' geloofsovertuiging. S. Eringa, La Renaissance et les Rhétoriqueurs néerlandais. Matthieu de Casteleyn - Anna Bijns - Luc de Heere, Amsterdam, 1920. Aan diens behandeling van d'Heeres versvorm evenals van de Franse invloed is thans nog niets toe te voegen. Th. M. Chotzen en A.M.E. Draak, Beschrijving der Britsche eilanden, Antwerpen, 1937. Als inleiding fungeert een definitieve studie van Chotzen over d'Heeres verblijf in Engeland. S.J. Lenselink, De Nederlandse Psalmberijmingen van de Souterliedekens tot Datheen..., Assen, 1959, dat uitvoerig aandacht besteedt aan Lucas' versie. Frances A. Yates, The Valois Tapestries, London, 1959. In dit fraai uitgegeven werk onthult de schrijfster ons een facet van d'Heeres talent dat wij tevoren enkel kenden door een bewering van Carel van Mander: het tekenen van kartons voor wandtapijten.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
X
Leven en werk van Lucas d'Heere1 Lucas d'Heere werd - volgens het betrouwbaar getuigenis van Carel van Mander2 geboren te Gent in 1534. Jan de Heere, zijn vader, was beeldhouwer3, terwijl de moeder, Anna Smyters, de miniatuurschilderkunst4 beoefende. Reeds lang was een kunsttraditie geworteld in beide families5. Een tweede zoon, Jan, ging als schildersgezel in de leer bij de Gentenaar Gerard Hoorenbault6. Naast deze twee zoons waren er nog vier dochters; een van hen huwde de Gentse beeldhouwer Jan Schoorman, Lysbette werd de echtgenote van Baudewyn van den Bogaerde (zie LXXVII) en Marie trouwde Joos Bauwins7. Na de Gentse opstand tegen Karel V werden alle privilegiën opgeheven door de Carolijnse Concessie in 1540. De macht der gilden was gebroken en de kunstbedrijvigheid stagneerde. Daarom stuurde Jan d'Heere zijn zoon Lucas naar Frans Floris te Antwerpen om er in een gunstiger milieu zijn schildersopleiding te ontvangen. Hier heeft Lucas in de Const seer toeghenomen / en is soo verre in de Const voort gevaren / dat hy Francen seer vorderlijck was / verscheyden dinghen voor den Meester doende / insonderheyt teyckeninghen voor Glas-schrijvers en Tapijtsiers / het welck al onder des Meesters naem is doorgegaan8. E. Rombauts meende dat de Gentse schildersleerling zijn literaire vorming eveneens te Antwerpen ontving9. Onwaarschijnlijk klinkt deze veronderstelling niet (zie LXXII, LXXVIII). Evenmin is het onwaarschijnlijk dat hij ten huize van Frans Floris de vlotte omgang met edellieden aangeleerd heeft, die hem later zo te stade zou komen10. De juiste datum van Lucas' vertrek uit Antwerpen is onbekend, maar veronderstellen, wij dat het gedicht aan Goltzius (LXXII) uit deze tijd dagtekent, dan is d'Heere huiswaarts getogen in het begin van 1556. Op 26 juni 1556 vinden wij een gedicht van zijn hand voor het doopsel van
1
Hijzelf schreef meestal d'Heere of Dheere, soms Mijnsheeren, in het Latijn Derus. De schrijfwijze de Heere is zonder twijfel afkomstig van Carel van Mander, Het Schilder-Boeck, Haarlem, 1604, fol. 255 ro.
2 3 4 5 6 7 8 9 10
C. van Mander, a.w., fol. 255 ro. ibid. L. Guicciardini, Beschryvinghe van alle de Neder-landen..., Amsterdam, 1612, p. 81, kol. 2; C. van Mander, a.w., fol. 255 ro. E. de Busscher, Recherches sur les peintres et sculpteurs à Gand..., Gand, 1865, I, p. 42, noot, en p. 90. Ibid., p. 303. Ibid., p. 213-214. C. van Mander, a.w., fol. 255 vo. E. Rombauts: ‘Humanisme en Renaissance in de Zuidelijke Nederlanden’ in Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden, III, p. 100. C. van Mander, a.w., fol. 255 ro.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XI een dochtertje van de Gentse drukker Hendrik van den Keere1. Het sonnet XLII, ‘An Joos Borluut...’ ontstond stellig vóór 15572. Pieter de Backere, Gents dominicaan, publiceerde in 1558 Sommighe vriendelicke ende zeer hertelicke minnebriefkens tusschen de leerende Ziele ende Alethia3; in de liminaria hiervan stoten wij op een huldegedicht van Lucas d'Heere, en wel op het eerst gepubliceerde sonnet in onze literatuur. In 1559 werd hij samen met zijn vader door de Gentse magistraat belast met de versiering der Sint-Janskerk - thans Sint-Baafs - ter gelegenheid van het 23ste kapittel van het Gulden Vlies4. Hiervoor werd ‘Salomo en de koningin van Scheba’ geschilderd, waarbij Salomo de gelaatstrekken van Filips II draagt. Daarop volgde het verblijf in Frankrijk. Het juiste tijdstip is ons door d'Heere zelf meegedeeld, en wel in een opdracht aan de hertog van Anjou5. Hieruit blijkt dat hij te Fontainebleau verbleef in dienst van Catharina de'Medici voor het tekenen van kartons voor wandtapijten. Door de beknoptheid van Carel van Mander6 hebben de navorsers, van Blommaert tot Eringa7, dit verblijf ofwel verlaat ofwel verlengd. Immers, afgereisd in het midden van 1559, keerde de schilder terug vóór het einde van 1560. Te Gent volgden jaren van intense activiteit: als schilder genoot Lucas de gunst van het Gentse patriciaat, als dichter en lid van ‘Jesus met der Balsemblomme’ werd hij bezongen door zijn tijdgenoten. Adolf van Bourgondië, hoogbaljuw van Gent en vice-admiraal der Nederlanden, was zijn mecenas, dien d'Heere mocht aanspreken als ‘ghetrauste vrient’ (VII, 54), en aan wie hij Den Hof en Boomgaerd opdroeg ‘Vut uvven huse te Gent’ (IV, 77). Als vice-admiraal verbleef Adolf dikwijls te Veere in Zeeland, waarheen hij Lucas dan ook uitnodigde. Daar maakte deze laatste kennis met Pieter Carbonier, burgemeester en rentmeester der stad, en met diens dochter Eleonora. Alhoewel de verwanten een betere partij gewenst hadden (zie LIX en LX) trad Lucas met haar in het huwelijk8. Cust9 veronderstelde dat Pieter Carbonier hervormingsgezind was en naar Engeland vluchtte na Alva's komst. In Den Hof en Boomgaerd treffen we echter een epitaaf aan ‘Van Pieter Carbonier’ (LII)! Trouwens, na 1559 duikt zijn naam niet meer op in de lijst der burgemeesters en schepenen van Vere10. Is hij in 1559 of 1560 gestorven, waarna Lucas met Eleonora
1 2 3 4 5
M. Rudelsheim, ‘Lucas d'Heere’, p. 90. E. de Busscher, a.w., I, p. 27. Ph. Blommaert, De Nederduitsche schryvers van Gent, Gent, 1861, p. 125. E. de Busscher, a.w., I, p. 28-29. Tekst in Bibliotheca Belgica, 2e série, tome XVI, H 234, 2-3, en bij F. Yates, The Valois Tapestries, London, 1959, p. 19.
6
C. van Mander, a.w., fol. 255 vo. Ph. Blommaert, Levensschets, p. 7; L. Cust, ‘A Notice of the Life and Works...’, p. 5; A. Vermeylen, Leven en werken van Jonker Jan van der Noot, Antwerpen, 1899, p. 130 (Verzameld Werk, Brussel, II, 1956, p. 813); M. Rudelsheim, a. art., p. 86; S. Eringa, a.w., p. 65. M. Rudelsheim, a. art.. p. 87. L. Cust, a. art., p. 7. J. Ermerins, Eenige Zeeuwsche oudheden.., III, Middelburg, 1792, p. 61.
7
8 9 10
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XII gehuwd is? Hun huwelijk schijnt gelukkig geweest te zijn (zie XLVI); Eleonora vergezelde althans haar echtgenoot in de ballingschap. D'Heere richtte een schilderschool op in zijn atelier, gelegen in de Bennesteeg1. Het gilde kon dit ongeoorloofd optreden niet beletten, omdat de Carolijnse Concessie de privilegiën ook op dit punt had afgeschaft2. Onder Lucas' leerlingen vermeld ik, naast Carel van Mander, nog Marcus Gheeraerts en Lieven van der Schelde3. In 1562 werden Jan en Lucas d'Heere door het stadsbestuur belast met het inrichten der feestelijkheden ter ere van Egmonts prijsschieten4. Voor de platen bij een uitgave van Johannes Sambucus' Emblemata, cum aliquot nummis antiqui operis..., Antwerpen, Plantijn 1564, bezorgde Lucas schetsen in 15635. Den Hof en Boomgaerd evenals de Psalmen Davids6 werd door de kerkelijke censuur goedgekeurd op 3 oktober 1564 en de dichtbundel werd aan Adolf van Bourgondië opgedragen op 1 juli 1565. Als kunstminnaar redde hij enkele werken van zijn leermeester Frans Floris tijdens de beeldenstorm7. Na Alva's komst verliet Lucas zijn vaderstad in het begin van 15688. Hij reisde onmiddellijk naar Engeland, en dit niet te vroeg: reeds op 5 februari werd hij te Brussel gedagvaard9, en op 27 november werd de verbanning uitgesproken. Ook te Londen was Lucas d'Heere een man van aanzien10; hij werd ouderling der Nederlandse gereformeerde gemeente in 1571, maakte kennis met vooraanstaande figuren in de Nederlandse kolonie en verwierf de gunst van machtige Engelse beschermers. Aan de schrijver danken wij in deze tijd het manuscript der Corte Beschryuinghe van England, Scotland, ende Irland, terwijl zijn schilderstalent zich manifesteerde in twee schilderijen waarvan er een voor niemand minder dan voor Sir Francis Walsingham bestemd was11. Door dit laatste contact, evenals door de vriendschap met Marnix, werd de aandacht van de Prins van Oranje op Lucas gevestigd. Ondanks deze gunstige levensvoorwaarden in Engeland aarzelde de Gentse kunstenaar niet, na de Pacificatie (8 nov. 1576) onmiddellijk terug te keren: op 29 april 1577 legde hij de voorgeschreven eed af te Gent12, en op 14 juli woonde
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
E. de Busscher, a.w., I, p. 305. Ibid., p. 43, noot. Ibid., p. 25. Ibid., p. 39-40. Brief en briefkaart dd. 28-11-1900 van M. Rooses aan stadsarchivaris V. van der Haeghen (U.B.G. G 18427, 57-58). Nadere gegevens hierover bij S.J. Lenselink, De Nederlandse Psalmberijmingen..., Assen, 1959, p. 433-470. C. van Mander, a.w., fol. 241 vo. Th. Chotzen, a.w., p. XII; of nog in 1567? Zie F. Yates, a.w., p. 134, note 16. Memorieboek der stad Ghent van 't Jaar 1305 tot 1795, II, Gent, 1853, p. 357. Th. Chotzen, a.w., p. XIII e.v. L. Cust, a.art., p. 17. E. de Busscher, a.w., I, p. 211 en noot.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XIII hij te Middelburg het Avondmaal bij1. Een beschrijving van Oranjes bezoek te Gent op 29 december 1577 verscheen in 15782. Dit relaas stamde uit de pen van onze kunstenaar, die te Gent fungeerde als ‘Rekenmeestere; auditeur van der rekencamere’3. In eigenlijke stadspolitiek heeft hij zich nooit gemengd, want in geen der Gentse kronieken uit die tijd heb ik zijn naam aangetroffen. Slechts eenmaal wordt hij buiten Gent gesignaleerd: in 1578 kwam hij naar Nevele om de ciboriën uit de kerkschat te halen op last van de Gentse magistraat4. Omwille van zijn ervaring in het organiseren van feestelijkheden werd de ‘Rekenmeestere’ op 19 september 1581 belast met de voorbereidselen van de Blijde Intrede van de hertog van Anjou als graaf van Vlaanderen op 20 augustus 15825. D'Heere publiceerde een Nederlandse en Franse beschrijving hiervan op het einde van datzelfde jaar6. Zowel zijn titel ‘Rekenmeestere’ als de propaganda-activiteit die hij ontplooide, lijkt sprekend op de functie die Jan Baptist Houwaert voor de Prins waarnam te Brussel. In deze laatste jaren reisde de kunstenaar dikwijls naar Antwerpen waar hij fresco's voor Willem de Zwijger ontwierp7, evenals zijn belangrijkste artistieke verwezenlijking: de kartons voor de Valoistapijten8. Dit niet onaardig geheel van activiteiten had tot gevolg dat Lucas d'Heere bij de overgave van Gent aan Parma getaxeerd werd op 1050 pond, een enorm bedrag! Na Van Meetkerke, president van de Raad van Vlaanderen, was hij de hoogst geschatte9. Het gaf de tegenpartij dan ook aanleiding tot volgende verzen10: Adieu, Lucas de Heere, hooveerdighe ghedrochte, eerste edelman11 van hu gheslachte, ghij slacht het veercken door rapen en schrapen mach ic hu fluweelen caussens meercken maer al verwildert tonrechveerdich goet, ghij mocht noch temmen als ghij met een leere sult jn hu graf clemmen.
1 2 3 4
5 6 7 8 9 10
11
Ph. Blommaert, Levensschets, p. 21, noot 1. Bibliotheca Belgica, 2e série, tome XVI, H 225. E. de Busscher, a.w., I, p. 213 en p. 215. Ik dank deze toelichting aan Prof. A. van Elslander; zie F. de Potter en J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, Eerste reeks, Arrondissement Gent, V, Nevele, Gent, 1864-1870, p. 78. E. de Busscher, a.w., I, p. 213. F. vander Haeghen, Bibliographie Gantoise..., I, Gand, 1858, p. 367-368. Bibliotheca Belgica, 2e série, tome XVI, H 231 en 232. C. van Mander, a.w., fol. 228 vo. F. Yates, a.w., p. 37. F. Yates, a.w., passim. Ook genoemd: Feesten aan het Hof der Valois. Zie R.A. d'Hulst, Vlaamse wandtapijten van de XVIde tot de XVIIIde eeuw, Brussel, 1960, p. XXV-p. XXVI. Ph. Blommaert, Levensschets, p. 23 en noot; E. de Busscher, a.w., I, p. 41. Jan van de Vivere, Chronijcke van Ghendt der XVIe en XVIIe eeuw (ed. F. de Potter), Gent, 1885, p. 290; Politieke balladen, refereinen, liederen en spotgedichten der XVIe eeuw,... (ed. Ph. Blommaert), Gent, s.d., p. 79. Voor zijn wapenschild, zie L. Gust, a. art., p. 12.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XIV Van Mander meldt ons d'Heeres overlijden op 29 augustus 1584, zonder plaatsopgaaf1. Te Gent was men in elk geval niet op de hoogte van zijn dood2. Balkema3 meldt als eerste zijn overlijden te Parijs. Yates4 veronderstelt dat de Valoistapijten naar Frankrijk gebracht werden door een der gezantschappen in 1584 of 1585. Meest waarschijnlijk lijkt mij dat Lucas d'Heere deel uitmaakte van zulk gezantschap dat de tapijten naar Frankrijk voerde, waar hij tijdens deze reis op vijftigjarige leeftijd overleden is. De lijst der bewaarde literaire werken vindt men in de Bibliotheca Belgica, 2e série, tome XVI, H 238, 1-4 van de hand van Ferdinand vander Haeghen. Hieraan moet thans toegevoegd worden het handschrift dat door Chotzen en Draak uitgegeven werd (British Museum, Addit. MS. 28.330), bevattend Corte beschryuinghe van Engheland Schotland ende Irland Corte beschryuinghe van D'enghelandsche gheschiedenissen.
Lijst der bewaarde schilderwerken5 I. Schilderijen ‘Salomo en de koningin van Scheba’ (1559) in de Sint-Ivokapel der Sint-Baafskathedraal. Reproductie in Het Schilder-Boek van Carel van Mander (ed. A.F. Mirande - G.S. Overdiep), A'dam-Antw., 19504, afb. 117 en F.A. Yates, a.w., pl. 18. Voor de behandeling van dit onderwerp heeft d'Heere zijn leermeester Frans Floris slaafs nagevolgd. Zie de gravure van D.V. Coornhert naar het gelijknamig doek van Floris in A.J.J. Delen, Histoire de la gravure dans les anciens Pays-bas... II, Les Graveurs d'estampes, Paris, 1934, planche XXIX. ‘De schikgodinnen stellen de horoscoop voor Karel V op’ (1559) in het Bijloke-Museum te Gent. ‘Zicht op Gent’ (1554) in de kapittelzaal van Sint-Baafs. ‘Kruisiging’ in de kerk te Sint-Paulus-Waas. ‘De wijze en de dwaze maagden’ te Kopenhagen. ‘Kruisafneming’ in de kathedraal te Antwerpen, door Génard in 1867 aan d'Heere toegeschreven. Zie J. van den Nieuwenhuizen, Gids voor de kathedraal van Antwerpen, Antw., 1957, p. 75. Deze toeschrijving is ongeloofwaardig. ‘De zeven vrije kunsten tijdens de oorlog’ in de Galleria Sabaudia te Turijn. Reproductie bij F. Würtenberger, Der Manierismus, Wien-München, [1962], p. 29, en H. Noë, Carel van Mander en Italië, 's-Gravenhage, 1954, pl. 45.
1 2 3 4 5
C. van Mander, a.w., fol. 256 vo. E. de Busscher, a.w., I, p. 310. C.H. Balkema, Bibliographie des peintres flamands et hollandais..., Gand, 1844, p. 130. F. Yates, a.w., p. 45. De opsomming door Winkler in Thieme-Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler, 16. Band, p. 233, is onvolledig.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XV ‘Elizabeth met Juno, Pallas en Venus’ te Hampton Court. Reeds in 1569 toegeschreven aan ‘De Cheere’. ‘Hendrik VIII met zijn kinderen’ (in 1894: Sudeley Castle) geschilderd voor Walsingham. De twee laatstgenoemde schilderijen zijn de enige die uit de Engelse tijd bewaard zijn. Gereproduceerd door Cust in ‘Lucas D'Heere, Painter and Poet of Ghent’ in The Magazine of Art, August, 1891, p. 354 en p. 357. Nog meer mogelijke toeschrijvingen bij André Piron, Lucas Dheere. Gand 1534-Paris 1584..., Bruxelles, 1966.
II. Tekeningen, gravures en kostuumschetsen ‘Esther voor Ahasveros’ (1558), in het British Museum. Toeschrijving door Cust, A Notice of the Life and Work..., p. 20. Illustraties voor J. Sambucus, Emblemata, cum aliquot nummis antiqui operis, Antwerpen, Plantijn 1564, en voor de Emblemata van Junius, Antwerpen, Plantijn 1564-1565. Zie hierover A.J.J. Delen, a.w., II Les Graveurs-Illustrateurs, p. 112 en p. 125. ‘Theatre de tous les peuples et nations de la terre avec leurs habits...’ U.B. Gent, HS 2466. Beschrijving: Bibliotheca Belgica, 2e série, tome XVI, H 2373; 21 reproducties (fol. 60-81) in Chotzen-Draak, a.w., 17 in F. Yates, a.w., passim. Tien illustraties bij de Beschrijving der Britsche eilanden. Gereproduceerd door Chotzen-Draak, a.w., passim. ‘Spes, Fides en Caritas’ (1564) in München, Staatliche Graphische Sammlung. Zie H. Noë, a.w., pl. 46.
III. Kartons voor tapijten De acht Valoistapijten in F. Yates, a.w., pl. I-VIII. In hetzelfde werk zijn nog een tekening en een paar schetsen afgebeeld.
Den Hof en Boomgaerd der Poesien 1. Beschrijving der drukken1 Eerste druk Den Hof // en Boomgaerd // der Poësien, inhoudende menigher- // ley soorten van Poëtijckelicke blommen: dat is // diuaersche materien, gheestelicke, amoureuse, boer// dighe & ç. oock diuaersche schoon sententien, // 1
Een lijst met de titels der gedichten en werken waarin deze geciteerd worden vindt men in mijn artikel ‘Lucas d'Heere en Den Hof en Boomgaerd der Poësien (1565)’ in Jaarboek ‘De Fonteine’ 1964-1965, Gent, p. 74. Meer over de drukkers: ibid., p. 85.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XVI inventien ende manieren van dichten, naer d'exem- // pelen der Griecsche, Latijnsche, en Fransoi- // sche Poëten, en in summa alzulcx dat // een yeghelick daer yet in vinden // zal dat hem diend, oft // behaeghd: // Autheur Lucas d'Heere, // Schilder van Ghend. // T'ovtste is tbeste. // [vignet] Paeys is goedt. // Te Ghendt, // By Ghileyn Manilius, ghezworen Drucker, // wonende by de vijf Helmen, op de Cooren // Leye. Anno M.D.LXV. // Met Privilegie voor drie Iaren. // Klein octavo; 117 genummerde pp.; pp. 1, 2 en 120 bleven ongenummerd. Signaturen: A2 - H2 [H4]; p. 22 en p. 23 bij vergissing als p. 12 en p. 13 genummerd. Talrijke vignetten en marginalia. Geen custoden op pp. 1, 2, 6, 16, 34, 42 en 119, wel op alle andere pp. Gezet in cursieve letter, behalve de liminaire bladzijden, titels, marginalia en enkele belangrijke woorden. Drie exemplaren zijn ons bekend: U.B. Gent, G. 276 is het best bewaarde exemplaar. Formaat der pp.: 13,5 × 9 cm.; de band, 14,5 × 9,5 cm., in donkergroen leder, dateert evenals de schutbladen uit de negentiende eeuw. Als aantekening op de ro zijde van het laatste schutblad: ‘Don de Mr Norb. d'Huyvetter’. Vermoedelijk heeft deze het werkje aangekocht uit de verzameling van J. D'Huyvetter, want de Bibliotheca Belgica, 2e série, tome XVI, H 22219, meldt: ‘Un ex[emplaire] en a été porté à 70 fr. à la vente J. d'Huyvetter en 1851’. Tweede exemplaar: U.B. Gent, Acc. 142412. Paginaformaat: 13 × 9 cm. pp. 1-6 ontbreken, maar werden overgeschreven uit het eerste exemplaar. Tot p. 25 is de bovenhoek met de paginatuur verdwenen; pp. 47 en 48 ontbreken, en werden eveneens bijgevoegd. Vanaf p. 113 ontbreekt de rest der blz. Een katern werd bijgevoegd, waarop overgeschreven werd: LXXVII, v. 1-9 en 63-64, LXXVIII en LXXIX. Deze aanvulling is op vele plaatsen foutief. De band, 9,5 × 13,5 cm., heeft een lederen rug en gekartonneerd plat (negentiende eeuw). Was dit het exemplaar van C.P. Serrure? Bibliotheca Belgica, ibid.: ‘Le professeur P.C. Serrure en possédait aussi un exemplaire’. Derde exemplaar: 's-Gravenhage: K.B., 301 L 26.
Inhoud In deze bundel werden 74 gedichten opgenomen, waarvan 70 van Lucas d'Heere. Van de overige vier zijn er twee het werk van Eleonora Carboniers, terwijl Roseane Coleners en Dominicus Lampsonius elk één gedicht leverden. De liminaire blz., van p. 1-6, omvatten I-IV. V en VI staan afgescheiden omdat ze tot geen der gebruikelijke genres behoren. De drie volgende gedichten (VII, VIII en IX) cirkelen om één onderwerp. De 2 oden (X en XI) staan weer streng afgescheiden, evenals het enige echogedicht (XII).
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XVII Bij de 27 ‘Epigrammen en Nieu-iaren’ (XIII-XXXIX) is XXVI van de hand van Roseane Coleners. Tot deze reeks behoren 2 ‘blasons’ (XXXVI en XXXVII) evenals 2 rondelen (XXX en XXXIX). Een der 11 sonnetten (XL-L) is een vertaling door Eleonora Carboniers van een Frans sonnet (XLVII). Daarop volgen 5 epitafen (LI-LV). ‘Epistelen oft Zendbrieven’: 11 (LVI-LXVI) waarvan LXII gestuurd werd door Dominicus Lampsonius. De eerste Epistelen (LVII-LX) zijn ‘amourevse zendbrieven’. LIX en LX heten daarbij nog ‘elegie’. ‘Vanden Hane op den Esel’ (LXVII) staat weer als een apart genre gerangschikt. De scheiding tussen het nieuwe en het traditionele gedeelte in deze bundel werd scherp gevoeld: de 10 ‘Refereinen int wise’ (LXIX-LXXVIII) worden voorafgegaan door een nieuw voorbericht ‘Tot den Lezer’ (LXVIII). LXXIX, de kerkelijke goedkeuring, is gedateerd 3 oktober 1564.
Tweede druk Den hof // Ende // Boomgaert / // der Poesien. // Inhoudende menigherley / soorten van Poetijckelijcke blom- // men: dat is verscheyden materien, gheestelijcke, amoureu// se, boerdighe & c. // Oock diversche schoon Sententien / inventien / ende manieren van // dichten / naer d'exempelen der Griecksche / Latijnsche / ende Fran- // coysche Poeten. Jn summa alsulcks dat een yegelijck daer in vin- // den sal dat hem dient ende behaeght: // Door Lucas de Heere, Schilder van Gent. // [vignet: Tronend Rooms keizer, met rijksappel en zwaard; in de binnenrand der cartouche: ‘Draecht maer kennis’, ABC, 4 DMK]. Ghedruckt tot Haerlem, by David VVachtendonck. // Voor Danel de Keyser Boeckvercooper / woonende // op 't Sant int vergulde A.B.C. Anno 1614. Klein octavo; 94 genummerde pp.; pp. 1 en 2 ongenummerd. Signaturen: Aij-Fv [F viij]. Verscheiden pp. verkeerd genummerd: pp. 81:80; 84:83; 85:84; 88:87; 89:88; 92:91; 93:92; 96:95. De marginalia zijn vervangen door voetnoten. Custoden ontbreken op pp. 1, 2, 5 en 6. Gezet in gotische letter, behalve de opdracht aan Adolf van Bourgondië, de stok der refereinen en opmerkelijke woorden, die romeins lettertype kregen. De voetnoten bieden niet zoveel inlichtingen als de marginalia van de eerste druk: alleen verwijzingen naar de bijbel werden overgenomen, en dan nog onvolledig. De spelling werd aangepast. Het exemplaar te Gent: U.B., G. 7873. Formaat der pp. 13,7 × 8,7 cm. De band (14,5 × 8,8 cm.) in wit perkament, nog in zeer goede staat, dateert uit de zeventiende eeuw. Op het eerste schutblad staat de vermelding: ‘Du fds Snellaert’.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XVIII
Inhoud ‘Den Drucker tot den Lezer’ (II) en de kerkelijke goedkeuring (LXXIX) zijn verdwenen. II is vervangen door ‘'t Boecxken spreeckt’. Na de opdracht prijkt op p. 6 een voorbericht van ‘Den Drvcker Tot de trouwe Liefhebbers der Redenrijcke Konste’. Deze uitgave werd besloten met de spreuk ‘Schade leer u’ vóór het woord Finis. Het is niet onmogelijk dat de drukker deze kenspreuk (anagram van ‘Lucas d'Heere’) gehaald heeft uit Het Schilder-Boeck van Carel van Mander, dat eveneens te Haarlem verscheen, in 1604 (fol. 256 ro-vo). Deze druk bezit niet de voorname typografische zorg die aan de eerste uitgave wel besteed is. Het papier is grof, het lettertype plomp en de vignetten onbeholpen. De reden? De eerste druk richtte zich tot een elite; de tweede druk verschijnt slechts ten behoeve van ‘de trouwe Liefhebbers der Redenrijcke Konste’. ‘Cette édition n'est pas moins rare que la précédente’, Bibliotheca Belgica, 2e série, tome XVI, H 2234.
2. Vreemde Invloed A. Oudheid De rechtstreekse invloed der oudheid was miniem. D'Heere kende wel Latijn maar geen Grieks. Slechts één gedicht werd rechtstreeks (?) uit het Latijn vertaald (L), en dan nog omdat Marot hem op dit epigram van Martialis opmerkzaam gemaakt had. Plato (VI, 86), Cicero, (XL, 2; LXXV, 59), Plinius (LXXVI, 39) en Varro (LXXVI, 40) worden weliswaar vermeld, maar de citaten stammen uit 16de-eeuwse compendia. Onder de schilders wordt de onvermijdelijke Apelles te pas en te onpas geciteerd. Van het gedachtenleven der oudheid trof ik geen spoor aan in deze bundel. Ook in latere werken beriep d'Heere zich slechts op de antieken om ongeloofwaardige mirabilia te staven1. In polemische stukken (LXXII-LXXV) worden kerkvaders te hulp geroepen; de verwijzingen munten niet uit door nauwkeurigheid, waaruit blijkt dat onze auteur vrij vluchtig een concordantie raadpleegde.
B. Humanisme De eigentijdse invloed is aanzienlijker. Drie humanisten worden met name genoemd:
1
Th. Chotzen, a.w., p. LXII-LXIV.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XIX Franciscus Patricius Senensis1 Zijn werken werden door Lucas d'Heere vlijtig gelezen en benut. Hieruit putte onze auteur zijn kennis omtrent de oudheid (IV, 30; VI, 36; XL, 2; XLII, 10; LXXV, 52), morele stelregels (LXXVI, passim) en wetenswaardigheden (III, 2; LXXVIII, 6, 8, 51, 55 e.v.). Patricius staat in margine bij LXXVI, 10. Ludovicus Vives Geciteerd in XLIII, 11; eveneens geraadpleegd voor LXXVI, 36. Sebastianus Munsterus In margine bij LXXVIII, 20. Zie ook IV, 35.
C. Franse poëzie Deze is de belangrijkste en merkwaardigste buitenlandse invloed. Vooreerst mag men niet uit het oog verliezen dat de bekendheid van Lucas d'Heere met de Franse dichtkunst geenszins het resultaat is van zijn kortstondig verblijf in Frankrijk (1559-1560). Wel moet men rekening houden met het feit dat hij slechts in één bepaald milieu verkeerd heeft: aan het Hof te Fontainebleau. Dit verklaart de keuze der vertaalde auteurs: Clément Marot en Mellin de Saint-Gelais. Clément Marot (1495-1544) Wanneer heeft de Gentse auteur de poëzie van ‘Maître Clément’ leren kennen? Een der weinige gedateerde gedichten uit Den Hof en Boomgaerd, ‘Vanden Hane op den Esel’ (LXVII), een gedeeltelijke navolging van Marots ‘Du coq à l'asne’ werd geschreven in 1559. Zoals uit de aantekeningen blijkt zijn de zinspelingen inderdaad toepasselijk op gebeurtenissen in dat jaar. Dat d'Heere het gedicht uit Parijs verzond, is onwaarschijnlijk: waarom dan louter Gentse toestanden gispen? Ook voordien kende hij reeds nieuwe begrippen, want in 1558 verscheen een ‘sonnette’ van zijn hand.2 Hoe was dit mogelijk? Reeds in 1539 verscheen een uitgave van Marots werken te Antwerpen bij Jan Steels3. D'Heere moet in deze of in een der volgende edities vóór 1559 kennis gemaakt hebben met deze auteur. Dat Marot zijn geliefkoosd model werd is niet verwonderlijk: het milieu, de carrière, de letterkundige werkzaamheid en 1
2 3
Francesco Patrizi (* Siena 20 februari 1413 † Gaeta 1492), eminent kenner der oudheid en vriend van Pius II Piccolomini. Voornaamste werken De institutione reipublicae en De Regno. Nadere gegevens over Sebastianus Münster in Aant. IV, 35, en over Ludovicus Vives in Aant. XLIII, 11. Zie p. XI. W. Nijhoff en M.E. Kronenberg, Nederlandsche Bibliographie van 1500 tot 1540, I, 's-Gravenhage, 1923, nr. 1496, p. 532-533.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XX dichterlijke opvattingen der beide kunstenaars vertonen treffende analogieën. Dit geldt niet alleen voor de - zeer - wereldse poëzie van de hofdichter Marot, maar ook voor diens psalmvertaling, die door Lucas eveneens vertaald werd. Mellin de Saint-Gelais (1487-1558) Lucas d'Heere vertaalde twee1 gedichten van deze hoveling, maar in feite was er slechts één aanknopingspunt tussen beiden: hun bedrevenheid in het organiseren van feestelijkheden. Thomas Sebillet (1512-1589) Het handboek dat d'Heere als poëtica gebruikte, was de Art Poétique François van Sebillet. Gepubliceerd in 1548, werd het werk herhaaldelijk herdrukt. De auteur behandelde niet alleen de genres die van oudsher door de Rhétoriqueurs beoefend waren, maar ook nieuwe vormen die door Marot werden ingevoerd: epigram en sonnet. De gedichten die d'Heere vertaalde volgen nauwgezet de regels van zijn leidsman. Een zijner merkwaardigste stellingen, die Eringa eigenaardig genoeg ontgaan is, de goddelijke oorsprong der poëzie, vinden wij terug in de voorrede van Den Hof en Boomgaerd (IV, 20-22). Vertaalde gedichten, dichtvormen en versificatie. Aan Eringa's speurzin is het te wijten dat er bij de tweeëntwintig vertalingen uit Marot en de twee gedichten naar Saint-Gelais hierbij niets nieuws te melden valt2. Hetzelfde geldt voor vormontlening en versificatie. Slechts één beperking dringt zich op: de invloed van Ronsards poëzie schijnt mij zeer gering. De verzen die hiervoor geciteerd worden bevatten beelden die ons herhaaldelijk in 16de-eeuwse refreinenbundels tegemoet treden3.
D. Duits humanisme In IV, 35 is er sprake van ‘hooch-Duytsche’ voorbeelden. Een rechtstreekse ontlening uit het Duits werd nergens aangetroffen - evenmin trouwens als een der ‘Griecsche... Poëten’ van de titelpagina. - Vermits d'Heere spreekt over ‘auder...4 exempelaers’ (IV, 34) denkt hij wellicht aan de hoogachting die de Duitse humanisten koesterden voor hun moedertaal en haar oudere vormen (zie Aant. IV, 35).
1 2 3
4
XLIV en LI. Zie mijn a. art., p. 98 e.v. Jan van Stijevoorts refereinenbundel anno MDXXIV (ed. Lyna-Van Eeghem), Antwerpen, 1929, refr. XI, XXVI, CIX, CLXXXVII, CCXXVII; Matthijs de Castelein, Diversche liedekens (ed. K, Goossens), Brussel, 1943, nr. IIII, VII-X, XIII, XXII, XXVII. Cursivering van mij.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XXI Mogelijke autoriteiten zijn ook nog: Albertus Krantzius, Rerum Germanicarum historici clariss. Saxonia, Frankfurt 1621, p. 5 (ed. princ.: Keulen, 1520). ‘Quae utique lingua, si ad lucem veritatis res inspiciatur, sola seruat sinceritatem suae vocalitatis, vt verba omnia puro sono denuntiet, non inversa stridoribus, non contorta diphtongis...’ Wolfgang Lazius, De gentium aliquot migrationibus, sedibus fixis, reliquijs, linguarumque initijs & immutationibus ac dialectis, libri XII, Bazel, 1557, p. 71-72. ‘Porro quia de ueteri Prancorum idiomate nobis sermo incidit, Teutonicum illud fuisse... ita ab hodierna nostra Germanica lingua, iam non pura amplius, sed ex multis mixta, nonnihil alludere uidentur: non pauca eodem pene modo pronunciata erant, sed imitatione lingue latinae pulchre desinentia inflexa...’
3. Invloed der rederijkerskunst: de refreinen Het voorgaande kan de indruk wekken dat de invloed der rederijkers zeer zwak of zelfs onbestaande zou zijn. Niets is echter minder waar: de refreinen - de meest typische rederijkersvorm - beslaan niet minder dan 25 pagina's.
A. Thema's Vermaningen tot inkeer LXIX (1556). De tweeëntwintigjarige rederijker waarschuwt ons tegen 's werelds ijdelheid aan de hand van bijbelse voorbeelden. LXXV (1562). Geroemd wordt het weerstaan aan slechte neigingen. Bijbelse en antieke citaten zijn op typische rederijkersmanier in elkaar gevlochten. LXXVI (1564) is een hevige aanval tegen gierigheid en schraapzucht. De moraliserende toon is nog steeds dezelfde, maar de schrijver laat merken dat hij in de loop der jaren heel wat wetenswaardigheden samengelezen heeft. Het refrein is opgesierd met talloze reminiscenties aan oudheid, bijbel, kerkvaders en humanisten; tevens is het voorzien van indrukwekkende marginalia. Godsdienstige refreinen LXXI ‘daer Prijs mede ghewonnen was’ is sterk christocentrisch. De gelovige ziel verschijnt als de bruid uit het Hooglied, de bruidegom is Christus, aan wie de titels van de Messias worden toegekend. In LXXVII, ‘Referein en lof vanden name Iesu’, wordt Christus geloofd in de voorafbeeldingen van zijn offer in het Oude Testament, evenals in de parafrasen van de Messias in het Nieuwe Testament.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XXII Twee refreinen bezingen de Menswording. LXX, ‘Referein, daer Opperprijs mede ghewonnen was’, is één parafrase van de tekst in Lucas die Christus' geboorte verhaalt. De gevoelstoon overheerst met de onontbeerlijke vermaningen. Het refrein LXXII ‘ghesonden voor een Nieu-iaer, an M. Hubrecht Goltz, Schilder’ bezingt dezelfde gebeurtenis, met verwijzingen zowel naar de bijbel als naar een tweetal kerkvaders. Twee andere refreinen zijn gewijd aan de strijd tegen de wederdopers. LXXIII, ‘toegeschreuen den gheleerden en weerdighen heere mijn Heere den Proost van S. Pieters by Ghendt’, verdedigt de geldigheid van de kinderdoop en is voorzien van deugdelijke argumenten, die uitvoerig gestaafd worden met verwijzingen naar de bijbel. De marginalia bij de Prince veronderstellen een meer dan gewone kennis van de patristiek, die hoogstwaarschijnlijk stamt uit een concordantie in de welvoorziene bibliotheek der Sint-Pietersabdij. Het volgend refrein LXXIV verdedigt het geloofspunt dat Christus waarlijk mens is. Ook hier zijn citaten uit en verwijzingen naar bijbel en kerkvaders schering en inslag. Didactisch betoog LXXVIII is een lof van de schilderkunst, die geroemd wordt om haar oorsprong, nut en waardigheid. Ter staving worden de nodige gezaghebbende auteurs in margine geciteerd.
B. Vormontleding Rijmschema's LXIX LXX LXXI LXXII LXXIII LXXIV LXXV LXXVI LXXVII LXXVIII
ababbcbccdcddede abaabbcbccdcd abaabbcbbccdccd a a(b)a a(b)b(c)b b(c)c d c d Prince a b a a b ababbcbccdcddedde Prince a b a a b b c b c ababbcbccdcddedde Prince a b a a b b c b b c ababbcbccdcddedde ababbcbccdcddee ababbcbccdcddede ababbcbccdcddede Prince a b a b b c b c
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XXIII Het ketenrijm overheerst. LIX: zuiver gekruist schema. Waarschijnlijk gedicht voor het refreinfeest van 31 mei 1556, ingericht door ‘Den Bloeyenden Wijngaert’ te Berchem (Antw.) De ‘vrage’ luidde: Sweirels samblant is als drijfsant niet sonder Godt’1 Een aantal der mededingende refreinen werden opgenomen in de bundel van Jan de Bruyne, Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw .... (ed. K. Ruelens), Antwerpen, 1879-81, 3 dln., nr. CIX-CXXII. LXXIII en LXXIV bezitten hetzelfde rijmschema. In LXXIV telt de eerste strofe slechts 16 verzen, de overige telkens 17 regels; het vers met de eigenlijke belofte waarvan sprake is in v. 14, ontbreekt. LXXV is een antwoord op de ‘vrage’ voor het refreinfeest van de kamer ‘Mozes Doorn’ te 's-Hertogenbosch in 15622. LXXIV werd wellicht opgestuurd voor de wedstrijd van ‘de Goudbloem’ te Antwerpen op 4 april 15643. Drie gedichten van deze wedstrijd bij Jan de Bruyne, a.w., nr. XLIV, XLV, LXXXVI. In LXXVII aan de ‘Prince souuerain’ heeft de dichter zijn kundigheden ten toon gespreid: het refrein bezit het zuiver gekruist rijmschema en is tevens het enige in deze bundel dat in alle verzen onzuiver dubbel eindrijm vertoont. LXXVIII heeft zoals het vorige het zuiver gekruist rijmschema. Strofenbouw Strofen 13 regels korte prince 15 regels korte prince 16 regels korte prince 17 regels korte prince Totaal
4 1 2 2 1 6
5 1
1 1 2
2 2
1 2 4
2 1 1 2 10
3 3 10
Lengte van de prince Van de tien refreinen zijn er zes met de voor die tijd gebruikelijke vorm: de prince is even lang als de vier voorafgaande strofen. De vier overige gedichten
1 2 3
A. van Elslander, Het Refrein in de Nederlanden tot 1600, Gent, 1953, p. 209 en p. 254. Ibid., p. 217 en p. 254. Ibid., p. 254.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XXIV hebben een kortere prince1. Deze laatste vorm schijnt d'Heeres voorkeur genoten te hebben, want alle refreinen der eerste reeks waren onderworpen aan wedstrijdregels waarbij de prince dezelfde lengte moest hebben als de andere strofen: drie gedichten werden op touw gezet voor refreinfeesten, twee voor wedstrijden binnen de kamer (LXX en LXXI) en LXXVII, waarvan het zeer kunstig karakter uit het rijmschema blijkt, dankt zijn ontstaan vermoedelijk ook aan een speciale gelegenheid.
4. Geest van het werk Den Hof en Boomgaerd is een complex werk: oude en nieuwe vormen, middeleeuwse en moderne ideeën staan er gelijkwaardig naast elkaar. De invloed van het nieuwe, van de Renaissance, is het meest in het oog vallend. Alleen reeds het feit dat deze dichter zijn poëzie zelf uitgeeft is een symptoom voor een nieuwe houding, voor een sterk bewustzijn van het kunstenaarschap. Daarbij heeft hij zorg laten besteden aan zijn werk: het is een fraaie druk in klein octavo. De keurigheid ervan steekt schril af tegen het uitzicht van andere verzenbundels in de volkstaal uit dezelfde periode. Het boekje was dan ook niet voor het gewone volk bestemd. Lucas d'Heere achtte zich in de eerste plaats schilder en pas daarna dichter. Vandaar het hybridisch karakter van deze dichtbundel: de schilder kon zich enige Renaissance-ideeën toeëigenen, die de literator onmogelijk onder woorden kon brengen. Zijn miniem talent droeg daarbij steeds het stempel van de school waarin hij gevormd was, en die hij trouwens nooit zou verloochenen. In de opdracht aan Adolf van Bourgondië (IV) beroemt de schrijver zich op de goddelijke oorsprong der poëzie, maar hij vergeet evenmin de Gentse kamer ‘Jesus met der Balsemblomme’ te prijzen als instrument tot herwaardering en herleving van de volkstaal. ‘Den Temple van Cvpido’ kan men bezwaarlijk Renaissancepoëzie noemen, want reeds over het origineel luidt het oordeel van een hedendaags literatuurhistoricus: ‘Ce qui nous choque surtout, c'est l'emploi de ces allégories que le moyen age avait tant aimées..’2. Vlak voor de moderne oden stoten wij op een Paradoxa (VI) met als thema: veracht de aardse schoonheid! Zowel de bijbel als Plato worden ter staving aangevoerd. De oden zijn doorgaans vrij van middeleeuwse reminiscenties, maar de klassieke literatuur blijft samengebald in de eeuwenoude formule: ‘de Poëterie van Ouidio net, oft Virgilio bet’ (VII, 22-23). De epigrammen, gericht tot dames uit het Gentse patriciaat, zijn typische gelegenheidspoëzie. De speelsheid en vlotheid van de originele Franse stukken
1 2
Ibid., p. 79. R. Morçay, La Renaissance, I, Paris, 1933, p. 105.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XXV bezitten ze op verre na niet, maar retoricale zucht tot lering treft men er evenmin in aan. Merendeels zijn het hoofse groeten, min of meer sierlijk, en zeker oppervlakkig. In epigram XXV verzoekt Lucas Roseane1 - een Renaissancekunstenaar is aan het woord - haar werk te mogen publiceren. Waarom echter? ‘op dat ander v licht ooc meughen sien blijncken’ en ‘ten prise Gods’! (v. 19 en v. 21). De blasons (XXXVI en XXXVII) zijn uitgesponnen met zichtbaar rederijkerswelbehagen. De thema's der sonnetten zijn zeer verscheiden: het nut van oude penningen (XL), wereldse gezindheid van het lichaam (XLI), de schilderkunst (XLII, XLVII, XLIX), de treurige tijd (XLIII), ongemakken der liefde (XLIV), de huwelijkstrouw (XLVI, XLVIII), poëzie in de moedertaal (XLV), de ‘aurea mediocritas’ volgens Martialis (L). Drie der vijf epitafen zijn vertaald. De overige ademen een zeer sterke christelijke inspiratie. De overledene is (LII) ‘Spijse der wormen’ - hoe middeleeuws! - maar tevens geveld ‘deur Atropos rigeur’! De ‘amovrevse Zendbrieven’ zijn niet zozeer beïnvloed door de Renaissance, als wel door de toon van refreinen zoals wij die in andere bundels vinden. In de eerste ‘Zendbrief’ (LVI) wordt een ‘excellente gheleerde dochtere’ geroemd wegens haar bijbelstudie, om welke reden zij tot de muzen mag gerekend worden. In een ‘clachtighen Zendtbrief’ (LIX) draagt de minnaar nog steeds de zo middeleeuwse ‘leuerye uwer liefden’. Hybridische elementen ontbreken evenmin in LXIII: de elfjarige Adriaan vanden Kethulle, bedreven in de kunst van Cicero en Phoebus, die ‘Hercules wercken doet’ wordt eveneens vergeleken met Christus, ‘Diemen tsinen twaelf iaren bevant, Onder de Doctoren’! LXIV-LXVII zijn sterk gestempeld door de geest van Clément Marot. Uit de rederijkersproduktie zijn alleen ‘Refereinen int wise’ opgenomen. Als waarachtig rederijker achtte Lucas slechts deze groep de eer waardig gedrukt te worden. Iets kunnen ze ons nog leren: een - mogelijk - antwoord op de vraag naar d'Heeres religieuze gezindheid in die tijd. Vóór de publikatie van Rudelsheim in Oud-Holland werd d'Heere in 1565 nog als katholiek beschouwd. Het tegendeel is door Rudelsheim met kracht van argumenten bewezen2. S.J. Lenselink onderzocht zeer grondig d'Heeres bronnen voor diens psalm-berijming van 1565. Zijn besluit: ‘De Heere's confessie in 1564...: een sterk naar het calvinisme neigende reformatorische gezindheid.’3
1 2 3
P. Van Duyse, ‘Rosiana Coleners’ in Belgisch Museum II, 1838, p. 96-101. M. Rudelsheim, a. art., passim. S.J. Lenselink, a.w., p. 468.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XXVI Mijn conclusie is niet anders, maar in deze bundel kan men ook de evolutie in de gezindheid van Lucas d'Heere nagaan. Vooraf zij gezegd dat hij in 1558 nog overtuigd katholiek was. Rudelsheim, die d'Heeres overgang tot het calvinisme vroeger plaatst, meent dat het ‘Sonnette’ voor Pieter de Backere slechts een hulde is voor deze dominicaan als ‘algemeen geacht stadsgenoot’. Dit is zeer onwaarschijnlijk: De Backere was een scherp verdediger van het katholicisme en werd in 1560 inquisiteur! Evenmin kan ik met Rudelsheim instemmen, waar hij meent dat d'Heere in 1562 te Antwerpen dominee Wybo leerde kennen. In de rekening die Plantijn in dat jaar betaalde voor de platen bij een uitgave van J. Sambucus staat uitdrukkelijk: ‘Maistre Lucas d'hiere painctre demeurant a Guendt.’1 Het refrein LXXIII, opgedragen aan proost Temmerman, dateert uit 1559 of later. ‘Vanden Hane op den Esel’ (LXVII) in 1559 getuigt van een Erasmiaanse gezindheid: zowel hervormden (v. 41, 83, 93-96) als de katholieke clerus (v. 104-107) worden gegispt. De latere refreinen wijzen op een gezindheid die naar de hervorming zweemt. Vooreerst een negatief argument: alleen de wederdopers worden aangevallen maar deze richting werd met vereende krachten bestookt door katholieken, lutheranen en calvinisten. Noch lutheranen, noch calvinisten worden in de refreinen bestreden. Tegen de wederdopers keert Lucas zich nog tijdens de Engelse ballingschap2. De schrijver is zeer goed thuis in de Bijbel: hij bezit een meer dan gewone kennis van het Nieuwe Testament, en vooral van Paulus' brieven3. Daarentegen zijn de citaten uit kerkvaders minder betrouwbaar. De refereinen zijn sterk christocentrisch. LXXVII werd geschreven toen d'Heere nog katholiek was: Maria heet ‘eeuwighe maeght ende moeder’ (v. 35). Toevallig bezit dit gedicht de meest retoricale kenmerken, zodat we het in de vroege periode zijner literaire activiteit mogen plaatsen. Nergens elders wordt Maria ‘Moeder Gods’ genoemd4. Het geloof is bron van zaligheid; de menselijke natuur kan onmogelijk de hemelse zaligheid verwerven5. De middelaarsrol van Christus staat op de voorgrond, nooit het middelaarschap der kerk6. De enige Latijnse tekst (LXXIV, 43) stamt niet uit de Vulgaat. Nog interessanter is de houding van personen, die in deze bundel vermeld worden, tijdens
1 2 3 4 5 6
p. XII, noot 5. Th. Chotzen, a.w., p. LXVII. A. van Elslander, a.w., p. 206, noot 68. LXXII, 24, LXXIV, 7, 30-31, 42, 60. LXXI, 46-50 en 55-58; LXXV, 1-5, 29, 37-39. LXX, 45; LXXI, 38; LXXII, 26; LXXVII, 61.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XXVII de godsdienstige beroerten. En hier blijkt onomstotelijk dat Lucas d'Heere in een op zijn minst genomen zeer progressistisch milieu verkeerde: de katholiek Adolf van Bourgondië (IV) reageerde te zwak tegen de hervormden. De heer van Wallebeke (XIV) diende onder Ryhove. Christoffel vander Beke (XVIII) werd verbannen. Antoon Utenhove van Ieper (XVI) was leider der geuzen in zijn stad. Pieter de Rijcke de Jonge (XLI) ageerde als een zeer actief calvinist. Joos Borluut (XLII) moest het land reeds verlaten in 1557 om godsdienstige redenen. Jan van Safle (XLIV) trad op de voorgrond als ouderling der calvinistische gemeente. Karel Utenhove (XLV): wederdoper, Jacob Weytens (XLIX): calvinist. De protestant Cornelius Grapheus (LI) had zich herroepen en leefde, althans uiterlijk, als goed katholiek. De familie vanden Kethulle (LXIII) was in Gentse dienst onder het bewind van Ryhove, een lid van dit geslacht. Tenslotte werd ook Willem vanden Bogaerde (LXXVII) voor Alva gedagvaard als calvinist. Lucas' calvinisme belette hem niet, in verbinding te blijven met katholieken. In het begin zijner Engelse ballingschap was hij fel tegen de ‘papisten’ gekant, maar later temperde hij zijn houding1. Zulke opvatting dreef hem regelrecht naar de partij van Oranje, die de bevrijding der Nederlanden stelde boven religieuze onenigheid.
Slotsom: De kunstenaar Lucas d'Heere Was Lucas d'Heere een dichter? Reeds lang luidt het oordeel der literair-historici eenparig, dat het gehalte van d'Heeres literaire produktie uiterst gering is. Volgens Thieme-Becker is hij echter ‘mehr Dichter als Maler’2. In ieder geval bekleedt deze povere romanist en armzalige verzenmaker een niet onbelangrijke plaats in de Nederlandse literatuur der zestiende eeuw. Lucas d'Heere was een kunstenaar of, beter gezegd, hij bezat het zelfbewustzijn dat de Renaissancekunstenaar eigen was. Hij was een factor van betekenis in het intellectueel leven der Zuidelijke Nederlanden, vriend van edellieden, humanisten, kunstenaars en rederijkers, stichter van een schilderschool en eerste leermeester van Carel van Mander. Het gaat niet aan, nu een filippica tegen de kwaliteit van zijn verzen te schrijven: poëzie had voor hem slechts een sociale3 functie; Den Hof en Boomgaerd bestaat uit gelegenheidspoëzie. Lucas was in de eerste plaats schilder, voortgekomen uit een lange rij schilders en beeldhouwers. Zijn dichterlijke gave beschouwde hij enkel als een dankbare toegift bij zijn schildertalent, als een instrument dat hij nodig had om in het adellijk milieu te schitteren.
1 2 3
Th. Chotzen, a.w., p. LXVII. Artikel van Winkler in Thieme-Becker, a.w., 16. Band, p. 233. Uitvoeriger in mijn a. art., p. 66 e.v.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XXVIII Zowel in de opdracht aan Adolf van Bourgondië (IV) als in het refrein tot de Antwerpse Violieren (LXXVIII) laat de schilder uitschijnen dat voor hem Pictura de voornaamste bedrijvigheid is. Hierom is het des te merkwaardiger dat hij zijn eigen poëzie uitgaf en niet aarzelde die nieuwe Franse dichtvormen in de Nederlanden in te voeren. Deze middelaarsrol kunnen wij moeilijk overschatten. Jonker Jan van der Noot, onze eerste Renaissancist die uitsluitend literaire aspiraties bezat, bood zich pas tezelfdertijd op ons literair toneel aan1. Lucas d'Heere was een man van karakter en begaafd met een flinke dosis gezond verstand; voor een eenmaal gekozen zaak heeft hij zich steeds ten volle ingezet, zo ook hier: de dichter heeft zijn - weliswaar zeer gering - literair talent in de nieuwe Franse vorm willen gieten. Het resultaat was niet zeer schitterend, maar welke leerschool had hij doorlopen? Als rederijker voelde hij zich wel verplicht zijn taal op te sieren met talloze leenwoorden, en de zinsconstructies hopeloos door elkaar te halen omwille van zijn ‘reghels mate’2. Bij de lezing van zijn verzen merkt men dadelijk dat de Nederlandse muze nog onwennig op haar cothurnen rondstrompelt. Het contrast tussen deze houterige verzen in ‘reghels mate’ en de refreinen is opvallend: Lucas d'Heere was een behoorlijk rederijker. Zijn refreinen zijn niet beter, maar ook niet slechter dan de produkten van zijn gildebroeders. Slechts weinig leenwoorden zijn uit rijmdwang aangewend, en de zinsbouw is heel wat vlotter dan in het eerste deel van de bundel. De opvatting, dat hij de refreinen in zijn jeugd dichtte, en ze later in de steek liet voor de Franse vormentaal, is verkeerd. Integendeel, zijn renaissancepoëzie bleef jeugdwerk. Het aanzien van Lucas d'Heeres schildertalent is ook sterk gedaald, en terecht! De te Gent bewaarde werken, evenals de twee schilderijen in Engeland geven ons geen al te hoge dunk van zijn vaardigheid op dit gebied. Daarentegen is zijn activiteit als ontwerper van kartons en als afbeelder van nationale klederdrachten wel opmerkelijk. Deze prestaties passen volkomen in het beeld van de man, op wie te Gent herhaaldelijk beroep werd gedaan als regelaar der openbare feestelijkheden. D'Heeres latere poëzie heeft nooit meer de levenslustige klank bezeten die zij vóór 1565 soms liet weerklinken. In 1568 reeds, in de ode ‘op de Visioenen van mijn Heere Vander Noot’3 heerst de waarschuwende didactisch-moraliserende toon der refreinen. De rol die Lucas d'Heere thans zal spelen in de hogere kringen, is niet meer die van een aangenaam causeur. Hij wordt ingeschakeld in het
1 2 3
W.A.P. Smit in J. van der Noot, Het Bosken en het Theatre (ed. W.A.P. Smit - W. Vermeer), A'dam-Antw., 1953, pp. 21, 29 en 31. A. Vermeylen, Leven en werken van jonker Jan van der Noot, Antwerpen, 1899, p. 130, Verzameld Werk, Brussel, II, 1951, p. 812. J. Van der Noot, a.w., p. 188-190.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XXIX politiek raderwerk, dat Willem van Oranje moeizaam opbouwt tot bevrijding der zeventien provinciën van het vreemde juk. Met dit doel voor ogen pleegde de Gentse kunstenaar nog wel eens een vers ter ere van de Zwijger maar, hoewel deze poëzie minder onbeholpen is dan het jeugdwerk, blijft ze toch koud en gevoelloos. Evenzo bleef zijn prozawerk beperkt tot beschrijvingen van plechtige ontvangsten en het vertalen van een calvinistisch tractaat. Vermits de tijd om te strijden gekomen was, en Lucas d'Heere zich voor een eenmaal gekozen zaak steeds ten volle inzette, heeft de schilder-dichter in deze laatste jaren zowel het penseel als de lier kalm naast zich gelegd.
