Loopbanen van leraren door de tijd heen Onderzoek naar de loopbaanontwikkeling van afgestudeerden van de lerarenopleiding basisonderwijs en voortgezet onderwijs 1970-2007
Opdrachtgever: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
ECORYS Ruud van der Aa Gwen de Bruin Bart van Hulst RISBO Lyanda Vermeulen-Kerstens
Rotterdam, juni 2008
ECORYS Nederland BV Postbus 4175 3006 AD Rotterdam Watermanweg 44 3067 GG Rotterdam
T 010 453 88 00 F 010 453 07 68 E
[email protected] W www.ecorys.nl K.v.K. nr. 24316726
ECORYS Arbeid & Sociaal Beleid T 010 453 88 05 F 010 453 88 34
HUL/RG EE13891rapbm
Loopbanen van leraren door de tijd heen
Inhoudsopgave
Voorwoord
7
Samenvatting
9
1 Inleiding 1.1 Achtergrond 1.2 Loopbaanmonitor Onderwijs 1.3 Wijzigingen ten opzichte van vorige Loopbaanmonitor 1.4 Onderzoeksdoel en onderzoeksvragen 1.4.1 Onderzoeksdoel 1.4.2 Onderzoeksvragen 1.4.3 Afbakening van het onderzoek 1.5 Theoretisch kader 1.5.1 Het concept ‘loopbaan’ 1.5.2 Theoretische perspectieven op de loopbaan 1.5.3 Mogelijke loopbanen van leraren 1.6 Toelichting op enkele centrale begrippen 1.7 Typologie van loopbanen 1.8 Onderzoeksopzet, dataverzameling en respons 1.8.1 Betrouwbaarheid van de informatie 1.9 Opzet van deze rapportage
15 15 16 16 17 17 18 18 19 19 19 21 22 23 24 25 26
2 Onderwijsarbeidsmarkt door de jaren heen 2.1 Inleiding 2.2 Werkgelegenheidsontwikkeling in het onderwijs 2.3 Arbeidsmarktbeleid en -adviezen
27 27 28 31
3 Loopbanen van leraren 3.1 Inleiding 3.2 Trends in opleidingsmotieven 3.3 Loopbanen van afgestudeerden 3.3.1 Eerste arbeidsmarktpositie 3.3.2 De huidige arbeidsmarktpositie 3.3.3 Loopbaanpatronen 3.3.4 Vergelijking van arbeidsmarktposities 3.4 Kenmerken van de huidige baan
35 35 35 38 38 40 41 43 45
4 De leraar voor het leven 4.1 Inleiding
49 49
HUL/RG EE13891rapbm
4.2 Profiel van de ‘leraar voor het leven’ 4.3 Mobiliteit in het onderwijs 4.3.1 Aantal banen 4.3.2 Redenen voor baanverandering in het onderwijs 4.3.3 Mobiliteit tussen onderwijssectoren 4.4 Potentiële uitstromers 4.5 Binding met het onderwijs
49 52 52 53 54 56 57
5 Stille reserve 5.1 Inleiding 5.2 Profiel van de uitstromer en verloren talenten 5.3 De eerste baan van uitstromers en verloren talenten 5.3.1 De eerste baan: een baan in het onderwijs 5.3.2 De eerste baan: een baan buiten het onderwijs. 5.4 De huidige arbeidsmarktpositie 5.5 Benutting van leraarcompetenties 5.6 Terugkeer in het onderwijs
61 61 62 63 64 64 66 67 68
6 Herintreders 6.1 Inleiding 6.2 Profiel van de ‘herintreders’ 6.3 Uittreden en terugkeren 6.3.1 Herintreders 6.3.2 Herwonnen leraren en laatbloeiers
73 73 74 75 75 76
7 Loopbanen en achtergrondkenmerken 7.1 Inleiding 7.2 Mannen en vrouwen 7.3 Autochtonen en allochtonen 7.4 Academici
77 77 77 78 80
8 Loopbaantypen: verdiepende analyse 8.1 Inleiding 8.2 Methodiek 8.3 Resultaten 8.4 Samenvatting
81 81 81 82 87
Literatuur
89
Bijlage bij hoofdstuk 1
91
Loopbanen van leraren door de tijd heen
Voorwoord
De kwaliteit van het onderwijs vraagt vrijwel dagelijks de aandacht in de politiek en de media. In belangrijke mate wordt de kwaliteit van het onderwijs bepaald door de leraren die voor de klas staan. Maar wie staan er voor de klas? En hoe lang staan ze voor de klas? En in hoeverre kan hier met beleid invloed op worden uitgeoefend? De Loopbaanmonitor Onderwijs geeft antwoord op deze en andere vragen. De loopbanen van afgestudeerden aan de lerarenopleiding zijn onderzocht door een enquête te houden onder afgestudeerden van de lerarenopleidingen voor het basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Een grootschalig onderzoek als het voorliggende kan alleen tot stand komen door de medewerking van vele partijen. Een woord van dank is op zijn plaats. Allereerst zijn dat de IB-Groep en het ABP die de enquêteformulieren (op naam) naar de afgestudeerden van de lerarenopleidingen hebben verstuurd. De verwerking van de enquêtes is op efficiënte wijze uitgevoerd door Bureau Mediad, in samenwerking met DESAN. Door Peter Hermus van RISBO is een belangrijke bijdrage geleverd aan het enquêteren via internet. Ria Groenendijk en Tineke Noordzij hebben de lay-out en tekstcorrectie van het eindrapport verzorgd. Namens het ministerie van OCW is het onderzoek begeleid door een commissie bestaande uit: Henk Lindner, Hans Ruesink en Suzanne Westdorp. Graag willen wij hen bedanken voor de prettige samenwerking en het commentaar op de conceptversie van dit rapport. Tot slot bedanken wij de duizenden afgestudeerden van de lerarenopleidingen die de moeite hebben genomen om de vragenlijst in te vullen. Zonder hen was het onderzoek niet mogelijk geweest.
Ruud van der Aa Projectleider
Loopbanen van leraren door de tijd heen
7
Samenvatting
Dit onderzoeksrapport geeft inzicht in de loopbaanontwikkeling van afgestudeerde leraren en de motieven die hierbij een rol hebben gespeeld. De uitkomsten zijn gebaseerd op loopbaangegevens van 3.800 afgestudeerden van de lerarenopleidingen voor het Basisonderwijs (BaO) en het Voortgezet Onderwijs (VO). De afgestudeerden hebben tussen 1969 en 2005 hun onderwijsbevoegdheid behaald. De afgestudeerden zijn afkomstig uit tien cohorten, die zijn samengesteld op basis van ABP- en IBG-bestanden1. De loopbaangegevens zijn onderzocht op basis van een schriftelijke vragenlijst.
Loopbanen van leraren door de tijd heen Leraren die van de lerarenopleiding komen, blijven niet altijd leraar. Een deel van hen gaat zelfs helemaal nooit aan de slag als leraar. Om de loopbanen van leraren door de tijd heen te typeren is door ons een typologie opgesteld, bestaande uit de volgende vier loopbaanpatronen van leraren: • De leraar voor het leven: iemand die na afstuderen aan de lerarenopleiding in het onderwijs is gaan werken en in het onderwijs is blijven werken. • Herintreder: iemand die na afstuderen aan de lerarenopleiding in het onderwijs is gaan werken, daarna een periode buiten het onderwijs is geweest, maar nu weer in het onderwijs werkt. • Uitstromer: iemand die nu niet in onderwijs werkt, maar dat ooit wel gedaan heeft. • Verloren talent: iemand die na het afstuderen aan de lerarenopleiding buiten het onderwijs is gaan werken en nog steeds buiten het onderwijs werkzaam is. Onder afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO komt de leraar voor het leven en de herintreder verreweg het meest voor. • Van de afgestudeerden die de afgelopen 15 jaar na hun afstuderen een baan in het onderwijs vonden, is 60 tot 75 procent nog altijd werkzaam in het onderwijs en tot op heden dus te typeren als ‘leraar voor het leven’. Over het algemeen is de verbondenheid van afgestudeerden met het onderwijs dan ook hoog te noemen. • Van de afgestudeerden in de afgelopen 15 jaar behoort 5 tot 11 procent tot de categorie uitstromers.
1
Het ABP-bestand is gebruikt om de twee cohorten voor de jaren zeventig en tachtig te construeren. In tegenstelling tot de overige (IBG-) cohorten gaat het hierbij niet om afgestudeerden in de strikte betekenis van het woord, maar om afgestudeerden van de lerarenopleidingen die (ooit) in het onderwijs hebben gewerkt. Dit betekent dat personen uit de jaren zeventig en tachtig die na hun afstuderen aan de lerarenopleiding nooit in het onderwijs hebben gewerkt, niet in het onderzoek vertegenwoordigd zijn. Dit is nadrukkelijk wel het geval voor de (IBG-) cohorten die betrekking hebben op de jaren negentig en later.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
9
•
•
Gemiddeld 4 procent betreft ‘verloren talenten’. Met andere woorden: van alle afgestudeerden die in de afgelopen 15 jaar de lerarenopleiding BaO met een diploma verlieten, werkt of werkte gemiddeld 96 procent voor lange of kortere tijd in het onderwijs. Bij de oudere cohorten die begin jaren zeventig en begin jaren tachtig als leraar zijn begonnen, is het aandeel leraren voor het leven lager (30 tot 40 procent van het cohort) en ligt het aandeel herintreders hoger (40 tot 50 procent van het cohort). Met name vrouwelijke leraren verlaten vaak voor enige tijd de arbeidsmarkt om daar in een latere levensfase weer in terug te keren. Ook kennen de oudste twee cohorten relatief veel uitstromers; voor het oudste cohort kunnen dit personen zijn die de arbeidsmarkt inmiddels definitief hebben verlaten.
Ook onder afgestudeerden van de lerarenopleiding VO zijn de leraar voor het leven en de herintreder de meest voorkomende loopbaanpatronen, hoewel minder nadrukkelijk dan onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO. • Van de afgestudeerden die in de jaren negentig van de lerarenopleiding voor het VO zijn gekomen is 35 à 40 procent te typeren als ‘leraar voor het leven’. Onder afgestudeerden van meer recente datum ligt dit percentage hoger (maximaal 55%). • Het aandeel herintreders is aanzienlijk groter dan onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO, grofweg variërend tussen de 25 en 35 procent per cohort. • Daarnaast zijn er onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO relatief veel uitstromers. Het aandeel uitstromers varieert sterk per cohort, van 10 procent in 2002/2003 tot 24 procent in 1996/1997. • Ook het aandeel ‘verloren talenten’ is aanzienlijk groter dan onder de afgestudeerden van de lerarenopleidingen BaO en varieert tussen de 10 en 20 procent. Anders gezegd: van alle afgestudeerden van de lerarenopleiding VO in de afgelopen 15 jaar werkt of werkte 80 tot 90 procent voor lange of kortere tijd in het onderwijs.
Kansen op werk in het onderwijs door de jaren heen In de afgelopen decennia zijn afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO in overgrote meerderheid (70 tot 90 procent) in het onderwijs gaan werken. Afgestudeerden uit de studiejaren 2000-2001 zijn koploper met een aandeel van bijna 90 procent dat direct in het onderwijs is gaan werken. Dit is verklaarbaar vanuit de grote personeelstekorten die voor deze periode werden geconstateerd en de ruimere arbeidsmarkt voor de gehele economie. Twee cohorten vormen een uitzondering op het algemeen beeld. • Van de afgestudeerden uit de periode 1979-1984 vond slechts 55 procent direct na afstuderen een baan in het onderwijs. De jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig kenden een overschot op de arbeidsmarkt, waardoor het voor afgestudeerden van de lerarenopleiding moeilijk was om een baan in het onderwijs te vinden. Dit gold overigens in die tijd ook voor afgestudeerden van andere opleidingen. • Ook het cohort 2005 valt op met slechts 60 procent van de afgestudeerden die direct na afstuderen in het onderwijs zijn gaan werken. Wel wordt geconstateerd dat het aandeel afgestudeerden in het onderwijs na verloop van tijd (na afstuderen) toeneemt. Kennelijk kost het vinden van een passende baan in deze periode enige tijd. • De laatste jaren is het aandeel afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO dat in het onderwijs gaat werken aan de lage kant. Voor een deel kan dit worden verklaard
10
Loopbanen van leraren door de tijd heen
vanuit de toegenomen instroom in de lerarenopleiding enkele jaren geleden waardoor het gediplomeerde aanbod van afgestudeerden is toegenomen, terwijl de vraag naar nieuwe leraren daarmee geen gelijke pas heeft gehouden. Afgestudeerden van de lerarenopleiding VO gaan minder vaak (50 tot 70 procent) direct na afstuderen in het onderwijs werken dan hun collega’s van de lerarenopleiding BaO. Dit is een inmiddels bekend gegeven. Cohort 2002-2003 is met bijna 80 procent een uitschieter. Deze toestroom naar het onderwijs is mogelijk het gevolg van de economische recessie in die jaren, in combinatie met de vraag naar nieuwe leraren in het voortgezet onderwijs. Het aandeel afgestudeerden dat direct na afstuderen in het onderwijs aan de slag kan, bepaalt in belangrijke mate welk deel van de afgestudeerden later ook nog in het onderwijs werkzaam is. Met andere woorden, als van een cohort relatief veel afgestudeerden hun eerste baan in het onderwijs hebben, dan blijft dit effect zichtbaar in het aandeel van dat cohort dat in latere jaren werkzaam is in het onderwijs. Voor een groot deel is dit te danken aan een harde kern van leraren voor het leven die gedurende hun loopbaan in het onderwijs blijven werken. Anderzijds staat er tegenover elke persoon die het onderwijs verlaat iemand die (wederom) in het onderwijs gaat werken.
Trends in motieven om leraar te worden Waarom willen jongeren leraar worden? Afgaande op de antwoorden van afgestudeerden die voor dit onderzoek zijn ondervraagd, kiezen jongeren voor de lerarenopleiding BaO vooral omdat zij kennis willen overdragen aan jongeren en hiermee maatschappelijk nuttig bezig zijn. Het belang van dit motief lijkt in de loop der jaren te zijn toegenomen. Arbeidsvoorwaarden en arbeidsmarktkansen spelen slechts voor een klein deel van de studenten een rol bij hun keuze voor de lerarenopleiding basisonderwijs. Voor de lerarenopleiding VO is het beeld anders. Voor deze opleiding geldt veel sterker dat hiervoor gekozen wordt vanwege inhoudelijke interesse voor het vak (Nederlands, wiskunde, geschiedenis en dergelijke). Pedagogisch-maatschappelijke motieven (kennisoverdracht en maatschappelijk nuttig bezig zijn) komen op de tweede plaats, hoewel die ook voor 50 tot 70 procent van de afgestudeerden een belangrijke invloed hebben gehad. Evenals onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding voor het basisonderwijs lijken ook onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO deze motieven de afgelopen jaren aan belang te hebben gewonnen. Onder de afgestudeerden aan de lerarenopleiding VO bevinden zich ook afgestudeerden van de universitaire lerarenopleidingen (ULO). Voor deze afgestudeerden liggen de motieven (significant) anders dan de studenten voor de lerarenopleiding VO. Voor hen is juist het pedagogisch-maatschappelijke motief voor de meeste studenten (sterk) van invloed geweest op hun keuze om een lerarenopleiding te gaan volgen. Het vakgerichte motief komt bij deze groep op de tweede plaats.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
11
Baankenmerken door de jaren heen In het algemeen hebben leraren die in het basisonderwijs werken een vaste aanstelling, hoewel de eerste aanstelling vaak een tijdelijke aanstelling is. Echter ook bij de oudere cohorten constateren we een sterker aandeel van de tijdelijke contracten, waarschijnlijk als gevolg van herintreders die weer op de arbeidsmarkt terugkeren. Vooral in het onderwijs, zowel primair als voortgezet, zijn vaste aanstellingen een aantal jaren na afstuderen gebruikelijk. Buiten het onderwijs komen meer tijdelijke aanstellingen voor. De stelling dat in het onderwijs veel in parttime wordt gewerkt, blijkt op te gaan voor het basisonderwijs met de kantekening dat dit vooral later in de loopbaan het geval is, waarschijnlijk om thuissituatie en werk te combineren. In het voortgezet onderwijs blijkt het aantal parttimers, in vergelijking met het basisonderwijs, mee te vallen. Alleen voor de jongste cohorten is het aandeel voltijders in het onderwijs aan de lage kant. Onder de overige cohorten varieert het aandeel voltijders van ruim de helft tot twee derde.
Potentiële uitstroom van leraren De leraren voor het leven hebben, zoals de term aangeeft, gedurende hun gehele loopbaan tot nu toe in het onderwijs gewerkt. Dat wil niet zeggen dat er nooit intenties zijn geweest om buiten het onderwijs te gaan werken. • Van de leraren voor het leven die afgestudeerd zijn aan de lerarenopleiding BaO heeft ruim 40 procent ooit overwogen om buiten het onderwijs te gaan werken. Hiervan heeft 28 procent overigens nooit gesolliciteerd naar een baan buiten het onderwijs. Mannen (52%) hebben vaker dan vrouwen (39%) ooit overwogen om buiten het onderwijs te gaan werken. • Van de leraren voor het leven die afgestudeerd zijn aan de lerarenopleiding VO heeft 53 procent overwogen om buiten het onderwijs te gaan werken. Het verschil met de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO kan niet worden toegeschreven aan verschil in de samenstelling naar geslacht. Ook onderscheiden naar geslacht ligt het aandeel potentiële uitstromers in het voortgezet onderwijs hoger dan in het basisonderwijs. Van de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO die overwogen hebben om buiten het onderwijs te gaan werken heeft 54 procent het daarbij gelaten en nooit gesolliciteerd.
Redenen om in het onderwijs te blijven werken Tegenover de redenen om het onderwijs te verlaten staat de binding met het onderwijs. Er zijn tal van redenen om juist in het onderwijs te blijven werken: • Zowel voor afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO als de lerarenopleiding VO is de binding met het onderwijs vooral gebaseerd op de werkinhoud. • Naarmate de cohorten ouder zijn, neemt de invloed van bepaalde barrières voor een mogelijke baanverandering toe. Redenen als ‘het is er niet van gekomen’, ‘onduidelijkheid over mogelijkheden buiten onderwijs’ en ‘geringe vraag naar leraren buiten het onderwijs’ worden dan vaker genoemd. • Ook de baanzekerheid in het onderwijs is voor de oudere cohorten van grotere betekenis.
12
Loopbanen van leraren door de tijd heen
Benutting van leraarscompetenties buiten het onderwijs Van de afgestudeerden die buiten het onderwijs werkzaam zijn, is het vanuit opleidingsen arbeidsmarktperspectief interessant of zij in hun functie nog iets met de kennis en vaardigheden doen die zij op de lerarenopleiding hebben geleerd. Meer dan driekwart van degenen die buiten het onderwijs werken, geeft aan dat dit het geval is. Voor de afgestudeerden met een baan buiten het onderwijs geldt dat vooral de communicatieve vaardigheden en vaardigheden in kennisoverdracht in een functie buiten het onderwijs worden benut. Voor de pedagogische en didactische vaardigheden geldt dit in mindere mate. De belangrijkste sectoren buiten het onderwijs waar (voormalige) leraren werkzaam zijn, zijn de gezondheids- en welzijnszorg en de zakelijke dienstverlening.
Benutting van de stille reserve De stille reserve is een theoretisch arbeidspotentieel van afgestudeerden met een lesbevoegdheid die momenteel geen baan in het onderwijs hebben. • De bereidheid van de stille reserve om in het onderwijs te werken is het grootst onder afgestudeerden die na hun afstuderen nog niet in het onderwijs hebben gewerkt. Dit geeft aan dat de keuze om buiten het onderwijs een baan te zoeken, vaak geen vrijwillige keuze is. • Dit geldt vooral voor afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO, waarvan ruim de helft van de stille reserve alsnog een baan in het onderwijs ambieert. • Aan een baan in het onderwijs worden wel voorwaarden gesteld. In de arbeidsvoorwaardelijke sfeer is een drietal aspecten belangrijk: • een vast contract; • geen salarisachteruitgang (of een salarisverbetering); • de mogelijkheid om in deeltijd te werken. • Naast de arbeidsvoorwaardelijke aspecten spelen ook arbeidsinhoudelijke aspecten een belangrijke rol, zoals ‘ruimte voor eigen ontwikkeling’ en ‘werken naar eigen inzicht’. Ook een goede begeleiding vanuit de school is voor een groot deel van de potentiële leerkrachten van invloed.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
13
1 Inleiding
1.1
Achtergrond De onderwijsarbeidsmarkt staat bij herhaling in het middelpunt van de publieke belangstelling. Gelet op het grote collectieve belang dat in onze samenleving aan onderwijs wordt gehecht, is dit niet verwonderlijk. Van leraren wordt verwacht dat zij in belangrijke mate bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen en jeugdigen tot volwaardige burgers, zowel in maatschappelijk als economisch opzicht. De eisen die door de samenleving aan het onderwijs en de leraren worden gesteld lijken daarbij alleen maar toe te nemen. Gelet op het economische en maatschappelijke belang dat met goed onderwijs is gediend, is het niet vreemd dat onderwijs, zeker het funderend onderwijs, in belangrijke mate als een collectief goed wordt gezien waar de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid voor draagt. Deze verantwoordelijkheid komt tot uiting in de financiering van het (funderend) onderwijs en toezicht op de kwaliteit en deugdelijkheid van het onderwijs. Een voldoende aanbod van kwalitatief hoogwaardige leraren en onderwijsmanagement vormt een essentiële schakel in de verantwoording van de publieke middelen die aan onderwijs worden besteed. Hiervoor heeft het ministerie zowel behoefte aan inzicht in de toekomstige vraag naar leraren als in het beschikbare aanbod van nieuwe en zittende leerkrachten. Daar waar vraag en aanbod onvoldoende met elkaar in evenwicht zijn, levert dit spanningen op aan de vraagzijde (moeilijk vervulbare vacatures) of aan de aanbodzijde (werkloze leraren of een grote stille reserve). Tegen de geschetste achtergrond bestaat bij het ministerie van OCW behoefte aan informatie over de onderwijsarbeidsmarkt. Hiervoor laat het ministerie jaarlijks verschillende onderzoeken uitvoeren. Zo tracht het ministerie met behulp van arbeidsmarktprognoses een beeld te krijgen van de toekomstige verhoudingen tussen vraag naar en aanbod van leraren, met als doel om met het beleid te kunnen anticiperen op eventuele personeelstekorten of overschotten. De actuele stand van zaken in de vraag naar personeel wordt meerdere keren per jaar onderzocht met de Vacaturebarometer. Onderzoek naar ziekteverzuim geeft inzicht in de omvang en oorzaken van het ziekteverzuim en de daaruit resulterende vervangingsvraag. De voorliggende Loopbaanmonitor Onderwijs vervult eveneens een centrale rol in de informatievoorziening van het ministerie over het individuele arbeidsmarktgedrag van leraren, zowel wat betreft de actuele arbeidsmarktsituatie als wat betreft de loopbaanontwikkeling die zij hebben doorgemaakt. In de volgende paragraaf gaan wij nader in op deze twee sporen in de Loopbaanmonitor.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
15
1.2
Loopbaanmonitor Onderwijs De Loopbaanmonitor Onderwijs is een loopbaanonderzoek onder afgestudeerden van de lerarenopleidingen basisonderwijs(BaO) en voortgezet onderwijs (VO). De Loopbaanmonitor bestaat uit twee deelonderzoeken. •
Een arbeidsmarktmonitor, waarin van elke nieuwe lichting afgestudeerden van de lerarenopleidingen voor het basisonderwijs en voortgezet onderwijs op drie momenten de actuele arbeidsmarktpositie in kaart wordt gebracht. Aangezien het hier iedere keer om arbeidsmarktinformatie over de nieuwste cohorten afgestudeerden gaat, wordt deze variant door ons ook wel aangeduid met de term cohortmeting. In het kader van de Loopbaanmonitor is de cohortmeting tot nu toe vier keer uitgevoerd, namelijk voor de cohorten 2003 en 2004, 2005 en 20062.
•
Een ‘breed’ onderzoek waarbij op retrospectieve wijze wordt teruggekeken naar de loopbaanontwikkeling van afgestudeerden van de lerarenopleidingen voor het basisonderwijs en voortgezet onderwijs in de periode 1970-2007. Aangezien het hier om loopbaaninformatie gaat van meerdere cohorten, wordt deze variant door ons aangeduid met de term brede meting. De brede meting is voor het eerst uitgevoerd in 2003-20043. Het voorliggende rapport doet verslag van de tweede brede meting.
De Loopbaanmonitor beoogt zo volledig mogelijk te zijn in de weergave van de loopbanen van leraren. Dat wil zeggen dat niet alleen gekeken wordt naar de loopbanen van afgestudeerden die hebben gekozen voor een loopbaan als leraar of manager in het onderwijs, maar ook naar de loopbanen van afgestudeerden (dus onderwijsbevoegden) die op enig moment in hun loopbaan hebben gekozen voor een baan buiten het onderwijs. Daarbij gaat onze aandacht ook uit naar de motieven die individuen hebben (gehad) voor de keuzes in hun loopbaan. Hierbij gaat het concreet om vragen als: Waarom kiest iemand ervoor om leraar te worden? Welke loopbaanstappen zet hij/zij in zijn carrière? Waarom besluit iemand het onderwijs te verlaten? En in hoeverre is dit een definitief afscheid uit de onderwijssector, dan wel is hij/zij bereid onder bepaalde voorwaarden in het onderwijs terug te keren?
1.3
Wijzigingen ten opzichte van vorige Loopbaanmonitor In vergelijking met de voorgaande brede meting is een aantal wijzigingen in de opzet en vraagstelling doorgevoerd met als doel om de informatievoorziening over de loopbanen van leraren verder te verbeteren. In het bijzonder gaat het om de volgende veranderingen: • Cohorten 2004 en 2005 zijn toegevoegd om ook de loopbaan van recente cohorten in het onderzoek te betrekken.
2
3
16
Hierover is respectievelijk gerapporteerd in: Loopbaanmonitor Onderwijs 2005, Loopbaanmonitor 2006, Loopbaanmonitor 2007. Over de eerste meting is gerapporteerd in ECORYS (2004), Loopbaanmonitor Onderwijs. Onderzoek naar de loopbaan van afgestudeerden van de lerarenopleiding 1970-2003
Loopbanen van leraren door de tijd heen
•
Toegevoegd in de vragenlijst: • Vragen over de studiemotivatie tijdens het volgen van de lerarenopleiding, in de veronderstelling dat deze motivatie mede bepalend is in de keuze om wel of niet voor een baan in het onderwijs te kiezen. • Vragen over bijscholing en professionalisering gedurende de loopbaan, in de veronderstelling dat dit belangrijke elementen zijn in de loopbaanontwikkeling van leraren. • Vragen over de begeleiding van beginnende docenten, in de veronderstelling dat dit medebepalend is voor een succesvolle toetreding tot het leraarsberoep en daaropvolgende loopbaanontwikkeling. • Vragen over redenen waarom leraren in het onderwijs (zijn) blijven werken, ook als zij al langere tijd in het onderwijs werkzaam zijn.
