PEDRO KNEEPKENS
A
LLEGRO
V
IVACE
Foto van Gerda Prins / Llafranc 9 september 2010
van
BREDA NAAR BARCELONA
VOORWOORD Ik ben een insulineafhankelijke diabeet. Nou en? Het heeft mij er in ieder geval niet van weerhouden om in mijn eentje in 18 dagen van Breda naar Barcelona (Lloret de Mar) te fietsen. Tijdens de 1872 km lange tocht heb ik vooral genoten, maar ook afgezien. Afzien hoort erbij. Daar kies je voor. Dat lijden je vrij staat, ontleen ik aan Haruki Murakami. “Pijn is onvermijdelijk”, schrijft hij ergens in zijn boek Waarover ik praat als ik over hardlopen praat.1 Met mijn 63 levensjaren weet ik natuurlijk heel goed, dat lijden voor velen onder ons géén keuze is. Ik prijs me daarom gelukkig, dat ik fysiek en mentaal nog steeds in staat ben om een flinke inspanning te leveren. Vanzelfsprekend is dat niet. En zoiets doe je ook niet “prosta tak”. ‘Prosta tak’ is Russisch voor ‘op de bonnefooi’ of iets dergelijks. Ik heb me in elk geval terdege voorbereid. Geestelijk met het lezen van het kostelijke reisverslag van Ilja Leonard Pfeijffer: De filosofie van de heuvel. Op de fiets naar Rome.2 Maar vooral lichamelijk. Voor mijn ‘challenge’ ben ik vanaf 1 oktober 2009 gaan trainen om in de nazomer van 2010 in topconditie op mijn randonneur te kunnen stappen. Optimistisch als ik toen was, dacht ik de afstand in twee weken met een gemiddelde van 138 km per dag te kunnen overbruggen. En dat niet alleen. Het zou ook nog een culinaire tocht worden. Stukje fietsen, douchen en daarna lekker eten, met een pilsje erbij, in een gezellig restaurant. Na een dag of zes bleek de lat toch iets te hoog te liggen en ook in culinair opzicht kwam ik wat bedrogen uit… Onder de titel Allegro Vivace van Breda naar Barcelona wil ik in delen verslag doen van mijn wederwaardigheden tijdens de voorbereiding op en uitvoering van mijn tocht. Het verhaal draag ik op aan de Koninklijke Zangvereniging Breda’s Mannenkoor. Zonder de ‘Jubileumreis 145 jaar BM’ naar de Catalaanse hoofdstad zou ik niet op het idee gekomen zijn om op de fiets te stappen en was ik een unieke ervaring misgelopen. Het verhaal draag ik eveneens op aan al mijn lotgenoten, die ik toewens dat ook zij kunnen zeggen: “Ik heb diabetes. Nou en?” Reageren? >
[email protected]
________________________________________________________________________________
Laten we vooral fietsen omdat het leuk is. Rob van de Plas
1
Haruki Murakami (2009) Waarover ik praat als ik over hardlopen praat. Uitgeverij Atlas Amsterdam. Ilja Leonard Pfeiffer & Gelya Bogatishcheva (2009) De filosofie van de heuvel. Op de fiets naar Rome. De Arbeiderspers, Amsterdam. 2
1
PRELUDE Afscheid Nee, naar rato geen gratificatie na 39 jaar en 7 maanden dienstverband. Ach, dan maak ik de amuses voor mijn collega’s die ik ten afscheid bij mij thuis heb uitgenodigd toch zelf. Of ik hen of het werk zal missen? Ik denk van niet. Niettemin voor alle zekerheid met mijn eega de cursus prepensionering van het CNV/Onderwijs gevolgd en bijgevolg uitgebreid stilgestaan bij het thema afscheid. Wat afscheid van werk betekent voor je identiteit, status en gezag, je sociale contacten, voor de zin van het bestaan. “Het leven hééft geen zin, het leven gééf je zin”, debiteer ik in voorkomende gevallen dan altijd, dus nu ook. Onder de voornamelijk gereformeerde deelnemers her en der een gereserveerde blik. Katholieken haal je er meteen uit. Die zijn van huis uit gewend ‘om Gods water over Gods akker te laten lopen’. Met ene H. zou ik met andere woorden zo in de voetsporen van Bertus Aafjes kunnen treden. Niet dat ik de onbedwingbare behoefte heb aan een pelgrimstocht naar Rome of zo, maar ik bedoel maar. Tijdsbesteding hoeft in mijn nieuwe levensfase niet per se gerelateerd te zijn aan maatschappelijk nut, om nog maar enkele thema’s van de aan te bevelen cursus aan te halen. Of de ‘de tweedaagse’ mij dan veel nieuwe inzichten heeft opgeleverd? Nou, ook dat niet. Het kwaliteitenkwadrant heb ik al vaker in moeten vullen. Ik ken mijn kernkwaliteiten zo langzamerhand wel, evenals mijn allergieën. Het loopbaanankersspel heeft me evenmin verrassende uitzichten op mijn ‘postactief bestaan’ geboden. Technisch functionele competentie en behoefte aan autonomie/ onafhankelijkheid zullen voor mij de vanzelfsprekende grondslag blijven van alle nieuwe uitdagingen die ik aan zal gaan. En ongetwijfeld zal ik daarbij even vanzelfsprekend mijn eigen valkuilen blijven graven. Over de invulling van een persoonlijk actieplan hoef ik in ieder geval niet lang na te denken. Aan het eind van de cursus Prepensionering, neem ik mezelf voor: “Blijvend te zijn wie ik ben”. Punt. Nee, de cursus beveel ik van harte aan omdat ik zo onbedaarlijk heb moeten lachen en ook nog wel eens heb moeten slikken om de herkenbaarheid van alle verhalen uit alle streken van het land, om de kwetsbaarheid van mensen. “Ik heb redelijk ongeschonden de eindstreep gehaald”. De lichte aarzeling op de lippen van de eerste zich voorstellende deelnemer beroert snaren. Daarmee is de toon gezet. Veel deelnemers nemen op hun beurt de woorden “redelijk ongeschonden” in de mond. Ik niet, maar de betekenis ervan klauwt zich onmiddellijk vast aan dieperliggende lagen van mijn geheugen. Later, met een afzakkertje in de hand, komen de echte verhalen. Gauw lachen we ze maar weg (...komt er zo’n kakmadam de klas binnen die denkt dat haar zoontje hoogbegaafd is en die vraagt: “Meneer, heeft u wel genoeg stof voor onze knul?”. Kijk ik met een schuinse blik naar de vloer en zeg: “Dat denk ik wel mevrouw”...). Tja, stof zat na bijna 40 jaar, maar ik zeg adieu. Bedankt voor alle collegialiteit die ik heb mogen ondervinden, en de ruimte die mij werd vergund om mijn competenties ‘te leven’. Overwegend kijk ik daardoor met genoegen terug op een schoolloopbaan waarin ik, onder het devies ‘niks praktischer dan een goeie theorie’, de lat altijd hoog heb gelegd Dat ik daarmee in de loop der jaren wel enige collega’s ‘een stijve nek’ heb bezorgd, neem ik voor lief. Nee, ik ga me niet voegen in de nostalgische rij van hen die menen dat het vroeger allemaal beter was, noch zal ik troost zoeken in melancholieke verhalen ‘van oude mannen en dingen die voorbij gaan’. Zingen zal ik. En als het Breda’s Mannenkoor volgend jaar voor een concertreis naar Barcelona vliegt, ga ik daar op de fiets naar toe. In 12 dagen. Moet lukken. Als er geen valkuilen in de weg zitten tenminste... Breda, juni 2009 2
OKTOBER 2009 Naar Barcelona Zingen zal ik, dat zeker. En met het mannenkoor naar Barcelona ook. Maar op de fiets was op dat moment eigenlijk niet meer dan een inval. Niet meer dan een opmaat om aan de toog van Haven 7 sterke verhalen te kunnen vertellen over tochten naar Istanbul of Lissabon, vroeger. Ik wilde een beetje indruk te maken op mijn koormaten, van wie er eentje jammerlijk was gestrand in zijn aanloop op de beklimming van Mount Midlife. Van een plan was zeker geen sprake. Wel gistte het meteen ergens in mijn achterhoofd. “Waarom ook niet?” ging ik mij steeds vaker afvragen. Tijd zat immers? En was ik op de cursus prepensionering niet gewaarschuwd voor ‘het zwarte gat’, was me niet aangeraden om na te denken over ‘een zinvolle tijdsbesteding’? Over ‘nieuwe uitdagingen’? AFSCHEID werd afgedrukt in Diginos, het personeelsblad van de Stichting Katholiek Onderwijs Breda.