Verantwoording Deze uitgave berust op de tekst van het exemplaar G 276 der Gentse Universiteitsbibliotheek. De weinige kennelijke drukfouten zijn hersteld in de tekst, maar worden toch gesignaleerd in voetnoot. Spelling, interpunctie en paginering zijn integraal overgenomen, evenals het gebruik der hoofdletters. De afkortingen vindt men cursief opgelost. Custoden en signaturen zijn niet opgenomen, daar hierbij geen onregelmatigheden te noteren vallen. Vermits de voetnoten zich beperken tot woordverklaring, dient men citaten en realia enkel in de aantekeningen (verwijzing: Aant.) te verwachten. De nummering der gedichten (met Romeinse cijfers) en der verzen stamt van de bewerker. Volgende Gentse dialecteigenaardigheden zijn niet telkens verklaard1: Ndl. [h] bestaat niet in het Gents; vandaar hypercorrecte prothesis in haert. hendt, hoeffeninghen, hueren. Ndl. [ε] wordt gediftongeerde [ε.ι] voor -ng, -nk: brijnghd, schijnct. Ndl. [I] wordt genasaleerd en gediftongeerd tot [ει] voor gutturale nasaal: blijnckende, drijncken, conijnghs, omrijnght, zijnghd. Ronding: tguent voor ‘hetgeen’.
1
Volgens E. Blancquaert en C. Tavernier, ‘Overzicht van Gentse klanken’, p. 26, in Lodewijk Lievevrouw-Coopman, Gents Woordenboek, Gent, 1950 (KVA, Reeks 6, Nr. 68).
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
1
[Tekst] [1] +I Den hof [2] en boomgaerd
+
[pag. 1]
[3] der Poësien, inhoudende menigher-3 [4] ley soorten van Poëtijckelicke blommen: dat is4 [5] diuaersche materien, gheestelicke, amoureuse, boer-5 [6] dighe & ç. oock diuaersche schoon sententien,6 [7] inventien ende manieren van dichten, naer d'exem-7 [8] pelen der Griecsche, Latijnsche, en Fransoi[9] sche Poëten, en in summa alzulcx dat9 [10] een yeghelick daer yet in vinden10 [11] zal dat hem diend, oft11 [12] behaeghd: [13] Autheur Lucas d'Heere, [14] Schilder van Ghend. [15] T'ovtste is tbeste. [16] Paeys is goedt.16 [17] Te Ghendt, [18] By Ghileyn Manilius, ghezworen Drucker, [19] wonende by de vijf Helmen, op de Cooren [20] Leye. Anno M.D. LXV. [21] Met Privilegie voor drie Iaren.
3 4 5 6 7 9 10 11 16
menigherley: velerlei. poëtijckelicke: dichterlijke. materien: onderwerpen. sententien: uitspraken. inventien: vindingen. in summa: kortom. een yeghelick: eenieder. dienen: geschikt zijn voor. Paeys: vrede.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
2 +
II Den Drucker tot den Lezer. +
[1] Beminde Lezer ick wille V.L. wel te kennen gheuen dat den Autheur [2] ieghenwordigh in zijn dichten ghebruuct heeft reghels mate, dat is (op datt2 [3] verstaen die van der conste niet en zijn) alle de reghels, oft versen van een3 [4] Referein, oft ander werc, zijn van eender mate van syllaben: zo ghy be-4 [5] vinden sult. Behoudens dat ghy de e sinalepha, staende an d'hende van5 [6] d'woort, niet mede en telt, alser een vocale naer volght: ooc en wort hier [7] niet mede gherekent de leste syllabe van het woordt, staende an d'hende [8] van de reghels, als tselfde woordt in den midden ende niet op d'hende stijf8 [9] uut ghepronunchiert word. Welcke perfectien met meer ander, al schijnen9 [10] zy nieuwe, nochtans by de gheleerde gheheel bekend zijn, en de dichten10 [11] zulcke gratie gheuen, dat ghy ooc die goed vinden zult, als ghijse wel [12] verstaed.
[pag. 2]
III Eleonora Carboniers tot den Lezer. 1 Comt vermaect u hier in desen Boomgaerd plaisant, Daer Poëtsche vruchten ghegroyt staen abundant:2 VVilt (zegghe ick) hier lezen de blomkins excellent,3 Maer neemt voor al de beste, zoomen oyt bevant4 5 Dat tBiekin thonich neemt uut alle blomkins gent.5
+
IV An den edelen ende weerdighen Heere, heer Adolf van Bourgondien, Ridder, Heere van VVackene, Capelle & ç. Hoogh-bailliu der vermaerder stede van Ghent, ende vice Admirael generael, Lucas d'Heere Saluyt. [1] Alzo ic my (eerwerdighe Heere) zomtijds vermaect hebbe in den lustighen1 [2] hof der Antique ende Moderne Poëten (ghelijc zulcke delectatie de schilders2
2 3 4 5 8 9 10 2 3 4 5 1 2
ieghenwordigh: nu; reghels mate: versmaat; op datt: opdat het. conste: conste van Rhetorijcke (zie IV, 38). zo: zoals. Behoudens dat: mits. stijf: met kracht, beklemtoond. perfectien: volmaakt-, volkomenheden. gheleerde: ontwikkelden. abundant: overvloedig. lezen: plukken. zoomen oyt: zoals men altijd; bevant: ondervond. gent: lief, mooi. Alzo: aangezien; eerwerdighe: achtens-waardige; lustighen: aangename. delectatie: genieting.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 3]
[3] + vvel vought en eyghen is, volghende dat Horacius seyt: Pictoribus atque3 [4] Poëtis) hebbe daer in zulc behaghen ghenomen dat ic my niet en const [5] onthouden, die naer te contrefaicten (slachtende Echo) in ons vlaemsche5 [6] tale, als nu ende alsdan vvat dichtende voor tijtcortinghe. Ende dat niet tot6
3 5 6
vought: past. onthouden (wed. ww.): iets nalaten; contrefaicten: nabootsen; slachten: gelijken op. als nu ende alsdan: nu en dan; tijtcortinghe: ontspanning.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
Horaci. in art. Poet.
3 [7] dier meeninghe dat ic zulcke mijn beuselinghen zoude laten int licht [8] commen. VVant my heeft altijt vvel voorghestaen dat den voorseiden8 [9] Poëte zeyt, te vveten, datmen zijn carmina by hem behoort te hauden neghen9 [10] iaren. VVillende datmen daer op sal rypelick letten, die dicmael ouerzien [11] ende corrigieren eermenze laett int licht commen: op dat zy (alzo) zouden [12] te bet ghevvapent zijn, ieghens de berespinghe diese ondervvorpen zijn,12 [13] als zy voor alle mans oordeel moeten passeren. Nochtans niet teghenstaende [14] dies, heeft my de begheerte van zommighe daertoe ghebroght, dat ic dese [15] myne dichten (de vvelcke zom in mijn ionghde oft kindscheit ghemaeckt15 [16] zijn) hebbe laten prenten. Ende al eyst (eervveerdighe Heere) dat vvy dese16 [17] + oft ander vlaemsche Poësie niet en connen toegheuen de bevallicheyt die17 + [18] vvel ander hebben: nochtans en is zy daerom niet te verachten, ist dat [pag. 4] 19 [19] anders den gheest oft d'inuencie der Poësie daer in blijckt. D'vvelck het [20] besonderste ende tcorpus is van der conste: en daer deur een Poëte meerst20 [21] verdient de eere van desen name, Godlic en hemelsch ghenaemt te zyne, [22] naer d'opinie van Cicero, Ennius en Plato. Ende ic hope dat die van rede-+ [23] licken iugemente zijn in dese mijn vveercken dat vinden zullen (zoo verre23 +Cicero. in ora. Archi. Plato [24] als mijn verstant hem streckt): ic meene eenighe Poëtelicke inuentien, goede24 in dialog. Ennius in Medea. [25] sententien, bequaem argumenten oft materien: al en vvarent maer de25 [26] guene die ic ghenomen hebbe uut d'alder excellentste Autheuren, dat ick26 [27] my gheensins en schame: ia ic zoude my laten dijncken eere ghenough27 [28] t'hebben mocht ick slechts voor een goed Contrefaicter der ander excel-28 [29] lente Poeten passeren: vvant dat hebben schier ghedaen alle schriuers en29 [30] Autheuren. Virgilius, Strabo van Creten, en Cicero hebben veel sententien [31] en propoosten uut Homero ontleent: uut den vvelcken (seit Patricius)31 [32] meerst alle Poëten haren oorspronc nemen, zo alle riuieren doen uut de zee [33] Occeane. Aengaende de vaersen, dichten oft rithmen, ick hebbe ooc daer33 [34] in, ten besten dat ic can, naerghevolght ons auder ende beter exemplaers, 34 [35] als de Latijnsche, Fransoysche ende hooch-Duytsche meer dan den ouden 8 9 12 15 16 17 19 20 23 24 25 26 27 28 29 31 33 34
dat: hetgeen. carmina: zangen. te bet: des te beter; ieghens: tegen. de vvelcke zom: waarvan sommige (of: die voor een gedeelte); ionghde: jeugd. prenten: drukken. toegheuen: toekennen. anders: althans. tcorpus: het lichaam. iugement: oordeel. hem strecken: reiken. bequaem: geschikt; argumenten: bewijsgronden; materien: onderwerpen. dat: waarover. laten dijncken: verbeelden. Contrefaicter: nabootser. passeren: doorgaan. propoosten: uiteenzettingen, onderwerpen. rithmen: verzen; zie E. Littré, Dictionnaire de la langue française, Paris, 1956-1958, VI, p. 1591. exemplaer: voorbeeld.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
[36] vlaemschen treyn van dichten: die (om de vvaerheit te zegghen met36 [37] oorloue) in veel zaken te ruut, ongheschict en ruum is ghevveest. D'vvelcke36-3737
36 treyn: trant, handelwijze. 36-37 met oorloue: met vergunning. 37 ruut: onbeschaafd, kunsteloos; ongheschict: onervaren; D'vvelcke: hetgeen = de ‘ruutheid’ van ‘den ouden... treyn’.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
4 [38] eensdeels (ic kendt) cause is dat dese onse conste (diemen t'onrechte Rheto-38 [39] rijcke naemt) tot noch toe niet en heeft connen vervveruen de gracie vande39 [40] curieuse gheleerde, hoevvel de selue haer te zeer daeraf vervremt hebben,40 [41] + die beter reuerentie haer moeders tale schuldigh zijn: al en vvaert maer om41 + [42] de goede inuentien, en fraey materien die t'al der tijt onder eenighe van [pag. 5] 43 [43] ons vlaemsche Poëten ghefloreert hebben: alst blijckt by diuersche haer [44] vverken. Ende bouen al behooren vvy ons eyghen tale meer te ghebruy[45] cken om die ende ons land te vercieren: zoo ander nacien doen. Exempel45 [46] an de Fransoysen, al eyst dat heur studieuse ende gheleerde zeer neerstigh46 [47] die ander spraken (die veel excellenter zijn dan haer eyghene) omhelsen [48] en anthieren: nochtans en vergheten sy daer neffens haer moeders sprake48 [49] niet alle d'eere an te doene diet heur moghelic is: die vercierende met veel [50] vvonderlicke compositien: ende die oeffenende bouen alle andere spraecken.50 [51] VVt zulc een eerbaer couragie en schaemde hem dien alderlouelicsten51 [52] Prince Coninc Philippus van Spaengien ons Conijnghs (die God bevvare)52 [53] grootvader, niet alleene deze Conste te verheffen in alder manieren: maer [54] ooc daermede (als eenen medegheselle der Poeten) besigh te zyne. Ende54 [55] institueerde binnen zine landen een princelicke Camer van Rhetorijcken,55 [56] als souueraine ouer alle Duytsche tonghen: in de vvelcke als guldebroeders56 [57] vvaren die meeste edele van dese landen. VVelcke op dees tijt noch onder[58] hauden vvordt binnen deser stede van Ghendt onder den titel van de Bal[59] seme. Ditte hebbe ic verhaelt eervveerdighe Heere teghen die dese conste [60] nu gheel vervverpen, ende onder de voet zoucken te bringhen: onder [61] tdecsel van d'imperfectie die zy daer in pretenderen te vinden: daer by61 [62] ghevought tmesbruuc van zommighe in haer quaet regiment. Al d'vvelc62 [63] haer niet en raect, die daer teghen volghen de goede zeden in beede d'in-63 [64] stantien. Ende zi en hebben daerin niet meer ghelijx, dan zommighe, de63-64
38 39 40 41 43 45 46 48 50 51 52 54 55 56 61 62 63 63-64
kendt: beken het; cause: reden. gracie: gunst. curieuse: kieskeurige, veeleisende; gheleerde: ontwikkelden. reuerentie: eerbied. haer: van hun. die (tale) vercieren: luister bijzetten aan. studieuse: leergierigen. anthieren: gebruiken, zich bedienen van. compositien: (samengestelde) kunstwerken. couragie: gemoedsstemming. bevvare: bescherme. besigh: zijn gehele aandacht richtend op. institueerde: richtte op. souueraine: staande boven anderen; Duytsche tonghen: Nederlandstaligen. tdecsel: het voorwendsel; imperfectie: onvolmaaktheid; pretenderen: voorgeven. quaet regiment: slechte handelwijze. zeden: gewoonten. beede d'instantien: beide eisen, nl. in het appreciëren (tegenover 59-61) en in het beoefenen der dichtkunst (in tegenstelling tot 61-62).
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
[65] + vvelcke om eenen Iudas, den gheheelen hoop der Apostelen versmaen, ic65 [66] meene om tmesbruuc dat in zommighe is de reste vanden goeden hoop [67] blameren. Van vvelcker soorte ic v niet en achte te zyne: maer in contrarie,67 [68] al eyst dat ghi zeer vvel verciert sijt met diuersche spraecken (neffens v
65 67
versmaen: minachten. blameren: berispen, lasteren; in contrarie: integendeel.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 6]
5 [69] [70] [71] [72] [73] [74] [75] [76] [77] [78] [79] [80]
gheleerdheit en ander gauen) zult v gheerne verneren t'hooren dees mijn69 Musa: de vvelke ic v, als haren Appollo, toeschryue ende consacrere. V70 biddende Eer. H. de zelfde met v faueur t'omhelsen. zoo ic hope ende71 betrauvve dat ghy zult: al en vvaert maer, in aspecte van mijn goede72 ionste die ghy niet versmaedt en hebt, al hebbe ic v vvel minder zaken73 ghepresenteert: ende dat deur v aengheboren goetheit: die haer ouer al ver-75-76 tooght. Vaert vvel eervverdighe Heere. Vut uvven huse te Ghent den eersten Iulij, xvc. Lxv.
[81] Den al uwen onderdanighen81 [82] Lucas d'Heere.
+
V Den Temple van Cvpido, vvaer in beschreuen is den haert ende train der vvellustighe ende vleesschelicke Liefde, midsgaders der ghetrauvver Liefden natuere ende vvesen.Titel Inden wtcommenden tijt als de schoone Flora1 De velden bedeckte med alderleye blommen, Daer onder dat Zephyrus (byzonder in Aurora) Cam al triumpherende, doen zagh ic voortcommen4 5 Dat iongh kind d'welc wy ghemeenlic Cupido nommen5 Die daer ghebood, datmen zijn ooghen soude ontbinden6 Om t'anschauwene (want dit was van sine waerommen)7b Alle die hi moght onder zijn subjecti' vinden:8 Doen sagh hi rondom hem alle meinschen die minden: 10 Coninghen, Princen, Princessen groot en cleene, Aerme rijcke, iongh, aud, schoon, leelic en onreene. 1
v...verneren: u gewaardigen. Musa: dichterlijke voortbrengselen; toeschryue ende consacrere: schriftelijk schenk en toewijd. 71 Eer(werdighen) H(eere); faueur: gunst. 72 in aspecte van: in aanmerking genomen. 73 ionste: bewijs van welwillendheid; minder: geringer in betekenis. 75-76 haef...vertooght: zich vertoont. 81 al: geheel. Titel haert: aard; train: handelwijze; vleesschelicke: zinnelijk. 1 den wtcommenden tijdt: het voorjaar. 4 voortcommen: te voorschijn komen. 5 ghemeenlic: gewoonlijk. 6 ontbinden: van de blinddoek ontdoen. 7b want dit behoorde tot zijn bedoeling. 8 subjecti': heerschappij. 69 70
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 7]
6 Metten curtsten, hi zagh datt hem al was subject12 Ia selfs Goden en Goddinnen hoe sterck zy waren, En my ziende onder andre, inden fleur perfect14 15 Verkeerende onder zijn discipels en dienaren Zonder te ghevoelen eenigh grief of bezwaren16 Van zijn pilen, daer hi elcken med tormenteerde:17 Ende my oock hoorende in mijn dichten verclaren + Veel injurien van hem, daerin ic blameerde19 20 Der amoureusen manieren, delibereerde20 Mijn herte te maken' ooc vul pine ende smerte21 Om eene dien ic beminne als mijn eyghen herte. Dit en failgierde hi niet, want soubijt hi doen track23 Eenen pijl wten coker van doodlick dangier:24 25 Zeer sterc geveerd met twist walghingh' end' ongemac25 Hebbende eenen yseren schicht, ghesmeedt int vier Van wreed ontzegh, die hi (zonder eenigh ghetier27 En eer ic op mijn hoe was) in mijn herte schoot.28 Zoo begonstic te ghevoelen mijn allende hier, 30 En wist doen wat van liefde was. VVant die ic bood30 Ionste, dienst, therte en al, liet my doen inden nood,31 Ende van haer en const'ic gheen confort verweruen32 D'welc my (elaes) duysent dooden dede steruen. Merckende dat ic niet en moght heur herte wreed 35 Eenighsins vermorwen, naer alle mijn vermeten Nam ic voor my, te reysen zo verre ende breed36 Dat ic metter tijt, haer liefde moght vergheten: Maer Cupido, die my maeckte op haer soo vervleten,38 Street zeer daer teghen, nochtans besloot ic int leste,39 40 Van heur te gane: en te zoucken eene, te weten40a
12 14 16 17 19 20 21 23 24 25 27 28 30 31 32 36 38 39 40a
Metten curtsten: kortom; subject: onderworpen. inden ... perfect: in volmaakte bloei, niet verliefd. bezwaren: overlast. tormenteerde: kwelde. injurien: beledigingen; blameerde: berispte. Der amoureusen: van de verliefden; delibereerde: besloot [Cupido]. pine: kommer. failgierde: liet na; soubijt: plots. dangier: ellende. geveerd: gevederd; ongemac: treurige toestand van lichaam en geest. ontzegh: weigering. hoe: hoede. van ... was: zie 7b. Ionste: genegenheid. confort: bijstand. voor mij: mij voor; verre ende breed: heinde en ver. vervleten: dol op, verliefd op. int leste: tenslotte. van haar weg te gaan.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 8]
7 Onder alle Goddinnen ghehacht voor d'alder beste:41 Dats VASTE LIEFDE, maer in wat lant oft gheweste, Dat si hilt haer residentie en wist' ic niet,43 Ten fine ic zochtse ouer al, met zeer groot verdriet.44 +
45
VVien' ic vand, ic vraeghde hemlien onbeschaemt Hebdy niet ghesien, in dese contreye oft stede46 De blomme der blommen VASTE LIEFDE ghenaemt? Die zuuer Duue, de dochter van paeys en vrede,48 VVeett ghy waer si is? wijst ze my, dit is mijn bede: 50 Maer deen zweegh, als die hem om dieswil maecte gram50 D'ander zeyde (het welcke my verzuchten dede)51 Datmen heur in hondert iaer daer noyt en vernam:52 De derde sprac, ic wane sy hier noyt en cam.53 Alzoo liep ic al om met thooft ieghens den muer, 55 Lief zoucken int ongheree, werdt den minnaer zuer.55 Niet te min dies en gaf ic den moed niet verloren56 Voor my nemende altijt mijn opzet te volbringhen,57 Ende wiert dinckende, als dat ic zoude alvoren58 Dees beelde meughen vinden (wildet God ghehinghen)59 60 Inden Tempel van Cupido: daer onder ander dinghen 61 VASTE LIEFDE, (dacht'ic) haut met rechten haer wonste. 62 Alzo track ic derwaert med een zeer groot verlinghen Al en wist ic den wegh niet, doen ict eerst begonste. Maer ic vant zo veel Peelgrims, dat ic niet en conste, 65 Den wegh ghefalen: en by dien docht my den tijt,65 (Al was den wegh langh) te zine een zeer curt respijt.66 Dees voorseide Peelgrems, die ic ghemoette aldaer,67 Vertrocken van haer voorleen amoureuse cluchten,68 Ende so wi Cupidoos Tempel camen naer,69 41 43 44 46 48 50 51 52 53 55 56 57 58 59 61 62 65 66 67 68 69
ghehacht voor: beschouwd als. residentie: verblijf. Ten fine: tenslotte. contreye: landstreek. Die...Duue: Die reine duif; paeys: rust. als gram: zoals wie zich hierom boos maakt. verzuchten: zwaar of diep zuchten. vernam: zag. ic wane sy: ik meen dat zij. De geliefde zoeken waar ze onvindbaar is verdriet de minnaar. dies: hierom. Voor my nemende: mij voornemende. wiert dinckende: bedacht; als da: expletief, = dat; alvoren: in de eerste plaats. ghehinghen: gedogen. wonste: verblijf. verlinghen: verlangen. ghefalen: missen; by dien: daardoor. respijt: uitstel. ghemoette: ontmoette. Vertelden van hun vroegere dwaze liefdesavonturen. so: zodra; camen naer: naderden.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 9]
8 70 Begonsten wi te speurren veel lieflicke vruchten.70 + VVy hoorden Zephyrum zoo vriendelic verzuchten:71 Den fraeyen Tityrum zinghen zeer plaisantelic:72 Den wilden God Pan, wonende in groen ghehuchten73 Med zijn veld-Goden maecten vreught abundantelic.74 75 D'aertsche Nymphen, welcke navolghen constantelic75 Bosschen, beimden, houen, fonteynen, en riuieren blye Med der voghelen zangh, maecten zoete harmonye.75-77
+
[pag. 10]
Hoe lustich was dees plaetse van buyten int ghesichte78 Omrijnght met vrughten, groen, schoon, en rijckelic? 80 Daer Phoebus claer aenschijn, so fraey en schoon oplichte80 Dat tscheen dat d'aerde, den hemel was ghelijckelic.81 Ende hoe ic naerder cam dees plaetse autentijckelic,82 Hoe ic meer vreugds en schoonheits zagh, hoorde en besief:83 Voor den Tempel stont een hospitael publijckelic84 85 Daer Bacchus en Ceres deden alle gherief85 Den vermoeyden Peelgrem, die zulke daet heeft lief86 Bizonder als hi deur tverre gaen verflaud is:87 Want zonder Bacchus en Ceres, Venus caud is.+ +
Sine Cerere & Bacho & c.
89
Aldus naerder commende, met goeder corage 90 Zagh ic dat voren an tpoortael de wapen stond90 Van Cupido (by zijnder figuere oft ymage)91 Dat was eenen zwarten schild med een eeckel rond,92 Bediedende (zo my eenighe doen maecten cond)93 Priapus den vader alder kindren ghemeene,9494 95 Met zijn doncker huusvrauwe waerme ende ghezond 70 speurren: opmerken. 71 verzuchten: zie v. 51. 72 fraeyen: flink, knap; plaisantelic: vrolijk, genoeglijk. 73 ghehuchten; streken. 74 abundantelic: overvloedig. 75 constantelic: standvastig. 75-77 constructie: de aardse nimfen, die bossen ... en blijde rivieren ... opzoeken, maakten een welluidende melodie met de zang der vogels. 78 int ghesichte: om te zien. 80 lichte: scheen. 81 ghelijckelic: te vergelijken met. 82 naerder: dichter; autentijckelic: beroemd. 83 besief: pret. van ‘beseffen’: waarnemen. 84 hospitael: huis tot opneming en verpleging van vreemdelingen; publijckelic: ten aanschouwen van iedereen. 85 gherief: al wat naar het genoegen is. 86 Den...Peelgrem: datief. 87 verflaud: krachteloos. 89 corage: zelfvertrouwen. 90 de wapen: het wapenteken. 91 figuere, ymage: beeld. 92 met...rond: met (daarop) een ronde eikel. 93 doen: toen; maecten cond: deelden mede. 94 ghemeene: gezamenlijk. 94 doncker: met donkere huidkleur; daarom v. 92: zwarten schild.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
9 Voor diese zelden besight en dicwils laett alleene + Cupido stond, als bereed om te schieten eene96-97 Hebbende eenen looden pijl, ende eenen van gaude Daer mede dat hi (alst blijckende is) wonder braude.99
+
[pag. 11]
100
D'looden pijlken is liefde die vul pyne en smerte is Diuersch van tgauden pijlken vol consolatie, D'welc bediedt de reine liefde die vreugt in therte is En den minnaers niet aen en doet dan recreatie.103 Med d'een was Phoebus gheraect in curter spatie,104 105 Med d'ander zijn lief Daphne, die hem zo zeer qual.105 Cupidoos diuise was dese allegatie:106 AMOR VINCIT OMNIA. Liefde verwinnet al. Ic dachte (dit ziende) hier ben ic ooc in tghetal: Want ic was doen ghecommen tot minen verstande: 110 Maer men moet dicmaels leeren med schade ende schande. Vooren aen tincommen ghemoett'ic schoon onthael, Die my welcommen hiet, ghelijc hi wist te leuen: Ende leedde my alzo binnen deur tpoortael D'welc schoon en triumphant was bouen schreuen:114 115 Waeraf dat hi Poortier was, en eyst ooc ghebleuen. 116 Maer den achterpoortier was den valschen samblant116 Wiens poorte ghemaect is (soo ic hebbe beseuen)117 Van destelen en doornen an elcken cant Desen Poortier was der peelgrems grooten viand 120 En verstacse als zi camen om tperdoen te winnen120 Daerse den anderen ontfingh met alder minnen. +
Desen voorseiden poortier met sijn groene cleed Laett altijt dagh en nacht de poorte openstaen Zoo zijnde voor alle oprechte minnaers bereed: 125 Maer versteeckt alleen den onghetrauwen oft qua'en125 Die den valschen Iason slachten: En liet my gaen126
96-97 constructie: Vóór (= tegenover) hem die ze (zijn vrouw) zelden gebruikt, en dikwijls alleen laat, stond Cupido als het ware bereid om er een te treffen. 99 braude: veroorzaakte. 103 recreatie: verpozing. 104 Med d'een: met de ene pijl; spatie: tijdruimte. 105 qual: kwelde. 106 allegatie: aanhaling. 114 triumphant: heerlijk; bouen schreuen: bovenmate. 116 achterpoortier: portier van de achterpoort. 117 beseuen: v. ‘beseffen’: waarnemen. 120 verstacse: joeg hen weg; perdoen: vergeving van zonden. 125 versteeckt: verjaagt. 126 slachten: gelijken op.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 12]
10 Die naer Cupidoos aultaer doen nam minen keer:127 Alwaer dattet volc sacrificie heeft ghedaen Met lichaem, herte en goed, ia dat si hadden meer.129 130 D'lichaem dient daer, en therte beghaert grati' eer,130 En tghoet maect dat therte gratie recouureert131 Deur dees verdiensten, men daer perdoen obtineert.132 Twee Cypresboomen byden aultaer excellent Zi voor heur gardijnpilaren des aultaers hachten.134 135 Daer camen ghevloghen veel voghelen ontrent135 Melodieuselicken zinghende alle nachten. Ende men zeyde ons (het welcke wi niet en dachten) Dattet waren haer vrouch-lessen ende ghetyen.138 Heur tubicinen ooc d'ander slachten:139 140 Want si trommelen, en fluten, vul melodyen,140 Schalmeyen, luten, violen, die zoo verblyen:141 Datter gheen crijghsman en is, hi en soud' ontwecken142 En (d'oorlogh' latende) hem gheuen tot deser plecken.143 Voor de beelde van Cupido daer wy af spreken 145 Brandde d'licht van weemoedicheit tot elx anschauwen:145 Daer Dido, en Biblis mede waren ontsteken Ooc Helena med meer ander alzulcke vrauwen: + Een certeyn Autheur, nomt dit licht vol ontrauwen: Rigoureusen brand van Venus, wiens hittigh gloed,149 150 Nemmermeer en matight, in gheenderley vauwen,150 Maer tis in desen tempel voor een lampe goed. Nochtans als yemand, hier zijn deuotie doed152 Lieuer is hi int doncker, dan int licht oft clare: Want den nacht fauoriseert Venus teenegare.154
127 129 130 131 132 134 135 138 139 140 141 142 143 145 149 150 152 154
keer: koers. ia...meer: met wat zij meer hadden. dient: verricht dienst. tghoet: de eigendom; recouureert: verkrijgt. obtineert: verwerft. Houden zij voor de pilaren waartussen het voorhangsel van hun altaar hangt. ontrent: in de buurt. vrouch-lessen: metten; ghetyen: biduren. tubicinen: trompetters; ander: ‘voghelen’ v. 135. melodyen: welluidende klanken. die: expletief. hi...ontwecken: of hij zou met geestdrift bezield worden. latende: in de steek latend; hem gheuen: zich begeven. weemoedicheit: troosteloze smart. Rigoureusen: onmeedogende; hittigh: hartstochtelijke. matight: verzacht; in...vauwen: geenszins. deuotie doed: uiterlijke godsdienstplichten vervult. den nacht: onderwerp; teenegare: geheel en al.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 13]
11 155
De ghebeen oft Oratien, diemen doet in dees kercke Zijn hoofscheit, ghediensticheit, wel leuen ooc med156 Schoon spreken, beleeftheit, en zuchten, soo ic mercke:157 Maer men werdt alderbest verhoort naer zijn opzet158 Alsmen daer offert, eenighe iuweelen net, 160 Als schoon ringhen, ketenen, baghen ende croonen.160 Waermede datmen ooc can verwerfuen te bet161 De ionste vande voorbidders oft patroonen.162 Dat zijn maerten en cnapen: die de zake verschoonen,163 En d'woord voeren der minnaars, keerende den bal:164 165 Liefde doet vele, maer gheld en goed doeghet al. Den Nachtegale ende andere commende van bouen Zinghen op lessenaerkens van groene schoone meyen167 Haers liefs hymnen, en amoureuse louen.168 Men gheeft daer ondertusschen (also si my zeyen) 170 Voor goede aelmoessenen, den aermen diese verbeyen170 Cuskens, laghskens, loerooghskens, en zulc paeyment,171 Daer dees peelgrems dicmaels om bidden en vleyen, Al eyst dattet heur niet dan tentatie an en zendt.173 + Niet te min, de schoon vraukins, van hier ontrent 175 Zomtijts zoo caritatijf zijn (zoo icse vand)175 Dat zi den peelgrems gheuen heuren besten pand. Haer studeerboucken die zi daer useren177 Zijn de const van minnen, ende peregrijn, Oft Ouidij brieuen: maer om bet te gronderen179 180 Veneris Theologie, studeren zi fijn Inden bouc met twee blaren: nochtans cleenen termijn:181 VVant dees zake is zo goed, en licht om leeren Dat de schoolkinderen daer in best meesters sijn. Heur predicanten sijn au wijfs, die zoo bekeeren184 185 Met schoon woorden, menigh vraukin van eeren
156 157 158 160 161 162 163 164 167 168 170 171 173 175 177 179 181 184
med: bovendien. Schoon spreken: mooipraten. naer: volgen. baghen: kleinodiën. te bet: des te beter. ionste: gunst; voorbidders: die voor iem. een verzoek doen. Dat ... cnapen: Dat zijn meiden en knechts; verschoonen: opsmukken. keerende: terugkaatsend. meyen: bloeiende takken. louen: lofzangen. den aermen: dat. mv.; se: de aalmoezen; verbeyen: verlangend uitzien naar. loerooghskens: loerende lonkjes; paeyment: loon. tentatie: kwelling. caritatijf: liefderijk. useren: gebruiken. gronderen: doorgronden. cleenen termijn: kort. bekeeren: van aard veranderen.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 14]
12 Dat zi heur begheuen in dit Venus conuent186 Daer Genius af is super-intendent.187 Heur Labrum dat staet in een schoon groene plein188 Het welcke (in d'ste van Lustralis) vul is van tranen189 190 Die de minnaers wtstorten om haer liefste grein.190 Alsoo doedmen hier Feralia, zoude ick wanen:191 VVant als de minnaers heur ghestoruen lief vermanen192 Gaense desolaet (ghelijc ick aerme dwaes dé)193 Al lamenterende zonder crucen oft vanen,194 195 En zinghen, och lief! niet requiescant in pace.195 Daer gaed onder tusschen menich drouf eylaes mé, En met tranen zi tgraf besproyen en nat maken, Als minne ianckers die van niet, vele, of wat maken.198 +
Haer Vota (eyst anders zoodt plochte te wesene)199 200 Zijn Gaeilliaerden en Almanden, zoo ick besief En in d'ste van Paternosters te lesene Cauten zi van amoureusheit uut Venus brief.202 Het heett daer ommeganghen gaen, als lief med lief203 Buten gaen wandelen in becamen sayzoene:204 205 Daerse Cappellekens maken naer heur gherief205 Wiens Aultaren becleet zijn met tgherzekin groene. Daer cussen zi elc andren minnelic en coene207 In d'ste van eenighe Reliquien dierbaer, En ooc datter noch meer ghebeurd, dat lat' ic daer.209 210
VVonder vand ic in desen Tempel al beziende Ia wonderlicker zaken, dan ic zaude ghescriuen.211 VVant daer en ghebrack toch niet van al datter diende212 Dan een paeys oft paeysbert, hoe wel si selden kiuen: Emmers te wilen dat zi inden tempel bliuen,
186 187 188 189 190 191 192 193 194 195 198 199 202 203 204 205 207 209 211 212
conuent: klooster. super-intendent: oppertoeziener. dat: expletief. in d'ste: in de plaats van; Lustralis: zie Aant. grein: voortreffelijk persoon. Feralia: begrafenisplechtigheden; wanen: menen. vermanen: herdenken. desolaet: ontroostbaar. crucen: processiekruisen. En zingen: ‘och lief!’, niet ‘requiescant...’. minneianckers: lijders aan liefdeverdriet; vele, of wat: veel of wat. Vota: kloostergeloften (zie v. 186); eyst... zoodt: is het althans (nu nog) zoals... Cauten: keuvelen; amoureusheit: liefde. ommeganghen: processies. becamen: geschikt. gherief: wens. coene: vrijmoedig. dat...daer: dat laat ik achterwege. ghescriuen: beschrijven. ghebrack: ontbrak.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 15]
13 215 Daermen meest niet en hoort noch ziet, dan solaes en vruecht:215 Maer daer volght wel naer (hoe sijt bedriuen)216 Druc, verdriet, ende een bedaeruen der iongher ieught217 Dies ghy desen tempel wel ghelijcken meught By een Rooze onder de doornen groyende: 220 Die maer eenen zeer cleynen tijd en is bloyende. Alsoo ic hier niet en vand, dat ic meest beiaeghde221 Passeerde voorts totten Choor, dinckende wel Dat daer VASTE LIEFDE, (na de welcke ic vraeghde) + Beters te vinden was, dan erghens el.224 225 Incommende daer, wierd' ic gheware snel225 De deught en vreught, van desen aerdtschen Paradise, Daer VASTE LIEFDE heur hielt, zonder eenigh ghequel227 Met heur gheselschap in behoorlicker wise: Dies vermaect' ick my, als den hongherighen met spise229 230 Ende ghelijck den Hert, zeer moede vander iaght Hem ververscht int water, eenigher beke oft gracht.231 VASTE LIEFDE was verselschapt ende versaemt232 Met trauwe, waerheit, eere, ende ruste abundant,233 Verciert zo eerelick (ghelijct heur wel betaemt)234 235 Dat noyt Dido en was zoo fraey en triumphant235 Als zi AEneam ontfingh binnen haer land. Dese zaken aenschauwende nam ick wel voren237 My altijd te hauwene an desen goeden cant, Ende rade allen Ionghers (die totten ooren239 240 In Venus net zijn) eer zi daer in gh'eel versmooren240 Dat zi heur ter goeder heuren daer uut, maken, Ende int huwelic der VASTER LIEFDEN virtuut, smaken.242 Cupidinis templi finis.
215 216 217 221 224 225 227 229 231 232 233 234 235 237 239 240 242
solaes: genot. hoe...bedriuen: hoe zij het ook uitvoeren. Druc: bedruktheid; bedaerven: verloren gaan. beiaeghde: najaagde. el: elders. wierd'ic gheware: nam ik waar. heur hielt: zich ophield; ghequel: kwelling. Dies ... my: Daarmee herstelde ik mij. Hem ververscht: zich verfrist. verselschapt: vergezeld; versaemt: verenigd, samengekomen met. abundant: overvloedig. eerelick: luisterrijk. fraey: knap; triumphant: heerlijk. nam...voren: nam ik mij wel voor. Ionghers: jongelingen (datief). versmooren: omkomen. der Vaster Liefden virtuut: de kracht der standvastige liefde.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 16]
14 +
VI Paradoxa an Marcus van Vaernewijc excellent Poëte oft Rhetorisien, wonende te Ghendt.
+
[pag. 17]
Dat beter is leelic en mesmaect van ghedaente sijn, dan schoon en gent.Titel 1 Die anmerct in wat ongherustheit, swaerheit, pyne1 Quaet en schande dat vallen int ghemeene2 Die schoon en moy van ghedaente zijn, sal ten fyne3 Lichtelic toestaen mijn propositi' alleene:4 5 Dattet beter is leelic sijn, mesmaect en cleene Dan schoon of welghemaect van leden ende wesen.6 Maer om alle dit perfectelick t'onderscheene7 Voor die zoo verzott ende verblendt sijn in desen8 Dat si oyt schoonheyt bouen al loofden en presen,9 10 Zoo zal ic by exemplen, vele, ende niet al10 Betooghen haer onrecht, willet met andacht lesen: Van Eua ons eerste moeder ic beghinnen zal, Die door de schoonheit der vrucht ons bragt in den val Ende zoo quetste ons nature buyten ende binnen14 15 Dat wi, tguent dat leelic is, voor tschoonste beminnen.15 Twas een quade schoonheit die Dina scheen vercieren Voor die van Sichem, want si haer bragt in doleuren,17 En beter hulde ooc Thamar in alle manieren Mismaect en leelic gheweest (hadt moghen ghebeuren)19 20 Voor Amon haer broeder, die daer by cam in treuren.20 De schoonheit van Bersabe was ooc venijn quaed + Voor Dauid den welcken mids dien cam in d'erreuren22 Van ouerspel, ende noch een zoo erghen daet. Maer Salomon alle dese te bouen gaet 25 Die God voor de wijste ter weerlt declareerde, Nochtans deur de schoonheit van tvrauwelic ghelaet26
Titel 1 2 3 4 6 7 8 9 10 14 15 17 19 20 22 26
gent: bevallig. anmerckt: in aanmerking neemt; swaerheit: rampspoed; pyne: kommer. dat: expletief; int ghemeene: in het algemeen. ten fyne: per slot van rekening. Lichtelic: gemakkelijk; propositi': stelling. wesen: gelaat. perfectelick: volkomen, nauwkeurig; t'onderscheene: vast te stellen. verzott: verdwaasd. oyt: altijd. by exempelen: door voorbeelden. quetste: benadeelde; buyten ende binnen: uiten inwendig. leelic: moreel lelijk. haer = die van Sichem; zie Aant.; in doleuren: in verdriet. hadt = had het; moghen: kunnen. daer by: daardoor; in treuren: in droefheid. mids dien: dientengevolge; d'erreuren: de dwaling. ghelaet: uiterlijk.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 18]
15 Zoo betoouert werd dat hy God abandonneerde,27 En vremde afgoden anbadt, oft hoogh estimeerde.28 Zulc zijn de vruchten van scoonheit, dier wild vp letten:29 30 Tis quaed by den ter' wandelen zonder besmetten.30 D'eydensch' exemplen en zijn niet om vertellen:31 Maer een of twee zal vuldoen voor alle te male,32 Te weten die van Troeyen med al haer ghezellen Die deur de schoonheit van Helena principale34 35 VVaeren om den hals brocht tot menicht' in ghetale.35 En Candalus Conijnc der Lidianen mede VVerd om de schoonheit zijns wijfs int generale37 Van zijn leuen ende land berooft: d'welc hem dede Cyenus oft Ligis, welcke cam in zijn stede, 40 En nam de schoon vrauwe med de reste daer by. Ooc neffens dat schoonheyt tot alle quaede zede41 Ander meinschen veroorzaect en verwect, is zy Noch schadelic voor diese heeft: want zulc is niet vry Van ellende, zotternie en veel ander zonden:44 45 Men kend den boom an zijn vruchten tot allen stonden. D'hooghverdicheit is schoonheits eerste kind geboren,46 Dies moghen wy de fable van Narcissus bedijncken + Die zulc behaeghen nam in zijn schoonheit vercoren48 (VVelck' hi zagh als in een spiegel int waeter blijncken) 50 Dat hy hem zeluen daer in dede verdrijncken: Ghelijc menighe haer seluen gheheelicken vergheten Mids tbehagen in haer schoonheit: die ter stond zijncken52 In verwaentheit, opgheblasenheit, en vermeten.53 Versmaetheit van een ander is bi zulc gheseten,54 55 Soo is schamperheit: en die volghd vp den steert55 Ouerdaed in cleeren, ooc in drijncken en eten, Oncuuscheit en can van hemlien niet zijn gheweerd,
27 28 29 30 31 32 34 35 37 41 44 46 48 52 53 54 55
abandonneerde: verliet. estimeerde: achtte. dier: voor wie er. quaed: moeilijk; ter': teer; besmetten: vuil worden. niet...vertellen: niet op te sommen (of: niet allemaal te verhalen). vuldoen: voldoende zijn. principale: meer bepaald. tot...ghetale: tot een menigte in aantal. int generale: in het algemeen. neffens: benevens het feit; quaede zede: verdorven handelwijze. zotternie: dwaze handeling. hooghverdicheit: hoogmoed. vercoren: voortreffelijk. Mids tbehagen: vanwege het welgevallen. vermeten: overmoedige stemming. Versmaetheit: Verachting tegenover. Soo: evenzo (is bij zo iemand); die: daarop; vp den steert: onmiddellijk.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 19]
16 Bysonder van schoon vrauwen: die elcken begheert.58 VVant, zoo ic med d'aude zeghwoord te rechte beslute59 60 Qualic can men bewaeren, daer elck is vp uute.60 Maer d'helighe leelicheit (leest al d'historien)61 VVat quaed of grief vint ghi dat wt haer is ghecommen? Van haer duechd'licke vruchten zijn veel memorien,63 Al en waert maer (dit derf ic wel van haer berommen)64 65 Dat zi verselschapt is med die blomme der blommen D'oodmoedicheit: zi is ooc zuuere bekend,66 Bevrijdt van zoo veel zonden, en hoe saude ic nommen Al haer gheriefsaemheit en gauen excellent?68 VVat ontspaert die leelic is al goeds zonder hend?69 70 Hoe weeldich en gherust is hy by dees schoon poppen?70 Die haerder schoonheit slauen zijn als zot en blend: Ende haer med haerlieder properheit schier vercroppen.72 Maer de leelick' alleene d'lijf decken en stoppen73 Neerstich zijnde om haer te vercieren met deucht: 75 +Dit maeckt de leelicke schoone en in goeder ieught.75 +
[pag. 20]
Leelicke en maken van haer zeluen gheen afgoden Zi en spieghelen so dicmael niet de rompelen en keruen,77 Zi en verquisten haer gheld niet (al eist niet verboden) Om haer te doen schilderen zes oft zeuen weruen.79 80 Zi en gaen so ghaerne niet ten tooghe in alle eruen,80 Ghelijc als oft zi te coope camen, om gheld: Zi zijn veel eer dan de schoone bereet om steruen, Als die tot de weerelt niet en sijn seer ghehelt:83 Men brijnghtse lichte, ende sonder eenigh gheweld84 85 Tot den Religioene. En zijn ghemeenlic voorzien85 Met gheleertheyt oft consten: want (zo Plato vertelt)
58 59 60 61 63 64 66 68 69 70 72 73 75 77 79 80 83 84 85
elcken: onderwerp. zeghwoord: spreekwoord. Qualic: moeilijk; daer...uute: waar iedereen op uit is. helighe: zieleheil brengende. memorien: vermeldingen. berommen: roemen. zi...bekend: zij staat ook bekend als zuiver. gheriefsaemheit: gemak. ontspaert: spaart... uit. weeldich: zalig; by...poppen: vergeleken met deze bevallige modepoppen. properheit: bevalligheid; haer ... vercroppen: zo gauw of gulzig eten dat de spijs in de keel blijft steken. stoppen: verbergen. Dit maakt de lelijken moreel schoon en brengt hen tot deugdelijke jeugd. rompelen: rimpels. weruen: keer, maal. ten tooghe gaen: zich gaan laten bekijken; eruen: streken. ghehelt: geneigd. lichte: gemakkelijk. ghemeenlic: gewoonlijk.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
17 Dat de Nature loochent inde schoonheit de lien,87 Dat gheeft si hemlien in meerder zaecken, uut dien88 Vinden wy zo begaeft Esopus en die persoonen. 90 Die schoon naer der zielen is, en is niet om verschoonen.90 De leelicke sijn ontsleghen van dit ergh ghespuys,91 Der Venus-ianckerkens met haer veelderley quellen:92 Zi en worden niet bevochten van zulc ghedruys93 Als van minnebrieuen, coplessen, en die ghesellen.94 95 Zi sijn in gheen dangier daer de schoon' haer instellen95 Van te sine ghenomen, berooft oft ontschaect.96 Zi en worden soo niet beclapt, hoe wel si rellen,97 Als de schoon dochters zijn, diemen haest hoeren maect.98 De leelicke en werden ooc niet vele gheraect99 100 (Want si niet seer vervolgt en sijn) met Venus schichten. + Zi en gheuen gheen oorzaecke al waren si naect Tot quade beghaerten, so wel doen d'ander nichten.102 Men siet om haerlier niet de sotternyen stichten Van lijf om lijf (als dees inconstante) vechten104 105 Zulc heeten bet dwasen, dan vaillante knechten.105 Waer leelic te zine niet een gaue bouen maten Menigh edelman en ander en zoudent certainlic107 Hemlien so veel ghoeds niet costen laten: Want si vertaeren veel ghelts, en lyden vilainlic109 110 Menighe pine om te vercryghen plainlic110 Quade neusen, en bysonder eenigh ongansch let,111 Ten fine dat si beschermt moghen sijn reinlic112 Vande plaghe der schoonheit, om te sine bet: Hoewel gheheel leelic te sine en is gheen wet,114
87 88 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 102 104 105 107 109 110 111 112 114
loochent: weigert. meerder: belangrijker; uut dien: naardien. en...verschoonen: is in schoonheid niet te overtreffen. ontsleghen: bevrijd. Venus-ianckerkens: verliefden; quellen: kwellingen. ghedruys: gedrang. coplessen: koppelaarsters. dangier: gevaar. ghenomen: -met geweld; ontschaect: met geweld ontvoerd. beclapt: er wordt... kwaad gesproken over...; rellen: babbelen. zijn = (belasterd) zijn; diemen...maect: die men gauw voor hoeren scheldt. vele: dikwijls. nichten: meisjes. van tweegevechten houden op leven en dood, zoals deze onstandvastige minnaars doen. bet: beter; vaillante: dappere; knechten: jongemannen. certainlic: stellig. vilainlic: op een schandelijke wijze. plainlic: duidelijk. Quade: mismaakte; ongansch let: verminkt lid (nl. in toernooien). reinlic: volkomen. wet: gebod, wettelijk voorschrift..
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 21]
18 115 Maer diet magh ghebeuren is gheluckigh zeere.115 Daeromme ghylien die ghenoodt sijt by den smet,116 En tot de hespe, bruyn en zwart (d'welc is een eere):117 Oft ghi berimpelde (want tot v ic my keere) Sijt vry preuts op v leelicheit, tot alder tijt, 120 Laett v dincken dat ghy schoon en niet leelic zijt.120 Finis.
+
VII Den Welcomme van edelen ende weerden Heere, heer Adolph van Bourgoignen, vice Admirael generael van der zee, Riddere, heere van VVackene, Cappelle & ç. Hoogh-Bailliu der vermaerder stede van Ghendt, vvederghekeert sijnde, uut Spaeignen, metter expeditie van de vryheit der voornomder stede, nopende de nieuvve Vaert.Titel Ode 1
O Pallas camerieren, die logieren1 In shemels steden, Om helpen zaen, mijns gheests bemaen, Comt hier beneden.3-4
5
Liefde en affectie (onder correctie)5 Doet my aenveerden De penne in d'hand, al is tverstand Van cleender weerden.
Dat is om groeten, ende ghemoeten9 10 Onsen protecteur10 Heere ende Vader, alst blijct teenegader11 An zijn faueur.12
115 116 117 120 Titel 1 3-4 5 9 10 11 12
diet: aan wie het. Zie Aant. zwart: zwartgerookt; d'welc: nl. de uinodiging. Laett v dincken: Verbeeld u. expeditie: tocht; vryheit: privilege; nopende: betreffende. camerieren: hofdames. Komt hier beneden om snel hulp te bieden aan het dringend verzoek van mijn geest. affectie: genegenheie; onder correctie: met alle bescheidenheid. ghemoeten: tegemoet gaan. protecteur: beschermer. teenegader: geheel en al. faueur: gunst.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 22]
19 Maer wat beghin' ic, en onderwin' ic?13 O staut bestaen!14 15 Dat ic slecht Poëet, die niet en weet15 Dat zaude angaen.16 +
VVant ic behoufde wel, Apollinis spel, Zeer verre befaemt,17-18 Om zijn excellenci', te doen reuerenci'19 20 Alzoot wel betaemt. Tullij wel-spreken, zou my ghebreken21 En de Poëterie22 Van Ouidio net, oft Virgilio bet Vul gratien blie.23-24 25
Maer sal hier by, tvoornemen van my Gh'eel t'onderblyuen?26 Neen, neen, waerom? al waer ic stom, De hand zoud schryuen.
Dus zal ic salueren, en exalteren29 30 (Na mijnder macht)30 V Princelic zaet, met uwen staet31 Wijs en wel bedacht. Hiertoe gheeft my moet, v nature zoet, Welcke is ghewent 35 In dancke tontfane, mst bliden angane35 Elcs ionstigh present.36 De Goden slachtende, niet verachtende37 Yemands offeranden Als si schincken, zonder mincken,39 40 Van heur beste panden.40 13 14 15 16 17-18 19 21 22 23-24 26 29 30 31 35 36 37 39 40
onderwin': onderneem. o vermetele onderneming. slecht: onaanzienlijk; niet: niets. angaen: ondernemen. het wijdvermaarde spel (op de lier) van Apollo (zelf). reuerenci': eerbied. Tullij wel-spreken: De welsprekendheid van Marcus Tullius Cicero; ghebreken: ontbreken. Poëterie: dichtkunst. van de fijnzinnige Ovidius of, beter, van Vergilius vol stralende bevalligheden. t'onderblyuen: te kort schieten. salueren: begroeten; exalteren: verheffen. binnen mijn vermogen. zaet: nakomeling; stoet: rang. met...angane: zie Aant. ionstigh: welwillend; present: geschenk. a Gelijkend op de goden. si: de mensen; zonder mincken: zonder ophouden. panden: bezittingen.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 23]
20 +
De beste iuweelen, ende parceelen Van die ons aencleuen Zijn alle herten goet, neemtse in v behoet41-43 Zi sijn u ghegheuen. 45
+
[pag. 24]
Hiermede in somme, heett u welcomme45 De Ghentsche maeght,46 Die (zo elc wel weet) te doen' is bereed47 Al dat v behaeght.
Si kendt vry en vranck, dat si is te cranck,49 50 Om verghelden yet Vande weldaden, diemen u, uut ghenaden, Heur bewysen siet. Want wat eist dat ghi spaert, om ons wel-VAERT?53 O ghetrauste vrient! 55 Niet selfs uwen persoon, wie can zegghen wat loon, Zulck eenen verdient? Dit heeft wel ghebleken, nu een deel weken,57b Ic late staen58 Wat eer' en profijt, Ghy ons t'ander tijt59 60 Noch hebt ghedaen. Dese uwen aerbeyt, (ia inder waerheyt) God ghebenedijdde61-62 So dat u goed opstel, verghingh zeer wel63 Spijtt wiedt benijdde.64 65
O gheluckighen stont, als ons Coninghs mont65 Pronuncierde fiat!66 Op v requeste, diedt niet en meste Al stondter bi dat.67-68
41-43 45 46 47 49 53 57b 58 59 61-62 63 64 65 66 67-68
+
De beste juwelen en delen die ons toebehoren, zijn alle deugdelijke harten; behoet: hoede. in somme: kortom. zie Aant. te...bereed: bereid is te doen. kendt: bekent; vry en vranck: vrijmoedig; cranck: onbeduidend. wel-Vaert: welvaart, met zinspeling op ‘Nieuwe Vaert’. nu vrij wat weken geleden. Ik laat onvermeld. t'ander tijt: op een vroeger tijdstip. God zegende werkelijk deze, uw inspanning. opstel: voornemen; verghingh: afliep. Al spijt het wie het benijdde. stont: ogenblik. Pronuncierde: besliste. voor uw verzoekschrift, dat het (fiat) niet miste, al scheelde het weinig.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 25]
21 Maer hoe en zaude, diet elck betraude, 70 Als der Maghets lief Niet verhooren de bede, diemen deur u dede Sonder yemands grief?69-72 Naer dien ghy constant, als Capiteyn vailliant Ons Coningh milde 75 Sulcken dienst doet altijt, Ghi wel waerdigh zijt73-75 T'hebben dat ghy wilde. Want ghi bewaert de bane, der zee Occeane7777 In alder glorie Ieghen de vianden, van onse landen 80 Als onsen Dorie. In dese vocatie, hebdy wel de gratie81 Van Neptunus nu Want gheen zee monstren fel, en zijn u rebel, Maer elc is met u. 85
Daerom en eist bisondre, gheen groot wondre Dat ghi bringht met v hier Neptunus binamen, om te verzamen87 Met dese stede schier. +
Wonder eyst ooc te min, naer dien van tbeghin 90 Den hemel diuine,90 Zoo wi zien expres, gh'eel ghewuen es91 V gheionstigh te zine.92 Dit faueur doet, dat wy hebben spoet,93 In dese ons zaken, 95 Want zomen ghelooft, de deught die gheschiet thooft Ooc de leden smaken.