In de uitvoering van het onderzoek is de belangrijkste wijziging dat de helft van de respondenten is benaderd met een schriftelijk verzoek om de vragenlijst op internet in te vullen, terwijl de andere helft een schriftelijke enquête kreeg toegestuurd, overigens ook met de mogelijkheid om de internet-enquête in te vullen. De resultaten van deze benaderingswijze worden beschreven in paragraaf 1.8.
1.4 1.4.1
Onderzoeksdoel en onderzoeksvragen Onderzoeksdoel Het hoofddoel van het onderzoek is om een integraal beeld te verkrijgen van de loopbaan van onderwijsbevoegden ten behoeve van het arbeidsmarktbeleid in het onderwijs. Meer specifiek kent de voorliggende versie van de brede meting van de Loopbaanmonitor de volgende subdoelen: • inzicht geven in loopbaanpatronen en -profielen; • inzicht geven in loopbaanstappen en loopbaanmotieven; • inzicht geven in push- en pullfactoren en de arbeidssatisfactie. Deze subdoelen worden onderstaand kort nader toegelicht. Loopbaanpatronen en profielen Een loopbaanpatroon definiëren wij als het geheel van strategische loopbaanbeslissingen en de motieven die daarbij een rol spelen. Het onderzoek is erop gericht om variaties in loopbaanpatronen in beeld te krijgen alsmede de motieven en achtergronden (trouwen, kinderen, verzorging) die hierbij een rol spelen. De (gemiddelde) combinatie van achtergrondkenmerken van werknemers in een bepaald loopbaanpatroon wordt aangeduid als werknemersprofiel. Loopbaanstappen en motieven Er is in kaart gebracht welke motieven een rol hebben gespeeld bij de loopbaanstappen die mensen hebben gezet na het behalen van hun onderwijsbevoegdheid. Het gaat daarbij zowel om mensen die direct in het onderwijs zijn gaan werken en dat nog steeds doen, als
Loopbanen van leraren door de tijd heen
17
om groepen die inmiddels de onderwijsarbeidsmarkt hebben verlaten (of dit overwegen) of überhaupt nooit iets met hun onderwijsbevoegdheid hebben gedaan. Push- en pullfactoren en arbeidssatisfactie De Loopbaanmonitor geeft inzicht in de voorwaarden waaronder mensen die nu in een andere sector werken de overstap zouden willen maken naar de onderwijssector. Het onderzoek geeft tevens inzicht in de arbeidstevredenheid van afgestudeerden, zowel binnen als buiten de onderwijssector.
1.4.2
Onderzoeksvragen Om de genoemde doelen te realiseren zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: 1. Inzicht krijgen in de loopbaanstappen van leraren. Wat zijn de kenmerken van mensen die van baan zijn gewisseld en waarom zijn zij van baan gewisseld? 2. Als mensen afstuderen aan de lerarenopleiding kunnen zich verschillende loopbanen ontwikkelen. Welke motieven liggen hieraan ten grondslag? Voor meerdere afstudeerjaren dient te worden bekeken welke loopbaanstappen (ook binnen het onderwijs) waarom zijn gemaakt vanaf het moment van afstuderen tot op heden. 3. Zijn uit de voorgaande gegevens bepaalde ontwikkelingen in de tijd af te leiden? Zijn er bijvoorbeeld conjuncturele verbanden? 4. Wat zijn de kenmerken van de diverse banen die de mensen hebben gedurende hun loopbaan: omvang aanstelling, beroep/functie, tijdelijk of vast, regio, enzovoort? 5. Hebben de respondenten plannen om van baan te verwisselen? Wat zijn daarvoor de redenen? Naar welke sector en baan gaat hun belangstelling uit? 6. Onder welke voorwaarden accepteren de mensen die in een andere sector werken een baan in het onderwijs? Zijn er overeenkomsten of verschillen vast te stellen naar beroep en sector? 7. Zijn er verschillen tussen afgestudeerden van de lerarenopleidingen op kenmerken als geslacht, leeftijd, regio, aantal jaren werkzaam in het onderwijs, onderwijssector, etniciteit (allochtoon/autochtoon), herintreder? 8. Hoe hoog is het uitstroom- en herintredepercentage van (beginnende) werknemers in het onderwijs?
1.4.3
Afbakening van het onderzoek Het onderzoek richt zich op afgestudeerden van de navolgende lerarenopleidingen: • de lerarenopleiding basisonderwijs (voorheen Pabo of vroegere equivalenten hiervan); • de lerarenopleidingen voor het voortgezet onderwijs: • op hbo-niveau is dat de lerarenopleiding voortgezet onderwijs of vroegere equivalenten hiervan; • op universitair niveau is dat de Universitaire Leraren Opleiding (ULO) of vroegere equivalenten hiervan.
18
Loopbanen van leraren door de tijd heen
•
1.5
De vragenlijst is exclusief gericht geweest op afgestudeerden van de lerarenopleiding. Onder afgestudeerden van de lerarenopleiding verstaan wij ook zij-instromers die op latere leeftijd een onderwijsbevoegdheid hebben gehaald. Het gaat dan om zijinstromers in de opleiding. Zij-instromers in het beroep zijn niet expliciet benaderd als aparte groep. Personen die zonder onderwijsbevoegdheid in het onderwijs werken of hebben gewerkt, zijn niet meegenomen in het onderzoek.
Theoretisch kader4 Voordat wordt ingegaan op de onderzoeksopzet geven wij een korte schets van enkele theoretische inzichten die relevant zijn voor het onderhavige loopbaanonderzoek.
1.5.1
Het concept ‘loopbaan’ “De loopbaan is de keten van arbeidsfuncties die een mens in zijn leven bekleedt”5. De loopbaan is onderdeel van de totale levensloop van een mens, waarvan gezin, onderwijs, beroep, arbeid en vrije tijd de kenmerken zijn, samenhangend met de levensfasen. De levensfasen zijn ruwweg onder te verdelen in een jeugdfase, een loopbaanfase en een rustfase, eventueel nader gedifferentieerd met de fase van jongvolwassenheid (tussen 15 en 30 jaar) en die van de actieve ouderdom (tussen 60 en 80 jaar). In het algemeen kan worden gesteld dat de hedendaagse arbeidspatronen, evenals de achterliggende leefpatronen veel gevarieerder zijn dan 25 jaar geleden. De arbeidsparticipatie van vrouwen en, in samenhang hiermee, het aandeel deeltijdbanen zijn aanzienlijk toegenomen. Hierdoor is er ook in het overheidbeleid meer belangstelling ontstaan voor een levensloopbewust beleid waarin arbeid een centrale rol inneemt. De invoering van de Levensloopregeling per 1 januari 2006 is hiervan een concreet voorbeeld.
1.5.2
Theoretische perspectieven op de loopbaan Het onderzoeksterrein van beroepsloopbanen wordt gekenmerkt door verschillende disciplinaire benaderingen die elk hun eigen accenten kennen6. De economische invalshoek belicht met name de investeringsbeslissingen van individuen in opleiding en scholing in relatie tot de door hen verwachte opbrengsten over de gehele loopbaan. De human capital theorie is hiervan het bekendste voorbeeld. Daarnaast wordt arbeidsmobiliteit bestudeerd in het kader van het baanzoek- en baanmatchproces en het bevorderen van een optimale allocatie van arbeid. In de sociologie bestaat traditioneel veel aandacht voor de relatie tussen loopbanen en sociale herkomst, bereikt opleidingsniveau en sociale status. 4
5
6
Dit theoretisch kader is een verkorte weergave van het kader dat is opgesteld voor de eerste Loopbaanmonitor Onderwijs (Aa, R. van der, e.a. 2004). A.L. Mok, De loopbaan is heel het leven, in: De diversiteit in levenslopen: Consequenties voor de arbeidsmarkt, SISWO, Amsterdam, 2002. Het overzicht van theoretische perspectieven is ontleend aan J. Allen, A. Glebbeek, R. van der Velden (2000), op. cit.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
19
In de culturele antropologie zijn loopbanen vooral bestudeerd vanuit het perspectief van de overgangen tussen statussen. De overgang van school naar werk markeert in de socialisatiefase de overgang naar de wereld van volwassenen. Vanuit de psychologie worden loopbanen vooral bestudeerd in het kader van de studie- en beroepskeuzepsychologie en de ontwikkelingspsychologie. Hierin bestaat aandacht voor de ontwikkeling van het zelfconcept en de bevrediging van individuele basisbehoeften. De bedrijfskunde ten slotte, bestudeert loopbanen vooral vanuit het gezichtspunt van de werkgevers die strategieën ontwikkelen in het kader van personeelsbeleid. Het gaat dan om zaken als loopbaanmanagement of ‘employability’. Rationaliteit van loopbaankeuzes Wij vatten de loopbaan op als een opeenvolging van – min of meer – rationele, strategische keuzes die, beginnend bij instroom in de lerarenopleiding, via afstuderen en eventueel doorstuderen, leidt naar een bepaalde positie op de arbeidsmarkt. De rationaliteit is er vooral in gelegen dat een individu in staat is zijn eigenbelang waar te nemen en bereid is zodanig te investeren dat er sprake is van nutsmaximalisatie, in termen van baankansen, inkomen en eventueel baanzekerheid7. Maar ook wanneer het loopbaanperspectief van een individu niet direct gediend is met een bepaalde keuze kan er sprake zijn van een rationele keuze, indien de bedoelde keuze weloverwogen is gemaakt8. Naast economische of arbeidsmarktmotieven wordt de studie- en beroepskeuze ook beïnvloed door inhoudelijke aspecten van het werk (afwisseling, verantwoordelijkheid, en dergelijke), ideeën over ‘zelfverwerkelijking’, werktevredenheid en toekomstperspectieven. De opleidings- en studiekeuze kan op vele manieren worden geconditioneerd door voorafgaande beslissingen en door de referentiekaders die het gezin, sociaal milieu en dergelijke bieden9. Verandering van baan De verwachtingen over werkinhoud en toekomstperspectief waarop een studie- of beroepskeuze is gebaseerd kunnen afwijken van de feitelijke situatie10. Deze mismatch zal zich openbaren als een werknemer in een beroep aan de slag gaat. De werknemer zal zich dan eventueel realiseren een foute beslissing te hebben genomen en op zoek gaan naar een ander beroep. Uit veel empirisch materiaal blijkt dat bij een verdeling van uitstromers over de tijd een grote piek te zien is bij de nieuwkomers in een beroep, die snel afneemt naarmate mensen langer in dienst zijn. In feite draagt deze mobiliteit bij aan een goede allocatie van werknemers over beroepen en sectoren. De hier beschreven mismatch kan een gevolg zijn van onvolledige of onjuiste informatie in het keuzeproces, maar kan ook te herleiden zijn tot veranderende preferenties van het individu of ontwikkelingen in de werkgelegenheid. Voor de onderwijssector is in eerder onderzoek 7
8
9 10
20
F. Meijers, Arbeidsidentiteit: studiekeuze- en beroepskeuze in de postindustriële samenleving, Samsom HD Tjeenk Willink, Alphen aan den Rijn, 1995. Als voorbeeld kan hier de student worden genoemd die vasthoudt aan een studiekeuze waarvoor hij/zij sterk gemotiveerd is, ook al zijn de arbeidsmarktperspectieven ronduit slecht. Zie: U. Teunis, Studie- en beroepskeuzevoorlichting: het effect van arbeidsmarktinformatie, ROA, Maastricht, 1996. F. Meijers (1995), op.cit. Zie bijvoorbeeld: A.F Flyer, The influence of higher moments of earnings distributions on career decisions, in: Journal of Labor Economics, Vol. 15, No. 4, 1997.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
geconstateerd dat de arbeidsmobiliteit onder docenten mede wordt bepaald door conjunctuurinvloeden. In tijden van hoogconjunctuur is het beroep van leraar minder populair dan ten tijde van laagconjunctuur11. Voor de ‘blijvers’ in het beroep geldt dat hun verwachtingen in overeenstemming zijn met de feitelijke situatie, althans gedurende een bepaalde periode. Door veranderingen in de persoonlijke situatie, persoonlijke ontwikkeling (preferenties) of veranderingen in de beroepssituatie kan het keuzeproces op latere momenten een andere uitkomst laten zien. Het is met name het ontwikkelingspsychologisch perspectief dat de studie- en beroepskeuze als een onafgebroken proces van sturing en planning binnen de loopbaan ziet, geconditioneerd door voorafgaande beslissingen.
1.5.3
Mogelijke loopbanen van leraren In theorie kunnen zich na het afstuderen van de lerarenopleiding diverse loopbaanstappen voordoen. Figuur 1.1 schetst de (mogelijke) loopbaanstappen vanaf het moment dat een leerling een keuze maakt voor de lerarenopleiding (op tijdstip t = -1). Het kan ook gaan om herintreders die aan een lerarenopleiding beginnen.
Figuur 1.1
Mogelijke loopbaanstappen voor, tijdens en na de lerarenopleiding
Motieven t=0
t=nu
Onderwijs doorgroei Onderwijs
Motieven t= -1
Schoolverlater/ herintreder
Motieven t=1,2,3,4, etc.
Onderwijs zelfde functie
Onderwijs
Niet onderwijs
Lerarenopleiding Andere opleiding
Onderwijs Niet onderwijs
Verschillen met andere sectoren
Niet onderwijs
Niet onderwijs
Verschillen naar achtergrondkenmerken
Loopbaanstappen Zoals gezegd wordt de loopbaan opgevat als een opeenvolging van min of meer rationele, strategische keuzes, beginnend bij instroom in de lerarenopleiding (t = -1), via afstuderen (t = 0), naar respectievelijk te onderscheiden arbeids(markt)posities in latere fases van de loopbaan (t = 1, 2, 3, 4, enzovoort). We onderscheiden, in ieder geval in theorie, de volgende loopbaanstappen:
11
CentERdata/ECORYS/QQQ Delft, De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel tot 2015. Arbeidsmarktprognoses voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs en bve-sector, ministerie van OCW, Den Haag, juni 2006.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
21
• • • • •
• •
van voortgezet onderwijs naar lerarenopleiding (t = -1)12; van lerarenopleiding naar onderwijs (t = 0)13; van lerarenopleiding naar andere sector of naar een vervolgopleiding (t = 0)14; vanuit onderwijs naar andere sector (t = 1, 2, 3, 4, enz.); vanuit onderwijs naar andere functie in onderwijs (bijvoorbeeld van leraar naar directie) (t = 1, 2, 3, 4, enz.); vanuit andere sector naar onderwijs (t = 1, 2, 3, 4, enz.); baanwisseling binnen andere sectoren (t = 1, 2, 3, 4, enz.).
De tijdstippen t = 1, 2, 3, 4, enzovoort hebben betrekking op het aantal jaren na afstuderen. Aangezien een individu een groot aantal loopbaanstappen kan zetten, bestaat er een grote variatie in individuele loopbanen. Het t=nu betreft de actuele arbeidsmarktpositie op het moment van onderzoek. Voor voorliggend onderzoek is dat 2007. Motieven en voorwaarden Op het moment dat een loopbaanstap wordt gezet, is relevant welke motieven hieraan ten grondslag liggen. Hierbij kan grofweg onderscheid worden gemaakt tussen push- en pullfactoren. Arbeidsmarktgedrag dat is gebaseerd op pushfactoren wordt vooral ingegeven door een negatieve motivatie ten opzichte van het huidige werk (of het gebrek aan perspectief daarin), terwijl in het geval van pullfactoren de positieve motivatie voor een andere werksituatie overheerst. In de praktijk gaat het vaak om een combinatie van factoren/motieven die het arbeidsmarktgedrag van individuen beïnvloedt15.
1.6
Toelichting op enkele centrale begrippen In deze rapportage vervullen enkele begrippen een centrale rol. Wij lichten deze kort toe. Loopbaan: de keten van arbeidsfuncties die een mens in zijn leven bekleedt. Loopbaanpatroon: het geheel van opeenvolgende loopbaanbeslissingen vanaf het moment van afstuderen tot de huidige arbeidsmarktsituatie. Loopbaanstap: overgang tussen twee arbeids(markt)posities gedurende de loopbaan van een individu. Van een loopbaanstap is in ons onderzoek sprake wanneer een persoon (i) van werkgever is veranderd (uitgezonderd fusies), (ii) voor een ander vak, beroep of soort werk heeft gekozen, of (iii) een andere functie heeft gekregen (bij dezelfde werkgever)16. arbeidsmarkttransitie. Loopbaantypologie: constructie van de (4) loopbaanpatronen onder afgestudeerden van de lerarenopleiding.
12
13 14 15 16
22
Aangezien de loopbaan van een afgestudeerde begint ná afronding van de lerarenopleiding op t=0, stellen wij de keuze voor de lerarenopleiding op t =-1. We hebben ervoor gekozen om de beroepsloopbaan te laten beginnen op het moment van afstuderen (tijdstip t=0). Onder een andere sector verstaan we hier ook een niet-actieve participatie op de arbeidsmarkt. In de Loopbaanmonitor Onderwijs 2004 wordt uitgebreider ingegaan op de theoretische aspecten van keuzemotieven. Het begrip loopbaanstap is min of meer gelijk aan het begrip ‘arbeidsmarkttransitie’.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
Loopbaantype: loopbaanpatroon als onderdeel van de loopbaantypologie. Loopbaanprofiel: de (gemiddelde) combinatie van achtergrondkenmerken behorend bij een bepaald loopbaanpatroon.
1.7
Typologie van loopbanen De loopbaan is te zien als een aantal achtereenvolgende loopbaanstappen. Het aantal mogelijke combinaties van loopbaanstappen is groot. Om hierin enige orde te scheppen, hebben we in de vorige brede meting van de Loopbaanmonitor een typologie van loopbanen opgesteld17. Ook in de voorliggende rapportage staat deze typologie centraal. We beschrijven ze hier kort. De leraar voor het leven: iemand die altijd in het onderwijs heeft gewerkt. Dit is de loopbaan van de afgestudeerde die direct na afronding van de lerarenopleiding, in het onderwijs is gaan werken en tot op heden zonder onderbreking in het onderwijs heeft gewerkt. Herintreder: een periode buiten het onderwijs maar nu weer in het onderwijs18. Dit loopbaantype is een combinatie van drie onderliggende patronen die gemeenschappelijk hebben dat zij op dit moment in het onderwijs werken en ooit een periode niet in het onderwijs hebben gewerkt. • Herintreder: iemand die altijd in het onderwijs heeft gewerkt, maar een periode uit het arbeidsproces is geweest (en daarna is teruggekeerd in eenzelfde functie). • Herwonnen leraar: iemand met zijn eerste en huidige baan in het onderwijs, maar tussentijds een baan buiten het onderwijs heeft gehad. • Laatbloeier: iemand die na afstuderen begonnen is met een baan buiten het onderwijs, maar op een later moment voor een baan in het onderwijs heeft gekozen. Uitstromer: iemand die nu niet in onderwijs werkt, maar dat ooit wel gedaan heeft Uitstromers betreffen personen die (ooit) in het onderwijs hebben gewerkt, en dat nu niet meer doen. In dat opzicht maken zij deel uit van de stille reserve. Verloren talent: nooit in het onderwijs gewerkt Een deel van de afgestudeerden heeft na afstuderen gekozen voor een baan buiten het onderwijs of een positie buiten de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld huisvrouw) en is daar (tot op heden) ook gebleven. Ook deze groep maakt deel uit van de stille reserve.
17
18
Aa, R. van der, e.a., Loopbaanmonitor Onderwijs. Onderzoek naar de loopbanen van afgestudeerden van de lerarenopleiding 1970-2003, ECORYS, ministerie van OCW, 2004. In de vorige brede meting van de Loopbaanmonitor Onderwijs (Aa R. van der, e.a., 2004) werden de loopbaantypen van herintreder, herwonnnen leraar en laatbloeier apart onderscheiden. Vanwege de beperkte omvang van de beide laatstgenoemde groepen, is voor deze studie besloten om deze groepen in de analyse samen te nemen
Loopbanen van leraren door de tijd heen
23
1.8
Onderzoeksopzet, dataverzameling en respons Opzet Om loopbanen over een langere periode in beeld te krijgen zijn in het voorjaar van 2007 individuele afgestudeerden van de lerarenopleidingen uit de periode 1970-2005 benaderd met het verzoek om een vragenlijst in te vullen19. Hiervoor is voor de afgestudeerden uit de jaren zeventig en tachtig gebruik gemaakt van bestanden van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) en voor de afgestudeerden uit de latere cohorten (vanaf 1990) van bestanden van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep)20. In tegenstelling tot de jongere cohorten betreffen de ABP-bestanden (1969-1974 en 1979-1984) geen afgestudeerden, maar personen die (ooit) in het onderwijs werkzaam zijn geweest en derhalve als pensioengerechtigde bij het ABP geregistreerd staan. Dit betekent dat de ABP-cohorten een iets afwijkende samenstelling hebben; personen die na hun afstuderen nooit in het onderwijs hebben gewerkt, maken hiervan geen deel uit. De vragenlijst De dataverzameling heeft plaatsgevonden via een schriftelijke vragenlijst. De structuur van de vragenlijst ziet er op hoofdlijnen als volgt uit: • algemene vragen: geboortejaar, geslacht, kinderen, geboorteland, woonplaats, type lerarenopleiding, gemiddeld eindcijfer aan de lerarenopleiding, vervolgopleiding; • professionalisering: bijscholing en professionele ontwikkeling; • begeleiding: oordeel van beginnende leraren over kwaliteit van de begeleiding; • huidige arbeidsmarktpositie: werkend/niet-werkend, sector, omvang arbeidscontract, bruto maandsalaris; • reconstructie van de loopbaan: vervolgkeuze direct na afstuderen, aantal en soort loopbaanstappen, type banen; • motivatievragen: motivatie voor lerarenopleiding, studiemotivatie tijdens de lerarenopleiding, motivatie voor eerste baan buiten onderwijs, tevredenheid over loopbaanontwikkeling (tot nu toe), redenen voor niet-deelname arbeidsmarkt, motivatie voor loopbaanstappen, motieven om in onderwijs te blijven, bereidheid om eventueel in onderwijs terug te keren.
19
20
24
Wij merken op dat in de respons twee speciale groepen afgestudeerden aanwezig zijn, namelijk die van de lerarenopleiding verpleegkunde en van de kunstvakopleiding. Beide opleidingen leiden niet primair op voor PO of VO en kunnen daarmee een vertekening geven van de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden. Daarom hebben wij ervoor gekozen om deze twee groepen niet op te nemen in verdere analyses .De groep bestaat uit 201 respondenten, die gelijkmatig verdeeld zijn over de cohorten, met een uitschieter naar boven in het cohort 1992-1993 (11%), in de oudste twee cohorten is het percentage klein (rond 2,5%), in de overige cohorten rond 4 tot 6 procent. Om het risico te verkleinen dat respondenten uit het vorige onderzoek weer benaderd zouden worden, is ervoor gekozen om de nieuwe steekproef uit andere jaren te trekken.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
Dataverzameling en respons In totaal zijn 15.000 afgestudeerden benaderd, afkomstig uit 10 jaargangen (cohorten), met een totale respons van 3.799, een gemiddelde respons van 25 procent21. Tabel 1.1 toont de respons per cohort. In de bijlage is de respons uitgesplitst naar type lerarenopleiding. Tabel 1.1
Onderzoekspopulaties en respons Loopbaanmonitor Onderwijs Brede meting 2007
Cohort
Brutosteekproef
Respons
Respons
(aantallen)
(%)
1969-1974
1.500
372
25%
1979-1984
1.500
337
22%
1992-1993
1.500
299
20%
1994-1995
1.500
335
22%
1996-1997
1.500
371
25%
1998-1999
1.500
387
26%
2000-2001
1.500
398
27%
2002-2003
1.500
382
25%
2004
1.500
342
23%
2005
1.500
282
19%
nvt
294
nvt
15.000
3.799
25%
Cohort onbekend Totaal
Representativiteit In het algemeen kunnen de uitkomsten van het onderzoek als representatief worden gezien voor de populaties22. We verwijzen naar de bijlage bij hoofdstuk 1 voor een meer gedetailleerde representativiteitsanalyse.
1.8.1
Betrouwbaarheid van de informatie De meeste data in ons onderzoek zijn retrospectief van karakter en dus vatbaar voor vertekening door selectiviteit, bijvoorbeeld door vergeetachtigheid of rationalisering van keuzes achteraf (zie ook de opmerkingen hierover in paragraaf 1.3.2). In het algemeen geldt dat de betrouwbaarheid minder zal zijn naarmate de onderzochte gebeurtenis langer geleden is. In de literatuur wordt opgemerkt dat retrospectieve informatie over feitelijke gebeurtenissen, zoals arbeidsmarkttransities, ‘redelijk betrouwbaar’ is23. Moeilijker ligt dit met vragen die betrekking hebben op gevoelens en motieven aangaande genomen
21
22
23
Van elk cohort is de helft van de respondenten benaderd met een schriftelijk verzoek om de vragenlijst op internet in te vullen, met gebruikmaking van een persoonlijke inlogcode. De andere helft van de populatie kreeg een complete schriftelijke vragenlijst toegestuurd, maar ook met de mogelijkheid om de vragenlijst via internet in te vullen. Deze gecombineerde methode is gekozen om de druk- en verzendkosten te beperken, maar tegelijkertijd ook om te onderzoeken of de internetbenadering voldoende respons oplevert en daarmee geen risico vormt voor de representativiteit van de resultaten. Een toets op representativiteit is beperkt mogelijk omdat van de onderzoekspopulaties slechts enkele achtergrondkenmerken bekend zijn. Van de twee oudste cohorten (uit de ABP-bestanden) hebben we geen informatie over de populatie. Een vergelijking met betrekking tot representativiteit van deze cohorten kan dus niet gemaakt worden J. Scott, D. Alwin, Retrospective versus prospective measurement of life histories in longitudinal research, in: J.Z. Giele, G.H. Elder jr. (eds), Methods of life course research; Quantitative and qualitative approaches, Sage Publications, 1998.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
25
beslissingen of stappen die mensen in het verleden hebben gezet. Dit geldt in ieder geval voor de motivationele vragen die door de respondenten in ons onderzoek zijn beantwoord, bijvoorbeeld met betrekking tot de motivatie voor de lerarenopleiding en de keuze om buiten het onderwijs te gaan werken. Dit dient in het achterhoofd te worden gehouden bij de interpretatie van de uitkomsten. Tegenover deze (onvermijdelijke) nadelen staat het voordeel dat via de gekozen benadering een grote hoeveelheid aan longitudinale arbeidsmarktdata beschikbaar is gekomen. Deze data zouden via een (prospectieve) panelbenadering pas op lange termijn beschikbaar komen.