Het is altijd een beetje spannend als een redactie zich het recht voorbehoud aangeleverde stukken in te korten en zo. Ingekort hadden ze mijn afscheidscolumn niet, maar de toevoeging van één letter aan de zin, het leven heeft geen zin, het leven geef(t) je zin, voelde aan als een amputatie. Zingeving beschouw ik als namelijk een persoonlijke daad. De gedachte dat de zin van het leven een geschenk is uit de hemel, is mij vreemd. Anders gezegd, ik klim me liever het lazarus op de flanken van de Mont Ventoux, dan dat ik op mijn knieën de kruisweg afleg. Op de keper beschouwd zijn beide handelingen even zinloos en aanslag op de knieën. Maar het gaat niet aan om een oordelend onderscheid te maken tussen fietsen en kruipen. De gelovige verdient respect, evenals de ongelovige. Maar dit terzijde. Toen ik thuis eenmaal voorzichtig opperde misschien wel naar Spanje te willen fietsen, vond ik meteen een stimulerende eega aan mijn zijde. Dit tot mijn genoegen, aangezien Gerda niet is opgegroeid met het blijde geloof en bijgevolg bij tijd en wijle nog wel eens zwaarmoedig in het leven kan staan. Dat ik met de uitvoering van mijn plan wat omhanden zou hebben om mijn lege dagen te vullen, sprak haar wel aan. Sinds de gezamenlijk bezochte CNVO cursus doemde ‘het zwarte gat’ meer aan haar voeten dan aan de mijne. En de vrees van een partner aan haar zijde die allengs aan verveling ten onder zou gaan, raakte daarmee wat naar de achtergrond. Daden werken immers beter dan woorden. Mijn montere antwoord op haar doemdenken in voorkomende gevallen van “ach, de wereld gaat aan vlijt ten onder” (daarmee verwijzend naar zowel het boek van Max Dendermonde, als aan een van de wortels van het kapitalisme) maakte nooit enige indruk. “Nee, ik ken je en je hebt al geen vrienden.” Maar ik moet toegeven, hervormden zijn doorgaans ook heel praktisch ingesteld. Gerda in ieder geval, want terwijl ik nog volop zat te mijmeren en te fantaseren, wilde zij meteen al van alles van me weten. “Op welke fiets ga je, je gaat toch niet op je racefiets?” “Nee, een racefiets is te licht en er kunnen geen tassen op. Op mijn randonneur natuurlijk.” “En hoe komt die terug?” “Die komt niet terug”, antwoordde ik afhoudend, “die bind ik vast aan een boom, als een soort vakantiehond”. “Je bent gek”, zei Gerda. “Nee, natuurlijk leg ik hem niet vast, ik geef hem weg aan een jochie”. Ik snapte ook wel dat ze daar niet op doelde, maar ik moet me altijd een beetje schrap zetten tegen de voortvarendheid waarmee Gerda mij tot daden wil aanzetten. Haar aansporing,“Je gaat toch niet op een oude fiets naar Barcelona, koop toch een nieuwe”, was evenwel niet aan dovemansoren gericht. En ook dit moet ik Gerda nageven, de zuinigheid met vlijt mentaliteit die haar met de paplepel is ingegoten, weerhoudt haar niet om voor mij tot kwaliteitsaankopen te verleiden. In de loop van de jaren heb ik dus een heel arsenaal aan outdoor equipement aangeschaft voor mijn jaarlijkse voettochten en bergwandelingen, dat ik ook goed kan gebruiken voor mijn fietsavontuur. En voor deze gelegenheid een Koga Miyata Randonneur, een complete set Vaude fietstassen en Chimano wielerschoenen. Tja, en toen was er geen weg meer terug. De 3
twee routeboekjes Van Amsterdam naar Barcelona uit de serie Onbegrensd fietsen3 van Paul Benjaminse had ik trouwens al een tijdje in huis.
Uit het goede hout gesneden Sportief ben ik mijn hele leven al wel geweest. Mijn aanleg voor hardlopen werd ontdekt en gestimuleerd door ene heer Siegmund, mijn gymnastiekleraar op de Mulo en later ook op de Kweekschool. Als Muloleerling liet hij mij meelopen in de jaarlijkse kweekschoolcross. De eerste keer dat ik mee mocht doen, werd meteen mijn eerste overwinning uit mijn atletiekcarrière. Kneepkens wint Mastbosloop, stond in de krant te lezen. Daar was ik natuurlijk erg trots op. Alleen vond ik het een beetje spijtig dat er geen Pedro in de kop boven het artikeltje stond om het onderscheid tussen mij en mijn 6 broers te accentueren. In ieder geval stond erbij dat ik “uit het goede lopershout gesneden” was en hoewel ik mijn talent nooit echt heb weten te verzilveren, liep ik in mijn 42e levensjaar zowel nog 2.01.9 op 800 meter als 52.01 op 15 kilometer. Best wel hard dus, als ik daar zo nu op terugkijk. En er prijken al meer dan 20 jaar nog enkele veteranen clubrecords van Sprint Breda achter mijn naam, zoals op 3000m steeple chase, gelopen in 10.14. 1 te Budapest en op de Engelse Mijl, die ik in 1990 aflegde in 4.31.4. Als ik me niet vergis was dat in dat jaar de snelste seizoentijd van Nederland. Destijds kon ik me ook best wel spottend uitlaten tegenover jongere hardloopmaten van weleer. “Op een leeftijd die jij nog maar eens moet zien te bereiken, loop ik tijden die jij nooit zult bereiken,” zei ik dan, als ik ze voorbleef. En als ze wel sneller waren dan ik: “Kun je wel? Winnen van een sociaal gedepriveerde en chronisch beperkte veteraan met een licht alcoholistische inslag?” “Laat dat licht er maar vanaf”, monkelt Gerda altijd als ik de quote bij gelegenheid memoreer. We verschillen wat van mening over de definiëring van alcoholisme, denk ik. In ieder geval is ‘gedepriveerd’ een beetje overdreven. Wel ben ik van nature introvert en het prototype van een Einzelgänger. Je leeftijd kun je bezwaarlijk als een chronische beperking aanvoeren. Chronisch beperkt slaat in mijn geval dan ook op de aandoening diabetes mellitus juvenilis, waaraan ik sinds pakweg mijn 30e lijdt. Gelukkig niet aan ouderdomssuiker, merk ik wel eens een beetje cynisch op.
Moet je wat bewijzen? Hoe leg je iemand uit hoe een aardbei smaakt? Zoiets valt natuurlijk niet uit te leggen, dat is een kwestie van ervaring. Dit geldt ook voor sporten. Wie nooit sportief heeft ‘afgezien’ zal ook nooit begrijpen, dat het aftasten van fysieke en mentale grenzen je gevoel van eigenwaarde voedt. In samenhang hiermee zijn reacties op mijn voornemen te verdelen over grofweg twee categorieën: bemoedigend of afwijzend. Bij zielsverwanten gaan de ogen schitteren. Die begrijpen meteen waar je het over hebt, als je je lyrisch uitlaat over ‘de romantiek van het zelfgekozen lijden’. Die tonen respect, want ze weten waaraan je begint. Ze geven bruikbare adviezen. Vertellen hun eigen verhalen. Over een monsterrit over 540 km; over de marathon van Athene, in hitte en smog gelopen; over Munro Walking in Schotland; over La Marmotte, een 167 km lange wielertocht over onder meer de Galibier en de Telegraph en met een finish op de Alpe d’Huez. Heroïsche verhalen. En wat is de mens méér dan zijn verhaal? Mensen met een gebrek aan sportieve passie kunnen zuur reageren: “Moet je wat bewijzen, of zo?” Of ze slaan een belerende of moraliserende toon aan. Ze hebben het dan over onverantwoorde risico’s, omdat je 62+ bent, alleen op pad gaat, een chronische aandoening hebt, je vrouw achterlaat (die ‘gewoon’ moet werken), enzovoort. Het psychologiseren van je gedrag 3
Zie: www.cyclingeurope.nl
4
scoort ook hoog bij mensen met dit gebrek. Ze hebben het dan over het doorgeschoten, want egoïstische, ik-tijdperk. Of over de outdoor hype die mensen van mijn slag dure fietsen aanpraat. Over de illusie van het eeuwig jong willen blijven, maar het in wezen amechtig voor de dood uit blijven rennen. “En die ik moest gaan halen in Ispahan” zucht ik dan. Want het zal allemaal wel, maar ik heb er absoluut geen boodschap aan. Er bestaat nog een derde categorie. Hieronder vallen de mensen die een al dan niet gespeelde jaloezie aan de dag leggen. Ja, zouden ze ook wel willen, naar Barcelona fietsen, maar ja, zij moeten nog (en zoals het er nu uitziet tot hun 67e) werken. Of ze hebben studerende kinderen. Of hoeven er thuis sowieso niet mee aan te komen. Deze categorie appelleert vergeefs aan een schuldgevoel dat babyboomers zouden moeten hebben. Alleen heb ik van een dergelijk schuldgevoel geen enkele last. Regelingen met betrekking tot ‘minder werken’ en ‘vervroegd uittreden’ zijn oorspronkelijk bedacht om jongeren een kans op de arbeidsmarkt te geven. Destijds was het asociaal om géén gebruik van de (voor een deel uit eigen zak betaalde) regelingen te maken, nu als je dat wél doet. “Ben blij dat je werk hebt”, schamper ik daarom, of troostend: “Ach, jongeman, de tol is ouderdom”.
Dag van de ouderen. 01/10: Vaderdag ja, en Valentijnsdag, maar nooit geweten echter dat er ook een ‘dag van de ouderen’ bestaat en dat uitgerekend op de dag dat ik serieus met mijn fietstraining begin. Het blijkt zelfs om internationale dag te gaan. Even googlen levert een schat aan informatie op over deze speciale dag, die het “aandacht vragen voor de positie van de ouderen” tot doel heeft. Her en der blijk je al met 50+ tot de doelgroep te behoren. Onder kopjes als ‘senior actief’ en ‘beter door bewegen’ word je uitgenodigd om informatiemarkten te bezoeken waar je van alles te weten kunt komen over bijvoorbeeld line dancing, jeu de boules, Zuma, Nordic walking, trimmen, joggen of wandelen. Ik wil absoluut niet schamperen over senior actief initiatieven, maar, help, ik hoor daar niet bij. Op diabetes informatieavonden voel ik me ook niet thuis, vooral niet als ze over ‘bewegen’ gaan. Ooit ben ik op een uitnodiging ingegaan vanwege de stimulerende aanhef: Diabetes en Topsport. Het was druk die avond, tot de pauze tenminste. De zaal zat vol gespierde sporters met getaande koppen. De inleiders, twee studenten van de sportacademie, waren er beduusd van. En ze keken helemaal beteuterd toen ze op allerlei specifieke vragen het antwoord schuldig moesten blijven. Ik wilde bijvoorbeeld iets horen over het effect van lopen onder zuurstofschuld op de bloedsuikerspiegel, of het effect daarop van lopen op hoogte. In dat jaar wilde ik namelijk de 4097m hoge top van de Gran Paradiso beklimmen. Maar ja, dat is inmiddels wel 17 of 18 jaar geleden. Sinds de tijd dat een glazenwasser met diabetes het advies kreeg om niet meer op een ladder te klimmen, is er veel veranderd. Met ‘diabetes en sporten’ gerelateerde vragen kun je tegenwoordig terecht bij het deskundigenpanel van de Bas van de Goor – foundation.4 En het effect van hoogte op de bloedsuikerspiegel is onlangs wetenschappelijk onderzocht tijdens een expeditie naar de top van de ruim 6000m hoge Kilimanjaro. Tot mijn grote spijt vond mijn sollicitatiebrief geen genade in de ogen van de selectiecommissie. Omdat ik ‘te getraind’ was? Als troost werd mij het fotoboek aangeboden, dat van de expeditie gemaakt zou worden. Uit teleurstelling niet tot de uitverkorenen te behoren, heb ik het boek niet willen ontvangen. En daar heb ik dan nu ook weer spijt van. Herinneringen dwalen, terwijl ik de pedalen van mijn Tunturi Fietstrainer rustig rond blijf trappen. De hometrainer staat onder een grote dakkapel met uitzicht op de boomtoppen in tuinen van de 4
Zie: www.bvdgf.org
5
achterburen en enkele hoge bomen rondom een speelveld, wat verder weg. Bladeren waaien van de takken. De zomer is nog erg ver. Als na precies een uur het ding begint te piepen, stap ik tevreden af. De kop is eraf. In mijn trainingslogboekje noteer ik: 1u (4x15’) / WTTC 75-100-115-90 / 27.6 km / bg 4.7 ml.