69-72 Maar hoe zou hij (Filips II) van wie - in zijn hoedanigheid van geliefde der Gentse maagd iedereen het (fiat) verhoopte, de bede niet verhoren die men bij monde van u deed, zonder krenking voor iemand? 73-75 Aangezien gij standvastig als dapper aanvoerder voor onze milde koning zulke dienst verricht, zijt gij wel waardig.... 77 bewaert: beveiligt; de bane: het zeestrand. 77 der...Occeane: van de Oceaanzee. 81 vocatie: roeping; gratie: gunst. 87 Neptunus binamen: De bijnaam Neptunus; verzamen: bijeenkomen; schier: snel. 90 diuine: goddelijk. 91 expres: uitdrukkelijk. 92 gheionstigh: welwillend. Zie Aant. 93 Deze gunst (van de hemel aan u) bewerkt dat wij voorspoed hebben.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 26]
22 Als ic contemplere, ende speculere97 Wat deughden uut u spruyten, Val ic in diepten dan, daer ic niet uut en can 100 Dies moet ict besluyten.100 Danckende God, als tbeghin en slot Van zijnder deucht Dat hi hem tonswaert booght, en zijn aenschijn tooght103a Dies elck is verheught. 105
En bidden hem int ghemeene, dat hi ons verleene105 Danckbarigh te blyuen Ieghens hem en alle man, Op dat wy voort an, In deughden beclyuen.108
Danckende eendrachtich, onsen Coningh machtich 110 Als meeste instrument,110 En zinen raet zeer wijs, die ons gaf aduijs111 Tot goeden hent.112 +
En wy dancken u Heere, van herten zeere Ooc danc suldy ontfaen 115 Van meinschen zonder ghetal, zo langhe als zal Dese weerlt staen. Wy zijn ooc schuldigh, te sine zurghvuldigh,117 Om dancbaer te wesen, Ieghen ons regierders, en wel bestierders119 120 Van allen desen.120 Edel heer excellent, hooft der stede van Ghendt121 Ommehelst med v ionste Dit mijn simpel werck, niet nemende v bemerck123 Op de daet oft conste.
97 100 103a 105 108 110 111 112 117 119 120 121 123
contemplere: beschouw; speculere: nadenk. besluyten: een einde maken aan. Dat hij zich tot ons overbuigt. int ghemeene: gezamenlijk. beclyuen in: zich hechten aan. Als voornaamste middel (in Gods hand). raet: raadgevend lichaam; aduijs: raad. Tot een goed einde. zurghvuldigh: bezorgd. regierders, bestierders: de schepenen. Van al deze inwoners. hooft: de hoogbaljuw. simpel: gering; zie Aant.; bemerck: het opmerkzaam gadeslaan.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 27]
23
VIII An d'Edele ende weerde Vrauwe me Vrauvve van VVackene & ç. ten voorschreuen propooste.Titel Epigramme 1 Ghelijc God man ende wijf deur de trauwe eersame zoo tsamen ghevought heeft, in dit sterflic leuen Dat si heeten twee zielen in een lichame, Alsoo en can d'een gheen deught werden toeghescreuen4 5 Ten moet d'ander oock toecommen, ende zijn ghegheuen.5 Daer om (me Vrauwe) bouen dat ghy waerdigh zijd Deur u eighen ghauen, zidy noch hier beneuen Deelachtich in uwsVIII, 8 uws: uus. mans eere, breed ende wijd.8 En volghende dies: meen ick ter deser tijd9 10 +V wel gh'eert t'hebben, als ick hem heb'ghelaudeert10 Van zijn excellentien: die naer elcx belijd,1111 Te vullen niet connen zijn ghedeclareert.12 Soo men oock u gratien (daer deur ghy passeert13 Alle ons nederlandsche Nymphen) niet en can vullouen14 15 Ist wonder dan dat ick zwighe? dus my excuseert,15 Naer dien uwen lof gaet al mijn verstand te bouen?
IX An mijn eerwaerden Heere, Mijnheer Ian de Vos, Voorschepen, ende zijn mede VVethouders van den Iare 1563. 1 Ghemaerct alle behoorlicke zaken gheschien Deur Gods voorsien, en dat hy niet en doet ooc mede2 Sonder zeker waeromme: zegghen wy uut dien3 Datt een zonderlingh' iaer is, int welcke dees stede4 5 Van God ghejond is (deur middelen van diet dede)5
Titel 4 5 8 9 10 11 11 12 13 14 15 2 3 4 5
ten voorschreuen propooste: bij het bovengenoemd onderwerp. d'een: aan de een. Ten: of het. breed ende wijd: heinde en verre. volghende dies: instemmende met (+ gen. der zaak). ghelaudeert: geprezen. excellentien: voortreffelijkheden. naer...belijd: volgens ieders bekentenis. Niet tenvolle kunnen verklaard worden. Soo: Evenzo; gratien: bevalligheden; passeert: overtreft. vullouen: naar verdienste loven. dus...excuseert: verontschuldigt gij mij dan...? voorsien: voorzienigheid; niet: niets. waeromme: reden. zonderlingh': buitengewoon. ghejond: geschonken.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 28]
24 Dees ghemeen wel-VAERD gheluckigh ende expeert:6 En dat in ulieden mijn Heeren is zonderlinghe zede,7 Excellentie ende deught, die dit wel is weert8 Bouen alle andre, diet voor u hebben begheert, 10 Dies zal elck dit Iaer achten zonderlingh' notable,10 En ulien in eeuwicheit wesen fauorable.11 Finis.
+
X Het Ghendsche Helicon en Parnassus, waerin beschreuen is de eyghenschap der neghen Musae.
+
[pag. 29]
Ode Alzoo ic my onlanghs vermaecte1 In het vlaemsch Helicon seer zoet, Ende tschoon Parnasso ghenaecte,3 Vant ic dese Nimphen vroet:4 5 De welcke onder het vry behoet5 Van Apollo seer triumpheren+6 En ooc in armonyen goet,7 Op sijn bequaem harpe accorderen.8 1
Apollo die was zeer cierelic9 10 Ghecroont metten laurier vermaert, Ende ghecleedt ooc mannierelic11 Naer alder medicijnschen aert:12 Lyre noch boghe hi niet en spaert, En heeft by hem Tripos oracle14 15 D'welc de visioenen verclaert: Het docht mi wel een schoon spectacle.
6 7 8 10 11 1 3 4 5 6 7 8 9 11 12 14
ghemeen: algemeen; wel-Vaerd: welvaart en ‘Nieuwe Vaert’ (VII); expeert: voortreffelijk. En dat: parallelle constructie als in 4, afhangend van v. 3 zegghen wy; zonderlinghe: zie v. 4. die: nl. mijn Heeren (v. 7); dit: nl. v. 4: een zonderlingh' iaer; is: verwacht werd: zijn. zonderlingh' notable: zeer opmerkelijk. fauorable: goedgezind. Alzoo: Toen. ghenaecte: naderde. vroet: knap. het vry behoet: de heerlijke hoede. triumpheren: vreugde bedrijven. armonyen: melodieën. bequaem: welluidende; accorderen: samenstellende muziek maken. die: expletief. mannierelic: passend. medicijnschen: van een medicus; zie Aant. Tripos oracle: het orakel van zijn drievoet.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
In medio.
25 Als ic sijn aensicht heb' beseuen17 (Blijnckende in claerheit) kende hem wel,18 Ende hebbe hem sijn eere ghegheuen 20 Als den meester ende heere van tspel:20 Dits Adolf (sprack ic) niemand el,21 Een blomme der Bourgoensche blommen + Daer de consten toe vlieden snel, Maer niet onghetroost af en commen. DIANA Diana diemen Luna naemde+25 Cybele en Ceres ic daer zagh, Met boghe en pijl alzoot betaemde Licht ghecleedt, nacht en dagh, Gheweyich zoot te gheschien plagh,29 30 Zi hadde hond, en tswijn by haer staende:30 Den zwijnspriet by haer stondt oft lagh Den pijlcokre is van haer niet gaende.32
+
[pag. 30]
25
+
Ocia fi.
Die recht edel dochtere Souatre33 Is Diana van daer ontrent34 35 Beminnende bosch ende watre Ieghens Cupidoos schichten blent: Maer om dat icse zagh ghewent37 Op der violen zoete nope38 Meende ick dat sy was (ick kent)39 40 De goede Musa Calliope. VRANIA Insghelijcx zat daer ooc beneuen+41 Eene de welcke Vrania hiet Met de Sphera hooghe verheuen43 Die naer den hemel ziet44
17 18 20 21 25 29 30 32 33 34 37 38 39 41 43 44
beseuen: waargenomen. claerheit: lichtglans; kende: kende ik. tspel: de vertoning. el: anders. Diana, die men Luna, Cybele en Ceres noemde. Gheweyich: op jacht belust. tswijn: het everzwijn. gaende van: zich verwijderend van. recht: zeer; dochtere: meisje. van...ontrent: in die buurt. ghewent: gewoon. nope: bekoring. kent: beken het. beneuen: in de nabijheid. hooghe verheuen: in de hoogte geheven. Die: Urania.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
Vranie coeli.
26 45 Zi speelde op de Lyra haer liet, + En draeght van blau blomkens een croone, Hemels en goet is haer bediet47 Dit is Steynburgh van deughden schoone. CLIO Clio diemen aldaer hoort singhen+ 50 Gesten out, vermaert ende groot,50 Waer deure si can voor ooghen bringhen Den voorleden tijt, spijt de doot52 Dies voert si de trompette bloot,53 Ende een oorloge int ghenieene54 55 D'wit aensicht, en tmondeken root Zeiden twas Hauweghem alleene. THALIA Daer was Thalia welcke heeft vonden+57 Spelen van ghenoughte en iolijt58 Wiens hooft is cierlic omwonden 60 Met veel blomkens naer den tijd:61 Van verschee'n verwen is haer habijt, Ziende haer dus op de luythe spelen Dachte ic, ghy ende niemant el, zijt Triest, een dochter niet om verëlen.64 EVTERPE Euterpe die elc doet recreeren+65 Stelde eerst de Schalmeyen in Diemen pleeght voortijts t'useren67 Inder Comedien beghin; + D'linden cransken is haer ghewin. 70 Dits Grutre, anders gheseit Exaerde
+
[pag. 31]
+
Clio gest.
+
Comica las.
65
47 50 52 53 54 57 58 61 64 65 67
bediet: taal. Gesten: geschiedverhalen. voorleden: verleden; spijt: ondanks. bloot: ongedekt, klaar om de aanval te blazen. int ghemeene: in het algemeen; v. 54 is lijd. voorw. van v. 51. vonden: geschapen. spelen: toneelspelen; ghenoughte: vermaak verschee'n: verschillend; verwen: kleur; habijt: kleed. niet...verëlen: absolute superlatief; verëlen: aanzienlijk maken. recreeren: verpozen. voortijts: vroeger; useren: gebruiken.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
Dulciloq.
+
[pag. 32]
27 Verciert met graden niet min Dan Pallas, de wyse vermaerde. TERPSICHORE O Griecsche Terpsichore weerdigh,+ Die deur dijns haerpen virtuut,74 75 Elcs herte beroert, zijt vulveerdigh75 Plaetse te maken een Borluut,76 Die u spel maect grof ende ruut,77 Ic zie haer een croone draghen Van eecken blaerkens, en zulc cruud: 80 Haer wesen moet elc wel behaghen.80 MELPOMENE Ic verbly' my deur t'ouerdincken+ Hoe gracelic en zebaer daer zat82 Melpomene, wiens deughden blincken, Ghelatende haer drouue, en hoe dat?84 85 Sy vertelt drouue zaken plat:85 Den cypres die croont haer mede:86 De doucemye, vseertse wat,87 Dit is Grutre, so goed van zede. ERATO Blaser comt my altijt te voren,+89 90 Met haren blyden goeden gheest: Sy heeft de pype uutvercoren,91 + En de mate useertse alder meest92 Met pallemblaerkins (zoo dat heest)93 Ick hier haer hooft te recht om welue, 95 Haer ziende, zegghe ick onbevreest, Dochter ghy sijt Erato zelue.
74 75 76 77 80 82 84 85 86 87 89 91 92 93
virtuut: lieflijk geluid. vulveerdigh: tenvolle gereed. een Borluut: datief. ruut: kunsteloos. wesen: doen en laten. zebaer: ingetogen. Ghelatende...haer: zich gedragend. plat: ronduit. De cypreskrans kroont haar ook. doucemye: schalmei of hobo; vseertse wat: gebruikt ze een weinig. comt ... te voren: komt ... voor de geest. pype: herdersfluit. En zij volgt de zangwijs allermeest. zoo...heest: zoals vereist is.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
Terps. aff.
+
Mel. Tra.
+
Plectra gere.
+
[pag. 33]
28
POLYMNIA O schoone Musa all'ghemeene97 En' ist niet zeer wel uwen danck98 Datmen onder u lien zulck eene 100 Als Loueghem is, gheue een banck In uwen kof, naer dien haer schanck101 Nature dese gaue zeer rijcke Datse op de Cythare constich clanck,103 Zi is Polymnia ghelijcke. CALLIOPE Calliope op de viole speelde Die alder eerst de letters vant,106 En zijnghd dat noyt iemand verveelde Al dat eerlick is en triumphant:108 Dit was Martens naer mijn verstant109 110 Ghecleedt in gout verwe coleuren:110 Den Laurier hoet, schoon en plaisant,111 Verciert haer hooft achter en veuren.112
105
O edel dochters uut vercoren Die hier niet in ghenaemd en staed, 115 En wild u dies belghen noch storen115 + Want zulcx u eere niet an en gaed.116 Niemand en neme my oock voor quaed117 Indien ick int voorstellen fale D'welck ick my ghedragh' in den raed,119 120 Van die daer om twist in camer of sale.120 En in dien ick eenighe heb' ghepresen Voor zulck als sy niet is bekend,122 Die wil pooghen om zulcx te wesen:123
97 98 101 103 106 108 109 110 111 112 115 116 117 119 120 122 123
Musa: meervoud. uwen danck: een loon voor u, ofwel: een dankbetuiging van uwentwege. naer dien: aangezien; schanck: schonk. clanck: deed klinken. vant: uitvond. eerlick: aanzienlijk. verstant: mening. gout verwe: goudkleur. hoet: krans; plaisant: aangenaam. achter en veuren: voor- en achteraan. u...belghen: zich boos maken. niet an en gaed: niet aantast. Niemand neme het mij ook kwalijk. Waarin ik mij onderwerp aan het voorschrift. Van wie daarover redetwist in kamer of zaal (der rederijkerskamer). zulck als: datgene, waarvoor. wil pooghen: trachte.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 34]
29 Maer al gheue ick iemand t'instrument 125 Daer op zi niet en is ghewend:125 By tspel meentmen consten crachtigh,126 Ofte gratien excellent: Dit maect mijn zaecke gh'eel warachtigh. Finis.
+
XI Lof en prijs der vvercs (dvvelc S. Ians inde capelle es)+ Van schilderien, ghemaect by die M. Ian hiet Van Maesheyc gheboren den vlaemschen Apelles: Nerstigh leest, verstaet ende op d'vverck dan ziet.Titel Ode 1
Comt hier ghi const beminders van alle gheslachten, En besiet desen costelicken schat oft pant2 Waerbi ghi Croesus rijcdommen niet en zult achten:3 Want tis eenen hemelschen schat in Vlaender lant.
5
Comt (zegh' ic) maer met andacht en verstant,5 En lett vry op alle zaecken, zo merct ghi mids desen6 Dattet is een zee van gratien abundant7 Daer elc om te schoonst voortdoet, en wilt sijn gepresen.8
+
[pag. 35]
Dese vaersen staen te Ghent, in S. Ians kercke in de Capelle van den Adam en Eua gheseit.
Bemerct des Vaders Godd'lic, en Ioannes wesen,9 10 Met Maria tooghende een lieflic ghelaet:10 Tschijnt datmen heuren mont siet deuotelic lesen,11 En hoe wel is ghemaect die croone en al tcieraet?
125 Waarmee ze niet vertrouwd is. 126 By...meentmen: Onder ‘het spel’ verstaat men. Titel S. Ians: genitief van plaats; schilderien: schilderwerk; Nerstigh...: Lees het gedicht zorgvuldig, neem het in u op, en kijk pas dan naar het schilderij. 2 pant: iets van grote waarde. 3 niet: voor niets. 5 andacht: opmerkzaamheid; verstant: begrip. 6 mids desen: dientengevolge. 7 gratien: bevalligheden; abundant: overvloedig. 8 voortdoet: vertoont. 9 Godd'lic (wesen); wesen: uiterlijk. 10 tooghende: tonend. 11 deuotelic: met innigheid.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
30 Hoe verschrickelic en leuendigh Adam staet?13 Wie zagh oynt vleesschelicker verwe van lichame?14 15 Tschijnt dat hi weighert, en ontseght Euams raet,15 Die hem presenteert een fighe, haer anghename.16 Maer deur d'hemelsce Nymphen en Ingels bequame17 Zinghende discant, elcs gheest te recht veriolijst:18 Wiens diuersche voysen men kent naer den betame,19 20 Want elc mondeken, en ooghsken dat claer wtwijst.20 +
Maer te vergheefs men iet int besondere prijst, Daert al zijn om te constighste en schoonste iuweelen,22 Het schijnt datter al leeft, roert, gaet ofteXI, 23: ofte: ofe. uutrijst:23 Tsijn spieghels, en gheen gheschilderde tafereelen. 25
Ziet hoe deghelic, en eerbaer zijn daer die deelen25 Van d'auders en den gheestlicken staet die daer lijt,26 Hier siedy (Schilders) bisonder in dees parceelen,27 Exemple van goet laken emmers naer dien tijt.28
Wie en soude in die maeghdekens niet sijn verblijt 30 Daer de onze wel mochten zebaerheit an leeren:30 En anmerckt hoe triumphant inde deuren rijt,31 De bende der Coninghen, Princen, Grauen en heeren.32 Ten rechten siet men onder de zulcke verkeeren,33 Den princelicken Schilder die dit werck voldé'34 35 Met den rooden Pater noster op zwarte cleeren Sijn broeder Hubert rijdt by hem in d'hooghste sté.36
13 14 15 16 17 18 19 20 22 23 25 26 27 28 30 31 32 33 34 36
verschrickelic: verstomd van schrik. verwe: kleur. ontseght: afwijst. fighe: vijg. bequame: bevallig. discant: boventoon in tweestemmige muziek, sopraan; veriolijst: zich verheugt. voysen: stem; naer...betame: gelijk het betaamt. Want de mondstand en de blik op de tekst laten dit duidelijk merken. om: in wedijver met elkander; zie WNT, X, 143. uutrijst: zich rijzend verheft. deghelic: voortreffelijk; eerbaer: voornaam; deelen: onderdelen. d'auders: zie Aant.; lijt: (processiegewijs) voorbijgaat. parceelen: delen. Exemple: voorbeeld; emmers...tijt: althans voor die tijd. zebaerheit: ingetogenheid. anmerckt: merkt op; deuren: zijpanelen. bende: groep. Ten rechten: Terecht. princelicken: verheven; voldé: voltooide. hooghste: zie Aant.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 36]
31 Welcken Hubert dit waerck begonste naer sijn zé'+37 Maer deur de doot (diet al doodt) moest hijt staken, Hi leit hier begrauen, ende zijn zuster mé',39 40 Die ooc in schilderyen dede groote zaken.40
+
Hubert sterf anno. 14.
Maer op dat wy t'onser materie gheraken,41 Wilt dees excellentie in dit werck gade slaen,42 Dat hy d'aensighten al onghelijc conste maken, Hoe wel datter nochtans drye hondert sijn ghedaen.44 45
+
Ten anderen moet het selfde veel lofs ontfaen, Van weghe sine schoone bliuende coleuren: Die in hondert vijftigh iaren niet en zijn vergaen: Twelcke men nu ter tijt niet veel en siet ghebeuren.
+
[pag. 37]
Summa tis vul perfectien achter en veuren:49 50 Tooghende wel dat den werckman en meester goet, Verciert was met veel gratien (zonder erreuren)51 De welcke een constigh schilder altijt hebben moet. Sijn scherpicheit maect ons zijn patientie vroet,53 En zijn memorie groot blijckt in tselfde claerlic54 55 Alzoo oock zinen grooten gheest bouen al doet, In d'inuentie, ende ordinancien openbaerlic.56 Van desen moetmen hem te meer lofs gheuen waerlic57 Om dat hi in zulcke tiden alsoo heeft ghefloreert,58 Doen hi zulck' excellente waercken eenpaerlic, 60 Als hi selue dede en had' gh'experimenteert.59-60 Een Schilder uut Italien selfs confesseert,+61 Dat Heycus daer d'Olverwe broght en heeft vonden:62 En van dry sine waercken hi mentioneert63 Die te Napels, Florencen en Turbino stonden.64 37 39 40 41 42 44 49 51 53 54 56 57 58 59-60 61 62 63 64
zé': gewoonte. mé': ook. groote zaken: bewonderenswaardig werk. materie: onderwerp; gheraken: belanden bij. excellentie: voortreffelijkheid. ghedaan: geschilderd. Summa: Kortom.; achter en veuren: in voor en achtergrond? of stoplap. Verciert ... met: voorzien van; erreuren: vergissingen. Zijn scherpte van lijn maakt zijn geduld aan ons bekend. memorie: geheugen. inuentie: vinding; ordinancien: zie Aant.; openbaerlic: openlijk. Van desen: Hierom. ghefloreert: gebloeid. Toen hij aanhoudend zulke schitterende werken, zoals hij zelf maakte, niet had waargenomen. confesseert: bekent. Heycus: zie Aant. mentioneert: maakt hij gewag. Turbino: Te Urbino.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
Georgius Vasarius.
32 65
Wat conste vantmen oynt (de waerheit t'orconden)65 Soo perfect int eerste als dese const' excellent?66 Van welcke belyden alle verstandighe monden,67 Datmen heuren Meester noynt en heeft ghekent:68 +
Was hy dan niet ten rechten tot sijns leuens hent69 70 Van Hertoghe Philips zijn meester vul trauwen70 Hooghelic verheuen? En als een ornament71 Van ons landen, ia van gheel Vlaenderen ghehauwen? Sijn wercken waren ghesocht uut alle landauwen,73 Daerom en vindtmen bouen dees tafel niet,74 75 Dan datmen te Brugghe magh noch een anschauwen, Ende t'Ypre ooc een onvulmaecte zomen siet.76 Dese blomme zeer vrough vande weerelt schiet,77 Die uut dat onnoosel Maesheyc is becleuen,78 Brugghe bewaert hem, daer hi sijn leuen liet, 80 Maer sijn name zal in der eeuwigheit leuen. Dit waerck heeft ons Coningh soo hooghe verheuen81 (Zo alle goede consten staen in zinen sin)82 Dat hi (om dat te contrefaiten) heeft ghegheuen,83 Wel vier duysent guldenen oft lutter min.84 85
Michiel Coxsye, hadde voor dit waerck zulc gewin Twee iaren daer met besigh zijnde in dees capelle. Hy bewaerde sijn eere van int beghin87 Totten hende toe, als een oprecht werck-gheselle.88
Dees copie is in Spaignen (op dat ict vertelle) 90 Te Vendedoly, t'eender memorie bloot, Van ons Coninghs liefde, die ic voor ander stelle:
65 66 67 68 69 70 71 73 74 76 77 78 81 82 83 84 87 88
de...t'orconden: de waarheid (is mij) tot getuigenis. int eerste: vanaf het begin. verstandighe: kundige; monden: (omschrijving voor) personen. Meester: leermeester. tot...hent: tot het eind van zijn leven. trauwen: rechtschapenheid. Hooghelic: zeer. landauwen: landstreken. bouen: behalve; tafel: schilderij. onvulmaecte: onvoltooide; zomen: zoals men. schiet: scheidde. onnoosel: onbeduidend; zie Aant. v. 68; becleuen: opgeschoten. verheuen: tot aanzien gebracht. sin: opmerkzaamheid. centrefaiten: afschilderen. lutter: luttel. eere: schilderseer. oprecht: betrouwbaar.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 38]
Ende tot Heycus, en Coxyens glorie groot.90b-92
90b-92 tot een openbaar aandenken aan de liefde van onze koning,... en tot grote roem van Van Eyck en Coxie.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
33 +
XII Echo, Andwoordende op twee vrauwen die al cautende gaen in een dal. Maeye, en Nicola.Titel
+
[pag. 39]
i. 1 Ghebuerne ic en weet niet hoet met my noch zal gaen:1 Ic vinde my zo benaut, behancxt en belaen2 Dat ic mijns leuens moe ben ken weet waer henen.3 ij. Hoe dat ghebuerne? i. 5 En hebb'ic daer toe (diinct v) gheen groote renen,5 VVant ic ben met een bouue van een man ghequelt?6 Die daeghelicx versmoort drijnct, al heeft hy gheen ghelt7 Ende verdoed al tschoon goet dat icker in brochte.8 Noch gheeft hy my een schoon woord niet zoo hi wel mochte: 10 Maer het schoonste woordt dat hy my gheeft, dat is prye,10 Leelicken sack, duvelinne, en buels amie.11 Ic wilde zeer wel datmen zijn laetste haer afschoere. E. hoere12 ij. Nonfortse als hy niet en speelt op u tamboere13 Med een dick hend haudts zoot ghebeurt menighe fraye. E. aye!14 i. 15 Die spijse is my gheheel ghetijligh lieue Maye:15 + Want stocvisch, en vuustloock hebb'ic daghelicx toch. E. och!16 +
[pag. 40]
Titel 1 2 3 5 6 7 8 10 11 12 13 14 15 16
cautende: keuvelend. Ghebuerne: buurvrouw. benaut: bekommerd; behancxt: angstig; belaen: gekweld. ken: ik en (negatie). diinct: dunkt; renen: redenen. VVant: omdat; bouue: vlegel. Die...drijnct: Die zich dagelijks zwaar bedrinkt. verdoed: verkwist; goet: bezit; in (het huwelijk). prye: ontuchtige vrouw. sack: lichaam (scheldwoord); buels amie: bijzit van de beul. afschoere: conj. impf. afscheren. Het doet er niet toe zolang hij niet op u trommelt. hend haudts: eind hout, knuppel; fraye: dartele vrouw. ghetijligh: geregeld. vuustloock: slaag.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
34 ij. Maer het is moghelick u schuld: om dat ghy noch Altijd tlancste wildt hebben, en maect groot gheschal. E. al.18 i. Ghy slacht dees quaeckerssen, dier veel zijn int ghetal19 20 Wiens tonghe wel dienen zau' tot een clock' ofte schelle. E. helle.20 Ic mach wel voor tmijn spreken in zulcken ghequelle21 Hy behuwde med my van goeds weghe schoon vlueghen. E. luegen22 Nu vertuust, en verhoert hijt al na sijn vermueghen:23 Ic heb ghebreck dat hy ander gheeft te ghewinne.24 25 Hy en dorste van huus niet zeer malen de minne,25 Want te mijnent is wercx ghenouch, zo ghi wel peyst, E. eyst?26 Al ben ic nu wat leelic (ie sprek' ongheueyst)27 Ic was voortijts gh'acht met de gente schoon en smalle, E. malle28 Hy leefde zo med my niet doen hi mi bracht te valle: 30 Want doen wast al lief hier lief daer, ende lief ghinder.
E. hinder30
ij. En deze zijn liefde en ware nu ooc niet minder Hield ghy u wel, in alle eerbaerheyt ende vreden E. reden32 Zaech hy an u alle betaemelicke zeden33 Hy zau u wel begratien deur zulc beseffen. E. effen34
18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 30 32 33 34
tlancste: het langste eind; gheschal: geschreeuw. slacht: gelijkt op; quaeckerssen: personen die onnutte, malle klap uitslaan. schelle helle: heldere bel. tmijn: mijn zaak; ghequelle: kwelling. Hij verwierf door zijn huwelijk met mij inzake bezit mooie middelen, waarmee hij kan uitvliegen; luegen: leugen. vertuust: verdobbelt; na...vermueghen: zoveel hij kan. dat hij...ghewinne: aan datgene, dat hij aan een andere geeft tot levensonderhoud. van huis: van huis weg; malen de minne: het minnespel spelen. eyst?: is het zo? ongheveyst: zonder te huichelen. Ik werd vroeger gerekend tot de lieve, mooie en sierlijke vrouwen. hinder: in het ongeluk. Hield: voorw. zin; reden: met reden. zaech: Indien hij zou zien. begratien: zijn gunst schenken aan; effen: eventjes.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
35 i. 35 +Hy es ialous van my zonder renen die treffen:35 Want spreec' ic iemanden toe, hy bescheld dies my.
E. I!36
ij. Moghelicken ghi comt ander mans wat te by37 Oft haudt haer te veel cauts: wat verdiend dan zulc clappen? E. lappen38
i. Ic maeck gherne goed chiere, en ben geerne bi ttappen,39 40 Maer zonder ergh altijts, al ghelooft hijt zwaerlic. E. waerlic.40 ij. Zulc occasien b'hoort ghij te schuwen eenpaerlick:41 Want brasseri' is voester der bederfenesse. E. esse?42 De zulcke die verliest dicmaels haer poortieresse:43 En daer comt quaed af alzo van tvier comt den roock E. oock44 i. 45 Als hij in zijne ghenouchten is (bi gans loock)45 Zal ic t'huus asch vijsten, veracht als den ouden schoe E. hoe?46 ij. Ia t'huus blijuen b'hoort een eerbaer vrauwe toe,47 Haer huusghesin ga slaen, en doen (als Paulus riet) E. iet.48
35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
renen: zie v. 5. bescheld: vaart uit tegen; I: tussenwerpsel v. vrees. Moghelicken: misschien; by: nabij. cauts: praatjes; clappen: babbelen; lappen: subst. klappen, of: inf. slaan. ttappen: het (bier) tappen. zonder ergh: zonder boze oogmerken; zwaerlic: met moeite. occasien: gelegenheden; eenpaerlick: gestadig. brasseri': het slempen; bederfenesse: verderf; esse?: is ze dat? dicmaels: dikwijls; poortieresse: portierster; obsceen voor maagdelijkheid. quaed: zie Aant. ghenouchten: vermaak; gans loock: gans met look bereid, zie Aant. vijsten: aanblazen (het smeulend vuur in de as); schoe: zie Aant. b'hoort... toe: betaamt. riet: aanraadde.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 41]
36 Zoo doende zaudt ghi v man (alst ander gheschiet)49 50 Met vriendelicke redelicheit trecken meerst. E. eerst.50 Hem vermanende nuchter duer iemand gheleerst Doen vermanen, zoo saut beteren, hoe hij raest. E. aest.51-52 i. Tis om niet, hi es te zeer vp d'hoeren verdwaest53 En is (hier gheseit) van der secti' als men anschaut. E. haut.54 55 +VVant hi gaed niet ter kercken, dit maect mi benauwt55 Moet hij dan niet zijn een oprecht hugheno la? E. ola!56 ij. Ghi moest veel eer zijn faulten decken, Nicola57 Dan sijn faeme (mogh, lic tonghelijcke) soo schenden E. henden58 i. Ic wilde dat ic hem quyt war' den onbekenden,59 60 Op dat ic mochte anders (want waerom zaud, ict schuwen) E. huwen60 Dan zaude ic hem (zoo ic zal) verachten verspuwen Ende begrauen hem oock daer ten blijden berghe. E. erghe62 ij. Maer med orlof vrouwe op dat ic v niet en terghe63 Ic bid' God dat hy v bekeer en ons al tsamen. E. amen. Finis.
49 alst...gheschiet: zoals het aan een andere (vrouw) te beurt valt. 50 meerst: vooral. 51-52 Hem op een kalme wijze vermanend, door een geleerd man laten bezweren, zo zou het verbeteren, hoe hij ook raast. 53 om niet: tevergeefs; verdwaest: verzot. 54 hier: tussen ons; secti': ketterij; anschaut: er op let; haut: pas op!. 55 benauwt: bekommerd. 56 hugheno la: uit ‘un huguenot-là’. 57 faulten: zedelijke gebreken. 58 tonghelijcke: ten onrechte; schenden: schandvlekken; henden: een einde maken aan (zijn faam). 59 quyt: verlost van; onbekenden: woestaard. 60 anders... huwen. 62 ten blijden berghe: niet op de treurenberg, zonder verdriet; erghe: gemeen (is dit). 63 orlof: vergunning; terghe: zou tergen.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 42]
37 +
Epigrammen, en nieu-iaren +
[pag. 43]
XIII An me Vrauwe van Wackene. 1 Alsmen v me vrauw' siet in d'eerbaer hoeffeninghen,1 Van velden, bosschen, beemden, vlieghen en der iacht2 En met u Viole hoort by de Muses ooc singhen, Zidy niet ten rechten voor Diana gheacht? 5 Wtghenomen dat si dicmaels binnen den nacht, Duuster wordt, en verandert in ons presentie: Maer ghy blijft eenvauwigh in v excellentie.7
XIV An me Vrauwe van Wallebeke. 1 Ic gheue u voor een nieu-iaer met alle meynschen Van die alderschoonste schoonheit den prijs,2 Diemen magh dijncken, willen, of weynschen: Maer welck die is lat' ic in u aduijs.4
XV An me Vrauwe vanden Nes, Nazaretten & ç. 1 Ic ion' me vrauw' vanden Nes,1 Dit iaer expres,2 Dat haer lief magh sijn ontrent,3 Zoo haer hert is wel present,4 Waer hy ooc es.
XVI An me Vrauwe d'vtenhoue, van Ypre. 1 +Wat zoud' ic die van hem selfs niet en heeft Gheuen u, die hebt al wat excellent is?
1 2 7 2 4 1 2 3 4
Alsmen...siet: Als men u zich ziet bezighouden met; eerbaer: voorname; hoeffeninghen: beoefening. vlieghen (als subst.): de jacht op vogels. eenvauwigh: één in haar wezen; excellentie: uitmuntendheid. de eer van de allerschoonste schoonheid, die men... lat'...aduijs: laat ik aan uw mening over. ion': schenk. (voor) dit jaar uitdrukkelijk. ontrent: in de buurt. Zoo: zoals.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 44]
38 Maer ic hebbe te weinschen, van diet al gheeft,3 Dat hy v dit Nieu-iaer zi zoo beleeft4 5 V gheuende een man die zoo moy en gent is,5 Als ghy vrauwen zijt in dat v bekent is.6
XVII An Marie van Gheldre. V hemelsche hand die maect elcken verbaest,1 Als een groot miracle buter natueren:2 Want gheen man en sal voor v winnen haest,3 Den prijs van schryuen: (O eel creaturen4 5 Van vrauwen, dat si nu ter goeder hueren5 Verciert sijn, met uwen elen persoon)!6 Maer als ic ooc anmercke in dese kueren7 Dat u hand wordt vanden hemelschen Troon Beweeght en gheleedt, gheue v dan den loon9 10 Die betaemt een vercoren instrument,10 Waer deur God hem wonderlic maect bekent. 1
XVIII, 4 gheleertheit: gheleeertheit.XVIII An M. Christophle vander Beke, Aduocat. 1 Wt de fonteyn' Castali' is een BEKE dalende, Die de cruyden van desen hof lustigh doet groeyen,2 Ende voetsel gheeft: want daer an is zi palende,3 Dats, ic ben van v Beke gheleertheit halende,4 5 Daermede ic mijn Poëetsche cruyden can besproeyen, + Maer ghelijc de beken altijt vol sijn en vloeyen, Al scheptmer wat uut, in alzulcker wijs oft zede,
3 4 5 6 1 2 3 4 5 6 7 9 10 2 3 4
diet: die (= God) het. Dat Hij zich gedurende dit nieuwe jaar, zie, zo gedraagt jegens u. gent: bevallig. in...is: in datgene dat gij zo goed verstaat. die: expletief. buter: buiten de grenzen der. voor: op; haest: spoedig. van: in het; eel: voortreffelijke. ter...hueren: op een geschikt ogenblik. Verciert met: voorzien van. anmercke: in aanmerking neem; kueren: kunststukken. gheleedt: geleid; gheue: (de hemel) v. instrument: middel in Gods hand. lustigh: lieflijk. daer...palende: daaraan grenst ze. Dats: Dat betekent.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 45]
Mindert u excellenti' niet al deel ic mede.7-8
7-8 Al schept men iets daaruit; op dezelfde wijze of manier vermindert uw voortreffelijkheid niet, al deel ik er in.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
39
XIX An M. Franchois Florus excellent Schilder. 1 Naer dien ghi deur u Goddelicke scientie1 Appelles name, zo hebt wtgevaegt en verdreuen2 Datmen nu niet meer voor een ghemeen sententie,3 Alsmen een Schilder wilt den hoogsten titel gheuen, 5 Hem Appelles en naemt, maer werdt veel meer verheuen5 Met hem by u te ghelijcken' die voor al gaet:6 Wat hoogher titel dan, can u self zijn toegheschreuen Dan Florus? waerbi men den grootsten schilder verstaet.
XX An M. François Hieman, ghelaureert Poëte. 1 Ialours Liefhebber van Mineruams camerieren1, Wilt heur soo pingieren, met u hemelsche penne,2 Datmen heur proprieteit, wesen ende manieren,3 End' ooc u excellentie daer uut bekenne.4
XXI An I. Bauier Docteur inde Rechten. 1 Alzoo ic nu minen thresoor wel onderzochte1 Om eenigh becaem en fraey Nieu-iaer u te gheuen2 Conforme uwen persoon, oft dat u nieu wesen mochte3 En heb' daertoe niet ghevonden oft beseuen:4 5 Want gh'ebt al dat iemande magh werden toegheschreuen5 Voor loof, licke zaken, die v mochten vercieren. Dus in d'ste van gheuen, ionne ic v hier beneuen,7 + Dat dese gauen in u moghen multiplieren.8 End' alzoo zoud'ic v wel derren certifieren,9 1 2 3 5 6 1 2 3 4 1 2 3 4 5 7 8 9
Naar dien: Aangezien; scientie: kennis. Appelles: genitief. voor...sententie: als een algemeen geldende uitspraak. werdt: wordt. die...gaet: die boven allen uitsteekt. Ialours: ijverzuchtig (in het goede); camerieren: hofdames; zie Aant. pingieren: schilderen. proprieteit: het typische; wesen: natuur. bekenne: zou erkennen. thresoor: schat becaem: bevallig. Conforme: overeenkomstig met. heb' (ik); beseuen hebben: gevat hebben. toegheschreuen: toegekend. in d'ste: in plaats; hier beneuen: hiernaast. multiplieren: vermeerderen. derren certifieren: durven officieel verklaren;
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 46]
10 Dat ghy in Pallas hof (waer hi noch in wesen)10 Een plaetse zaudt hebben: ia ansiende u manieren
10
10b indien die tuin (of hofhouding) nog zou bestaan.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
40 Anvaerdt de harpe, pilen, coker ende pesen Alreede zuldy zijn voor Apollo ghepresen.13
XXII, 4 uws: uuws.XXII An sijn lief, die hy zant heur pourtraiture. 1 Ic zend' u (lief) u figuere present1 Biddende, neemtse in dancke gheheel,2 Al en is de conste niet excellent: Nochtans wild' ic in uws herten tafereel,4 5 Zoo wel gheschildert wesen, met tpinceel Van Cupido, dien meester verheuen: Die u in mijn herte schilderde naer d'leuen.7
XXIII An een ionghe Dochter. 1 Ic schinck u (voor een Nieu-iaer) Katheryne D'eere van Venus schoonheit oft imaige.2 Ic make u dan Venus, tot zulcken fine:3 Dat ghy my laett (in recompence van tmine),4 5 An u spelen, Mars figuere oft personnaige.5
XXIV An M.V.H. 1 D'Audenaerdsche lieden ghemeene:1 Enconnen egheene2 Wafelen backen: En waeromme? Want wegh is nu al haer blomme4 5 Die sidy alleene.5
13 1 2 4 7 2 3 4 5 1 2 4 5
Dadelijk zult ge vereerd worden of ge Apollo waart. u figuere present: uw beeld als geschenk. Biddende: met aandrang verzoekend; gheheel: heel en al. in...tafereel: in het schilderij van uw hart. naer: overeenkomstig. Venus: genitief; imaige: beeld. fine: doel. in...tmine: als vergoeding van het mijne (nl. dit gedicht). Mars...personnaige: de figuur of rol van Mars. ghemeene: gezamenlijk. En...egheene: kunnen geen. blomme: bloemmeel. sidy: zijt gij.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
41
+
XXV An d'excellente Roseane Poëtersse residerende te Dendermonde.Titel + 1
1 Eer dat ic u kenne (ó Roseane excellent) Hebbe u ghekend, deur Haelsuut eloquent Die my te Ghend van u beghonste te narreren,3 Zegghende: daer was een dochter wonende ontrent4 5 Zijn woonste, welcke in dichten en componeren5 Wonder dede: ia wiens wercken dat passeren6 (Sprack hy) veel manlicke constighe weercken.7 Dies begonste ic mi (duer zulc aduerteren)8 Zeer te verwonderen, ende (zoo ghi meughd mercken) 10 Noch meer te verblien: ziende de const verstercken10 Vereeren en verrijcken deur een maeghd eerbaer, Die zonder de studie ofte hulpe van cleercken12 Zonder lettre te kennen componeerd eenpaer13 Schoon spelen, Refereynen, Liedekins, aldaer 15 Vul van alle gheleerde sententien en leeren.15 Waer deur ghi uws stads lof (al is si cleene voorwaer)16 Meer dan of zy Scijpion hadde zuld vermeeren: Ghelijc Pallas bouen Mars is verre te eeren.18 Maer op dat ander v licht ooc meughen sien blijncken19 20 En dies haer profijt maken: ooc dat zelue keeren20 Ten prise Gods, wild mi van u dichten schijncken.21 Op dat ic die verbreedt maecke eer zi mijncken22 Deur de prente, waer bi sconstenaers lof groeyende is23a En op dat elc (dit ziende) magh zegghen, oft dijncken 25 Sulck een ROOSE-aene de DENNE groeyende is.25
Titel 1 3 4 5 6 7 8 10 12 13 15 16 18 19 20 21 22 23a 25
residerende: verbijvende. kenne: van nabij ken (door dit schriftelijk contact). narreren: verhalen. dochter: jongedochter. woonste: woning; componeren: samenstellen. dat: expletief; passeren: overtreffen. hy: Haelsuut; manlicke: van een man. aduerteren: zeggen, spreken van. verblien: verheugen; verstercken: krachtiger worden. cleercken: geleerden. eenpaer: gelijkmatig. sententien: uitspraken; leeren: leringen. si: de stad. is... te eeren: moet vereerd worden. ander: anderen. profijt maken: voordeel halen; dat zelue (licht). prise: lof; wild: imperat. verbreedt: bekend; mijncken: schade lijden. past bij 22a; prente: boekdrukkunst. Denne: Dender.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
[pag. 47]
42
+
XXVI Roseane an Lucas D'heere. + 1
1 Ghy schrijft tot een die simpel is in de Practijcque, Onwijs aerme gheboren, en noch niet rijcke2 In de conste gheel magher ende teere,3 Slecht ongheleerd, zoo ghy hier zied publiicke:4 5 Maer nochtans zendic een groete vriendeliicke Tot Ghendt an v lieue Lucas d'heere. Op dat ic wat danckbaerheits weder keere7 Tot u die gherekent ziit onder d'expeerde.8 Als ic van u hoorde ic schaemde my zeere 10 Dat was als my Haelsuut van v vercleerde,10 Ic en hebbe v noynt (meen ic) ghesien op d'eerde Dan deur uwen brief, danc heb v Ionste:12 Daer in ghy schriift dat ghi van mi dicht begheerde13 Dwelc (ic kend) te cleen is en te sober in de conste.14 15 Ic beminde Rhetorica van dat ic begonste Die t'handtieren, zonder schriuen of lesen: Maer sheeren milde graci' (die my begaeft vp tronste)17 Is op u (Luca) ouervloedigher gheresen.18 Die ziit onder alle d'artisten ghepresen 20 Al begheerde van een maeght Rhetoricams lessen:20 Die in de zulcke niet crachtigh en kan wezen,21 En die ic deur d'aude lanx om meer moet messen22 Als eene Roose die verdwiint, by gheliickenessen.23 Nochtans minen gheest in u begheerte verbonden is,24 25 Want dat my is ghegheuen deur Gods addressen V van my uut ionsten ionstigh ghezonden is.25-26:
1 2 3 4 7 8 10 12 13 14 17 18 20 21 22 23 24 25-26:
simpel: onontwikkeld. Onwijs...gheboren: Onwijs, arm geboren. magher...teere; gering en zwak. Slecht: geheel; publiicke: openlijk. weder keere: zou doen wederkeren. expeerde: ervaren lieden. vercleerde: vertelde. danc...Ionste: daarvoor hebbe uw vriendelijkheid dank. Daer in: in welke brief. cleen: onbeduidend; sober: armzalig. graci': genade; die...tronste: die mij - ongeveinsd gesproken - begiftigt. gheresen: neergedaald. begheerde: begeert gij. Die: ‘Rhetorica’; de zulcke: ‘een maeght’. die: ‘Rhetorica’; d'aude: ouderdom; lanx om: hoe langer hoe. by gheliickenessen: om een vergelijking te gebruiken. in u begheerte: met uw verlangen. Want wat mij door Gods bijstand gegeven is, is aan u van mijnentwege uit gunst welwillend toegestuurd.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
[pag. 48]
43 +
XXVII An Ch. C. +
V Schoonheyt (waer ic cam altoos) Elc oynt vercoos,1-2 Gheuende u den prijs hier beneuen,3 Dus wat can ic u anders gheuen 5 Dan minen voos?5
XXVIII An M. de Galleye. 1 Daer zijn nu curts, zommighe deugnieten gevangen1 Om op de Galley' te stellen naer sheeren raet,2 Waer naer zeker de zelfde niet zeer en verlanghen, Maer zijn bynaer van anxt en droufheit desperaet.4 5 En ic gh'eel ter contrarie (op dat ghijt verstaet)5 Ben drouue, ende mi spijtt, uut zeker waerommen6 Dat ic op de galleye niet en can ghecommen.
XXIX Van de droufheyt eens Quidams.Titel 1 D'wijf eens mans die ic wel kenne, stond laetst in baren,1 End' eer si wel caut was, sprack hi tot zijn ghevaren2 (Den droufvaert contrefaictende, hi wildet wel weten):3 Och! ic ben so drouue om mijn wijfken, lieue caren,4 5 Dat icse tot deser tijt niet en can vergheten.
XXX Epigramme van den Caproen.Titel 1 Onder den caproen, maghmen veel bemoen:1 1-2 Ieder verkoos - waar ik telkens kwam - uw schoonheid. 3 hier beneuen: als gevolg van deze uitverkiezing. 5 voos: stem. 1 curts: kort geleden. 2 raet: oordeel. 4 desperaet: wanhopig. 5 ter contrarie: integendeel. 6 spijtt: spijt het; uut...waerommen: om een bepaalde reden. Titel eens Quidams: van een zeker iemand. 1 in baren: op de lijkbaar, boven de aarde staan. 2 wel: goed en wel; ghevaren: vrienden. 3 Zich bedroefd aanstellende, hij wilde er (voor zijn droefheid) wel voor uitkomen. 4 caren: vrienden. Titel Caproen: mantelkap. 1 bemoen: vermoeden.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
[pag. 49]
Dees leelicke mocken caproenen draghen,2
2
mocken: sletten.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
44 Niet dat de zonne heur hinder sau doen: + Maer vaer hebbende (so ic can bevroen)4 5 Oftse eenighe lieden te by besaghen.5 Menigh schoon aensichtgen (tot elx behaghen) Steect ooc daer onder staut, fraey en coen,7 D'welc loerooght en lacht (tgaet zonder vraghen)8 Onder den caproen.
XXXI Van een Neen, tot een ionghe dochter. 1 Een zoet Neen, end' een weygheren ooc mede1 Verciert met een lagsken, ô schoone maeght, Dat vought u soo wel, en tis een goe zede,3 In een teecken dattet my wel behaegt:4 5 Vseret vry, wie datter ouer claeght,5 Mi zegghende, neen, laett staen en sitt stille:6 Maer laett my daerneffens doen dat ic wille.
XXXII Tot eenen zynen vrient. 1 Ic versta dat ghy ghehoort hebt in uwe palen1 Dat ic ghestoruen ben hier binnen dese stede: Maer ic certifier' u, de duuel moet mi halen,3 Indien dat waer is, oft eist dat ict dincke mede.4 5 Eenighe qua tonghe dees mare gaen dede Zoo ic gh'oort hebbe, dat ghi hebt een siecte groot:5-6 Maer God geue, datt so waer moet sijn, dits mijn bede7 Alst waer is dat ic ben ghestoruen of doot.
4 5 7 8 1 3 4 5 6 1 3 4 5-6 7
vaer: vrees; bevroen: begrijpen. Oftse: Dat hen; te by: van te dichtbij. staut...coen: niet verlegen, knap en vermetel. loerooght: met de ogen loert; tgaet: het gebeurt mede: daarbij. vought: past; zede: manier. In....teecken: tot, als een teken. gebruik het gerust, wie ook daarover moge klagen. laett staen: laat dat achterwege. versta: hoor zeggen; palen: streek. certifier': verklaar officieel. oft eist: of zou het zijn; dincke: overweeg. Een roddelaar liet dit gerucht rondgaan dat gij, naar ik gehoord heb, zwaar ziek zijt. datt: dat het; bede: gebed.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 50]
45
XXXIII Remedie ieghens de Peste. 1 Remedie ieghens de peste sal sijn,1 Dat ghy voor al, des morghens vrough op staet, + Ende ontbijtt, drinckende zeer goeden wijn. Vseert snoenens een spijsken delicaet,4 5 Vliende grouen cost: want dien is quaet,5 Tsauonds doeghet tselue en altijt om tbeste.6 Cuendy dit gh'useren (naer minen raet)7 Een iaer of twee daer en is af gheen queste, In drye maenden en sterfdy niet vande Peste.8b-9
XXXIV Tot een bruyn dochtere, nochtans hoouerdigh.Titel 1 Waert datmen hier als by de Mauritanen1 Hachte tbruynste coleur voor tschoonste siet2 Zo soudt ghi moghen segghen oft wanen.3 Dat ghi schoon waert, maer nu en zidijs niet.