1.9
Opzet van deze rapportage In de voorliggende rapportage hebben wij ervoor gekozen om de typologie van loopbanen centraal te stellen. Voordat wij ingaan op de beschrijving van de loopbaantypen, schetsen wij in hoofdstuk 2 een overzicht van de belangrijkste trends op de onderwijsarbeidsmarkt in de afgelopen decennia en het daarbij behorende arbeidsmarktbeleid. Hiermee kunnen de uitkomsten van de Loopbaanmonitor beter in hun context worden bezien. De verdere indeling van het rapport ziet er als volgt uit: • • • • • • •
26
Historisch overzicht van de onderwijsarbeidsmarkt (hoofdstuk 2) Loopbanen op hoofdlijnen (hoofdstuk 3) De leraar voor het leven (hoofdstuk 4) Uitstromers uit het onderwijs (hoofdstuk 5) Herintreders in het lerarenberoep (hoofdstuk 6) Specifieke groepen (hoofdstuk 7) Voorspellen van loopbaantypen (hoofdstuk 8)
Loopbanen van leraren door de tijd heen
2 Onderwijsarbeidsmarkt door de jaren heen
2.1
Inleiding In dit hoofdstuk schetsen we op hoofdlijnen de ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt in de periode 1970 tot heden. Doel hiervan is om de lezer enig inzicht te geven in de arbeidsmarktcontext van de loopbanen van de leraren die in deze Loopbaanmonitor centraal staan. We pretenderen hierbij overigens geen volledigheid. Arbeidsmarktgedrag van leraren vindt plaats in een door de jaren heen veranderende context waarin tal van factoren een rol kunnen spelen. De onderwijsarbeidsmarkt kent een eigen dynamiek. Perioden van personeelsoverschotten worden gevolgd door perioden van personeelstekorten of perioden waarin vraag en aanbod van leraren redelijk met elkaar in evenwicht zijn. Hoewel het individuele leraren zijn die keuzes maken, kunnen naast strikte persoonlijke overwegingen ook allerlei economische, politieke en sociaal-culturele factoren van invloed zijn op het arbeidsmarktgedrag van (aanstaande) leraren. Zo is bekend dat leraren eerder een overstap naar de marktsector wagen ten tijde van hoogconjunctuur24. Ook politieke beslissingen kunnen de vraag naar leraren beïnvloeden, bijvoorbeeld wanneer besloten wordt tot een verkleining of vergroting van de groepsgrootte in de klassen, of wanneer het lerarenberoep aantrekkelijk wordt gemaakt door de salarissen te verhogen. Op basis van literatuuronderzoek zijn wij nagegaan hoe de onderwijsarbeidsmarkt zich in de periode 1970 - heden heeft ontwikkeld. Dit is geen eenvoudige opgave gebleken. Gestructureerde en specifieke informatie over de ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt in de afgelopen decennia is schaars25. Bovendien is er vaker sprake van kwalitatieve, beschrijvende informatie dan kwantitatieve arbeidsmarktinformatie. Pas vanaf 1990, met het uitkomen van het rapport Een beroep met perspectief, de toekomst van het leraarschap (uitgebracht onder voorzitterschap van mevrouw Van Es) is er meer overzichtelijke informatie beschikbaar gekomen over de arbeidsmarkt in het onderwijs. In dit hoofdstuk schetsen we op hoofdlijnen de ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt sinds 1970.
24
25
Zie CentERdata,/ECORYS/QQQ Delft, De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel tot 2015. Arbeidsmarktprognoses voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs en bve-sector, ministerie van OCW, juni 2006. Zie ook: N. van der Noordt, Tekorten en overschotten van leraren in primair en secundair onderwijs. Maatregelen en effecten, ministerie van OC&W, juli 1996.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
27
2.2
Werkgelegenheidsontwikkeling in het onderwijs De jaren zeventig: overschot aan leraren De situatie op de onderwijsarbeidsmarkt wordt in deze periode gekenmerkt door een omvangrijke werkloosheid onder onderwijsgevenden, zowel in het primair als secundair onderwijs26. Overigens bestaan hierin ‘regionale onevenwichtigheden’. In sommige regio’s bestaat een tekort aan bepaalde categorieën waarvan elders juist een overschot bestaat. Voor het overschot aan leraren in de jaren zeventig worden twee hoofdoorzaken genoemd: ten eerste de sterke daling van het aantal kinderen en ten tweede een jarenlang te hoog aanbod van onderwijzers. Het ministerie van OCW constateert in deze periode dat ook zonder de daling in het aantal leerlingen er een overschot van leraren op de arbeidsmarkt zou zijn. Met name voor de jaren na 1978 dreigde een toenemende werkloosheid van leraren, in eerste instantie in het kleuter- en lager onderwijs, later ook in het voortgezet onderwijs27. Gedurende deze periode liep de werkloosheid van leraren in het primair en voortgezet onderwijs op. Met het Actieplan Werkgelegenheid 1978 werd beoogd om meer evenwicht tussen vraag en aanbod te bewerkstelligen, onder andere door uitbreiden van de werkgelegenheid (zoals kleinere groepsgrootte in het primair onderwijs), herverdeling van arbeid (o.a. VUT en bevordering van deeltijdwerk), beperken van de opleidingscapaciteit (bespreken van een numerus fixus). Tussen 1973 en 1979 bevond Nederland zich in een economische crisis. Het overheidsbeleid was erop gericht om de kosten voor het onderwijs te drukken. Omdat ook het aanbod van leraren groter was dan de vraag werden tussen 1979 en 1985 maatregelen genomen om de lerarensalarissen te verlagen 28. Dalende leerlingaantallen en een overschot aan nieuwe leraren kwamen samen in het akkoord Herstructurering Onderwijs Salarissen (HOS) tussen werkgevers en werknemers (1985). Het onderwijs stond in die tijd voor forse bezuinigingen en om te voorkomen dat de zittende werknemers loon moesten inleveren, aanvaardden de onderwijsbonden een lager aanvangssalaris en een langere salarisschaal voor de nieuwkomers in het lerarenberoep29. Dit leverde een loonbreuk op tussen zittende en nieuw aangestelde leraren. Van 1977 tot 1985 namen de reële contractjaarlonen in het onderwijs jaarlijks gemiddeld met 1,7 procent af30. De jaren tachtig: van overschot naar tekort Halverwege de jaren tachtig is er nog sprake van werkloosheid onder leraren als gevolg van de sinds de jaren zeventig dalende leerlingaantallen en bezuinigingsmaatregelen in het onderwijs die tot een verminderde werkgelegenheid in het primair en secundair
26 27 28 29
30
28
Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, De werkgelegenheid in het onderwijs in de jaren tachtig, Zoetermeer, 1980. R. Goudriaan, Arbeidsplaatsenplannen of arbeidsplaatsen plannen, SCP-cahier nr. 27, SCP, Rijswijk, 1991. Idem. M. Vermeulen, Een meer dan toevallige casus. De tekorten aan leraren bezien als aansluitingsvraagstuk tussen opleiding en arbeidsmarkt in het hoger onderwijs, Open Universiteit, 2003. CPB, Leraren, tekorten en salarissen, een empirische studie voor het Voortgezet Onderwijs. CPB Werkdocument No 129, Den Haag, november 2000.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
onderwijs hebben geleid31. Ook de werkgelegenheidsvooruitzichten voor het secundair onderwijs worden begin jaren tachtig nog als ‘bepaald somber’ getypeerd32. In de tweede helft van de jaren tachtig ontwikkelde zich een tekort aan leraren. De instroom van nieuwe leraren uit de lerarenopleiding vertoonde al langere tijd een dalende tendens: de deelname aan hbo-opleidingen voor de onderwijssector daalde tussen 1980 en 1990 met bijna 30 procent33. De verkleining van de groepsgrootte in het primair onderwijs, de 26-uurs-maatregel in het voortgezet onderwijs, de arbeidsduurverkorting en het uittreden van oudere leerkrachten, droegen bij aan een groeiend lerarentekort. De geringe belangstelling voor het lerarenberoep werd door het ministerie geweten aan de concurrentie van het bedrijfsleven met betere salarissen en betere carrièreperspectieven34. De Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek concludeerde dat de oplopende tekorten aan leraren basisonderwijs eind jaren tachtig vooral een gevolg was van een gebrek aan aantrekkelijkheid van het leraarsberoep. De voordelen van het beroep, zoals een grote mate van zelfstandigheid, kwamen te weinig aan het licht35. Het negatieve beroepsbeeld eind jaren tachtig was volgens de OSA grotendeels ontstaan door de verzwaring van het beroep door zowel de vele maatschappelijke veranderingen, als door de bezuinigingen en veranderingen in het onderwijs zelf. Met onder andere een salarisverhoging werd gepoogd het tij te keren. Van 1985 tot 1997 stegen de reële contractjaarlonen jaarlijks gemiddeld met 0,1 procent36. Voorts werd geprobeerd om de oudere leerkrachten langer voor het onderwijs te behouden en het werken in het onderwijs aantrekkelijker te maken door vermindering van de werkdruk. Uit vergelijkend onderzoek van het CPB in 2000 naar de hoogte van de salarissen van leraren ten opzichte van die van vergelijkbare werknemers elders blijkt dat de aantrekkelijkheid van het beroep over de periode van 1977 tot 1997 behoorlijk veranderde. In 1979 waren de uurlonen van leraren hoger dan die van vergelijkbare werknemers in de marktsector en bij de overheid. In de jaren tachtig was deze positie omgeslagen in een achterstand. In de jaren negentig was de salarispositie van leraren weer enigszins verbeterd, maar gemiddeld verdienden leraren nog steeds circa 5 procent minder (1995 1997) dan vergelijkbare werknemers elders37.
Jaren negentig: gespannen arbeidsmarkt Vanaf begin jaren negentig werden tekorten aan leraren basisonderwijs verwacht, overigens met inachtneming van provinciale verschillen38. De tekorten zouden naar verwachting het eerst optreden in het westen van het land. De grootste tekorten werden verwacht in Noord- en Zuid-Holland, Noord-Brabant en Gelderland. Tegelijkertijd werden ook tekorten verwacht aan leraren in een aantal vakken van het voortgezet
31 32
33 34 35
36 37 38
J. Lankhaar, Werkgelegenheidsprojecten onderwijs. In: School en Wet, 1984 29/64 nr. 10, p. 243-245. J.J. Riphagen en C.H.C van de Sandt, Eindrapportage proefproject omscholing onderwijsgevenden. Bakkenist, Spits en co, Amsterdam enz., 1983. M. Vermeulen (2003), op. cit. Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, Arbeidsmarktbeleid onderwijs, Distributiecentrum DOP, Leiden, 1993. OSA, Vraag en aanbod in het primair onderwijs 1989-1994: rapport over prognoses en beleidsmogelijkheden, Den Haag, 1990. CPB (2000), op. cit. CPB (2000), op. cit. LICOR, Opnieuw aan de slag: herintreden in het primair onderwijs. Kenmerken en wensen van deelneemsters aan de ‘opfriscursus’voor het primair onderwijs, cursusjaar 1988-1989, Leiden, 1990.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
29
onderwijs, met name voor de vakken natuurkunde, scheikunde, wiskunde, algemene economie en Duits39. Eind jaren negentig was de arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel gespannen door vergrijzing, demografische ontwikkelingen (beperkte toestroom tot het beroep door kleiner aanbod jongeren) en beeldvorming (leraarberoep werd weinig aantrekkelijk gevonden). Er werden pogingen ondernomen om het leraarschap aantrekkelijker te maken. Vanuit de opleidingskant werden nieuwe routes gecreëerd naar het leraarschap, het aantal competenties voor het voldoen van de opleiding verlaagd, mogelijkheden voor het opdoen van leservaring binnen scholen werden aangemoedigd en mogelijk gemaakt. 2000 en verder: oplopende tekorten? Een belangrijke indicator voor de krapte op de arbeidsmarkt is de vacature-intensiteit. Deze wordt jaarlijks gemeten in de Arbeidsmarktbarometers voor het primair en voortgezet onderwijs. Tabel 2.1 en tabel 2.2 laten zien hoe de vacature-intensiteit voor leraren zich in de periode 2001-2007 heeft ontwikkeld. Voor zowel het basis- als voortgezet onderwijs is te zien dat vooral in de periode 2001-2002 er veel vacatures zijn in het onderwijs. Na een dalende trend is er sinds het schooljaar 2006-2007 sprake van een oplopende vacature-intensiteit, hetgeen wijst op oplopende spanning op de arbeidsmarkt. Dezelfde tendens doet zich voor in het voortgezet onderwijs. Tabel 2.1
Vacature-intensiteit voor leraren in het primair onderwijs, 2001-2002 tot en met 2006-2007 2001-2002
2002-2003
2003-2004
2004-2005
2005-2006
2006-2007
Ontstaan
13,3%
10,1%
6,6%
4,9%
4,7%
6,6%
Vervuld
12,5%
9,7%
7,1%
4,9%
4,5%
6,3%
Openstaand
1,3%
1,1%
0,3%
0,2%
0,1%
0,3%
Bron: Arbeidsmarktbarometer Primair Onderwijs 2006-2007, Regioplan, 2007. Vacature-intensiteit: de totale vacaturevoorraad als percentage van de totale werkgelegenheid.
Tabel 2.2
Vacature-intensiteit voor leraren in het voortgezet onderwijs, 2001-2002 tot en met 2006-2007
Ontstaan
2001-2002
2002-2003
2003-2004
2004-2005
2005-2006
2006-2007
14%
8,6%
6,4%
6,7%
7,2%
8,0%
Vervuld
11,8%
7,8%
6,1%
6,1%
6,7%
7,1%
Openstaand
1,0%
0,6%
0,4%
0,3%
0,2%
0,5%
Bron: Arbeidsmarktbarometer Voortgezet Onderwijs 2006-2007, Regioplan 2007. Vacature-intensiteit: de totale vacaturevoorraad als percentage van de totale werkgelegenheid.
Voor de komende jaren worden grote tekorten aan leraren verwacht, hoewel deze verschillen naar functie en ook de conjunctuur hierin meespeelt. In de meest recente arbeidsmarktprognoses van het ministerie van OCW worden, rekening houdend met de conjunctuur, de volgende arbeidsmarktontwikkelingen verwacht40: 39
40
30
B.H.J. Smit, A.A.J. van Zoelen en D. van Dongen, Inventarisatie ervaringen ULO-in-service (faciliteitenregeling), LICOR, Leiden, 1994. CentERdata/ECORYS/Q Delft, De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel 2007 – 2015. Actualisering arbeidsmarktprognoses voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs en bve-sector, ministerie van OCW, januari 2008.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
In geval van laagconjunctuur worden voor het primair onderwijs, bij verder onveranderde omstandigheden, geen tekorten aan leraren verwacht. Tegelijkertijd zijn er ook geen overschotten: het is een wankel evenwicht. In geval van hoogconjunctuur wordt voor 2010 een klein tekort aan leraren verwacht. Voor het voortgezet onderwijs ligt de situatie anders: zowel in een laag- als hoogconjunctuur zullen naar verwachting forse tekorten aan leraren ontstaan.
•
• •
De belangrijkste trends die in de komende jaren vraag en aanbod van leraren bepalen, zijn: dalend aantal leerlingen, vergrijzing van het personeelsbestand, doorgroeimogelijkheden voor leraren als gevolg van uittreden van oudere schoolmanagers, toename van deeltijdarbeid en toenemende populariteit van de lerarenopleiding. In de periode 1998-2004 is de instroom in de lerarenopleiding met meer dan een kwart toegenomen en bedroeg in het studiejaar 2004/2005 meer dan 16.000 personen per jaar41. Samenvattend Wanneer we op basis van het voorgaande de onderwijsarbeidsmarkt op hoofdlijnen zouden willen typeren, ontstaat het beeld zoals gepresenteerd in tabel 2.2. Dit is een zeer grofmazig overzicht, dat zeker voor verfijning vatbaar is. Voor een globaal beeld van de arbeidsmarktcontext waarin aankomende studenten en afgestudeerde leraren hun studierespectievelijk arbeidsmarktkeuze hebben gemaakt, lijkt het afdoende. De jaren zeventig en tachtig kunnen worden getypeerd als perioden met overschotten aan leraren, vaak gecombineerd met omvangrijke werkloosheid. Eind jaren tachtig, begin jaren negentig ontstaan er tekorten, die doorzetten tot in het begin van de 21e eeuw. Met name als gevolg van vergrijzing zullen er de komende jaren veel leraren het onderwijs verlaten. Het onderwijs staat voor de uitdaging om deze openvallende plaatsen te bezetten met nieuwe leraren. Tabel 2.3
Samenvattend overzicht van ontwikkelingen op de onderwijsarbeidsmarkt 1970-2006 Basisonderwijs Jaren zeventig
Overschot aan leraren
Voortgezet onderwijs Overschot aan leraren
Omvangrijke werkloosheid onder leraren Jaren tachtig
Overschot aan leraren (1984-1986)
Overschot aan leraren (1984-1986)
Jaren negentig
(Verwachte) tekorten
Tekorten, met name in bepaalde vakken
2000 en verder
e
De 21 eeuw begint met tekorten, daarna
De 21e eeuw begint met tekorten, rond
min of meer stabiel
2005/06 stabiel, met grote verwachte tekorten
2.3
Arbeidsmarktbeleid en -adviezen De afgelopen decennia zijn er vele initiatieven geweest om de onderwijsarbeidsmarkt beter in evenwicht te brengen. In deze paragraaf schetsen wij de hoofdlijnen van deze 41
CentERdata,/ECORYS/QQQ Delft, De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel tot 2015. Arbeidsmarktprognoses voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs en bve-sector, ministerie van OCW, Den Haag, juni 2006.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
31
initiatieven aan de hand van enkele belangrijke commissies en beleidsnota’s, dit in aanvulling op de meer feitelijke beschrijving van de arbeidsmarkt in de vorige paragraaf. Commissie Van Es In 1991 werd De commissie Toekomstig Leraarschap (van Es, 1993) ingesteld met als opdracht de toenmalige minister te adviseren over de rol, positie en waardering van het leraarschap op langere termijn en de daarmee samenhangende vraagstukken rond leraaropleidingen en beroepsvereisten. Kort gezegd kwam het advies hierop neer: meer taak- en functiedifferentiatie, functiewaardering, beoordeling, beloning en mobiliteit, met als doel het beroep aantrekkelijker te maken en de zittende leraren te ‘verfrissen’. De beleidsreactie van het ministerie van OCW werd beschreven in Vitaal Leraarschap. De meeste adviezen werden overgenomen. Voorstellen voor de vitalisering van het leraarschap waren op het terrein van ontwikkeling van professionele schoolorganisaties: herijking van de bekwaamheid en bevoegdheid van leraren en actualisering van de opleiding tot leraar. Commissie Van Rijn (2001) In 2001 werd de Commissie Van Rijn geïnstalleerd, die signaleerde dat er een ernstig personeelstekort in de collectieve sector dreigde te ontstaan. De wervingskracht moest worden verbeterd, onder meer door het verhogen van de salarissen. Naar aanleiding van deze werkgroep zijn in juli 2001 cao-afspraken gemaakt, die de aantrekkelijkheid van het werken in het onderwijs (moesten) vergroten. Het kabinet heeft destijds 1,2 miljard gulden beschikbaar gesteld voor betere arbeidsvoorwaarden. De nieuwe CAO Onderwijs moest verkorting van de carrièrelijnen en betere loopbaanperspectieven mogelijk maken. Ook kregen de scholen door het schoolbudget meer ruimte en een grotere financiële armslag om hun personeelsbeleid vorm te geven. De afspraken over functiedifferentiatie boden de scholen mogelijkheden om de schoolorganisatie professioneler in te richten. Na 2002 is de lijn naar marktconforme salarisverhogingen niet doorgezet42. Nota Maatwerk voor morgen In 1999 verscheen de Nota Maatwerk voor morgen43. In deze nota stonden maatregelen voor een open onderwijsarbeidsmarkt centraal. De redenen daarvoor waren zowel van kwantitatieve als van kwalitatieve aard: de dreigende tekorten aan leraren in het onderwijs, én de behoefte aan een meer open onderwijsarbeidsmarkt waardoor gemotiveerde en gekwalificeerde mensen langs verschillende wegen het leraarsberoep konden instromen. Dat moest leiden tot een grotere diversiteit in de beroepsgroep. Een voorwaarde was wel dat het leraarsberoep aantrekkelijker zou worden gemaakt door het moderniseren van arbeidsvoorwaarden en personeelsbeleid. Een andere voorwaarde was dat de lerarenopleidingen door een vraaggerichte opstelling beter zouden inspelen op nieuwe doelgroepen44.
42 43 44
32
Commissie Leraren. LEERkracht!. september 2007. Maatwerk voor morgen: het perspectief van een open onderwijsarbeidsmarkt, ministerie OCW, 1999. Maatwerk voor morgen: het perspectief van een open onderwijsarbeidsmarkt, ministerie OCW, 1999.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
Commissie Leraren (2007) De Commissie Leraren onder leiding van Rinnooy Kan constateerde dat in het begin van deze eeuw het dreigende lerarentekort een bijna levensgroot probleem leek. Door vergrijzing en het groeiende aantal leerlingen waren goede oplossingen hard nodig. Daar kwam nog bij dat aan het onderwijs van tegenwoordig steeds meer eisen gesteld leken te worden. Dit kwam door de nadruk in onze maatschappij op de kenniseconomie. Leerkrachten gaven aan dat leerlingen in de loop der jaren veranderd waren, dat ze mondiger en ongedisciplineerder waren geworden. Er was meer aandacht nodig voor taalbeleid, veiligheid, terugdringen van vroegtijdig schoolverlaten en scholen werden geacht te zorgen voor buitenschoolse opvang45. De Commissie Leraren concludeerde dat de maatregelen die genomen waren vanaf 1993 niet hadden geleid tot verbetering van de kwaliteit en positie van de leraar. Ook was het lerarentekort niet voorkomen. De Commissie constateerde dat de maatregelen steeds de schoolorganisatie als uitgangspunt hadden genomen, zodat de leraar van de maatregelen kon profiteren. Nu wilde men de leraar zelf als uitgangspunt nemen. Daarvoor was eigenlijk niet meer, maar juist minder sturing vanuit de overheid nodig. De Commissie Leraren adviseerde de dreigende lerarentekorten aan te pakken door onder andere een betere beloning voor leraren en de kwaliteit van beginnende en zittende leraren te verbeteren. Actieplan LeerKracht De adviezen van de commissie Leraren worden door het kabinet grotendeels overgenomen in het Actieplan LeerKracht van Nederland46.. Het actieplan van het kabinet bestaat uit een samenhangend pakket maatregelen, dat gericht is op drie thema’s: een sterker beroep, een professionelere school en een betere beloning. • Een sterker beroep moet tot stand komen door (de oprichting van) een beroepsvereniging, ontwikkeling van een register van leraren, ontwikkeling van een scholingsfonds, en bevordering van de kwaliteit van de lerarenopleidingen. • Een professionele school zal worden bevorderd door versterking van de positie van de leraar binnen de school (onder meer door versterking van de medezeggenschap), toezicht op de kwaliteit van het leraarschap, prestatieafspraken met sociale partners over de verlichting van werkdruk van leraren en grotere participatie van meer typen personeel. • Een betere beloning ondersteunt het streven van het kabinet naar meer kwaliteit, omdat het leidt tot meer carrièreperspectief. Het is ook een prikkel om de kwaliteit van leraren te verbeteren, omdat opleiding en prestatie een grotere rol krijgen in functiewaardering en beloning. Het is ook een prikkel om de kwaliteit van leraren te verbeteren, omdat opleiding en prestatie een grotere rol krijgen in functiewaardering en beloning. Concrete maatregelen hebben onder meer betrekking op: verkleining van het aantal periodieken, introductie van een doctorschaal voor gepromoveerden, bindingstoeslag voor goed presterende leraren die zich aan het einde van hun schaal bevinden, tijdelijke arbeidsmarkttoelages voor vmbo en bve in de vier grote steden en Almere, verhoging salarissen van de schoolleiders in het primair onderwijs. 45 46
Commissie Leraren. LeerKracht!. september 2007. Actieplan LeerKracht van Nederland, Beleidsreactie op het advies van de Commissie Leraren, Ministerie van OCW, november 2007.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
33
Over de maatregelen is in april 2008 een akkoord bereikt met de sociale partners. Met de uitvoering van het Convenant Leerkracht van Nederland is uiteindelijk een bedrag van ruim 1 miljard euro per jaar gemoeid. Het grootste deel daarvan gaat naar de carrièremogelijkheden en de verhoging van het salaris van leraren.
34
Loopbanen van leraren door de tijd heen
3 Loopbanen van leraren
3.1
Inleiding In dit hoofdstuk worden de loopbanen van de verschillende cohorten op hoofdlijnen beschreven, resulterend in een overzicht van loopbaanpatronen en trends daarin. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar lerarenopleiding BaO en VO en diverse persoonskenmerken van de respondenten (geslacht, etniciteit en dergelijke). Voorafgaand aan de loopbaan is er de keuze voor de lerarenopleiding. De volgende paragraaf (3.2) gaat in op de motieven die aanstaande leraren hebben (gehad) voor het volgen van de lerarenopleiding en de trends die daarin zijn te onderscheiden. Na het afronden van de lerarenopleiding zetten velen de eerste schreden in hun loopbaan, waarbij de al dan niet vrijwillige keuze wordt gemaakt om wel of niet in het onderwijs te gaan werken. Deze eerste loopbaanstappen staan centraal in paragraaf 3.3, waarbij wordt ingegaan op de eerste arbeidsmarktpositie, de huidige arbeidsmarktpositie en de loopbaan tot nu toe. De slotparagraaf (3.4) gaat in op de kenmerken van de huidige baan.
3.2
Trends in opleidingsmotieven De motivatie voor de lerarenopleiding is onderzocht door aan de afgestudeerden een lijst met 23 redenen voor te leggen met het verzoek aan te geven in hoeverre deze een rol hebben gespeeld bij de keuze voor de lerarenopleiding (5-puntsschaal variërend van niet van invloed tot sterk van invloed). Factoranalyse wijst uit dat de redenen zijn te herleiden tot de volgende hoofdmotieven47: • arbeidsvoorwaardelijke motieven: deze motieven hebben betrekking op baankansen na afstuderen, salaris als leraar, mogelijkheid tot deeltijdwerk, mogelijkheid tot combinatie van arbeid en zorgtaken en veel vrije tijd. • pedagogisch-maatschappelijke motieven: hierbij ligt de nadruk op het (leren) werken met jonge kinderen, het (leren) overdragen van kennis en het maatschappelijk nuttig bezig zijn als leraar. • functie-inhoudelijke motieven: deze motieven zijn gericht op specifieke inhoudelijke aspecten van de leraarsfunctie zoals de mogelijkheid om als leraar zelfstandig te kunnen werken en de afwisseling in het beroep. • vakgerichte motieven: deze motieven hebben betrekking op de interesse voor de gegeven vakken en de mogelijkheden tot zelfontplooiing. 47
Factoranalyse is een statistische techniek waarin wordt nagegaan welke onderlinge verbanden er bestaan tussen een groot aantal variabelen (vragen). Bij factoranalyse wordt aangenomen dat de waargenomen verbanden tussen de variabelen zijn toe te schrijven aan één of meer ‘eraan ten grondslag liggende’ variabelen of hypothetische grootheden.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
35
•
•
gemaksmotieven: hiervan is sprake wanneer de keuze voor de lerarenopleiding is ingegeven door overwegingen met betrekking tot de (vermeend) lage toelatingseisen en lage moeilijkheidsgraad van de opleiding. Ook het idee dat je na de opleiding ‘nog alle kanten uit kunt’ is hier onderdeel van. invloed van peer group/sociale omgeving. hiervan is sprake wanneer iemand voor de lerarenopleiding kiest omdat vrienden of familie dezelfde opleiding hebben gekozen. Hierbij hoort ook de leraar die iemand heeft geïnspireerd om een lerarenopleiding te gaan volgen.