Omdat het leuk is 13/10: “Je hebt leugens, grove leugens en statistieken”, sputter ik altijd tegen als Gerda me soms uit bezorgdheid maant om wat meer rekening te houden met allerlei met suikerziekte samenhangende risicofactoren. Zo lopen wij diabeten bijvoorbeeld 25% meer kans op hart- en vaataandoeningen dan de gemiddelde Nederlander. Dat is nogal wat. Maar hoeveel procenten mag ik daar van aftrekken, omat ik vanaf mijn 16e sport, nooit gerookt heb, gezond eet en doorgaans redelijk relaxt in het leven sta? Ik bedoel maar te zeggen, dat als je één variabele aan een onderzoek toevoegt of er een weglaat je heel andere uitkomsten krijgt. Daarmee zijn statistieken weliswaar niet af te doen als de overtreffende trap van grove leugens, maar je moet er wel voor waken, dat wat voor de referentiegroep in zijn totaliteit geldt, je je niet al te niet persoonlijk moet aantrekken. Toch heb ik gisteren een griepprik gehaald en doe ik het vandaag kalm aan, omdat ik me na zo’n prik altijd een weekje gammel voel. Een uur lang trap ik dus steady state met 75 watt weerstand, zonder me te bekommeren om de pedaalslag, die ik doorgaans op 100 slagen per minuut (= 30 km p/u) probeer te houden. Tijdens een geringe inspanning als deze wil ik nog wel eens door een tijdschrift bladeren of pak ik een vergeeld boek uit de kast waar ik met enig reiken bij kan. In het Prisma Fietsboek van Rob van der Plas valt mijn oog op het zinnetje “Laten we vooral fietsen omdat het leuk is”. Dit uitgangspunt is me uit het hart gegrepen en draag daarom ik graag uit. Ik vertel er echter meteen bij, dat ik mij erg gelukkig prijs dat ik fysiek en mentaal nog in staat ben om ‘het avontuur’ nogmaals aan te gaan.
De ronde van de vallende bladeren 16/10: “Even met de jongens meefietsen”, zeg ik tegen Gerda, als ik de tv beneden uitzet om mijn luie stoel te verruilen voor het zadel van mijn hometrainer. Na eerdere klassiekers weet ze inmiddels wel wat ik bedoel. Aangezien ik kan genieten van het jargon van de Vlaamse commentatoren, zet ik boven meteen weer de Belgische uitzending van de Ronde van Lombardije op. Die hebben het over: “Alles op een postzegel”, “zijn wagonnetje aanhaken” of “gestoffeerde bovendijen”. Mijn trainer stel ik in op 60 minuten Programma 1. Dit programma simuleert een bergrit over drie korte, maar steile beklimmingen, zoals die vanaf het Lago di Lecco naar het wielerkerkje van de Madonna di Ghisallo in de Ronde van de vallende bladeren, bij wijze van spreken. Daarmee houdt de vergelijking wel op, want bergaf van mijn virtuele cols moet ik even hard trappen als er tegenop. Maar dat geeft niet. P1 geldt als een test om te ervaren hoe het met de vorm is gesteld. Mijn record staat op 31.8 figuurlijke kilometers in een uur. Daar hoef ik vandaag niet aan te denken. Het aanhouden van gemiddeld 100 pedaalslagen per minuut bij dit trainingsprogramma (met een gemiddeld intensiviteitniveau van 122 watt) gedurende een uur vergt een behoorlijke inspanning. Van mij tenminste wel. In Italië is het weer nog slechter dan hier. De renners zitten in de gutsende regen te kleumen op hun fietsen. Daar heb ik geen last van. Integendeel, de verwarming brandt. Ik ben vergeten de thermostaat omlaag en het kantelraam open te zetten, maar daar stap ik niet meer voor af. Spoedig druipt het zweet over mijn gezicht en langs mijn armen naar beneden. Vanaf de polsen drupt het op de grond. Op de houten vloer ontstaan kringen met zwarte randen. “Je mag je vloer wel eens poetsen, Kneepkens”, zeg ik hardop. Ik praat vaak hardop tegen mezelf, ook waar anderen bijzijn. “Wat zegt u meneer?”, krijg ik wel eens te horen, als ik boodschappen aan het doen ben. Of thuis: “Heb je het tegen mij, of ben je weer met jezelf bezig.” De innerlijke dialoog 6
stokt als de weerstand van 156 naar 185 watt oploopt. De zweetplek in mijn wielerbroek wordt almaar groter. De ramen beslaan. De hygrometer bovenop de boekenkast loopt steeds verder op. Ik trek mijn doorweekte shirt uit en mik hem in de prullenmand. Mijn ogen schieten heen en weer van het display op de trainer naar het tv-scherm. Op mijn laatste col verlies ik terrein. Ik slaag er niet meer in om in iedere twee minuten een kilometer af te leggen. Het lukt Scarponi niet meer om Filip Gilbert in de slotkilometers bij te houden. Filip is heel tevreden, maar met mijn resultaat ben ik ook best wel tevreden. Mijn nulmeting levert een uitslag op van 27.9 km. Even later loop ik de trap af. Op de overloop kom ik Gerda tegen. “Kon je ze bijhouden?”, vraagt ze. “Met gemak”, antwoord ik. Gerda snuffelt met haar neus in de lucht. “Je gaat je toch zeker wel douchen, hè?”
Andere tijden 22/10 Christl, mijn dochter, komt onverwacht vanuit Den Haag aanwaaien. Ik vertel haar van mijn plan om voor Breda’s Mannenkoor uit naar Barcelona te willen fietsen, als een soort zingende ambassadeur of zoiets. “Goh”, zegt ze,“zie je Matt nog wel eens?” “Dat is sterk”, antwoord ik, “ik heb toevallig vanmorgen met hem afgesproken. De 24e komt hij naar Breda”. Christl heeft helemaal niks met sport, zij chat veel liever tot diep in de nacht met onbekenden uit heel de wereld. Maar ze is wel trots op pappa. In haar uitpuilende chatbox zitten ondermeer twee hardlopende Indiërs. Mijn onbekende sportbroeders willen van alles van me weten, nadat Christl heeft opgeschept over mijn sportieve verleden en mijn toekomstplannen. Hoe zwaar ik ben (68 kg), hoe lang (1.72), welke tijden ik gelopen heb op de marathon (waardeloos, zeg ik niet, 2x ‘kapot’ gegaan). Via Christl vragen ze om adviezen over trainingsmethoden, loopkledij, merk schoenen. Daar kan ik allemaal niet aan beginnen. “Vertel ze maar dat ik gemakkelijke voeten heb. Die passen in allerlei schoenen.” Gerda mengt zich in het gesprek. “Wanneer ga je eens naar de pedicure? Dat beloof je me al jaren”. Matt Bosma is mijn fietsmaat van weleer. Met hem maakte ik zo’n 40 jaar geleden avontuurlijke fietstochten door Europa: naar Zweden, Italië, Portugal en Turkije. In die tijd baarde fietsen nog opzien als je vertelde dat je helemaal vanuit Nederland was aan komen fietsen. In die tijd was je in de binnenlanden van Spanje of Joegoslavië een bezienswaardigheid. In de dorpjes op het platteland renden de kinderen met je mee, mannen kwamen je fiets bekijken en in cafés werd er drank naar je toegeschoven. In Bulgarije zelfs een keer ’s morgens om acht uur, toen we ergens een ontbijt probeerden te bemachtigen. Dat was op een zondag. Vrouwen en kinderen zaten in de kerk, mannen in het café. In die tijd waren er net zo min uitgezette routes als fietsbussen en campings schaars. Als het donker werd verscholen we ons tentje nog wel eens in een bos, of aan de rand van een wijngaard of een maïsveld. En als het zo uitkwam pikten we voor een habbekrats een hotelletje, als onze voeten een lijkengeur gingen verspreiden en er gieren boven onze hoofden kwamen cirkelen. Dat waren nog eens tijden.