XXXV Van een Ioncker die ieghen sijn wijf speelde.Titel 1 Een Ioncker uut ghenoughten inden Mey1 Speelde ieghens ziin ghesellinne Alleen om twee cuskens zoo ic u sey,3 Die hi ooc verloos: maer doen sprac ziin minne,4 5 Ten is mi niet ghenoegh dat ic eens winne: Dies spel' ic we'er icker viere hebbe oft niet.6 Heur man craude siin hooft, als belaen van sinne.7 Dit ziende den knecht (diedt was een verdriet,8 1 ieghens: tegen. 4 Vseert: Gebruik; snoenens: 's middags; delicaet: uitgelezen. 5 Vliende...cost: Ontvluchtend zwaar voedsel. 6 doeghet: imperatief; om tbeste: zo goed mogelijk. 7 Cuendy...gh'useren: Indien gij dit zoudt kunnen toepassen. 8b-9 dan is er geen kwestie van dat ge binnen twee of drie maanden sterft aan de pest. Titel Volgens S. Eringa, a.w., p. 128 is deze bruyn dochtere M.V.H. (XXIV), de jongedame uit Oudenaarde (LVII). 1 Waert: was het. 2 de bruinste kleur voor de mooiste zou houden, siet: kijk. 3 wanen: menen. Titel speelde ieghen: een spelletje deed met. 1 ghenoughten: genoegen. 3 Alleen: enkel. 4 verloos: verloor; minne: geliefde. 6 Daarom speel ik er nu om, of ik er vier krijg of niets. 7 craude: krabde; belaen: gekweld. 8 diedt: voor wie het.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 51]
46 Dat siin meester hem soo vervaert gheliet)9 10 Sprack, heere en vreest u niet van dien spele, Ic doe v dheelft als waert om noch so vele.11
XXXVI Van het schoon Mammeken.Titel 1 +Mammeken dat lof end' eere betaemt Wit als een eykin, vet als een mollekin,2 Een Goddinnen mammeken waerd ghenaemt.3 Cleen wurtgen dat de Roosen beschaemt:4 5 Rood criexkin (zeghic) med zijn clein olleken5 Vp een effen rond yuoore bolleken. Mammekin van sattijn wit en claer. Lieflijc tepelkin aerdigh drolleken8 Het welcke meestendeel bedect es, maer 10 Ick wedde om eens te besiene tis waer.10 Mammeken dat zulcke gratien heeft11 Dat een man wel zoude maken eenpaer12 Het kindeken om u te zughen naer,13 Wel ghemaect mammeken waerd dat het leeft.14 15 Stijf mammeken, twelc niet en beeft15 We'er datmen springht en danst, loopt ofte gaet.16 Mammekin dat vulle ghetughe gheeft17 Van de reste dat den persoon ancleeft.18 Mammeken mignon, hups en delicaet19 20 Twelc wijt en verre van dander staet.20 Amoureus mammeken dat gheeft in d'hand21 Een begherte om eens te tasten, iaet:22 Maer men mach als dan ooc, naer minen raed 9 hem...gheliet: zich zo bedremmeld gedroeg. 11 Ik doe de helft voor u, al was het spel om nog eens zoveel. Titel Mammeken: borstje. 2 eyken: eitje. 3 waardig een godinneborstje genoemd te worden. 4 wurtgen: wratje. 5 olleken: holletje, putje. 8 drolleken: schelmpje. 10 Ik wed om het eens te zien, dat het waar is. 11 gratien: bevalligheid. 12 maken: verwekken; eenpaar: steeds. 13 om...naer: opdat dit naderhand aan u zon zuigen. 14 Wel ghemaect: welgeschapen. 15 Stijf: gespannen. 16 We'er: hetzij. 17 vulle: tenvolle; ghetughe: getuigenis. 18 ancleeft: toebehoort. 19 Lief, mooi en teer borstje. 20 dat ver van het andere (borstje) staat. 21 Amoureus: verliefd makend. 22 iaet: jawel.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 52]
Niet al te by commen an uwen cant,24
24
by: dichtbij; cant: zijde.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
47 25 Ofte daer zaude (dit es mijn verstand)25 Een ander beghaerte zaen uut becliuen.26 O precieusen ende schoonen pand!27 Ia miraculeusen boesem, want + Ghy doed handen afslaen, die nochtans blijuen29 30 Gheheel ende ongheschendt, machmen u toescriuen.30 Au burstgens, die niet en hebben van doene Med papieren oft hauten berd vp te stiuen Om alzo te makene langhe liuen.31-33 Ripe mammekens, al voor den saeysoene,34 35 De welcke doen roupen staut ende coene:35 Ic moet huwen, dus gheeft my eenen man: Want ic beghinne my ziet te schoene Op een viue, staghet my niet wel groene?37-38a38 Ogh hoe gheluckigh es den ghuenen dan 40 Diedt gheloofue heeft dat hy mach of can Maken van dees mammekens iongh en cleene Schoone vrauwen burstgens, ende waer van42 Dat groeyen mueghen (dit behoorter an)43 Veel zulcke fraey burstkens, ende anders gheene.44
XXXVII Van de leelicke mamme. 1 Fy leelicke mamme end' u me'ghezelle1 Die zoo rond zijn, als schoteldoucken wack,2 Die hanghen en slingheren, als een belle. Vuyl mottighe peijnsen leelic van velle4 5 Zueghen mammen (zegh ic) en natten zack,5 Mammen die zijn zo amoureus en lack6 Als een vule doode stinckende prye.7 verstand: mening. zaen: spoedig; becliuen: opschieten. precieusen: kostelijk. afslaan: wegslaan. ongheschendt: ongedeerd; onhandige zinspeling op afslaan = afhouwen, naast wegslaan. Hé borstjes die het niet nodig hebben door papieren of houten plankjes, (‘cups’) stijver te worden om zo slanke lichamen te vormen; zie LXVII, 14-15. 34 Ripe: rijpe; voor: vóór. 35 doen roupen: roepen; staut ende coene: vrijpostig en overmoedig. 37-38a Want kijk, ik [het borstje] begin mij te schoeien met maat nr. 5 (schoeien hier fig.). 38 groene: jeugdig. 42 vrauwen burstgens: vrouwenborsten. 43 dit...an: dit behoort erbij. 44 Veel: nl. door nageslacht. 1 Fy: foei. 2 als...wack: als natte vaatdoeken. 4 Vuyl...peijnsen: vuile walgelijke pensen. 5 Zueghen mammen: zeugenborsten. 6 amoureus: prikkelend; lack: wulps. 7 prye: kreng. 25 26 27 29 30 31-33
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 53]
48
10
15
20
25
30
35
Mammen de welcke men wel alle clack8 Vp de schauderen slaet aen d'ander sye. Mammen om te zooghen twee of drye Van lucifers welpens ende Draken: + Ia daermen na tfaitsoen van auden tye12 Van dees hanghende capproens of mocht maken.13 Fy beroocten lap diemen moet vp haken.14 Berimpelt vel, wit als een caue of schauwe:15 Diemen wel (zonder van by te ghenaken) Vp den rueck zou volghen, zoo ic hauwe.17 Mammen die zoo cleen staen an haer vrauwe Dat schijnt dat heur twee billen zijn ghehecht An haeren boezem, wel en ghetrauwe:20 Diemen daerom magh wijs noemen te recht Want (zoomen ghemeenlicken hier zeght)22 Zulcke eene heeft wat inden boesem ghecreghen. Mammen welcke niet en maken ghevecht24 Ghy weet wel waer, zoo d'andere wel pleghen. Om u te schilder'ne wel en van deghen26 Naem ic gheluwe zwart, ende bruun rood.27 Mammen afgriselick in alder weghen28 B'haudens dat u toeb'hoort dees eere groot29 Die ick u gheuen wille bider doot,30 Dat is dat ghy noch wel muecht zijn gheleken By een beroocte blase, daer ter moot31-32 De kinders heur keuten in garen en steken.33 Fy ick en wilder toch niet meer af spreken, Ofte ick zoude (met orloue mijn heeren)35 Minen pater noster breken ofte keeren.36
8 12 13 14 15 17 20 22 24 26 27 28 29 30 31-32 33 35 36
alle clack: ieder ogenblik. tfaitsoen: de handelwijze. Van...capproens: van die (= v. zulke) neerhangende mantelkappen. beroocten: smerige; vphaken: hoger vastmaken. een...schauwe: een schoorsteen of stookplaats. hauwe: vermoed. wel en ghetrauwe: wis en waarachtig. ghemeenlicken: gewoonlijk. maken ghevecht: minnedrift veroorzaken. van deghen: naar behoren. Nam ik geel, vermengd met zwart, en bruinrood. in...weghen: in alle opzichten. B'haudens dat: tenzij dat. bi: bij (in eedformule). gheleken...blase: vergeleken met een vuile blaas; ter noot: desnoods. keuten: bikkels; garen: verzamelen. met orloue: met vergunning. pater noster: bidsnoer; keeren: omgekeerd opzeggen, nl. van afschuw.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 54]
49
XXXVIII An Cousijnken, tsotkin van mijn Heere van Wackene. 1 +Elck rekent u maeghdschap haubolligh haer Namende u Cousijn Cousintgen eenpaer1-22 Zoo ooc u gheslachte groot is bevonden: Want vele die u soo heeten voorwaer, 5 Niet seer en lieghen u bestaende naer5 Al maken zi den wiisaert t'allen stonden.6
XXXIX Anden Burghmeester Campen ter Veren, Rondeel op de Fransoysche wyse. 1 Devr Campen vroet comt eere victorie en goet:1 Tbliict wel an vele vrome mannen excellent,2 Dies de chroniicken vol siin, ons makende vroet3 Dat niemandt ghecroont magh noch wesen en moet4 5 Dan die deur Campen priis windt tot den hent.5 Christus is om ons (die anders waren gheschent:6 Mids de zonde) een verlosser, en dat in siin bloet7 Deur Campen vroet,8 Laett ons dan in desen Capitains regiment9 10 Vromelic striden, ons wapenen diligent,10 Zo crighen wy in hem der victorien hoet,11 Deur Campen vroet.
1-2 Elkeen rekent - op een dwaze manier - de verwantschap met u tot de zijne, door u, Cousijn, steeds Cousintgen te noemen. 2 Cousijn: neef. 5 Liegen niet al te zeer, als uw naaste familieleden. 6 Al doen ze altijd of ze verstandig zijn. 1 Devr...vroet: Door verwoed te strijden; goet: bezit. 2 vrome: dappere. 3 Dies: hiervan; makende vroet: meedelend. 4 ghecroont: zie Aant. 5 priis: roem der overwinning. 6 gheschent: in het verderf gestort. 7 Mids: Door. 8 Campen: strijden. 9 in...regiment: onder het bevel van deze aanvoerder (Christus). 10 Vromelic: dapper; ons...diligent: ons ijverig wapenen. 11 der...hoet: de krans der overwinning.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 55]
50
Sonetten XL An mynen Heere van Watervliet & ç. 1 De Chronijcken gheeftmen dese eere en glorie,1 Datse sijn ghetughen van zaken voorleden,+2 + Meestersse des leuens, d'leuen, de memorie,3b Het licht der waerheit, ende ooc des outheits zeden.4b 5 Want men siet daerinne wat alle andere deden, Ende waermede dat si wel voeren eenpaer,6 Ofte waer deur si quamen in druck en onvreden:7 D'welc heet met d'sanders schade wijswerden voorwaer.8 Maer wat verdient sulx d'welc de cronijcken (zom swaer 10 Tweedragtich, en besmet met faulten bouen schreuen)10 Maect verstandich, suuer, accordigh ende claer?9-11 Dit doen de Medaillen; maer wat zijnse alle gaer, Zonder het uutlegh dat ghy daerop cont gheuen,13 Dan een doot lichaem? d'welck ghy gheeft gheest en leuen?
XLI An M. Pieter de Rijcke, Aduocat. 1 Dit boos lichaem' begheert tsine ghenesen1 (Eersame vrient): maer den geest willet laten2 Als een vuul vanghenesse waert mespresen,3 D'een bemindt de weerelt, d'ander wilt z'haten. 5 D'lichaem om blyuen zouct zijn eighen baten,5 Bringht ons tsweerelts vreucht voor ooghen altijt: Maer den gheest die berespt dat bouen maten, Doende ons ghedijncken des hemels iolijt. D'lichaem seit, moet ic wegh, sonder respijt:9
1 2 3b 4b 6 7 8 10 9-11 13 1 2 3 5 9
De Chronijcken: meewerkend voorwerp. van...voorleden: van vroegere zaken. foutieve vertaling: zie Aant. idem. voeren: zich bevonden; eenpaer: altijd. druck: benarde omstandigheden; onvreden: verdeeldheid. d'sanders: van iemand anders. bouen schreuen: bovenmate. Maar wat verdient dit, hetwelk de kronieken (die het soms in hoge mate oneens zijn en...) begrijpelijk, onvervalst, eensgezind en duidelijk maakt. uutlegh: opheldering. tsine: te zijn. laten: achterlaten. Als een vuile gevangenis, waard misprezen te worden. om blyven: om te blijven; baten: voordeel. respijt: uitstel.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
Cicero. [pag. 56]
+
51 10
Den gheest seit, hoe salmen dat so seer vlieden?10 + D'welck ghy b'hoorde te zoucken, wie ghy zijt.11 Aldus isser in ons (siet) eenen strijt: Maer laett ons beslaten naer Schrifts ghebieden:13 Dinen will' Heere moet in als gheschieden.
XLII An Ioos Borluut, Heere van Bouckele, ende an Guillame ghebroeders. 1 Alexander de groote, verwhider van al,1 Beminde soo de schilderye en schilders mede, Dat hi hem verneerde te sine van tghetal Der disciplen Appellis, en tschilderen dede.4 5 Den keyser Hadrianus, naervolghde ooc die zede,5 Voughende den scepter bi de verwe en tpinceel,6 En was ooc constigh inder ronde beelden snede:7 Alexander seuerus naervolghde hem gheheelXLII, 8 gheheel: gheheeel. En Gordianus maecte menigh tafereel, 10 Onder Diogenem leerende uut liefde en ionste:10 Ons Coninc is desghelijx van dese onzer conste.11 En ghilien naervolghende desen hoop van waerden,12 Hebt dees hemelsche const omhelst binnen mijn woonste13 Die u maect me'ghesellen vande meeste der aerden.14
XLIII An M. Laurens de Mets. 1 Nv wi de weerelt sien soo vul alder boosheden Ende soo veel mesbruux in alle lie'n en staten,2 Zoo menigh quaet erreur, het volc soo onbesneden,3 T'bedrogh so ghemeene in allen plaetsen en steden.4
10 11 13 1 4 5 6 7 10 11 12 13 14 2 3 4
hoe: waarom; vlieden: ontvluchten. D'welck: antecedent: dat(v. 10); wie: wie... ook. ghebieden: gebod. al: alles of allen. Appellis: genitief. naervolghde: volgde. Voughende: verbindend. inder...snede: in het snijden [in hout] van vrijstaande beelden. ionste: voorkeur. Ons Coninc: Filips II. ghilien: gijlieden; hoop...waerden: groep aanzienlijken. woonste: woning. meeste: voornaamsten. mesbruux: misdrijf; staten: standen. erreur: dwaling; onbesneden: onbehouwen. ghemeene: algemeen.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 57]
52 5 Nu wi sien d'een broeder den anderen ooc haten,5 + Ic zwighe dat si elcanderen verlaten:6 Nu wi de zonde sien doen met soo stauten haert,7 Als oft si ware deught, eerlic, en goet bouen maten. En naer dien den goeden (soo langhe als hem God spaert9 10 Int sondich lichaem) ooc lanx' so meer sonden gaert10 En onderworpen is d'ellenden, naer Viues segghen+ Waerom minnen wi dees helle, en sijn wi vervaert12 Voor tgeunt dat ons daeraf vrijtt ende bewaert?13 Om dat wi ons crancheit te veel oorcussens leggen.14
XLIV An M. Ian van Safle. 1
Cvpido en is gheen God, tis een toouenaer Die d'herten soo betoouert ende weet te vanghen Onder t'decsel van ghenoughte goet en eerbaer,3 Dat si naer haer helle ende doot zeere verlanghen. 5 Ende maect dat si sonder verworghen hanghen,5 Ooc dat haer de vangh'nesse dinct vriheit te sine: Zoo soetelic weet hemlien dit boufken te pranghen7 Hemlien vergheuende (elaes) met sinen venine.8 Dus is hi bet een verrader ghenaemt ten fine,9 10 En een moordadich tiran dan een God expres,10 Ofte vrau Venus kint d'welck hy toch niet en es. Want waer hi van Venus commen, hi waer wat vroeder,12 (Al en will'ic om haer deucht niet nemen proces),13 En zoude wat houden van zulc een zachte moeder.14
5 6 7 9 10 12 13 14 3 5 7 8 9 10 12 13 14
ooc: evenzeer. zwighe: spreek er niet van. met...haert: op zulke vermetele manier. den goeden: onderwerp van gaert. gaert: verzamelt. vervaert: afgeschrikt. vrijtt: bevrijdt; bewaert: beschermt. crancheit: gemakzucht. decsel: voorwendsel; ghenoughte: vergenoegdheid. verworghen: stikken. soetelic: lieflijk; pranghen: knellen. vergheuende: vergiftigend. ten fine: tenslotte. expres: uitdrukkelijk. Want...commen: Want ware hij uit Venus voortgekomen; vroeder: verstandiger. om: voor; nemen proces: een geding instellen. houden: hebben.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 58]
+
Ludouicus Viues.
53
XLV An Carolum Vtenhoue, Griecsch, Latijnsch, en François Poëte. 1 +Vtenhoue ghy zijt, en blijft schuldigh eenpaer1 De weerelt, v lant, en ooc v seluen ten fine, Ons ontreckende aldus u schoon dichten (voorwaer)3 Die ons en elcken behoorden ghemeen te sine.4 5 Wel is waer ghi hebt ghesayt wt uwen latyne,5 Griecsche ende Fransoysche eenige blomkens expeert,6 Die wi vinden soo goet bi ander, als de myne,7 Dat wi sichtent altijt veel meer hebben begheert.8 Deelt dan mildelic: (want het is de pine weert)9 10 D'welc u God mildelic gheeft in alder maniere:10 Tooght tguent dat ghi sijt, op dat elck zegghe en crihiere:11 Ziet daer een Ghentenaer te recht edel en wijs, Zinghende soo constigh op sijn hemelsche lyre, Dat God, zijn land, en hy, hebben lof en prijs.
XLVI Den Autheur tot sijn huusvrauwe. 1 Lief, ons liefde begonst ghelijc op eenen tijt1 Van God ghejont, die ons dese gracie dede:2 Welcke liefde blijft eenvoudigh, mids dat ghi sijt,3 Van minen sinne, en ic ooc vanden uwen mede.4 5 Dies en heeft twist, noch onruste bi ons gheen stede,5 En wi leuen aldus, in rechte weelde eenpaer:6 Want daer sodanigh accoord is, paeys ende vrede7 Ghebonden met Gods hant, wat can ghebreken daer?8
1 3 4 5 6 7 8 9 10 11 1 2 3 4 5 6 7 8
schuldigh (tegenover). ontreckende: onthoudend. ons, elcken: meew. vw.; ghemeen: openbaar. uwen latyne: uw kennis van het Latijn. expeert: ervaren. Die wij in vergelijking met andere blomkens (= gedichten) zoals de mijne, zó goed vinden. sichtent: van die tijd af. Deelt: imperat. enk.; mildelic: onbekrompen; pine: moeite. D'welc: lijd. voorw. van Deelt (v. 9). Tooght tguent dat: toont wat; crihiere: roepe. ghelijc: tegelijk; tijt: tijdstip. gracie dede: gunst verleende. eenvoudigh: één in haar wezen; mids dat: doordat. sinne: gezindheid van harte. stede: plaats. rechte weelde: waarachtige vreugde. accoord: eensgezindheid; paeys: rust. ghebreken: ontbreken.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 59]
Naer dien ons liefde is zulc eenen stercken pilaer9 10 Dat si ons inde doot selfs niet en sal begheuen, Laet dit op ons graf (als wi steruen) zijn gheschreuen: + Hier light man en wiif, nochtans gheen twee lichamen, +
[pag. 60]
9
Naar dien: Aangezien.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
54 Die gheliic en accordigh waren in haer leven,13 Storven ooc gheliic: en leven weder te zamen.14
XLVII Sonet ghetranslateert by d'huusvrouwe vanden Autheur, uut een. Françoys sonet bi hem ghemaect op een schilderye van M. Willem Key t'Andwerpen: twee ghesellen spreken tsamen. 1 A Av gheselleken wat is hier, daer voor v siet?1 Ic sie ghinder een naecte vrauwe seer bequame2 B Maer mi dinct si en verroert haer weinich oft niet Slaept si? neens, want ic zie open d'oogskens eersame.4 5 A Van haer bi te commen niemant van ons en schame:5 Want wie sou verschrict sijn van dat ghesichte claer6 B Maer my dinct van onse comste (naer den betame)7 En verschiett si niet, haer haudende still' eenpaer8 A Is dat niet een goet stic, als ict werde ghewaer9 10 Tis schilderye, tast wilt u hant gheloof gheuen:10 Zijn wi niet wel bedodt, ende uutghestreken daer?11 B Neen, neen, wi en sijn niet bedroghen teenegaer,12 Hebbende voor een leuende vrauwe beseuen13 De beelde die soo wel is gheschildert naer d'leuen.14
XLVIII An me Vrau vanden Nes, Nazaretten & ç. 1 Men weet wel tis een verdriet'licke zaecke Voor een ionghe vrauwe te sine absent,2 Van haren lieuen man, die si bekent Voor goet, ende seer wel t'haren ghemaecke.3-4 13 14 1 2 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 2 3-4
gheliic: onderling gelijk; accordigh: eensgezind. gheliic: tegelijk. Av: hél; ziet: imperat. 2de pers. enk. bequame; mooi. eersame: heerlijke. Niemand schame er zich voor haar te naderen. verschrict sijn: terugschrikken; dat...claer: dat schitterend schouwspel. naer...betame: gelijk het betaamt. verschiett: schrikt; haer...eenpaer: zich steeds onbeweeglijk houdend. stic: handeling, prestatie; als...ghewaer: zoals ik het waarneem. u hant: meew. vw. uutghestreken: bedrogen. teenegaer: geheel en al. beseuen: (waar)genomen. beelde: afbeelding. te sine absent: verwijderd te zijn van. Die ze als goed heeft leren kennen en geheel naar haar zin heeft bevonden.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
55 5 Want hoe wel si haer doorXLVIII, 5 door: voor. die felle draecke5 + Der ialoursie, niet en laett verleeden,6 En niet en acht de ghemeen achterspraecke,7 Die ghebeurt als twee ghehuwde soo scheeden. Ende al sijnse ghetrouwe onder hem beeden,9 10 Deur Gods gracie, diet al vermagh alleene, En doet dat zwaer is, wesen licht en cleene. Nochtans soo heeft si oorzaeck' ongheblaemt12 Om vreesen dat eenighe dief'ghe onreene,13 Haer sau roouen den schat die haer betaemt.14
XLIX Sonet, van het excellent stick van schilderyen, staende in het huus van Iacob Weytens te Ghent. Een van de gheschilderde vraukens spreeckt.Titel 1 Wy zijn geschildert hier, al schinen wi leuende Bi Hugues vander goust, een meester excellent2 Die in ons sijn const' was tooghende en uutgeuende,3 Ter liefden van eene onder ons eerbaer en gent.4 5 Wt welcke men de liefde, die hi haer drough, kent5 Zomen uut de beelde van Phryna mogt anschauwen6 De liefde die Praxiteles haer drough ten hent:7 Want si neemt uut buten alle ons dochters en vrauwen.8 Hoe wel het isser al constigh in alder vauwen,9 10 Tsi mannen, vrauwen, esels (welke sijn ghemeene)10 Tsi peerden, oft tschoon coleur gheduerigh en reene.11 Maer voor al tooghde hi an ons sijn constigh ingien:12 Want niet en faelt doch an ons dan de sprake alleene13 Welcke fault en zelden is in vrauwen ghesien.14 5 6 7 9 12 13 14 Titel 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Want hoe wel - daaraan beantwoordt: Nochtans (12). verleeden: misleiden. de...achterspraecke: de algemene achterklap; zie Aant. onder...beeden: aan elkaar. ongheblaemt: zonder vlek. dief'ghe: dievegge, hier kwaadspreekster; onreene: laaghartige. schat: nl. onberispelijkheid. stick van schilderyen: schilderij. Bi...goust: Door Hugo van der Goes. uutgeuende: bekend makend. eene: zie Aant.; gent: bevallig. Wt welcke (conste); drough: toedroeg. Zomen: Zoals men. ten hent: tenslotte. neemt uut: munt uit; buten: boven; dochters: meisjes. in...vauwen: op alle manieren. ghemeene: tot algemeen gebruik. gheduerigh...reene: duurzaam en van voortreffelijke kwaliteit. ingien: talent. faelt: ontbreekt; sprake: het vermogen om te spreken. fault: gebrek; en: negatie.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 61]
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
56 +
L Sonet wt een Epigramma van Martialis beginnende Vitam qui faciunt beatricem & ç. an Abraham Ortelium. 1 Ziet hier (beminde vrient) wat de mensche doet1 Een recht gheluckigh leuen hebben op der aerden2 T'hebben eenen gheest gherust, onnoosel en vroet,3 Ieugdigh, ghesont lichaem, wel te paerde en te voet. 5 Nemmermeer processen hebben, noch twist anvaerden:5 Goet, ghesont huus en hof, ooc huusgesin van waerden:6 Vier, ende vrienden sijns ghelijke hebben eenpaer:7 Niet te seer versnott sijn op tdrinken, tspel oft paerden.8 Snachts sijn sonder sorghen, ende ooc inden dag niet zwaer:9 10 T'hebben een goede huusvrauwe, en goe'kinders van haer Niet te begheeren de doot, noch vreesen voor tsteruen.3-11 Hier hebdy nu de conditien allegaer Die de menschen maken hier gheluckich voorwaer: Maer God helpse die daer af den meesten hoop deruen.14
Epitaphien LI Epitaphie van M. Cornelius grapheus. Dialo.Titel 1 A Wat lijc is dit, dwelc al dees lien volgen naer1 Bisonder schilders, met grooten rauwe voorwaer B Elaes tis Grapheus, heur docteur excellent.3 A Waerom en luden de clocken dan niet allegaer? 5 B Om dat van hem gheruchts ghenough is hier ontrent A Hoe comt dat hi niet meer tortsen en heeft ten hent,6 Ghelijc dit een ghemeen cerimoniael besluut is?7 B Op dat deur de duusterheit, soude sijn bekent Dat het licht van alle dese neerlanden uut is.
1 2 3 5 6 7 8 9 3-11 14 Titel 1 3 6 7
de mensche: datief. recht: werkelijk. onnoosel: zachtmoedig; vroet: verstandig. anvaerden: beginnen. Goet: bezit; ghesont: gaaf; huusgesin...waerden: gezellige huiskring. sijns ghelijke: aan hem gelijkgezind. versnott: verzot. zwaer: bedrukt. bijstellingen bij wat (v. 1). Maar God helpe hen, die de grootste hoeveelheid daarvan missen. Epitaphie: grafschrift; Dialo(gus). volgen naer: volgen. docteur: leraar. tortsen: fakkels; ten hent: tenslotte. Zoals dit een algemene maatregel voor het ceremonieel is.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 62]
57
+
LII Van Pieter Carbonier, wijlent Burgemeester ende Rentmeester der stede vander Vere. Fama spreect. 1 Hier voren light begrauen, die noch in leuen is,1 Pietre Carbonier: wiens lichaem dat ghegeuen is2 (Deur Atropos rigeur) der aerden vander kercken:3 Maer deur mi in onsterflickheit hy verheuen is 5 Als een peerle onder alle Gods wonder wercken.5 Want in zinen tijd was hi een man (maghmen mercken An tzuchten van velen) die elcken assisteerde7 Med zijn gauen. En was milde tot leeck en clercken:8 Excellent ingien, in tghuent dat hi componeerde:9 10 Natuerlic Poëet, oock die elcken recreëerde10 Med zijn bequaemheit dies elc zocht zijn presentie. Somma meest alle ingienen hi verre passeerde:12 Maer meer vter natueren, dan deur scientie.13 Hi hadde inde memori' zulcke excellencie14 15 Dat hijt al onthielt, wtghenomen t'onghelijc15 Datmen hem dede, dies hi in preëminencie16 Med rechten verheuen was. Och! nu is hi slijc17 Spijse der wormen, tot dat de ziel publijc18 Med d'lichaem zal in onsterflicheit versamen19 20 Deur Gods graci': die ons daer al bringhe Amen.
LIII Epitaphie van me Vrauwe van Vinderhaute.
1 2 3 5 7 8 9 10 12 13 14 15 16 17 18 19
voren: vooraan in de kerk; noch: nog (zie v. 4). dat: expletief. Deur...rigeur: Door de meedogenloosheid van A. (de ‘onafwendbare’ onder de schikgodinnen) der aerden: meew. vw. enkelvoud. peerle: parel. assisteerde: bijstond. clercken: geestelijken. ingien: talentvol iemand; componeerde: stelde samen. Natuerlic: van nature; recreëerde: verpozing schonk. Somma: kortom; verre: zeer; passeerde: overtrof. scientie: wetenschap. Zijn geheugen was zo voortreffelijk. hijt al: hij alles; onghelijc: onrecht. preëminencie: voortreffelijkheid. slijc: de aarde waaruit wij gemaakt zijn. publijc: zichtbaar. versamen: verenigd worden.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 63]
Den aermen spreect.Titel 1 Och aerme meinschen, wat zijn wy nu quijte1 An tsteruen van deze recht edel vrauwe2
Titel Den aermen: de arme. 1 quijte: beroofd van. 2 An: door; recht: werkelijk.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
58 +
Ons alder moeder:3 Die ons in den nood, t'onzen apetijte4 5 Med alle middels halp, als de ghetrauwe Van God ons behoeder.5-6 Waer om naemt ghy heere, die zijt ons voeder, Van de weerelt zulc een goed instrument8 Voor al dat gheboren leeft?9 10 Och groote gheesel (al zijn wy dies vroeder)10 Voor ons, ia gheel de stede van Ghendt11 Die dit verloren heeft!
+
[pag. 64]
Volghd dees vrau in dien ghi voor Gods thoren beeft: (O rijcke) in haer dat ghy b'hoorde te zijne 15 Mueghdi contempleren14-15 Den rijcdom (sprac zi) ons God te voren gheeft16 Om dien als dienaers tot allen termyne D'aermen t'administreren.17-18 Zi was droufue als zi den dagh zagh passeren 20 Sonder haer mildheit, uut Godlicker vreesen, Te betooghen zaen.20-21 Zi bezette med haer Man, waerd t'estimeren,22 Onderhaut van aermen we'wen, en weesen23 D'welc veel goeds heeft ghedaen. 25 Hoe veel vroom mannen zijnder op ghestaen25 Van diese tot sFraters hebben doen leeren Deur haer eeuwigh bezet?26-27 Die anders hadden moghen verloren gaen, + En deur aermoed' in quaed ooc moghen keeren,29 30 Alzoo heeft zi med30 Gheweest van veel dochters quaet een belet,31
3 4 5-6 8 9 10 11 14-15 16 17-18 20-21 22 23 25 26-27 29 30 31
Moeder van ons allen. t'onzen apetijte: naar onze behoefte. als...behoeder: daar zij getrouw was aan God, onze Beschermer. instrument: middel in Gods hand. Voor al wat, [eens] geboren, leeft. al...vroeder: allen weten wij het. gheel: voor geheel. In haar kunt gij aanschouwen, o rijke, wat gij zoudt moeten zijn. God levert ons de rijkdom, sprak zij. tot...administreren: op elk tijdstip voor de armen te beheren. Zonder haar mildheid snel te bewijzen uit godsvrucht. bezette: legateerde; estimeren: hoogachten. we'wen: weduwen. op ghestaan: voortgekomen. Van hen, die zij bij de Broeders hebben laten onderwijzen door hun eeuwigdurende rente, (en) die.... in quaed...: de verkeerde weg hadden kunnen opgaan. med: ook. een hinderpaal geweest voor het morele onheil van veel meisjes.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 65]
59 Die mids d'aermoede hadden ooc moghen dwalen32 En nu eerbaer blyuen. Dus verbargh' si haer schatten naer Gods wet,34 35 Die haer zullen ontfaen in d'shemelsch palen,35 Naer Mattheus schryuen.36 Dees godvruchtighste herte van alle wyuen Een recht voorbeeld in deughdelicker weerde38 Van alle edel vrauwen, 40 Dese schoone blomme heeft men sien beclyuen40 Wt STEENLAND d'welc is soo vruchtbaer een eerde, Zo goeds aerts te hauwen.42 Zonder kinders starf zi als wi aenschauwen, B'haluen dat si ons voor haer kinders hielt 45 Met meer ander, dits vaste:45 Die daerom haer hooft met ons dicmaels crauwen46 En zegghen: och dat de doot heeft vernielt47 Die ons soo wel paste.
LIV Epitaphie van M. Cornelius Manilius. 1 Die ander onsterffelic heeft ghemaect1 Is gheraect (elas) int doodelic perket.2 Neen, hy is niet doot die trecht leuen smaect,3 En wiens wercken leuen lanx om bet.4 5 +Maer de Custodie leyt hier daer zeer net5 Voortijts veel schoone iuweelen in laghen: Als gheleertheyt in menigh const' en wet,7 En den gheest Virgili, oft tsoet ghewaghen8 Van Ouidio. Dit tooght t'allen daghen9 10 Zijn dicht van d'incomst ons Coninghs te Ghent:10 32 34 35 36 38 40 42 45 46 47 1 2 3 4 5 7 8 9 10
mids: wegens. Zo verborg zij hun rijkdom, overeenkomstig Jezus' voorschrift (Matth. 6:20). d'shemelsch palen: het rijk der hemelen. schryven: geschrift. recht: waarachtig. beclyuen: opschieten. (is) te beschouwen als van zulke goede hoedanigheid. Met vele anderen, dit staat vast. crauwen: krabben. och dat: wee (het feit) dat. onsterffelic: door het drukken van hun werken. perket: afgeperkte ruimte; hier: 's Doods parket. recht: waarachtig. lanx om bet: hoe langer hoe meer. Maar het omhulsel ligt hier, waarin vroeger op zeer fijne wijze. als: zoals. tsoet ghewaghen: lieflijk spreken. Dit...daghen: Dit toont voor altijd. zie Aant.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 66]
60 Die hi daer soo schildert dat, diese zaghen Zoo wel als deur hem noyt en hebben ghekent:11-12 Met sijn kele loofd' hy God tot den hent, Zoo dede hy ooc met zijn hemelsche penne. 15 D'eerde heeft d'lichaem, God de ziell' excellent: Maer sijn fame ic allom' hoore en bekenne.16
LV Epitaphie van Arent Rullens. 1 Ic was een schilder, een goet Poëte bevonden (Alzo dese consten pleghen te vergarene)2 Maer veel meer was minen gheest in alle stonden Gheneghen tot dichten dan om vele t'ontsparene,4 5 Van mijn bevallicheit is veel te verclarene, Tsi int dichten, pronuncieren met de reste:6 Maer als ic begonst mijn conste t'openbarene, Op een stellage spelende de wyse, en de beste,8 Doen scheen dat ic gheene deghelicheit en meste:9 10 Zoo wast van alle ander bootsen licht ende zwaer.10 En so ic de leuende contrefaitte in geste,11 Zoo wel can ic nu de dooden contrefaicten naer.12
+
Epistelen oft zendbrieven +
[pag.67]
LVI An een excellente gheleerde dochtere, Io. C. 1 Zoo d'Hebreeusche vereerbaert zijn met zulcke vrauwen1 Als Iudith, Hester, Susanna, ende heurs ghelijcke,
11-12 dat...ghekent: dat zij, die de inkomst zagen deze nooit zo wel als door hem waargenomen hebben. 16 bekenne: verneem. 2 vergarene: zich verenigen; zie Aant. 4 t'ontsparene: te sparen. 6 pronuncieren: voordragen. 8 Op een toneel de rol van de wijze en voornaamste spelend. 9 deghelicheit: voortreffelijkheid; meste: miste 10 van: met; bootsen: nabootsingen. 11 so: zoals; de leuende...geste: de levenden nabootste door mijn acteren. 12 contrefaicten naer: nabootsen. 1 Zoals zulke vrouwen de Hebreeërs tot eer strekken.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
61 En soo de Griecken, met andre (naer mijn onthauwen)3 Heur ooren opstaken, (alzoomen magh anschauwen)4 5 Op heur vrome en constighe vrauwen autentijcke,5 Alzoo achten wi vlaemsche, ons vereerbaert en rijcke6 Met, oft deur u, die verre alle andre passeert7 Niet alleen' in gauen uutwendigh oft publijcke:8 Maer in tguent, dat aldermeest moet sijn gh'estimeert9 10 Dats wijsheit en gheleertheit, die in u soo floreert10 Dat ghi (inde plaetse dat ander dochters ghemeene11 Met haer toyen oft pareren, sijn gh'occupeert)12 V altijt besigh maect, in tstuderen alleene.13 Dits u solaes ende recreatie reene:14 15 Dits v moymaken, vercieringhe ende blanket.15 Wel slachtende de Musae (zijt ghi anders gheene)16 Emmers noyt yemant dan ghi en gheleeck haer bet. Want dat eenderley is, u nature ende opzet,18 Heeft mi eenen droom vertooght ende gh'openbaert:19 20 Mi docht' dat ic u zagh (als een Palladis let)20 + By heur neghen dochterkens ende Nymphen vergaert Op Parnassus bergh, ande fonteinen vermaert Castalia en Hippocrena oft daer ontrent, Al waer ghi soo tooghdet uwen constighen aert 25 Int spelen en singhen, met d'andre diligent:25 Soo dat Minerua openbaerlic heeft bekent26 (Rekent hoe wel ghi moett staen in heur gratie)27 Dat ghy waerdigh waert, deur u gauen excellent, Toeghevought te sine heurlier congregatie29 30 Als de thienste Musa, dits mijn protestatie.30 Maer al schijnt dit uut Poëetsche fabels te rysen'.31 Alderwarachtighst, is sijn significatie. 3 andre (volken); onthauwen: herinnering. 4 Heur...opstaken: overmoedig werden. 5 vrome: flinke; autentijcke: beroemd. 6 vlaemsche: Vlamingen. 7 passeert: overtreft. 8 publijcke: zichtbaar. 9 gh'estimeert: geacht. 10 floreert: bloeit. 11 ghemeene: in het algemeen. 12 bezig zijn zich te tooien of op te schikken. 13 V...maect: u altijd moeite geeft voor. 14 solaes: vermaak; recreatie reene: verfijnde verpozing. 15 v moymaken: uw opschik; blanket: blanketsel. 16 slachtende: gelijkend op; anders: althans. 18 want dat het eender is, uw natuur en uw voornemen (wijsheid te verwerven). 19 vertooght: getoond. 20 Palladis let: gezellin van Pallas. 25 diligent: ijverig. 26 openbaerlic: openlijk. 27 Rekent: Bedenk; gratie: gunst. 29 Toegevoegd te zijn aan het gezelschap van hen. 30 protestatie: uitdrukkelijke verklaring. 31 rysen: voortkomen; Vervang de punt door een komma.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 68]
62
35
40
45
50
55
60
Want bouen datmen u van eloquenti' moet prysen33 Int latijn, het welc ghi, (ic en weet deur wat ghysen)34 In twee iaren hebt gheleert, so sidi gheresen Noch inden hooghsten graet, vanden hemelschen wysen35-36 V seere besigh makende, in Gods woord te lesen', Niet uut curieusheit, oft om tsine ghepresen:38 Maer uut rechte affectie, tot God en sijn leere:39 Navolghende het goet exemple in alle desen40 Van vele ander diuersche maeghden in den Heere41 Als Marcella en Paula, u ghelijcformigh zeere. Ooc en wildy uwen talent niet employieren43 Alleene t'uwen behouue, maer ooc ten vermeere,44 Van uwen euen naesten in alder manieren. T'oorconden van desen: magh ic wel allegieren46 Vwe translatien niet uut fabuleuse gesten,47 Maer uut zulcke autheurs die de kercke vercieren48 + Daer van een is, den gheleerdsten van ons ghewesten Dats Erasmus, wiens leeringh' en hooghe questen50 (Daer goede clercken heur an vervreesen te commen)51 Ghy ouerstelt in duutsch, voor die niet, of ten besten52 Latijn en connen, siet alzulcke sijn u waerommen.53 Op dat u blomme zou voortbringhen ander blommen: Op dat ghi u licht zoudt laten lichten en sien Voor de meynschen die u dies sullen zaligh nommen Prisende ons hemels Vader, den autheur van dien:57 Maer op dat dit te meer soude moghen gheschien, Laett de raschte clergesse, d'edel Druckerye,59 Dese u wercken vermenighen voor alle lie'n,60 Si zals wel vele copiëren in curten tye.61 Dit ben ic u biddende in dees mijn Poësye:
33 34 35-36 38 39 40 41 43 44 46 47 48 50 51 52 53 57 59 60 61
bouen: behalve. ghysen: handelwijze. so sidi...wysen: zo zijt gij nog opgestegen tot de hoogste rang der hemelse wijzen. curieusheit: nieuwsgierigheid. rechte affectie: ware liefde. in alle desen: in al deze geestelijke oefeningen. diuersche: verscheidene. employieren: gebruiken. behouue: voordeel; vermeere: vermeerdering (het moreel beter worden). T'oorconden van desen: Tot bewijs hiervan; allegieren: aanhalen. translatien: vertalingen; fabuleuse gesten: fabelverhalen. vercieren: luister bijzetten aan. leeringh': onderwijs; hooghe questen: diepzinnige woorden. waaraan deugdelijke geleerden vrezen te raken. ouerstelt: vertaalt; of ten besten: of niet al te best. waerommen: oogmerken. den autheur van dien: de schepper van het licht van uw verstand. raschte clergesse: vlugste geleerde helpster: zie Aant.; Druckerye: boekdrukkunst. vermenighen: verbreiden. zals: zal daarvan.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 69]
63 Magh mijn bede u toch wesen eenighsins became,63 Waermede ic my ghewilligh vertooghe en belye,64 65 Om te verbreeden uwen lof, en schoonen name.65 Anders ic mi van mijnder vermetentheit schame,66 Dat ic mijn Musa (die seer verdient veracht)67 Voor u darf ontdecken, al en waert ooc gheen blame.6867-68 Maer ic hope ghy de goedertieren moeder slacht69 70 Die skints ghewilligheit aensiet, en niet sijn macht,70 En dat ghy alsoo sult mijn ionst' in danck' ontfaen71 Al oft beter en wel van my ware ghedaen.72
LVII An een schoon dochter van Audenaerde, de welcke begheerde vanden Autheur ghecontrefaict te zyne. 1 +Ghelijck de zonne claerder blijnckt dan alle lichten Alzoo zidi in schoonhede te bouen gaende Alle wtnemende vrauwelicke ghezichten.3 Dus waer' ic Paris ghemaect, ghi zoudt zijn ontfaende 5 Den Appel, als d'alder schoonste in mijn herte staende: Minen voys gheu'ick u, ô nieu Venus verheuen.6 Om u te prysen, my u amoureusheit vermaende7 Ist dat anders uwen lof magh zijn beschreuen:8 Maer hoe zoud' ic u verdiende eere connen gheuen? 10 Ende u schoonheit met mijnder pennen figureren?10 Als u gratien (emmers die ick heb' beseuen)11 Elc om te schoonst voort doen, en bragghéren?12 Ogh wie zoud' hem in u schoon aenschijn contempleren13 Zonder zeer ghetemteert te zine om u t'omuamen14
63 64 65 66 67 68 67-68 69 70 71 72 3 6 7 8 10 11 12 13 14
became: aangenaam. my...vertooghe: mij vertoon; belye: beken. verbreeden: bekend maken. vermetentheit: driestheid. Musa: dichtwerk; veracht: (te worden). ontdecken: blootleggen; blame: schande. is de verklaring van vermetentheit. slacht: gelijkt op. ghewilligheit: ijver; macht: kunnen. ionst': eerbewijs. Alsof het veel beter door mij zou volbracht zijn. wtnemende: uitmuntende; ghezichten: aangezichten. voys: stem. Uw lieftalligheid maande mij aan u te prijzen. anders: althans. figureren: afbeelden. Terwijl uw schoonheden, tenminste die ik ken. voort doen: zich vertonen; bragghéren: staan te pralen. contempleren: beschouwen. ghetemteert: bekoord; omuamen: omhelzen.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 70]
15 Op minnaersche ghise? want ick moet confesseren15
15
Op...ghise: verliefd; confesseren: bekennen.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
64
20
25
30
35
Veel meer dan amoureux, machmen u wesen namen.16 V oogskins in claerheit de schoon sterren beschamen: De caecskins en tmondekin (twelc tot cussen verwect)18 Sijn wel zoo vulmaect, zo de rest' is na tbetamen.19 In somma, ghy sijt eenen exemplaer correct20 Om naer te schilderen een vrauwen beeld perfect,20-21 D'welck my dicmaels in droom oft visioen gheschiet Daer mi dinct (twelc tot noch meerder quellinge strect)23 Dat ick erghens met u int groene, oft in het riet24 Bancketere en triumphere zonder verdriet,25 Ende in u armkins ligghe, bedriuende eenpaer26 Menigh amoureus trecxken, ick en zegghe niet27 VVat my meer droomende ghebeurd, dat lat'ic daer.28 + Wegh penn' end' inct ghi comt de matery' te naer,29 Om doen amoureusheit waer ick nu bet ghewent30 Dan om meer daer af te schriuen zeggh' ic voorwaer. Maer nu my ghebeurd is dees quellingh' en torment,32 Als ick noch ben van u verscheeden en absent33 Wat meendy, wel beminde, wat my zou ghebeuren Als ick (om u te contrefaicten excellent) Vwen persoon zoude hooren ghenaken, en speuren:36 Nochtans en sal ict niet laten, om al het bekeuren:37 Maer doen u beghaerte, die met de mine is eene:38 Want alle mijn vermoghen mak' ic u ghemeene.39
LVIII Een Constenaer tot een rijcke Dochter. Al dat een magh weinschen die hy bemint meerst1 Dat verleen' u God, lief, zonder cesseren:2 16 amoureux: tot liefde gezind; wesen: gelaat; namen: noemen. 18 verwect: opwekt. 19 Zijn wel even volmaakt, zoals de rest dienovereenkomstig is. 20 in somma: kortom. 20-21 eenen...perfect: een onberispelijk model om een vrouwengestalte naar te schilderen. 23 Daer...dinct: Waarin het mij toeschijnt. 24 int groene: in een wei. 25 Bancketere: feest vier. 26 eenpaar: steeds. 27 trecxken: zet in eenspel, kunstgreep. 28 Wat aan mij al dromend nog meer gebeurt, dat laat ik achterwege. 29 matery': onderwerp; naer: nabij. 30 amoureusheit: liefdespel; ghewent: geneigd. 32 torment: zielepijn. 33 verscheeden: verwijderd; absent: afwezig. 36 ghenaken: naderen; speuren: opmerken. 37 bekeuren: berispen. 38 beghaerte: verlangen. 39 ghemeene: zie Aant. 1 die: voor haar, die; meerst: meest. 2 cesseren: ophouden. 1
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 71]
Die u wille maken, zo wel ghezint eerst,
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
65 Dat ghy dit mijn briefken meught accepteren,4 5 En om dat t'ouerlesen meught verneren,5 Zonder u om sijn fauten te verstooren.6 Ten sy dat ghy hem wilt fauoriseren7 Zo moet ick wel een zeer stuer andwoorde hooren.8 Tusschen hope en duchten leggh' ict u vooren9 10 Daer my de liefde toe bedwonghen heeft: En ghebruuct ieghens heur niet uwen thooren,11 Naer dien ghy met elcken zachtmoedigh leeft.12 Is zi t'onbeschaemt? dat heur blendheit toegheeft:13 VVant liefde is ghemeen'lic (zoo men fingiert)14 15 Vierigh, kindsch, en blend, ia onghemaniert.15 +
VVildy vraghen waerom ick zoo staut ben16 Dat ick cleyn wormken naer u darf steken?17 V discretie (waer op ick ghebaut ben)18 Zal my excuseren van die ghebreken: 20 Aenmerckende hoe dickmaels datt is ghebleken20 Dat een dochter rijcke oft hooghe van state21 Traude eenen Ionghman, niet waerd by heur gheleken,22 En dat nochtans met God, en t'haerder bate23 Oock met alder eeren: want in dier mate24 25 Men zulc een dochter niet verwiten en can Dat zi heur vercoopt, welcke zede ich hate, Ghelijc die tgoed trauwen, en niet den man:27 Maer men moet haer dees eere naerzegghen dan,28 Dat zi uut liefden heur lief trauwende is.29 30 Zulck eenen band eerlick en vast hauwende is.30
4 5 6 7 8 9 11 12 13 14 15 16 17 18 20 21 22 23 24 27 28 29 30
accepteren: aanvaarden. En u zoudt vernederen om dit door te lezen. u...verstooren. kwaad worden. hem: mijn briefken (v. 4). stuer: nors. duchten: vrees; leggh'ict u vooren: stel ik het u voor. heur: mijn liefde. Naer dien: Aangezien. blendheit: verblinding; toegheeft: schrijf...toe. ghemeen'lic: gewoonlijk; fingiert: beweert. Vurig, onverstandig,... ja plomp. staut: vermetel. steken: streven. discretie: onderscheidingsvermogen; ghebaut ben: vast vertrouw. Aenmerckende: In aanmerking nemend. hooghe...state: hooggeboren. gheleken: vergeleken te worden. met God: met Gods hulp; bate: voordeel. in...mate: op die manier. Ghelijc...trauwen: Zoals zij, die met het bezit huwen. naerzegghen: nageven. Dat zij uit liefde met haar geliefde huwt. eerlick: niet bedrieglijk; vast: stevig.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 72]
66 T'is waer ick b'hoor te beghaeren gratie,31 Voor die mijn onwaerde, en u waerdde anziet:32 En dat doe ick ghaerne talder spatie:33 Nochtans alLVIII, 34 al: als. hebb'ic Croesus rijcdom niet 35 Ic hebbe, (dat darf ic wel zegghen) yet Te weten scienty', hoogh'lic te prysen,36 Daer rijckdom navolght, die eere gheschiet:37 Makende my edel, maghmen bewysen.38 Vande reste (eyst dat daer af questen rysen) 40 Mak' ic u iuge, ô schoonheit alder vrauwen,39-40a Wiens goed' ooghen (naer alder minnaers ghysen)41 Alle dingh med faueure zullen aenschauwen:42 + Zoo dat u niet en faelt in zulcker vauwen43 VVant daer liefde is, is vulmaectheit veel eer, 45 Als ghijt al meucht hebben, wat weinscht ghi meer? Ghy vreest, dinck ic, het spotten vanden lien ooc46 Naemt ghy my, die zeere wel zoudt gheraken47 Aen een rijc Eelman, tmocht wel gheschien ooc: Maer maerct eens (bid ic u) voor alle zaken49 50 VVatt nu zijn daer zi edelmans af maken,50 Ende ghy, die zijt recht edel van zede,51 Sult u vreesen, heuren cant te ghenaken,52 Lieuer verzekert te zine van in vrede53 Met mi te leuen, (zoo de wyse oynt dede)54 55 Dan om weynigh ghoeds te stane in dangier55 Van een eeuwighe onruste t'hebben mede: Twelck te schuwen is, als een helsche vier, En dat zoude u certeyn ghebeuren hier58
31 32 33 36 37 38 39-40a 41 42 43 46 47 49 50 51 52 53 54 55 58
gratie: genade. onwaerde: geringe waarde. spatie: gelegenheid. scienty: kundigheid; hoogh'lic: zeer. Daer...navolght: Waaruit rijkdom voortvloeit. Dit eerbetoon maakt mij edel, dat kan men bewijzen. Ik stel u aan tot rechter over de rest, voor het geval daarover geschilpunten rijzen. ghysen: handelwijzen. faueure: gunst. niet: niets; faelt: ontbreekt; vauwen: handelwijze. Denk na ooc een komma. die: gij, die; gheraken aen: erin slagen te bekomen. bid ic: verzoek ik dringend. daer... af: waarvan; edelmans: zie Aant. recht: werkelijk; zede: levenswijze. u vreesen: vrezen; cant: zijde; ghenaken: naderen. Lieuer...zine: Gij zult liever verzekerd zijn. zoo...dede: zoals de wijze altijd deed. Dan om enige rijkdom het gevaar te lopen een eeuwige onrust daarbij te hebben. certeyn: zeker; hier: in dit geval.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 73]
67 Naemt ghy yemand contrary' uwen zin goed59 60 Die alsoo ghoed behuud, gheen ghewin doed.60 Mijn cause is goed dat derf ick schriuen wel,61 Rest dat God (die alle zaken is machtigh)62 In u, mijn woord, zoo doe becliuen wel:63 Dat ick mocht u grati' wesen deelachtigh.64 65 Ick heb' hem altijt ghebeden stantachtigh65 Dat hy my niet en late in liefden dwalen: Maer die ick minne eerst met herten voordachtigh Dat my die ghebeure: zal dan God falen67-68a68 + Die elcx ghebed verhoort naer sijn verhalen?69 70 Alst dan Gods will' is, en niet t'uwer schade,70 Laett uwen wille tot den zinen dalen:71 Als die hem gheel steld onder sijn ghenade.72 Aldus doende en sal ick gheensins te spade Mijn hope ghestelt hebben op u deught,74 75 Gheeft mi goede andwoorde want ghijt vermeught. V dienaer, vriend, ende lief ghetrauvve76 Zal ende vville, ia moet ick blijuen, D'vvelck my zou brijnghen in allen rauvve78 Mocht ick in mijn beghaerte niet beclijuen.79
LIX An zijn lief wonende in Zeeland, inde maniere van een Elegie, oft clachtighen Zendtbrief.Titel Och dat my fortune noch zo weynigh is mede1 Dat ick als Leander moet ouer d'water minnen! Niet vreesende der zee tempeesten, zoo hy dede:3 59 60 61 62 63 64 65 67-68a 68 69 70 71 72 74 76 78 79 Titel 1 3
contrary...goed: tegen uw degelijke gezindheid in. Die...behuud: Wie zo bezit verwerft door een huwelijk; ghewin: winst. cause: zaak. Rest dat: wat overblijft is, dat; machtigh: macht hebbend over. becliuen: opschieten. grati': gunst. stantachtigh: standvastig. Maar dat mij deze te beurt valle, die ik van het begin af van harte liefhad. falen: in gebreke blijven. verhalen: mededeling; zie Matth. 7:7-11. schade: nadeel. Laett...dalen: neig. Als: zoals. deught: goedheid. lief: liefhebber. D'vvelck: het begrip, toegelicht in v. 76; rauvve: zielesmart. beclijuen: bestendig zijn. clachtighen: klagende. fortune: de geluksgodin; is mede: genegen is. zoo hy dede: zoals hij evenmin deed.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 74]
VVant zoo zeer sijn tot u gheneyght al mijn zinnen,4
4
al mijn zinnen: mijn hele denken en voelen.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
68 5 Dat zi dusdanighen vreese verre verwinnen:5 Maer een ander tempeest vreese ick ten desen tyden, Dat is dat ghy zaudt, came ick t'uwent binnen, Met quade andwoorde my wederstaen en bestryden:8 D'welck my (dacht' ic) zoude bringhen in alle lyden: 10 VVant naer dien my tghepeyns van u grati' te deruen10 Alree' zulcken druck anbringhd an alle syden:11 VVat zoude my ghebeuren, anders dan tbesteruen Hoord' ic dat ic gheensins en mocht troost verweruen? +
Ghy mocht vraghen, waerom dat ic vreese so seere 15 Quade antwoorde t'hebben? die miin hope is verflauwende15 Dit ghebeurt, als ic mi tot u weerdicheit keere,16 En daerby mijn onwaerdde ben anschauwende.17 Hoe wel ic my met troost ben wat onderhauwende,18 Als ic dincke om v nature goet bouen schreuen,19 20 Die niet en sau ghedooghen (ben ic betrauwende)20 Dat ghi mi quade andwoorde saut senden oft gheuen, Hebbende mijn goede affectie wel beseuen,22 Met v fauorable ooghen, ô lief uutvercoren.23 Alzoo ben ic hopende en duchtende hier beneuen:24 25 Maer meest meshopende ghelijc de minnaers leuen,25 Die ghemeendelic het quaetste eerst comt te voren.26 Dan vrees' ic ooc te commen' in u presentie27 Wetende dat minen brant zoude meer ontsteken28 Deur u ieghenwoordicheit vul excellentie, 30 Zoo dat mi ghebeuren sou' (dits mijn intentie)30 Dat (zoomen seit) an Tantalus wel is ghebleken, De welcke den dranck zagh ende bleef in ghebreken:32 Alsoo soudic sien uwen persoon vul gratien:33
5 8 10 11 15 16 17 18 19 20 22 23 24 25 26 27 28 30 32 33
verre: zeer; verwinnen: overwinnen. wederstaen: zich verzetten tegen. Want vermits mij de gedachte uw gunst te missen. druck: bedruktheid; an...syden: in alle opzichten. die: drukfout voor dies: hierom. weerdicheit: rang. onwaerdde: onwaardigheid. onderhauwende: in stand houdend. bouen schreuen: bovenmate. ghedooghen: toestaan. affectie: liefde; beseuen: opgemerkt. fauorable: goedgezinde. hier beneuen: daarbij. meshopende: wanhopend. Die: datief mv.; ghemeendelic: gewoonlijk; comt te voren; voor de geest komt. Dan: Vervolgens. brant: hartstocht; ontsteken: ontbranden. intentie: mening. ghebreken: ontbering of: (ervan) verstoken. gratien: bevalligheden.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 75]
69 Ende hooren u wijsheit oft bequamelic spreken,34 35 Experimenterende u deucht vul consolatien:35 Ten hende, al u cieraet, bouen estimatien:36 (Want tsijn hemelsche thresooren te reputeren),37 Maer wat souden dit anders siin dan temptatien38 Voor diese beminde, en hem dies moeste abstineren.39 40
Ziet, dit is (ende ooc anders niet) dat mi belet doet Van bi u te commene, naer mijn eerste opset goet,40-41 + Anders waer ic al bi u, God si mi t'oorconden,42 Ia al waert dat Neptunus, AEolus met vloet End' ooc alderley tempeesten daer teghen stonden, 45 Ooc al waert dat wy gheenderley schepen en vonden My dinct, ic zwomt wel ouer in curten termyne:46 Soo vierigh ben ic dicmaels, deur der liefden wonden, Inde ghepeinsen van bi v liefste te sine.48 Daer d'lichaem haest siin sal (opdat ic niet en schine 50 Te negligent) can ic mercken vrough oft spade,49-50 Dat ghi dees mijn ionste sult verleenen ten fine,51 Een plaetseken onder het dack van uwer ghenade. Ic bid' u dan ootmoedigh sonder aflaten53 Dat ghi met een troostelic woord my comt ter baten.54 55 Tis een cleen zake voor u, en die voor my groot is, Ia daer mijn welvaert an hanght, in alder maten.56 Want also langhe t'herte in swaren anstoot is,57 Van twijffel en verlanghen, ghelijct nu bloot is,58 So langhe ben ic zuchtende, treurigh en claghende, 60 Tblijct wel an mijn anschijn, het welk' als de doot is, Ende an al mijn wesen. Zoo ben ic draghende61 De leuerye uwer liefden, mi niet mishaghende:62
34 35 36 37 38 39 40-41 42 46 48 49-50 51 53 54 56 57 58 61 62
bequamelic; lieflijk, Experimenterende: ervarend; consolatien: vertroosting. cieraet: geestelijke schoonheid; bouen estimatien: onschatbaar. Want men moet ze hemelse schatten achten. temptatien: kwellingen. diese: die ze (hemelse schatten). Zie, dit is het en anders niets, dat mij belet bij u te komen; opset: voornemen. t'oorconden: tot getuige. 't: het water, nl. de Westerschelde; in...termyne: in korte tijd. ghepeinsen: gedachte. Daer...negligent: Waar het lichaam spoedig zal zijn, opdat ik niet al te nalatig zou schijnen (nl. door langer weg te blijven). ionste: gunst; ten fine: tenslotte. sonder aflaten: voortdurend. troostelic: hoopgevend; my...baten: mij ter hulp komt. in...maten: volledig. anstoot: aanvechting. bloot: duidelijk. wesen: doen en laten. leuerye: livrei.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 76]
70 Want gheen pine ter werelt en can mi verdrieten yet63 (Ia al warict ooc, totter doot toe becnaghende)64 65 Magh ic ten hende noch eens wat troosts ghenieten slet. V vprecht dienaer en lief altijts bereet,66 D'welc ic blyuen wille: ia al waert v ooc leet.67
+
LX Elegia, oft claghenden Zendbrief, Ode - wijs. +
1
Hoe sal ic zinghen met bedroufden gheeste? Hoe soude ic connen ghepoëtiseren2 Als de sinnekens (die sijn het meeste)3 Verstrooyt zijn (elas) ende desoleren?4
5
De beuende hand, en wilt niet consenteren5 Te schryuen, al wil ic mi dies oock moeyen,6 De tranen vallende zonder cesseren,7 Bederuen de lettren, en doense vloeyen.8
Maer wat mi lett, ten magh my niet vernoeyen,9 10 Ende al sijn de sinnen vul turbatie,10 De liefde moet uut mijnder herten bloeyen,11 Al en heeft mijn schryuen nu gheen gratie.12 Maer ic duchte dat mijn lamentatie,13 En zuchtende woorden, zijn voor niet:14 15 Mids datmen an u lief te gheender spatie15 Eenighe ontfermherticheit merckt oft ziet.16
63 64 66 67 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
pine: lijden. becnaghende: er op moeten knabbelen; zie Aant. vprecht: betrouwbaar. leet: onaangenaam. ghepoëtiseren: dichterlijk schrijven. sinnekens: het denkvermogen; meeste: voornaamste. Verstrooyt; verzwakt (eig. uiteengeslagen); desoleren: wanhopen. consenteren: toestemmen in. mi...moeyen: mij inspannen. cesseren: ophouden. bederuen: verwoesten. lett: hindert; vernoeyen: mishagen. de sinnen: het gemoed; turbatie: kwelling. bloeyen: bloeien. schryuen: geschrift; gratie: bevalligheid. duchte: vrees; lamentatie: weeklacht. niet: niets. Mids dat: Daar; u lief: versta: u, liefste; spatie: gelegenheid. ontfermherticheit: medelijden.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
[pag. 77]
71 Och ic en meende (al eist anders gheschiet) Miin hope niet te vergheefs te stellen, Op v ghenade: nemaer als een riet19 20 Zidy nu omghekeert, d'welc mi doet quellen.20 Waerom verandert ghy (mocht' ic vertellen)21 V eerste goet propoost? Ic zegghe goet22 + Om dat ghy (al saudyer mede rellen)23 Gheen cause en hebt, waerom ghijs niet en doet.24 25
Want wat quaet (d'welcmen behoort en moet Versmaden) weett ghi toch ö lief? zeght vry: Niet dan dat de quade tonghen onvroet27 Valschelic versieren, en belieghen my.28
Maer naer u belofte zo en zoudt ghy,29 30 Heur gheen ghehoor oft audienti' gheuen,30 Voor dat ghi iet quaets an my vondt, daerby Vraghe ic u wat quaet hebdy beseuen?32 Elas! alzulc een cause eyst toegheschreuen,33 Maer tis alleen' om minen cleenen staet:34 35 Want had' ic goeds ghenough om by te leuen35 Zo hiet' ic goet, maer nu hachtmen my quaet.36 Nochtans dat zi verdoolt zijn in dees daet37 En datter is weinigh oft gheen different38 Tusschen onser beeder goet, weet uwen raet:39 40 Maer sijn hoorende doof, en siende blent.40a
19 20 21 22 23 24 27 28 29 30 32 33 34 35 36 37 38 39 40a
nemaer: maar. omghekeert: van mening veranderd; quellen: bedroeven. mocht...vertellen: indien ik (het) zou mogen uiteenzetten. propoost: zienswijze. al...rellen: Al zoudt gij hiermee niet instemmen. cause: reden; ghijs: ghij des. Niet: niets; quade tonghen: kwaadspreeksters. onvroet: dwaas. boosaardig fantazeren en leugens over mij vertellen. naer: volgens. audienti' gheuen: aandachtig luisteren. beseuen: opgemerkt. Helaas, aan zulke reden is het toegekend. cleenen staet: geringe stand. by: van. goet: deugdelijk; quaet: slecht. zi: v. 27. different: onderscheid. raet: inzicht. Maar (de kwade tongen) zijn.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 78]
72 De beste reden diese hebben ten hent Om my vyant te sine is dit alleene, Begheerende dat ghi (lief excellent)41-43a Meer goeds behuuwt, my achtende te cleene.44 45
Is dit oorzake (daer en is anders gheene,) Om ieghens u woort, mijn viant te wesen?46 + En van u ghetrauwe minnaer te scheene,47 De welcke zal moeten vergaen mids desen?