Figuur 3.1 toont voor welk deel van de afgestudeerden de betreffende motieven van invloed zijn geweest op hun keuze voor de lerarenopleiding. We maken hierbij onderscheid tussen afgestudeerden van de lerarenopleiding voor het BaO en die voor het VO, inclusief de universitaire lerarenopleiding. Lerarenopleiding Basisonderwijs Voor de lerarenopleiding BaO wordt vooral gekozen vanuit vanuit pedagogischmaatschappelijke overwegingen. Hierin staat het werken met kinderen en het overdragen van kennis centraal. Het belang van deze motieven lijkt in de loop der jaren te zijn toegenomen: terwijl van de cohorten uit de jaren zeventig en tachtig ongeveer 75 procent van de afgestudeerden aangeeft dat deze motieven van invloed zijn geweest, is dit bij de recentere cohorten bijna 90 procent. Of hier werkelijk sprake is van een trend is vanwege het retrospectieve karakter van het onderzoek moeilijk te bepalen. Na het pedagogisch-maatschappelijke hoofdmotief komen het functie-inhoudelijke motief en vakgerichte motief op de tweede en derde plaats. Het functie-inhoudelijke motief, waaronder zelfstandigheid en afwisseling, speelde voor alle cohorten een rol. De invloed van het vakgerichte motief, zoals interesse voor de vakken en zelfontplooiing, is toegenomen. Voor jongere cohorten is dit motief vaker van invloed dan voor de oudere cohorten. Al met al kan worden geconcludeerd dat studenten die kiezen voor de lerarenopleiding BaO sterk intrinsiek gedreven zijn. Arbeidsvoorwaarden, gemaksmotieven of directe beïnvloeding door de omgeving spelen slechts voor een zeer kleine groep (minder dan 10%) een belangrijke rol. Gelet op het geringe aantal afgestudeerden dat de arbeidsvoorwaarden (hier inclusief de baankansen) als motief noemt, lijkt er in het keuzeproces van de studenten geen directe relatie te hebben bestaan met de arbeidsmarktontwikkelingen zoals die in hoofdstuk 2 voor het onderwijs zijn beschreven.
36
Loopbanen van leraren door de tijd heen
Keuzemotieven voor de lerarenopleiding BaO en VO: aandeel respondenten dat aangeeft dat motief (sterk) van invloed is geweest 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10%
Lerarenopleiding VO 1969-1974 2002-2003
1979-1984 2004
1992-1993 2005
Arbeidsvoorwaarde
Functieinhoudelijk
Opleidingsgericht
Pedagogisch maatsch.
Vakgericht
Peergroup
Arbeidsvoorwaardelijk
Functieinhoudelijk
Opleidingsgericht
Pedagogisch maatsch.
Vakgericht
0% Peergroup
Figuur 3.1
Lerarenopleiding BaO 1994-1995
1996-1997
1998-1999
2000-2001
Lerarenopleiding Voortgezet Onderwijs Afgestudeerden van de lerarenopleiding VO geven veel vaker dan afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO aan dat vakinhoudelijke motieven van invloed zijn geweest op hun keuze voor de lerarenopleiding. Tussen 60 en 70 procent van de afgestudeerden geeft aan dat het vak waarin zij leraar wilde worden (Nederlands, wiskunde, biologie en dergelijke) en de mogelijkheid tot zelfontplooiing, belangrijk zijn geweest voor hun opleidingskeuze. Deze uitkomst bevestigt de veronderstelling dat de vakgerichte structuur in de lerarenopleiding VO een grote aantrekkingskracht heeft op jongeren. Pedagogisch-maatschappelijke motieven komen op de tweede plaats, hoewel die ook voor 50 tot 70 procent van de afgestudeerden een belangrijke invloed hebben gehad. Het belang van deze motieven neemt toe, met name vanaf 2000-2001, hoewel de trend niet zo sterk is als bij de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO. Geconcludeerd kan worden dat, ondanks inhoudelijke verschillen ten opzichte van de afgestudeerden voor BaO, ook voor de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO geldt dat zij vooral om intrinsieke motieven voor de lerarenopleiding hebben gekozen. Universitaire lerarenopleiding (ULO) Onder de afgestudeerden aan de lerarenopleiding VO bevinden zich ook afgestudeerden van de universitaire lerarenopleidingen (ULO). Voor deze afgestudeerden liggen de motieven (significant) anders. Voor hen is juist het pedagogisch-maatschappelijke motief (sterk) van invloed geweest op hun keuze om een lerarenopleiding te gaan volgen. Het vakgerichte motief komt bij deze groep afgestudeerden op de tweede plaats. Overigens schommelt het belang van de motieven van jaar tot jaar. Voor de oudste cohorten weegt het belang van het vakgerichte en pedagogisch-maatschappelijke even zwaar. Onder de cohorten vanaf midden jaren negentig is het belang van het vakgerichte motief tanende,
Loopbanen van leraren door de tijd heen
37
terwijl voor de cohorten die eind jaren negentig zijn afgestudeerd juist het pedagogischmaatschappelijke motief sterk toeneemt. Verschillen naar achtergrondkenmerken Wat betreft de motieven om voor de lerarenopleiding te kiezen zijn er, rekening houdend met de vooropleiding, geen aantoonbare verschillen tussen mannen en vrouwen. Personen die op dit moment buiten het onderwijs werken, scoren op alle fronten lager, mogelijk omdat zij teleurgesteld zijn in hun keuze.
3.3
Loopbanen van afgestudeerden Deze paragraaf beschrijft de ontwikkeling van de loopbaan van afgestudeerden van de lerarenopleidingen in de periode 1970-2007. Hiervoor kijken wij naar de eerste arbeidsmarktpositie direct na afstuderen en de huidige arbeidsmarktpositie (ten tijde van de enquête). Door vervolgens ook de (eventueel) tussenliggende loopbaanstappen in de analyse te betrekken, stellen we loopbaanpatronen op. Deze loopbaanpatronen zijn op hoofdlijnen reeds in hoofdstuk 1 van dit rapport kort beschreven.
3.3.1
Eerste arbeidsmarktpositie Figuur 3.1 toont de verdeling over de eerste arbeidsmarktpositie48 van de afgestudeerden van de lerarenopleiding in de periode 1970-2005.
Figuur 3.2
Eerste uitstroombestemming (binnen drie maanden) na afstuderen van de lerarenopleiding BaO en VO per
Lerarenopleiding VO
Lerarenopleiding BaO
cohort (in %) 1969-1974 1979-1984 1992-1993 1994-1995 1996-1997 1998-1999 2000-2001 2002-2003 2004 2005 1969-1974 1979-1984 1992-1993 1994-1995 1996-1997 1998-1999 2000-2001 2002-2003 2004 2005 0%
10%
20%
Een betaalde baan in het onderwijs Werkloos
48
38
30%
40%
50%
Werken buiten het onderwijs Anders
60%
70%
80%
90%
Doorstuderen Onbekend
In de enquête is gevraagd naar de eerste positie binnen drie maanden na afstuderen aan de lerarenopleidingen.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
100%
Lerarenopleiding Basisonderwijs Afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO gaan in overgrote meerderheid (70 tot 90%) in het onderwijs werken. Cohort 2000-2001 is koploper met een aandeel van bijna 90 procent afgestudeerden dat vrijwel direct in het onderwijs aan de slag kon. Dit is in overeenstemming met de serieuze tekorten die in hoofdstuk 2 voor deze periode werden geconstateerd. Twee cohorten vormen een uitzondering op het algemene beeld: • Van de afgestudeerden uit de periode 1979-1984 vond slechts rond 55 procent direct na afstuderen een baan in het onderwijs. Zoals hoofdstuk 2 bleek, kende de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig een overschot aan afgestudeerden. Voor afgestudeerden van de lerarenopleiding was het destijds moeilijk om een baan in het onderwijs te vinden. • Ook het cohort 2005 valt in negatieve zin op met slechts 60 procent van de afgestudeerden die binnen drie maanden na afstuderen in het onderwijs zijn gaan werken. Mogelijk dat de gunstige conjunctuur met baankansen in andere sectoren hierin een rol speelt. Daarnaast merken we op dat het enige tijd duurt voordat de arbeidsmarktposities zijn uitgekristalliseerd. Er is nog een aantal mensen dat vrij snel na afstuderen (maar niet binnen drie maanden na afstuderen) in het onderwijs gaat werken. Ook is het zo dat er in absolute aantallen steeds meer afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO zijn, in absolute aantallen is de terugloop daardoor geringer. De laatste jaren blijkt het aandeel afgestudeerden dat direct een baan vindt in het onderwijs lager dan in voorgaande jaren. Werken buiten het onderwijs, doorstuderen en de categorie ‘anders’ (reizen, zorgtaken en dergelijke) zijn daardoor relatief belangrijker. Lerarenopleiding Voortgezet Onderwijs Afgestudeerden van de lerarenopleiding VO gaan minder vaak direct na afstuderen in het onderwijs werken dan hun collega’s van de lerarenopleiding BaO. Dit beeld is consistent met de eerdere Loopbaanmonitor Onderwijs. Verder vallen de volgende zaken op: • Van de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO gaat 50 tot 70 procent direct na afstuderen in het onderwijs werken. • Cohort 2002-2003 is met bijna 80 procent een uitschieter. De hoge toestroom naar het onderwijs is mogelijk het gevolg van de ruime arbeidsmarkt in die jaren en de personeelstekorten in het onderwijs. • Met een aandeel van 15 tot 25 procent is een baan buiten het onderwijs relatief in trek onder afgestudeerden van de lerarenopleiding VO. Dit geldt in het bijzonder voor de cohorten 1996-1997 en 1998-1999 waarvan circa 25 procent in de eerste drie maanden na afstuderen geen baan in het onderwijs had gevonden. De figuur toont de arbeidsmarktpositie 3 maanden na afstuderen. Voor cohorten die recent zijn afgestudeerd, is ook informatie beschikbaar over de arbeidsmarktpositie in oktober/november van het jaar van afstuderen, dit is grosso modo een half jaar na afstuderen49. Uit deze gegevens blijkt dat het aandeel werkenden in het onderwijs een half jaar na afstuderen ongeveer 5 à 10 procentpunt hoger ligt dan kort na afstuderen.
49
Hierover is gedetailleerd gerapporteerd in de diverse cohortrapportages van de Loopbaanmonitor (2005, 2006, 2007).
Loopbanen van leraren door de tijd heen
39
3.3.2
De huidige arbeidsmarktpositie Na de eerste arbeidsmarktpositie wordt een aantal loopbaanstappen gezet die leiden naar de huidige arbeidsmarktpositie. Figuur 3.3 laat zien hoe de huidige arbeidsmarktposities per cohort verdeeld zijn. Wij merken overigens op dat van de oudste cohorten veel personen geen betaalde baan (meer) hebben. Waarschijnlijk heeft een deel van de cohorten in verband met (pre-)pensionering de arbeidsmarkt reeds verlaten. Huidige arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO en VO per cohort (in %)
Lerarenopleiding VO
Lerarenopleiding BaO
Figuur 3.3
1969-1974 1979-1984 1992-1993 1994-1995 1996-1997 1998-1999 2000-2001 2002-2003 2004 2005 1969-1974 1979-1984 1992-1993 1994-1995 1996-1997 1998-1999 2000-2001 2002-2003 2004 2005 0%
10%
20%
30%
40%
Een betaalde baan binnen het onderwijs Zowel een betaalde baan binnen als buiten
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Een betaalde baan buiten het onderwijs Ik heb momenteel geen betaalde baan
Lerarenopleiding Basisonderwijs Van de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO werkt gemiddeld ongeveer 80 procent in het onderwijs. De oudste twee cohorten wijken wat dit betreft af van de jongere cohorten. Van de twee oudste cohorten werken relatief gezien de meeste personen buiten het onderwijs. Bovendien kent het cohort 1969-1974 relatief veel personen die geen betaalde baan (meer) hebben. Tussen de overige cohorten bestaan kleine verschillen. De meeste variatie zit in de categorieën ‘geen betaalde baan’ en ‘zowel een baan in het onderwijs als buiten het onderwijs’. Lerarenopleiding Voortgezet Onderwijs De verschillen in latere arbeidsmarktposities tussen cohorten van afgestudeerden van de lerarenopleiding VO zijn groter dan tussen cohorten van afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO. Kennelijk is er een grotere dynamiek op de arbeidsmarkt voor afgestudeerden van de lerarenopleiding VO. Op dit moment werkt, wisselend per cohort, 55 tot 75 procent in het onderwijs. Vooral van de cohorten uit midden jaren negentig werkt een substantieel aandeel buiten het onderwijs.
40
Loopbanen van leraren door de tijd heen
3.3.3
Loopbaanpatronen De voorgaande subparagrafen gingen over de eerste en huidige arbeidsmarktpositie. Hiertussen zit een aantal loopbaanstappen. Door ook deze tussenliggende stappen in de analyse te betrekken hebben we loopbaanpatronen opgesteld. Deze zijn in de samenvatting reeds kort beschreven. Volledigheidshalve geven we hier nogmaals een opsomming van de verschillende loopbaantypen die zijn te onderscheiden onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding. De leraar voor het leven: iemand die altijd in het onderwijs heeft gewerkt Dit is de loopbaan van de afgestudeerde die direct na afronding van de lerarenopleiding in het onderwijs is gaan werken en tot op heden – zonder onderbreking – in het onderwijs heeft gewerkt. In de vorige brede meting onder afgestudeerden uit de periode 1970-2003 was dit loopbaantype dominant aanwezig. Herintreder: een periode buiten het onderwijs maar nu (weer) in het onderwijs50 Dit loopbaantype is een combinatie van drie vormen die gemeenschappelijk hebben dat zij op dit moment in het onderwijs werken en ooit een periode niet in het onderwijs hebben gewerkt. Het gaat om de volgende vormen: 1. Iemand die altijd in het onderwijs heeft gewerkt, maar een periode uit het arbeidsproces is geweest (en daarna is teruggekeerd in eenzelfde functie). 2. Iemand met zijn eerste en huidige baan in het onderwijs, maar tussentijds een baan buiten het onderwijs heeft gehad. 3. Iemand die na afstuderen begonnen is met een baan buiten het onderwijs, maar op een later moment voor een baan in het onderwijs heeft gekozen. Strikt genomen is dit geen herintreder, maar vanwege de kleine aantallen zijn ze in deze groep meegenomen. Herintreders en herwonnen leraren komen in dit gecombineerde loopbaantype het meest voor, laatbloeiers komen maar zelden voor. Uitstromer: iemand die nu niet in onderwijs werkt, maar dat ooit wel gedaan heeft Uitstromers betreffen personen die (ooit) in het onderwijs hebben gewerkt, maar dat nu niet meer doen. Na verloop van tijd zijn zij uitgestroomd en niet in het onderwijs teruggekeerd. De huidige arbeidsmarktpositie is buiten het onderwijs. In dat opzicht maken zij deel uit van de stille reserve. Verloren talent: nooit in het onderwijs gewerkt Een deel van de afgestudeerden heeft weliswaar een diploma behaald aan de lerarenopleiding, maar heeft na afstuderen gekozen voor een baan buiten het onderwijs of heeft een positie buiten de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld huisvrouw) en is daar (tot op heden) ook gebleven. Ook deze groep maakt deel uit van de stille reserve. Figuur 3.4 geeft een overzicht van de loopbaanpatronen van de onderzochte cohorten.
50
In de vorige brede meting van de Loopbaanmonitor Onderwijs (Aa, R. van der, e.a., 2004) werden de loopbaantypen van herintreder, herwonnnen leraar en laatbloeier apart onderscheiden. Vanwege de beperkte omvang van de beide laatstgenoemde groepen, is voor deze studie besloten om deze groepen in de analyse samen te nemen
Loopbanen van leraren door de tijd heen
41
Verdeling over de verschillende loopbaanpatronen
Lerarenopleiding VO
Lerarenopleiding BaO
Figuur 3.4
1969-1974 1979-1984 1992-1993 1994-1995 1996-1997 1998-1999 2000-2001 2002-2003 2004 2005 1969-1974 1979-1984 1992-1993 1994-1995 1996-1997 1998-1999 2000-2001 2002-2003 2004 2005 0%
10%
20%
30%
Leraar voor het leven
40%
50%
Herintreder
60%
70%
Uitstromer
80%
90%
100%
Verloren Talent
Lerarenopleiding Basisonderwijs Onder afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO komt de leraar voor leven en de herintreder verreweg het meest voor. Vooral onder de jongste cohorten komt de leraar voor het leven veel voor. Dit is begrijpelijk in de wetenschap dat zij pas kort op de arbeidsmarkt zijn en daarom nog weinig van baan hebben kunnen veranderen. Naarmate de cohorten ouder worden kristalliseert de verdeling over de verschillende loopbaantypen zich uit. De kans dat iemand het onderwijs verlaat (bijvoorbeeld vanwege zorg voor kinderen) en later terugkeert in het onderwijs wordt groter (zie het grotere aandeel herintreders bij de oudere cohorten). Over het algemeen is de verbondenheid met het onderwijs hoog, uitstromers en verloren talenten zijn in de minderheid. Lerarenopleiding Voortgezet Onderwijs Ook onder afgestudeerden van de lerarenopleiding VO zijn de leraar voor het leven en de herintreder de meest voorkomende loopbaanpatronen, hoewel minder uitgesproken dan onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO. Er is evenwel niet, zoals onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO, sprake van een toename van herintreders naarmate de cohorten langer geleden zijn afgestudeerd. Ook onder de jongere cohorten komt de loopbaan van de herintreders al veelvuldig voor. Daarnaast komen er onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO relatief veel uitstromers en verloren talenten voor. Daar waar in het basisonderwijs de uitstroom vaak van tijdelijk aard is, gaat het bij het voortgezet onderwijs vaker om definitieve uitstroom. Aantal banen Een typologie van loopbanen geeft inzicht in bewegingen tussen sectoren en posities binnen en buiten de arbeidsmarkt. Dat zegt niet alles over de loopbaan omdat ook binnen een sector loopbaanstappen worden gezet.
42
Loopbanen van leraren door de tijd heen
Van een loopbaanstap is sprake wanneer een persoon verandert van werkgever, van beroep of soort werk, een andere functie of op een andere school gaat werken (ook als dit bij dezelfde werkgever is).
Tabel 3.1 laat per cohort zien hoeveel banen de respondenten tot nu toe hebben gehad. Het gemiddeld aantal banen per cohort hangt logischerwijs samen met de ouderdom van het cohort. Hoe jonger het cohort hoe minder banen men heeft gehad. Om deze reden presenteren wij per cohort ook het gemiddeld aantal banen per jaar (na afstuderen). Tabel 3.1
Gemiddeld aantal banen per loopbaan tot nu toe en gemiddeld aantal banen per aantal jaar van afstuderen Lerarenopleiding BaO
Cohort
Lerarenopleiding VO
Gemiddeld aantal
Gem. aantal banen
Gemiddeld aantal
Gem. aantal banen
banen
per jaar
banen
per jaar
1969-1974
3,6
0,10
3,9
0,11
1979-1984
4,2
0,16
4,0
0,16
1992-1993
3,4
0,24
3,8
0,27
1994-1995
3,3
0,27
3,4
0,28
1996-1997
2,8
0,27
3,4
0,33
1998-1999
2,5
0,30
2,9
0,35
2000-2001
1,8
0,29
2,1
0,33
2002-2003
1,9
0,47
1,9
0,44
2004
1,9
0,64
1,9
0,63
2005
2,0
0,99
1,8
1,04
De respondenten uit het oudste cohorten hebben ongeveer 3,5 tot 4 banen gehad. In de jongste cohorten hebben de respondenten gemiddeld twee banen gehad. Voorts blijkt uit de tabel dat de meeste baanwisselingen vooral in de beginfase van de loopbaan plaatsvinden: het gemiddeld aantal banen per jaar daalt geleidelijk, waarbij vooral 4 à 5 jaar na afstuderen een ‘relatieve rust’ in de loopbaan optreedt in de zin van verminderde arbeidsmobiliteit per jaar (zie de daling van het gemiddeld aantal banen per jaar). Tussen de afgestudeerden van de lerarenopleidingen BaO en VO in de oudste en jongste cohorten bestaan slechts graduele verschillen. Iets anders ligt dit wanneer we naar de middencohorten kijken. We zien dat de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO uit deze cohorten meer banen hebben gehad dan de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO uit dezelfde cohorten.
3.3.4
Vergelijking van arbeidsmarktposities In de voorgaande subparagrafen zijn de eerste en huidige arbeidsmarktpositie en de loopbaan besproken. Deze grootheden hebben een onderlinge samenhang. Het aandeel afgestudeerden van een cohort dat op dit moment in het onderwijs werkt, wordt in belangrijke mate bepaald door het aandeel afgestudeerden dat direct na afstuderen in het onderwijs is gaan werken. Met andere woorden, als van een cohort relatief veel afgestudeerden begonnen zijn met hun eerste baan in het onderwijs dan blijft dit effect zichtbaar in het aandeel van dat cohort dat in latere jaren werkzaam is in het
Loopbanen van leraren door de tijd heen
43
onderwijs. Dit zegt overigens niets over de individuele loopbaan van de afgestudeerden. Het kan bijvoorbeeld goed zijn dat tegenover iemand die buiten het onderwijs gaat werken er iemand staat die in het onderwijs terugkeert. Figuur 3.5 en 3.6 laten de hier beschreven samenhangen zien. Beide figuren laten zien dat het aandeel afgestudeerden met een eerste baan in het onderwijs samenhang vertoont met het aandeel afgestudeerden met een baan in het onderwijs op latere momenten. Hoewel dit gegeven als zodanig niets zegt over de individuele loopbaan van leraren, blijkt hiermee wel een samenhang te bestaan. Dit wordt verduidelijkt door in de figuren ook het aandeel leraren voor het leven te tonen51. De conclusie hieruit is dat het aandeel werkenden in het onderwijs op enig moment voor een aanzienlijk deel wordt bepaald door een (grote) harde kern van leraren voor het leven en een instroom die grosso modo in evenwicht is met de uitstroom. De toegankelijkheid van de onderwijsarbeidsmarkt direct na afstuderen bepaalt derhalve in een belangrijke mate de aanwezigheid van afgestudeerden op latere momenten in de loopbaan. Figuur 3.5
Aandeel eerste baan in het onderwijs, aandeel huidige baan in onderwijs en leraren voor het leven per cohort (afgestudeerden lerarenopleiding BaO) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 19691974
19791984
19921993
Eerste baan in het onderwijs
51
44
19941995
19961997
19981999
20002001
Huidige baan in het onderwijs
20022003
2004
2005
Leraar voor het leven
Overigens, zoals reeds eerder opgemerkt, hebben de jongste cohorten per definitie meer leraren voor het leven, omdat door de tijd heen het aandeel leraren voor het leven alleen maar kan afnemen.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
Figuur 3.6
Aandeel eerste baan in het onderwijs, aandeel huidige baan in onderwijs en leraren voor het leven per cohort (afgestudeerden lerarenopleiding VO) 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 19691974
19791984
19921993
Eerste baan in het onderwijs
19941995
19961997
19981999
20002001
Huidige baan in het onderwijs
20022003
2004
2005
Leraar voor het leven
In vergelijking met de eerste positie na afstuderen valt op dat het huidige aandeel personen dat in het onderwijs werkzaam is niet veel afwijkt van het oorspronkelijke aandeel dat voor een baan in het onderwijs koos. Dit kan voor een deel worden verklaard doordat de in- en uitstroom van afgestudeerden elkaar na verloop van tijd min of meer ‘in evenwicht’ houden: personen die wederom of alsnog in het onderwijs zijn gaan werken vervangen degenen die stoppen met werken in het onderwijs. Een tweede verklaring is de aanwezigheid van een groep van afgestudeerden die bewust kiest voor een langdurige loopbaan in het onderwijs, de leraren voor het leven. Het is dus niet zo dat het oorspronkelijke arbeidspotentieel aan afgestudeerden in de loop der tijd afkalft. Voor de meeste cohorten geldt zelfs dat het aandeel afgestudeerden dat nu in het onderwijs werkt hoger is dan het aandeel dat meteen na afstuderen in het onderwijs is gaan werken. Deze toename heeft vooral te maken met het volgen van een vervolgstudie na de lerarenopleiding en eventueel een periode van werkloosheid, waarna men later alsnog een baan in het onderwijs vindt. Verder valt op dat bij de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO er direct al een verschil is tussen het aandeel leraren voor het leven en de eerste baan in het onderwijs; voor de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO is er sprake van een geleidelijk ‘uit elkaar groeien’.