Café Rosé 24/10: Tegen een uur of vijf gaat de voordeurbel. Met een brede grijns staat Matt op de stoep. Matt is dik geworden, valt me meteen op. Ik heb hem alweer een aantal jaren niet meer gezien. Vroeger was hij met 90kg of daaromtrent ook altijd wel aan de forse kant, maar nu schat ik hem ver over de 100 kg. Ik neem Matt mee naar Café Rosé, een restaurant bij mij om de hoek. Ik bestel een pilsje, Matt een cola met een stampertje erbij. Zoals vroeger gebruikt hij dat om de koolzuur uit zijn glas te laten ontsnappen. In doen en laten blijkt hij niets veranderd. Nog steeds neemt hij maar een glaasje alcohol en nog altijd straalt het ongeduld van hem af over het tempo waarin het eten wordt opgediend. “We hoeven vandaag niet meer verder, hoor”, maan ik hem tot wat meer rust. Dat helpt. Hij informeert naar mijn plannen, wil weten hoe ik me voorbereid. “Voorlopig heel
7
rustig aan”, leg ik uit. Ik heb het over extensieve duurtraining, want “ik wil nog een paar kilo buik verbranden” Ik vertel hem over het trainingsprogrammaatje, dat ik heb aangeschaft: Een platte buik in 30 dagen. “Best nog lang”, zegt Matt met een uitgestreken gezicht. Matt vertelt over zijn knie- en heupoperaties en de beperkende gevolgen daarvan. “Dertig kilometer, dan houdt het voor mij op en als ik twintig kilometer per uur haal ben ik heel tevreden.” “Hoe doe je dat met je diabetes?” vervolgt hij. “Meten en eten, eten en meten”, leg ik uit. Ik toon hem mijn insulinepomp, geef een uiteenzetting over basale instellingen en bolussen. Zeg erbij dat ik erg blij ben met dat ding, al is het maar omdat er een geheugen in zit. Dubbel spuiten of vergeten te spuiten, zoals vroeger met de insulinepen (en met alle gevolgen van dien) is er niet meer bij. Ik vertel hem nog veel meer, om aan te geven dat ik zeker niet over een nacht ijs ga, maar dat ik me door mijn suikerziekte niet laat weerhouden. Matt neemt zijn petje voor me af. “Dat je het nog durft en helemaal alleen nog wel.” Al gauw komen echter de herinneringen. Als ik de ober wenk en mijn vierde pilsje bestel, zegt mijn maat: “Weet je nog, dat je vroeger tussen de middag rustig een fles wijn leeg dronk?” “Dat weet ik nog wel ja”, antwoord ik met enige nadruk. Matt moet lachen. Hij weet wat er komen gaat. Het was onderweg naar Lissabon, ergens in Zuid Frankrijk of Spanje. In ieder geval ergens waar ze tijdens de lunch ongevraagd een geopende fles of karaf wijn op tafel zetten. Bij de prijs in begrepen, dacht ik dan altijd, zonde om het te laten staan. Matt nam hooguit één glaasje en lengde dat aan met een liter water. De rest dronk ik op, waarna ik een half uur of zo later, fluitend en met één handje boven op het stuur, in het wiel van Matt kroop bij wie dat ene glaasje wijn in zijn benen was geslagen. Op een gegeven moment kneep hij in zijn remmen en sneed me zo de kant in. “Godver, als je kunt fluiten, kun je ook wel koptrekken”, voegde hij me nijdig toe. De verhalen vliegen over tafel. Prachtige verhalen. gedeelde herinneringen, individuele herinneringen. We vullen elkaar aan. Bestolen in Istanbul, berooid in Le Havre. We konden nog net een halve kilo suiker kopen en zijn toen letterlijk op suikerwater en een half zakje friet de man in twee dagen (zo’n 550 km) naar huis gefietst. Het verhaal van de verloren tentstokken. We lachen steeds harder. Lang geleden vertelden Matt en ik het verhaal van de verloren tentstokken graag aan onze kroegmaten, waarbij we elkaar dan besmuikt aankeken in de hoop dat er gevraagd zou worden: “Hoe deden jullie dat dan, zonder stokken?” “Wat denk je?”, vroegen wij dan op onze beurt. Ondertussen blijkt Matt pilletjes te moeten slikken in verband met prostaatklachten en biecht ik op dat ik enkele jaren geleden een transurethrale resectie van de prostaat achter de rug heb, waarover ik maar niet zal uitweiden bij het dessert. Ja, mijn schat we worden oud, begin ik zachtjes te zingen. Het wordt tijd dat we opstappen. “Zie je Jan en hoe heet ze ook alweer nog wel eens”, vraag ik, als we naar de auto van Matt wandelen. “Nee”, moppert Matt,” iedereen schijnt te denken dat het vanuit Breda langer naar Amersfoort is dan andersom.” Ik voel me een beetje beschaamd. Mijn contacten zijn functioneel, dat wil zeggen dat ik op gezette tijden fietsmaten, zangmaten, wandelmaten of kroegmaten heb. “In het voorjaar kom ik langs”, beloof ik, als we laat in de avond afscheid van elkaar nemen, “op mijn nieuwe randonneur”. “Eerst zien”, hoor ik mijn fietsmaat van weleer denken.
8
NOVEMBER 2009 Gevarieerde trainingskilometers 1/11 De wijnmaand is voorbij. Bij elkaar opgeteld heb ik in oktober 1217.8 km gevarieerde trainingskilometers afgelegd. Merendeels virtuele kilometers op mijn Tunturi hometrainer in mijn werkkamer, comfortabel uit de wind en voor de tv. Of op een Swinn spinningbike, tijdens mijn wekelijkse trainingsuur bij Hester Marieke Kroes, ex prof wielrenster uit de ploeg van Leontien van Moorsel. Echte kilometers op een oude Colnago racefiets. Hardlopend en wandelend afgelegde kilometers heb ik ook meegeteld. En vandaag heb ik om te beginnen op bovenaan een nieuwe bladzijde van mijn logboekje ‘november’ genoteerd. Een echt trainingsschema hanteer ik niet. Trainen doe ik op gevoel en zoals het uitkomt. Soms komt het niet uit, of voel ik dat ik rust moet nemen. Soms mislukt een training, omdat ik in een hypo verzeild raak, of last krijg van ‘doorstijgende suikers’. Dan kan ik balen. Over de regelmaat die ik in de afgelopen maand in de training heb kunnen aanhouden, valt echter niet te mopperen. Mijn doel voor deze en komende maanden is een geleidelijke uitbouw van de omvang. Simpelweg langere duurlopen en langere wandeltochten maken. Meer uren achtereen op de fiets. Uiteindelijk per dag zo’n 7 à 8 uur gedurende een dag of 14 kunnen fietsen is meer een kwestie van gewenning dan van kracht, weet ik uit ervaring. Na een dag of drie, vier weet ‘het lichaam’ niet beter dan dat het die inspanning ‘zonder tegenstribbelen’ moet leveren. En heb je eenmaal het juiste ritme te pakken, dan wordt het afleggen van de dagetappes steeds gemakkelijker. Maar ja, successen uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst. Wel weet ik heel goed waaraan ik begin. Alleen heb ik sinds mijn tocht naar Lissabon (ik was toen 40 of 41 jaar) nooit gedacht, dat ik überhaupt nog eens aan een grote rit zou beginnen. Ik weet zelfs nog goed, dat ik zo’n 40 jaar geleden tegen mijn fietsmaat grapte, toen wij in Istanbul aan de Aya Sofia voorbij fietsten: “Leuk voor een cultureel busreisje met mijn 60+ kortingkaart”. Na mijn 42e verjaardag werd het gedreven sporten in ieder geval steeds meer iets uit het verleden. Dat kwam ook een beetje doordat ik met een ernstige longinfectie, hoge koorts en een ketonenvergiftiging in het ziekenhuis terecht kwam. Bijgevolg verloor ik mijn wedstrijdniveau en sportieve ambities. Ook raakte ik enigszins verzeild in een soort van midlifecrisis. De doffe uitslag op gewonnen bekers en zilveren lauwertakken weerspiegelde daarbij steeds meer een vergane glorie. En met de gedachte “wat stelt het eigenlijk allemaal voor?”, heb ik op een gegeven moment enkele dozen vol lauwertekens in de vuilnisbak gekieperd. Maar ik weet dus heel goed waaraan ik begin. Ik herinner me de zinderende hitte in de uitgestrekte en lege Extremadura in het middenwesten van Spanje. In gedachten zie ik de uitgestorven dorpen, de geblindeerde winkeltjes en cafeetjes; honden te loom om hun kop op te heffen. Ik herinner me hoe we vroeg in de avond rillend van de Grossglockner naar beneden suisden, met onze welhaast bevroren vingers om de remmen geklemd; de nachtelijke kou op de bergcampings. Ik herinner me insectenwolken in de Zweedse wouden. Bulgaarse honden die naar je kuiten hapten; lekke banden; tegenwind; slagregens, lege magen en dorst. Kortom: Ik herinner mij het afzien. Heerlijk, heerlijk, achteraf. Vooral echter heb ik herinneringen aan de trots op onze prestaties; aan de stille routes door een nog ongerepte natuur; aan pittoreske dorpscafeetjes en aan ontmoetingen met vele vriendelijke en behulpzame mensen. Ik weet ook heel goed dat goed getraind zijn het halve werk is. Ik ken mensen die hun afscheid van het arbeidzame leven wilden markeren door lopend of fietsend (een stuk van) de eeuwenoude pelgrimsroute naar Compostella in het NW van Spanje af te leggen. Waarom zoiets altijd over de drukke Camino de Santiago moet, is me een raadsel. Er lopen tientallen historische routes door Europa, die vanwege de rust mijn inziens veel geschikter zijn om desgewenst “wandelend stil te 9
staan bij de zin van het leven”. Gemeenschappelijk aan bedevaartgangers is een wat extatische geest in een relatief ongetraind lichaam. In beslag genomen door een queeste om ‘het hoofd leeg te maken’ kunnen zij zich geen voorstelling maken van hoe pijnlijk het kan zijn als daarbij ‘je benen vollopen’. De teleurstelling kan erg groot zijn, als een ‘leeg hoofd’ geen remedie blijkt te zijn tegen stukgelopen voeten, of geforceerde knieën. Je hebt er die resoluut afhaken, of stukken smokkelen door de trein te pakken of bagagevervoer te regelen. De geest is immers gewillig, het vlees zwak en het lichaam liegt nooit. Verbeten doorzetters zijn er ook. Door de roofbouw die ze daarmee plegen, gaan ze jammerlijk verloren voor welke ‘senior actief’ activiteit gedurende de rest van hun leven dan ook. Gelukkig ben ik een aprilstier, van nature lui en aards. Zingevingvragen zijn niet zo aan mij besteed. Mijn genietingen zijn triviaal: weidse landschappen, mooie mensen, mooie verhalen, een smaakvol streekgerecht, een ambachtelijk glas bier, het fiere genoegen van ‘de wereld aan je voeten’ als je een bergpas bent opgefietst of een top hebt beklommen. Uit ervaring kan ik overigens best wel meepraten over geestelijke ballast die je met je mee kunt torsen. Maar in de voorbereiding op tochten die een flinke inspanning vereisen, vind ik het toch verstandiger om de aandacht te richten op de eventueel overbodige ballast in je rugzak of fietstassen. En op trainen natuurlijk, want ook het aardse genieten heeft een prijs. En die prijs dient vooraf betaald te worden. De kosten gaan namelijk voor de baat uit. Ook dat weet ik uit ervaring. Daarom wil ik minimaal 5000 km ‘in de benen hebben’ als conditioneel fundament om überhaupt te kúnnen genieten.