Want gheen medicine, en magh mi ghenesen, 50 Dan u faueur, ionste, grati' oft deucht:50 Al ben ic van u vrienden ter doot verwesen51 Gheeft my het leuen: want ghi sulx vermeught. Ende verandert (ô bloeyende ieught)53 V bitter woorden, in troost en confoort,54 55 Op dat ghy het bedrouft herte verheught Ghelijct u goe' natuere toebehoort. Die noyt en was soo vergramt of ghestoort57 Op u viant, dat ghi hem weynschte leed: Hoe saut ghi connen dooden met een woort, 60 My u lief en dienaer, altijt bereed?
LXI An M. Dominicus Lampsonius. 1 Zal ic voor Minerua wel dorren spreken van wijsheit? Ende voor Mercurio willen eloquent sijn? Zal ic voor Apollo (daer elc te recht' af prijs seit)3 Ghebruucken miin plompheden, die sonder hent siin?4 5 Hoe soud' ic slecht vlamingh, also connen verblent siin,5 Dat ic voor Lampsonio zou poëtiseren? 6
41-43a 44 46 47 50 51 53 54 57 3 4 5 6
De beste reden die zij tenslotte hebben... is deze alleen: te begeren dat gij. behuuwt: door huwelijk verwerft; my... cleene: vermist zij mij te onaanzienlijk achten. ieghens: tegen. te scheene: weg te gaan. faueur: gunst. vrienden: verwanten; verwesen: gedoemd. ieught: jong meisje. confoort: bijstand. Die: Gij, die; ghestoort: ontstemd. daer...seit: wiens lof iedereen terecht zingt plompheden: botheden. slecht: gering, eenvoudig. poëtiseren: dichten.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 79]
73
10
15
20
25
30
Voor wien gheen spraken oft talen onbekent siin. Waermede saud' ic miin vermetentheit deffenderen?8 Hoe soud'ic miin Musa so wel connen pareren9 Dat si hem niet en sau verstooren oft vervaren?10 + Seer wel: want hi slacht (na het ghemeen estimeren)11 De gheleerde Atheners de welcke eertijts soo waren11-12 Dat si niet en versmaedden het simpel verclaren13 Van Anacharsis, al en was hi niet elegant, Maer een Scythiaen vande naci' der Barbaren.15 Hierop my betrauwende, nam ic penne in d'hant Om an u te schriuen, naer mijn simpel verstant17 Als die gherne zoude al zijn vermoghen cleene18 Ghebruycken, t'uwer eeren, deur der liefden bant.19 Daerom zend' ic v dit bewerpken alleene:20 D'welck my wel docht t'ouercommen int ghemeene,21 Met uwen persoon: want ghelijc dat blende kint,22 (Van Minerua bedwonghen sijnde zeer haest te scheene)23 Buten Palladis woonste, al d'ander Goden verwint: Desghelijcs men v onbevlect en zuuer vint25 Van Cupidinis gheschut (d'welc de wise oyt keerde)26 Deur eerbaer exercitien van v bemint:27 Zoo datmen inden hemel van alle gheleerde Deser eeuwe, u met rechten altijt hielt en eerde, Als Prince der Musae, met den welcken si speelden+ Meught ghi anders Mineruam niet beter voorbeelden.29-31
vermetentheit: driestheid; deffenderen: verdedigen. Musa: dichtwerk; pareren: opsieren. hem: Lampsonius; verstooren oft vervaren: afschrikken. Seer wel: heel goed. want...Atheners: want hij gelijkt (volgens de algemene mening) op de ontwikkelde Atheners. het...verclaren: de eenvoudige uitleg. naci': volk. simpel: gering. Als die: Zoals iemand, die. deur...bant: omwille van de band der genegenheid. bewerpken: ontwerpje. ouercommen: overeenkomen. blende: zie Aant. Door Minerva gedwongen zeer spoedig weg te gaan; Men denke het haakje achter woonste in plaats van achter scheene. 25 zuuer: onbesmet. 26 gheschut: pijlen; d'welc...keerde: Dat de wijzen altijd van zich hebben afgeweerd. (Het haakje zou achter bemint kunnen sluiten). 27 eerbaer: voornaam; exercitien..: letteroefeningen waar gij van houdt. 29-31 (zodat men) u terecht altijd hield voor en eerde als prins der muzen met wie zij muziek maakten, indien gij althans niet beter Minerva (zelf) zoudt kunnen voorstellen. 8 9 10 11 11-12 13 15 17 18 19 20 21 22 23
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 80]
+
Apollo Prince der 9. Musae.
74
LXII M. Dominicus voorseit, an Lucas d'heere. 1 Zal ic mijn beelden voor Appelles toonen?+ Sal ic derren springhen daert Roscius ziet?2 Sal ic Gauden wapen met coperen loonen? Hoewel dat gheen loon en is dat liefde riet.4 5 Sal ic (die anders en can maken niet)5 + Dan eenen Cypresboom) u mijn grofheit ontdecken?6 T'waer beter dat icse t'huus verborghen liet. Zo en gaue ic gheen oorsake om met my te ghecken.8 Sal ic mijn onbeschaemtheit laten strecken9 10 Soo verre uut der schaemte, en eerlicheits schreuen10 Dat ic mijn magher Musa sau verwecken,11 Ieghens u, die bouen al in alle plecken (Deur de const des duytschen Phoebus) sijt verheuen?13 Maer liefde gheboodt, wie sal haer lachter gheuen?14 15 Al is si dwaes, en sonder schaemte oft sinnen:15 Die mi (teghen wille) hiertoe heeft ghedreuen16 Mids haer hooghe macht, die doet schroemen en beuen17 Al dat besluutt hemel, lucht, en aerde binnen.18
LXIII An Adrianum vanden Kethulle, oud sijnde xj. iaren. 1 Kind in ghedaente, maer man in ghewercken:1 (Want ghi sijt ghetelt, met de wise clercken,2 Ic zwighe waerin ghi elcken passeert)3 Hoe sal de wijsheit noch in u verstercken,4 5 Als ghi alree' (soomen experimenteert)5 Hercules wercken doet, en triumpheert
2 4 5 6 8 9 10 11 13 14 15 16 17 18 1 2 3 4 5
aerdigh: kunstig; springher: kunstenmaker; farcenspeelder: acteur. riet: aanraadde. maken: schilderen. u...ontdecken: voor mijn u plompheid blootleggen. ghecken: de spot drijven. strecken: zich uitbreiden. Zo ver buiten de grenslijnen van schaamte en eerlijkheid. magher Musa: povere dichtkunst; verwecken: opwekken. des duytschen Phoebus: van de Nederlandse Apollo. lachter gheuen: smaad aandoen (door een weigering). schaemte oft sinnen: schroom of verstand. Die: liefde (v. 14). schroemen: vrezen. al wat hemel, lucht en aarde omsluiten binnen hun grenzen. ghewercken: daden. ghetelt met: gerekend bij; clercken: geleerden. passeert: overtreft. verstercken: krachtiger worden. experimenteert: ondervindt.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
Appelles de constigste schilder Roscius, een aerdigh springher ende farcen speelder. +
[pag. 81]
75
10
15
20
25
30
35
Met de ghelaurierde in uwe thien iaren?7 Ende in Ciceronis conste floreert.8 Noyt meynschen (als ghi) zo begaeft en waren. Wie sagh oyt kint spelen op Phoebus snaren?10 Oft met de neghen Musis verkeeren?11 Wie zagh oyt moeder zulcke vruchten baren? + Wat mensche dede sijn lant meerder eeren Dan ghi ons vlaemsche doet? dies zal ic leeren14 Zinghen uwen lof, op mijn simpel liere.15 Liefde sal mi de materi' vermeeren,16 Die ic met v hemelsche penne verciere. Hemelsch' (seggh' ic) want het is de maniere, Hemelsch t'heeten' dat noyt eenigh meinsche en dede Soo iongh van iaren. Dies ic niet en viere,20 Te segghen': dat ghi siit elcs meester mede,21 Int schriuen metter penne, naer u zede: Soo d'experienti' elcken maect bekent.23 Want Pallas hof, is, met verwonderthede,24 Grootmakende u gratien excellent.25 Gh'eel Europa spreeckt van ons sté' van Ghent,26 Daer alsulc een bloeisel is uutgheresen:27 Dat voor sinen rijt van siin vruchten sendt,28 Vulmaect in werkingheLXIII, 29">werkinghe: verkinghe., nature, en wesen. Tis in u dat wi van Christo lesen,30 Diemen tsinen twaelf iaren bevant,31 Onder de Doctoren, die hem seer presen32 Van siin antwoorden, en groot verstant. Also elck deur u wijsheit abundant34 Verwondert is, ô wonderlicste kint: Die (in dsté' van kermesspel) neemt in d'hant36
7 8 10 11 14 15 16 20 21 23 24 25 26 27 28 30 31 32 34 36
ghelaurierde: gekroonde dichters. En de hoogste taalbeheersing toont. spelen...snaren: de poëzie beoefenen. verkeeren: omgaan. vlaemsche (land). simpel: gering. Genegenheid zal het onderwerp voor mij uitbreiden, dat ik. viere: uitstel. dat...mede: dat gij ook ieders meester zijt. experienti': ervaring. verwonderthede: verbazing. Grootmakende: verheerlijkend. sté': stad. bloeisel: bloesem; uutgheresen: ontloken. Dat: antecedent: bloeisel in: met betrekking tot. bevant: vond. Doctoren: leraren (Luk. 2:46). abundant: overvloedig. in dsté': in de plaats.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 82]
76 Der gheleerder boucken, die ghi bemint.37 Wat salt noch werden, dat alzoo beghint? Ic en weets voorwaer niet, maer can verstaen 40 Dat God inden wil heeft, end' is ghesint + Van u te maken een veurbeelde zaen,41 Oft een meesterwerck, van dat hi heeft ghedaen,42 Op datmen hem in u soude altijt louen: Want de goede gauen, commen van bouen.
LXIV Een boerken van buyten, an een fraey steedsche Dochter.Titel 1 Miin alderliefste end' alderzoetste minne,1 Ic hebb' u zoo lief, met herte ende zinne,2 Dat ic dagh noch nacht en can gherusten,3 Als ic peynse om u mammen, ic meen' busten4 5 Om u schoon wanghen, ende waerden mont5 So spitet mi dat ic u niet terstont Een zoen en magh gheuen te mijnder ruste:7 Als ic bi u ben, ic verhoe van luste,8 End' ic en can niet ghedueren God weett.9 10 Ghy hebt noch eenen vryer die hem vermeett10 V te minnen, ende dat tot minen spite:11 Maer ic hebb' een langh mes, daermé ic af smite12 Eenen dicken tack houts, ten eersten slaghe13 Indien hijs te veel maect, tsinen meshaghe,14 15 Sal ic hem naer zijn vleesch hauwen crachtigh wel:15 Want als ic gram ben, ben ic zoo machtigh fel,16 Al de knechten vanden dorpe ontsien my,17 End' ic zaudt al om v waghen, ia ic vry.18 37 Der...boucken: de boeken der geleerden. 41 zaen: spoedig. 42 van...ghedaen: van wat hij geschapen heeft. Titel steedsche: van de stad. 1 minne: geliefde. 2 zinne: gemoed. 3 gherusten: tot rust komen. 4 peynse om: denk aan; mammen: borsten. 5 waerden: geliefde. 7 te...ruste: tot mijn gemoedsrust. 8 verhoe: ben ik de war; luste: begeerte. 9 ghedueren...weett: rustig blijven, God weet het. 10 hem vermeett: zich verstout. 11 spite: toorn. 12 af smite: afsla. 13 ten...slaghe: bij de eerste slag. 14 Als hij te ver gaat, (zal ik) tot zijn verdriet. 15 crachtigh wel: zeer krachtig. 16 machtigh fel: zeer onmeedogend. 17 knechten: jongemannen; ontsien: vrezen. 18 vry: voorzeker.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 83]
Dus bid' ic u, dat ghi my ooc wilt minnen,
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
77 20 Ende comt dese kaeremesse t'onsent binnen20 Teghen dan zullen wi een vet vercken slaen,21 + En backen taerten, coecken en vlaen, Ooc goet bier inlegghen, t'uwer eeren.23 Ic sal soo moy sijn dan, met mijn nieu cleeren, 25 Te weten' ic heb' een schaerlaken bonnette,25 Daer ic een gente langhe vere op zette,26 En eenen gauden streck, met quispels mé.27 Ic sal een wambaeys hebben op de nieu sné,28 Van root Camelot gheboordt met fluweel,29 30 Ooc een hemde met zwert ghewrocht gheheel.30 En mi moere, sal my thalf-vasten gheuen,31 Een paer gh'ackelde caussens schoon bouen schreuen32 Die ic rondsom sal vul nastelen steken.33 My en sullen ooc gheen moy causs'banden ghebreken 35 Van schoon root lint, met maeillekens gheclanck.35 Sal dat niet knechts staen, op die hosen blanck?36 Ic heb' ooc eenen rock, niet om vermoyen,37 Gheboort met trijp, en heeft xx. ployen.38 Noch heb ic al, veel al, dat ic niet en schriue: 40 Maer ghi sullet sien comdy selfs metten liue.39-40
LXV Wt d'Epistel die Marot zand totten Coninc sprekende vanden dief, diet hem al ghestolen hadde. 1 Men seit wel (ô Coninc) dat der fortunen strijt swaer Niet seer veel en comt, oft heur en volgter altijt, naer.1-2 Waeraf uwe Maiesteit, wel weet te spreken siet End' ic, die noch Coninc en ben, noch te reken yet,4 20 t'onsent: in ons huis. 21 slaen: slachten. 23 inlegghen: inslaan. 25 bonnette: muts. 26 gente: sierlijke. 27 streck: strik; quispels: kwasten. 28 wambaeys: wambuis; op...sné: volgens de nieuwe snit. 29 Camelot: kemelsharen stof. 30 met...gheheel: geheel doorwerkt met zwart (lint). 31 moere: moeder; thalf-vasten: op zondag van de 3de vastenweek. 32 gh'ackelde: ingesneden; caussens: zie Aant. 33 nastelen: veters. 35 met...gheclanck: met haakjesgerinkel. 36 knechts: vlot. 37 rock: overkleed; niet...vermoyen: absolute sup. vermoyen: in mooiheid overtreffen. 38 trijp: fluweelachtig weefsel van wol, 39-40 Daarbij heb ik alles wat van belang is in overvloedige hoeveelheid, dat ik niet vermeld: Maar gij zult het zien indien gij zelf in eigen persoon komt. 1-2 Men zegt wel, o koning, dat de grote vijandschap van de geluksgodin niet zeer dikwijls komt, of haar volgt altijd nieuw onheil. 4 noch...yet: noch beschouwd moet worden als iets van waarde.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 84]
78 5 Hebt selue gheprouft, en sal u vertellen wel,5 + Hoe mi qua fortuynen d'een op d'ander quellen snel:6 Want mi nu curts ghespeelt is, een qua perte alvoren:7 Ic hadd' eenen cnape, uut Gascoeignen gheboren, T'welc was een recht dronckaert, swaerder en bedrieger9 10 Tuusscher, dief, gulsigaert, end' een onversaegt lieger,10 Een bordeelbrocke, en die d'hoeren seer beminden:11 Anders, so wast den besten knecht diemen mogt vinden. Dit waerdig stic boefs, (b'haudens sijn reuerentie)13 Wist wel dat ghi heer Coningh, uut goede intentie, 15 Mijn burse hadt met u ghelt oft croonen ghelardeert,15 Dies stont hi vrougher op, dan hi was ghecostumeert16 En stacs' onder sijn oxelen, heb' ic beseuen,17 Ken gheloof niet dat hise nam om wedergheuen:18 Want noynt sichtent en hoord' icker meer af cauten.19 20 Metten cortsten, den. vilein ghinc hem noch verstauten20 Te nemen cappe, rock, end' al mijn beste habiten,21 Daer hi hem mé cleedde (twelc mi wel magh spiten) Soo dat hi scheen gh'eel end' al sijn meester wesen. Aldus ghinc mijn ioncker na den stal, bouen desen,24 25 Daer hi mijn twee peerden vindende, het quaetste liet25 Ende reet op het beste, ghelijck datmen siet S. Iooris gheschildert. Emmers int vertrecken,27 En vergat hi niet anders (heere) zonder ghecken,28 Dan mi adieu te zegghen: God moetet hem wreken.29 30 Maer ic magh noch wel van grooten ghelucke spreken Dat hi mi d'leuen liet, want ic zeght tsijnder eeren, Al nam hi mi peert, ghelt, end' ooc alle mijn cleeren, Hi liet mi sinen meester minen buuc vul slapen.33 + Naer dees fortuyne cam mi een ergher betrapen,34
+
[pag. 85]
+
[pag. 86]
5 6 7 9 10 11 13 15 16 17 18 19 20 21 24 25 27 28 29 33 34
gheprouft: ondervonden. qua fortuynen: ongevallen. Want vooreerst is mij nu kortgeleden een kwade streek gespeeld. recht: volslagen; swaerder: vloeker. Tuusscher: dobbelaar; onversaegt: brutaal; lieger: leugenaar. bordeelbrocke: hoerenloper; die: lijd. vw.; zie Frans origineel, v. 13 fort estimé des filles... b'haudens...reuerentie: met zijn verlof. burse: beurs; ghelardeert: gevuld. ghecostumeert: gewoon. beseuen: gemerkt. Ken: ik en (negatie). sichtent: van die tijd af; af cauten: over spreken. Metten cortsten: Kortom; vilein: schurk. cappe: mantelkap; habiten: kleren. bouen desen: bovendien. quaetste: slechtste. Emmers...vertrecken: In elk geval, bij het vertrek. ghecken: gekheid maken. Dan...zegghen: afscheid te nemen van mij; wreken: vergelden. minen...slapen: uitslapen. betrapen: overvallen.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
79 35 Die mi noch quellende is, ia dreeght mi metter doot,35 Dat is een siecte, stranghe, zwaer, ende groot:36 VVelcke alle mijn leden so iammerlic gheraect37 Datse van mijn beenen, nu reighersbeenen maect. Den buyc doetse platten, t'aensicht maectse tot vellen,39 40 So dat ic schier niet en hebb' om bi te stellen:40 Want daer en is niet bleuen, dan den aermen gheest41 Die al zuchtende, al schreyende, hem poogt aldermeest, V Heere te doen lachen in tiden ende stonden.43 Ende om dat ic u dienaer ben bevonden, 45 So commen mi daghelix u Medicijns besien:45 Welcke naer langhe beraet, als seer wise lie'n,46 Mijn ghesontheit (elas) tot den Lenten uutslepen:47 Dus magh ic dien niet ghebien, ic ben gheschepen, Te steruen inden wintere, en soo in dangiere, 50 Van d'eerste wijndruyuen, (na mijn aude maniere)48-50 Niet rype te meughen eten, tot mijnder baten.51 Ten fine, tgheunt dat mi den dief hadde ghelaten,52 Heb' ic al in iuleppen, en zulc dinc verquist.53 Dit ontbiedic u om dat ghijs niet en wist,54 55 Maer, niet dat ic u yet veronschamelen wille.55 Nochtans en zeggh' ic niet, indien ghi mi al stille56 Wat beghaert te leenen, dat ict sal refuseren: Maer op dat ghi gheen quaet en soudt presumeren58 Oft niet en meent, dat ic u wille bedrieghen, 60 Sal ic u cedulle gheuen (zonder lieghen)60 V te betalen, en dat t'uwen eersten luste:61 + Te weten, als al de werelt zal zijn in ruste:62 Oft als uwen lof, sal ophanden en vergaen. Dies salt wel zo zeker sijn, dat ghijt sult ontfaen, 65 Alst seker is dat ic nemmermeer steruen en sal. 35 36 37 39 40 41 43 45 46 47 48-50 51 52 53 54 55 56 58 60 61 62
dreeght: bedreigt. stranghe: hevig. gheraect: treft. platten: plat worden. Zodat ik bijna niets (geen vlees) heb om rondom te voegen. niet bleuen: niets gebleven. in...stonden: voortdurend. Medicijns: dokters; besien: onderzoeken. beraet: beraadslaging. ghesontheit: herstel; uutslepen: uitstellen. Kan ik dus de lente niet ontbieden, dan ben ik genoodzaakt om te sterven en (loop ik) zo het gevaar de eerste druiven volgens mijn oude levenswijze... baten: voordeel. Ten fine: Tenslotte. iuleppen: verkoelende dranken. ontbiedic: bericht ik. veronschamelen: schaamteloos afdwingen. al stille: heel in het geheim. presumeren: vermoeden. cedulle: schriftelijke verklaring. en...luste: en dat op uw eerste verlangen. ruste: vrede
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 87]
80 So en suldi dan niet verliesen onder al,66 Dan tghelt en tverloop. O coningh excellent67 Ialours beminder der neghen Musae bekent:68 Coningh (zeggh' ic) bi wien alle consten floreren: 70 Coningh, den aldermeesten diemen magh crooneren,70 Den hemelschen Coningh die gheue u te regieren, De vier houcken des werelds in alle manieren,72 So wel om de welvaert van diere, t'alder tijt:73 Als om dat ghijt bouen alle andre werdigh sijt.
LXVI Inuectiue, an eenen Quidam schilder: de welcke beschimpte de Schilders van Handwerpen.Titel 1 Waerom quetst ghi u seluen! wane siende blent1 Deur haet ende nijt, als de beroofde van sinnen?2 Meent ghi (die een brodder sijt) u te maken excellent3 Met te verachten, die lof end' eere ghewinnen4 5 Deur heur excellentie? hielt ghi v zotgen binnen,55b Men moght u voor wijsachtigh hauden, t'alder stont,6 Wt ouervloedicheit des herten spreect den mont.7 Niet so valsch en was Momus schimpigh iugement8 Die Veneris Pantoffel wel dorste controleuren:9 10 Want ghi veracht heur schoonheit, die elcken bekent10 + Onberespelicken te sine achter en veuren:11 Maer gheel tot uwer schande moet alsulx ghebeuren:12 Want die te voren niet en wisten dat ghi zot waert Zullen u nu achten voor eenen dwasen bottaert.14 66 67 68 70 72 73 Titel 1 2 3 4 5 5b 6 7 8 9 10 11 12 14
onder al: te midden van alles. tverloop: rente. Zorgzame vereerder der beroemde negen muzen. aldermeesten: aanzienlijkste; crooneren: kronen houcken: windstreken. diere: genitief mv. (slaat op houcken). Inuectiue: schimpschrift; Quidam: een of andere. quetst: benadeelt; wane: waardoor. als...sinnen: als wie beroofd is van zijn verstand; Het vraagteken denke men weg. brodder: knoeier. Met: door; ghewinnen: verkrijgen. excellentie: voortreffelijkheid. zo gij, dwaas, zoudt zwijgen. wijsachtigh: een beetje verstandig; t'alder stont: altijd. ouervloedicheit: overvloed. Momus: genitief, zie Aant.; Momus...iugement: het smadelijk oordeel van M. controleuren: kritiseren. die...bekent: waarvan iedereen erkent dat zij is. achter en veuren: geheel en al. alsulx: dit. bottaert: botterik.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 88]
81 15 De schilderye van Florus, en sijns ghelijcke,15 Ghi (plompen schimper) suuckerbeeldekens naemt:16 Om dat si verciert sijn, becamelic en rijcke,17 Niet allomme: maer daert behoort en betaemt. Tis te verwonderen, dat ghi u dies niet en schaemt, 20 Naer dien ghi selfs daerin sijt gh'eel onghemaniert:20 Want als kaeremespoppen ghi u beelden verciert.21 Maer hoe ghi die verciert, en u seluen met eenen Hoe seer ghi u pluymstrijct, looft, prijst, en laudeert,23 Hoe seer ghi elcken veracht, en wilt vercleenen,24 25 Ghi en sijt dies maer te minder gh'estimeert.25 Een graci' hebdy, dat ghi seer wel stoffeert,26 Niet soo schilder-stoffeerders doen sonder bedrieghen:27 Maer met u staute blasen, stoffen, ende lieghen.28 Oft ghi u werck soo const suykeren en goetmaken29 30 Dattet (d'welck nu bitterder is dan galle altijt) Mocht' inder constenaers mont eenighsins soet smaken Zo waert ghi doch wat, t'welck ghi nu niet en zijt: Ten waer den Coningh van de beesten int spijt33 Vanden Leeu, diett veur u oyt, hiet te sine alleene:34 35 Dits d'eere die u toebehoort ende anders gheene.35 +
Wilt u moeijen met verwen cleerschriuers Apostels Diese wel alle twaelf trecken met eenen treck:36-37 En daermen int sté van pinceelen besigt groue bostels38 Want het dosijn werck (wat roerdi dan uwen beck)39 40 En is u maer veel te constigh, aermen gheck,40 Al hebdy te Room' gheweest, tis een sober dingh,LXVI, 41 dingh: dmgh.41 Dat gheschiedde, zo den hont deur de vitsen ghingh.42 15 16 17 20 21 23 24 25 26 27 28 29 33 34 35 36-37 38 39 40 41 42
schilderye: het schilderwerk; Florus: Floris. suuckerbeeldekens: suikerpopjes. verciert: zie Aant.; becamelic: gepast. onghemaniert: de maat te buiten gaande. kaeremespoppen: zie Aant.; beelden: figuren. pluymstrijct: flikflooit; laudeert: prijst. vercleenen: naar beneden halen. gh'estimeert: geacht. Graci': bevalligheid; stoffeert: versiert. stoffeerders: optooiers. Maer...stoffen: Maar met uw vermetel pochen, roemen. Oft: indien; suykeren: verzoeten. int spijt: in weerwil van. diett...alleene: die vóór u altijd geacht werd het alleen te zijn. toebehoort: rechtens toekomt. Wil u moeite geven om apostelfiguren van behangselschilders te kleuren, die ze wel alle twaalf tekenen met één trek; cleerschriuers: zie Aant. int sté: in plaats; bostels: borstels. het...werck: het werk per dozijn. aermen: rampzalige. sober: treurig. vitsen: zie Aant.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 89]
82 Dat ghi te Room' hebt geweest, en merctmen toch niet An u schilderye, vul lamme, quade treken,44 45 Die voorwaer noch Roomachtig, noch ooc antijcx en siet.45 En zaudemen u fauten al tellen: veel weken, Pappier, penn' end' inct, zoude my verre ghebreken:46b-47a47 Maer hieraf en ware u gheen verwijt of queste,48 Const ghi uwen mont hauwen, en doen u beste.49
LXVII Vanden Hane op den Esel, an Ionch. Dauid Pamelius, hoogh-bailliu van Pamele, anno, 1559.Titel 1 Ic zend' u een groot milioen saluten,1 Waren si van gaud', heurlieder virtuten2 Zauden u moghen beter profiteren.3 Ic en wil u uut de Schrift niet narreren,4 5 Noch van Wlspieghel ooc, oft Hildebrant: Maer meinschen en sijn gheen Inghelen: want6 Te Ghent resideren veel aduocaten. Hoe wel, daer is ghebreck in alle staten,8 En hieraf zal ic v een preuue gheuen:9 10 Ghi siet men maect haest nichten ende neuen, + Ofte kennesse an groote rijcke lieden.10-11 Men zal Huulspieghel nemmermeer verbieden Spijt alle ketters die daer teghen tieren.13 Dees meyskins en b'houfden blec of papieren14 15 VVaeren haer burstkins rond, en fraey ghenouch. Om datmen S. Lieuen niet om en drouch16 Seyden zi dat t'cooren niet en zau wassen. De Nieu-vaert (meendi) zals'ons niet wel passen? Men vand noynt wit coolzac oft leelic lief.19 44 45 46b-47a 47 48 49 Titel 1 2 3 4 6 8 9 10-11 13 14 16 19
schilderye: schilderwerk; lamme: flauwe; quade: slechte; treken: foefjes, kunstgrepen. antijcx: in de trant der oudheid; siet: eruitziet. : onderwerpen v. zoude(n) ghebreken. verre: in hoge mate. queste; onaangename woorden. Indien gij uw mond zoudt kunnen houden en uw best doen. Vanden Hane: Vertaling van Du Coq à l'Asne. saluten: heilwensen. virtuten: uitwerkingen. profiteren: baten. narreren: verhalen. Inghelen: engelen. ghebreck: misbruik; staten: standen. preuue: bewijs. Gij ziet, men maakt zich vlug tot nichten en neven of tot bekenden van voorname, rijke lieden. tieren: misbaar maken. Deze meisjes zouden geen ijzeren staafjes of papieren repen nodig hebben, indien... om...drouch: in processie ronddroeg. Men vond nooit een witte kolenzak of een lelijke geliefde.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 90]
83 20 Voorwaer noynt monstre d'abuus en besief D'uuterste cracht van des Heeren vermueghen.20-21 Men heetse goe cnechten die drincken tueghen Daer zi haer leuen me curten zeere.22-23 Men zaeyt (certeynLXVII, 24 certeyn: certyen.) nu menigherley leere:24 25 Want tis elc om tsijn' den duuel om al.25 Man wildi een sop hebben? Naer den val,26 Sprack hy, ziend' haeren neuse by na drupen.27 Vindt men niet menighen hannen oft dupen28 Al heeten zi Coppen Claeys oft Simoen?29 30 Neen tzijn hoeren die haer kinders verdoen30 Zegghen dees corthielen voor haer excuse31 Ialousie es quellingh' binnen den huse:32 Want men mach d'appels vanden boom wel lezen.33 Niemand en wilt nu wouckenaer wesen34 35 Maer leenen gheerne hebben zi zeker ofte pandt35 Dertich ten honderden. O Vlaenderland Ghy zijdt schoone ende zeer zoete van aerde.37 Want Erasmus niet altijt en verclaerde + D'uyterste gheuoelen van zijnen ghelooue.39 + 40 Hoe wel de ghans es beter dan tgherooue.40 [pag. 91] 41 Ic weynsch dat d'herdoopers ter kercken camen Veel zijn meer docteurs van titels en namen42 Dan van weghe haerder gheleertheyt certeyn.43 Oorconde her (Mathijs ghezeyt Casteleyn44 45 Die daer niet een woordeken af en roert.45 Alle bursen en zijn niet vast ghesnoert: Want veel te goed Fransoys is paradijn,47 20-21 : zie Aant. 22-23 Men heet hen goede kerels, die met volle teugen drinken, waardoor zij hun leven ten zeerste verkorten. 24 certeyn: voorzeker; menigherley leere: menige ketterij. 25 Ieder voor zich en (niet God, maar) de duivel voor ons allen. 26 sop: glaasje; Naer...val: Na de val. 27 drupen: druipen. 28 hannen: sullen; dupen: sukkels. 29 Al heten zij Jacob, Nicolaas of Simon. 30 verdoen: doden. 31 corthielen: lichtzinnige vrouwen, zie WNT, VII 5720 en 5716., voor...excuse: tot hun verontschuldiging: nl. voor het feit dat ze bastaarden hebben. 32 Ialousie: jaloersheid. 33 lezen: plukken. 34 wouckenaar: woekeraar. 35 Maar zeker hebben ze met genoegen leningen of pand tegen 30%. 37 zoete: heerlijk; van aerde: van nature. 39 D'uyterste gheuoelen: De beslissende opvatting 40 tgherooue: afval, vooral van een gans. Een komma na gherooue ware duidelijker. 41 camen: hierachter moet een punt. 42 meer: in hogere mate; docteurs: doctor. 43 certeyn: voorzeker. 44 Oorconde her: Getuige is de heer. 45 Die daarover niet één woord rept. 47 Fransoys: Frans (de taal)? Zie Aant.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
84
50
55
60
65
70
75
Ten is niet al goed dat heeft goeden schijn, Dit hadde men moghen Cauwelier vraghen. Maer zijnt al eelmans die een rapier draghen?50 En daermen gheen eel wercken an en zied? Neent: Want de cap' en maect den monick niet. Tziin al lien vanden woorde, machmen mercken: Maer twaer beter waeren zi vanden weercken,54 Al is in Brugghe den fleur van schoon vrauwen: Zulc zijn goede dochters int an schauwen56 Die ten hende wel werden quade wijfs.57 Niet voor paeys int bedd' en weynich ghekiifs:58 Want men zieter gheen pocken meer regneren,59 Tzijn al de cortsen die haer persequeren,60 Ende alzo verliest den Zant zijn callanten.61 Men vindt zeker nu veel gauloose danten:62 Maer tis beter benijdt dan beclaeght tsine. Veel meesterssen bezien de liens vryne64 Die bet weten hoe zi ghewonnen waeren:65 Hoe wel niet t' hebben doe zeer veel ontsparen66 + Want noynt zo zeer de procureurs en keuen67 Dat zi ter stond gheen goede vrienden bleuen. Zi cloosteren haer kinders (eyst niet practijcke)69 Om een ofte twee te maken gheel rijcke. En veel moeijen hemlien zonder ghevroen:71 Dees vrauwen doen menich gardijn Sermoen72 73 ZELUS SED NON SECUNDUM SCIENTIAM. Hoe wel ic en ben daer omme niet gram.74 Vrau baete, is van elcken te zeer bemindt.75 Men zal met die zijn ketterlick ghezindt Niet VERBO, SED VERBERE disputeren.77
50 54 56 57 58 59 60 61 62 64 65 66 67 69 71 72 73 74 75 77
rapier: lange degen. waeren...weercken: indien zij lieden van de daad zouden zijn. Zulc: vele; goede dochters: lieve meisjes. ten hende: ten slotte; quade: onaangename. Niets gaat boven vrede in het bed en weinig krakeel. pocken: geslachtsziekte; regneren: heersen. cortsen: koortsen; persequeren: vervolgen. callanten: klanten. gauloose danten: zorgeloze meisjes. meesterssen: heelmeesteressen; de liens vryne: de urine van de mensen. Die (ant. meesterssen) zeer goed weten hoe de mensen voor zich te winnen. Hoewel, niets bezitten laat zeer veel uitsparen. procureurs: pleitbezorgers; keuen: twistten. cloosteren: in een klooster doen; practijcke: gewoonte. En velen tobben zich afzonder inzicht. gardijn Sermoen: bedsermoen. Ijverig, maar niet overeenkomstig hun kennis. gram: boos. baete: voordeel. Niet met het woord, maar met de roede.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 92]
85
80
85
90
95
100
105
En de Lutherianen zeer declineren,78 Daer teghen zeer veel Hughenoten wassen.79 Men maect nu certeyn veel schoon coupetassen.80 De ketters en worden niet al gheuanghen Noch men zied ooc al de dieuen niet hanghen. Want niemand (zeytmen) en zal ziin verloren Om dat elc hem zeluen zouct, achter en voren.84 Maer die ziin ziel windt en heeft gheen verlies.85 VVanneer zalmen we'er gheuen tgulden vlies?86 Een wanckelbaer ried, een vrauwelick pilaer.8787 Alst slechts ghedicht is ghetrocken by thaer Eyst met hemlien al Rhethorijcke schoone88-89 Den vrancschen Conijngh heeft een gente croone90 VVant schuumtaaflenLXVII, 91 schuumtaaflen: schuumtalen. en practijcsche clercken91 Gheerne de Zonne zien eer zi gaen wercken. Maer nonnen schoffieren, cloosters, capellen93 En kercken breken, houden veel ghezellen94 + Voor euangelijsche wercken notable,95 Zi roupen om puer text, de reste is fable.96 Maer waer mach nu zijn t'aerdsche Paradijs? Die haer edelheit vercoopen zijn wijs:98 VVant zoo gheuen zi weinich met haer kinders.99 De Prente heeft ghedaen veel goeds ende veel hinders.100 Niet te min, tis goed temmeren met delen:101 Maer niet gheuels vermaecken, oft helen, En twee staigen hoogh metsen hoement maect.102-103 Zulc waent een Priester smiten, en gheraect104 Zijn vader: ooc allomme zi nu vraeghen Oft paters niet en hebben goede daeghen?
zeer declineren: nemen ten zeerste af. wassen: toenemen in getal. certeyn: voorzeker. achter en voren: voor en na. windt: wint. we'er: opnieuw. wanckelbaer: onstandvastig. vrauwelick pilaer: een steun voor een vrouw. Indien dit slechts bij het haar getrokken verzinsel is, dan is het bij hen allen toch mooie rederijkerskunst. 90 gente: mooie. 91 schuumtaaflen: tafelschuimers; practijcsche: slimme. 93 schoffieren: onteren. 94 breken: vernielen. 95 notable: aanzienlijk. 96 puer: onvervalste; fable: verdichtsel. 98 edelheit: adeldom van geboorte. 99 weinich...kinders: weinig aan hun kinderen. 100 Prente: drukkunst; hinders: nadeel. 101 delen: planken. 102-103 Maar niet zogezegd gevels te vernieuwen of te herstellen, en daarbij twee verdiepingen hoog te metselen, zoals men het doet. 104 zulc: menigeen; waent: denkt; smiten: met kracht slaan; gheraect: treft. 78 79 80 84 85 86 87 87 88-89
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 93]">
86 Tswaer hadden sy goe'nachten sprac broe'r Thuene:107 Maer op dat ic niet langher zoo en duene,108 Ende op een propoost, oft reden en bliue109 110 (D'welck verdrietich is) tbesluut ic hier schriue.110
LXVIII Tot den Lezer. 1 Volghd hier nu, Lezer, der wijsen bevelen,1 Datmen om in naerst te doen' spelen zal: Ende niet en zal in neerst doen om spelen.2-3 Dat is men zal ghenoucht' useren al4 5 Niet om daer deur te zijn' of blijuen mal: Maer om bet t'omhelsen deegh'licke zaken: Dit heet deur wat zotheyts, de wijsheit smaaken.7
+
Refreinen int wise +
[pag. 94]
LXIX 1
Hoort alle liefhebbers des werelts vul van zonden, Die u blyschap, hoogste glorie ende leuen2 Maect int guene dat verganckelic is bevonden, Op dat ghi u saut met Gods kinderen begheuen.4 5 Laett: by v haer opperste goet sijn beseuen,5 En contempleert op Salomon vul alder eeren,6 Wijsheit, deuchden, macht, rijcdom bouen schreuen:7 Noch zuldi kennen met hem, en sulx elcken leeren,8 Dat niet dan idelheit en is: ende u dan keeren9 10 Om zoucken dat hemelsch is en niet en vergaet.
107 108 109 110 1 2-3 4 7 2 4 5 6 7 8 9
Tswaer: het is waar; hadden: zo zij... zouden hebben. duene: zou dreunen. En (opdat ik niet langer) bij één uiteenzetting of redenering zou blijven. verdrietich: vervelend; tbesluut: slot. volghd: volg na. Dat men ter wille van de ernst moet spelen, en niet ernst maken van spel. ghenoucht' useren: plezier maken. wat zotheyts: iets prettigs. u: uw. doelzin afhangend van Hoort (v. 1); u begheuen: heengaan. Laat door u het opperste goed van de wereld opgemerkt worden. contempleert op: beschouw. bouen schreuen: bovenmate. Noch: Nochtans; kennen: bekennen. keeren: wenden.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
87 Want tswerelts leuen is de doot, en heur vermeeren Is der sielen verminderen, haer goet is quaet.11-12 Tguent dat in heur wat schijnt, is niet alsmeNt verstaet13 Om datter God niet en is, noch ooc sijn ghebot. 15 Dit bekennende segghe ic naer Schriftueren raet: Swerelts samblant, is als drijfzant, niet sonder God.16 De werelt maect samblant in menigher manieren,17 Zi stelt haer behaghelic om ons te trecken:18 Want si can heur leelic quaet so schoone vercieren, 20 Dat si een iegh'lic tot heur liefde doet verwecken:20 Maer wilt heur bedrogh en schoonen schijn ontdecken21 Anziende wat leelicheit in haer is ghebleken:22 Al heur samblanten tot verraderye strecken:23 + Want onder tschijn van paeyse zouct zi heur te wreken 25 Die si meest flateert sal si alder eerst versteken.25 Dus want heur liefde niet en is God'lic oft goet26 Zietmen die haest vergaen ende in sticken breken:27 Ghelijc tsand drijft met den winde oft naer den vloet,28 Ende gheen vasticheit en heeft tot iemands behoet:29 30 Zijnde meer inderlic ende ontvruchtbaer, dits tslot.30 Dus elcken (dit anmerckende) wel zegghen moet: Swerelts samblant, is als drijfzant, niet sonder God. De werelt temmert heur husen so Christus verhaelt,33 Op tzant, die de sturmen niet en cuenen verdraghen:34 35 Maer Gods kinderen (sijnde allom'vaste ghepaelt)35 Nemen in ander stichtinghe heurlieder behaghen.36 Zi staen vast op t'God'lic woord tot allen daghen:37 Welcs toesegghen is een gheduerigh fondament,38 11-12 en...quaet: en haar vermeerdering is vermindering voor de ziel, haar voordeel is moreel kwaad. 13 niet: niets; verstaet: doorziet. 16 samblant: uiterlijk voorkomen; niet: niets. 17 maect samblant: neemt de schijn aan. 18 Zi...behaghelic: Zij gedraagt zich sierlijk; trecken: aantrekken. 20 Dat zij een ieder tot haar liefde opwekt. 21 wilt: imperat.; ontdecken: blootleggen. 22 wat leelicheit: welke schande. 23 verraderye: bedrog. 25 flateert: vleit; versteken: verstoten. 26 Dus want: Derhalve, omdat. 27 haest: spoedig. 28 drijft: zich beweegt; oft...vloet: of zoals het water vloeit. 29 vasticheit: stevigheid; behoet: bescherming. 30 inderlic: nadelig; tslot: de conclusie. 33 temmert: bouwt. 34 die: antecedent husen. 35 sijnde...ghepaelt: die aan alle kanten vastheid hebben. 36 stichtinghe: bouwwerk. 37 vast: stevig; tot...daghen: voor altijd. 38 toesegghen: belofte; een...fondament: een duurzame grondslag.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 95]
88 Contrarie van swerelts, d'welc wi moeten beclaghen,39 40 VViens samblanten (als zi beghinnen) nemen hent.40 Huer wellusticheit die is voor samblant bekent41 Die met de mensche pluumstrijct, schoonspreect oft flateert42 Zi gheeft dominatie, eere ende prijs excellent:43 Met rijcdom en prosperiteit si hem croneert.44 45 Si maect dat hi naer sinen wille triumpheert: Maer terstont commet al op niet ende tot spot:46 VVant dat hem scheen lief t'hebben nu rebelleert: Swerelts samblant, is als drijfzant, niet zonder God. Prince daer God niet en is t'heett met rechten niet:49 50 +VVant al dat iet is, neemt van hem sijn cracht,50 Dus hoe deuchdelic dat de werelt heur oynt gheliet.51 Ende heur uutgaf, als tguene dat Goddelic slacht,51-52 Deur heur onlanghe dueren wortse als niet gheacht53 Om dat si ooc doet verliesen het Goddelic wesen:54 55 VVant dit quaet heeftsi in veel diuersche ghewracht:55 Oorconde tguent dat wi van Machabeus lesen,56 Als hi deur veel samblants was zeer hooghe gheresen57 Van Antiochus, die hem veel heeft toegheseit, Maer niet ghehauden, dan ter contrari' van desen59 60 Heeft hi hem gheloont met groote tirannicheit.60 Hoe haest was vergaen dat so vast scheen beleyt,61 Het mochte (wel samblant heeten, daerom was hi sot62 Dat hi op de menschen stont, d' welc hi heeft beschreyt:63 Swerelts samblant, is als drijfzant, niet zonder God.
39 40 41 42 43 44 46 49 50 51 51-52 53 54 55 56 57 59 60 61 62 63
Contrarie...swerelts: In tegenstelling tot de belofte van de wereld. als...hent: zoals ze ook een begin hebben, een einde kennen (tegenover v. 38). wellusticheit: schoonheid. pluumstrijct: flikflooit; schoonspreect: fleemt. dominatie: macht. prosperiteit: voorspoed; croneert: kroont. Maar ogenblikkelijk loopt het geheel uit op niets en op bespotting. met rechten niet: terecht niets. neemt van: ontleent aan. Lees achter deze regel een komma. heur...slacht: zich ook gedroeg en zich uitgaf voor wat gelijkt op het goddelijke. Deur...dueren: Omwille van haar korte duur. het...wesen: de hemelse zaligheid. veel diuersche: zeer velen; ghewracht: bewerkt. Oorconde: bewijs. samblants: partitieve gen. Als hij door veel veinzerij van Antiochus, die hem veel heeft beloofd,.... zeer in macht was toegenomen. dan...desen: maar in tegenstelling tot deze beloften. tirannicheit: dwingelandij. haest: zie v. 27; beleyt: vastgelegd. daerom...sot: daarom was hij dwaas, dat hij... stont: vertrouwde.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 96]
89
LXX Referein daer Opperprijs mede ghewonnen was. 1
De groote weldaden die ons God heeft bewesen Als hi sinen sone zandt om voor ons te lyden, Behoorden ons wel te verwecken, so wi lesen, Die dicmaels t'ouerdincken, ende bouen desen3-4a 5 Dancbarigh te sine uut een gheestelic verblyden.5 Laet ons dan stellende alle wellusten bisiden,6 Ons vermaken int Bethlehem, daer onzen Heere,7 Ons als wedergheboren wordt, tot allen tiden,8 VVanneer wi hem bezoucken in zijn rechte leere.9 10 Ouerdinckende sijn goetheit met herten zeere:10 VVat hi om ons leet in sijn doot ende leuen. + Die verdoolt gheweest is, hier weder omme keere: Zoo is v Christus gheboren ende ghegheuen. Waer vertoufdy? hoe comdy aldus negligent,14 15 En blijfdy met Herodes in den zondighen val?15 Comt besiet hoe hi, die ghemaect heeft tfirmament, Ende ooc een heere ouer al is, lijdt hier present17 Zulcke aermoede, ende ghebreken sonder ghetal, Dat sijn moeder hem moet legghen in eenen stal. 20 Dit hoorende schaemt v, uwe hoouerdye groot,20 Welcke an u huysen, en houen blijcken ouer al, Schaemt u uwe pompeuse cleeren sonder noot,22 Als ghi uwen Coninc siet dus caut ende bloot,23 In douxkens ghewonden. Och schaemt v hier beneuen 25 Al u zonden! en hebt recht berau voor u doot:25 Zoo is u Christus gheboren ende ghegheuen. Doet u ooghen des herten open, v vermaect,27 In dit aermste kinderbedde, en huusken cleene: En dees caude oft dit aerme kindekin al naect,
3-4a 5 6 7 8 9 10 14 15 17 20 22 23 25 27
Zouden ons moeten opwekken om, zoals wij lezen, die dikwijls te overpeinzen. gheestelic: godvruchtig. wellusten: aardse genietingen. vermaken: vernieuwen. Voor ons a.h.w. opnieuw geboren wordt voor altijd. bezoucken: zijn leer onderzoeken; rechte: waarachtige. herten: gemoed. negligent: zonder vlijt. val: zedelijke verlaging. present: nu. uwe: om uw. uwe...noot: om uw pralerige kleren zonder noodzaak. bloot: naakt. recht: oprecht. vermaect: zie v. 7.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 97]
90 30 Zal u hitte gheuen, die totten hemel blaect,30 Ende weeren uut u die caude liefde onreene, Ooc suldi hier vinden meerder weelden alleene32 Dan Salomon in die gh'eel werelt heeft ghevonden. Ia tswerelts wellust (om dit al wel t'onderscheene)34 35 Zal u ellende dincken, ic laet' staen de zonden.35 Ende wat lyden u toecomt, tot allen stonden,36 Ghi sulter een vreucht in scheppen, groot bouen schreuen:37 + VVant tot troost en saligheit (Schrifture t'oorconden)38 Zo is u Christus gheboren ende ghegheuen.
+
[pag. 98]
Prince ons meynschen is nu een kindeken gheboren40 Ende ooc eenen zone ghegheuen alsser staet,41 (Troostelic voor ons die anders waren verloren)42 Dat is (zeit Paulus) Christus Gods zone vercoren Die is ons gheschoncken, met al dat hem angaet:44 45 Om te sine, de deucht, gherechticheit, aduocaet,45 Behauder, en versoender voor al diet betrauwen:46 Ende uut den ghelooue betooghen metter daet,47 Dat si hemlieden vaste an sijn beloften hauwen:48 Ende hem lief hebben bouen al, in alder vauwen.49 50 Dit is naer Bethlehem gaen, en dat ancleuen. Volght dus der herders voetstappen mannen ende vrauwen Zo is u Christus gheboren ende ghegheuen. 40
LXXI Referein daer Prijs mede ghewonnen was.+ 1 Dochter van Syon Christus bruut zeer goet+1 Rascht u op den voet ende en wilt niet treuren:2 Gaet uwen Brudegoom nu int ghemoet: blaect: brandt. hier...alleene: hier alleen meer vreugde vinden. wellust: zie v. 6; om...onderscheene: om dit alles wel vast te stellen. dincken: dunken; laet'staen: laat achterwege. wat: welk...ook; toecomt: overkomt. bouen schreuen: bovenmate. t'oorconden: tot getuigenis. ons meynschen: datief mv. staet: geschreven staat. Troostelic: hoopgevend. angaet: betreft. aduocaet: middelaar. Behauder: Heiland; voor...betrauwen: voor allen die hierop betrouwen; geen leesteken na betrauwen. 47 betooghen: bewijzen. 48 vaste: stevig. 49 in...vauwen: op alle manieren. + Men zie voor de bijbelpll. de Aant. 1 Syon: Jeruzalem. 2 Rascht u: haast u. 30 32 34 35 36 37 38 40 41 42 44 45 46
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
Canti. 5.
G'hebt graci' vonden voor sijn ooghen zoet,
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
91 5 Bidt hem gheloouende tsal u ghebeuren:+ En zeght met de Cantique bruut al veuren:6 Trect mi (ô lief) naer uwen reuck bequame7 Verciert mi met blomkens vul zoeter geuren: Laeft mi met appelkens tot alder heuren:9 10 VVant ic ben cranck in liefden, d'welc ic mi schame.10 + Maer ic com' tot v Medicijn eersame,11 Den Melaetsche oft siecke ic mi ghelijc make12 Die ghi noyt en verstaect van uwen name:13 VVant ghi roupt (anders ic ooc niet en came)14 15 Comt liefste bi mi, want ic naer u hake.+15
+
Canti 3.