3.4
Kenmerken van de huidige baan Tijdelijk of vast werk Type arbeidscontract, aanstellingsomvang en salaris zijn belangrijke kenmerken van een baan. Deze paragraaf beschrijft de kenmerken van de huidige baan van de afgestudeerden
Loopbanen van leraren door de tijd heen
45
van de lerarenopleiding. Figuur 3.7 laat per cohort de verdeling over de verschillende typen arbeidscontracten zien, onderscheiden naar afgestudeerden die werken in het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs of buiten het onderwijs. Figuur 3.7
Verdeling over type arbeidscontract onderscheiden naar lerarenopleiding BaO, VO en personen met een baan
Lerarenopleiding BaO, werkzaam in onderwijs
1969-1974 1979-1984 1992-1993 1994-1995 1996-1997 1998-1999 2000-2001 2002-2003 2004 2005
Lerarenopleiding VO, werkzaam in onderwijs
1969-1974 1979-1984 1992-1993 1994-1995 1996-1997 1998-1999 2000-2001 2002-2003 2004 2005
Werkzaam buiten het onderwijs
buiten het onderwijs; cohorten 1970-2005
1969-1974 1979-1984 1992-1993 1994-1995 1996-1997 1998-1999 2000-2001 2002-2003 2004 2005 0% 10% Vast contract
20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% Tijdelijk korter dan 1 jaar Tijdelijk 1 jaar of langer
90% 100% Anders
Duidelijk is dat vaste contracten de norm zijn. Voor zover tijdelijke contracten worden aangeboden, is dit vooral aan het begin van de loopbaan (zie bijvoorbeeld cohort 2004 en 2005). Echter, ook bij de oudere cohorten constateren we een lichte toename van de tijdelijke contracten. Dit is waarschijnlijk een gevolg van herintreders die op de arbeidsmarkt terugkeren. Vooral in het onderwijs zijn vaste aanstellingen een aantal jaar na afstuderen gebruikelijk. Buiten het onderwijs komen meer tijdelijke aanstellingen voor. Ook de categorie ‘anders’ komt daar meer voor. Het gaat dan in de meeste gevallen om zelfstandigen en freelancers. Een baan in het onderwijs biedt dus al snel veel baanzekerheid. Deeltijd of voltijd Het onderwijs heeft de naam een sector te zijn waar veel in deeltijd wordt gewerkt. Figuur 3.8 laat de verdeling zien over de aanstellingsomvang onderscheiden naar werken binnen het onderwijs en werken buiten het onderwijs. Opvallend is dat onder de jongste cohorten het aandeel voltijders juist in het primair onderwijs iets hoger ligt. Het voortgezet onderwijs heeft voor de jongste cohorten relatief de minste voltijders. Vanaf het cohort 2000-2001 en ouder is er een omslagpunt; het aandeel van de voltijders onder de afgestudeerden in het primair onderwijs neemt snel af. Vervolgens komen in het primair onderwijs in de oudste cohorten wat meer voltijders voor. De stelling dat in het onderwijs veel in parttime wordt gewerkt, blijkt dus op te gaan voor het basisonderwijs
46
Loopbanen van leraren door de tijd heen
met de kanttekening dat dit vooral later in de loopbaan het geval is, waarschijnlijk om thuissituatie en werk te combineren. Aanstellingsomvang per cohort, afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO en VO met een baan in het
Lerarenopleiding BaO, werkzaam in onderwijs
1969-1974 1979-1984 1992-1993 1994-1995 1996-1997 1998-1999 2000-2001 2002-2003 2004 2005
Lerarenopleiding VO, werkzaam in onderwijs
onderwijs en afgestudeerden met een baan buiten het onderwijs. cohorten 1970-2005
1969-1974 1979-1984 1992-1993 1994-1995 1996-1997 1998-1999 2000-2001 2002-2003 2004 2005
Werkzaam buiten het onderwijs
Figuur 3.8
1969-1974 1979-1984 1992-1993 1994-1995 1996-1997 1998-1999 2000-2001 2002-2003 2004 2005 0% 10% Voltijds (minimaal 36 uur))
20% 30% 40% Tussen 28 en 36 uur
Loopbanen van leraren door de tijd heen
50% 60% 70% 80% 90% 100% Tussen 20 en 28 uur Minder dan 20 uur
47
4 De leraar voor het leven
4.1
Inleiding In dit hoofdstuk staat de leraar voor het leven centraal. In hoofdstuk 3 zijn de verschillende loopbanen van leraren beschreven. Ongeveer de helft van alle respondenten is daar getypeerd als leraar voor het leven. De leraar voor het leven is daarmee met afstand het meest voorkomende loopbaanpatroon. Vooraf merken we op dat in het loopbaanpatroon van de leraar voor het leven een oververtegenwoordiging zit van de jongere cohorten. Dit is logisch omdat in deze cohorten in het algemeen nog niet veel loopbaanstappen zijn gezet. De carrièremaker in het onderwijs hebben we ook in dit hoofdstuk opgenomen. De carrièremaker in het onderwijs is in de vorige brede meting nog als afzonderlijk loopbaanpatroon onderscheiden. Het loopbaantype carrièremaker in het onderwijs betreft iemand die in het onderwijs doorstroomt naar het management. Aangezien het hier om een zeer kleine groep carrièremakers gaat, wordt deze groep niet apart geanalyseerd. Allereerst gaan we in op het profiel van de leraar voor het leven, dat wil zeggen de samenstelling van de groep naar achtergrondkenmerken. Paragraaf 4.3 gaat in op loopbaanstappen in het onderwijs van de leraar voor het leven. Vervolgens gaat het hoofdstuk in op potentiële uitstromers, personen die mogelijk het onderwijs willen verlaten. De slotparagraaf gaat in op de binding met het onderwijs die de leraar voor het leven heeft .
4.2
Profiel van de ‘leraar voor het leven’ Type lerarenopleiding Afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO zijn relatief vaker leraar voor het leven dan afgestudeerden van de lerarenopleiding VO. Het aandeel leraren voor het leven bedraagt respectievelijk 60 en 40 procent. Afgestudeerden van de universitaire lerarenopleiding zijn in de helft van de gevallen leraren voor het leven. Geslacht Van de gehele populatie leraren voor het leven in ons onderzoek bestaat 71 procent uit vrouwen en 29 procent uit mannen (zie tabel 4.1). Dit aandeel is de afgelopen 10 jaar redelijk constant. Halverwege de jaren negentig en daarvoor constateren we een groter aandeel mannen. In cohort 1979-1984 is het aandeel mannen en vrouwen in dit
Loopbanen van leraren door de tijd heen
49
loopbaantype gelijk, terwijl in de oudste cohort (1969-1974) de mannen verreweg in de meerderheid zijn52. Tabel 4.1
De leraar voor het leven naar geslacht en type lerarenopleiding per cohort (1969-1974 tot en met 2005) Cohort
Aandeel
Aandeel
Aandeel
Aandeel
Aandeel
Aandeel
mannen
Vrouwen
mannen VO
Vrouwen
mannen
Vrouwen
BaO
BaO
1969-1974
61%
39%
67%
33%
64%
36%
1979-1984
25%
75%
73%
27%
50%
50%
1992-1993
18%
82%
59%
41%
35%
65%
1994-1995
18%
82%
44%
56%
28%
72%
1996-1997
12%
88%
34%
66%
20%
80%
1998-1999
11%
89%
45%
55%
20%
80%
2000-2001
10%
90%
45%
55%
21%
79%
2002-2003
11%
89%
39%
61%
19%
81%
VO
2004
9%
91%
53%
47%
20%
80%
2005
10%
90%
45%
55%
21%
79%
Niet ingedeeld
43%
57%
76%
24%
69%
31%
29,3%
70,7%
Totaal
Wanneer onderscheid wordt gemaakt naar sector is te zien dat in het basisonderwijs in vrijwel elk cohort het aandeel vrouwen gemiddeld boven de 85-90 procent ligt, wederom met uitzondering van de oudste cohort. In het voorgezet onderwijs is deze verdeling anders; in de drie oudste cohorten bevinden zich voor het merendeel mannen, in de cohorten 1996-1997 en 2002-2003 bevinden zich voornamelijk vrouwen. In de overige cohorten is de man/vrouw-verdeling meer in evenwicht. Etniciteit In totaal is 94 procent van de leraar voor het leven autochtoon, 2 procent is westers allochtoon en 4 procent is niet-westers allochtoon. Dit beeld komt ook terug in de cohortverdelingen. Een uitschieter is te zien in het oudste cohort, waarvan 99 procent autochtoon is. Ook in cohort 2000-2001 is 96 procent autochtoon. In cohort 2004 is maar 90 procent autochtoon, in dit cohort is echter van 4 procent geen etniciteit bekend. Het percentage niet-westerse allochtoon laat een wisselend beeld zien met uitschieters van 5 procent in de cohorten 1992-1993, 1998-1999 en 2002-2003. Vooropleiding In figuur 4.2 is de verdeling naar type vooropleiding van de leraar voor het leven weergegeven. Het grootste deel heeft havo als vooropleiding (43 procent), gevolgd door mbo/leerlingwezen (16 procent) en vwo/hbs (15 procent); 9 procent heeft een hboopleiding en eveneens 9 procent een universitaire vooropleiding. De verdeling over de vooropleidingen, evenals voor de universitaire lerarenopleiding verschilt per type lerarenopleiding.
52
50
Aangezien de oudste cohorten zijn benaderd op basis van ABP-bestanden kan niet worden uitgesloten dat hierdoor een vertekening in de populatie zit.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
In het algemeen is de vooropleiding van de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO hoger dan de vooropleiding van de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO. De afgestudeerden van de lerarenopleiding VO hebben bijna twee keer zo vaak vwo als vooropleiding (van de lerarenopleiding VO heeft 21 procent de vooropleiding vwo, van de lerarenopleiding BaO heeft 12 procent de vooropleiding vwo). Vanzelfsprekend hebben afgestudeerden van de universitaire lerarenopleiding in het algemeen een hogere vooropleiding, bijna driekwart heeft een universitaire vooropleiding. In de volgende figuur vertegenwoordigen zij dan ook een het merendeel van de afgestudeerden met een universitaire vooropleiding. Figuur 4.1
De vooropleiding van de leraar voor het leven
Mbo, leerlingwezen 16%
Mavo, mulo 6%
Overig 2%
Wo (universiteit) 9% Hbo 9%
Vwo, hbs 15% Havo 43%
Ook zijn er trends te zien in de vooropleiding. Voor de afgestudeerden uit de oudste cohorten komt het bij de lerenopleiding BaO nog regelmatig voor dat de vooropleiding mavo of mulo betreft. Onder latere cohorten komt dat slechts nog incidenteel voor. Wel zien we in de jongere cohorten een toename van afgestudeerden met een vooropleiding op mbo-niveau. Van de recente cohorten leraren voor het leven afgestudeerd aan de lerenopleiding BaO heeft ongeveer een kwart een mbo-vooropleiding. Ook zien we in de recentste cohorten een toename van de afgestudeerden met een hbo-vooropleiding. De vooropleiding van leraren voor het leven afgestudeerd aan de lerarenopleiding VO kent door de tijd heen een slingerbeweging. Onder de oudste cohorten komt de vooropleiding vwo/hbs en havo ongeveer even vaak voor. Enerzijds is voor de oudere cohorten een vwo/hbs vooropleiding gebruikelijker, anderzijds zijn vooral afgestudeerden met een vooropleiding vwo/hbs leraar voor het leven geworden. Later is het aandeel met een vooropleiding vwo/hbs verschoven naar vooral havo als vooropleiding ten koste van het aandeel vwo/hbs. Ook is, net als bij de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO, een toename te zien van mbo-vooropleidingen. Voor de recentste cohorten is havo weliswaar de meest voorkomende vooropleiding, maar het aandeel is iets afgenomen, terwijl hbo en universiteit vaker voorkomen. Extra opleidingen In het onderzoek is gevraagd of de afgestudeerden tijdens of na de lerarenopleiding nog een andere studie op hbo- of universitair niveau hebben gevolgd: • het merendeel, 60 procent, heeft geen vervolgopleiding gevolgd;
Loopbanen van leraren door de tijd heen
51
• •
•
5 procent geeft aan nog met een studie bezig te zijn; ongeveer 11 procent heeft gelijktijdig of voorafgaand aan de lerarenopleiding een studie op hbo- of universitair niveau afgerond. 24 procent van de leraren voor het leven heeft een opleiding gevolgd na de lerarenopleiding.
Van de 24 procent die na de lerarenopleiding een vervolgstudie heeft gedaan, gaat het om de volgende studies53: • voor 7 procent een studie voor een hogere bevoegdheid; • voor 8 procent een studie voor een bevoegdheid voor speciaal onderwijs; • voor 9 procent een studie voor een andere bevoegdheid; • voor 3 procent had de vervolgstudie geen link met een bevoegdheid. Op welke leeftijd of in welke loopbaanfase deze docenten hun vervolgstudie hebben gedaan, kan op basis van het beschikbare materiaal niet worden bepaald.
4.3
Mobiliteit in het onderwijs De leraar voor het leven heeft altijd in het onderwijs gewerkt. Dat wil niet zeggen dat dit altijd voor dezelfde werkgever is geweest of in dezelfde functie. Deze paragraaf gaat in op de loopbaanstappen in het onderwijs en de achtergronden van deze loopbaanstappen.
4.3.1
Aantal banen Figuur 4.1 toont per cohort de leraren voor het leven die minimaal één keer van baan zijn gewisseld. Naarmate het afstuderen langer geleden is, neemt het aandeel dat minstens één keer van baan is gewisseld toe. Tussen opeenvolgende cohorten is het grootse verschil waarneembaar tussen 1998-1999 en 2000-2001. Een aantal jaar na afstuderen is het gebruikelijk een loopbaanstap te zetten. Doordat de oudere cohorten relatief meer mannen hebben, lijkt het of het aandeel met een loopbaanstap onder mannen groter is. Als echter wordt gecorrigeerd voor cohorteffecten dan blijkt het aandeel onder mannen en vrouwen van vergelijkbare omvang Ook het gemiddeld aantal banen neemt toe naarmate het afstuderen langer is geleden. Dit komt mede doordat, zoals geconstateerd, het aantal respondenten zonder baanverandering afneemt. In de jongste cohorten gaat het om gemiddeld 1,8 banen per respondent. Vanaf cohort 1998-1999 is er een omslag zichtbaar en loopt het gemiddeld aantal banen per cohort geleidelijk op naar drie. Er bestaan weinig verschillen tussen afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO en de lerarenopleiding VO. Het gemiddeld aantal banen van de leraar voor het leven is lager dan het gemiddeld aantal banen van de herintreder of uitstromer.
53
52
De percentages tellen op tot meer dan 24 procent omdat hier meerdere antwoorden mogelijk zijn.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
Figuur 4.2
Aantal leraren voor het leven dat minstens één keer van baan is gewisseld binnen het onderwijs 80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0% 1969-1974 1979-1984 1992-1993 1994-1995 1996-1997 1998-1999 2000-2001 2002-2003 Lerarenopleiding Basisonderwijs
4.3.2
2004
2005
Lerarenopleiding Voortgezet Onderwijs
Redenen voor baanverandering in het onderwijs De baanverandering van leraren voor het leven vindt per definitie plaats binnen het onderwijs. Immers, zolang zij in het onderwijs werken, zijn zij leraar voor het leven. Maar dat neemt niet weg dat ook zij van baan kunnen veranderen. Hier gaan we in op de motieven die aan de loopbaanstappen ten grondslag liggen. In de vragenlijst is per baanwisseling gevraagd (maximaal) drie redenen aan te geven waarom van baan is gewisseld. Figuur 4.3 geeft weer welke redenen een rol spelen bij de eerste baanverandering van leraren voor het leven. Het zoeken naar ‘een nieuwe uitdaging’ vormt de belangrijkste reden voor de leraar voor het leven om een eerste loopbaanstap te zetten. Dit motief treffen we vooral aan bij de cohorten die al enige tijd geleden zijn afgestudeerd. Dit motief is voor afgestudeerden van de lerenopleiding VO iets belangrijker dan van de lerarenopleiding BaO. Vervolgens zijn dreigend baanverlies en een vast contract belangrijke redenen om een eerste loopbaanstap te zetten. Voor afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO is een vast contract hierin het belangrijkst, voor afgestudeerden van de lerarenopleiding VO is dat juist het dreigend baanverlies. Voorts blijkt ‘reistijd’ voor de jongere cohorten relatief vaak een overweging te zijn, vooral voor afgestudeerden van de lerarenopleiding VO.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
53
Figuur 4.3
Reden voor de eerste loopbaanstap van leraren voor het leven, gemiddeld over alle cohorten Wilde een nieuwe uitdaging Vast contract (Dreigend) baanverlies in oude baan Minder reistijd (woon - werk) Langer werken Onprettige werksfeer in oude baan Beter salaris/meer financiële doorgroei Verhuizing Promotie Kon mij zelf niet ontplooien in oude baan Slecht management in oude baan Ontwikkeling van de school stond mij niet aan Betere combinatie werk- en thuissituatie Te hoge werkdruk in oude baan Arbeidsconflict in oude baan Flexibelere werktijden Korter werken Meer vrije tijd 0%
5%
10%
Lerarenopleiding BaO
15%
20%
25%
30%
Lerarenopleiding VO
Naarmate de loopbaan vordert, wordt het belang van de nieuwe uitdaging (nog) groter. Dit is ook terug te zien in de vervolgstappen na de eerste loopbaanstap. Het zoeken naar ‘een nieuwe uitdaging’ is bij vervolgstappen in de loopbaan verreweg de belangrijkste reden om van baan in het onderwijs te veranderen.
4.3.3
Mobiliteit tussen onderwijssectoren Leraren voor het leven hebben altijd in het onderwijs gewerkt. Dat wil niet zeggen dat deze leraren altijd in dezelfde onderwijssector of baan hebben gewerkt. Binnen het onderwijs vinden baanwisselingen plaats tussen sectoren en subsectoren en ook vinden er baanwisselingen plaats waarbij niet van (sub)sector wordt gewisseld. De meerderheid van de onderzochte leraren voor het leven is tot op heden niet van functie gewisseld en bekleedt nog steeds het beroep van leraar (80 procent). Dit beeld is vergelijkbaar voor leraren in zowel het basisonderwijs als het voortgezet onderwijs. Overstap naar een managementfunctie Ruim 11 procent van de leraren voor het leven in het basisonderwijs heeft een overstap gemaakt naar het management en zijn in hun huidige baan directeur of adjunct-directeur. Een kleine 5 procent heeft een pedagogische functie. De overstap naar het management wordt overigens meestal pas later in de loopbaan gezet. Van de leraren voor het leven in het voortgezet onderwijs heeft ruim 12 procent een overstap gemaakt naar het management. Een kleine 4 procent heeft een pedagogische functie. Voor het overige gaat het om diverse functies. Ook hier geldt dat de overstap naar
54
Loopbanen van leraren door de tijd heen
het management meestal pas later in de loopbaan gezet. Dit betekent dat genoemd percentage mede afhankelijk is van de verdeling over cohorten. Baanwisselingen tussen onderwijssectoren Het basisonderwijs kent slechts in beperkte mate intersectorale baanwisselingen54. Van degenen die hun eerste baan in het basisonderwijs hebben, heeft meer dan 93 procent ook de tweede baan in het basisonderwijs. Van degenen die begonnen zijn in het basisonderwijs vindt ongeveer 5 procent de tweede baan in het voortgezet onderwijs. Een enkeling gaat in een van de overige onderwijssectoren werken. Het voortgezet onderwijs kent meer intersectorale mobiliteit dan het basisonderwijs. Ongeveer 21 procent van degenen met een eerste baan in het voortgezet onderwijs heeft de tweede baan in een andere onderwijssector. Ongeveer 4 procent maakt een overstap van het voortgezet onderwijs naar het basisonderwijs. Er wordt echter ook overgestapt naar de overige onderwijssectoren (17%), vooral naar het mbo en in mindere mate naar het hbo. De overigen die van baan wisselen blijven binnen het voortgezet onderwijs werkzaam. Mobiliteit binnen het basisonderwijs Tussen het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs bestaat arbeidsmobiliteit. Bij de overgang van de eerste naar de tweede baan blijft 83 procent van de leerkrachten in het basisonderwijs. Ongeveer 10 procent verruilt de eerste baan in het basisonderwijs voor een tweede baan in het speciaal onderwijs. In het speciaal basisonderwijs betreft een baanwissel veel vaker uitstroom uit het speciaal basisonderwijs. Ongeveer 40 procent van de baanwisselingen van de eerste naar de tweede baan vindt plaats binnen het speciaal basisonderwijs, 45 procent stroomt uit naar het basisonderwijs. Hier speelt natuurlijk mee dat er relatief weinig scholen voor speciaal basisonderwijs zijn. Ervan uitgaande dat de leerkracht vaak regionaal gebonden is, is het vinden van een baan in dezelfde subsector lastig. Mobiliteit binnen het voortgezet onderwijs In het voortgezet onderwijs is de mobiliteit tussen sectoren groter dan in het primair onderwijs, niet alleen met andere sectoren maar ook tussen de subsectoren. Bij de subsectoren hebben we onderscheid gemaakt tussen enerzijds vmbo/lbo/vbo/mavo55 en anderzijds havo/vwo/atheneum/gymnasium. Tabel 4.2 geeft een overzicht van de overstappen die zijn gemaakt bij de wisseling van de eerste naar de tweede baan.
54
55
Voor het basisonderwijs zijn dit baanwisselingen naar een andere onderwijssector dan het basisonderwijs inclusief speciaal basisonderwijs. Aangezien de baanwisseling reeds geruime tijd geleden plaats kan hebben gevonden, maken wij hier ook gebruik van de oude benamingen lbo en vbo
Loopbanen van leraren door de tijd heen
55
Tabel 4.2
Tweede baan van Leraren voor het leven met een eerste baan in het voortgezet onderwijs, over alle cohorten Eerste baan
Vmbo/lbo/vbo/mavo
Havo/vwo/atheneum/gymnasium
Tweede baan Primair onderwijs
5%
3%
Vmbo/lbo/vbo/mavo
42%
23%
Havo/vwo/atheneum/gymnasium
37%
57%
3%
2%
11%
7%
2%
8%
Volwasseneneducatie Mbo, ROC Hbo en universiteit
Uit de tabel blijkt dat vooral havo/vwo, atheneum, gymnasium aantrekkingskracht hebben op de leerkrachten van het vmbo/lbo/vbo/mavo. Bij de eerste baanwisseling maakt 37 procent van de leraren in vmbo/lbo/vbo/mavo de overstap naar de sector van havo/vwo/atheneum/gymnasium. Er zijn ook leerkrachten die de omgekeerde weg bewandelen; 23 procent wisselt de eerste baan op havo/vwo/atheneum/gymnasium in voor een baan in het vmbo/lbo/vbo/mavo. Verder merken we op dat de eerder geconstateerde intersectorale mobiliteit verschilt voor de beide onderscheiden subsectoren. De uitstroom van vmbo/lbo/vbo/mavo gaat vaker richting mbo, de uitstroom van havo/vwo/atheneum/gymnasium gaat vaker naar hbo en universiteiten. Vergelijking van de eerste baan met de huidige baan geeft eenzelfde beeld. Wel is het zo dat de doorstroom van vmbo/lbo/vbo/mavo naar havo/vwo/atheneum/gymnasium hoger is (43 procent). Leraren van havo/vwo/atheneum/gymnasium hebben hun huidige baan iets vaker in dezelfde sector (61 procent) of zijn momenteel werkzaam op hbo of universiteit (12 procent).
4.4
Potentiële uitstromers De leraren voor het leven hebben, zoals de term aangeeft, gedurende hun gehele loopbaan in het onderwijs gewerkt. Dat wil niet zeggen dat er nooit overwegingen zijn geweest om buiten het onderwijs te gaan werken. Lerarenopleiding Basisonderwijs Van de leraren voor het leven die afgestudeerd zijn aan de lerarenopleiding BaO heeft ruim 40 procent ooit overwogen om buiten het onderwijs te gaan werken. Het aandeel dat deze overweging ooit gemaakt heeft, is voor de jongste cohorten lager dan voor de oudere cohorten. Van de drie jongste cohorten heeft minder dan een op de drie respondenten overwogen om buiten het onderwijs te gaan werken. Voor de oudere cohorten gaat het om meer dan de helft van de respondenten. Verder is het zo dat relatief meer mannen (52%) dan vrouwen (39%) ooit overwogen hebben om buiten het onderwijs te gaan werken. Voor de personen die ooit hebben overwogen om buiten het onderwijs te gaan werken, is deze overweging nooit omgezet in concrete sollicitaties: • Van de personen die overwogen hebben om buiten het onderwijs te gaan werken geeft 71 procent aan nooit gesolliciteerd te hebben naar een baan buiten het onderwijs.
56
Loopbanen van leraren door de tijd heen
•
•
Bijna 21 procent geeft aan een of meer sollicitatiepogingen te hebben ondernomen, de overige 8 procent heeft meerdere pogingen ondernomen. Uiteindelijk heeft dus 12 procent (29% van 40%) van de leraren voor het leven in het basisonderwijs ooit gesolliciteerd naar een baan buiten het onderwijs.
Voor de cohorten 1998-1999 en 2000-2001 ligt het aandeel van de leraren voor het leven zonder sollicitatie hoger dan de andere cohorten. Mogelijk zijn de afwegingen om buiten het onderwijs te gaan werken ontstaan tijdens de laagconjunctuur van 2001 tot 200356, waardoor een daadwerkelijke poging achterwege is gebleven. Ook hier is er een verschil tussen mannen en vrouwen: van de vrouwen heeft 75 procent nooit een sollicitatiepoging ondernomen, voor de mannen is dit 56 procent. Mannen hebben derhalve een grotere geneigdheid om van baan te veranderden dan vrouwen. Lerarenopleiding voortgezet onderwijs Van de leraren voor het leven die afgestudeerd zijn aan de lerarenopleiding VO heeft 53 procent overwogen om buiten het onderwijs te gaan werken. Het is opvallend dat dit aandeel hoger ligt dan het aandeel onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO. Immers, het gaat bij beide groepen om leraren voor het leven. Dit verschil kan niet worden toegeschreven aan verschil in de samenstelling naar geslacht. Ook onderscheiden naar geslacht ligt het aandeel, met respectievelijk 57 procent en 43 procent voor mannen en vrouwen, hoger dan het aandeel in het basisonderwijs. Kennelijk is de aantrekkingskracht buiten het onderwijs voor het voortgezet onderwijs groter dan voor het basisonderwijs. Het lijkt daarom waarschijnlijk dat leraren in het voortgezet onderwijs eerder hun mogelijkheden buiten het onderwijs gaan verkennen. Van degen die overwogen hebben om buiten het onderwijs te gaan werken, heeft 54 procent het daarbij gelaten en nooit gesolliciteerd, 27 procent heeft een of twee keer gesolliciteerd en 19 procent heeft meerdere pogingen gedaan. In totaal heeft dus bijna een kwart van de leraren voor het leven in het voortgezet onderwijs ooit een keer gesolliciteerd naar een baan buiten het onderwijs. Ook onder afgestudeerden van de lerarenopleiding VO voegen mannen, net als in het basisonderwijs, vaker de daad bij het woord. Van de leraren voor het leven die overwogen hebben het onderwijs te verlaten, heeft van de mannen meer dan de helft ooit gesolliciteerd, bij de vrouwen slechts een op de drie.
4.5
Binding met het onderwijs Tegenover de potentiële uitstroom staat de binding met het onderwijs. Er zijn tal van redenen om juist in het onderwijs te blijven werken57. Aan de leraren voor het leven is gevraagd om van een aantal voorgelegde redenen aan te geven in hoeverre deze van invloed zijn geweest om in het onderwijs te blijven. 56
57
Over de aanvang en de duur van de laagconjunctuur kunnen interpretatieverschillen bestaan. Het CPB hanteert 20012003, zie bijvoorbeeld www.cpb.nl/nl/pub/cepmev/cep/2007/kaders/kader01.pdf. Over de binding van leraren met het onderwijs is op basis van de gegevens uit de Loopbaanmonitor Onderwijs een afzonderlijk rapport verschenen onder de titel Wat leraren bindt aan het onderwijs. Onderzoek naar de rol van begeleiding en professionalisering bij het behoud van leraren in het onderwijs. RISBO/ECORYS, 2008.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
57
Redenen die vaak van invloed zijn geweest om in het onderwijs te blijven werken, hebben voor afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO vooral betrekking op werkinhoud (zie figuur 4.4). Dit blijkt over de gehele linie belangrijk. Als ingezoomd wordt op verschillen tussen cohorten dan vallen de volgende zaken op. Voor de middelste cohorten (tweede helft jaren negentig) blijken de vrije dagen en de combinatie thuis en werk eveneens belangrijke redenen te zijn om in het onderwijs te blijven werken. Naarmate de cohorten ouder zijn, neemt de invloed van bepaalde barrières toe. Redenen als “het is er niet van gekomen”, “onduidelijkheid over mogelijkheden buiten onderwijs”, “geringe vraag naar leraren buiten het onderwijs worden dan vaker genoemd. Ook de baanzekerheid heeft voor de oudere cohorten meer invloed. Leraren binden aan het basisonderwijs kan dus deels door de aantrekkelijke inhoud van het werken in het onderwijs te benadrukken. Daarnaast kan voor ‘middelbare’ cohorten juist het combineren van thuis en werk en de vrije dagen een comparatief voordeel voor het onderwijs zijn. Figuur 4.4
Redenen voor leraren voor het leven om in het onderwijs te blijven werken, afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO, gemiddeld over alle cohorten. Bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen/jongeren De beheersing van mijn vak Voldoening in het werk Afwisseling in het werk Prettige werksfeer/collega's Baanzekerheid Zelfstandigheid in het onderwijs Hoeveelheid vrije dagen Mogelijkheid om werk- en thuissituatie te combineren Onduidelijkheid over de mogelijkheden buiten het onderwijs De waardering van anderen voor mijn werk Het is er niet van gekomen serieus op zoek te gaan De geringe vraag naar docenten buiten het onderwijs Taakuitbreiding Hoogte van het salaris Mogelijkheden voor ontwikkeling/carriere Mijn pensioenopbouw Mijn leeftijd Ben overgehaald om te blijven 0% Sterk van invloed
Van invloed
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Mede van invloed
Nauwelijks van Invloed
Niet van invloed
Voor de leraren voor het leven in voortgezet onderwijs blijken de arbeidsinhoudelijke motieven het sterkst van invloed op hun keuze om in het onderwijs te blijven werken. (zie figuur 4.5).