Tunturi E30 (hometrainer) 19 juni 2006: Helemaal in de vernieling, en zo’n anderhalf uur later dan mijn wandelmaten, strompelde ik de gîte in het skidorp Gourette binnen. Een skidorp heeft in de zomer altijd iets naargeestigs, maar dit troosteloze gat helemaal. Dat kwam ook omdat het plensde en ik me niet kon herinneren ooit zo kapot geweest te zijn. Op de 2465 m hoge Hourgette d’Arre hadden de jongens nog wel een tijd op me gewacht, hoewel het koud en mistig was op de pas. Op het moment dat ik kwam aangesukkeld, begon het ook nog te regenen en tot aan Gourette zou het ook niet meer ophouden met het lozen van het hemelwater. Toch was ik ’s morgens, nauwelijks stijf van de voorgaande dagen, opgewekt aan de 3 e dag van onze jaarlijkse wandelweek in de Pyreneeën begonnen. Voor vandaag stond er weliswaar “opnieuw een kanjer van een etappe” op het programma (tijdsduur: 9.10 uur), maar tevens “een van de mooiste van de GR 10”. In de wandelgids5 had ik gelezen over de Corniche des Alhas, een korte passage tegen een steile rotswand boven een diep ravijn; over de Chemin Horizontal, een spectaculaire passage onderlangs steile kalkrotsen; de uitzichten op de Plaine de Soussouéou; de terugblik de Pic du Midi d’Ossea en het helderblauwe Lac d’Anglas. Daar kwamen we toch voor? In elk geval had ik ’s morgens geen enkel voorgevoel, dat het een onheilsdag zou worden. Het enige waar ik naast gegrepen had was een stevige bak koffie. De afgelopen nacht hadden we in een hotelletje geslapen. Non, om half zeven ontbijten konden we er niet. “Dan maar uit de zak eten”, werd besloten, want we wilden vanwege de zwaarte van de tocht in ieder geval om zeven uur vertrokken zijn. Ik scheen al vanaf het begin, zonder het zelf in de gaten te hebben, “als een natte krant” geklommen te hebben. Dat kreeg ik pas door, toen John op een gegeven moment pal achter me kwam lopen. Om te voorkomen “dat je in het ravijn zou donderen”, verklaarde hij later. Zo traag en onvast had hij me niet eerder zien lopen. Op dat moment verbaasde me dat een beetje, maar niet veel later voelde ik ‘de klap van de hamer’ die al enkele uren eerder was uitgedeeld.. 5
Ton Joosten (2006) Wandelgids GR-10. Van de Atlantische Oceaan naar de Middellands Zee in 52 etappes. Elmar B.V. Rijswijk
10
“Hongerklop”, zei ik tegen de rest van het clubje, dat verderop stond te wachten aan het begin van het pad dat ons naar de andere kant van de berg zou voeren. “Helemaal niks voor een diabeet om zonder ontbijt op pad te gaan.” Met zeker nog zo’n 3 kilo crisisvoer in mijn rugzak (stroopwafels, mueslirepen, Ligakoeken, Energy bars, gedroogde vijgen en abrikozen, druivensuiker, fruitcakes) sloeg dat natuurlijk nergens op, maar wel miste ik mijn koffieshot, te bemerken aan een lichte zweem van hoofdpijn. Een hypo of een hyper had ik niet, dat had ik ondertussen al wel vastgesteld. Ik miste eenvoudigweg de kracht in mijn benen om me, zelfs op horizontale stukken, in een redelijk tempo voort te bewegen. En ik zal vast ook gekweld uit mijn ogen hebben gekeken, toen me duidelijk werd dat er nog zo’n 400 m geklommen moest worden en daarna nog ruim 1000 m gedaald. “Kom maar hier met die zak.” Zonder iets aan mij te vragen sjorde Rob mijn rugzak op zijn borst en begon met pakweg 30 kg gewicht om zijn schouders te klimmen. Een beetje lullig voelde ik me wel, maar het was even niet anders. Het geploeter om boven te komen werd er helaas ook niet veel minder door. “Afdalen zal wel gaan”, zei ik dapper, toen ik eenmaal boven was en mijn rugzak weer omdeed. Ik kreeg een bemoedigend knikje van de een of de ander. Gebruikelijk kwinkslagen bleven uit. Luttele minuten deed ik mijn best om het tempo van mijn voorgangers enigszins te volgen, maar op het eerste stuk, een onaangenaam pad vol stenen en rotsen, zag ik al gauw het nutteloze hiervan in. “Neem maar geen risico Pedro, we komen er wel”, zei Lex, die (ook niet fris meer trouwens) als een trouwe buddy vanaf het moment van dalen bij me in de buurt bleef. Zwijgend liepen we achter elkaar aan. Het weer werd steeds slechter. In een striemende regen en wind werd het op de open vlakten van Plaa de Batch steeds lastiger om het juiste spoor aan te houden. Bang om de markeringen uit het oog te verliezen, deden we geen moeite meer om modderplassen en blubbersneeuw te mijden, onze sokken en schoenen waren toch al doorweekt. Om de boodschap op de waarschuwingsbordjes, pas op, wilde beren in dit gebied, maakten we ons niet al te veel zorgen, wel over het onweer dat pal boven onze hoofden losbarstte. En al die uren zat ik steenkapot, besloeg mijn bril om de haverklap en waaide mijn noodcape van € 0,50 aan flarden. Wat een ellende. Toen we eindelijk de gîte binnenstapten, ging de zorg naar mij uit. “Is er iets met je suiker niet in orde?” Ik mompelde iets over benen die niet wilden; dat ik bang was om te vallen; dat we verkeerd gelopen waren; hadden moeten schuilen voor het onweer. Als ik me niet zo beroerd had gevoeld, dan had ik vast een verhaal opgedist over een lange omweg die we moesten maken in verband met uitgehongerde beren, die aan mij een gemakkelijke prooi gehad zouden hebben. Deze keer deed ik geen poging om met wat humor de situatie te bagatelliseren. Opgelucht dat ik heelhuids aangekomen was en nog enigszins samenhangende taal uitsloeg, luisterden ze trouwens maar half. Een pilsje sloeg ik af. Liggen was het enige wat ik wilde. “Eerst even plat”, zei ik. In de stinkende gîte ging ik op zoek naar een leeg bed. In de bedompte gangen was het een chaos van doorweekte sokken en schoenen. Overal hangen poncho’s en gamashen te drogen. Ik struikelde over de neergekwakte rugzakken en Leki’s. Dat alles deerde mij niet veel, als ik er maar bij kon gaan liggen. Tegen de tijd dat het eten werd opgediend, ontwaakte ik uit mijn katzwijm. “Ik weet niet of ik dit nog moet willen”, zuchtte ik tegen mijn wandelmaten, toen ik aanschoof aan de lange houten tafel. Het aangereikte pilsje smaakte me niet. Het tweede al beter en de met grof brood geserveerde pastaschotel was onverwacht lekker. Ik kikkerde op en vertelde mijn maten dat mijn voorbereiding er dit jaar een beetje bij ingeschoten was. Ja, wat wilde je. Twee operaties, waarvan een onder narcose. En een met geweld eruit gewrikte verstandskies had me ook weken parten gespeeld. Nee, meerdaagse voorbereidingstochten met volle bepakking hadden er dit jaar niet ingezeten. Veel verder dan wat Sisyfusarbeid door met een oude rugzak vol kiezelkeien de trap op en af te lopen en series step-ups op een krukje voor het keukenraam met dezelfde zak vol keien, was ik niet gekomen. En veel meer dan wat verbaasde blikken van mijn buurvrouw en de opmerking van Gerda “veel gekker moet het niet worden”, had me dat ook niet opgeleverd. In
11
2006 ontbrak het me kortom aan basisconditie, om over ‘piekvorm’ nog maar te zwijgen. Desondanks vroeg ik toch me hardop af of ik (op mijn leeftijd en als diabeet) niet teveel risico’s nam op de zware bergtochten. Ik nam de woorden “afhaken of harder trainen” in de mond. “Dan ga je maar harder trainen, klonk er beslist.” Ik weet niet precies wie dat zei, maar het doet me nog altijd veel deugd, dat de gelegenheid niet te baat werd genomen om mij als turtle te lozen. Drie jaar eerder had ik me bij dit clubje van ‘jonge honden’ kunnen aansluiten. Dat was tijdens een feestje bij Freek, de oud-buurman van Gerda. Hier werden allerlei sterke verhalen verteld over de GR 5 naar Nice. Ik probeerde op mijn beurt indruk te maken met sterke (en vast aangedikte verhalen) over beklimmen van een aantal drieduizenders in de Zwitserse, Oostenrijkse, Italiaanse en Franse Alpen; over een spectaculaire tocht langs via ferrata in de Dolomieten en, minder ver weg, over hoe we in het donker de weg kwijt raakten in de Hoge Venen in de Ardennen en vast kwamen te zitten in het moeras. Of ik zin had om mee te lopen, want ik paste wel in het (inmiddels uitgedunde) clubje, vond men. Na de GR 5 club wilden mijn nieuwe maten aan de GR 10 beginnen. Dat wilde ik graag, maar ik moest wel eerst geballoteerd worden door “meneer de voorzitter”. Henk deed niet moeilijk en met een grijns zei hij: “Ik vind het goed, want dan ben ik niet meer de oudste”. Henk en ik schelen 5 jaar. De rest is zo’n 10 à 15 jaar jonger dan ik ben. Verschil in leeftijd betekent ook verschil in kracht en tempo, maar als ik mijn ‘leeftijdhandicap’ aftrek van de tijd die soms op mij gewacht moet worden, blijf ik de meesten voor, bij wijze van spreken. De volgende dag was ik trouwens volledig over mijn inzinking heen en heb ik ’s avonds in onze berghut luidkeels gezongen. De gardien had om zijn gasten te vermaken een fluitist ingehuurd. Aan meezingrepertoire had hij voor ons niet veel meer Tulpen uit Amsterdam in de aanbieding. Zelfs het overbekende Napolitaanse volkslied Santa Lucia kon hij niet meespelen. Maar de hutbewaarder reageerde verrukt, toen ik Quardi Mare come è bello begon te zingen. En bij elk volgende lied wat ik inzette, vulde hij mijn likeurglaasje steeds weer bij. Nou, en dan wil je je best wel doen. Een beetje sneu voor de fluitist was het wel. Toen we de volgende ochtend aanstalten maakten om verder te trekken, kwam de uitbater mij de hand schudden. Ah, quelle voix, zei hij erbij en of ik niet de rest van het wandelseizoen wilde komen zingen. “Ik zal het aan mijn vrouw gaan vragen”, heb ik hem beloofd, “volgend jaar misschien” (wat ik natuurlijk niet meende). Nu ik erover nadenk kan mijn solo-optreden ook heel goed in een ander jaar geweest zijn, waarschijnlijker zelfs. Dat neemt niet weg, dat de vierde dag geldt als ‘mijn dag’ en ik altijd zal blijven opzien tegen ‘de derde dag’. Wat deze memoires met mijn hometrainer van doen hebben? Wel, die heb ik in juli 2006 aangeschaft om voortaan al in de wintermaanden te kunnen beginnen met het leggen van een fysiek fundering. In de wintermaanden van 2006 ben ik met hetzelfde doel bovendien ook gaan spinnen.