+
[pag. 99]
+
Canti. 2.
+16
Comt alle tot mi die daer zijt verdraeyt, Suytwindeken waeyt, Noortwint comt present17 In minen hof, die elx herte verfraeyt,18 Besiet die lief'licheit alom' ghesaeyt, 20 Hoe die blomkens bloeyen zeer excellent. Den winter is wegh vriendinne bekent,+21 Keert u tot mi, ic sal mi tot u keeren,22 Tooght mi u aenschijn, en sijt mi ontrent:23 VVant ghi behaeght mijn siel, tot zulcken hent,24 25 Dat ic u wil' met mijn trauwe vereeren+ In ghenaden en waerheit, om u vermeeren.26 Siet hoe vierigh ic in uwer liefden blake:27 Niet achtende u mesmaecte wonden en zeeren28 Die ic bedecke met mijn zuuer cleeren: 30 Comt liefste bi mi, want ic naer u haecke. Comt al tot mi die zijt zwaer'lic belast,+ Bedruct, ontpast, en ic sal u ontladen.+32 Laett d'oude putten, ende u tot mi rast33 6 7 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 21 22 23 24 26 27 28 32 33
de Cantique bruut: de bruid uit het Hooglied; zeght...veuren: zeg vóór. Trect: trek... aan; reuck bequame: lieflijke geur. Laeft: voed; tot...heuren: op elk tijdstip. cranck in: onvast in. Medicijn: geneesheer. Den Melaetsche: datief. verstaect: wegjoegt. anders...came: anders zou ik ook niet komen. hake: vurig verlang. verdraeyt: op een dwaalspoor geraakt. present: nu. verfraeyt: verheugt. bekent: beroemd. Keert: wend. ontrent: nabij. tot...hent: zozeer. vermeeren: vermeerdering. vierigh: vurig; blake: brand. mesmaecte: wanstaltige; zeeren: seweren (of kwetsuren). ontpast: verontrust; ontladen: van een last bevrijden. Laett: Laat varen; u...rast: zie v. 2.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
Canti. 4.
+
Canti. 2.
+
Oze. 2.
+
Matth. 11. Esai. 55.
+
De fonteyne des leuens, u daerin wast:+ +
Apoca. 22.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
92 35 Comt die gheest'lic honghert, wilt u verzaden,+ An mi tbrood des leuens vul van ghenaden. + Comt deur mi tot den Vader verheuen.+ Ic ben u Aduocaet wijs int beraden,38 Middelaer, Versoender voor al u quaden,39 40 Ic ben den wegh de waerhet ende d'leuen.+ Ic hebt al vulbraght, datter was gheschreuen: Verwinnende duuel, doot en d'helsche draecke Deur mijn verdiensten, die ic u will' gheuen, Met al dat mi toebehoort, hier beneuen:44 45 Comt liefste bi mi, want ic naer u haecke. Princesse ie zegh' comt, niet dat ghi vermeught+ Tot mi te commen, deur u eighen cracht, Ten si dat ic u trecke, deur mijn deught:48 Maer met mijn gratie (gheuende u ieught)49 50 Hebt ghi om tot mi te commen de macht.50 Dus alzulc een gaue niet en veracht: Slaet hand anden plouch, sijt nerstich tot desen.52 Op dat ghi d'onwise maeght niet en slacht53 Comt met bernende lampen wel bedacht+54 55 Dat is d'leuende ghelooue ghepresen. Dus verciert sijnde, zult anghenaem wesen,56 Den Vader, die u bereedt uut die oorzake57 De Croone der glorien uutghelesen, Die bouen alle verstant is gheresen:59 60 Comt liefste bi mi, want ic naer u haecke.
+
Ioan. 6.
+
[pag. 100] Ioan. 10.3. Ioan. 2.
+
+
Ioan. 14
+
Ioan. 6. Iere. 31.
+
Matt. 25.
LXXII Refereyn ghesonden voor een Nieu-iaer, an M. Hubrecht Goltz, Schilder. 1
+
Als de ketijueghe meinsche hier te voren+1 Alle zijn vulmaectheyt hadde verloren
+
[pag. 101] Gen. 1. a, b.
+
38 39 44 48 49 50 52 53 54 56 57 59 1
Aduocaet: middelaar; beraden: raad geven. quaden: zonden. hier beneuen: hierbij. trecke: tot mij trek; deught: goedheid. gratie: genade; u: aan u. macht: kracht van de geest. plouch: ploeg; nerstich: ijverig. onwise: dwaze; slacht: gelijkt op. bernende: brandende; wél bedacht: welberaden Dus: zo; zult: (gij). Aan de Vader die u om die reden de kroon... gereed maakt. gheresen: gestegen. ketijueghe: rampzalige.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
93 Deur zijn ouertreden:3 En dat hi ooc was zo zondigh gheboren4 5 Dat hi niet en const versoenen Gods thoren+5 Noch stellen te vreden: En heeft God niet willen (al wast wel reden)7 Hem gheel verlaten. Priester en Leuijt zijn voor by gheleden:+9 10 Want Moyses wet, med heur crachten en zeden10 En mochten niet baten.11 Alleen beeft God den Heere uut charitaten+12 Hem toegheseyt (deur zijn beloften claer)13a13 Daer in wi blijschap scheppen bouen maeten, 15 Christus Iesus voor een zalich nieu iaer.15 D'woord is vleesch worden, zoo daer staed beschreuen+16 Het Serpents hooft is in stucken ghewreuen+17 Dat is sviands macht. Alle volc is benedicti' ghegheuen:19 20 Dit boodschapt u d'Inghel uut t'eeuwich leuen+ Het word al vulbracht. D'helighe gheest heeft in een maeghd ghewracht22 Daer ons hope vp staet: Want Maria die gheeft ter vulder dracht24 25 (Daer elc int ghelooue naer heeft ghewacht)+25 Onzen Aduocaet.26 God ende meinsche ons eenich toeuerlaet,+27 en 28 + Verlossinghe, helicheyt, ende deughd eenpaer.28 Want den Vader schijnct ons nu med der daed+ 30 Christus Iesus voor een zaligh nieu iaer.
3 4 5 7 9 10 11 12 13a 13 15 16 17 19 22 24 25 26 27 en 28 28
ouertreden: overtreding. dat: expletief. thoren: gramschap. En: negatie; al...reden: al was het (v. 4-5) wel billijk. voor by gheleden: voorbijgegaan. crachten: wondertekenen; zeden: gewoonten. baten: helpen; mochten: zou enk. moeten zijn (wet), richt zich echter naar crachten, zeden. God: als de barmhartige Samaritaan; uut charitaten: uit liefde. God heeft aan hem (de mens) Jezus Christus beloofd als. toegheseyt: beloofd; claer: helder. voor: als. beschreuen: opgeschreven. ghewreuen: geperst. Aan iedereen is goddelijke zegen gegeven. ghewracht: in het leven geroepen. ter...dracht: bij voldragen zwangerschap. naer: op. Aduocaet: voorspraak. bijstelling bij 26, lijd. vw. van. gheeft (v. 24). helicheyt: heiliging; eenpaer: standvastig.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
S. Augustinus de nou. can. cap. 8.
+
Lucae. 10.
+
Gene. 3.
+
1. Ioan. 1. Gene. 3.
+
+
Lucae. 2.
+
1. Ioan. 2.
+
Bernard. in. cau. ser. [pag. 102] + 1. Corin. 1. +
94 Een claerheyt van den hemel descendeerde+31 Als d'Inghel de bly' bootschap declareerde32 De gheboorte ons Heeren: Dat hy in een crebbe lagh hi noteerde34 35 In doucxkins gheleyt, als d'onghestimeerde35 Tot onzer leeren.36 Wt den Hemel hoord' men Gods lof vermeeren37 Deur dees stemme zoet: Glorie zy Gode med alder eeren 40 En pays vp d'aerde, voor die heur bekeeren Med wille goet. Desen pays (diet al te bouen gaen moed)+ Zal ons herte ende zinnen nemen waer Als wy ontfanghen dit ons vleesch en bloed+44 45 Christus Iesus voor een zalich nieu iaer. Alzoo lief heeft ons God zied t'allen stonden Dat hy ons zijn eenich zone heeft ghezonden So wy claerlic lesen:+48 Op dat die in hem zijn gheloouigh vonden 50 Niet en zauden vergaen, maer deur zijn wonden Mochten salich wesen. Met den Vader hebben wy pays deur desen52 Wt puerder gratien:+53 + VVant Christus is ons versoender ghepresen 55 Die ons mach, en wilt van zonden ghenesen55 En sviands tentatien.56 Verhuecht u hier in dan, alle natien57 Dat u gheiont is dees ghifte dierbaer Een fonteine vul van iubilatien59 60 Christus Iesus voor een salich nieu iaer.
31 32 34 35 36 37 44 48 52 53 55 56 57 59
descendeerde: daalde neder. declareerde: verklaarde. noteerde: schreef op. als d'onghestimeerde: als een ongeacht iemand. leeren: lering. vermeeren: uitbreiden. dit: Christus. claerlic: duidelijk. desen: door Christus. puerder: pure. ghenesen: redden. En uit de bekoringen van de duivel. natien: volken. iubilatien: zaligheden.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
Lucae. 2.
+
Philip. 4.
+
Hebrae. 2.
+
Ioan. 3.
+
Rom. 3. a. [pag. 103]
+
95 Princelic schilder u gheue ic dit iuweel61 Van schilderien gheen so constich: maer62 Niet gheschildert met verwe ofte pinceel Dan in dees woorden en dit is u deel:64 65 Christus Iesus voor een zaligh nieu iaer.
LXXIII Referein van het kinder-Doopsel ieghens d'Erdoopers; toegheschreuen den gheleerden en weerdighen heere mijn Heere den Proost van S. Pieters by Ghendt. 1 Eenen seghel der beloften gaf God hier te veuren+1 Abraham en zijn saed, dats tvleeschelic besnijden:+2 D'welc moest noodtzakelic in den gheest ghebeuren+ Oft ten hadde niet ghebaett, naer Paulus belijden.+4 5 In dees plaetse is ghecommen, tot Christus tijden5 Het doopsel hebbende het zelfde verstant,+6 Ende heeschende erborenheit an allen zijden7 Ghelooue, gherechticheit, en duecht abundant. Waer toe d'helighe kercke soo wel bequame vant9 10 Heur kinders, als die van t'aude testament: + De welcke deur tbesnijden an elcken cant11 Waeren voor kinderen der beloften bekent:12 Ghelijc ooc deur het doopsel, als nu present Betooghd wert (tot ons gheloofs verstercken)13-14 15 Dat Gods beloften noch niet en nemen hendt,15 Waer mede hy noch toocht, deur zijn goetheit excellent16 Dat de kinders leden zijn der heligher kercken. Met die oud ghedoopt sijn en canmen niet verclaren+18 Dat de kinders niet en mueghen t'doopsel ontfaen: 20 VVant men besneed ooc de mans eerst in d'oude iaren
61 62 64 1 2 4 5 6 7 9 11 12 13-14 15 16 18
Princelic: verheven. gheen so constich: geen schilderwerk is zo heerlijk Dan: Tenzij; u deel: het deel dat u toekomt. seghel: onuitwisbaar merkteken; te veuren: vroeger. Abraham...saed: aan A. en zijn nakomelingschap. belijden: belijdenis. tot...tijden: ten tijde van Chr. verstant: betekenis. heeschende: eisend. bequame: geschikt. an...cant: overal. bekent: gekend. eveneens ook door het doopsel, zoals nu tegenwoordig bewezen wordt tot versteviging van ons geloof. nemen hendt: eindigen. Waer mede: nl. met het doopsel; toocht: toont. verclaren: uitleggen.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
Gene. 17. Deutro. 10. + Rom. 2. + Collo. 2. +
+
Titum. 3.
+
[pag. 104]
+
Gene. 17.
96 Om dat Gods beuel an heur zaude zijn vuldaen,21 En ghelijcmen daer naer besneet de kinders zaen22 Zo werden si nu ghedoopt by Christus rade.23 Doopt alle natien was sijn God'lic vermaen24 25 Elc roupende tot sijn alder mildste ghenade.+ Die de kinders daer af keeren dan commen te spade26 Al en hadden wy om heur te doopen gheen leeren.27 VVant ghelijc het betaemt, en is ooc sonder schade,28 Dat de vrauwen commen ten Auondmale ons Heeren29 30 Al en ist Gods beuel niet, om sgheloofs vermeeren:+ Desghelijcx moet men voor goet ende zaligh anmercken31 Dat wy doopen ons kinders: want wye wilse keeren32 Van dit Sacrament? waerby dat blijct (God ter eeren) Dat de kinders leden zijn der heligher kercken. 35 D'erdoopers achten de kinders die van ons commen35 Voor ongheloouighe, niet considererende36 + Dat zi de zelfde, alsoo met eenen verdommen:37 Want d'helighe schrift is al om' condemnerende+38 Die niet en gheloouen, niemant excepterende.39 40 Consenteren zi dan (soo zi moeten voorwaer)40 Dat si zalich sijn, zoo sijn zi affirmerende41 Dat zi gheloouen: dit blijct schriftuerlic daer.42 Laetse vraeghen, hoe en by wat middel eenpaer43 De kinders zouden gheloouen, die niet en horen? 45 Wy verzenden hemlien tot Christum allegaer45 Diese gheloouich naemt, hoe iongh zi zijn gheboren,46 En die teghen heurlier vianden, ooc brijnghd voren+47 (Op dat si weten dat den gheest can deur haer wercken)48 21 22 23 24 26 27 28 29 31 32 35 36 37 38 39 40 41 42 43 45 46 47 48
Om dat: opdat; vuldaen: vervuld. zaen: dadelijk. rade: voorschrift. vermaen: bevel. af keeren: afwenden. leeren: onderrichtingen. schade: nadeel. ten...Heeren: tot de maaltijd van onze Heer. anmercken voor: beschouwen als. keeren: verwijderd houden. commen: voortkomen. considererende: in aanmerking nemend. de zelfde: de gedoopte kinderen; verdommen: verdoemen. condemnerende: veroordelend. excepterende: uitzonderend. Consenteren: Geven zij toe. si: de kinderen (ook in 42 zi); zi: de wederdopers; affirmerende: bevestigend. schriftuerlic: overeenkomstig de Schrift. eenpaer: ooit. verzenden: verwijzen. naemt: noemt. heurlier: van de kinderen; brijnghd voren: voor de geest brengt. weten: zouden w.; deur haer: langs de kinderen om.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
Matt. 28. Marc. 15.
+
Matt. 26. 1 Corrin. 11.
+
[pag. 105] Ioan. 3. Marc. 16. Hebrae. 11. +
+
Matth. 18. Matth. 21.
Zegghende dat deur de zuughelijnghen vercoren+ +
Psal. 8.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
97 50 Gods lof vulmaect wort, wie wilt hem in dit verstoren50 Dat de kinders leden zijn der heligher kercken? Hoort Christus goetheit als zi heur kinderen brochten Om t'onfanghen siin benedicti' soomen weet,53 D'welc siin Discipelen te beletten verzochten:+54 55 Maer Christus namt qualic, als heur achtende wreet:55 Laetse tot my commen (sprack hi met bescheet)56 Ende en keertse niet, de cause volchter beneuen:57 Want de zulcke is trijcke der hemelen bereet.58 Wie isser nu bequaeme tot het eeuwich leuen59 60 Die niet en zau moghen werden tdoopsel ghegheuen? Ghy moet wel bekennen, niemand, tot allen stonden.61 Zalmen (spreect Petrus gheliic alsser staet bescreuen)+ D'water keeren die God zinen gheest heeft ghezonden?63 + En dat in ons kinders Gods gheest is bevonden, 65 Blijct (bouen t'voorgaende bewijs voor leecke en clercken)65 Wt dien, die Gods geest niet en heeft (Paulus t'oorconden)+66 God niet toe en behoort: hier uut wi recht vermonden67 Dat de kinders leden zijn der heligher kercken. Prince, niemant en can ons eenighsins ouer stryden,+69 70 Dat der kinders Doop van iemant is versiert:70 Want den Martelare Iustinus (zijnde inde tyden Der eerster kercken) en Origines belyden,72 Dat den kinder-Doop van d'Apostels is gh'anthiert.73 Al waren twee Ketters daer teghen seer gheviert,74 75 Donatus en Anxcentio dat vuyl vercken, Den Heere heeft altijt betoont, die zijn volc regiert76 Dat de kinders leden zijn der heligher kercken.
50 53 54 55 56 57 58 59 61 63 65 66 67 69 70 72 73 74 76
vulmaect: volkomen gemaakt; hem verstoren: ontstellen. beenedicti': zegen. verzochten: beproefden. als...wreet: vermits hij hen hardvochtig achtte. met bescheet: met reden. keert: jaagt... weg; de...beneuen: de reden volgt onmiddellijk. de zulcke: datief mv.; bereet: gereed, bereid. bequame: geschikt. tot...stonden: altijd. D'water...die: Het water afwenden van hen, tot wie. bouen: naast; clercken: geestelijken. Wt...dien: Hieruit dat, wie; t'oorconden: tot getuige. vermonden: mondeling meedelen. ouer stryden: overtuigen. versiert: verzonnen. belyden: erkennen. gh'anthiert: gebruikt. gheviert: vurig. betoont: aangetoond.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
Mar. 10. Matth. 19. Lucae. 18.
+
Actum. 10.
+
[pag. 106]
+
Rom. 8.
+
Iusti. mar. in respon. ad Ortho. Sup. ques. 56. sijnde anno 170. Orige. super Rom. 6. li. 4. anno. 270. Cypria. li. 3. cap. 8. Tertullia. de coro. mil. Augusti. lib. 4. com. Dom.
98
LXXIV Refereyn vande meynsch-werdinghe Christi, ieghens d'Erdoopers.Titel 1 Den vader der dolingen en verzaedt noch niet1 Van te bevechtene, deur zijn boose heretijcken,2 T'aude warachtigh ghelooue, d'welcke gheschiet Onder tschijn des Euangelijs, soot nu magh blijcken, 5 An dees nieu Tatianen die vande waerheit wijcken+5 En segghen dat Christus meinschelicke nature, Van Maria niet en is. Zulc vonnis si strijcken,7 Ieghens Gods beloften en sijn leeringhen puere.8 Want den mensche was belooft vander eerster huere9 10 Dat sijn zaet hem zaude van tverdommen bevryden,+10 + Maer tot noch waer onghedaen bleuen dese kuere, Had'men Christum sien in ander substantie lyden.11-12 Mids dat in niet anders (daerinne wi verblyden) Dan inder vrauwen zaet dese belofte staet:13a-14 15 Waer deur claer bewesen wordt in alle syden,15 Als dat Christus meinscheit is van Mariams zaet. God beloofde Abraham, Isac, en Iacob voort+17 Deur heur zaet Christum de ghebenedidenesse,18 Welcke toesegghinghen ooc Dauid heeft ghehoort,+ 20 Van de welcke Esaias spreect ende dit esse:+20 Daer zal een schoon roede opgaen vande stamme Iesse,+21 En een blomme za uut zine wortel beclyuen,22 Welcke Prophetien veruult sijn (hoort dees lesse)23 24 Als d'woort vleesch worden is: dats (naer Paulus schriuen)+ 25 Als Christus deelachtigh wiert (zonder mans bedryuen)25 Der kinderen vleesch ende bloet, d'welc hi noch draegt: Als hi inden vleessche cam, wilt hier vast bi blyuen,+27
+
Tatianus een heretijc anno 178.
+
Gene. 3. [pag. 107]
+
+
Gene. 18. ende 26. 28.
+
2. Samu. 7. Esai. 11. + Ieremi. 23. ende 33. +
+
1 Ioan. 1. Hebrae. 2. ende 4. +
1. Ioan. 4. Galla. 4.
ieghens: tegen. vader der dolingen: duivel; verzaedt: krijgt... genoeg van. heretijcken: ketters. wijcken: afwijken. strijcken: vellen. puere: zuiver. den mensche: datief, aan Adam; eigenlijk zei God het tegen de slang; huere: tijdstip. zaet: nageslacht; tverdommen: de verdoeming Maar tot nu toe zou deze geneeswijze ongedaan gebleven zijn, indien men Christus in een andere (d.i. niet-menselijke) eigenheid zou hebben zien lijden. 13a-14 Omdat bij niets anders, dan bij de nakomelingschap der vrouw deze belofte berust. 15 in...syden: in alle opzichten. 17 voort: vervolgens. 18 de zegening door hun zaad (d.i.) Christus. 20 esse: is de stellige belofte. 21 roede: twijg; opgaen: opschieten. 22 beclyuen: opschieten. 23 lesse: lering. 25 zonder...bedryven: zonder de tussenkomst van een man. 27 Als Hij mens werd, houdt hieraan (= aan dit geloofspunt) stevig vast. Titel 1 2 5 7 8 9 10 11-12
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
99 Als hi gheworden is van eender vrauwe oft maeght+ Als ons ghedaente aen te nemen, hem heeft behaeght.+ 30 Als hi van Maria (naer den God'licken raet)25-3030 Ghegenereert is: dies ben ic te min onuersaeght,31 Om segghen, als een diets hem in Gods woort ghedraegt:32 Als dat Christus meinscheit is van Mariams zaet.
35
40
45
50
Waerom en schamen dees dolende heur niet te segghen34 Dat Christus meinscheit is uut den Vader gheresen?35 Het quaet datter uut volght zi niet en ouerlegghen36 + Als dat den Vader ooc zau moeten mensche wesen. Mids dat tghegenereerde (merct den sin van desen) Moet sijn, alst guent daert af is ghegenereert. Maer van een ander substantie (zoo wi lesen) Is Christus naer zijnder meinscheit ghedescendeert.40-41 Te weten: van Maria, zoo d'Apostel doceert:+42 Want EX QUA GENITUS EST IESUS, zeght hi daer. Waer hi van een ander substanti' gheformeert. Naer sijnder meinscheit, so en ware dit niet waer.44-45 Dat nu Menno lieghet, en die hem volghen naer46 (Al loochenent zi deur heur bedrieghelic quaet)47 Magh elc hier uut bemercken, en ooc leeren claer. Dus concludere ic ghelijc te vooren eenpaer:49 Als dat Christus meinscheit is van Mariams zaed.
+
Philip. 2. Matth. 1.
+
+
[pag. 108]
Matth. 1. Noteert hi en seit niet per quam deur oft in haer maer ex qua dat is van Maria, alsoft hi seide, van haer substantie oft vleesch. Vide Iusti. marty. in Apoll. Theodor. in Dialo. noteert.
Dat Christus mensche uut den mensche is laet u genougen51 Zoo hi God wt God is, d'welc tghelooue can smaken:52 Welcke twee natueren soo wel te samen voughen,53 Dat si maer eenen persoon van Christo en maken. 55 Tot t'verstant deser eenicheit suldi gheraken,55
Als: afhangend van Dats (v. 24). raet: raadsbesluit. Ghegenereert: voortgebracht; onuersaeght: onbevreesd. Om te zeggen, als iemand die zich hierin onderwerpt aan Gods woord. dolende: dwalenden. gheresen: voortgekomen. Zij overdenken het kwaad niet, dat eruit volgt. Maar uit de substantie van iemand anders (nl. van Maria) is Christus tot zijn mens-zijn neergedaald. 42 doceert: leert; in margine: noteert: nota bene. 44-45 Indien Hij uit een andere substantie (dan die van M.) tot zijn mens-zijn zou gevormd zijn, zou dit schriftwoord onjuist zijn. 46 Lijd.-voorwerpszin, afhangend van v. 48; Dat: nl. v. 45; lieghet: liegt; volghen naer: navolgen. 47 loochenent: het feit dat Menno dit niet aanvaardt; bedrieghelic quaet: kwaad bedrog. 49 concludere: besluit. 51 laet u genougen: Stelt u tevreden met het feit dat (51a). 52 Zoo: zoals; smaken: ervaren. 53 voughen: passen. 55 Tot...eenicheit: Tot het verstaan van deze eenheid. 25-30 30 31 32 34 35 36 40-41
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
100 Indien ghi de Schrifture ghehoor gheeft alvoren: Die daerom niet en wilt Christus meinscheit versaken57 Al seit su dat hi is Gods eenigh sone gheboren.+58 Want si naemt hem ooc des meinschen zone wtvercoren59 60 Ofte tsaet van Maria, zoo ghi meught anschauwen. Om dat nu dees twee natueren hem toebehoren, Zoo heet hi beede de zone Gods en der vrauwen:62 Ende niet bi toeschriuinghe in eenighe vauwen,63 + Soot Menno leert, met sijn anhanghers obstinaet:64 65 Die heur ghelooue op haer eighen vernuftheit bauwen65 Maer tblijct voor die God ende zijn woord betrauwen66 Als dat Christus meinscheit is van Mariams zaet.
Mat. 8. 12. 17. 20. Marc. 2. 8. 9. 10. Lucae 6. 9. 12. 18. Ioan. 3. 5. 6. Acta 7. ende elders.
Prince d'herdoopers verwiten ons t'onrecht Datmen Christum saude moghen gh'eel onrein nommen69 70 Waer hi van mensche substanti', zoomen heur seght:70 Maer wi loochenen haer dat, naer dien wi te recht71 (Die nu gh'eel zondigh sijn deur Adams verdommen) Zullen reyn ghemaect werden, als hemelsche blommen:+ Wat wonder eyst dan dat God een maeght delicaet,74 75 Zuuer ghemaect heeft? op dat van heur soude commen De zuuer meinscheit Christi. Dies wi ons berommen,76 Als dat Christus meinscheit is van Mariams zaet.
LXXV Refereyn, an M. Omaer Coolman, Aduocaet, Oom vanden Autheur. 1 Al en heeft den mensche zulc gheen victorie,1 Die hem als sijn eighen' can sijn toegheschreuen, Nochtans om dat hem van God (tsijnder glorie) Dicmaels cracht, hulpe en stercte wort ghegheuen, 5 Zoo heet hijt zelue doende, deur zulc ancleuen,5
57 58 59 62 63 64 65 66 69 70 71 74 76 1 5
daerom: uitgewerkt in v. 59-60; versaken: loochenen. su: zij tot u. naemt: noemt. Zo heet hij beide, zowel de zoon van God als van de vrouw. En niet door toedichting op een of andere wijze. obstinaet: halsstarrig. vernuftheit: inzicht. voor die God: voor hen, die op God. onrein nommen: onvolmaakt noemen. Indien hij het wezen (= substantie) van de mens zou bezitten, zoals men tegen hen beweert. loochenen: weigeren; dat: nl. v. 69. delicaet: teer. meinscheit: de menselijke natuur. zulc...victorie: geen zodanige overwinning. (hij)t: het feit de overwinning te behalen; deur...ancleuen: door zulke verbondenheid met God.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
+
[pag. 109]
+
Apoca. 22.
101 Als hi victorieus'lic deur Gods gheest verwint,6 Zijn quade gheneghentheit, ooc hier beneuen7 Alle datmen contrarie den gheest bevint.8 En al eist dat dees victori' maer en beghint,9 10 Oft dat si in dees weerelt niet en is perfect,10 + Deur svleesch crancheit, d'welc altijt aertsch is gesint11 Nochtans heet si wel vulcommen en onbevlect, Deur tghelooue in Christo, die de fauten bedect, Daer een meinsche natuerlic toe gheneghen is.14 15 Te verwinnen dan, dat ons tot het quaet verwect,15 Soo ver' als ons vermoghen met Gods hulpe strect, Daerin smenschen victori' meest gheleghen is. Dat hierin leit des meinschen victorie meest Ons Ioannes den Euangelist declareert,19 20 Alle dat uut God gheboren is (naer den gheest) Verwindt de werelt: ende dit is gh'estimeert,21 Ons victorie, die ouer al domineert,22 Te weten tghelooue, dit is zijn vermonden.23 Waerdeur wi wederstaen, al dat ons persequeert,24 25 Als smenschen viant, de weerelt oft de zonden.25 Dit sijn d'eenighe vianden, oyt bevonden, Die alle striden ter werelt hebben ghemaect.27 Waerin Gods kinderen (schrifture t'orconden)28 Oyt de victorie hadden, deur tghelooue naect,29 30 Contrari' den boosen, die Gods woort versaect,30 En van sijn eighen lusten haest versleghen is.31 Maer ghi christelike ridders die gods goetheit smaect Verwint u eighen liefde als die int ghelooue blaect,33 Daer in smenschen victori' meest gheleghen is.
6 7 8 9 10 11 14 15 19 21 22 23 24 25 27 28 29 30 31 33
victorieus'lic: triomfantelijk. gheneghentheit: geneigdheid; hier beneuen: daarbij. contrarie: in strijd met. maer...beghint: in deze wereld slechts begint. perfect: volmaakt. Deur...crancheit: Door de zwakheid des vleses gheneghen: geneigd. : bijwoordel. bep., samengevat in het aanwijz. Daerin (v. 17); verwect: opwekt. declareert: verklaart. gh'estimeert: geacht. domineert: heerst. dit...vermonden: dit is de boodschap van de apostel. persequeert: vervolgt. Als...viant: Namelijk de duivel. striden: conflicten. schrifture t'orconden: de Schrift is er tot getuige Oyt: altijd; naect: enkel. Contrari': in strijd met. haest: snel; versleghen: in het verderf gestort. u: uw; als die: daar zij immers.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 110]
102 35 De menschen, al zijnse noch zeer crancke vaten35 Nochtans van de Schrift wordt ghegheuen dees eere, + Dat zi verwinnen heur vianden bouen maten, (Dat is den Vader van zonden, naer Gods leere)38 Deur tghelooue in Iesu Christo onzen Heere, 40 D'welck heurlier schilt is ieghens alle ghebreken:40 Want worden si ghequelt met oncuusscheit zeere, Deur een zuuer begheerte si dat versteken.42 Tenteert hemlien onghelooue (alst is ghebleken)43 Zi nemen heuren toevlucht tot het Goddelic woort, 45 Raedt hemlien den viand om het quade te wreken,45 Si vergheuent al om Gods wille rechte voort,46 Steecse d'hoouerdye, die alle paeys verstoort,47 Si we'erstaense met ootmoet, die daerteghen is.48 Si verwinnen den twist met een lief'lic accoort,49 50 Ende tquade met tgoede dees exemplen hoort:50 Daerin smenschen victori' meerst gheleghen is. Prince Iulius Caesar was meer ghepresen52 Van dat hi hem zeluen, ofte sijn quaet verwan53 Dan van dat hi de gh'eel werelt (so wi lesen) 55 Byna gheel t'onderbracht, als victorieus man.55 Den hoet van victorien niemant draghen en can56 Ten rechten, dan die victorieus is bekent,57 Ouer sijn eighen ghebreken. Want alsdan, (Seit Cicero) is zijn victori' excellent. 60 Als verwonnen hebbende t'afgrijs'lic serpent60 Hydra ghenaemt, d'welcke Apollo verdede.61 Figuere van die deur des gheloofs instrument62 Verwinnen heur gheneghentheit tot qua' zede.63
35 38 40 42 43 45 46 47 48 49 50 52 53 55 56 57 60 61 62 63
zeer...vaten: zwak van karakter door het lichaam. Vader van zonden: duivel. heurlier: genitief mv.; ghebreken: zonden. begheerte: verlangen; versteken: tegengaan. Tenteert: kwelt. Raedt...quade: Indien de duivel hun aanraadt het aangedane kwaad. rechte voort: terstond. Steecse: prikkelt hen. is: bestaat. lief'lic: welgevallig. En ze overwinnen kwaad met goed. Luistert naar deze vb. Prince Iulius Caesar: komma na Prince. Van dat: omdat; quaet: zondige inborst. t' onderbracht: onderwierp. den...victorien: de overwinningskrans. dan...bekent: dan wie bekend staat als zegevierend over. Als...hebbende: Alsof hij overwonnen zou hebben. verdede: doodde. Dit is een gelijkenis van hen, die door middel van het geloof. zede: handelwijze.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 111]
103 +
Dit is den grooten viant vol van onvrede64 65 Die den mensche plaeght als hi buyter weghen is.65 Maer de vrome burghers van Gods helighe stede,66 Hebben die ter neder ende verwonnen mede,67 Daerin smenschen victori' meest gheleghen is.
+
[pag. 112]
LXXVI Refereyn. 1 Onder alle de boosheden en isser gheene, Welke van d'helighe Schrift so seer wort verdomt+ Als de boose vrecheit, al is zi zeer ghemeene:3 Om dat van haer de wortel alle boosheit comt:+4 5 Want die rijcke willen werden (die Paulus nomt Afgodisten) vallen in vele tentatien,+6 En in sviants strecken. Waerin d'Apostel somt7 Deser sonden boose ende quade inclinatien,8 Berooft selfs van alderleye recreatien:9 10 D'welcke de Poëten bi Tantalum verstonden10 Die altijt honghert, nochtans te gheender spatien+11 Verzaedt en wordt, alsoo de vrecke zijn bevonden. Die ooc Attalus zeer wel ghelijct bi de honden,+13 Wiens muyl altoos gaept om broeken te verweruene 15 Zot is hi die aerm leeft om rijcke te steruene. D'aermoede der ghierigheit die toont God den heere,+16 Als hi spreect: waer u hert' is, daer is uwen schat, Ende dat ghi vergaert hebt met aerbeyden zeere,18 VVien salt behooren? niet u, dient niet en maect zat19 20 Veel te hebben: want die ghiericheit die heeft dat + Zi en werdt gheensins verzaett deur dat haer gelust,20-21
+
Ecclesi. 6.
+
1. Tim. 6.
+
Colloss. 3.
+
Patritius senensis.
+
Attalus.
+
Luc. 12. Basi. Caesarien. in Luca cap. 12. Grego lib. 15. cap. 36 in Iob.
+
[pag. 113]
64 65 66 67 3 4 6 7 8 9 10 11 13 16 18 19 20-21
Dit: Deze geneigdheid (v. 63); onvrede: vijandschap. buyter: buiten der (genit mv.). vrome: moedige. Hebben...neder: Houden die nedergebogen. vrecheit: gierigheid; ghemeene: algemeen. alle: drukfout voor aller; Omdat van haar de wortel aller verdorvenheid komt. Afgodisten: afgodendienaars; tentatien: bekoringen. strecken: stroppen; somt: opsomt. inclinatien: neigingen. recreatien: verpozingen. Welke toestand de dichters verstonden onder de figuur van Tantalus. spatien: gelegenheid. Die: (de vrek) lijd. vw. die: expletief. vergaert: verzameld; aerbeyden: inspanningen. zat: verzadigd. Want de gierigheid heeft (als eigenschap) dat zij geenszins verzadigd wordt door datgene, waann zij lust heeft.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
104 Maer meer verhitt en ontsteken, mercken wi plat.22 Nochtans meent zulck te steruen rijc en wel gherust,23 Want hi dinct: had' ic dit, en dat, ic waer ghesust:24 25 Maer al vercrijgt hijt schoon, hi roupt al om noch, noch25 O vier van wreetheit dat niet en wordt uutgheblust+ Te recht waerschuuwt ons den Heere van u bedroch Ghi maect aerm rijcke, d'welck is streckende toch28 Om die den hemelschen rijcdom te doen deruene:29 30 Zot is hi die aerm leeft om rijcke te steruene. Ten rechten seiden d'oude Latinen van weerden:31 En wilt den rijcken gheenen meerderen vlouc gheuen,+ Dan dat hi langhe magh leuen hier op der eerden. Want hoe dat sulcke rijcke vrecke langher leuen, 35 Hoe dat si ellendigher worden bouen schreuen:35 Gheen deucht heur seluen doende noch ooc iemant el Dan als si steruen, alsoo ooc hier beneuen, Ons ouders die ghierighe gheleken zeer wel36-38 By een vercken: d'welck altijt met den neuse snel,+ 40 In d'aerde leit en wroett, ghelijc Varro verclaert: Der ghierigher ziell' is haer (dits noch heur vertel)41 Ghegheuen voor zaut: diese tot de doot bewaert: Anders niemant eenigh profijt van zulc vergaert.43 Pijnt dan dit quaet ghebreck voorts af te keruene:44 45 Zot is hi die arm leeft om lijcke te steruene.
+
Prouer. 15. Esai. 3. Ierem. 8.
+
Prouerbi.
Plini. lib. 8 cap. 51. Varro de Rus. lib. 2.: Cicero de na. Deo et. de fini. bo. lib. 5.
Prince dees zotten zijn bouen dien so verhoedt,46 + In zulc quaet dat si ooc alle aermen seer versmaden: Ia van hemlieden wort hi verdruct, ende ontgoedt,48 Van zulx als hi heeft: want si sijn vul onghenaden!49
22 23 24 25 28 29 31 35 36-38 41 43 44 46 48 49
ontsteken: ontstoken; mercken...plat: merken wij duidelijk. zulck: menigeen; wel gherust: goed voorbereid. ghesust: tot bedaren gebracht. schoon: ook; noch: nog meer. Ghi...rijcke: gij maakt rampzalige rijken; is streckende: tot gevolg heeft. deruene: missen. d'oude...weerden: de oude Romeinen van aanzien. bouen schreuen: bovenmate. Vermits zij zichzelf geen weldaad bewijzen, noch iemand anders, tenzij wanneer zij sterven, zo ook vergeleken onze voorouders de gierigaards zeer treffend. haer: aan de gierigen; heur vertel: de mededeling der voorouders. profijt: voordeel. Pijnt dan: spant u dan in om; af te keruene: te laten varen. verhoedt: in de war. Ja, door de vrekken wordt de arme verdrukt en van zijn bezit beroofd. onghenaden: hardvochtigheid.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
+
[pag. 114]
105 50 En sien si dat ander om volghen Christus paden,+50 Verlaten husen, houen, landen ende steden, Wijfs, kinders oft eenighe van tswerelts weldaden: Ende dat si (alzoo voortijts d'Heylighen deden)53 Commen in aermoede, druck ende veel onvreden54 55 (D'welcke si ghewilligh lyden in een betrauwen55 Van hier naermaels rijck tsine met Christus leden)56 Dees Epicuren die spotten in alder vauwen,57 Met zulck' aermen, die bet zijn voor rijcke te hauwen58 Ende si zegghen, om ander te bederuene:59 60 Zot is hi die aerm leeft, om rijcke te steruene.
+
Tertuli. in Apoll. Lactant. Diui. Iust. Iusti. mar. Apoll. 2.
LXXVII Referein en lof vanden name Iesu, an Guillame vanden Bogaerde, Prince souuerain ouer alle duutsche tonghen der Rhetorijcken, gheseyt van het gulde vanden name Iesus te Ghendt.Titel 1 Lof eeuwich en eenich Gods sone ons leuens soetheit1 Daerdeur god den hemelsch'en aertschen pant maecte2 Lof zaet der vrauwen: waerdeur dat onder voet leyt,+3 Het serpent d'welc naer ons doot als recht viant haecte4 5 Doen Eua de vreucht (sijnde zeer inconstant) smaecte.5 Lof Abrahams zaet, het welcke gheel verwinnen can+ Doot, zonde, duuel die ons an elcken cant raecte.7 Lof woort, dat in, ende van Maria binnen nam,+8 Meinschelicke nature, al was in tbeghinnen gram:9 10 +Den Vader op ons, ghi waert t'onsen versoene vry:10 Want so Dauid op Goliath om verwinnen clam,+11 Hem doodende, stadi ons auont en noene by,12 50 53 54 55 56 57 58 59 Titel 1 2 3 4 5 7 8 9 10 11 12
ander: anderen; om: om te. voortijts: vroeger. druck: benarde toestand; onvreden: treurige situaties. betrauwen: verzekerdheid. leden: ledematen. Epicuren: zie Aant.; in...vauwen: op alle manieren. rijcke: nl. aan geestelijke verdiensten. bederuene: in het verderf te storten. souuerain: hoogste; duutsche tonghen: Nederlandstaligen; gheseyt: genaamd; gulde: gilde. sone: datief; soetheit: zaligheid. Daerdeur: Door, in wie; den...pant: het onderpand tussen hemel en aarde. zaet: nageslacht; vrauwen: enk.; leyt: ligt. recht: waarachtig. vreucht: vrucht; inconstant: onstandvastig; smaecte: proefde. raecte: trof. binnen nam: ontving. gram: vergramd. vry + dat.: genegen tot. clam: zie Aant. noene: 's middags.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
Gene. 3.
+
Gene. 18.
+
Ioan. 1.
+
[pag. 115] 1. Reg. 16.
+
Verslaende soo ons vyant, wanneert te doene si.13
13
wanneert...si: wanneer het nodig zou zijn.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
106 Lof victorieus vechter, weert der famen crone: 15 Dit segghen voor teme van onsen sermoene wy:15 Lof Name Iesus bouen alle namen schone.16 Looft alle desen Coningh der ontfarmerticheyt,17 Die ons leuen en zaligheit voortghebraght heeft,18 En heeft ghenesen ons zondighe smerticheit.19 20 Lof helighen name waerdeur dat d'helsche cracht beeft Dies u elcken met rechten lof dagh en nacht gheeft. Van uwen hooghen name hebben wi figueren plat,22 Als Abels offrande: want ghi voor God gheacht bleeft+23 Offerende uuws selfs lichaem als den seer puren schat.24 25 Lof zuuer rammeken (het blijct by Schriftueren) dat25 Ant cruce gheoffert wert voor al ons zonden zwaer,+ Alzo voor Isaac was gh'offert ter dier hueren wat.27 Lof Ioseph die waert vercocht ende ghebonden daer,+ Ooc die ons (wanneer dat wi waren gheschonden naer)29 30 Hebt rijcke ghemaect. O sVaders eersamen zone,30 Dat ghi ons belooft hebt, hebben wi ghevonden waer,31 Lof Name Iesus bouen alle namen schone. O schoone Balsseme, boven alle blommen goet,33 En vrucht des lichaems Maria ghebenedijt met,+34 35 Diemen eeuwighe maeght ende moeder nommen moet.35 + Lof ons stercte waer ieghens niet des viands nijt let,36 Al eyst dat hi ons om betrapen spreet altijt tnet,37 Ende ooc om ons huere te doen verslapen quelt.38 Lof sterke hant waerdeur dat wi winnen den strijt bet.39 40 Lof herder, die ons (onverdient) voor u schapen telt:40 Die des wulfs felle macht met sijn groote wapen velt Lof Brudegoom die ons wilt t'uwer feesten wysen.42 15 teme: onderwerp; sermoene: betoog. 16 Name Iesus: aan de naam van Jezus. 17 ontfarmerticheyt: barmhartigheid. 18 voortghebracht: tot stand gebracht. 19 ghenesen: gered; smerticheit: pijn, zie Aant. 22 hooghen: edele; figueren plat: duidelijke voorafbeeldingen. 23 voor: zie Aant. 24 schat: koopprijs. 25 by: uit. 27 Zoals toen voor I. iets was geofferd. 29 gheschonden: in het verderf gestort. 30 eersamen: heilig. 31 ghevonden: bevonden. 33 Balsseme: balsemboom; goet: aangenaam. 34 ghebenedijt met: eveneens gezegend. 35 nommen: noemen. 36 stercte: vesting; let: hindert. 37 Al spreidt hij altijd het net uit om ons in zijn macht te krijgen. 38 om...verslapen: om ons wachtuur te doen verslapen. 39 bet: beter. 40 telt voor: beschouwt als. 42 wysen: de weg wijzen.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
Gene. 4.
+
Gene. 22.
+
Gene. 37.
+
Lucae. 2.
+
[pag. 116]
107 Lof meester die ons gheeft ghelijc goede cnapen tghelt.43 Lof stierman die ons (hoewel de tempeesten rysen)44 45 Ghetrauw'lic bewaert, dies u alle gheesten prysen,45 En bringht ons tot den God'licken bequamen throne46 Lof leuende broot dat can minst met meesten spysen.47 Lof Name Iesus, bouen alle namen schone. Prince Christus Iesus die ons maect kinderen al 50 En u broeders, die in desen aertschen dale zuchten,49-50 Wi louen u goetheit, die niet verminderen zal. Lof sVaders schoot, daertoe wi altemale vluchten,52 Zo dat wi mids dien niet voor sviants quale duchten.53 Lof wegh, waerheit, fonteyne ende ooc onzen cruudhof,+ 55 Daerin wi hebben al ons speciale vruchten: Dies zingt u, dagh en nacht dijn beminde bruud lof. Lof Iesus die ons uut ghenaden van zeer ruut stof,57 Maect dat wi commen zullen als nieuwe leden voort:58 Al is dit voor d'ongheloouighe ooc een gheluut grof.59 60 Lof eenigh trooster, hoewel dat ander deden d'woort60 Lof oprecht aduocat die zeer gherne ons beden hoort61 Yegh'lic zijn zaecke voor u zonder schamen tone,62 + En hoe wel den viand hem in dese zeden stoort:63 Lof name Iesus bouen alle namen schone.
LXXVIII Refereyn, an d'edele Violieren t'Andwerpen. 1 Apollo die heeft een queste gheproponeert1 Onder zijn neghen dochterkins, hemlien vraghende: Welc voor de constichste const was waert gh'estimeert?3 VVelcke questie hemlien gheheelic was behaghende:4 5 En men was daer veel solutien ghewaghende.5 43 cnapen: leerjongens. 44 rysen: opsteken. 45 gheesten: mensen. 46 bequamen: heerlijke. 47 minst met meesten: zie Aant. 49-50 die ons maect...broeders: die ons allen maakt tot kinderen, en u, die..., tot broers. 52 schoot: zie Aant.; altemale: allen. 53 quale: kwelling. 57 van...stof: van zeer grove materie. 58 Maect: omvormt; commen...voort: verschijnen. 59 een gheluut grof: een buitensporige bewering. 60 ander...d'woort: anderen het woord voerden. 61 oprecht: betrouwbaar. 62 Yegh'lic: elk, tone: wenszin. 63 hem: Yegh'lic; zeden: handelwijzen. 1 een...gheproponeert: een vraagstuk opgegeven. 3 was...gh'estimeert: Welke waard was geacht te worden voor. 4 questie: vraag; gheheelic: geheel en al. 5 solutien: antwoorden.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
Ioan. 14.
+
[pag. 117]
108 VVant d'eene zeide, twas Rhetorica ghepresen. Een ander sprac, neen, desen prijs is weghdraghende D'edel conste van Medicijnen uut ghelesen:8 Die den mensche can zoo subtilicken ghenesen:9 10 Ende zoo heeft een yeghelic tzine gheseyt. Maer Apollo heeft de sentencie ghewesen11 Alle zaecken hebbende zeer wel ouerleyt, Hoe wel (sprac hy) dat my elcke conste wel greyt,13 Nochtans ben Pictura schuldigh meest eere en ionsten14 15 Om d'oorzaecken volghende naer der warachticheit Hier om is sy de constichste conste der consten. De conste Pictura is een gaue des Heeren,+ Den meinsche voorghehouden deur de nature:18 VVant daer zijn steenen de welcke tschilderen leeren19 20 Brijnghende met hemlien voort menighe figure,20 VVelcke daer in ghegroyt sijn van der eerster ure,21 Ghelijcker op sommighe blaerkins beestkins staen. Maer al en ware dees conste, reyn ende pure23 + Hier uut niet eerst ghesproten, ten mach haer niet schaen.24 25 Want de mensche heeftse euen wel eerst van God ontfaen Die zelue was, en is d'eerste schilder alleene.26 Hadde hy niet (als Moyses schrijft) een patroon gedaen+27 Waer naer hy de' maken de beelden groot en cleene Die tot den Tabernacle dienden int ghemeene?29 30 VVaermede Pictura, en Schulptura recht begonsten.30 Wat const heeft zulc beghin gehad? ic en weet gheene Hier om is sy de constichste conste der consten. Daer en is gheen conste onder den hemel vonden Oft een oprecht Schilder en heefter af tverstant.34 35 Dus sijn alle consten in Pictura omwonden:35 Ten eersten heeft zi de studie met der hand.36
8 9 11 13 14 18 19 20 21 23 24 26 27 29 30 34 35 36
uut ghelesen: voortreffelijk. subtilicken: behendig. de sentencie ghewesen: de uitspraak geveld. greyt: behaagt. ben Pictura: ben ik aan de schilderkunst. voorghehouden: getoond. leeren: aanleren. figure: vorm. ghegroyt: gegroeid. pure: zuiver. ghesproten: voortgekomen; schaen: afbreuk doen aan. alleene: geheel alleen. een patroon gedaen: een model gemaakt. Tabernacle: verbondstent; dienden...tot: behoorden bij.; int ghemeene: in het algemeen. recht: werkelijk. oprecht: betrouwbaar; tverstant: inzicht. omwonden: omvat. heeft...met: vat... bij.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
Hiero. ear da. lib. 7de subtili. Munsterus Leo bapti. Alb. Plini. lib. 37. ca. 3 Alb. Mag.
+
[pag. 118]
+
Exod. 31. en 36. Ioseph. lib. 3. cap. 6.
109 Poësie die volghet haer ooc an elcken cant:37 Ende Sculptura die was haer oyt om vamende.38 Maer wat const machmen nommen (al zijnse abundant) 40 Die tot dese conste niet en sijn betamende?40 Al sijn wy (ic kent) eenighe schilders namende41 Die niet en verstaen van ander consten secreten,42 Dat en is mijn argument gheensins beschamende:43 Want wy deser consten consticheit niet en meten 45 Naer dat eenighe doen, oft deden die hen queten:45 Maer van al dat haer betaemt, spreken wy ten ronsten,46 En zegghen dat zi van alle consten moet weten:47 Hier om is sy de constichste conste der consten. Tis waer veel ander consten zijn wel noodzakelic,49 50 +Maer van consticheits weghen en hebben sy niet50 By de schilderye, die beede is vermakelick,51 En orborelick zoo men noch daghelicx ziet.52 Zi trect verwect tot duecht deur menich schoon bediet53 Dicmaels meer dan de woorden van de goede clercken.54 55 Z'en is gheen stom' Poësie naer t'oude lied,55 Maer zoo wel sprekende datmen eer yet can mercken56 Deur een rechte schilderye, staende in huus oft kercken,57 Dan dicmaels deur de woorden, d'lesen oft schrijuen. Zi hout ons voor ooghen voorle'en daden en wercken59 60 Zoo leuendich als oft wy die zaghen bedrijuen. Zi voorbeeldt de passien van mannen en wijuen,61 Alle naturen, zeden, beesten, steden, wonsten:62 Dies moet zi eenen spieghel der naturen blijuen: Hier om is sy de constichste conste der consten.
37 38 40 41 42 43 45 46 47 49 50 51 52 53 54 55 56 57 59 61 62
an...cant: overal. oyt: altijd; was...om vamende: omhelsde. betamende: passend. kent: beken het; sijn...namende: wijzen... aan. zie Aant. argument: redenering. Volgens wat sommigen doen of deden, die zich inspanden. Maar wij spreken kort en goed over al wat deze kunst betaamt. weten: kennis hebben van. noodzakelic: zie v. 8. Maer...niet: Maar wat kunstvaardigheid betreft, halen zij niet. By: Tegenover; schilderye: schilderkunst; beede: beide; zie Aant. orborelick: nuttig. trect: brengt tot; verwect: wekt... op; bediet: rede. goede clercken: vermanende leraars. zie Aant. eer yet: eerder iets. rechte: waarachtige. voorle'en: vroegere. voorbeeldt: brengt voor anderen in beeld; passien: hartstochten. naturen: geaardheden; wonsten: woningen.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
+
[pag. 119]
110 65
Princelicke Violieren zeer excellent V conste is verclaert, voor de constichste van al,66 Het welc men mach goed doen (als met een argument) Met veel constenaers die zijn onder u ghetal:67-68 Wiens excellentie niemand te bouen gaen zal:69 70 Dus sal ick van u en uws ghelijcke verclaren (Spijtt alle benijders ende haer boose gheschal)71 Dit zijn de constichste van alle constenaren. FINIS
+
LXXIX +
[1] [2] [3] [4] [5] [6] [7] [8] [9]
1
Dit Bouxkin, gheintituleert den Hof ende Boomgaerd der Poësien, is ghevisiteert, ende gheapprobeert, bi M. Laurens Metsium, Deken ende2a Plebaen van S. Goedelen Kercke, binnen der stadt van Bruessele: Ende is3 toeghelaten ende ghepermitteert in den Rade van Brabant ons Conings,4 Ghileyn Manilius, ghezworen drucker, tzelue te moghen drucken ende5 vercoopen, allomme daert hem belieft. Verbiedende allen anderen druckers, ende bouckvercoopers, tselue naer te drucken, oft vercoopen, binnen den7 tijdt van drye naestcommende Iaren, vp pene, breeder verhaelt int Priuile-8 gie. Ghedaen te Bruessele, den iij. Octob. 1564.
[10] Onderteeckent I. de Perre.
66 verclaert: uitgelegd. 67-68 Wat (v. 66) men wel kan doen (als bewijsgrond) aan de hand van de vele kunstenaars die onder uw getal zijn. 69 excellentie: uitmuntendheid. 71 gheschal: geschreeuw. 1 gheintituleert: betiteld. 2a onderzocht en goedgekeurd door. 3 Plebaen: pastoor. 4 ghepermitteert: geoctrooieerd; ons: genitief. 5 Manilius: datief; ghezworen: beëdigd. 7 naer te drucken: over te drukken. 8 naestcommende: eerstkomende; vp pene: op verbeurte; breeder verhaelt: uitvoeriger meegedeeld.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
[pag. 120]
111
Aantekeningen I 1 Den Hof en Boomgaerd: Een titel in de aard van ‘Boomgaerd’ was niet ongewoon in de 16de eeuw. Voor het gebruik van ‘Bosken’ (Jan van der Noot) en ‘Bocage’ (Ronsard) in navolging van ‘Silvae’ (Statius) zie de inleiding door W.A.P. Smit in Jan van der Noot, Het Bosken en het Theatre (ed. W.A.P. Smit-W. Vermeer), A'dam-Antw., 1953, p. 22. Lucas d'Heere dankt deze titel waarschijnlijk aan zulke voorbeelden en eveneens aan de beeldspraak van Quintilianus, zoals die uitgewerkt is in III. 8 Griecsche: Er werden geen rechtstreekse ontleningen aan Griekse dichters aangetroffen. Latijnsche, en Fransoische Poëten: zie Inleiding. 15 T'ovtste is tbeste: Eigenaardige kenspreuk vooraan in een bundel moderne poëzie! Verdere leuzen van d'Heere: ‘quodque primum verissimum’ (o.a. bij het refrein aan Jan Radermacher), ‘Vreest wt liefden d'Heere’, en zijn anagram ‘Schade leere u’. 16 Paeys is goedt: devies van Ghileyn Manilius.
II 5 e sinalepha: ‘Synalepha, es te zegghen uutstoatijnghe van der vocale e / in thende des woords / dat van twean silleben es of mear / als tnavolghende woord (zonder eanigh tussenschead) van h / of vocale beghind.’ Zie Joos Lambrecht, Nederlandsche Spellijnghe, uutghesteld by vraghe ende antwoorde duer Joas Lambrecht Lettersteker, Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen, 4e Reeks - Nr. 3, Gent 1882, [sign. E1 ro].
III De vergelijking, die in dit gedicht uitgewerkt wordt, is afkomstig van Quintilianus. Vermits deze auteur echter nergens vermeld wordt, is de onmiddellijke bron, zoals bij vele realia in deze bundel, wel Franciscus Patricius. F. Patricius, de institutione...., Parisiis, 1585, fol. 2 vo: ‘Praecepit etiam Quintilianus... apes nobis imitandas esse, quae diutius vagantur vt flores carpant, deinde quicquid attulerint disponunt, fauisque suis inserunt, succumque varium proprij oris spiritu in dulcissimum illum nulli similem mellis saporem conuertunt.’