58
Loopbanen van leraren door de tijd heen
Figuur 4.5
Redenen voor leraren voor het leven om in het onderwijs te blijven werken, afgestudeerden van de lerarenopleiding VO, gemiddeld over alle cohorten. Bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen/jongeren Voldoening in het werk Afwisseling in het werk Prettige werksfeer/collega's De beheersing van mijn vak Baanzekerheid Zelfstandigheid in het onderwijs Hoeveelheid vrije dagen Mogelijkheid om werk- en thuissituatie te combineren De waardering van anderen voor mijn werk Taakuitbreiding Onduidelijkheid over de mogelijkheden buiten het onderwijs De geringe vraag naar docenten buiten het onderwijs Het is er niet van gekomen serieus op zoek te gaan Mijn leeftijd Mogelijkheden voor ontwikkeling/carriere Mijn pensioenopbouw Hoogte van het salaris Ben overgehaald om te blijven 0% Sterk van invloed
Van invloed
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Mede van invloed
Nauwelijks van Invloed
Niet van invloed
Wel zijn er voor de leraren voor het leven in het voortgezet onderwijs verschillen ten opzichte van hun vakgenoten in het basisonderwijs. Zo ligt het aandeel van ‘voldoening in het werk’ en ‘afwisseling in het werk’ 8 procentpunt lager, het aandeel van ‘bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen/jongeren’ en ‘de beheersing van mijn vak’ liggen 13 procentpunt lager. Ook de invloed van barrières is minder belangrijk; het aandeel van ‘het is er niet van gekomen’, ‘onduidelijkheid over mogelijkheden buiten onderwijs’, ‘geringe vraag naar leraren buiten het onderwijs’ liggen ongeveer 10 procentpunt lager. Daarentegen scoort ‘leeftijd’ als motief om te blijven 13 procentpunt hoger. Daarnaast is een taakuitbreiding iets vaker een prikkel om in het onderwijs te blijven. In het voortgezet onderwijs zijn er eveneens verschillen tussen cohorten. Voor de oudste drie cohorten en de jongste cohorten blijken ‘het aantal de vrije dagen’ eveneens een belangrijke reden te zijn om in het onderwijs te blijven werken. ‘Leeftijd’ en ‘pensioenopbouw’ blijken, zoals te verwachten, belangrijker te worden naarmate de cohorten ouder worden.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
59
5 Stille reserve
5.1
Inleiding In dit hoofdstuk staan de leraren centraal die op enig moment besloten hebben te stoppen met werken in het onderwijs. Dit zijn de zogenaamde ‘uitstromers’. Ook wordt ingegaan op de zogenaamde ‘verloren talenten’. Dat zijn de afgestudeerden die wel een onderwijsbevoegdheid hebben behaald maar nooit in het onderwijs hebben gewerkt. Tezamen vormen de ‘uitstromers’ en de ‘verloren talenten’ de stille reserve van het onderwijs, dat wil zeggen een arbeidsreservoir van onderwijsbevoegden die momenteel niet in het onderwijs werkzaam zijn, maar waar eventueel (in ieder geval in theorie) een beroep op gedaan zou kunnen worden. Welke motieven hebben zij om niet in het onderwijs te (willen blijven) werken? Naar welke sectoren stromen zij (uit)? Uitstromers en verloren talenten vertegenwoordigen samen iets minder dan een kwart van de respondenten. Uitstromers komen bijna twee keer vaker voor dan verloren talenten. De oververtegenwoordiging van uitstromers kan voor een groot deel op het conto worden geschreven van de twee oudste cohorten. In de twee oudste cohorten komen nauwelijks verloren talenten voor58. Voor het oudste cohort kan de uitstromer ook iemand zijn die de arbeidsmarkt definitief heeft verlaten, in dergelijke gevallen is de term stille reserve uiteraard niet langer van toepassing. Verder is het goed om vooraf op te merken dat het hier om een heterogene groep gaat. De ene uitstromer is de andere niet. De ene uitstromer kan bijvoorbeeld tijdelijk buiten de arbeidsmarkt zijn vanwege zorgtaken en wellicht de ambitie hebben om op enig moment de loopbaan in het onderwijs voort te zetten terwijl een ander een bewuste keuze heeft gemaakt om buiten het onderwijs te werken. Ook verloren talenten kunnen onderling verschillen. Zo is het voor recentelijk afgestudeerde verloren talenten mogelijk dat zij aan het doorstuderen zijn, een reis maken of dat zij nog geen stabiele positie op de arbeidsmarkt hebben verworven. Verloren talenten die al langer zijn afgestudeerd, kunnen hebben gekozen voor een loopbaan buiten het onderwijs. Bij de uitkomsten moet deze heterogeniteit van uitstromers in het achterhoofd worden gehouden. Naast de heterogeniteit heeft de groep een belangrijk kenmerk gemeen: op dit ogenblik werkt de groep niet in het onderwijs. In dat opzicht kan de groep worden beschouwd als een stille reserve.
58
De oudste cohorten zijn benaderd via gegevens van het ABP en hebben niet betrekking op afgestudeerden van de lerarenopleiding, maar op personen die in het onderwijs hebben gewerkt. Zie hoofdstuk 1.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
61
5.2
Profiel van de uitstromer en verloren talenten Type lerarenopleiding Zoals in het voorgaande hoofdstuk geconstateerd, bestaat er verschil tussen de gevolgde lerarenopleiding en het voorkomen van een bepaald loopbaantype. Afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO zijn in 12 procent van de gevallen uitstromer en in 4 procent van de gevallen verloren talenten. Anders gezegd, van alle afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO heeft slechts 4 procent nooit (voor korte of langere tijd) in het onderwijs gewerkt. Van de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO is 19 procent uitstromer en 15 procent verloren talent. Ruim 18 procent van de afgestudeerden van de universitaire lerarenopleiding is uitstromer. Verloren talenten komen onder afgestudeerden van de universitaire lerarenopleiding nauwelijks voor (4 procent) . Geslacht De stille reserve van uitstomers en verloren talenten bestaat gemiddeld voor ongeveer twee derde uit vrouwen en een derde uit mannen. Per cohort van afgestudeerden verschilt deze verhouding. In de oudere cohorten zijn mannen relatief meer aanwezig dan in de jongere cohorten, hoewel zij in geen enkel cohort de meerderheid uitmaken. Vrouwen zijn vooral sterk vertegenwoordigd onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO. Onder afgestudeerden van de lerarenopleiding VO is de verdeling vrouw/man in evenwicht.
Tabel 5.1
Uitstromers en verloren talenten naar geslacht per cohort Cohort
Aandeel
Aandeel
Aandeel
Aandeel
Aandeel
Aandeel
mannen
vrouwen
mannen VO
vrouwen
mannen
vrouwen
BaO
BaO
VO
1969-1974
43%
57%
44%
56%
44%
56%
1979-1984
23%
77%
61%
39%
39%
61%
1992-1993
8%
92%
33%
67%
28%
72%
1994-1995
17%
83%
40%
60%
34%
66%
1996-1997
13%
88%
42%
58%
35%
65%
1998-1999
9%
91%
40%
60%
31%
69%
2000-2001
5%
95%
54%
46%
36%
64%
2002-2003
3%
97%
47%
53%
25%
75%
2004
8%
92%
57%
43%
26%
74%
2005
10%
90%
37%
63%
21%
79%
Niet ingedeeld
26%
74%
59%
41%
49%
51%
34%
66%
Totaal
Etniciteit Van de stille reserve is 91 procent autochtoon, 3 procent westerse allochtoon en 5 procent niet-westerse allochtoon. Van ongeveer anderhalf procent is de etniciteit onbekend. vanwege de geringe aantallen valt over de verdeling van allochtonen over de loopbaantypen weinig met zekerheid te zeggen. Op de groep allochtonen wordt in hoofdstuk 7 nader ingegaan.
62
Loopbanen van leraren door de tijd heen
Vooropleiding Uitstromers en verloren talenten hebben, zoals voor alle afgestudeerden van de lerarenopleiding geldt, in de meeste gevallen een havo-vooropleiding. De vooropleiding vwo/hbs komt op de tweede plaats, gevolgd door een mbo-vooropleiding. Bij de leraren voor het leven staat juist het mbo op de tweede plaats wat betreft vooropleiding. Ongeveer 8 procent van de uitstromers en verloren talenten heeft een universitaire opleiding, ook nog eens 8 procent heeft een hbo-opleiding. Figuur 5.1
Vooropleiding uitstromers en verloren talenten
Overig 9%
Mbo, leerlingwezen 13%
Wo (universiteit) 8%
Hbo 8%
Mms 3% Vwo,hbs 18% Havo 41%
Tussen uitstromer en verloren talent bestaan verschillen ten aanzien van de vooropleiding. Het meest opvallende verschil is de mbo-vooropleiding. Van de uitstromers heeft 9 procent een mbo-vooropleiding, van de verloren talenten heeft 19 procent een mbo-vooropleiding. Uitstromers hebben daarentegen vaker een mavo/mulo-vooropleiding en ook vaker een universitaire vooropleiding. De verschillen in vooropleiding hebben overigens deels te maken met de correlatie tussen loopbaanpatroon en cohort, zoals opgemerkt komen in de oudste twee cohorten relatief veel uitstromers voor. Extra opleiding Bijna 30 procent van de uitstromers en verloren talenten geeft aan een andere universitaire of hbo-opleiding te hebben gevolgd na afronding van de lerarenopleiding. In 67 procent van deze gevallen ging dit om een opleiding die niets met een bevoegdheid te maken had.
5.3
De eerste baan van uitstromers en verloren talenten De loopbaanpatronen die in dit hoofdstuk aan bod komen, hebben als gemeenschappelijke factor dat de betreffende personen op dit moment niet werkzaam zijn in het onderwijs. Dit kan zijn omdat zij nooit in het onderwijs hebben gewerkt (verloren talenten) of omdat er op enig moment besloten is om buiten het onderwijs te gaan werken (uitstromers). Hierbij valt dan nog een onderscheid te maken in personen die hun loopbaan begonnen zijn in het onderwijs en personen die ooit een keer in het onderwijs hebben gewerkt.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
63
5.3.1
De eerste baan: een baan in het onderwijs Van de uitstromers is het grootste deel de loopbaan in het onderwijs begonnen59. Van de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO is 81 procent van de uitstromers begonnen met een baan in het onderwijs en nog eens 7 procent met zowel een baan binnen het onderwijs als buiten het onderwijs. Uitstromers die zijn afgestudeerd van de lerarenopleiding VO beginnen in 65 procent van de gevallen in het onderwijs en nog eens 10 procent heeft een baan binnen en buiten het onderwijs. Voor de uitstromers die hun loopbaan begonnen zijn binnen het onderwijs, is het goed mogelijk dat zij hun loopbaan op enig moment voortzetten als herintreder.
5.3.2
De eerste baan: een baan buiten het onderwijs. De uitstromers die hun loopbaan niet zijn begonnen in het onderwijs en de verloren talenten hebben gezamenlijk een omvang van ongeveer 30 procent van de in dit hoofdstuk geanalyseerde uitstromers en verloren talenten. Van deze personen is bekend wat de redenen zijn geweest om bij de eerste baan te kiezen voor een baan buiten het onderwijs. Gevraagd is om aan te geven welke redenen van invloed zijn geweest op de keuze om in de eerste baan buiten het onderwijs te gaan werken. Deze redenen zijn met behulp van factoranalyse herleid tot vijf motieven. Het relatieve belang van een motief wordt gemeten op een schaal van een tot vijf, waarbij een zeer onbelangrijk is en vijf zeer belangrijk Motieven om in de eerste baan buiten het onderwijs te gaan werken Aantrekkingskracht van werk buiten het onderwijs bestaat uit de volgende pullfactoren: betere carrièrekansen buiten het onderwijs, ander beroep trok me meer aan, meer afwisseling in baan buiten onderwijs, beter salaris buiten het onderwijs, behoefte aan samenwerken met anderen. Werken in onderwijs valt tegen: een combinatie van diverse pushfactoren waaronder: de veranderende jeugd schrok mij af, werksfeer op school stond mij niet aan, weinig uitdaging in onderwijsbaan, ik zag de onderwijsvernieuwingen niet zitten, werkdruk en zware belasting. Geen ambitie tot werken in het onderwijs: aan dit motief liggen ten grondslag: weinig aanzien als leraar en lerarenopleiding was niet mijn eerste keus. Geen passende baan in het onderwijs is samengesteld uit: ik kon geen werk vinden in het onderwijs, minder reistijd in andere baan en ik kon alleen deeltijdwerk vinden in het onderwijs. Lesgeven tijdens stage viel tegen is als apart motief opgenomen
59
64
Volledigheidshalve merken wij op dat de groep uitstromers gedeeltelijk ook bestaat uit ‘herwonnen leraren’ die hun loopbaan buiten het onderwijs zijn begonnen, vervolgens in het onderwijs hebben gewerkt en daarna het onderwijs weer hebben verlaten.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
Figuur 5.2 toont voor de uitstromers en de verloren talenten de invloed van de vijf motieven om in de eerste baan buiten het onderwijs te gaan werken. Motieven om de eerste baan na afstuderen buiten het onderwijs te zoeken (verloren talenten en uitstromers), gemiddeld over alle cohorten 5,0 4,5 4,0 3,5 Invloed
Figuur 5.2
3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 Uitstromer
Verloren Talent
Lerarenopleiding BaO Aantrekkingskracht werk buiten onderwijs Moeilijk aan werk te komen in onderwijs Ambitie niet in onderwijs
Uitstromer
Verloren Talent
Lerarenopleiding VO Stage viel tegen Werk in onderwijs valt/viel tegen
Uit de figuur blijkt dat voor alle onderscheiden groepen de aantrekkingskracht van werk buiten het onderwijs de meeste invloed heeft. Hierbij gaat het om de pullfactoren buiten het onderwijs. Illustratief is dat van alle voorgelegde redenen de reden ‘ander beroep trok toch meer’ gemiddeld de meeste invloed heeft. Ondanks dat de afgestudeerden de lerenopleiding hebben gevolgd, heeft het leraarschap voor het merendeel van de afgestudeerden te weinig aantrekkingskracht. Voor afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO heeft het motief overigens minder zwaar gewogen dan voor afgestudeerden van de lerarenopleiding VO. Ook is er duidelijk verschil tussen verloren talenten en de uitstromers van de lerarenopleiding VO. Voor de verloren talenten weegt de aantrekkelijkheid van de baan buiten het onderwijs significant zwaarder. Daarom gaan zij direct na afronding van de studie buiten het onderwijs werken. Ook bestaan er verschillen tussen mannen en vrouwen; voor de mannelijke uitstromer weegt de aantrekkelijkheid van de baan buiten het onderwijs zwaarder (niet in figuur). Een tegenvallende stage komt op tweede plaats als het gaat om redenen waarom de eerste baan buiten het onderwijs wordt gezocht. Voor de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO weegt dit motief onder verloren talenten zwaarder dan onder de uitstromers. Binnen de groep van verloren talenten van de lerarenopleiding VO weegt voor vrouwen de tegenvallende stage zelfs het zwaarst, de tegenvallende stage weegt bijna even zwaar als de aantrekkingskracht van werk buiten het onderwijs. De invloed van de tegenvallende stage kan worden gereduceerd door het verschil tussen stageverwachtingen en werkelijke stage te verkleinen. Het verkleinen van dit verschil is dus een mogelijkheid om meer afgestudeerden hun loopbaan te laten beginnen in het onderwijs.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
65
De resterende drie motieven ontlopen elkaar niet veel, waarbij het belang van het motief varieert per onderwijssector, geslacht en loopbaanpatroon. Over het algemeen blijkt ‘werken in onderwijs valt tegen’ relatief iets belangrijker. Vervolgens komt ‘geen ambitie tot werken in het onderwijs’ op de vierde plaats bij afgestudeerden van de lerarenopleiding VO, terwijl het ‘niet kunnen vinden van een passende baan’ bij afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO op de vierde plaats komt.
5.4
De huidige arbeidsmarktpositie Uitstromers en verloren talenten werken op dit ogenblijk niet in onderwijs. De vraag rijst welke arbeidsmarktpositie zij op dit ogenblik dan wel hebben. Van de uitstromers en verloren talenten afgestudeerd aan de lerarenopleiding BaO heeft 60 procent een betaalde baan buiten het onderwijs; voor de uitstromers ligt dit percentage hoger (65%) dan voor de verloren talenten (45%). Van de uitstromers en verloren talenten afgestudeerd aan de lerarenopleiding VO heeft meer dan 80 procent een betaalde baan buiten het onderwijs, het percentage voor uitstromers en verloren talenten is vergelijkbaar. Om de stille reserves eventueel te interesseren voor een baan in het onderwijs is het relevant te weten in welke sectoren zij nu werken. Tabel 5.2 toont de sectoren waarin de afgestudeerden van de lerarenopleiding werkzaam zijn als zij buiten het onderwijs werken. Om een en ander in perspectief te plaatsen, is eveneens een overzicht van de gehele beroepsbevolking naar sector gegeven.
Tabel 5.2
Overzicht van sectoren buiten het onderwijs waar uitstromers en verloren talenten werkzaam zijn ( op basis van huidige baan), vergeleken met verdeling van de Nederlandse beroepsbevolking naar sector Sectoren (exclusief onderwijs)a)
Afgestudeerden
Beroepsbevolking met hoger
lerarenopleiding werkzaam
opleidingsniveau b)
buiten onderwijs Gezondheids- en welzijnszorg
26%
19%
Zakelijke dienstverlening
24%
22%
Cultuur en overige dienstverlening
12%
5%
Handel
10%
7%
Openbaar bestuur
8%
10%
Delfstoffenwinning en industrie
5%
8%
Financiële instellingen
5%
5%
-
18%
Onderwijs Overig
9%
Totaal
100%
7% 100%
a) Indeling volgens CBS Standaard Bedrijfsindeling 1993. Bron: CBS Statline.
De tabel laat zien dat gezondheids- en welzijnszorg en de zakelijke dienstverlening de belangrijkste concurrenten zijn voor het onderwijs. Dit is overigens niet verwonderlijk omdat dit grote economische sectoren zijn. Tussen de afgestudeerden van de beide typen lerarenopleidingen bestaat een belangrijk verschil. Voor het basisonderwijs is
66
Loopbanen van leraren door de tijd heen
gezondheids- en welzijnszorg de grootste concurrent, terwijl voor het VO de zakelijke dienstverlening de grootste concurrent is. Redenen voor het niet hebben van een baan Ook zijn er uitstromers en verloren talenten die geen betaalde baan hebben. De achtergronden hiervan zijn zeer verschillend. Voor pas afgestudeerden zijn er andere redenen dan uitstromers die al een tijdje geleden zijn afgestudeerd. Voor de eerst genoemde groep kan het bijvoorbeeld gaan om doorstuderen. Voor de laatste groep is het zeer goed mogelijk dat het bij een aantal respondenten om een tijdelijke positie buiten de arbeidsmarkt gaat en de loopbaan later wordt voortgezet als herintreder.
5.5
Benutting van leraarcompetenties Van de personen die deel uitmaken van de stille reserve en een betaalde baan hebben is het vanuit opleidings- en arbeidsmarktperspectief interessant of zij in hun functie buiten het onderwijs nog iets met de kennis en vaardigheden doen die zij op de lerarenopleiding hebben geleerd. Meer dan driekwart van de respondenten geeft aan in zijn functie buiten het onderwijs nog in meer of mindere mate gebruik te hebben gemaakt van de kennis en vaardigheden die in de lerarenopleiding zijn opgedaan. Voor de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO is dit zelfs 80 procent en voor de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO 70 procent. Tussen de cohorten doen zich hierin kleine verschillen voor. Figuur 5.3 laat zien om welke kennis en vaardigheden het gaat. De gegevens hebben alleen betrekking op degenen die hebben aangegeven de vaardigheden te gebruiken.
Figuur 5.3
Benutting van onderwijscompetenties buiten het onderwijs; aandeel van de uitstromers en verloren talenten met een baan buiten het onderwijs, gemiddeld over alle cohorten. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Uitstromer
Verloren Talent
Lerarenopleiding BaO Communicatieve vaardigheden Didactische werkvormen Stellen van (les)doelen Vakkennis
Loopbanen van leraren door de tijd heen
Uitstromer
Verloren Talent
Lerarenopleiding VO Vaardigheden in het overdragen van kennis Pedagogische inzichten Bekendheid met het onderwijsveld
67
Voor de afgestudeerden met een baan buiten het onderwijs geldt dat vooral de communicatieve vaardigheden en vaardigheden in kennisoverdracht in de huidige functie buiten het onderwijs worden benut. Dit geldt voor ongeveer 80 procent van de respondenten. Voor de pedagogische en didactische vaardigheden geldt dit in mindere mate. Opvallend verschil tussen afgestudeerden van de beide lerarenopleidingen is dat afgestudeerden van de lerarenopleiding VO hun vakkennis vaker gebruiken.
5.6
Terugkeer in het onderwijs Aan de stille reserve is de vraag voorgelegd of zij onder bepaalde voorwaarden (weer) in het onderwijs zouden willen werken, ongeacht of zij in het verleden wel of niet in het onderwijs hebben gewerkt. Figuur 5.4 toont de antwoorden op deze vraag.
Figuur 5.4
Bereidheid om in het onderwijs te gaan werken, gemiddeld over alle cohorten, onderscheiden naar
Lerarenopleiding BaO
Lerarenopleiding VO
loopbaantype
Verloren Talent
Uitstromer
Verloren Talent
Uitstromer
0%
10%
20%
30%
40%
Ja, zeker wel
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Ja, misschien
De bereidheid om in het onderwijs te werken is het grootst onder de verloren talenten60. Dit is opvallend omdat juist van een deel van de uitstromers verwacht mag worden dat zij hun loopbaan op termijn als herintreder gaan voortzetten. Verder is de animo voor een terugkeer naar het onderwijs onder de jongste cohorten het hoogst. In het bijzonder geven de recentelijk afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO vaak het antwoord ‘ja, zeker wel’. Juist onder de jongere cohorten kan het voorkomen dat er nog geen passende baan in het onderwijs is gevonden en er voorlopig buiten het 60
68
Dit komt overeen met resultaten uit de eerdere Loopbaanmonitor Onderwijs. In: Aa, R. van der e.a(2004). Loopbaanmonitor Onderwijs. Onderzoek naar de loopbanen van afgestudeerden van de lerarenopleidingen 1970-2003. Den Haag: ministerie van OCW.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
onderwijs wordt gewerkt, maar dat de ambitie om in het onderwijs te werken wel degelijk aanwezig is. Ook onder oudere cohorten is er bereidheid om in het onderwijs te gaan werken, zij het iets minder vaak en iets minder stellig met vaker het antwoord ‘ja, misschien’. Figuur 5.5 toont de bereid van de stille reserve om in het onderwijs te gaan werken per leeftijdsklasse. Duidelijk is te zien dat van degenen die momenteel geen baan in het onderwijs hebben vooral afgestudeerden jonger dan 30 jaar interesse hebben om in het onderwijs aan de slag te gaan. Maar ook onder de ouderen van boven de 50 jaar is de interesse substantieel te noemen. Figuur 5.5
Bereidheid onder de stille reserve om in het onderijs te gaan werken, per leeftijdsklasse, gemiddelde van alle onderzochte cohorten
50>
40-50
30-40
<30
0%
10%
20%
30%
40%
Ja, zeker wel
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Ja, misschien
Voorwaarden om een baan in het onderwijs te accepteren De vraag is welke voorwaarden de stille reserve verbindt aan een eventuele terugkeer in het onderwijs. Voor de respondenten van de beide lerarenopleidingen gelden op hoofdlijnen dezelfde voorwaarden. De onderstaande figuren tonen het belang van deze voorwaarden.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
69
Figuur 5.6
Voorwaarden waaronder een terugkeer naar het onderwijs wordt overwogen; uitstromers en verloren talenten onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO Ruimte voor eigen ontwikkeling Vast contract Mogelijkheid tot deeltijdbaan Geen salarisachteruitgang Werken naar eigen inzicht Salarisverbetering Voldoende inwerktijd/begeleiding Duidelijke afspraken over werkbelasting Weinig reistijd Bijscholing als docent ( opfriscursus) Mogelijkheid tot voltijdbaan Doorgroeimogelijkheid naar management Mogelijkheid tot combinatie met huidige baan Alleen als onderwijsstructuur in Nederland verandert Alleen managementfunctie 0%
Sterk van invloed
Figuur 5.7
Van invloed
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100 % Mede van invloed Nauwelijks van Invloed Niet van invloed
Voorwaarden waaronder een terugkeer naar het onderwijs wordt overwogen; uitstromers en verloren talenten onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO Ruimte voor eigen ontwikkeling Geen salarisachteruitgang Vast contract Werken naar eigen inzicht Mogelijkheid tot deeltijdbaan Voldoende inwerktijd/begeleiding Weinig reistijd Salarisverbetering Bijscholing als docent ( opfriscursus) Duidelijke afspraken over werkbelasting Doorgroeimogelijkheid naar management Mogelijkheid tot voltijdbaan Mogelijkheid tot combinatie met huidige baan Alleen als onderwijsstructuur in Nederland verandert Alleen managementfunctie 0%
Sterk van invloed
Van invloed
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100 % Mede van invloed Nauwelijks van Invloed Niet van invloed
In de arbeidsvoorwaardelijke sfeer is een drietal aspecten belangrijk. Een vast contract en geen salarisachteruitgang (of een salarisverbetering) zijn voor veel respondenten
70
Loopbanen van leraren door de tijd heen
voorwaarden die aan een terugkeer worden gesteld. De mogelijkheid om in deeltijd te werken is eveneens voor een groot deel van de respondenten belangrijk. Naast de arbeidsvoorwaardelijke aspecten spelen ook arbeidsinhoudelijke aspecten vaak een belangrijke rol. Hierbij gaat het vooral om ‘ruimte voor eigen ontwikkeling’ en ‘werken naar eigen inzicht’. Ook een goede begeleiding vanuit de school is van invloed. Voor veel respondenten zijn ‘duidelijke afspraken over werkbelasting’ en ‘voldoende inwerktijd/begeleiding’ belangrijke voorwaarden om een baan in het onderwijs te accepteren. Overigens moet bij het benoemen van deze redenen niet uit het oog worden verloren dat het hier gaat om een aggregaat van individuele preferenties. Zo is de mogelijkheid om in deeltijd te werken belangrijk voor een grote groep, maar is er ook een groep die wil terugkeren onder voorwaarde van een voltijdbaan. Evenzo lijkt er weinig animo te zijn voor een managementfunctie voor het merendeel van de respondenten, maar is er ook een aantal respondenten waarvoor dit juist belangrijk is.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
71
6 Herintreders
6.1
Inleiding In dit hoofdstuk wordt ingegaan op verschillende groepen met een onderwijsbevoegdheid, die voor langere of korte tijd een arbeidsmarktpositie buiten het onderwijs hebben gehad, maar die op het moment van onderzoek (2007) een arbeidsmarktpositie in het onderwijs bekleden. Het gaat in totaal om ongeveer een kwart van de respondenten. We noemen deze groep herintreders. Dit betreft geen homogene groep, maar kan worden onderverdeeld naar drie verschillende subgroepen: • Herintreders: na de lerarenopleiding begonnen met een baan in het onderwijs, vervolgens enige tijd buiten de arbeidsmarkt geweest (geen betaald werk) en daarna teruggekeerd in het onderwijs. De banen die deze herintreder heeft bekleed, betreffen alleen banen binnen het onderwijs. De omvang van deze groep is 56 procent (binnen de groep herintreders) • Herwonnen leraar: sterk gelijkend op herintreder. Na de lerarenopleiding begonnen met een baan in het onderwijs, vervolgens een (betaalde) baan buiten het onderwijs en daarna teruggekeerd in het onderwijs. De eerste en huidige baan zijn dus in het onderwijs, maar de loopbaan is tussentijds onderbroken geweest met een baan buiten het onderwijs. Het aandeel van deze groep binnen de herintreders is 35 procent. • Laatbloeiers: begonnen met een baan buiten het onderwijs en pas na verloop van tijd een baan gevonden in het onderwijs. Deze groep maakt 8 procent uit van de populatie herintreders, zoals die hier is gedefinieerd. Herintreders die altijd in het onderwijs hebben gewerkt en een periode buiten de arbeidsmarkt zijn geweest, komen logischerwijs vooral voor in de oudste cohorten. Veelal gaat het om vrouwen die vanwege het krijgen van kinderen hun baan in het onderwijs (tijdelijk) hebben opgezegd. Op het moment dat de kinderen oud genoeg zijn, vindt herintreding in het onderwijs plaats. Vragen die met betrekking tot herintreders relevant zijn, hebben vooral betrekking op de transitie van en naar onderwijs. Welke motieven hadden zij om te kiezen voor een baan (of andersoortige positie) buiten het onderwijs en met welke motieven zijn zij teruggekeerd?