Swinn (spinningbike) “Als je niks voelt, dan doe je iets verkeerd!” De altijd opgewekte stem van Hester Marieke overstemt het gezucht en gesteun van de spinners. En met het gevoel in mijn bovenbenen is niks mis. Een vliedende pijn schiet door dijbeenspieren, zoals op een stralende zomerdag een vleug schaduw over de aarde kan snellen, als een wolkje voorbij de zon geblazen wordt. Ik heb niks met ‘in de lucht fietsen’ op de hele beat van welke opzwepende muziek dan ook, want de snelle afwisseling van staan, zitten, staan, zitten, staan en heupen stil, enzovoort, enzovoort, doet pijn. En verzuringpijn vind ik niet fijn. Met benen die aanvoelen als komkommers, heb ik genoeg ervaring. Er zitten nog steeds sintels in mijn knieën van 12
een valpartij over de voorlaatste horde tijdens een hoofdklasse competitiewedstrijd over 400m horden. Olga Commandeur, die iedere morgen in mijn beeld schuift als Gerda Nederland in Beweging opzet, heeft me destijds nog overeind geholpen. Volgens mij heb ik als voorbereiding op Barcelona ook niet zo veel aan trainingsvormen die gericht zijn op het vergroten van de zuurtolerantie in mijn oude spieren. Ontwikkelen van duurvermogen, daar komt het op aan. Hoe dan ook, vaak smokkel ik met oefeningen die staande, snel en met lage weerstand uitgevoerd moeten worden. Geef mij maar ‘halve beat’ met hoge weerstand. Minutenlang staan is dan geen enkel probleem. Soms is ‘een beurtje overslaan’ geen kwestie van smokkelen, maar moet ik verzaken in verband met diabetes gerelateerde ongemakken. ‘Het suikerpotje’ kan snel leeg raken door de energie die geleverd moet worden tijdens een uur spinnen, hoewel ik met een suikerspiegel 12 à 14 begin, de pomp afkoppel en tussen de bedrijven door nog wel eens aan een koek knabbel. Als ik moet opgeven, heb ik de pest in. Ik ga geenszins gebukt onder mijn chronische aandoening, maar voel me altijd wel een beetje teneergeslagen als ik moet opgeven (al zal ik dat niet gauw toegeven). Hester Marieke heeft altijd in de gaten, als het niet lekker met me gaat. Dan stuurt ze me dezelfde dag nog een e-mailtje: “Ging het niet goed met je? Je zag een beetje bleekjes, ha,ha.” Te pas en te onpas kan ze ‘ha, ha’ aan zinnen toevoegen, maar ze is een schat van een meid die heel verantwoord met haar vak omgaat. Toen ik pas bij haar begon met spinnen, wilde ze precies van me weten, wat ze moest doen als ik onwel mocht worden. “Niet schrikken”, heb ik haar uitgelegd en nog wat elementaire handelingen in geval van een ernstige hypo. Eén keer heb ik comateuze hypo meegemaakt, zo’n 12 jaar geleden op vakantie in Wales. Toen ben ik zelf wel erg geschrokken. Ik kende Gerda nog niet zolang. Overdag hadden we in druilerig weer een stuk van het Pembroke Coast Path bewandeld, waren tegen het einde van de middag in een echte pub beland, hadden pints gehesen (ik althans) en pie gegeten. Het was erg gezellig bij de open haard, maar om bij onze tent te komen, moesten we wel nog een stevige helling op. Vermoeid en met teveel alcohol en te weinig koolhydraten in het lijf, ging ik daarna meteen onder zeil. Midden in de nacht werd ik in een visioen meegesleurd in een draaikolk, die eindigde in een gootsteenputje. Ik werd net niet naar binnen gezogen, omdat Gerda me door elkaar schudde en probeerde droog brood door mijn keelgat te proppen. Ik kon niet meer praten, slecht graaien naar mijn flaconnetje pure siroop. Van pure emotie heb ik moeten huilen. Het is gelukkig goed afgelopen en het is meteen een goede les geweest. Zoiets overkomt me nooit meer (hoop ik).
Koga Myata (randonneur) 20/11: Vandaag kan ik mijn nieuwe fiets ophalen, die ik vorige maand besteld heb. Op advies van de tweewielerspecialist heb ik de stalen variant van de Koga Myata Randonneur aangeschaft. “Een stalen fiets zit op lange tochten comfortabeler dan een aluminium fiets”, volgens de verkoper, die het uit ervaring spreekt. Gerda rijdt me met de auto naar de speciaalzaak in Galder, waarnaar al mijn fietsminnende maten me hebben verwezen. Na een laatste instructie stap ik op mijn nieuwe fiets en rijd ik over het fietspad door het Markdal naar huis. Wat een verschil met mijn oude Gazelle Medeo. Hoeveel lichter rijdt deze fiets ondanks zijn 18 kilo aan gewicht. Hoeveel soepeler kan ik schakelen. Ik ben meteen erg in mijn nopjes, ook al omdat er een flinke wind in mijn rug blaast. Met een lichte duimdruk schakel ik over naar de grootste versnelling en haal met gemak een snelheid van tegen de 30 km p/u. Ik vraag me zelfs af of de grootse versnelling niet te klein zal blijken te zijn als ik eenmaal echt getraind aan mijn tocht kan beginnen. Euforisch kom ik thuis en kus mijn schat die mij deze fiets heeft ‘aangesmeerd’. De eerste 13 km heb ik met mijn Koga afgelegd en blij als een kind met een sinterklaascadeautje etaleer ik de aanwinst in de woonkamer. Samen met Gerda loop ik erom heen. Handig zo’n standaartje aan het voorwiel. Of ik veel zal hebben aan het stuurkompasje, vraag ik me af. Aan het stuur moet ik nog wel even wennen, maar aan het materieel zal het niet liggen. Ik kan me nauwelijks meer voorstellen, dat ik vroeger in een
13
dag of zeventien op een goedkoop sportfietsje met 12 versnellingen over een 2504m hoge Alpenpas naar Istanbul ben gefietst. Ik had er een racestuur en racezadel opgezet. Op het idee om er een bergpion op te laten steken, kwam ik niet. Maar de tijden zijn veranderd. Nu heb ik drie schakelbladen voor en acht achter. Wat een luxe. Luxe zijn ook mijn comprimeerbare donzen slaapzak, een self floating matrasje en mijn super lichtgewicht trekkerstentje. Wat een verschil met vroeger, toen Matt en ik om gewicht te besparen alleen maar een lakenzak bij ons handen. Als we mazzel hadden konden we wat hooi pikken van schelven die we onderweg tegenkwamen. Dat propten we dan ’s avonds onder het grondzeil en verschaften ons daarmee de illusie dat de ondergrond waarop we lagen niet zo hard was. In koude nachten trokken we een aluminium (EHBO) dekentje over ons heen, dat ritselde bij iedere beweging. Luxe voor die tijd was wel het dure tentje waarin we sliepen, een van eerste lichtgewicht exemplaren. Jarenlang heb ik plezier van gehad, totdat mijn dochter het een keer heeft meegenomen naar een Pinkpopfestival, waar het leuk scheen te zijn om bij elkaar de scheerlijnen door te snijden en peuken uit te drukken op het tentzeil.