IV
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
Adolf van Bourgondië, kleinzoon van Antoon van Bourgondië. Heer van Wacken, Catthem en Capelle; gehuwd met Jacoba de Bonnieres, genaamd Souatre naar een heerlijkheid in Artois. Hoogbaljuw te Gent op 27 mei 1555. Karel V verbleef in Adolfs woning, het hof van Wacken te Poele, in 1556. Adolf vergezelde de afgetreden keizer naar Spanje. Als plaatsvervanger van Hoorn verleende hij hulp aan de Engelse onder-admiraal Clinton tijdens de oorlog met Frankrijk in 1558. 1559 Gulden-Vliesridder. Daarop begeleidde hij Filips II naar Spanje. Weinig krachtdadig optreden tegen de beeldenstormers. Overleden te Middelburg op 6 juli 1568. Naast Lucas d'Heere droegen ook Paquier Joostens (Paschasius Justus) en Marcus
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
112 van Vaernewijck hem werken op. Zie Ph. Blommaert, Levensschets van L. D'heere, Gent, 1853, voetnoot p. 15. 3 ‘Pictoribus atque poetis // quidlibet audendi semper fuit aequa potestas.’ Epistola ad Pisones, v. 9b-10. 5 Echo: Boeotische nimf. Versmaad door Narcissus kwijnde zij geheel weg, tot alleen haar stem overbleef. 6-10: Ontleend aan Ronsards ‘Préface’ voor het eerste boek der ‘Odes’ (ed. Cohen, Paris, 1950, II, p. 972): ‘Je fu maintesfois avecques prieres, admonesté de mes amis faire imprimer ce mien petit labeur, et maintesfois j'ai refusé, apreuvant la sentence de mon sententieus auteur, ‘Nonumque prematur in annum.’ [Epistola ad Pisones, v. 388b.].’ 19 inuencie: Ontleend aan Th. Sebillet: ‘Le fondement et première partie du Pöéme ou carme est l'invention.... de laquéle résulte toute I'élégance de son pöéme.’ Th. Sebillet, Art poétique françoys (ed. F. Gaiffe), Paris, 1932, p. 21 en p. 22. 20-22: Th. Sebillet, a.w., p. 9: Car le Pöéte de vraye merque, ne chante ses vers et carmes autrement que excité de la vigueur de son esprit (B), et inspiré de quelque divine afflation. Pourtant appelloit Platon (C) les Poétes enfans dés dieuz: le pére Ennius (D) lés nommoit [p. 10] sainz, et tous lés savans lés ont toujours appelléz divins.... (B): Cicéron en l'or pour Archias le Poete. (C): Platon au dial. 10 et au livre 2 de la republique. (D): Ennius en Medêe. Citaten volgens F. Gaiffe (ibid.): Pro Archia, VIII, 18-19: ‘Atque sic... accepimus... poetam natura ipsa valere, et mentis viribus excitari, et quasi divino quodam spiritu inflari etc.’ Platon. Républ. L. II, ch. VIII, 366.. και οι θεων παιδες ποιηται και προφηται των θεων γενομενοι.., Cf. Ion V, 534: ‘οι ποιηται ουδεν αλλ η ερμηνεις εισι των θεων. [Ennius:] Cicéron (Pro Archia, loc. cit.), se contente de citer le nom d'Ennius et son allusion est classée dans les textes du tragique latin parmi les ‘Incertorum librorum reliquiae’. 27-29: J. du Bellay, La Deffence et Illustration de la Langue française (ed. H. Chamard), Paris, 1948, p. 45: ‘Car il n'y a point de doute que la plus grand' part de l'artifice ne soit contenue en l'immitation, & tout ainsi que ce feut le plus louable aux Anciens de bien inventer, aussi est ce le plus utile de bien immiter,...’. 29-33: Patricius, de institutione,... fol. 3 ro: ‘Ab Homero autem non modo poëtae omnes decurrunt, vt flumina omnia ab Oceano defluunt, verum scriptores etiam aliarum rerum. Nam & Strabo Cretensis totus Homericus est, & Dio, & Philostratus, & innumerabiles alij. Latini etiam a Graecis & a nostris magna cum libertate acceperunt, & Cicero in primis, qui a Platone & Demosthene magna ex parte decurrit, & virtutes omnium Graecorum quos probauit in Latinum eloquium transtulit,.. Virgilium etiam non puduit millia versuum ab Homero transferre, & affectus omnes imitari’. 35 hooch-Duytsche: Geen enkele vertaling uit het Duits werd in deze bundel aangetroffen. Wel werd de kosmograaf Sebastian Münster geraadpleegd (LXXVIII, v. 19-20). Deze roemde zijn moedertaal als ‘solidam, integram, impermixtam, et
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
nulla alia inferiorem’. Zie L. Van den Branden, Het streven naar verheerlijking, zuivering en opbouw van het Nederlands in de 16de eeuw, Gent, 1956, p. 283. Had d'Heere deze uitlating op het oog?
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
113 38 t'onrechte: Bij het woord ‘rhetoriqueurs’ (J. du Bellay, La Deffence et Illustration.., p. 158, voetnoot 1) merkt H. Chamard op: ‘Ce nom désignait au XVe siécle et dans la 1re moitié du XVIe les écrivains qui cultivaient la ‘seconde rhétorique’, c'est-à-dire la poésie’. 40-41: J. Du Bellay, a.w., p. 14: ‘& ne me puys assez emerveiller de l'etrange opinion d'aucuns scavans, qui pensent que nostre vulgaire soit incapable de toutes bonnes lettres & erudition’. 47 excellenter: Deze bewering werd afgeleid van de titel ‘Pourquoy la Langue Francoyse n'est si riche que la Grecque & Latine’ J. du Bellay, a.w., p. 22. 52 Philippus van Spaengien: Filips de Schone (1478-1506), vorst der Nederlanden, werd, door zijn huwelijk met Johanna van Aragon, koning van Spanje na de dood van Isabella van Castilië (1504). ons Conijnghs: van Filips II. 58De rederijkerskamer ‘Jhesus metter balsembloeme’ werd opgericht op 20 maart 1492. Ph. Blommaert, Beknopte geschiedenis der Kamers van Rhetorica te Gent, Gent, 1838, p. 7 en p. 29: ‘Pieter Aelturs, 's vorsten kapellaen werd als zijnen stedehouder prince souverein herkend.’ Deze interpretatie van Filips' handelwijze vindt haar oorsprong bij J. du Bellay, a.w., p. 132: ‘Certainement si nous avions des Mecenes & des Augustes, les Cieux & la Nature ne sont point ci ennemis de nostre siecle que n'eussions encores des Virgiles.’
V Dit gedicht bestaat uit 12-lettergrepige verzen, echter met volgende uitzonderingen: 10 lettergr. (slepend rijm) v. 139, 216; (staand rijm) v. 224. 11 lettergr. (slepend) v. 79, 114, 168, 177, 182, 185, 187; (staand) v. 118, 131, 171, 174, 178, 188, 218, 222, 236. 12 lettergr. (slepend): 10, 37, 148, 150, 162, 172, 201, 228, 241. 13 lettergr. (staand): 93, 100, 102, 107, 173, 181, 215, 227. 14 lettergr. (slepend): 3, 7, 78, 96, 155, 163, 166, 167, 170, 211, 242. 15 lettergr. (slepend): 60, 76, 82. 1 Flora: Romeinse godin van de lente en de bloemen. In april werden voor haar te Rome de Floralia gevierd. Zij is de echtgenote van Zephyrus, de zachte Zuidenwind. 3 Aurora: godin van de dageraad. Hier wordt de dageraad zelf bedoeld. 72 Tityrus: een der beide herders uit de eerste ecloge van Vergilius, die de naam aan Theocritus' derde idylle ontleende. Vandaar een der meest gebruikte namen in latere arcadische poëzie. 73 Pan was een zoon van Hermes en god van het beboste Arcadia. Hij was half mens en half dier, bezat bokspoten en hoorns, verwilderd haar en een baard. In het gezelschap der nimfen doortrok hij met wild geschreeuw wouden en bergen. Door fel op de fluit te blazen wekte hij de mensen uit hun middagslaap, zodat er een ‘panische’ schrik ontstond. 80 Phoebus: Apollo. 85 Bacchus of Liber, vereenzelvigd met de Griekse Dionysus. Als wijngod was hij verlosser van zorgen en schenker van vreugde. Ceres was een vegetatiegodin, die
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
de eredienst ontving van de Griekse Demeter, godin van de vruchtbaarheid en de landbouw 88 ‘Sine Cerere et Libero friget Venus’: Terentius, Eunuchus, v. 732, Cicero, Nat. Deor., II, 60.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
114 94 Priapus: God van de vruchtbaarheid. 95 De klassieke mythologie kent Priapus' echtgenote niet. 104 Phoebus: ‘de lichtende’ een bijnaam van de zonnegod Apollo. Hij was niet gehuwd, alhoewel hij verwikkeld raakte in menig liefdesavontuur. 105 Daphne: dochter van de riviergod Peneus. Apollo, verliefd, achtervolgde haar. Tijdens de vlucht werd ze op haar verzoek door de goden in een laurierboom veranderd. 107 Aanpassing van Vergilius, Georgica, I, v. 145. 111 schoon onthael: Bel-Accueil. In de ‘Roman de la Rose’ nodigt Bel-Accueil, zoon van Courtoisie, de minnaar tot de rozen. 116 den valschen samblant: In tegenstelling tot Marot (v. 189) verwart d'Heere Faulx-Danger met Faulx-semblant. Faulx-Danger verschrikt de minnaar wanneer deze de roos wil kussen; Faulx-Semblant is een der bondgenoten van de minnaar bij de bestorming van het rozenslot. 122 groene: de kleur van de hoop. 126 Iason: werd zijn vrouw Medea ontrouw voor Glauce (Creüsa). 146 Dido: Koningin van Carthago, werd verliefd op Aeneas en pleegde zelfmoord toen hij haar op bevel van Jupiter verliet. Biblis: In haar hartstocht voor haar broer Caunus teleurgesteld, veranderde Byblis schreiend in een bron. 147 Helena: echtgenote van Menelaus, liet zich schaken door Paris. 148 Een certeyn Autheur: Marot preciseert: Jehan de Mehung. Jean de Meun was de auteur van het tweede en uitvoerigste deel van de ‘Roman de la Rose’. 165 Bekende spreuk. Zie ‘Die Historie van Heynken de Luyere’ v. 196 in Cornelis Crul. Heynken de Luyere en andere gedichten (ed. C. Kruyskamp), Antwerpen, 1950. 178 de const van minnen: P. Ovidius Naso's ‘Ars amatoria’. peregrijn: De ‘Pélerinage de la vie humaine’ van Guillaume de Deguileville (of een ander soortgelijk werk). Deze toelichting dank ik aan Prof. Dr. C.A. Zaalberg. 179 brieuen: Ovidius schreef in Tomi: ‘Epistulae ex Ponto’. Vermits hierin weinig of geen sprake is van liefde, bedoelde d'Heere wet een jeugdwerk ‘Heroides’, vertaald door Cornelis van Ghistele onder de titel: ‘Der Griecser Princerssen... clachtige Sendtbrieven...’ Antwerpen, 1553. 181 bouc met twee blaren: omschrijving voor het minnespel. Zie Jan van Stijevoorts Refereinenbundel anno MDXXIV (ed. F. Lyna - W. van Eeghem), Antwerpen, 1930, Ref. XII, 25; XXI, 7; CLXXVII, 3. 187 Genius: Bij de Romeinen oorspronkelijk het voortplantingsprincipe; spoedig tot familiegodheid ontwikkeld. Bij Jean de Meun is Genius de priester van ‘Nature’ en geeft hij het sein tot de bestorming van het kasteel der rozen. Zie E.R. Curtius, Europäische Literatur und lateinisches Mittelalter, Bern, 1948, p. 126, voetnoot 2. 188 Labrum: reinigend bad. Zie Pauly-Wissowa, Real-Encyclopädie..., 23. Hbd., kol. 286. 189 Lustralis: voor aqua lustralis, wijwater. 195 requiescant: slotvers in het dodenofficie. 200 Gaeilliaerden...: De gaillarde: een oude Italiaanse springdans. De allemande: Duitse dans uit de 16de eeuw met rustig tempo. 202 Venus brief: waarschijnlijk ‘Ouidij brieuen’ (v. 179).
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
213 paeysbert: bewerkt blad van metaal, hout of ivoor om de vredeskus te ontvangen. 230-231: Psalm 42, 2. 235 Dido: zie v. 146.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
115
VI Titel: In een paradox wordt de aandacht op een diepe waarheid gevestigd door ze in schijnbaar tegenstrijdige woorden te uiten. D'Heere draagt zulk gedicht op aan Marcus van Vaernewijck omdat deze laatste eveneens dergelijke verzen schreef. Marcus van Vaernewijck (1518-1569), stamde uit een oud Gents patriciërsgeslacht. Reisde doorheen Europa vóór zijn huwelijk met Livina Hallijns in 1558. Lid der rederijkerskamer ‘Maria theeren’. Hoog in aanzien te Gent: kerkmeester van St.-Jacobs, ‘schepene van der keure’ in 1564 en ‘schepene van gedeele’ in 1568. Leus: ‘Laet vaeren nijd’. Veelschrijver. Voornaamste werk, dat echter ongedrukt bleef: ‘Van die Beroerlijcke Tijden in die Nederlanden en voornamelijk in Ghendt’, geschreven tussen 1566 en 1568. Veel werken gingen verloren, o.a. ‘Twintich lancien, die de weerelt op de borst rijden, zijnde paradoxen met tusschenghescoten odekins.’ Zie Ph. Blommaert De Nederduitsche schryvers van Gent, Gent, 1861, p. 68-89, en F. De Potter, Gent van den oudsten tijd tot heden, Gent, 1882-1893, VII, p. 178-182. 14 buyten ende binnen: naar lichaam en geest. Het lichaam werd onderworpen aan talrijke kwalen; de geest werd door de erfzonde geneigd tot aardse bekoringen, zodat... (v. 15). 16 Dina: de dochter van Jacob en Lea, die door Sichem verkracht en door Simeon en Levi bloedig gewroken werd (Gen. 34, 1-31). 17 haer: die van Sichem. Dit blijkt uit de parallelle constructies met betrekking tot Amon (v. 20), David (v. 22-23) en Salomon (v. 27-28). 18 Thamar: dochter van David. Haar halfbroer Ammon werd op haar verliefd en verkrachtte haar. Thamars broer Absalon nam wraak door Ammon te doden (2 Sam. 13:1-39). 21 Bersabe: Bath-sjeba (Bethsabee), vrouw van Uria, werd door David tot echtbreuk verleid. Nadat Uria door Davids schuld gesneuveld was, werd Bath-sjeba door de koning tot vrouw genomen. Zij was de moeder van Salomo (2 Sam. 11:1-12:25). 23 noch een zoo erghen daet: het feit dat David Uria wetens en willens in de dood zond. 25 ‘En God gaf Salomo wijsheid en zeer veel verstand, en een wijd begrip des harten, gelijk zand dat aan de oever der zee is. En de wijsheid van Salomo was groter dan de wijsheid van al die van het Oosten en dan al de wijsheid der Egyptenaren;’ (1 Kon. 4:29-30). 26-28 Salomo's vreemde vrouwen verleidden hem tot afgodendienst (1 Kon. 11:1-8). 36-40 Ontleend, met de foutieve spelling der eigennamen, aan F. Patricius, Compendiosa... descriptio, Parisijs, 1547, fol. 66 vo. ‘Candalus lydorum rex uxorem habuit: cuius forma deperibat: nec satis ei erat illam omnibus praedicare, & matrimonii reticenda pandere: sed & testem uoluptatum suarum uoluit habere: proinde eam nudam sodali suo Cyeno veli ligi: ut ait herodous, ostendit qua uisa ille in amores eius ita exarsit ut nihil amplius cogitaret nisi quomodo ea potiri posset. Illa uero recognita cum existimaret se a uiro proditam quasi ille alteri delicias suas alienasset cedem uiri adultero permisit, eique & se & regnum tradidit: ita candalus regnum
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
uitam & uxorem amisit cum minores uoluptates suas fieri silencio putaret.’ Zelfde geschiedenis, maar met de ons vertrouwde spelling der eigennamen (‘Candaulus’ ‘Cycno vel Gygi’ ‘Herodotus’) en in enigszins andere formulering in Patricius,... de institutione..., fol. 122 vo. 45 Spreekwoord. Zie LXVII, 33. 47 Narcissus werd verliefd op zijn spiegelbeeld en stierf van verlangen.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
116 81 Zie Jan van Stijevoorts Refereinenbundel anno MDXXIV (ed. F. Lyna-W. van Eeghem), Antwerpen, 1930, Deel I, Refr. L, 41: Derwerts lopen [zij] op ghesnuijt als poppen die te coop staen. 89 Esopus: Grieks fabeldichter. Zijn uiterlijk zou zeer lelijk geweest zijn. 92 Venus- ianckerkens: Zie C. Kruyskamp in Opstellen door vrienden en collega's aangeboden aan Dr F.K.H. Kossmann, 1958, p. 118; WNT, XVIII, 1881-1882. 104 Jan van Stijevoorts Refereinenbundel anno MDXXIV (ed. F. Lyna-W. van Eeghem), Antwerpen, 1930, Refr. LXIII, 29-30; ‘sy doen steken tornoyen mit swerden houwen // verliesen en winnen.’ 116 by den smet: bij de smid; omdat zij donker van huid zijn, niet blank, als gerookt?
VII De nieuvve Vaert: het kanaal van Gent naar Sas van Gent. Op 2 april 1562 besloten de schepenen de hoogbaljuw naar Madrid te zenden om de koninklijke goedkeuring te bekomen. Adolf van Bourgondië keerde terug op 12 december. Zie Bibl. Belg., 2e série, tome XVI, H 222, 4. V. Fris, Histoire de Gand, Bruxelles, 1913, p. 197. Hoogh-Bailliu: in tegenstelling tot zijn helper, de onderbaljuw. 1 Pallas (genitief): godin v. de wijsheid. Camerieren: de muzen. 35 met bliden angane: met blijdschap te aanvaarden; ofwel: met een opgewekt aanvaarden. De tweede druk pleit voor de tweede mogelijkheid: ‘met blijden aengaen’. 46 De Ghentsche maeght: De schrijver zorgde ervoor dat Willem de Zwijger in 1577 en Anjou in 1582 eveneens door ‘de Gentse maagd’ begroet werden. 80 Dorie: Andrea Doria (1466-1560), Genuees patriciër en vlootvoogd. In 1524-1528 in Franse dienst. Vanaf 1528 opperadmiraal van Karel V. Leidde de expedities tegen Tunis en Algiers. 92 gheionstigh: door hem een snelle en voorspoedige reis te schenken. 101b Openb. 21, 6: ‘Ik ben de Alfa en de Omega; het Begin en het Einde!’ 123 simpel: Zie E.R. Curtius, a.w., p. 91: ‘Affektierte Bescheidenheit.’
VIII me Vrauvve van VVackene: zie IV. Het huwelijk van Adolf van Bourgondië met Jacoba de Bonnières, weduwe van Frans van Pottelsberghe, neer van Vinderhoute, bleefkinderloos. Zie F. de Potter, Gent van den oudsten tijd tot heden, Gent, 1882-1893, VII, p. 248. L. d'Heere schreef voor haar ook epigram XIII. 3 ‘Daarom zal de man zijnen vader en zijne moeder verlaten, en zijne vrouw aankleven; en zij zullen tot één vlees zijn.’ Gen. 2:24.
IX
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
De lijst der schepenen voor 1562-1563 in Memorieboek der stad Ghent van 't jaar 1305 tot 1795, Gent, 1852-1861, II, p. 317. Jan de Vos overleed op 26 april 1571: Dagboek van Cornelis en Philip van Campene... (ed. F. De Potter), Gent, 1870, p. 328.
X Adolf van Bourgondië wordt voorgesteld als Apollo, beschermer der kunsten in het gezelschap der negen muzen, uitgebeeld door jongedames uit het Gentse patriciaat. 2 Helicon: gebergte in Boeotië, bekend als muzenberg. 3 Parnassus: gebergte op de grens van Boeotië en Phocis. Op de zuidelijke helling bij Delfi, werden Apollo en de muzen vereerd. 6 In medio: Apollo zit in het midden. 12 medicijnschen: Apollo was god der geneeskunde.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
117 13 Lyre noch boghe: Als god der muziek voert hij de lier als attribuut. Met zijn pijlen doodde hij de zonen van Niobe en verwekte hij onheil en pest. 14 Tριπος: drievoet. De Pythia, die de orakels van de god verkondigde te Delphi, zat op een drievoet. 25 Luna: Diana, de Latijnse maangodin, werd later gelijkgesteld met de Griekse Artemis, godin van de jacht en tweelingzuster van Apollo. Ocia fi(lia): de snelle maagd; Ocia voor Ocior. 26 Cybele: godin van de woeste bergnatuur, evenals de Artemis van Ephese. Ceres: een oud-Italische vegetatiegodin. 36 Diana sloeg alle huwelijksaanzoeken af. 40 Calliope: muze van de epische en lyrische dichtkunst, voorgesteld met stift en wastafeltje. 41 Vranie coeli: Urania, de muze der astronomie, voorgesteld met globe. 49 Clio gest(arum): De muze van de geschiedenis, voorgesteld met boekrol. 56 Hauweghem: Waarschijnlijk een verwante van Nicolaes Triest: ‘Den XII en [juni 1570] heeft men de uutvaert ghehouden van mer Nicolaes Triest, heere van Auweghem... Hij hadde in huwelicke de sustere van Mijn heere van Wackene, Capelle ende Catthem, admirael vande zee.’ Dagboek van Cornelis en Philip van Campene... (ed. F. de Potter), Gent, 1870, p. 260. 57 Thalia: als muze der komedie met een komisch masker voorgesteld. Comica las (civia): de schalkse komische. 62 luythe: In 16de en 17de eeuw was de luit het huisinstrument bij uitnemendheid. 64 Triest: ‘Het geslagte van Triest.. is een van de oudste en edelste van Vlaenderen, en geen ander als dit, heeft zoo dikwijls het Voorschependom van Ghendt bekleedt’.: Ghendtsche Geschiedenissen of chronycke van de beroerten en ketterye binnen, en omtrent de stadt van Ghendt,... door P. Bernardus De Jonghe... (ed. Roothase), Gent, 17522, I, p. 121 voetnoot. 65 Dulciloq(ua): lieflijk sprekend. Euterpe, muze der muziek, werd afgebeeld met een fluit. 66 Schalmeyen: de schalmei is een oud blaasinstrument met dubbel riet. 67-68 Bij het begin der antieke komedie en tijdens de pauzen werd fluitspel ten gehore gebracht: Horatius, Epistola ad Pisones, v. 214-215. 70 Grutre...: verwante van... ‘Chaerles de Grutere, gheseyt Exaerde, heere van Meerickercke, die onlancx [oktober 1570] deser weerlt overleden ende in huwelicke ghehadt hebbende de dochtere van joncheere Pieter van Cauwenbergh...’ Dagboek van Cornelis en Philip van Campere... (ed. F. de Potter), Gent, 1870, p. 284. 73 Terpsichore, voorgesteld met lier, was de muze van de reidans en het koorgezang. Terps(ichore) aff(abilis): de minzame T. 76 Het geslacht Borluut was een der oudste en aanzienlijkste te Gent. D'Heere kende minstens nog twee edellieden uit deze familie (XLII). 81 Mel(pomene) Tra(goediae): Melpomene, met een tragisch masker, was muze van de tragedie. 88 Vele leden van het geslacht Grutere waren schepen of bekleedden ambten te Gent in de 16de eeuw. 89 ‘Den IX en [mei 1570] omtrent den VIII hueren smorghens, es ghegaen naer tcloostere van sente Claren binnen deser stede, de dochtere van Mr Jacop de Blasere,
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
wijlent president vanden Raedt van Vlaenderen..’: Dagboek van Cornelis en Philip van Campene... (ed. F. de Potter), Gent, 1870, p. 255. Plectra ge(rens): citers dragend. 96 Erato: muze van lyriek en minnedicht. Attribuut: de citer.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
118 103 Cythare: de citer is een met darmsnaren bespannen muziekinstrument met platte klankkast. 104 Polymnia: Polyhymnia, de muze van de hymnen of van het geheugen. Geen attribuut. 109 ‘[Jacobus Martins, president van de Raad van Vlaanderen] stierf... 1574 den 5. Meert en hij liet eene eenige Dogter achter de welke trouwde met M'her Petrus Steelandt Heere van Marckeghem, Hasselt & c. ‘Ghendtsche Geschiedenissen of chronycke van de beroerten en ketterye binnen, en omtrent de stadt van Ghendt... door P. Bernardus De Jonghe... (ed. Roothase), Gent, 17522, I, p. 9 voetnoot.
XI Deze ode is een der bronnen waaruit zowel Ludovico Guicciardini als Carel van Mander hun kennis omtrent het befaamde schilderij geput hebben. Van Mander werkte de tekst om tot zuivere alexandrijnen in Het Schilder-Boeck..., Haarlem, 1604, fol. 201 ro-202 ro. De St.-Janskerk is de huidige St.-Baafskathedraal. Apelles: meestgevierde schilder der oudheid (*370 v. Chr. te Colophon). Hofschilder van Alexander de Grote. Hij werkte in de zgn. vierkleurenschilderkunst en hield van tere kleurenovergangen. 3 Croesus: laatste zelfstandige koning van Lydië. Verslagen door Cyrus. Bij de Grieken was Croesus beroemd om zijn rijkdom en mildheid. 9-10 De 3 centrale figuren boven het middenpaneel. 16 fighe: ‘Adam.../ schijnende te grouwelen / also hem van zijn nieuw Bruydt wort gheboden / niet (als de Schilders ghemeenlijck schilderen) den Appel / maer een versche Vijghe / waer by eenighe geleertheyt blijckt geweest te hebben in Joannes.’ Van Mander, Het Schilder-Boeck, Haarlem, 1604, fol. 200 ro. 17-20: ‘Omtrent dese Mary-beeldt zijn Engelkens / die Musijcke singen / soo constich en wel gedaen / darmen aen hun actien licht mercken can / wie den boven-sangh / hoogh contre / tenor/en bassus singt.’ Van Mander, a.w., fol. 200 ro. 26 Op de voorgrond van het middenpaneel bevinden zich links de rechtgelovigen uit het Oude Testament, en rechts de belijders. 28 laken: Veel belang werd gehecht aan kleurenrijkdom en drapering der gewaden. Zie Van Mander, a.w., fol. 200 vo: ‘de lakenen zijn ghenoech nae den aert der ployen / op de maniere van Albertus Durerus,’. 29 Op de achtergrond rechts treden de martelaressen te voorschijn. 32 Op de twee linkerzijluiken naderen de ridders van Christus en de rechtvaardige rechters. 33-36: ‘In d'ander deuren comen te Peerde / den Graef van Vlaender / als geseyt is: oock de twee Schilders / Hubertus en Joannes. Hubertus sit op de rechtersijde van den broeder / om zijn ouderdom wille /... [Jan] hebbende op enen swarten Tabbaert een root Pater noster / met een Medaillie.’ Van Mander, a.w., fol. 200 ro-vo.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
37-38: ‘Eenige meenen / dat Hubertus dese Tafel eerstmael alleen hadde begonnen / en datse Joannes daer nae voldaen heeft’ Van Mander, a.w., fol. 200 ro. Hubert stierf in 1426. 39 zuster: ‘Oock hun suster Margriete van Eyck is vermaert / dat sy met grooter Const het schilderen gheoeffent heeft / en als een gheestighe Minerva... in Maeghdlijcken staet tot den eyndt haers levens ghebleven is.’ Van Mander, a.w., fol. 199 ro. 44 ‘Desen constighen Schilder heeft gheweest van grooter aandacht... want in dit werck comen ontrent 330 gheheel tronien / daer niet een d'ander gelijck en is’.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
119 C. van Mander, a.w., fol. 200 vo; Dit is ontleend aan Marcus van Vaernewijck, Die Historie van Belgis, Gent, 1574, fol. 120 ro kol. 2. Zelfde bron voor: ‘Daer was oock tot Ghent in Sint Janskercke een schilderye van Jan van Eyck / in de welcke drie hondert dertich geheele aensichten gesien werden...’ L. Guicciardini, Beschryvinghe van alle de Neder-landen, Amsterdam, 1612, p. 291, kol. 2. 46-48: ‘...en de coleuren / blaeuwen / roon / en purpuren / die zijn onsterflijck / en alles so schoon / datse noch versch gedaen schijnen / en alle ander schilderije over-treffen.’ Van Mander, a.w., fol. 200 vo. 53-55 ‘Maer om in een summa dit werck te verhalen / het is van Teycken-const / Actituden / gheesticheyt / van Inventie / suyverheyt / en netticheyt uytnemende / en verwonderlijck / nae sulcken tijt te rekenen: ‘Van Mander, a.w., fol. 200 vo. 55 grooten gheest: ‘Hy [Jan] was (soo eenighe meenen) oock een wijs gheleert Man / seer versierlijck / en vindigh in verscheyden dinghen der Consten / veelderley aert van verwen ondersoeckende / hem oeffenende te deser oorsaeck in Alchemie / en Distillatien.’ Van Mander, a.w., fol. 199 vo. 56 ordinancien: schikkingen en aangebrachte verhoudingen in een kunstwerk. Bij Van Mander heet het 5de hfdst. van Den Grondt der Edel vry Schilder-const: ‘Van der Ordinanty ende Inventy der Historien.’ a.w., fol. 15 ro. 61 Georgius Vasarius: de schilder Giorgio Vasari (1511-1574). Vooral beroemd om zijn Vite de' piú excellenti pittori, scultori ed architetti italiani. 1550, 15682. 62 Heycus: Jan van Eyck. Volgens Van Mander was Van Eycks werkwijze geheim, ‘Tot dat eenen Antonello, van der stadt Messina in Sicilien / beweeght / en lustich om dese wetenschap van d'Oly-verwe te leeren / is ghecomen te Brugge... daer hy dit gheleert hebbende / de Const in Italien heeft ghebracht / gelijck wij in zijn leven hebben verhaelt’ a.w., fol. 202 ro. 63-64 ‘Den Hertogh van Orbijn / Frederick de 2e hadde van Joannes een baed-stove / ...Laurens de Medici hadde te Florencen van zijner handt oock eenen s. Jeronimus,... Oock worde... te Napels ghesonden aen den Coningh Alphonsus den eersten / een seer schoon stuck...’ Van Mander, a.w., fol. 202 ro. Guicciardini, a.w., p. 79 kol. 1 en 2. Vasari, a.w., (ed. Le Monnier), Florence, 1846-'57, I p. 163. 65-66: zie LXXVIII. 68 Meester: ‘Het is te achten / dat in soo vroeghen tijt / daer in dien rouwen oft eensaemen hoeck landts / weynich Schilders oft eenich goet voorbeeldt van Schilderije most wesen’. Van Mander, a.w., fol. 199 ro. 69-71: ‘Dese twee ghebroeders / ...waren bij hem [Filips de Goede] seer lief en weert / en in grooter eeren / bijsonder Joannes: welcken men acht / om de uytnementheyt zijner Const / en om zijn treffelijck groot verstandt / is heymelijck Raedt van hem geweest / en den selven Grave hadde hem altijt geern in zijn geselschap.’ Van Mander, a.w., fol. 200 vo. 73 ‘Veel meer weercken heeft hij ghedaen / die door den Cooplieden verre vervoert zijn geworden /’ Van Mander, a.w., fol. 202 ro. 75 Te Brugge berusten nog steeds ‘De Madonna met kanunnik Van der Paele’ en het ‘Portret van zijn vrouw’.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
76 ‘Daer was van Joannes tot Jper / in de kerck en Prostie van S. Marten, een Tafereel van een Mari-beeldt / waer bij quam eenen Abt priant: de deuren waren onvoldaen/ ...dit werck gheleeck meer Hemelsch als Menschlijck te wesen.’ Van Mander, a.w., fol. 202 ro. 77 Nochtans leefde Jan van Eyck van ca. 1390 tot 1441. ‘...en [ik] weet oock dat Joannes soo langhe niet en leefde / ...als Vasari den tijt stelt / hoe wel Joannes, niet
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
120 jongh gestorven is / als eenigen Schrijver meent.’ Van Mander, a.w., fol 200 ro. 78 Aldeneik bij Maaseik? 79 Jan van Eyck ligt begraven in de huidige O.L. Vrouwkerk. 81 ons Coningh: Filips II. 82 Filips II was een groot kunstliefhebber en verzamelaar. ‘Den Coningh Philips 36e. Graef van Vlaender / om de stadt van Ghent van dit Juweel niet te berooven / seer begeerich daer nae wesende / heeftet laten copieren door Michiel Coxcie, Schilder Van Mechelen / die dat seer uytnemende nae ghedaen heeft... Deze geconterfeyte Tafel werdt na Spaengien gesonden...’ Van Mander a.w., fol. 200 vo. 85 Michiel Coxie (1499-1592). La zijn jeugd reisde hij naar Italië en onderging er Raffaëls invloed. Terug te Brussel werd hij medewerker van Barend van Orley. Zijn kunst was academisch en gemaniëreerd. Leven en werk bij Van Mander, a.w., fol. 258 vo - 259 ro. Michiel Coxie verbleef te Gent van 1557 tot 1559 om het Lam Gods te kopiëren. Zie E. de Busscher, Recherches sur les peintres et sculpteurs à Gand... Gand, 1865, I, p. 171. Zelfde verhaal: ‘...Koninck Philips tselve [het Lam Gods] seer begheerende te hebben / ...eyndelick dit heeft doen contrefeyten / om in Spangien te senden door den seer uytnemenden meester Michiel Cocksien / de welcke wel twee jaren lanck daer over onledich was... [hij heeft] van den Koninck twee duysent ducaten voor 't maecksel ontfanghen.’ Guicciardini, a.w., p. 79, kol. 2. Vanwaar deze gegevens? Tijdens een bezoek aan Gent heeft hij deze ode gelezen en ze later verwerkt in deze passage, tenzij Lucas, die een huldegedicht schreef in de Description (1567) het zelf meedeelde. Immers, Van Mander bevestigt de nota in margine op p. 35 van Den Hof en Boomgaard: ‘In de selve Capelle / gheheeten van den Adam en Eva, in S. Jans Kerck / tegen over het werck [het Lam Gods] / plagh te hanghen een Lofghedicht / oft Ode, ghedaen van Lucas d'Heere, schilder van Ghent /’ a.w., fol. 201 ro. 90 Vendedoly: Valladolid in Oud-Castilië, 1469-1606 hoofdstad van Spanje.
XII Matthijs de Castelein kent geen Echogedicht. Volgens J. Geurts, Bijdrage tot de Geschiedenis van het Rijm im de Nederlandsche Poëzie, Gent, 1904-1906, II, p. 384, hebben de Italiaanse renaissancedichters deze vorm aan de oudheid ontleend. De Fransen zouden bij de Italianen te rade gegaan zijn. - Inderdaad kent Th. Sebillet een ‘echo’, a.w., p. 201. - Daarop zouden onze dichters het overgenomen hebben. Zeer vlug hebben polemiek en satire zich van dit genre bediend: zie Chr. Sepp, Verboden Lectuur, Leiden, 1889, p. 153. 44 quaed: nl. de mogelijkheid een kind te bekomen. 45 bi gans loock: basterdvloek, wellicht ‘bij Gods dood’. 46: ‘Men sal de oude vrienden niet verwerpen / gelijck men de oude schoenen doet’ Sartorius, Adagiorum Chiliades tres, Lugd. Batav., MDCLVI, p. 572. 48 Paulus: ‘Gij vrouwen! weest aan uwe eigene mannen onderdanig, gelijk aan den Here’ (Efes. 5:22). ‘Gij vrouwen! Zijt uwen eigenen mannen onderdanig, gelijk het betaamt in den Here’ (Koloss. 3:18).
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
XIII Me Vrauwe van Wackene: echtgenote v. Adolf van Bourgondië, zie IV en VIII. Diana: als godin van de jacht (v. 2), zuster van Apollo (v. 3) en maangodin (v. 6). Duuster: door de bewolking.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
121
XIV me Vrauwe van Wallebeke: zie Bibl. Belg. 2e série, tome XVI, H 222, 5: ‘Barbe Clayssone, dame de Wallebeke et d'Hundelghem, avait épousé Gérard Rym, seigneur d'Eeckenbeecke, qui mourut le 3 décembre 1570’.
XV me Vrauwe vanden Nes, Nazaretten & ç: Bibl. Belg. 2e série, tome XVI, H 222, 5: ‘Philipotte de Gruutere, dame de Nazareth qui avait épousé en secondes noces Jacques vanden Nes’. Zie XLVIII.
XVI Me Vrauwe d'vtenhoue, van Ypre: ‘Nous trouvons à cette époque, de 1545 à 1563, Charles Utenhove, seigneur de Secquedin, Pulsdomme, etc., grandbailli à Ypres.’ Bibl. Belg. 2e série, tome XVI, H 222, 6.
XVII Marie van Gheldre. Er zijn geen nadere gegevens bekend over deze ‘uitmuntende schoonschryfster’ zoals Ph. Blommaert haar noemt in Levensschets van Lucas D'heere, Gent, 1853, p. 26.
XVIII Christophle vander Beke, Aduocat: Zie Ph. de Kempenare, Vlaemsche kronijk (ed. Ph. Blommaert), Gent, 1839, p. 31: ‘Den 15 [juli 1567] werd het vonnis van den ban, voor vijftig jaren,... uitgesproken, tegen [o.a.] zekeren genaemd Beke, van Douai, alle advocaten’. 1 Castali': Castalia: een aan Apollo en de muzen gewijde bron bij de Parnassus, dicht bij Delphi.
XIX Franchois Florus: Frans Floris (1516-1570), verbleef enige jaren te Rome en Florence. Teruggekeerd te Antwerpen, steeg hij vlug tot hoog aanzien en oefende hij grote invloed uit op zijn omgeving. Was leermeester van Lucas d'Heere zelf. Guicciardini: ‘Laet ons nu spreken vande levende [schilders] / ende stellen ten eersten Frans Floris
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
/ soo uytnemende Schilder... dat herwaerts 'tgheberghte in soo veel Provinciën zijns ghelijck veel licht niet en is..’ a.w., p. 80, kol. 2. Van Mander behandelt Frans Floris zeer uitvoerig (a.w., fol. 238 vo-243 vo), roemt hem als ‘de eere onser Consten in onse Landen’ a.w., fol. 239 ro, en besluit met dit lofdicht van d'Heere, dat hij echter sterk gewijzigd heeft (a.w., fol. 243 ro-vo).
XX François Hieman: Francies Hieman (1522-1585), was deken der rederijkerskamer van Ste.-Barbara. Als gevierd dichter zou hij tijdens de opstand tegen Spanje poëzie opgedragen hebben, zowel aan Filips II als aan Willem van Oranje. Geen werken bekend. Zie Ph. Blommaert, De Nederduitsche Schryvers van Gent, Gent, 1861, p. 162-163. ghelaureert: Eén bron, onbekend aan Blommaert: Guicciardini, a.w., p. 290, kol. 2: ‘Ende nu onlancks hebben die van Gent noch ghehadt... / Levin Brecht / ende Fransoys Himan / beyde ghelauwerde Poeten.’ Zie ook Antonius Sanderus, a.w., p. 42. 1 Mineruams camerieren: de muzen.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
122
XXI I. Bauier: Bibl. Belg. ibid. H 222, 7 ‘Jacques de Bavière, qui obtint, plus tard par lettres patentes du 19 janvier 1580, une place de conseiller extraordinaire au conseil de Flandre.’ Dit procédé - de dichter die zijn onvermogen om een bepaald onderwerp te behandelen desondanks in versvorm uitdrukt - is misschien een navolging van Horatius, Oden, Boek I, 6. 12 Attributen van Apollo: zie X, 13.
XXII sijn lief: ‘een schoon dochter van Audenaerde’ (XXIV, LVII) of E. Carboniers (LVIII, LIX, LX).
XXIII 5 Het overspel van Venus en Mars (Aphrodite en Ares) uitvoerig bij Homerus in de Odyssee, boek VIII.
XXIV M.V.H.: zelfde figuur als ‘een schoon dochter van Audenaerde’ (LVII).
XXV Roseane: ‘Rosiana Coleners, Poetria, Anna Bincianae aequalis: cui & nota & amica fuit: quam Marcus Vaernewyck publicis suis monumentis commendavit. Haec licet illiterata, imo analphabeta, non tamen amusa fuit: supersung enim in Sodalitate Rosiana, in qua nomen dederat, Flandrica ejus Poematia, quae etjam in meliore sexu laudem mereantur. Obiit circa annum MDLX tumulata hîc ad D. Virginis.’ D. Lindanus, De Teneraemonda libri tres, Antverpiae, M.DCXII, p. 243. Ook P. van Duyse ‘Rosiana Coleners’ in Belgisch Museum, Gent, 1838, II, p. 96-101, en Van Vaernewijck, Den spieghel der nederlandscher audtheyt, Ghendt, 1568, fol. * 8 ro, kol. 2. 2 Haelsuut: Dendermonds rederijker? 12-13 Ook Van Vaernewijck beroemde er zich op dat hij amper één maand onderwijs genoten had. 16 cleene: Als Gentenaar kan d'Heere de oude naijver tussen de twee steden - o.a. wegens de weefnijverheid - nog niet vergeten.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
17 Scijpion: een lid der beroemde familie uit de gens Cornelia. Bedoeld is hier wel: Publius Cornelius Scipio Africanus Maior, de overwinnaar in de tweede Punische oorlog, die Hannibal te Zama versloeg.
XXVI 23 Roose: zij herneemt de vergelijking van Lucas d'Heere in XXV, 25.
XXVIII 1 nu curts: ‘In dit schependom den XVIII en Juny [1563] waren twee jonghe ghezellen ghevoert naer de galleye. Den IX en Maerte [1563] waren by schepenen van de Kuere op de gallye ghewijst vijf ghesellen.’ ‘Den IX en dito [december 1563] waren bij schepenen van der Kuere ghewijst 4 ghesellen op de galleye,’ Memorieboek der stad Ghent, Gent, 1852-1861, II, p. 320 en 325.
XXX 7 coen: zie Guicciardini, a.w., p. 29, kol. 2: ‘deshalven sy [de dames alhier] in handel / spraecke ende alle dinghen veerdich / behendich ende koen worden.’
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
123
XXXI Prof. Dr. C.A. Zaalberg was zo vriendelijk mij nog een vertaling van dit versje van Marot te signaleren, nl. de bewerking door Henric Laurens Spiegel. Zie G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, Groningen, 1906-1912, III, p. 473.
XXXIV 1 Mauritanen: de inwoners van Mauretanië, het meest westelijk deel van Noord-Afrika.
XXXVIII ‘Hij [d'Heere] conterfeytte den Heere van Wacken / met de Vrouw / en ook cosijntgen / den gheck van den Heere’: Van Mander, a.w., fol. 255 vo.
XXXIX Campen: Jacob Campen was burgemeester te Vere in 1558 (samen met Pieter Carbonier), 1559, 1560 en 1561. J. Ermerins, Eenige Zeeuwsche Oudheden, Middelburg, 1792, 3e stuk, p. 60-62. 4 ghecroont: ‘Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Here, de rechtvaardige rechter in dien dag geven zal’, 2 Tim. 4:7-8a. 7 ‘In welken wij hebben de verlossing door zijn bloed’: Ef. 1:7; zie ook Hebr. 9-12; Koloss. 1:14.
XL Watervliet: Marcus Laurin, Heer van Watervliet en ontvanger-generaal van Vlaanderen. Zie Guicciardini, a.w., p. 203, kol. 2; Van Mander, a.w., fol. 248 ro: ‘en [Goltzius] heeft met behulp van d'Heer van Watervliet / heerlijcke seldsaem dinghen voort ghebracht. Hij heeft vergadert / bij een ghebracht in een groot Boeck / en in druck uytghegheven / alle de Medaglien oft tronien der Roomsche Keysers /’. 2 zulke werken werden uitgegeven vóór 1565. De titels vindt men in C. van Mander, Het Schilder-boek (ed. A.F. Mirande en G.S. Overdiep), A'dam-Antw., 19504, p. 126. 2-4 Cicero, De Oratore, II, 9: 36 ‘Historia vero testis temporum, lux veritatis, vita memoriae, magistra vitae, nuntia vetustatis’. De eigenlijke bron echter was F. Patricius, Compendiosa... descriptio, fol. 157 ro: ‘Cicero historiam appellabat testem
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
temporum: uitae magistram: uitam memoriae: ueritatis lucem, & uetustatis nunciam.’ D'Heeres vertaling is foutief.
XLI Pieter de Rijcke: 2 personen komen in aanmerking. ‘Den XVI en [augustus 1568] es deser weerlt overleden Mr Pieter de Rijcke, de oudde, wijlent advocaet inden provincialen Raedt van Vlaenderen ende pensionaris van hooftschepenen vanden Lande van Waes, een goedt practisijn, vader van Mr Pieter de Rijcke, de jonghe, over twee jaren een vande principale hoofden vande nieuwe religie.’ Dagboek van Cornelis en Philip van Campene (ed. F. de Potter), Gent, 1870, p. 166. Pieter de Rijcke de jonge werd verbannen op 15 juli 1567. Onder de prins van Oranje werd hij baljuw van Vlissingen; was gedeputeerde der Staten van Holland en Zeeland op de Pacificatie van Gent. Later markgraaf van Vere en Vlissingen.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
124 † 1596. B. de Jonghe, Ghendtsche Geschiedenissen (ed. Roothase), Gent, 17522, I, p. 85, voetnoot. 14 Matt. 6:10, Luk. 11:2. 12-14 Geciteerd door W. te Water, Historie der Hervormde Kerke te Gent, Utrecht, 1756, p. 274.
XLII Ioos Borluut: † 21 juni 1597. Willem Borluut (1535-1580) advokaat bij de raad van Vlaanderen. Om politieke of godsdienstige moeilijkheden verliet hij de Nederlanden. Te Lyon gaf hij 4 emblematabundels uit bij zijn landgenoot Jan van Tournes. Na zijn terugkeer raadpensionaris van Damme. Ph. Blommaert, De Nederduitsche schryvers van Gent, Gent, 1861, p. 134 en pp. 158-161. 5 Hadrianus: Romeins keizer (117-138). 8-9 Alexander seuerus (209-235) en Gordianus (238-244), beiden Romeinse keizers. De bron voor deze picturale activiteiten bij Romeinse keizers zou Sigebert van Gemblours zijn. Zie E.R. Curtius, Europäische Literatur und lateinisches Mittelalter, Bern, 1948, p. 545, voetnoot 3. Zie ook Th. Chotzen, a.w., p. XLVII. 10 Diogenem: voor een beeldhouwer Diogenes uit de 2de eeuw, zie Pauly-Wissowa, Bd. 5, kol. 777. Bron: F. Patricius, de institutione, fol. 37 vo: Nec diu post poenituit Marcum Antoninum doctissimum ac sanctissimum imperatorem operam picturae dare sub Diogene praeceptore... 13 woonste: Zijn schildersatelier in de Bennesteeg: E. de Busscher, a.w., p. 305.
XLIII Laurens de Mets (ca 1520-1580). 1557 plebaan van St.-Goedele te Brussel; 1569 bisschop van 's-Hertogenbosch, dat hij moest ontvluchten door de Beroerten. S.J. Lenselink, De Nederlandse Psalmberijmingen..., Assen, 1959, p. 467, meent dat hij ‘geen al te fijne neus voor ketterij’ had. 1-6 Ontleend aan L. Vives, De concordia et discordia, Antwerpen, 1529, ‘Vnde ergo tantum per vniuersum hominum genus dissidiorum, tantum discordiarum, inimicitiarum, odiorum. quantum non est inter res suapte natura atque ingenio inimicas ac pugnantes. vt nec gens genti, nec populus populo, nec in eadem ciuitate ciuis ciui, nec vicinus vicino, nec intra eosdem parietes, frater fratri, filius patri, vxor viro bene velit. Oderunt, rapiunt, spoliant, fallunt, fraudant.’, fol. C ro. 11 Viues: Hier naer volcht een suuerlijcke Tracteyt ende ordonnancie / ...op tonderhoudt hulpe / bijstant / ende secours vanden Aermen /..., Antwerpen, 1532, fol. III vo: ‘Ende dat tlichame ghequelt es van allen siecten ende ghebreken...’ fol. LXXXVIII vo: ‘Maer ooc die ghuene de bi eenegher voorsieneghe fortune oft mesual gecommen sijn: In aermoeden oft benautheden...’ Johannes Ludovicus Vives (*
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
Valencia 1492 † Brugge 1540). Na studies aan de Sorbonne werd hij hoogleraar te Leuven in 1519 en te Oxford in 1523. Vanaf 1528 voorgoed te Brugge. Hij streefde naar zedelijke hervorming van kerk, maatschappij en individu. Grote invloed hadden zijn ideeën over armenzorg. Voorloper der moderne pedagogiek. Voornaamste werken: De concordia et discordia en De subventione pauperum.
XLIV Jan van Safle: ‘Den 30. [Juli 1567] compareerde... Mr. Joos vander Saffelt, Advocaet, om... zig te verdedigen... dat hij ook met het sakxken aelmoessen in de
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
125 Geuse Gemeente hadde omgehaelt:’ B. de Jonghe, a.w., I, p. 86. ‘Den XIXen [september 1569] es... overleden Joos van Saffele, principael taelman bijder Kuere, buten up zijn goedt ter Muelenstede.’ Dagboek van Cornelis en Philip van Campene (ed. F. de Potter), Gent, 1870, p. 234-235. ‘Den 19 [sept. 1569] stierf Jan van Saffele, een vermaerd advocaet’. Ph. de Kempenare, Vlaemsche kronijk (ed. Ph. Blommaert), Gent, 1839, p. 73.
XLV Carel Vtenhoue, leerling van Dorat, schreef Latijnse poëzie, o.a. Caroli Utenhovii f1 patricii Gandavensis Xenia (1568). In deze bundel zijn een Latijns en een Frans gedicht aan d'Heere opgedragen. Toen de plakkaten strenger werden doorgevoerd, vluchtte hij. Na zijn terugkeer in 1579 werd hij tot burgemeester aangesteld. Volgens ‘Ph. de Kempenare’ was hij doopsgezind. Zie: Ph. Blommaert, De Nederduitsche schryvers van Gent, Gent, 1861, p. 101-102; Ph. de Kempenare, a.w., pp. 235, 331, 334. P. de Nolhac, Ronsard et l'Humanisme, Paris, 1921, p. 348.
XLVII Willem Key (ca. 1520-1568), met Frans Floris een leerling van Lambert Lombard. ‘...hij was een seer goet Conterfeyter na 't leven / de natuere in alles seer na comende /’ Van Mander, a.w., fol. 232 vo. Over de kunst als nabootsing der natuur zie E.R. Curtius, a.w., p. 543-544.
XLVIII ‘Den 2 [mei 1585]... werd begraven Mevrouw de weduwe van zekeren Van de Nesse, uit Bourgondie, van te voren douairiere van den heer van Cauwenhove, van den geslachte De Grutere; van haren kant was zy vrouwe van Nazareth en had vele landeryen;... zy verloor van hare goederen veel, door al te gemeenen ommegang met zekeren Spanjaerd, ten tyde dat de heer Van Nesse in Spanje was,’ Ph. de Kempenare, a.w., p. 353.
XLIX stick van schilderyen: De ontmoeting van David en Abigail (1 Sam. 25:2-42). Het schilderij is verloren gegaan, maar de foto van een kopie bij Van Mander, Het Schilder-Boek (ed. A.F. Mirande-G.S. Overdiep), A'dam-Antw., 19504, afb. 12. Van Mander zelf heeft gebruik gemaakt van de gegevens in dit sonnet, dat hij trouwens citeert, omgezet in alexandrijnen: ‘Daer is oock van Hughe een byzonder goet stuck
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
/ dat noch van alle Constenaers en Const-verstandighe niet vergheefs seer ghepresen is. Dit is te Ghent in een huys dat omwatert is / by het Muyde brughsken / te weten / het huys van Jacob Weytens, en is gedaen voor een schouwe oft schoorsteen op den muer van Olyverwe / wesende d'historie van David en Abigail,’ Van Mander, a.w., fol. 203 vo. Jacob Weytens: 10 februari 1568 voortvluchtig ‘om der religie wille’, zie Ph. de de Kempenare, a.w., p. 42. Het Dagboek van Cornelis en Philip van Campene... (ed. F. de Potter), Gent, 1870, geeft zijn beroep ‘twijndere’ (p. 107) en meldt zijn gevangenneming op 20 februari 1568 (p. 109). 4 eene: ‘want hier ook het affect der Liefden (so men seght) mede in gewrocht / en Cupido de Pinceelen heeft helpen stieren / ...want Huge noch vrij geselle wesende/ daer ten huyse vrijdde de dochter / daer hij seer op verlieft was / de welcke hij in 't stuck oock heeft nae 'tleven ghedaen.’ Van Mander, a.w., fol. 203 vo.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
126 6 Phryna: Haar betrekkingen met Praxiteles, wiens model zij was, maakten haar tot de beroemdste hetaere der 4de eeuw voor Chr. 11 gheduerigh: zie XI, 45-47.
L Epigramme: naar Martialis, Epigrammen, Boek X, 47. beatricem: onnauwkeurig voor beatiorem. Abraham Ortelius (1527-1598), beroemd om zijn Theatrum Orbis terrarum, was de geograaf van Filips II.
LI ‘Eyndelyck mach men wel seggen dat Antwerpen oock gehadt heeft Cornelius Grapheus, een fraey Poeet ende wel gheleert in goede letteren / gheschickt in Musijcke ende ervaren in veel talen / de welcke al was hij gheboren van Aelst / is gheweest borgher ende secretaris der Stadt van Antwerpen.’ Guicciardini, a.w., p. 91, kol. 1. Grapheus (1482-1558) was verder ‘secretaris des eersamen Raedts deser stadt, autheur der versen van den incomste des Princen Spectacula in susceptione Philippi Hispan. Principis’ ibid., p. 72, kol. 1. Ook schreef hij werken met protestantse inslag, die hij naderhand herriep. Zie M. Kronenberg, Verboden boeken en opstandige drukkers in de hervormingstijd, A'dam, 1948, p. 48-49.
LII Pieter Carbonier, schoonvader van L. d'Heere, was burgemeester te Vere in 1558 en schepen in 1552, 1556, 1557, 1559. J. Ermerins, a.w., 3e stuk p. 59-61. Fama: de faam, godin van de roep, het gerucht. 3 Atropos: de oudste der schikgodinnen; zij sneed de levensdraad door.