Loopbanen van leraren door de tijd heen
73
6.2
Profiel van de ‘herintreders’ Type lerarenopleiding Herintreders komen bij de verschillende lerarenopleidingen ongeveer even vaak voor. Afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO zijn in 24 procent van de gevallen herintreder. Van de afgestudeerden van de lerarenopleiding VO en de universitaire lerarenopleiding is 27 procent herintreder. Geslacht Van de herintreders is in totaal 74 procent vrouw. De verdeling van geslacht over de cohorten laat een schommeling zien van minimaal 72 procent tot maximaal 85 procent. In overeenstemming met het grote aandeel vrouwen onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO is het aandeel vrouwelijke herintreders groter dan het aandeel vrouwelijke herintreders van de lerarenopleiding VO. In vergelijking tot de eerder beschreven loopbaanpatronen, leraar voor het leven en uitstromers, kent de herintreder een oververtegenwoordiging van vrouwen. De onderstaande tabel toont een aantal fluctuaties in het aandeel naar geslacht. Deze fluctuaties zijn het gevolg van kleine aantallen.
Tabel 6.1
Herintreders, herwonnen leraren en laatbloeiers naar geslacht per cohort61 Cohort
Aandeel
Aandeel
Aandeel
Aandeel
Aandeel
Aandeel
mannen
vrouwen
mannen VO
vrouwen
mannen
vrouwen
BaO
BaO
1969-1974
18%
82%
31%
69%
VO 22%
78%
1979-1984
15%
85%
52%
48%
28%
72%
1992-1993
4%
96%
31%
69%
21%
79%
1994-1995
10%
90%
38%
62%
25%
75%
1996-1997
6%
94%
28%
72%
15%
85%
1998-1999
8%
92%
41%
59%
25%
75%
2000-2001
21%
79%
41%
59%
30%
70%
2002-2003
3%
97%
37%
63%
20%
80%
2004
6%
94%
39%
61%
20%
80%
2005
15%
85%
42%
58%
27%
73%
Niet ingedeeld
10%
90%
58%
43%
44%
56%
26%
74%
Totaal
Etniciteit De herintreders bestaan voor 91 procent uit autochtonen, 2 procent is westerse allochtoon en 5 procent niet-westers (van 2 procent is de etniciteit onbekend). Vooral in de oudere cohorten zijn de niet-westerse allochtonen ondervertegenwoordigd. De westerse allochtonen komen vooral voor in cohort 1969-1974, 1992-1993 en 2002-2003.
61
74
Jaarlijkse fluctuaties in de man/vrouw-verdeling zijn gedeeltelijk terug te voeren op kleinere aantallen waardoor relatieve verschillen meer in het oog springen.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
Vooropleiding Van de herintreders heeft het grootste deel havo als vooropleiding, gevolgd door vwo/hbs en mavo/mulo. Het mbo/Leerlingwezen heeft een aandeel van 11 procent. In vergelijking tot de andere loopbaanpatronen is dit aandeel laag. Dit is overigens niet vreemd omdat de vooropleiding mbo vooral voorkomt in de jongere cohorten en herintreders juist in de oudere cohorten te vinden zijn. Ongeveer 8 procent heeft een universitaire vooropleiding en nog eens 8 procent heeft een hbo-vooropleiding. Figuur 6.1
Vooropleiding herintreders, herwonnen leraren en laatbloeiers
Mbo, leerlingwezen 11%
Mavo, mulo 13%
Overig 1%
Wo, (universiteit) 8%
Hbo 8% Vwo, hbs 14%
Mms 2%
Havo 43%
Extra opleiding Het aandeel herintreders dat na de lerarenopleiding nog een andere studie op hbo of universitair niveau heeft gevolgd, bedraagt 27 procent. Hiervan had in een derde van de gevallen de vervolgopleiding niet op de beroepsloopbaan in het onderwijs betrekking.
6.3 6.3.1
Uittreden en terugkeren Herintreders Moment van uittreden Het moment waarop herintreders besluiten buiten de arbeidsmarkt te treden is niet zonder meer vast te stellen. Enerzijds zijn er cohorten waarvan nog niet is uitgekristalliseerd welk deel herintreder wordt62. Anderzijds blijkt het moment van uittreden gerelateerd aan het jaar van afstuderen een grote gelijkmatige spreiding te hebben. Het moment waarop een leraar besluit om het onderwijs (tijdelijk) te verlaten, wordt bepaald door de leeftijd en niet zozeer door het aantal jaren dat iemand in het onderwijs heeft gewerkt. De leeftijd waarop personen (tijdelijk) buiten de arbeidsmark treden ligt in de meeste gevallen tussen de 23 en 31 jaar, met het zwaartepunt rond de leeftijd van 27 jaar. Overigens geldt ook hier dat nog niet voor alle personen het patroon is uitgekristalliseerd.
62
Merk op dat het hier om twee groepen gaat, ten eerste personen die nu buiten de arbeidsmarkt zijn en nog gaan terugkeren naar het onderwijs en ten tweede personen die buiten het onderwijs gaan werken.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
75
Duur van de periode buiten het onderwijs De duur van de van de periode buiten de arbeidsmarkt is scheef verdeeld. De duur van de periode buiten de arbeidsmarkt is voor de helft van de herintreders een jaar of korter. Een op de zes personen is een periode van een tot drie jaar buiten de arbeidsmarkt. Voor het overige komen de verschillende duren gelijkmatig voor, waarbij natuurlijk meespeelt dat de langere duren buiten de arbeidsmarkt als gevolg van een responseffect minder vaak voorkomen63. Redenen voor uitreden Voor herintreders64 die gestudeerd hebben aan de lerarenopleiding BaO is in 58 procent van de gevallen zorg voor kinderen de reden om zich de eerste keer tijdelijk van de arbeidsmarkt terug te trekken. Op de tweede plaats komt langdurige ziekte of arbeidsongeschiktheid met 14 procent. Een sabbatical komt met 10 procent op de derde plaats. Voor herintreders die gestudeerd hebben aan de lerarenopleiding VO is deze verhouding anders. Belangrijkste reden is eveneens de zorg voor kinderen, maar niet zo vaak als voor de herintreders die gestudeerd hebben aan de lerarenopleiding BaO. Voor 40 procent van de deze herintreders was de zorg voor kinderen de reden van uittreden.
6.3.2
Herwonnen leraren en laatbloeiers Van degene die niet direct in het onderwijs zijn gaan werken, maakt 65 procent een baanwisseling van een eerste baan buiten het onderwijs naar een tweede baan binnen het onderwijs. Voor bijna de helft van deze baanwisselaars vindt deze baanwisseling plaats binnen een jaar. Ook als de eerste baanwisseling niet een loopbaanstap richting onderwijs betreft, blijkt dat de loopbaanstap naar het onderwijs vaak binnen een jaar wordt gezet. Ondanks dat de laatbloeier niet begint met werken in onderwijs, vangt voor het merendeel van de laatbloeiers de loopbaan binnen het onderwijs toch vrij kort na afstuderen aan. Wellicht betekent dit dat de term laatbloeier een te sterke uitdrukking is. Degene die begonnen zijn in het onderwijs maar daarna een periode buiten het onderwijs hebben gewerkt, maken de overstap van onderwijs naar buiten het onderwijs vroeg in de carrière. Voor 55 procent is de tweede baan buiten het onderwijs. De terugkeer naar het onderwijs vindt vervolgens vaak plaats in de derde baan. Van degene die de tweede baan buiten het onderwijs hebben, heeft bijna de helft de derde baan (wederom) in het onderwijs.
63 64
76
Een langere periode buiten de arbeidsmarkt kan alleen in de oudere cohorten voorkomen. Er is hier geselecteerd op personen die in het onderwijs hebben gewerkt, een periode buiten de arbeidsmarkt voorafgaand aan de eerste baan is buiten beschouwing gelaten.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
7 Loopbanen en achtergrondkenmerken
7.1
Inleiding In deze rapportage is tot nu toe steeds in beperkte mate aandacht besteed aan de achtergrondkenmerken en de loopbaan. In dit hoofdstuk worden de loopbanen van de verschillende groepen in het onderwijs beschreven: vrouwen, allochtonen en academici. Hierbij moeten we in het achterhoofd houden dat de samenstelling van loopbanen verschilt per cohort. Zo hebben de oudste cohorten logischerwijs de minste leraren voor het leven. Ook tussen het basis- en voortgezet onderwijs verschilt de samenstelling van loopbanen. Dit laatste kan overigens juist het gevolg zijn van een oververtegenwoordiging van vrouwen in het onderwijs. In de onderstaande beschrijving wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met cohorteffecten.
7.2
Mannen en vrouwen In het onderwijs werken meer vrouwen dan mannen. Ook onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding (en de respondenten van de loopbaanmonitor) zijn vrouwen oververtegenwoordigd, vooral in het primair onderwijs. De volgende tabel laat per cohort en loopbaantype het aandeel vrouwen zien.
Tabel 7.1
Aandeel vrouwen per cohort per loopbaantype afgestudeerden van de lerarenopleiding, 1969/1974-2005. Cohort
Leraar voor het
Uitstromers en
Herintreder
Gemiddeld in
leven
verloren talenten
1969-1974
36%
56%
78%
cohort 57%
1979-1984
50%
61%
72%
63%
1992-1993
65%
72%
79%
71%
1994-1995
72%
66%
75%
71%
1996-1997
80%
65%
85%
77%
1998-1999
80%
69%
75%
77%
2000-2001
79%
64%
70%
76%
2002-2003
81%
75%
80%
80%
2004
80%
74%
80%
80%
2005
79%
79%
73%
78%
Het aandeel vrouwen per loopbaantype per cohort kan gerelateerd worden aan het gemiddeld aandeel per cohort. Uit de tabel blijkt dat in de oudste cohorten het patroon van de herintreder juist bij vrouwen vaker dan gemiddeld voorkomt. De leraren voor het leven komen bij vrouwen in de oudste cohorten juist minder dan gemiddeld voor. Verder
Loopbanen van leraren door de tijd heen
77
blijkt er een ondervertegenwoordiging van vrouwen bij de uitstromers en verloren talenten. Andersom kan ook gekeken worden naar de verdeling van mannen en vrouwen over loopbaanpatronen. De meest voorkomende loopbaan onder vrouwen is, net als bij de mannen, de leraar voor het leven. Onder de jongste cohorten (vanaf 1996) heeft meer dan de helft van de vrouwen het loopbaanpatroon van de leraar voor het leven. Opvallend is dat onder de oudere cohorten het aandeel van de leraren van het leven gelijkmatig ‘afkalft’. Voor de oudste twee cohorten geldt zelfs dat de leraar voor het leven niet het meest voorkomende patroon is. Tegenover de afname van het aandeel leraren voor het leven staat een toename van de uitstromers. Vrouwen verlaten het onderwijs en keren (vooralsnog) niet meer terug. Bij mannen doet zich geen sterke afname van het aandeel leraren voor het leven voor naarmate het cohort ouder wordt. Voor mannen is de verdeling over loopbaanpatronen door de tijd heen stabieler. In het onderwijs wordt vaak in deeltijd gewerkt. Voor het merendeel betreft dit vrouwen die in deeltijd werken. Over de populatie van leraren voor het leven en herintreders genomen werkt 60 procent van de vrouwen in deeltijd, van de mannen werkt 18 procent in deeltijd. Het aandeel deeltijders varieert per cohort. Bij vrouwen zien we het aandeel deeltijders geleidelijk oplopen naarmate het cohort ouder wordt (afgezien van de twee oudste cohorten). Zo is voor cohort 1992-1993 het aandeel parttimers onder vrouwen 79 procent. In hoofdstuk 3 is ook aandacht geweest voor functiewisselingen van leraren voor het leven, met name de doorstroom naar het management. Van de vrouwelijk leraren voor het leven heeft 7 procent een overstap gemaakt naar het management, onder mannelijke collega’s heeft 22 procent deze overstap gemaakt. Vooral in het basisonderwijs zijn de verschillen groot. Overigens spelen ook leeftijdseffecten hier een rol. Daarnaast is er een trend dat steeds meer vrouwen directeur worden. Volgens de nota Werken in het onderwijs 200865 nam het aandeel vrouwelijke schoolleiders de afgelopen jaren met 2 procentpunt per jaar toe, in het voortgezet onderwijs neemt het aandeel vrouwelijke directeuren jaarlijks met 1 procentpunt toe.
7.3
Autochtonen en allochtonen Het aantal allochtonen in de loopbaanmonitor is beperkt66. Over het hele bestand gaat het om 2,2 procent westerse allochtoon en 4,3 procent niet westerse allochtoon. Per cohort gaat het in absolute aantallen om een tien- of twintigtal allochtonen. Dit beperkt de
65 66
78
Nota Werken in het Onderwijs 2008, Ministerie van OCW, Den Haag, 2007. In navolging van het CBS definiëren wij allochtonen als: Personen die in het buitenland geboren zijn en waarvan tenminste een van de ouders in het buitenland geboren zijn (eerste generatie); Personen waar tenminste een van de ouders in het buitenland geboren zijn (tweede generatie). Tot de westerse allochtonen worden personen gerekend die geboren zijn in of waarvan tenminste een van de ouders geboren zijn in de volgende landen: Voormalig Nederlands-Indië, Indonesië, Griekenland, Italië, Voormalig Joegoslavië, Portugal, Spanje, Overige landen in W- Europa, Noord-Amerika/Canada. Tot de niet westerse allochtonen worden personen gerekend die geboren zijn in of waarvan tenminste een van de ouders geboren zijn in de volgende landen; Aruba, China, Kaapverdië, Marokko, Nederlandse Antillen, Suriname, Tunesië, Turkije, Azië, Latijns-Amerika.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
analysemogelijkheden. Uitkomsten op cohortniveau onderscheiden naar etniciteit moeten daarom met enige terughoudendheid worden geïnterpreteerd. Evenals onder autochtonen komt onder allochtonen de leraar voor het leven het meest voor. In vergelijking met autochtonen hebben allochtonen echter minder vaak de loopbaan van de leraar voor het leven. Iets meer dan de helft van de autochtonen is leraar voor het leven, onder westerse allochtonen is dit 41 procent en onder niet-westerse allochtonen is dit 45 procent. Onder allochtonen komen herintreders en uitstromers juist meer voor dan onder autochtonen. Het aandeel verloren talenten is overigens gelijk voor autochtonen en allochtoon. Het is overigens de vraag of etniciteit de verschillen in loopbaanpatroon verklaren. Het gaat hierbij ook om de invloed van andere kenmerken (bijvoorbeeld geslacht, cohort et cetera) en hoe deze kenmerken verdeeld zijn over de etniciteiten. In een eerdere verdiepende analyse van gegevens uit de Loopbaanmonitor is nagegaan in hoeverre de beroepsloopbanen van allochtone leraren anders zijn dan die van autochtone leraren en hoe eventuele verschillen zijn te verklaren67. Hiervoor is een secundaire analyse uitgevoerd op loopbaangegevens van afgestudeerden van de lerarenopleidingen basisonderwijs en voortgezet onderwijs in de periode 1970-2003. De uitkomsten laten zien dat de beroepsloopbaan van allochtone leraren in de meeste gevallen niet significant afwijkt van die van autochtone leraren. Wel blijkt dat afgestudeerden allochtonen van de lerarenopleiding VO er vaker niet in slagen om een positie op de arbeidsmarkt te verwerven. Het gaat hierbij overigens om relatief kleine, maar wel significante verschillen. Tabel 7.2 geeft hiervan een overzicht. Tabel 7.2
Loopbaanpatronen van autochtone en allochtone afgestudeerden, onderscheiden naar lerarenopleiding PO en VO Afgestudeerden lerarenopleiding PO Autochtonen
Leraar voor het leven
62% a)
Uitstromer
14%
Herintreder
13%
Verloren talent Aantal (N=100%)
Afgestudeerden lerarenopleiding VO
Allochtonen
Autochtonen
58%
45%
42%
26%
25%
12%
12%
18%
a)
14%
Allochtonen
a)
11%
10%
17%
6.748
290
4.848
20%a) 373
Bron: De beroepsloopbaan van allochtone leraren in het primair en voortgezet onderwijs, ORD paper, 2007. * Significant verschil tussen allochtonen en autochtonen (p<.05). a) Trend (significantie niveau tussen .05 en .1). Bron : De beroepsloopbaan van allochtone leraren in het primair en voortgezet onderwijs, ORD paper, 2007.
Verklarende analyses laten zien dat etniciteit grosso modo alleen effect heeft op het loopbaanpatroon van de allochtone afgestudeerde van de lerarenopleiding VO. Andere variabelen hebben veel meer invloed op het loopbaanpatroon. Bij deze andere variabelen kan bijvoorbeeld gedacht worden aan geslacht (zie voorgaande paragraaf) maar vooral het cohort is verklarend.
67
Aa van der R. e.a. De beroepsloopbaan van allochtone leraren in het primair en voortgezet onderwijs, ORD paper, 2007.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
79
7.4
Academici Academici staan in de belangstelling van het onderwijs, omdat zij voor een kwaliteitsimpuls in het onderwijs kunnen zorgen. Van het bestand met afgestudeerden van de lerarenopleiding VO is 19 procent academisch opgeleid via de universitaire lerarenopleiding (ulo). Afgestudeerden van de universitaire lerarenopleiding die voor een baan in het onderwijs kiezen, komen voornamelijk(76%) in het voortgezet onderwijs terecht: 60 procent heeft zijn eerste baan in de deelsector havo/vwo, atheneum gymnasium en 16 procent in de deelsector vmbo/lbo/vbo/mavo. Voor het overige vinden academici die na afstuderen in het onderwijs gaan werken een eerste baan op een hogeschool of universiteit (10%), in het primair onderwijs (8%) of op een ROC (7%). De leraar voor het leven komt onder de afgestudeerden van de universitaire lerarenopleiding het meest voor (zie tabel 7.3): iets meer dan de helft van de academici is leraar voor het leven, vergelijkbaar met de hbo-opgeleide leraren. Opvallend verschil tussen de academici en de hbo-afgestudeerden is dat onder academici maar weinig verloren talenten voorkomen. Dat wil zeggen dat van degenen die een universitaire lerarenopleiding hebben gevolgd, de overgrote meerderheid voor korte of langere tijd een baan hebben in het onderwijs. Daar staat tegenover dat academici iets vaker uitstromen.
Tabel 7.3
Verdeling over loopbaanpatronen, hbo-afgestudeerden en afgestudeerden van de universitaire lerarenopleiding (ulo) Hbo-afgestudeerden 52%
51%
Herintreder
25%
26%
Uitstromer
14%
18%
8%
4%
100%
100%
Verloren Talent Totaal
80
Afgestudeerden ulo
Leraar voor het leven
Loopbanen van leraren door de tijd heen
8 Loopbaantypen: verdiepende analyse
8.1
Inleiding In dit hoofdstuk onderzoeken we de mogelijkheid tot het maken van ‘unieke’ profielen van elk van de vier loopbaantypen die in de voorgaande hoofdstukken van dit rapport centraal staan, namelijk de leraren voor het leven, de uitstromers, de herintreders en de verloren talenten. We maken daarbij een onderlinge vergelijking tussen de vier loopbaantypen op basis van een aantal algemene kenmerken, zoals studiemotivatie, studieprestatie en culturele achtergrond. Op die manier ontstaan profielen van elk van de vier loopbaantypen, waarbij het dus specifiek gaat om het onderscheidende karakter van elk type. Ook maken we daarbij onderscheid tussen afgestudeerden van lerarenopleidingen BaO en VO.
8.2
Methodiek Dit hoofdstuk gaat over een selectie van respondenten in de brede meting; We hebben het hier uitsluitend over degenen die minstens tien jaar geleden zijn afgestudeerd aan een lerarenopleiding. Op basis van de loopbaanstappen die deze mensen na hun afstuderen hebben gemaakt, zijn zij ingedeeld in een van de vier loopbaantypen (leraren voor het leven, herintreders, uitstromers en verloren talenten). Dit betekent dat in dit hoofdstuk de jonge cohorten niet zijn meegenomen, waardoor de loopbaantypen samengesteld konden worden uit de wat meer uitgekristalliseerde loopbanen. De verdeling van de groep respondenten over de vier loopbaantypen is: • leraren voor het leven: 652 (39 procent); • herintreders: 577 (34 procent); • uitstromers: 326 (19 procent); • verloren talenten: 126 (8 procent). Vervolgens hebben we van elke respondent zeven kenmerken geselecteerd, die bekend waren op het moment van afstuderen. Dit zijn persoonlijke kenmerken die dus onafhankelijk zijn van de (toekomstige) loopbaan. De kenmerken zijn: • geslacht; • leeftijd op het moment van afstuderen; • hoogst afgeronde vooropleiding bij instroom lerarenopleiding; • etniciteit;
Loopbanen van leraren door de tijd heen
81
• • •
motivatie voor de keus voor lerarenopleiding (intrinsiek versus extrinsiek)68; studiemotivatie; studieprestatie (gemiddeld eindcijfer bij afstuderen van lerarenopleiding);
Daarnaast zijn twee kenmerken toegevoegd, waarvan verwacht wordt dat deze ook zullen bijdragen aan het opstellen van de profielen. Dit zijn: • wel/geen zorg voor kinderen; • voor/tijdens/na de lerarenopleiding een andere opleiding afgerond in het hoger onderwijs (dus niet uitsluitend een lerarenopleiding afgerond). Voor de analyses hebben we gebruikgemaakt van multinomiale logistische regressieanalyses. Deze methode is geschikt om na te gaan welke verschillen in kenmerken er bijvoorbeeld zijn tussen de groep herintreders en leraren voor het leven. In de analyses zijn de leraren voor het leven gedefinieerd als ‘referentiepunt’. Dit betekent dat de herintreders, uitstromers en verloren talenten afgezet worden tegen de leraren voor het leven. Ten opzichte van de voorgaande hoofdstukken biedt dit een meer integrale analyse van de verschillen tussen de loopbaantypen. Op die manier wordt inzichtelijk wat deze drie groepen onderscheidend maakt ten opzichte van de leraren voor het leven. De volgende paragraaf beschrijft de resultaten.
8.3
Resultaten Tabel 8.1 geeft een beschrijvend overzicht van de vier loopbaantypen op de negen kenmerken, waarbij onderscheid is gemaakt tussen afgestudeerden van lerarenopleidingen BaO en VO. We merken nogmaals op dat het hier gaat om respondenten die minstens 10 jaar geleden zijn afgestudeerd aan een lerarenopleiding. Aangezien dit een subgroep is van de totale groep afgestudeerden van lerarenopleidingen, kunnen de gegevens van deze groep anders zijn dan de gegevens die in eerdere hoofdstukken staan vermeld. De gegevens in tabel 8.1 laten zien dat er op alle negen kenmerken verschillen zijn tussen de vier loopbaantypen. Daarnaast blijken er ook verschillen te zijn tussen afgestudeerden van lerarenopleidingen BaO en VO. Hieronder bespreken we eerst deze verschillen op de negen kenmerken.
68
We merken hier op dat deze gegevens retrospectief verzameld zijn; respondenten hebben aangegeven op basis van welke motieven zij destijds kozen voor de lerarenopleiding. Dit kan vertekeningen met zich meebrengen, waardoor we bij de interpretatie van de resultaten rekening moeten houden met de wijze van dataverzameling. Dit geldt ook voor de kenmerken ‘studiemotivatie’ en ‘studieprestatie’.