Colnago (racefiets) Juni 2009: “Wat ga je doen met je vrije tijd?”, vroeg de conciërge van de school waar ik werkte eens in mijn laatste jaar als remedial teacher. “In ieder geval weer meer sporten”, gaf ik te kennen, “misschien koop ik wel weer een tweedehands racefietsje om te zien of ik hard fietsen weer leuk vind.” De Colnago werd me toen als het ware in de schoot geworpen. Zijn vader bleek zijn leven lang al te fietsen, maar wilde wel van zijn reservefiets af, die al jaren ongebruikt aan de muur hing. Voor een luttel bedrag mocht ik hem op komen halen. Een paar wielerschoentjes kreeg ik erbij cadeau. Gerda had met haar vooruitziende geest al een fietshelm voor mij gekocht. De fiets moest erg aan me wennen. De eerst keer dat ik erop stapte wierp hij me bijna op de grond… Die eerste keer zal ik niet licht vergeten. Ik had nog nooit met wielerschoentjes gereden en alleen al om ze (leunend tegen de keukenmuur) vastgeklikt te krijgen, kostte me de nodige moeite. Toen ik eindelijk van mijn oprit kon wegrijden, bleek dat ik een te grote versnelling had opstaan, maar help, ik durfde het stuur niet los te laten om tussen mijn knieën te duiken naar het hendeltje aan het frame. Om niet meteen te vallen trapte ik krachtig op de pedalen en schoot de weg op, waar net een auto aankwam (die gelukkig voor me inhield). Het duiken naar de remhandels aan een racestuur bleek ik ook helemaal kwijt te zijn. Mijn verwoede pogingen om bij het uitrijden van de straat mijn voeten los te wrikken, mislukten jammerlijk. Slingerend reed dus maar ik op een lantaarnpaal af, waaraan ik me in wanhopig vastgreep. De helm sloeg tegen de paal en drukte mijn bril scheef om mijn neus. Met vast zo’n seniele André van Duin uitdrukking op mijn gezicht, keek ik schuw om me heen. Getuigen van mijn potsierlijk gedrag zag ik gelukkig niet. Loskomen van de fiets was ook nog een crime, maar lukte uiteindelijk wel. Ik zette mijn bril en helm weer recht, klikte het spanbandje onder mijn kin los en wandelde de circa 200 afgelegde meters zachtjes fluitend, en met een air van “ach, lekke band of zo”, terug naar huis. En dat er spanveertjes aan klikpedalen zitten, kreeg ik pas later mee. Het heeft nog zeker een maand geduurd, voordat ik een nieuwe poging ondernam. Met andere pedalen wel te verstaan, met van die ouderwetse toeclips. Eenmaal niet bang meer om te vallen, keerde ook snel het ‘racefietsgevoel’ terug tijdens mijn steeds langere tochten in de omgeving. Opmerkelijk toch zo’n motorisch geheugen, dat ‘een gat’ van zeker 20 jaar moeiteloos overbrugt. Nadat ik het gevoel van schakelen, remmen en bochten nemen weer terug had, heb ik opnieuw de pedalen laten wisselen en moderne raceschoentjes (met een verzonken kliksysteem) gekocht. Sindsdien zou ik niet anders meer willen fietsen, dan vastgeklonken. Heerlijk, zo’n getemde fiets die als een verlengstuk van je lijf aanvoelt en die doet wat jij wilt…
14
DECEMBER 2009 Ventoux-held op zolder 07/12 Sinterklaas heeft me de hele week in de weg gezeten. Ik heb weinig kunnen trainen in de eerste week van december. Ik heb gisteren wel voor de derde keer 80 km achter John aangefietst. John is een van mijn GR wandelmaten, die zich normaliter in de wintermaanden op schaatstraining stort, maar dit jaar wil blijven doorfietsen. En gisteren ging het voor mijn doen best wel aardig. Misschien wel vanwege de warme wielerhandschoenen en waterdichte schoenovertrekjes die de sint mij cadeau had gedaan. De eerste keer was het een kwestie van overleven en thuis zien te komen Onderweg kreeg ik toen wel een hypo van 2.4 en daarna fiets je niet hard meer, kan ik je wel vertellen. Ik heb na die eerste keer ook drie dagen rust genomen, alvorens weer een beetje aan trainen te gaan denken. Ook de tweede keer bleek de sprong van mijn vaste rondje van 50 km naar een parcours van 80 km eigenlijk te groot. De laatste 30 km achter de brede rug van John aanharken dus maar weer, maar nu zonder naweeën in de dagen daarna. Vandaag kon ik voor mijn doen, zoals gezegd, wel aardig volgen. John had weliswaar zijn racefiets voor een zwaardere crossfiets verruild en kilometers lang staande gefietst, maar dat mocht voor mij de pret niet drukken. Wel dat hij geen spatbordje gemonteerd had en het die dag regende. De eerste paar uur reden we gemiddeld om en nabij 28 km p/u. Daarna kon ik dat tempo niet meer volhouden en zakte het gemiddelde tempo gestaag. Uiteindelijk bleken we niet harder gereden te hebben dan een mij toch wat tegenvallende 24.7 km p/u. “Zonder mij was je zeker allang gewassen en gewatergolfd”, probeerde ik John uit zijn tent te lokken over deze prestatie. Hij lachte vriendelijk. Maar dat hij onder de douche uit zou zijn geweest, beaamde hij wel. Eigenlijk heeft John (die volgens mij met gemak tegen de 40 km p/u kan rijden) voor zijn trainingsdoelen natuurlijk niks aan mij. En ik eerlijk gezegd ook niets aan hem, hoezeer ik het waardeer dat hij mij op sleeptouw wil nemen. In de opbouw die ik voor Barcelona voor ogen heb, fietst hij me (hoezeer hij zich ook aanpast) eigenlijk veel te hard. Belangrijk is, dat ik me niet forceer.‘Heel blijven’ is een devies wat ik goed voor ogen moet blijven houden. Een beetje ‘losfietsen’ vind ik voor vandaag daarom ook meer dan voldoende. Ik stel een van de harttarget programma’s in op maximaal 120 slagen per minuut. Daar kan ik mij geen buil aan vallen. Ik wil onder het omslagpunt blijven waarop verzuring van de spieren gaat optreden. Eigenlijk heb ik geen idee wat mijn maximale hartslag is en bij welke frequentie melkzuren vrij komen. Aan de vuistregel ‘200 min leeftijd’ heb ik niet veel, omdat mijn hart al meer dan 40 jaar aan inspanningen gewend is. Misschien is het geen gek idee om me in het voorjaar te onderwerpen aan een uitgebreid sportmedisch onderzoek, inclusief een maximale inspanningstest, spierkrachtmeting en calorieverbruik. Aan ‘120 slagen’ val ik me inderdaad geen buil. De weerstand, die automatisch aan de hartslag wordt aangepast, verandert nauwelijks. Ik zap wat langs de tv-kanalen, maar vind op dit vroege ochtenduur niks wat me boeit. Het Hour of Power en aanverwante uitzendingen kunnen mij gestolen worden. Ik zet de tv uit en grijp in de doos vol uitgeknipte recepten, die onder handbereik op mijn boekenkist staat te wachten. De kerstdagen staan voor de deur en daarvoor mag ik me graag uitsloven in de keuken. In de chaos aan knipsels blijkt een krantenartikel van Bert Wagendorp te zitten. Bert is al jaren mijn favoriete columnist in de Volkskrant. In zijn columns echter heb ik hem nooit op enige sportieve aspiraties kunnen betrappen. Toch blijkt hij de Mont Ventoux beklommen te hebben. Ik moet weer glimlachen om de Ventoux-held op zolder, waarin hij zichzelf beschrijft als een aan zelfoverschatting lijdende lul op wielen. Zijn pijnlijke ervaring van het verschil tussen virtuele en reële kilometers, zeker als ze bergop gaan, dwingt mij tot nadenken: 15
De berg is in het echt veel wreder dan op een scherm en dat heeft me gesloopt. Hij heeft me verpletterd.. Het gevoel van gesloopt worden, heb ik al heel wat keren aan den lijve ervaren. Ook de verzuchting, hel, nooit meer, is vaak bij me opgekomen. Toch ben ik vol zelfvertrouwen de sportieve uitdaging steeds opnieuw aangegaan. Maar waar ligt de grens tussen zelfvertrouwen en zelfoverschatting? Als de fietscomputer piept ten teken dat het ingestelde uur om is, blijf ik even zitten en herlees de slotzin: Ik ben veel ingehaald vandaag, maar vooral door de werkelijkheid. Hoe zal het mij straks vergaan?