LIII me Vrauwe van Vinderhaute: Livina van Steelandt stierf op 3 april 1562. Haar man Lieven van Pottelsberghe, ridder, heer van Vinderhoute, raadsheer van Karel V overleed op 2 juli 1539. Beider portret op een schilderij van Gerard Horenbaut, thans in het Museum voor Schone Kunsten te Gent. Hun liefdadigheid was groot: zij steunden de Hieronymieten en lieten het Alijns-hospitaal herbouwen. F. de Potter, Gent van den oudsten tijd tot heden, Gent, 1882-1893, IV, p. 528-535. Ph. Blommaert, De Nederduitsche schryvers van Gent, Gent, 1861, p. 125-126.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
25-27: De echtgenoten ‘gaven den 25 Juli 1521 eene som van 34 pond 3 schellingen 4 deniers groote, om met den kroos daarvan tien arme scholieren te onderhouden, namelijk zeven in het huis der Broeders en drie aan de hooge school van Leuven’. F. de Potter, Gent van den oudsten tijd tot heden, Gent, 1882-1893, IV, p. 528. Schrijver weidt uit over deze schenkingen aan de Hieronymieten (d.i. de ‘Broeders des Gemeenen Levens’) tot p. 535. Het Hieronymietenklooster te Gent dagtekent van omstreeks 1430; het was gevestigd in het Gheraert Duivelsteen. 34-36 ‘Vergadert u geene schatten op de aarde, waar ze de mot en de roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen. Maar vergadert u schatten in den hemel, waar ze noch mot noch roest verderft, en waar de dieven niet doorgraven noch stelen.’ Matt. 6:19-20.
LIV Cornelius Manilius († 1558), Bruggeling, drukte zijn eerste boek te Gent in 1548. Naast Latijnse dichtbundels en theologische werken verscheen bij hem de ‘Geschie-
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
127 denis van Engeland’ door Polydorus Virgilius. Manilius bezat veel drukmateriaal; zijn uitgaven zijn verzorgd. Zijn nakomelingen zetten het bedrijf verder tot het einde der 17de eeuw. F. vander Haeghen, Bibliographie gantoise, Gand, 1858-1869, I, p. 106-109. A. Sanderus, De Gandavensibus eruditionis fama claris libri tres, Antwerpen, 1624, p. 36. 10 Een uittreksel uit de Declaratie van der Triumphe bewezen den Hooghe Gheboren Prince van Spaengien, Philips, des keisers Chaerles van Oostenrijc zone, binnen der stad van Gend, in Vlaender, den XIII julii anno 1559 vindt men bij Ph. Blommaert, De Nederduitsche schryvers van Gent, Gent, 1861, p. 61-62. Sanderus, a.w., p. 36 vermeldt nog een toneelspel De dood, waarvan geen exemplaar bekend is.
LV Een Jan de Heere was gehuwd met Geertruida Ruelens († 1591). 2 vergarene: Naast L. d'Heere kennen wij als schilder-dichters o.a. Lampsonius, Van Mander, en Van Nieuweland. Zie verder: F. Würtenberger, Der Manierismus, Wien-München, [1962], p. 112.
LVI Io.C.: Onbekend. Haar vertaling van Erasmus' werken is niet tot ons gekomen. (v. 50). 2 Iudith redde haar vaderstad Bethulië door Holofernes te doden. Hester: Esther, gemalin van Ahasveros. Door haar tussenkomst redde zij het Joodse volk van de ondergang die door Haman beraamd was. Susanna, valselijk van echtbreuk beschuldigd, werd gered door Daniël. 20 Palladis let: zie VII, 1. 21 neghen dochterkens: de muzen; ‘dochter’ hier: gezellin, vermits de muzen de dochters zijn van Zeus en Mnemosyne. 23 Hippocrena of hengstebron is een door de hoefslag van Pegasus ontstane bron onder een der toppen van de Helicon. 42 Marcella († 410): Romeinse adellijke weduwe. Wijdde zich aan werken van naastenliefde en studie der H. Schrift o.l.v. Hiëronymus. Paula (347-404), eveneens uit Romeinse adel. Als weduwe volgde zij Hiëronymus naar Bethlehem; hij spoorde haar aan tot volmaakt christelijk leven door studie der H. Schrift. 50 Erasmus als een der autheurs die de kercke vercieren. Bij deze eenzijdige uitspraak denkt d'Heere wel aan Erasmus' uitgaven en vertalingen van kerkvaders: Hiëronymus, Cyprianus, Chrysostomus, Ambrosius, Augustinus. Zie ook LXVII, 38. 55-57 ‘Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uwe goede werken mogen zien, en uwen Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.’ Matt. 5, 16. 59 clergesse: de schrijver denkt aan het kopiëren der manuscripten in de scriptoria.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
55-60 zie XXV, 23.
LVII dochter van Audenaerde: M.V.H. (XXIV). 4 Paris oordeelde Aphrodite (Venus) mooier dan Hera en Athena, en overhandigde haar dan ook de uitgeloofde appel. 39 Want al mijn vermogens schenk ik u gezamenlijk; ofwel: maak ik aan u ondergeschikt.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
128
LVIII een rijcke Dochter: Eleonora Carbonier. 34 Croesus: zie XI, 3. 50 edelmans: zie LXVII, 50-51.
LIX in Zeeland: te Veere op Walcheren. 2 Leander bezocht zijn verloofde Hero te Sestus door 's nachts vanuit Abydos de Hellespont over te zwemmen. In een stormachtige nacht verdronk hij. 31 Nadat hij zijn zoontje als maal voor de goden bereid had, werd Tantalus in de onderwereld met eeuwige honger en dorst gestraft. De vruchten die boven zijn hoofd hingen, gingen omhoog als hij ernaar greep; het water dat tot zijn lippen steeg, week als hij wou drinken. 43 AEolus: de bestuurder der winden. 64 becnaghende: drukfout? De 2de druk heeft ‘beclaghende’ (p. 63).
LX 60: zie LIX, 66 en LVIII, 76.
LXI Dominicus Lampsonius (* Brugge 1532, † Luik 1599), schilder en humanist. Als schilder hielp hij Vasari bij de samenstelling van diens Vite voor de behandeling der Vlaamse meesters. Als humanist, verblijvend aan het bisschoppelijk hof te Luik, bezorgde hij vele ‘carmina’ ter ere van Nederlandse schilders. Voor het oordeel der tijdgenoten, zie Guicciardini, a.w., p. 302, kol. 1, en Van Mander, a.w., fol. 203 ro. 2 Mercurius, beschermheer der wegen, god van handel en welsprekendheid. 14 Anacharsis: Scythische prins, kwam ca. 592 v. Chr. naar Athene om kennis op te doen. Bevriend met Solon. Technische uitvindingen worden hem toegeschreven. Voor zijn bekendheid bij de humanisten, zie J. du Bellay, a.w., p 17 en voetnoot 3 en 4 aldaar. Geciteerd door F. Patricius,... de institutione... fol. 70 vo. 15 Scythiaen: Scythen was de algemene naam voor de volken ten noorden der Zwarte Zee. Barbaren: alle niet-Grieken. 22 dat blende kint: Cupido; blende: omdat de liefde blind is. 23 Pallas Athene (Minerva) bleef maagd, zoals Artemis (Diana).
LXII
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
2 De toneelspeler Roscius bezat zulke volmaaktheid in zijn kunst, dat Sulla hem in de ridderstand opnam. Zijn naam werd synoniem voor volmaakt kunstenaar. 3 Onder het voorwendsel van een oude gastvriendschap ruilde Diomedes zijn koperen wapenrusting tegen de gouden wapens van Glaucus.
LXIII Adrianum vanden Kethulle: ‘L'enfant dont on fait ici l'éloge était fils légitimé d'Adrien de La Kethulle, seigneur de Noortassche, et de Pauline van Themseke; il épousa Josine van Lauwe, fille de Nicolas, conseiller au conseil de Flandre et mourut en 1584.’ Bibliotheca Belgica, 2e série, tome XVI, H 222, 14. 6 Hercules wercken: synoniem voor zeer zware opdrachten. 7 Zie XX.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
129 30-33 ‘En het geschiedde, na drie dagen, dat zij hem vonden in den tempel, zittende in het midden der leraren, hen horende en hen ondervragende. En allen, die hem hoorden, ontzetten zich over zijn verstand en antwoorden.’ Luk. 2:46-47.
LXIV 32 caussens: doorlopend beenbekleedsel van de voet tot boven aan de dij, van boven met nestels bevestigd; in mv. ook: broek.
LXV 8 Gascoeignen: Gascogne, gebied aan de westelijke voet der Pyreneeën.
LXVI 8 Momus: zoon van Nyx, personificatie van spot-en bedilzucht. Zelfs Jupiter was voor zijn kritiek niet veilig; alleen Venus' schoonheid was zo volmaakt, dat Momus enkel kritiek kon uitoefenen op haar schoeisel. Zie ook Jacob van Zevecote's Nederduytsche dichten (ed. O. Dambre), Antwerpen, 1939, p. 147 en 177. 15 Florus: Frans Floris; zie XIX. 17 verciert: zie van Mander, a.w., fol. 241 vo: ‘Hij [Floris] was wonder versierlijck in allerlei bijwerck / t'zij in Antijcke ghestoelten / ghesneden / oft ghevlochten / aerdighe potten / hulselen / tuyeringhe / schoenen / leerskens / helmen / en derghelijcke dinghen.’ 21 kaeremespoppen: gewoonlijk mooi gekleed en dikwijls sierlijk opgepronkt, die op de kermis in de poppenkramen te koop zijn. 36 cleerschriuers: behangselschilders. Het zijn geen kunstschilders en het is hun niet geoorloofd schilderijen te maken tot in 1463. Na die datum wordt hun toch nog het gebruik van olieverf ontzegd. 42 door de vitsen lopen: onverschillig zijn voor wat er gebeurt: L. Lievevrouw-Coopman, Gents Woordenboek, KVA, Reeks 6 nr 68, Gent, 1950 en 1951 p. 1622. Daaruit volgende interpretatie: vermits het schilderwerk van die man onverschillig bleef ten opzichte van deze buitenkans. 45 Roomachtig: in de aard der ‘Romaanse’ kunstenaars d.i. der Italiaanse renaissanceschilders.
LXVII Dauid Pamelius. Een David van Pamel is ons onbekend; wel bezitten we gegevens over de heer van Pamel rond dezelfde tijd. Zelfde persoon? L. Robijn, Historie van
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
den oorsprong, voortgang, en ondergang der ketterye binnen en omtrent Oudenaerde, Gent, 1721, p. 33-35: de inwoners van Pamel blijken grotendeels tot de nieuwe religie te behoren, sommige schepenen maken deel uit van het consistorie, en de heer zelf legt een totale onverschilligheid aan de dag. 5 Wlspieghel: held uit een zeer verspreid Nederduits volksboek dat reeds vroeg in het Ndl. werd vertaald. Zie L. Debaene, De Nederlandse volksboeken..., Antwerpen, 1951, p. 178. Hildebrant: een romance over deze Germaanse held komt voor in het Antwerpse liedboek van 1544. Zie D. Bax, ‘Het wereldlijke lied van de XVIe eeuw,’ in Geschiedenis v. de Lett. der Ndl., III, p. 251. 7 te Ghent: Gent was de zetel van de raad van Vlaanderen, het opperste gerechtshof van het graafschap. 8 ghebreck: misbruik, indien aansluitend bij v. 10-11; zoniet: treurige levensomstandigheden. Zie Memorieboek der stad Ghent, Gent, 1852-1861, II, p. 303: ‘Item, in
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
130 dit jaar LIX in den Mey, soo waren d'appelen soo duere, dat men eenen inlantschen appel wel ses mael meer vercocht dan eenen spaenschen appel van Oraigne.’ 10-11 Zie Guicciardini, a.w., p. 30, kol. 1, :‘'Tis oock seer loffelijc / dat sy lichtelijc maechschap ende vriendtschap maken.. nae dat het te passe comt.’ 12-13 De protestanten waren heftig gekant tegen de boertige aspekten der volksboeken en wereldlijke liederen. Zie de inleidingen der protestantse psalmvertalingen. 16-17 De relieken van St.-Livinus berusten te Gent sinds 1007. S. Eringa, a.w., p. 101 vertaalt ten onrechte door ‘Saint Louis’. 18 De Nieu-vaert: vermeld omdat de aanleg veel tijd vergde: Onder Adolf van Bourgondië begonnen ± in 1555, was het werk geëindigd in 1563. Zie V. Fris, Histoire de Gand, Bruxelles, 1913, p. 197. 19 Zie J. Sartorius, Adagiorum chiliades tres, Lugd. Batav. MDCLVI, p. 91: ‘Een schoone Vrijster / was noyt leelijck Wijff.’ 20-21: S. Eringa, a.w., p. 101 vertaalt: ‘Certes, l'abus de pouvoir n'a jamais prouvé / Ce que valait l'autorité du Prince.’ Andere interpretatie: Voorwaar, nooit ondervond een voorbeeld van misbruik (of: een monster v. misbruik) de uiterste macht van Gods vermogen. Wat is dit ‘monstre d'abuus’? In de orde der waarschijnlijkheid: - Het feit dat Filips II de Spaanse troepen niet terugtrok uit de Nederlanden. Zie V. Fris, a.w., p. 201. - De oprichting der nieuwe bisdommen, bekend gemaakt op 12 mei 1559. Ibid., p. 201. - Nieuwe financiële lasten, zoals een novennale bede. Zie Geschiedenis van Vlaanderen, Antwerpen 1939, IV, p. 114-116. 22-23 ‘[De Nederlanders] hebben daer en boven meestendeels groot misbruyck van te veel te drincken / rapende daer in grootelijk heur ghenoechte.’ Guicciardini, a.w., p. 29, kol. 1. 28-29 Zie J. de Bruyne, Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw (ed. K. Ruelens), Antwerpen, 1879-1881. Refr. XXI op de stok ‘men vint veel Jans, al en heetense soo // niet.’ 33 ‘Want aan de vruchten kent men de boom: Aan hunne vruchten zult gij hen kennen.’ Matt. 7:16a. Wordt hier een mogelijke twijfel aan het vaderschap gesuggereerd, bij het bekijken der kinderen? 36a In april 1556 had Filips II te Antwerpen 600.000 gulden geleend tegen een intrest van 23%. Zie Geschiedenis van Vlaanderen, IV, p. 112. 39 Zie G. Degroote, ‘Erasmiana’ in De Nieuwe Taalgids XLI, p. 146. 41 Tussen 1530 en 1566 werden 56 personen om geloofsredenen terechtgesteld te Gent. 50 van hen waren wederdoper. Zie V. Fris, a.w., p. 199. 44 Matthijs de Castelein, priester en rederijker. Beroemd om De Const van Rhetoriken, voltooid in 1549, gedrukt in 1555. Factor der kamers ‘Het Kersouwke’ en ‘Pax Vobiscum’ te Oudenaarde. Fraaie lyriek in Diversche liedekens (ed. K. Goossens), Brussel, 1943. 46 Memorieboek der stad Ghent, Gent, 1852-1861, II, p. 308: ‘In dit voornoemde jaer [1559] regneerden binnen den lande van Vlaenderen ende bijsonderlijck binnen deser stede van Ghent vele diversche straetroovers...’ 47 paradijn: Contaminatie van parade (= praalvertoon) en paladijn? Littré, Paris 1958, V, 1267: paladin: Familièrement: C'est un vrai paladin, il est brave et galant.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
Ofwel: Paradin is een veel te goed (d.i. patriottisch) Fransman, met een allusie op de Histoire de nostre temps (Lyon, 1552) van Guillaume Paradin (* 1510 † 1590).
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
131 48 Dit vers heeft d'Heere woordelijk overgenomen als v. 20 van ‘L. D'Heere schilder tot Ghendt ten propooste van dese navolghende liedekens’ in J. Fruytiers, Ecclesiasticus oft de wijse sproken Jesu des soons Syrach, Antwerpen, 1565. 49 Bedoeld is wel de Gentse drukker Jan Cauweel, wonend ‘in de Cauwe’. Hij was werkzaam als drukker van 1554 tot 1556 en gebruikte een eigen drukkersadres en -merk. Zijn drukkersmateriaal, dat van de befaamde Joos Lambrecht afkomstig was, zou hij slechts in huur bezeten hebben, vermits Pieter van der Keere het rechtstreeks van Joos Lambrecht gekocht had. Zie F. vander Haeghen, Bibliographie gantoise, Gand, 1858-1869, I, p. 132-134. 50 Zie Jan de Bruyne, a.w., refr. XVIII, 67-69: ‘Ghy hoort hoe den eeldom over den coopman claeght: dat hij syn habyt draecht //, dat hij vliecht en jaecht en dat hij heerlijcheden en wapenen coopt.’ 55 Was de schoonheid der Brugse dames spreekwoordelijk? Alleen bij de beschrijving van deze stad noteert Guicciardini, a.w., p. 302, kol. 2: ‘Te Brugghe zijn de vrouwpersoonen soo schoon / lieffelijck / sober ende matich / als 't eenigher stede van dese landen.’ Zie ook Van Vaernewijck, Vlaemsche Audiremdigheyt, Ghendt, 1560, fol. C ro, strofe 104, r. 5. 59-60 De periode 1556-1557 kende slechte winters, korentekort en pestepidemieën. Zie Geschiedenis van Vlaanderen, IV, p. 112. 61 den Zant: Bij Ph. de Kempenare, a.w., p. 208 is er sprake van ‘de huizen van de woekeraers of lombaerds op den Zandberg.’ 69-70 De adel placht zijn jongere kinderen in kloosters onder te brengen om het familiebezit voor versnippering te behoeden. 77 In juli en augustus 1559 werden te Gent 10 personen verbrand ‘ter causen van heresye’: Memorieboek der stad Ghent, Gent, 1852-1861, II, p. 303 en p. 306. 78-79 Gent kende slechts één lutheraans geloofsmartelaar, Josse de Backere; het plakkaat van 1550 was rechtstreeks tegen de calvinisten gericht. Zie V. Fris, a.w., p. 199 en p. 200. 80 coupetassen: onduidelijk. Afgeleid van coup d'états? In dit geval misschien zinspeling op de slag van Grevelingen in 1558 of op de verwarde politieke toestand in Frankrijk. 82 Jan van Stijevoort, a.w., refr. CCIX, 19: ‘Al siedi datmen die grote dieven quijt laet // ende elc jonck diefken die doot verpachten.’ 83 Tegen de predestinatie? 86 De schrijver vraagt zich af wanneer men een nieuwe samenkomst der Vliesridders zou houden na de kapittelzitting te Gent op 29 juli 1559. De interpretatie van Ph. Blommaert, Levensschets van Lucas D'heere, Gent, p. 19 voetnoot, strookt niet met de werkelijkheid, want de gebeurtenissen waarop hij zinspeelt dateren uit 1563. 87 Bijstellingen bij tgulden vlies. wanckelbaer: Het verzet tegen Filips II ontstond bij de hoge adel. vrouwelick pilaer: ‘In de selve maendt [augustus 1559] was by den coninck van Spaengnen ghestelt als regente van den lande van Herwaertsovere de ducesse van Parma,... ende met haer gouverneur van Vlaenderen, Heneghauwe, Arthois, de grave van Egmondt; insghelijcx gouverneur met hem over de landen van Hollandt, Zeelandt de prince van Oraengnen,... ende de admirael van de zee de grave
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
van Horne.’ Memorieboek der stad Ghent, Gent, 1852-1861, II, p. 307. Genoemde edellieden waren Vliesridders. 90 Zinspeling op de vrede van Cateau Cambrésis (3 april 1559) of op de troonsbestijging van Frans II (juli 1559)? 97 t'aerdsche Paradijs: de hof van Eden, ofwel volgend feit: Bij de oprichting der nieuwe
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
132 bisdommen in 1559 verloor Luik als bisdom ongeveer de helft van zijn grondgebied. Bedenken wij daarbij: ‘In 't kort gheseyt / dit landt [Luik] is soo geluckich ende wonderbaer / dat het wordt met een ghemeyn spreeckwoordt gheheeten / het Paradijs der Priesteren.’ Guicciardini, a.w., p. 383, kol. 2. 101-103 De bouwlust was opvallend; zie Guicciardini, a.w., p. 29, kol. 1: ‘want als yemandt... ghenoechsaemlijck profijt heeft ghedaen met eerlijck ghewin / ...soo ontslaet hij hem van de moeyte ende arbeydt /...bestedende een deel des goets aen timmeren ende bouwen / daer zy seer toe gheneycht zijn.’ Over Gent noteert hij o.a.: ‘Den timmer ende het ghebouw binnen dese stadt... is over al seer hoffelijck ende heerlijck.’ Ibid. p. 289, kol. 2. 106-107 Zie Anna Bijns, Refereinen (ed. A. Bogaers-W.L. van Helten), Rotterdam, 1875, Het tweede Boeck, Refereyn XVI, stok: ‘Selc soect de goey nachten en verliest de goey daghen’ (p. 154).
LXIX 6-7 ‘Zie, Ik heb gedaan naar uwe woorden, zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart gegeven, dat uwe gelijke vóór u niet geweest is, en uws gelijke na u niet opstaan zal. Zelfs ook wat gij niet begeerd hebt, heb ik u gegeven, beide rijkdom en eer; dat uws gelijke niemand onder de koningen al uwe dagen zijn zal.’ 1 Kon. 3:12-13. 8 met hem: Tot in de 17de eeuw hield men Salomo voor de auteur van het boek De Prediker. 9 ‘IJdelheid der ijdelheden, zegt de prediker, ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid’. Pred. 1:2. 16 ‘En een iegelijk, die deze mijne woorden hoort en dezelve niet doet, die zal bij enen dwazen man vergeleken worden, die zijn huis op het zand gebouwd heeft’. Matt. 7:26. Blijkens de stok werd dit gedicht ingezonden naar het refreinfeest van ‘Den Bloeyenden Wijngaert’ te Berchem (Antw.) op 31 mei 1556. Een keuze bij Jan de Bruyne, a.w., refr. CIX tot CXXII. 33-34: zie v. 16. 35-36 ‘Een iegelijk dan, die deze mijne woorden hoort en dezelve doet, dien zal ik vergelijken bij een voorzichtig man, die zijn huis op een steenrots gebouwd heeft. En er is slagregen nedergevallen, en de waterstromen zijn gekomen, en de winden hebben gewaaid, en zijn tegen hetzelve huis aangevallen, en het is niet gevallen, want het was op de steenrots gegrond.’ Matt. 7:24-25. 56-60 Simon de Makkabeër ontving na talrijke overwinningen eervolle beloften van Antiochus VII; deze hield echter zijn beloften niet, maar liet Simon door vazalvorsten bestoken, 1 Makk. 15:1-41. 63 Simon werd vermoord tijdens een feestmaal. 1 Makk. 16:11-17.
LXX 15 Voor Herodes' verstoktheid zie Matt. 2:1-8 en 16.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
33 ‘Alzo werd de koning Salomo groter dan alle koningen der aarde in rijkdom en in wijsheid.’ 1 Kon. 10:23. 38-39 Luk. 2:10-11. 40-41 ‘Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven.’ Jes. 9:5a. 43a ‘Die krachtelijk bewezen is te zijn de Zoon van God,’ Rom. 1:4a. 45 aduocaet: ‘Want er is een God; er is ook een Middelaar Gods en der mensen, de mens Christus Jezus.’ 1 Tim. 2:5.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
133 46 versoender: ‘En al deze dingen zijn uit God, die ons met zich zelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft.’ 2 Kor. 5:18.
LXXI 2 ‘Trek mij, wij zullen u nalopen!... wij zullen ons verheugen en in u verblijden.’ Hoogl. 1:4a. ‘Ik sliep, maar mijn hart waakte; de stem mijns liefsten, die klopte, was: Doe mij open, mijne zuster.’ Hoogl. 5:2a. 3 ‘Ik zal hem zoeken, dien mijne ziel liefheeft’. Hoogl. 3:2b. 7 ‘Zijne wangen zijn als een bed van specerijen, als welriekende torentjes; zijne lippen zijn als leliën, druppend van vloeiende mirre.’ Hoogl. 5:13. 8 ‘De bloemen worden gezien in het land’ Hoogl. 2:12. 9-10 ‘Versterkt mij met de appelen, want ik ben krank van liefde’. Hoogl. 2:5b. 12 Den Melaetsche: Matt. 8:1-4; Mark 1:40-45; Luk. 5:12-14. 15 ‘Sta op, mijne vriendin, mijne schone, en kom’ Hoogl. 2:10b. 17-19 ‘Ontwaak noordewind! en kom, gij zuidewind! doorwaai mijnen hof, dat zijne specerijen uitvloeien.’ Hoogl. 4:16a. 20: zie v. 8. 21 ‘Want zie, de winter is voorbij, de plasregen is over, hij is overgegaan’. Hoogl. 2:11 25-26 ‘En ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid; ja Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gerecht en in goedertierenheid en in barmhartigheden.’ Hos. 2:18. 28 ‘De wachters, die in de stad omgingen, vonden mij, zij sloegen mij, zij verwondden mij’. Hoogl. 5:7. 31-32 ‘Komt herwaarts tot mij, allen die vermoeid en belast zijt, en ik zal u rust geven’. Matt. 11:28. 33 ‘O alle gij dorstigen! komt tot de wateren.’ Jes. 55:1a. 34 ‘Den dorstige zal ik te drinken geven uit de bron des eeuwigen levens, om niet.’ Openb. 21:6. 35-36 ‘En Jezus zeide tot hem: Ik ben het brood des levens; die tot mij komt, zal geenszins hongeren, en die in mij gelooft, zal nimmermeer dorsten.’ Joh. 6:35. 37 ‘Ik ben de deur: indien iemand door mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weiden vinden.’ Joh. 10:9. 38-39 ‘En iemand gezondigd heeft, wij hebben eenen voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige. En hij is een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonde der gehele wereld.’ 1 Joh. 2:1b-2. 40 ‘Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg, en de waarheid, en het leven. Niemand komt tot den Vader, dan door mij.’ Joh. 14:6. 41 ‘Hierna Jezus, wetende, dat nu alles volbracht was, opdat de Schrift zou vervuld worden, zeide: Mij dorst.’ Joh. 19:28. 46-48‘Niemand kan tot mij komen, tenzij dat de Vader, die mij gezonden heeft, hem trekke’. Joh. 6:44a.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
‘De Here is mij verschenen van verre tijden! Ja ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, daarom heb ik u getrokken met goedertierenheid’. Jer. 31:3. 53-54 Voor de parabel der vijf wijze en der vijf dwaze maagden, zie Matt. 25:1-12. 58 ‘Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Here, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die zijne verschijning liefgehad hebben.’ 2 Tim. 4:8.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
134
LXXII Hubrecht Goltz: Hubert Goltzius (1526-1583), schilder en graveur, leerling van Lambert Lombard. Zeer bekend om zijn numismatische werken, die met steun van de heer van Watervliet uitgegeven werden (zie Aant. bij XL). Zie ook Guicciardini, a.w., p. 302, kol. 2 en Van Mander, a.w., fol 247 vo - 248 ro. Het valt niet te verwonderen dat L. d'Heere, als verzamelaar van oudheden en curiosa, bekend was met Goltzius. De kennismaking dateert misschien uit Lucas' leertijd te Antwerpen, want volgens Van Mander was Goltzius te Antwerpen werkzaam in 1556 (a.w., fol. 248 vo). 1-3 Zondeval: Genesis: 3. 4-8 Sanctus Augustinus, de nouo cantico caput 8 ‘Odit deus presumptores de viribus suis. Quid enim valeat liberum arbitrium non adjutum, in ipso Adam demonstratum est. Ad malum sufficit sibi; ad bonum non, nisi adjuvetur a deo.’ Miene, Patrologiae cursus completus. Series latina, XL, kol. 685. 9 ‘En bij geval kwam een zeker priester denzelven weg af, en hem ziende, ging hij tegenover hem voorbij. En desgelijks ook een Leviet, als hij was bij die plaats, kwam hij, en zag hem, en ging tegenover hem voorbij.’ Luk. 10:31-32. De parabel in Luk. 10:25-37. 13-15 ‘En ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad: datzelve zal u den kop vermorzelen en gij zult het de verzenen vermorzelen’. Gen. 3:15. 16 ‘En het Woord is vlees geworden, en het heeft onder ons gewoond.’ Joh. 1:14. 17 zie v. 13-15. 22-23 ‘En de engel, antwoordende, zeide tot haar: de Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen: daarom ook, dat Heilige, dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden’. Luk. 1:35. 25 Bernardus van Clairvaux (1090-1153), verwierf door zijn buitengewone gaven een unieke invloed in het leven van kerk en staat. Met ‘cau.ser.’ (u gedrukt voor n) wordt bedoeld ‘Toespraken over het Hooglied’ (1135-1153). In de Gentse uitgave (1625) p. 5, titel v. 2de sermoen: ‘Vande mensch-wordinghe Christi voor-ghe-bodtschapt door de Patriarchen ende Propheten, ende bij hemlieden seer vierichlijcken verlanght’ (p. 5-10). 28 ‘Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing’. 1 Kor. 1:30. 31-41 ‘En ziet, een engel des Heren stond bij hen, en de heerlijkheid des Heren omscheen hen, en zij vreesden met grote vrees.’ Luk. 2:9. Verder Luk. 2:10-14. 42-43 ‘En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uwe harten en uwe zinnen bewaren in Christus Jezus.’ Filipp. 4:7. 44 ‘Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is hij ook desgelijks derzelven deelachtig geworden, opdat hij door de dood te niet doen zou dengene, die het geweld des doods had, dat is, de duivel.’ Hebr. 2:14. 46-51 ‘Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in hem gelooft, niet verderve, maar eeuwig leven hebbe.’ Joh. 3:16.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
53 ‘En worden om niet gerechtvaardigd, uit zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is’. Rom. 3:24. 54-56: zie LXXI, 38-39. 59 ‘En gijlieden zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils.’ Jes. 12:3, zie LXXI, 34.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
135
LXXIII den Proost van S. Pieters: Gislenus Temmerman was proost sedert 18 augustus 1559. Op 23 mei 1569 werd hij tot abt gemijterd. Hij was ‘een groot voorstaender van gheleerde mannen’ (Ph. de Kempenare, a.w., p. 70) wat blijkt uit dit gedicht, evenals uit zijn vriendschap met Marcus van Vaernewijck. Krachtdadig optreden tegen de calvinisten. Ondertekenaar van de pacificatie van Gent. Hij overleed te Dowaai op 27 mei 1581 ‘seu animi moerore, seu aliis aerumnis confectus’. Zie Biographie nationale, Tome 24, kol. 662-668. Voor het aanzien en de macht der St.-Pietersabdij te Gent, zie Guicciardini, a.w., p. 289, kol. 2 - p. 290, kol. 1. 1-2 ‘Dit is mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is, u besneden worde. En gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn van het verbond tussen Mij en en tussen u’. Gen. 17:10-11. 3 ‘Besnijdt dan de voorhuid uws harten, en verhardt uwen nek niet meer.’ Deut. 10:16. ‘Maar die is een Jood, die het in het verborgen is, en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis’. Rom. 2:29a. ‘In welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis, die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleses, door de besnijdenis van Christus’. Koloss. 2:11. 6 ‘Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid, die wij gedaan hadden, maar naar zijn barmhartigheid door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes.’ Tit. 3:5. 20 ‘En Abraham was oud negenennegentig jaren, als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd.’ Gen. 17:24. 24 ‘Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles, wat ik u geboden heb’. Matt. 28:19. ‘En hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het evangelie aan alle kreaturen’. Mark. 16:15. 29 Verhaal van het Laatste Avondmaal: Matt. 26:26-28; 1 Kor. 11:23-26. 38-39 ‘Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.’ Joh. 3:36. ‘Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden.’ Mark. 16:16. ‘Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Want die tot God komt, moet geloven, dat Hij is, en een beloner is dergenen, die Hem zoeken.’ Hebr. 11:6. 46 ‘En zeide: Voorwaar zeg Ik u: indien gij u niet verandert, en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.’ Matt. 18:3. 49-50 ‘En zeiden tot hem: Hoort gij wel, wat deze zeggen? En Jezus zeide tot hen: Ja; hebt gij nooit gelezen: Uit den mond der jonge kinderen en der zogelingen hebt Gij U lof toebereid?’ Matt. 21:16. ‘Uit den mond der kinderkens en der zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest, om uwer tegenpartijen wil, om den vijand en wraakgierige te doen ophouden.’ Ps. 8:3. 52-58 Christus als kindervriend: Mark. 10:13-15, Matt. 19:13-14, Luk. 18:15-17. 62 ‘Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben, gelijk als ook wij?’ Hand. 10:47.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
66-67 ‘Maar zo iemand de Geest van Christus niet heeft, die komt hem niet toe.’ Rom. 8:9b. 69 In margine: Justinus martyr in responso ad Orthodoxos super questionem 56. sijnde anno 170. Justinus († ca 165), apologeet en martelaar, van wie bewaard bleven: 2 apo-
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
136 logieën en een Dialoog met de Jood Trypho. Justinus, Opera omnia, Parijs 1554, p. 11: Dialogus cum Tryphone: ‘& admonemus, illum ipsum baptismum quem praedicavit, quique unus eos quos malae actae vitae poenituerit expiare potest, aquam esse vitalem.’ Origenes super Romanos 6. liber 4. anno 270. Juiste citaat is: ‘In Romanos commentarii (post 244) Lib. 5, 9: Ecclesia ab apostolis traditionem suscepit etiam parvulis baptismum dare’. Migne, Patrologiae cursus completus. Series graeca, XIV, kol. 1047. Origenes was een der grootste geleerden der christelijke oudheid. Cyprianus. liber 3. caput 8. Cyprianus van Carthago (ca. 200-258), kerkvader en martelaar; zijn traktaten zijn van belang voor de geschiedenis der liturgie. Tertullianus. de corona militis. Onjuist; bedoeld is: Liber de Baptismo, waarvan cap. XVIII handelt over de kinderdoop. Migne, Patrologiae cursus completus. Series latina, I, kol. 1220. Tertullianus (ca. 160-220), een bekeerling, ging over tot de rigoristische Montanisten en stichtte later een eigen sekte. Augustinus. liber 4. com. Dom.: verwijzing naar Lib. 4, 24-31 over de kinderdoop. Augustinus (354-430), bisschop van Hippo, de grootste der kerkvaders. 75 Donatus van Carthago, leider van het schismatisch Donatisme, dat o.a. de geldigheid van het sacrament verwierp dat door een onwaardige werd toegediend. Donatus (ca. 313-360) was een doortastend man en talentvol schrijver. Anxcentio: Anxcentius, een Ariaan uit Cappadocië. Hij bezette een tijdlang de bisschopsstoel te Milaan, maar werd te Rome in de ban geslagen in 372. Reeds in 364 schreef Hilarius van Poitiers ‘Contra Anxentium’. Zie Migne, Patrologiae cursus completus. Series latina, CCXVIII, indices I, kol. 417.
LXXIV 5 Tatianus de Assyriër leefde in de 2de eeuw. Te Rome werd hij christen en leerling van de heilige Justinus; in 172 stichtte hij echter een gnostisch-enkratische sekte. 10 Gen. 3:15; zie LXXII, 13-15. 14 belofte: zie v. 10. 17-18 ‘Dewijl Abraham gewisselijk tot een groot en machtig volk worden zal, en alle volken der aarde in hem gezegend zullen worden.’ Gen. 18:18. ‘En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen als de sterren des hemels, en zal aan uw zaad al deze landen geven: en in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde.’ Gen. 26:4. ‘En in u, en in uw zaad zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.’ Gen. 28:14b. 19 ‘Zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen... Doch uw huis zal bestendig zijn, en uw koninkrijk tot in eeuwigheid voor uw aangezicht.’ 2 Sam. 7:12b en 16a. 20-22 ‘Want er zal een rijsje voortkomen uit den afgehouwenen tronk van Isaï, en een scheut uit zijne wortelen zal vrucht voortbrengen.’ Jes. 11:1. ‘Ziet, de dagen komen, spreekt de Here, dat Ik aan David een rechtvaardige spruit zal verwekken’. Jer. 23:5a. ‘In die dagen en te dier tijd zal Ik David een Spruit der gerechtigheid doen uitspruiten’. Jer. 33:15a. 24a Joh. 1:14; zie LXXII, 16.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
25-26 ‘Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is hij ook desgelijks derzelven deelachtig geworden.’ Hebr. 2:14a. ‘Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar die in alle dingen, gelijk wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde.’ Hebr. 4:15. 27 ‘En wij hebben het aanschouwd, en getuigen, dat de Vader zijn Zoon gezonden heeft
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
137 tot een Zaligmaker der wereld.’ 1 Joh. 4:14. ‘Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet.’ Gal. 4:4. 29 ‘Maar heeft zich zelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden.’ Filipp. 2:7. 30-31 ‘En bekende haar niet, totdat zij dezen haren eerstgeborenen zoon gebaard had; en heette zijnen naam Jezus.’ Matt. 1:25. 43 In dit apologetisch refrein stamt dit citaat niet uit de Vulgaat! In de Vulgaattekst: Matt. 1:16: ‘Jacob autem genuit Joseph virum Mariae, de qua natus est Jesus, qui vocatur Christus.’ In Erasmus' uitgave van 1516 bij Froben te Bazel, getiteld Novum Instrumentum, lezen we: ‘Iacob autem genuit Ioseph, maritum Mariae, ex qua genitus fuit Iesus, ille qui dicitur Christus.’ p. 2, kol. 2. 44-45 In margine: Vide Justinum martyrum in Apollogia. Het citaat bevindt zich in Apologia I pro Christianis, 32: ‘Nam ex Virgine seminis Jacobi, qui Judae pater exstitit... per virtutem Dei genitus est.’ Migne, Patrologiae cursus completus. Series graeca, VI, kol. 379. Voor Justinus: zie LXXIII, 69. Theodoretus in Dialogo. Bedoeld is hier Dialogus II Inconfusus. Het werk handelt over Marcion, die alleen Christus' godheid aanvaardt. Hiertegen bewijst Theodoretus de mensheid van Christus. Migne, Patrologiae cursus completus. Series graeca, LXXXIII, kol. 118 e.v. Theodoretus (ca. 393-ca. 460), was bisschop van Cyrrhus. 46 Menno Simons (1496-1561) was de geestelijke vader der doopsgezinden. Hij bezorgde de overhand aan de introverte strekking. Voor de stelling der wederdopers tegenover de mensheid van Christus, zie A. Verheyden, Geschiedenis der doopsgezinden in de Zuidelijke Nederlanden in de XVIe eeuw, Brussel, 1959, p. 49. 59 In margine: citaten voor ‘Mensenzoon’: Matt. 8:20; 12:8; 17:9; 20:18; Mark. 2:10; 8:31; 9:11; 10:33; Luk. 6:5; 9:22; 12:8 en 10; 18:31; Joh. 3:13-14; 5:27; 6:53; Hand. 7:56. 73 ‘Zalig zij, die hun klederen wassen, om recht te verkrijgen op den boom des levens, en om door de poorten de stad binnen te gaan.’ Openb. 22:14.
LXXV 20-23 ‘Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof.’ 1 Joh. 5:4. 35 vaten: zie Rom. 9:21. 36 en 39 ‘Doch wetende, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus, en niet uit de werken der wet’. Gal. 2:16a. 50 ‘Maar ik zeg u: hebt uwe vijanden lief; zegent ze, die u vervloeken, doet wel degenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld doen, en die u vervolgen’. Matt. 5:44. 52-53 Bron: F. Patricius, Compendiosa... descriptio, Parisijs, 1547, fol. 155 vo: ‘Julius caesar animi praestantia mortales omnes anteiuit, cui (ut inquit plutarchus,
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
nemo summorum uirorum aut clarissimorum ducum, imperatorum, regumue, praeferendus unquam fuit.’ 61 Hydra, een slang met negen koppen, door Hercules gedood. Apollo daarentegen slachtte de draak Python af.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
138
LXXVI De hier opgediste ideeën waren gemeengoed in de 16de eeuw: zie Jan van der Noot, Het Bosken en het Theatre (ed. W.A.P. Smit), A'dam-Antw., 1953, p. 236-241. 3 ‘Een man, denwelken God gegeven heeft rijkdom, en goederen, en eer: en hij heeft voor zijn ziel aan geen ding gebrek, van alles wat hij begeert, en God geeft hem de macht niet, om daarvan te eten, maar dat een vreemd man dat opeet. Dit is ook ijdelheid en een kwade smart.’ Pred. 6:1-2. 5-9 ‘Doch die rijk willen worden, vallen in verzoeking, en in de strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang. Want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad.’ 1 Tim. 6:9-10a. 6 ‘Doodt dan uwe leden, die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinigheid, schandelijke beweging, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst.’ Koloss. 3:5. Zie ook L. Vives, Hier naer volcht een suuerlijcke Tracteyt... op tonderhoudt... vanden Aermen... Antwerpen, 1532, fol. LIIIIe ro. 10 Tantalus: zie LIX, 31. 13 Attalus: 3 koningen van Pergamum droegen deze naam. Hun rijkdom was spreekwoordelijk. Zie Horatius, Oden, Boek I, 1, v. 12: ‘agros Attalicis condicionibus.’ 13-14 F. Patricius,... de institutione,... Parisiis, 1585, fol. 123 vo: ‘Scite admodum Attalus ille auarum famelico caui comparabat, qui ante mensam domini micae panis frustum excipiens, eam quidem nullo gustu quam primum integram deuorat: & aperto statim ore inhians aliam expectat, semperque ad spem futuri erectus est.’ 17 ‘Want waar uw schat is, aldaar zal ook uw hart zijn.’ Luk. 12:34. Basilius Caesariensis: Basilius de Grote (ca 330-379), monnik en bisschop van zijn geboortestad Caesarea. Als kerkleraar auteur van dogmatische, ascetische en exegetische werken. Het citaat verwijst naar: ‘Sermo in divites avaros super illud Lucae evangelii: hominis cuiusdam divitis ager’, Opera, Parijs, 1520, fol. CIro - CII vo. Gregorius: Paus Gregorius I de Grote (ca 540-604). Ondanks hachelijke omstandigheden legde hij de grondslag voor de middeleeuwse machtspositie van het pausdom. Tevens enorme invloed op geestesleven. Zijn Moralia in Job, een allegorische commentaar, werd ‘het’ moraalboek der middeleeuwen. In de editie van 1494 te Venetië wordt verwezen naar lib. xv, cap. xxxvi voor de stelling: avaricia non saturatur sed augetur. 21-22 F. Patricius, a.w., fol. 123 vo: ‘verum genij quoque fraudator semper esurit, semperque sitit, & inexplebili auiditate torquetur: nihil vnquam quod satis sibi sit, accipere potest.’ 24-25: ibid., fol. 123 vo - 124 ro: ‘Idem auaro accidit, qui lucrum, & omnia que sibi a fortuna porriguntur, sine vlla voluptate aut iocunditate ingurgitat, & quamprimum ad rapinam sese erigit.’ 26 ‘Beter is weinig met de vreze des Heren, dan een grote schat, en onrust daarbij.’ Spreuk. 15:16. 27 ‘De Here komt ten gerecht tegen de oudsten zijns volks en deszelfs vorsten, want gijlieden hebt dezen wijngaard verteerd; de roof des ellendigen is in uwe huizen.’ Jes. 3:14. ‘Daarom zal ik hunne vrouwen aan anderen geven, hunne akkers aan andere
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
bezitters: want van den kleinste aan tot den grootste toe pleegt een ieder van hen gierigheid.’ Jer. 8:10a. 36-37 Patricius, a.w., fol. 123 vo: ‘Nolo tamen auaritia laborare patressa. qua peste nulla pernicoisor esse potest, nullaque ab omni humanitate magis aliena. Auarus siquidem omnibus obest, omnibus est odio, nec sibi, nec suis aliquando prodest,
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
139 nunquam laetatur, semper tristis est, morosus, anxius, & difficilis. Is vxori, non liberis familiaeque indulget, grataeque vitae aliquid impartitur.’ Zie ook L. Vives, a.w., fol. LIX vo: ‘Ic late varen... hoemen snaect naer die doot vanden ghuenen diet al verstelt tot sinen ouerlijdene hopende elc als dan wat thebbene.’ 36-37 In margine: Cicero: de natura deorum et de finibus bonorum liber 5. Citaat uit lib. III, cap. XXIX: Cicero haalt Plautus aan (Plautus, Mil. Glor., IV, 1, 17): ‘Parentem habere avarum, illepidum, in liberos difficilem, qui te nec amet, nec studeat tui.. Aut tu illum fructu fallas: aut per litteras avertas aliquod nomen: aut per servolum percutias pavidum: postremo, a parco patre quod sumas, quanto dissipas libentius?’ Varro: de Rustica liber 2: Rerum Rusticarum Boek II, hfdst. IV: ‘In pastu locus huic pecori aptus uliginosus, quod delectatur non solum aqua, sed etiam luto.’ Marcus Terentius Varro (115-27 v. Chr.), gold voor de geleerdste man van zijn tijd. 41-42 Plinius. liber 8. cap. 51. Citaat naar de Franse vertaling der Historia Naturalis (Lyon, 1552), Tome I, p. 333: ‘Ce bestial prent plaisir se veautier dans la fange... Cest Animal est fort brutal: de sorte que ce Proverbe fut bien controuvé, de dire que nature leur a donné l'ame en lieu de Sel.’ Caius Plinius Secundus Maior (23-79), magistraat, schrijver en geleerde. Voornaamste bron voor kennis der natuurwetenschappen in de vroege middeleeuwen. 50-52 ‘En zo wie zal verlaten hebben, huizen, of broeders, of zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, om mijns naams wil, die zal honderdvoud ontvangen, en het eeuwige leven beërven.’ Matt. 19:29. In margine: Tertullianus in Apollogia: zie LXXIII, 69. Tertullianus, Opera (ed. Beatus Rhenanus), Parisiis, MDXLV. Verwijzing naar cap. XXXIX ‘De disciplina Christianorum.’ fol. 224b, en naar cap. XLII ‘Contra eos qui infructuosos dicebant Christianos’, fol. 225b. Lactantius: Divinae Institutiones. Lactantius: christelijk leraar der welsprekendheid ca. 300. Lactantius, divinarum institutionum adversus Gentes... Basileae, MDLXIII, p. 167 ‘summum igitur bonum hominis in sola religione est’; p. 169 Liber III. cap. XI: ‘Quod Deus hominem cupidum religionis & sapientia fecit, quorum alterum sine altero constare non potest: & quod nihil eorum quae mortales appetunt, sit summum bonum.’ Justinus martyr. Apollogia 2: zie LXXIII, 69. Justinus, Epistola ad Zenam & Seuerum, Parisiis, 1554, p. 24: ‘Laudandae sunt divitiae nullo modo: paupertas autem accusanda & exprobanda non est. Ille enim delectam adhibitamque materiem firmant, sed ad extremum materiei consumptio sunt & vermes, & ignis & fures, & tyranni.’ 56 ‘En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder.’ 1 Kor. 12:27. 57 Epicuren: ‘Je laisse là les epicureens... lesquelz songent un Dieu oysif et ne se meslant de rien.’ Calvin, Instit. VIII, p. 502. 57-58 ‘Maer eenen schamelen man die salmen houden voor sot of dwaes / ende nieuwers vooren en sal wesen gheacht.’ L. Vives, a.w., fol. XXVIII vo - XXIX ro.
LXXVII
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
Willem van den Bogaerde was hervormingsgezind. Hij verliet Gent en werd gedagvaard te Brussel op dezelfde dag als Lucas d'Heere. Na de Pacificatie van Gent blijkt hij teruggekeerd te zijn, want we ontmoeten hem als ‘schepene van gedeele’ op 14 augustus 1583. Zijn zoon Boudewijn, Lucas' zwager, nam nog voor 1568
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
140 eveneens de wijk om geloofsredenen. Zie Memorieboek der stad Gent, Gent, 1852-1861, II, p. 358, Ph. de Kempenare, a.w., p. 42 en p. 285, E. de Busscher, a.w., I, p. 213. gulde vanden name Iesus: zie IV, 55-59. 3-4 Gen. 3:15; zie LXXII, 13-15. 5 vreucht: andere constructie: de vreugde, die zeer onstandvastig was. ‘En zij nam van zijne vrucht en at; en zij gaf ook haren man met haar, en hij at.’ Gen. 3:6b. 6a Gen. 18:18; zie LXXIV, 17. 8 Joh. 1:14; zie LXXII, 16. 11 Verkeerde verwijzing voor 1 Sam. 17:51a: ‘Daarom liep David, en stond op den Filistijn, en nam zijn zwaard, en hij trok het uit zijne schede, en hij doodde hem.’ 23a: onduidelijk; want gij bleeft geëerd in Gods aanschijn, ofwel: want gij bleeft geacht als God. ‘En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen en van hun vet. En de Here zag Habel en zijn offer aan.’ Gen. 4:4. 25 ‘Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komende, en zeide: Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.’ Joh. 1:29. ‘En Abraham ging, en nam dien ram, en offerde hem ten brandoffer in zijns zoons plaats.’ Gen. 22:13b. 28 ‘En verkochten Jozef aan deze Ismaëlieten voor twintig zilverlingen, die brachten Jozef naar Egypte.’ Gen. 37:28b. 30 ‘En hij gaf hun een bezitting in Egypteland, in het beste van het land, in het land Rameses, gelijk als Farao geboden had.’ Gen. 47:11b. 33 Balsseme: Christus, tevens symbool der rederijkerskamer. 34 ‘En zij baarde haren eerstgeboren zoon, en wond hem in doeken, en leide hem neder in de kribbe.’ Luk. 2:7a. 38 ‘En hij kwam tot de discipelen en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Kunt gij dan niet één uur met mij waken? Waakt en bidt opdat gij niet in verzoeking komt: de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.’ Matt. 26:40-41. 40 ‘Ik ben de goede Herder; en ik ken de mijnen, en word van de mijnen gekend.’ Joh. 10:14. ‘Jezus zeide tot hem: Weid mijn schapen.’ Joh. 21:17b. 42 ‘Daarom gaat op de uitgangen der wegen, en zo velen als gij er zult vinden, roept ze tot de bruiloft.’ Matt. 22:9. 43 ‘En zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht! Over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heren.’ Matt. 25:21. 44 ‘Toen stond hij op, en bestrafte de winden en de zee; en er werd grote stilte.’ Matt. 8:26b. 47b constructie: zowel de geringste als de aanzienlijkste. ‘En Jezus zeide tot hen: Ik ben het brood des levens.’ Joh. 6:35a. 49 ‘Want zo velen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods.’ Rom. 8:14. 52 schoot: naar analogie van ‘Abrahams schoot’ als verblijf der rechtvaardige zielen. 54 ‘Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg, en de waarheid, en het leven. Niemand komt tot de Vader, dan door mij.’ Joh. 14:6. fonteyne: Jes. 12:3; zie LXXII, 59. cruudhof: Openb. 22:14; zie LXXIV, 73. 55 ‘O dat mijn liefste tot zijnen hof kwame, en ate zijne edele vruchten!’ Hoogl. 4:16b.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
58 leden: zie LXXVI, 56. 60 anderen: de apostelen?
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
141
LXXVIII De Antwerpse rederijkerskamer ‘De Violieren’ was sinds 1480 ingelijfd bij het Sint-Lucasgilde der schilders. 6 Rhetorica: F. Patricius, Compendiosa... descriptio, fol. 146 vo: ‘Ars poetica fuit antiquissima omnium disciplinarum.’ 8 ibid., fol. 25 ro: ‘Fatebimur medicinam excellentissimam mortalibus necessariam esse.’ Zie ook Ecclesiasticus 38:1-2 (Vulgaat). 17 In margine: Hieronymus earda lib 7 de subtili. Hiëronymus (349-419), de geleerdste der kerkvaders. Te Rome secretaris van Paus Damasus. Na hevige kritiek op de Romeinse clerus trok hij zich veiligheidshalve in Bethlehem terug, waar hij zijn bijbelvertaling, de ‘Vulgaat’ tot stand bracht. Hij was een vlugge geest en een man van ontzaglijke werkkracht. Zie ook LVI, 42. 20 Munsterus: Sebastian Münster (1489-1552), Duits kosmograaf en auteur der Cosmographia universa (1541). Ik citeer naar de Franse vertaling (Parijs, 1572): ‘combien pensez-vous qu'elle [de aarde] a de diverses & precieuses pierres, & de belle couleur, encloses en ses entrailles?’ I, kol. 11. Zie ook II, kol. 322. Albus Plinius liber 37 caput 3 (correct: caput 2). Zie LXXVI, 41. a.w., II, p. 712: ‘Et neantmoins on fait grand cas de celles qui sont enrichies de plusieurs veines & ondes de diverses couleurs qui se rehaussent les unes les autres... Aucuns aussi estiment fort riches certaines nuees de diverses couleurs, qui reverberent es bors de cette pierre, rendans une variété de couleurs quasi approchant de celles de l'arc en ciel.’ Albertus Magnus (1193-1280), dominicaan, bisschop en kerkleraar. D'Heere bedoelt hier een werkje waarvan de vertaling heet: Dit is dat eerste Boeck tracterende van die virtuten ende crachten van sommighe Cruyden. Fol. 9 ro: Hier begint dat tweede Boeck van die crachten van sommighe Ghesteenten [sine loco, sine dato]. Fol. 9 vo: 45 gesteenten worden opgesomd tot fol. 17 vo. 27 Exod. 31:1-11. God duidt de kunstenaars aan, die de cultusvoorwerpen moeten leveren. Exod. 36:2: ‘Want Mozes had geroepen Bezabeël en Aholiab en alle man, die wijs van hart was, in wiens hart God wijsheid gegeven had, al wiens hart hem bewogen had, dat hij toetrad tot het werk, om dat te maken.’ In margine: Josephus liber 3 caput 6. Flavius Josephus (37-begin 2de eeuw), Joods-Griekse historicus. Voornaamste werken: Joodse Oorlog en Joodse Archeologie. Onze tekst verwijst naar laatstgenoemd werk: ‘[Mozes] ghevende henlieden te kennen... hoe dat God oock begheerde dat zi hem souden een tabernakel maken... / ...Voorts seyde hij [Mozes] dat de mate ende die forme van dit tabernakel hem te vooren ghethoont was / ...Ende aldus hebben si [de kunstenaars] dat maecsel des tabernakels begonst / waer af Moyses haer die mate ende die grootte bewees / alsoe hij die op den berch wt Gods aensprake gheleert hadde. Oock heeft hij haer gheschictelijck alsoot behoorde / ghewesen ende bescreven hoe groot dat die ghereetschappen oft vaten moesten wesen /’ Flavij Josephi... twintich boeken vanden ouden gheschiedenissen der Joden... Thantwerpen, Symon Cock. MCCCCCLIII, 3de boek, cap iv, fol. XXVI ro, kol. 1-kol. 2. 42 Die niets verstaan van de geheimen van andere kunsten, ofwel: die niet verstaan de geheimen...
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
51-52 vermakelick en orborelick: zie Horatius, Epistola ad Pisones, v. 343,.. qui miscuit utile dulci; F. Patricius, Compendiosa... descriptio, fol. 19 ro-vo: ‘Pictura enim non modo gratiam habet et delectationem mirificam praebet.’
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien
142 55 ibid., fol. 19 ro: ‘Pictura eruditionem maximam praefert et commercium cum poetica habet. Nam Empericus ex symonidis poete sententia picturam dicebat esse tacentem poesim, poesim autem loquentem picturam: & certe magni ingenij est: et diuinam prope cognitionem attingit.’ 59-60 ibid., fol. 19 vo: ‘Verum etiam praeteritarum rerum memoriam seruat: & historiam rerum gestarum ante oculos nostros perpetuo praefert.’ 61-62 ibid., fol. 19 ro: ‘varias animalium rerumque species sit mente concipere ut penicilo et varijs coloribus adeo exprimantur, quasi nichil illis praeter spiritum desit.’ Zie ook Van Mander, a.w., fol. 22 vo. 65 Violieren: zie begin van dit refrein.
LXXIX Kerkelijke goedkeuring. 2 Laurens Metsium: zie XLIII.
Lucas de Heere, Den hof en boomgaerd der poësien