Loopbanen van leraren door de tijd heen 82
Tabel 8.1
Loopbaanpatronen naar achtergrondkenmerken Leraar
Herintreder
Uitstromer
voor het
Verloren talent
leven Afgestudeerd aan lerarenopleiding:
BaO
VO
BaO
VO
BaO
VO
BaO
VO
Geslacht = vrouw
69%
37%
87%
59%
70%
56%
88%
55%
Gemiddelde leeftijd bij afstuderen
23
27
22
26
22
26
22
26
Verzorging van kinderen = ja
76%
78%
84%
76%
77%
67%
80%
65%
Vooropleiding = havo vwo+
72%
76%
64%
74%
69%
73%
84%
65%
Andere opleiding(en) in HO afgerond = ja
40%
46%
37%
55%
42%
48%
44%
35%
Niet-westerse allochtoon
3%
4%
4%
4%
6%
5%
4%
1%
Intrinsieke keus voor onderwijs (1=laag, 5 = hoog)
3.5
3.3
3.5
3.2
3.2
3.1
3.3
2.8
Extrinsieke keus voor onderwijs (1=laag, 5 = hoog)
1.8
1.9
1.9
1.8
1.9
2.0
2.0
2.1
Studiemotivatie(1=laag, 5 = hoog)
3.8
3.5
3.8
3.3
3.5
3.2
3.5
2.7
Studieprestatie (gemiddeld rapportcijfer)
7.5
7.4
7.4
7.4
7.4
7.4
7.3
7.4
Aantal respondenten
335
311
297
160
118
188
25
74
Aandeel vrouwen Bij afgestudeerden van lerarenopleidingen BaO is het aandeel vrouwen duidelijk hoger in de groepen herintreders en verloren talenten ten opzichte van leraren voor het leven en uitstromers. Bij afgestudeerden van lerarenopleidingen VO valt op dat het aandeel vrouwen lager is dan bij afgestudeerden van lerarenopleidingen BaO, waarbij het aandeel vrouwen het laagst is bij de leraren voor het leven. Leeftijd bij afstuderen Wat betreft de leeftijd op het moment van afstuderen zien we dat de gemiddelde leeftijd van afgestudeerden van lerarenopleiding BaO lager is dan bij VO èn dat de leraren voor het leven gemiddeld een jaar ouder zijn op het moment van afstuderen. Zorg voor kind(eren) Uit tabel 8.1 blijkt dat er verschillen zijn in het aandeel afgestudeerden dat de zorg heeft voor kind(eren); ongeveer driekwart van de leraren voor het leven heeft de zorg voor kind(eren), maar bij bijvoorbeeld uitstromers en verloren talenten van afgestudeerden van lerarenopleidingen VO is dit aandeel lager, namelijk 66 procent. Niveau vooropleiding Ongeveer driekwart van de leraren voor het leven heeft een vooropleiding op het niveau havo/vwo/vwo+. Dit geldt zowel voor de afgestudeerden van lerarenopleidingen BaO als VO. Bij de groep herintreders en verloren talenten onder de afgestudeerden van lerarenopleidingen BaO zien we juist respectievelijk een kleiner en een groter aandeel respondenten dat de lerarenopleiding is ingestroomd vanuit het havo/vwo/vwo+. Bij deze loopbaantypen komen dus respectievelijk meer (herintreders) en minder (verloren talenten) instromers met een vooropleiding op mbo-niveau voor. Bij afgestudeerden van lerarenopleidingen VO valt met name de groep verloren talenten op; hier zit 13 procent minder instroom vanuit havo/vwo/vwo+ in.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
83
Andere opleiding in HO Het aandeel respondenten dat voorafgaand, tijdens of na de lerarenopleiding een andere studie in het hoger onderwijs heeft afgerond is ongeveer 40 procent bij de afgestudeerden van lerarenopleidingen BaO. Dit percentage verandert marginaal tussen de verschillende loopbaantypen. Bij de afgestudeerden van lerarenopleidingen VO zijn er wel duidelijke verschillen; zo heeft bijvoorbeeld 55 procent van de herintreders een andere opleiding in het hoger onderwijs afgerond tegenover 35 procent van de verloren talenten. Aandeel niet-westerse allochtonen Ongeveer 3 à 4 procent van de respondenten heeft een niet-westerse achtergrond. Bij uitstromers ligt dit hoger (5 à 6 procent) en bij verloren talenten die afgestudeerd zijn aan lerarenopleidingen VO ligt dit aandeel lager (1 procent is niet-westers allochtoon). Intrinsieke danwel extrinsieke keus voor het onderwijs Afgestudeerden van lerarenopleidingen BaO hebben vanuit iets sterkere intrinsieke motieven gekozen voor het onderwijs dan afgestudeerden van lerarenopleidingen VO. Ook blijkt dat leraren voor het leven en herintreders sterker intrinsiek gedreven zijn dan uitstromers en verloren talenten. Studiemotivatie Afgestudeerden van lerarenopleidingen BaO waren iets gemotiveerder tijdens de lerarenopleiding dan afgestudeerden van lerarenopleidingen VO. Ook hier zien we (net als bij de intrinsieke motieven) dat leraren voor het leven en herintreders sterker gemotiveerd waren tijdens de opleiding dan uitstromers en verloren talenten. Studieprestatie Over het algemeen zijn er geen verschillen in prestaties tijdens de lerarenopleiding tussen de vier loopbaantypen, noch tussen de afgestudeerden van lerarenopleidingen BaO en VO. De vraag is nu, in hoeverre de verschillende scores op de kenmerken dusdanig groot zijn dat we kunnen spreken van ‘een onderscheidend profiel’ voor de herintreders, de uitstromers en de verloren talenten (ten opzichte van de leraren voor het leven). Tabel 8.2 laat zien in hoeverre de geconstateerde scores op de achtergrondkenmerken statistisch significant verschillend zijn tussen de leraren voor het leven enerzijds en de herintreders, uitstromers of verloren talenten anderzijds. Een plusje in de tabel geeft aan dat een bepaald loopbaantype zich positief onderscheidt op dat kenmerk. Een minnetje betekent dat het betreffende kenmerk in negatieve zin het profiel karakteriseert.
Loopbanen van leraren door de tijd heen 84
Tabel 8.2
Profielen van herintreders, uitstromers en verloren talenten Herintreder vs
Uitstromer vs
Verloren Talent
Leraar voor het
Leraar voor het
vs Leraar voor
leven Afgestudeerd aan lerarenopleiding: Geslacht = vrouw
leven
BaO
VO
+
+
BaO
het leven VO
BaO
VO
+
+
+
Gemiddelde leeftijd bij afstuderen Verzorging van kinderen = ja
+
-
Vooropleiding = havo vwo+ Andere opleiding(en) in HO afgerond = ja
+
-
+
-
Niet-westers allochtoon
-
Intrinsieke keus voor onderwijs (1=laag, 5 = hoog)
-
-
Extrinsieke keus voor onderwijs (1=laag, 5 = hoog) Studiemotivatie(1=laag, 5 = hoog)
+
-
-
-
Studieprestatie (gemiddeld rapportcijfer) Noot 1: (p < .10). Noot 2: Deze tabel is gebaseerd op een multinomiale logistische regressieanalyse. Multinomiale logistische regressieanalyse houdt rekening met de grootte van de steekproef. Hierdoor is het mogelijk dat ogenschijnlijke verschillen in tabel 8.1 niet significant blijken te zijn.
Hieronder beschrijven we per loopbaantype de gegevens uit tabel 8.2 en tabel 8.1. Herintreder versus leraar voor het leven Op basis van de gegevens van tabel 8.1 en tabel 8.2 zien we dat het profiel van de herintreder er als volgt uitziet: Herintreders die afgestudeerd zijn aan een lerarenopleidingen BaO: • Bij de herintreders die afgestudeerd zijn aan een lerarenopleiding BaO is het aandeel vrouwen groter dan bij de groep leraren voor het leven. Ook heeft een hoger percentage herintreders de zorg over (een) kind(eren) (zie ook hoofdstuk 6). • Van de groep herintreders die afgestudeerd zijn aan een lerarenopleiding BaO heeft een kleiner deel een vooropleiding op het niveau havo/vwo/vwo+ (ten opzichte van leraren voor het leven). Van de groep herintreders heeft 64 procent een vooropleiding op het niveau havo/vwo/vwo+; van de groep leraren voor het leven ligt dit percentage hoger, namelijk op 72 procent. Herintreders die afgestudeerd zijn aan lerarenopleidingen VO: • Bij de groep herintreders die afgestudeerd zijn aan een lerarenopleiding VO zitten meer vrouwen dan bij de groep leraar voor het leven. De zorg over kinderen speelt bij deze groep geen rol. • De herintreders die afgestudeerd zijn aan een lerarenopleiding VO hebben vaker een andere opleiding in het hoger onderwijs afgerond (ten opzichte van leraren voor het leven; 55 procent versus 46 procent). • De studiemotivatie ligt iets lager bij herintreders die afgestudeerd zijn aan een lerarenopleiding VO.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
85
Uitstromers versus leraar voor het leven De gegevens in tabel 8.1 en tabel 8.2 laten zien dat uitstromers zich ten opzichte van de leraar voor het leven als volgt laten typeren: Uitstromers die afgestudeerd zijn aan lerarenopleidingen BaO: • Uitstromers waren bij de keuze voor lerarenopleiding minder (intrinsiek) gedreven om in het onderwijs te werken. • Uitstromers hadden over het algemeen een lagere studiemotivatie tijdens de lerarenopleiding dan leraren voor het leven. Uitstromers die afgestudeerd zijn aan lerarenopleidingen VO: • Het aandeel vrouwen is in de groep uitstromers hoger dan in de groep leraren voor het leven • Van de groep uitstromers heeft, ten opzichte van leraren voor het leven, een kleinere groep de zorg over (een) kind(eren). • Uitstromers waren bij de keuze voor lerarenopleiding minder (intrinsiek) gedreven om in het onderwijs te werken. Verloren talent versus leraar voor het leven De gegevens in tabel 8.1 en tabel 8.2 laten zien dat verloren talenten zich, ten opzichte van leraren voor het leven, als volgt laten typeren: Verloren talenten die afgestudeerd zijn aan lerarenopleidingen BaO: • Het aandeel vrouwen is in de groep verloren talenten hoger dan in de groep leraren voor het leven. • Een groter aandeel van de verloren talenten heeft een vooropleiding op havo-vwo niveau (84 versus 72%). • De studiemotivatie van verloren talenten is over het algemeen lager dan bij leraren voor het leven. Verloren talenten die afgestudeerd zijn aan lerarenopleidingen VO: • Het aandeel vrouwen is in de groep verloren talenten hoger dan in de groep leraren voor het leven. Daarnaast hebben verloren talenten minder vaak de verzorging van (een) kind(eren). • Een kleiner aandeel van de verloren talenten heeft, ten opzichte van leraren voor het leven, een vooropleiding op havo-vwo-vwo+niveau (65 versus 76%); • Een kleiner aandeel van de verloren talenten heeft, ten opzichte van leraren voor het leven, een andere opleiding in het hoger onderwijs afgerond (35 versus 46%). • Een kleiner aandeel van de verloren talenten is niet-westers allochtoon (1% bij verloren talenten versus 4% bij leraren voor het leven). • Verloren talenten hebben hun keuze voor de lerarenopleiding vaker laten leiden door extrinsieke motieven, en minder vaak door intrinsieke motieven. • Verloren talenten waren tijdens hun studie minder gemotiveerd. Juist omdat uitstromers en verloren talenten niet meer in het onderwijs werkzaam zijn, moeten we hier een nuance aanbrengen in de resultaten. Er kan immers sprake zijn van een retrospectieve vertekening, wat betekent dat deze respondenten in hun huidige
Loopbanen van leraren door de tijd heen 86
loopbaanfase op andere wijze terugkijken naar hun keuze destijds voor de lerarenopleiding dan respondenten die nog wel in het onderwijs werken.
8.4
Samenvatting Op basis van negen kenmerken hebben we in dit hoofdstuk geanalyseerd hoe herintreders, uitvallers en verloren talenten zich onderscheiden van de leraren voor het leven. Uit de bevindingen blijkt het volgende: Herintreder Van de leraren die afgestudeerd zijn aan een lerarenopleiding BaO blijken herintreders doorgaans vrouwen met kind(eren) te zijn. Dit is een bekend profiel van herintreders (zij verlaten het onderwijs om tijdelijk voor jonge kinderen te zorgen). Bij afgestudeerden van lerarenopleidingen VO zijn herintreders doorgaans vrouwen waarvan ongeveer de helft ook een andere opleiding in het hoger onderwijs heeft afgerond. Daarnaast is gebleken dat de groep herintreders zich kenmerkt door een iets lagere motivatie tijdens de studie (vergeleken met leraren voor het leven). Uitstromer De groep uitstromers die een diploma hebben van een lerarenopleiding BaO (maar niet meer in het onderwijs werkzaam zijn) onderscheiden zich als de ‘minder gemotiveerden’. Hun keuze voor de lerarenopleiding was minder intrinsiek dan bij leraren voor het leven en daarnaast hadden de uitstromers ook een lagere studiemotivatie. Uitstromers die een lerarenopleiding VO hebben afgerond blijken daarnaast vaker vrouwen te zijn (vergeleken met leraren voor het leven) en minder vaak hebben zij de zorg over kind(eren). Verloren talent Onder afgestudeerden van lerarenopleidingen BaO is het verloren talent doorgaans een vrouw met een hogere vooropleiding (dat wil zeggen dat een groter aandeel van hen een vooropleiding heeft in het havo/vwo/vwo+) ten opzichte van leraren voor het leven. Verloren talenten onder de afgestudeerden van lerarenopleiding VO zijn relatief vaker vrouw, autochtoon, zonder zorg voor kinderen, met vooropleiding op mbo-niveau en met een lagere motivatie voor de lerarenopleiding (vergeleken met leraren voor het leven). Tot slot merken we op dat er geen verschil is in studieprestatie tussen de vier loopbaantypen.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
87
Literatuur
Aa, R. van der, B. van Hulst, M. Pat, I. Vossen., Loopbaanmonitor Onderwijs, Onderzoek naar de loopbaan van afgestudeerden van de lerarenopleiding 1970-2003, ECORYS, ministerie van OCW, Den Haag, september 2004. Aa, R. van der, B. van Hulst, M. Pat, I. Vossen, Loopbaanmonitor Onderwijs 2005, Onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleidingen in 2003 en 2004, ECORYS, ministerie van OCW, Den Haag, juli 2005. Aa, R. van der, K. Azzouz, I. Vossen, Loopbaanmonitor onderwijs 2006, Onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleidingen in 2004 en 2005, ECORYS, ministerie van OCW, Den Haag, november 2006. Aa, R. van der et al., De beroepsloopbaan van allochtone leraren in het primair en voortgezet onderwijs, ORD paper, Groningen,2007. Aa, R. van der, B. van Hulst, G. de Bruin (ECORYS), L. Vermeulen (RISBO), Loopbaanmonitor onderwijs 2007, Onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van de lerarenopleidingen in 2005 en 2006, ECORYS/RISBO, ministerie van OCW, Den Haag, januari 2008. Allen, J., A. Glebbeek, R. van der Velden (2000), Op naar een nieuwe mijlpaal: een conceptueel kader voor loopbaanonderzoek, ROA-W-2000/3, Maastricht, 2000. CentERdata/ECORYS/QQQ Delft, De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel 2015, ministerie van OCW, Den Haag, juni 2006.. CentERdata/ECORYS/Q Delft, De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel 2007-2015, Actualisering arbeidsmarktprognoses voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs en bve-sector, ministerie van OCW, Den Haag, maart 2008. Centraal Planbureau (CPB), Leraren, tekorten en salarissen, een empirische studie voor het Voortgezet Onderwijs, CPB Werkdocument No 129, Den Haag, november 2000. Commissie Leraren. LEERkracht!. september 2007 Flyer A.F, The influence of higher moments of earnings distributions on career decisions, in: Journal of Labor Economics, Vol. 15, No. 4, 1997. Goudriaan R., Arbeidsplaatsenplannen of arbeidsplaatsen plannen, SCP-cahier nr. 27, SCP, Rijswijk, 1991. Heyma A., D. de Graaf, C. van Klaveren, Exploratie van beloningsverschillen in het onderwijs 2001-2004, SEO Economisch Onderzoek, Amsterdam,2006.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
89
Lankhaar, J., Werkgelegenheidsprojecten onderwijs. In: School en Wet 1984 29/64 nr. 10, p. 243-245. LICOR, Opnieuw aan de slag: herintreden in het primair onderwijs. Kenmerken en wensen van deelneemsters aan de ‘opfriscursus’voor het primair onderwijs, cursusjaar 1988-1989, Leiden, 1990. Mok, A.L., De loopbaan is heel het leven, in: De diversiteit in levenslopen: Consequenties voor de arbeidsmarkt, SISWO, Amsterdam, 2002. Meijers, F., Arbeidsidentiteit: studiekeuze- en beroepskeuze in de postindustriële samenleving, Samsom HD Tjeenk Willink, Alphen aan den Rijn, 1995. Noordt, N. van der, Tekorten en overschotten van leraren in primair en secundair onderwijs. Maatregelen en effecten, ministerie van OC&W, juli 1996. Ministerie van OCW, Nota Werken in het Onderwijs 2008, Den Haag, 2007. Ministerie van OCW, Actieplan LeerKracht van Nederland, Beleidsreactie op het advies van de Commissie Leraren, Den Haag, november 2007. Ministerie van OCW, Maatwerk voor morgen: het perspectief van een open onderwijsarbeidsmarkt, Zoetermeer, 1999. Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, Arbeidsmarktbeleid onderwijs, Distributiecentrum DOP, Leiden, 1993. Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, De werkgelegenheid in het onderwijs in de jaren tachtig, Zoetermeer, 1980. OSA, Vraag en aanbod in het primair onderwijs 1989-1994: rapport over prognoses en beleidsmogelijkheden, Den Haag, 1990. Riphagen, J.J. en C.H.C van de Sandt, Eindrapportage proefproject omscholing onderwijsgevenden Bakkenist, Spits en co, Amsterdam enz., 1983. Scott, J., D. Alwin, Retrospective versus prospective measurement of life histories in longitudinal research, in: J.Z. Giele, G.H. Elder jr. (eds), Methods of life course research; Quantitative and qualitative approaches, Sage Publications, 1998. Smit, B.H.J., A.A.J. van Zoelen en D. van Dongen, Inventarisatie ervaringen ULO-inservice (faciliteitenregeling), LICOR, Leiden, 1994. Teunis, U., Studie- en beroepskeuzevoorlichting: het effect van arbeidsmarktinformatie, ROA, Maastricht, 1996. Vermeulen, L.(RISBO) R. van der Aa (ECORYS) Wat leraren bindt aan het onderwijs. Onderzoek naar de rol van begeleiding en professionalisering bij het behoud van leraren in het onderwijs. RISBO/ECORYS, ministerie van OCW, mei 2008. Vermeulen M., Een meer dan toevallige casus. De tekorten aan leraren bezien als aansluitingsvraagstuk tussen opleiding en arbeidsmarkt in het hoger onderwijs, Open Universiteit, 2003.
Loopbanen van leraren door de tijd heen 90
Bijlage bij hoofdstuk 1
Representativiteit De representativiteit van de respons kan alleen worden afgemeten aan gegevens over de hele populatie van afgestudeerden. De gegevens van de hele populatie waarover wij beschikken hebben betrekking op het geslacht, vak en etniciteit in een bepaald inschrijvingsjaar. In onze analyses houden wij strikt onderscheid tussen afgestudeerden primair onderwijs en voortgezet onderwijs aan, de representativiteit wordt daarom ook separaat voor de beide groepen in kaart gebracht. Van een overzicht naar vakken is afgezien, omdat in de enquête personen konden aangeven voor meerdere vakken bevoegd te zijn. Afgestudeerden lerarenopleiding Basisonderwijs Voor de afgestudeerden van de lerarenopleiding BaO kunnen we de representativiteit alleen onderzoeken voor het onderscheid man-vrouw. In tabel B1.1 wordt per cohort voor zowel het steekproefkader als de respons het aandeel mannen en vrouwen weergegeven. Tabel B1.1
Vergelijking van aandeel mannen en vrouwen in steekproefkader en responspopulatie, per cohort (afgestudeerden lerarenopleiding BaO) 1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2005
1993
1995
1997
1999
2001
2003
man
11%
13%
14%
12%
11%
12%
10%
11%
vrouw
89%
87%
86%
88%
89%
88%
90%
89%
man
13%
16%
11%
10%
11%
vrouw
87%
84%
89%
90%
89%
9%
8%
11%
91%
92%
89%
n.s
n.s
n.s
n.s
n.s
n.s
n.s
n.s
Steekproefkader
Respons
chi-kwadraat toets
1)
1) chi-kwadraat toets met α = 5%.
Uit de tabel blijkt dat in de respons in lijn is met de steekproef. Er zijn dan ook geen significante verschillen. Afgestudeerden lerarenopleiding voortgezet onderwijs Voor het voortgezet onderwijs hebben we gegevens over zowel geslacht als de afstudeervakken. In tabel B1.2 wordt per cohort voor zowel het steekproefkader als de respons het aandeel mannen en vrouwen weergegeven. Uit de tabel blijkt dat de respons overeenkomt met de steekproef. Cohort 2000-2001 zit overigens op het randje van een significant verschil.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
91
Tabel B1.2
Vergelijking van aandeel mannen en vrouwen in steekproefkader en responspopulatie, per cohort (afgestudeerden lerarenopleiding VO) 1992-
1994-
1996-
1998-
2000-
2002-
1993
1995
1997
1999
2001
2003
2004
2005
man
43%
40%
37%
40%
39%
45%
42%
40%
vrouw
57%
60%
63%
60%
61%
55%
58%
60%
man
41%
41%
36%
42%
46%
40%
50%
42%
vrouw
59%
59%
64%
58%
54%
60%
50%
58%
n.s
n.s
n.s
n.s
n.s
n.s
n.s
n.s
Steekproefkader
Respons
chi-kwadraat toets1)
Etniciteit Tabellen B1.3 en B1.4 geven de samenstelling weer naar etniciteit van de respondenten en de variatie hierin tussen cohorten. Wij maken daarbij een onderscheid tussen Nederlander, westers, niet-westers en onbekend. Bij de beoordeling van de etniciteit is gekeken naar de geboorteplaats van de persoon zelf en van de ouders. Slechts indien beide ouders en de respondent zelf in Nederland zijn geboren is de respondent aangemerkt als Nederlander. Iemand heeft een westerse etniciteit als hijzelf of een van de ouders geboren is in de EU of Noord-Amerika/Canada. Indien de persoon of een van de ouders in een ander land is geboren, is hij aangemerkt als niet-westers. Aangezien van het steekproefkader geen informatie over de etniciteit bekend is, kan geen toets op de representativiteit van de respons worden uitgevoerd. De samenstelling van de cohorten naar etniciteit blijkt vrij constant. In zijn algemeenheid is ongeveer 90 procent Nederlander, 3 tot 6 procent niet westerse allochtoon en kan het percentage westerse allochtoon oplopen tot 6 procent. Onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding voortgezet onderwijs is het percentage allochtonen hoger dan onder de afgestudeerden van de lerarenopleiding primair onderwijs. Tabel B1.3
Samenstelling van de cohorten naar etniciteit (afgestudeerden lerarenopleiding PO) Cohort
Nederlands
Onbekend
Westers
Niet Westers
1969-1974
94%
0%
3%
2%
1979-1984
95%
1%
1%
3%
1992-1993
92%
1%
3%
4%
1994-1995
94%
1%
1%
4%
1996-1997
94%
2%
0%
4%
1998-1999
93%
1%
1%
5%
2000-2001
94%
0%
2%
3%
2002-2003
93%
1%
1%
5%
2004
93%
3%
1%
3%
2005
94%
0%
2%
4%
Loopbanen van leraren door de tijd heen 92
Tabel B1.4
Samenstelling van de cohorten naar etniciteit (afgestudeerden lerarenopleiding VO) Cohort
Nederlands
Onbekend
Westers
Niet Westers
1969-1974
94%
1%
3%
2%
1979-1984
94%
1%
1%
4%
1992-1993
95%
0%
2%
3%
1994-1995
88%
1%
4%
6%
1996-1997
89%
1%
4%
6%
1998-1999
90%
1%
3%
5%
2000-2001
96%
1%
1%
2%
2002-2003
84%
4%
4%
8%
2004
82%
5%
6%
7%
2005
87%
1%
6%
5%
Onderstaande tabel geeft inzicht in het absoluut aantal respondenten per type lerarenopleiding. Tabel B.5
Respons Loopbaanmonitor Onderwijs Brede meting 2007 per opleidingstype
Cohort
Afgestudeerden
Lerarenopleiding
lerarenopleiding BaO
Afgestudeerden VOa
1969-1974
218
154
1979-1984
189
148
1992-1993
113
186
1994-1995
152
183
1996-1997
178
193
1998-1999
220
167
2000-2001
232
166
2002-2003
229
153
2004
226
116
2005
170
112
Niet ingedeeld en onbekend Totaal
72
198
1.999
1.776
a, Bij het VO zijn ook ulo’s en afgestudeerden van de lerarenopleiding verpleegkunde meegerekend.
Loopbanen van leraren door de tijd heen
93
Parameter Estimates
a
TYPPATR Herintreder enzo
Uitstromer
Verloren Talent
Intercept intrmot intrkeus extrkeus studpres leftafst [geslacht=1,00] [geslacht=2,00] [HO=,00] [HO=1,00] [alloauto=1,00] [alloauto=2,00] [vooropl=1,00] [vooropl=2,00] [V3=1] [V3=2] Intercept intrmot intrkeus extrkeus studpres leftafst [geslacht=1,00] [geslacht=2,00] [HO=,00] [HO=1,00] [alloauto=1,00] [alloauto=2,00] [vooropl=1,00] [vooropl=2,00] [V3=1] [V3=2] Intercept intrmot intrkeus extrkeus studpres leftafst [geslacht=1,00] [geslacht=2,00] [HO=,00] [HO=1,00] [alloauto=1,00] [alloauto=2,00] [vooropl=1,00] [vooropl=2,00] [V3=1] [V3=2]
B Std. Error 1,084 1,097 -,247 ,093 -,037 ,122 -,059 ,121 ,081 ,121 -,009 ,014 -1,078 ,149 0b . -,183 ,137 b 0 . -,027 ,369 0b . -,302 ,148 0b . ,338 ,171 0b . 1,815 1,270 -,306 ,107 -,561 ,138 ,399 ,137 ,134 ,142 -,013 ,017 -,588 ,171 0b . -,052 ,163 b 0 . -,473 ,381 0b . -,189 ,178 0b . -,271 ,184 b 0 . -,099 1,911 -,788 ,150 -,811 ,188 ,491 ,204 ,182 ,210 ,038 ,021 -1,106 ,257 b 0 . ,136 ,242 0b . ,786 ,782 0b . ,086 ,278 b 0 . -,151 ,271 0b .
a. The reference category is: leraar voor het leven. b. This parameter is set to zero because it is redundant.
Loopbanen van leraren door de tijd heen 94
Wald ,976 7,088 ,093 ,235 ,451 ,411 52,062 . 1,788 . ,005 . 4,188 . 3,913 . 2,044 8,172 16,419 8,500 ,895 ,589 11,911 . ,101 . 1,539 . 1,122 . 2,162 . ,003 27,637 18,552 5,813 ,749 3,299 18,468 . ,313 . 1,011 . ,095 . ,309 .
df 1 1 1 1 1 1 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 1 1 1 1 1 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 1 1 1 1 1 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0
Sig. ,323 ,008 ,760 ,628 ,502 ,521 ,000 . ,181 . ,941 . ,041 . ,048 . ,153 ,004 ,000 ,004 ,344 ,443 ,001 . ,750 . ,215 . ,290 . ,141 . ,959 ,000 ,000 ,016 ,387 ,069 ,000 . ,576 . ,315 . ,758 . ,578 .
Exp(B)
95% Confidence Interval for Exp(B) Lower Bound Upper Bound
,782 ,963 ,943 1,085 ,991 ,340 . ,833 . ,973 . ,739 . 1,402 .
,652 ,759 ,744 ,856 ,964 ,254 . ,637 . ,472 . ,554 . 1,003 .
,937 1,223 1,195 1,375 1,019 ,456 . 1,089 . 2,006 . ,987 . 1,960 .
,736 ,571 1,490 1,144 ,987 ,555 . ,950 . ,623 . ,828 . ,763 .
,597 ,435 1,140 ,866 ,955 ,397 . ,690 . ,295 . ,584 . ,531 .
,908 ,749 1,948 1,511 1,020 ,775 . 1,306 . 1,315 . 1,174 . 1,094 .
,455 ,444 1,633 1,199 1,038 ,331 . 1,145 . 2,195 . 1,089 . ,860 .
,339 ,307 1,096 ,795 ,997 ,200 . ,712 . ,474 . ,632 . ,506 .
,610 ,643 2,434 1,809 1,082 ,548 . 1,842 . 10,165 . 1,879 . 1,463 .