Driftsneeuw 20/12: Het is koud buiten. Er wordt gewaarschuwd voor een gevoelstemperatuur van -15 graden. Gladde sneeuwresten op de wegen maken het bovendien helemaal onverantwoord om naar buiten te willen. Stiekem vind ik het helemaal niet erg, dat de rit niet doorgaat. Het is pas december. Nog tijd zat dus om mijn mentale weerbaarheid tegen ‘afzien’ te testen. Het begint pas echt als Gerda en ik terug zijn uit Nieuw Zeeland, waar we zes weken heen gaan om mijn afscheid van het arbeidzame leven te markeren. Opgewekt breng ik haar dus het zondagse ontbijtje op bed. Of ze last heeft van het zoeven van het vliegwiel boven haar hoofd, vraag ik. “Dat wel, maar doe maar”. Mijn plan is om vandaag 3x een uur te fietsen, met tussendoor een korte pauze. Om kwart over acht stap ik op de hometrainer. Ik ben blij, dat ik binnen zit. Sneeuw stuift horizontaal langs het raam van mijn zolderkamer. Driftsneeuw heet zoiets. Ooit ben ik eens rond 2800m hoogte, samen met Twan en nog enkele gelegenheidsmaten, in driftsneeuw verzeild geraakt en hebben we moeten overnachten in een schuilhut met slechts vier bedden. Met oog op de beklimming van de Gran Paradiso, maakten we een trainingstocht naar de top van op de Monte Emilius,6 als ik me niet vergis. Twan zeulde een meterslang klimtouw met zich mee. Waarom weet ik eigenlijk niet. Weliswaar lagen nog grote delen van de hogere wandelpaden in het Aosta-gebergte bedekt onder verijsde sneeuwvelden (en was ik blij dat ik mijn stijgijzertjes bij me had), een echte noodzaak om aan te lijnen was er niet. Wel bleef het die hele week slecht weer en hebben we de top van de Gran Paradiso toen ook niet te zien gekregen. De gezelligheid op onze uitvalsbasis, de kleinschalige bergsportcamping van Cogne, was er niet minder om. Na iedere tocht staken we letterlijk de koppen bij elkaar boven een Copa d’Amici. Dit is een houten nap waaruit je gezamenlijk sterke koffie slurpt door een rietje. En sterk kun je gerust letterlijk nemen, want de hete koffie wordt vermengd met grappa en nog een aantal (alcoholische) ingrediënten. Iedere kroegbaas houdt er zo zijn eigen, vaak geheime, familierecept op na. Sport verbroedert, maar gezamenlijk uit zo’n nap lurken zeker ook. Twan was een gezellige vent, waarmee het goed ouwehoeren was over de zin en de onzin van het leven. Maar Twan is dood. Zo’n 10 jaar geleden heeft hij zich verhangen aan het klimtouw dat we samen in Aosta gekocht hebben. Als ik in de bergen ben, moet ik altijd aan Twan denken: Een joviale maat en een vlotte prater, die ook heel stil kon zijn. En achteraf beschouwd net zo onbereikbaar als het ‘Grote Paradijs’ zelf. Op een keer zaten we in het Parc des Ecrin in het donker met zijn vieren op de rand van een bergpad, dat we na het eten een stukje waren opgelopen. Met onze benen bungelend in de diepte, zat ieder van ons daar zo met zijn eigen gedachten. We waanden ons alleen, totdat Twan opeens een wolvengehuil aanhief en wij hem in verschillende 6
Zie foto > Monte Emilius en het Becca di Viou
16
toonaarden bijvielen. Tot onze verrassing brak beneden ons in het dal een kakofonie aan hondengeblaf los en werden her en der lichten ontstoken. We moesten ons vastgrijpen om niet van het lachen omlaag te rollen. Had ik toen al iets moeten bevroeden van een ‘eenzame wolf’ in Twan en van een innerlijke verscheurdheid? ‘Afzien’ kon hij als de beste, maar onder welk niet gekozen lijden ging hij gebukt? Tegen de tijd dat bijna ben uitgetrapt, komt Gerda om het hoekje kijken. Ze fluit als een hitsige kerel, als ik haar vertel, dat de omvang van mijn bovenbenen alweer met een centimeter zijn toegenomen. “Ik ben met 51 begonnen en ze zijn nu al 54 centimeter”. “Ik ken je niet met zulke benen,” merkt Gerda op, om eraan toe te voegen: “Maar ja, da’s ook het enige mooie aan je. Moet je die buik zien.” In een adem hekelt ze bovendien mijn narcistische trekjes. “Ben maar blij”, antwoord ik, “alle liefde begint met eigenliefde”. Haar verdere commentaar overstem ik door hard mee te blèren met radio Nostalgia: I never promissed you a rosegarden… Voor ik naar beneden ga, noteer ik ondermeer de totaal afgelegde afstand van 89.7 km in mijn logboekje. En al zijn het maar virtuele kilometers, ze tellen mee. Niet zozeer ‘de afstand’ als zodanig, maar wel de duur van de inspanning. Drie uur zitten op een fietszadel betekent niet alleen drie uur gewenning voor je beenspieren, maar ook van je rug- , nek- en schouderspieren. En van je handen niet te vergeten. Op lange tochten zijn het vaak je handen waar je langst last van hebt, weet ik nog wel.
Witi Ihimaera (Whale Rider) 26/12: Tweede kerstdag. Ik zou me best wel een uurtje willen afzonderen om het stofwisselingsproces wat te stimuleren, zeg maar. Maar dat doe ik toch maar niet. In plaats daarvan steek ik de kachel aan en posteer me in mijn luie stoel, met mijn benen op de voetenbank. Ik lees her en der een passage in de routebeschrijving Van Amsterdam naar Barcelona. Neem ik de variant door het vlakkere Rhônedal of fiets ik over de Hoogvlakte?. Gerda komt binnen en ziet waar ik mee bezig ben. “Verdiep je je ook nog eens in Nieuw Zeeland?”, moppert ze, “je hebt me beloofd niet meer over Barcelona beginnen voordat we terug zijn”. “Maar ik begin er toch niet over”, antwoord ik een beetje verongelijkt, “jij begint erover. En ik heb me toevallig ook nog in de reis verdiept”. Triomfantelijk pak ik de kaart van Nieuw Zeeland erbij, waarop ik mijn voorstel voor onze campertocht over het Noorder- en Zuidereiland heb ingetekend. Gerda pakt haar ingetekende kaart erbij. Haar alternatief overlapt de mijne voor meer dan 80%. Een gezamenlijk plan is dus zo gesmeed. Ik voeg me ook gemakkelijk naar Gerda’s wensen in de wetenschap dat in ieder geval de Tongaria Crossing en het Mount Cook gebied in ons programma zitten. En op mijn aandringen hebben we een paar mountainbikes gereserveerd. Over “misschien een dagje alleen erop uit” om een flinke ronde te fietsen of te wandelen, begin ik echter niet meer. Een eerdere suggestie in die richting werd meteen afgekapt: “Flinke rondes maken doe je maar met je maten. Je past je maar eens aan mij aan.” “We zien wel als we er zijn”, heb ik toen gedacht, “don’t bite the hand which you feed”. “Zullen we Whale Rider eens bekijken?” Dat vind ik een goed idee. De film vertelt hoe een jong Maori-meisje opgroeit tot held van haar stam, als blijkt dat zij de gave van de ‘ouden’ bezit om te kunnen praten met walvissen. De film biedt een onopgesmukt beeld van de Maori-samenleving van deze tijd, maar toont tegelijkertijd hoe belangrijk de traditionele culturele waarden zijn voor het voortbestaan van deze gemeenschap.7 Ik moet bekennen dat ik onder de indruk ben en zet in die flow een oude CD op van Kiri Te Kanewa sings Maorisongs. Even lijkt mijn queeste heel ver weg, als ik de rugleuning achterover duw, mijn ogen sluit en Kiri ineens met heel andere oren
7
Bron: Wikipedia
17
beluister. Onder Hoki Hoki Tono Mai doezel ik weg met beelden van het dappere meisje op mijn netvlies.
De filosofie van de heuvel 27/11: Ook vandaag doe ik vreselijk mijn best om niet teveel ‘mijn eigen ding’ te doen. Dus ook vandaag al vroeg in de middag de houtkachel weer aangestoken en in mijn stoel geploft. Wat verveeld blader ik door een stapel oude kranten. Gerda bemerkt dat. “Hier”, zegt ze, “ga dit lezen, het is een van de mooiste boeken die ik ooit gelezen heb”. Ze duwt me Kerewin van de Nieuw Zeelandse schrijfster Keri Hulme in de hand. “En ik wil er naar toe, dan weet je dat alvast.” ‘Er’ blijkt Okarito te zijn, de woonplaats van Keri Holme. Ik lees een tijd in het vergeelde boek. Het verhaal over de vriendschap tussen een eenzelvige vrouw en een weesjongetje dat niet kan praten, kan mij niet boeien. Na zo’n tachtig bladzijdes geef ik het op. “Het ‘pakt’ me niet”, verontschuldig ik mij een beetje “en de schrijfstijl vind ik een beetje vermoeiend”. “Jammer”, reageert Gerda een beetje teleurgesteld, maar ze protesteert niet als ik De filosofie van de heuvel opensla. Per slot van rekening heb ik dit boek speciaal voor de kerstdagen gekocht. Ilja’s verslag van Op de fiets naar Rome boeit me vanaf de binnenkant van de omslag, waarop te lezen staat: Een dichter van ruim honderd kilo en een Russische fotografe besluiten op 1 juni 2008 kwart voor vier ’s middags om vanuit Leiden naar Rome te fietsen. Ze zijn niet getraind, vooral hij niet, en niet voorbereid. Zij heeft een gele mountainbike, waarvan het vooral belangrijk is dat hij geel is, hij heeft voor 95 euro een zesdehands Batavus racefiets gekocht bij de Turkse fietsenmaker om de hoek. Prachtig toch? En hoe anders en herkenbaar tegelijkertijd. Rome “is niet van eminent belang”, schrijft Ilja. Of ze er aankomen, of niet, en hoelang ze erover doen, is ondergeschikt aan de gedachte: “We gaan gewoon een stukje fietsen”. Gewoon een stukje fietsen gaat ook nog volgens “de vrolijke flodderfilosofie van prosta tak”, die de vriendin van Ilja er op na houdt. De filosofie komt er op neer, dat alles wat waardevol en belangrijk is ‘gewoon zo’ gebeurt. “Wie van tevoren iets plant of voorbereidingen treft, is zich alleen maar zorgen aan het maken om dingen waaraan niemand iets kan veranderen. En voor je het weet, krijg je verwachtingen en dan is alles al bij voorbaat verpest ( )”. En verwachtingen zijn in de visie van Gelya Bogatishcheva “de oorzaak van alles wat er misgaat in mensenlevens”. Ik kan niet ontkennen, dat je teleurgesteld kunt worden als verwachtingen niet uitkomen, maar als diabeet kan ik me uiteraard niet veroorloven om ‘gewoon zo’ op de fiets stappen en maar zien waar dat toe leidt. De herkenning zit in de schilderingen van onverwachte en hartelijke ontmoetingen onderweg en natuurlijk in de beschrijvingen van afzien en van trots: Is this all you can do, mountain? In de verte lag al de bocht waar de top lag. Ik vocht mij jubelend, trots en strijdvaardig naar die bocht. Ha, ha! Maar het was de top niet. Achter de bocht zag ik hellend asfalt als een muur van hitte. Ik probeerde mijn tweede adem te vinden. De berg counterde moeiteloos door nog een beetje steiler te worden. Zes bochten hoger kon ik niet meer ademhalen. Hete lucht zandstraalde mijn keel. Elke pedaaltred is een trede van een eindeloze trap. Bij elke pedaaltred dacht ik dat het beter zou zijn om af te stappen. Maar als ik nog zes keer zou trappen, was ik al bijna bij de volgende bocht. Ik had het niet meer warm. Zweet gutste op mijn frame, maar ik had het koud. Mijn linkerooglid begon te trillen. Mijn borst werd te klein voor mijn longen. Ilja’s mentale opsteker heb ik in één ruk gelezen. En inderdaad: Een boek voor fietsers, dromers en alle mensen die beseffen dat je meer leert van een moeizame beklimming dan van een makkelijke afdaling en dat de weg belangrijker is dan het doel.
18