VTS 3102 def_binnenVTS25-1.XPR 30-06-13 00:32 Pagina 62
FORUM
Leisure in het HBO: Stuck in the Middle Nederland kent vier HBO-opleidingen Leisure Management en die opleidingen staan voor een complexe opgave. De leisure industrie floreert – uitgaande van de langetermijnontwikkeling – maar dat betekent niet dat er een dringende vraag is naar leisure managers. Daarbij zorgen ontwikkelingen in het hoger beroepsonderwijs ervoor dat de opleidingen hun imago moeten oppoetsen; een opgave die verder gaat dan de naamswijziging van Vrijetijds- naar Leisure Management. De HBO-opleidingen zijn ‘stuck in the middle’. En toch is er hoop. In januari 2013 kwamen afgevaardigden van de vier HBO-opleidingen Leisure Managementi (Vrijetijdsmanagement) voor de eerste keer bijeen om het Landelijk Competentieprofiel Leisure Management uit 2009 te herzien. De geactualiseerde versie wordt volgens planning in december 2013 aan de Vereniging Hogescholen (voorheen HBO-raad) voorgelegd. Dit competentieprofiel vormt gedurende ongeveer 5 jaar het kader waarbinnen de HBO-opleidingen hun curriculum vormgeven. Het valt op dat bij deze overleggen – tussen opleidingen die allen een flinke geschiedenis en behoorlijke studentenaantallen hebben – de legitimatie en afbakening van het vakgebied terugkerende thema’s zijn. Dat is niet alleen tekenend voor de HBO-opleidingen maar voor de vrijetijdssector als geheel. In zijn Forum bijdrage aan dit tijdschrift in 2011(3) stelt Koen Breedveld de vraag of de vrije tijd nog toekomst heeft, daar meteen aan toevoegend dat ‘het vloeken in de kerk zou zijn om in dit periodiek het tegendeel te beweren.’ De vloek is niet minder als ik op deze plek de vraag stel “hebben de vrijetijdsstudies nog toekomst?”. Toch vind ik het van belang deze vraag – opnieuw – te stellen, omdat de vraag waartoe wij bestaan in mijn opinie aan de basis ligt van opgaven op het gebied van innovatie, ontwikkeling en zelfreflectie. Of zoals Karla Henderson (2011) zegt: ‘the failure
62
I
vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 31, 2013
to critically reflect and to be proactive has contributed to this institutional crisis [of leisure] in the twenty-first century’. Chris Rojek stelt zichzelf in The Labour of Leisure de vraag: ‘Why persist with Leisure Studies/Sciences when its assumptions seem to be so obviously wrong-footed and its theoretical and practical achievements, compared with Sport Studies and Tourism, are so thin and paltry?’ Natuurlijk zijn de vragen over afbakening en legitimatie niet nieuw maar eerder inherent aan het bedrijven van vrijetijdstudies. Waar de internationale academische wereld haar weg nog wel weet te vinden in de onophoudelijke zoektocht naar leisure paradigma’s, voelt het voor de hogere beroepsopleidingen naar mijn idee vaak als een last op de schouders. De citaten van Henderson en Rojek maken al duidelijk dat de discussie zich niet beperkt tot de Nederlandse situatie. Startend vanuit de discussie die de afgelopen jaren op het internationale podium is gevoerd, kom ik in dit artikel via een korte schets van geschiedenis en relevante ontwikkelingen, tot mijn visie op de rol en positie van vrijetijdsstudies in het HBO in de huidige samenleving.
Leisure versus professional specialties In maart 2011 verscheen in de World Leisure Journal het artikel ‘Leisure Studies: the road ahead’ van Robert Stebbins (University of Calgary, CA). Een editie later reageerde Karla Henderson van North Carolina State University met het artikel ‘A continuum of leisure studies and professional specialties: what if no connection exist?’. Ik ben het eens met hun conclusie dat de vrijetijdsstudie in het eerste decennium van de 21e eeuw het stadium van volwassenheid heeft bereikt en in die hoedanigheid beter in staat zou moeten zijn haar plek in de (academische) wereld te claimen. De strategieën die Stebbins daarvoor aandraagt onderschrijf ik deels. Hij stelt ten eerste dat vrijetijdsstudies een plek in een multidisciplinaire academische eenheid moeten vinden en ten tweede dat de bijdrage van leisure aan de samenleving breder
VTS 3102 def_binnenVTS25-1.XPR 30-06-13 00:32 Pagina 63
FORUM
uitgedragen moet worden. Met zijn eerstgenoemde oplossing ben ik het oneens. Het is een advies dat – buiten dat ik het verre van vernieuwend vind – naar mijn idee voorbij gaat aan de kernvraag: wat is het bestaansrecht van leisure studies in de hedendaagse samenleving? In dat licht spreekt de reactie van Henderson mij meer aan, met name vanuit mijn positie binnen het HBO. Zij vindt, dat de kern van het probleem gelegen is in het naast elkaar bestaan van twee studieobjecten: enerzijds het abstracte begrip ‘leisure’ als een sociaal-maatschappelijk of zelfs filosofisch concept en anderzijds het professionele werkveld dat tot de leisure sector wordt gerekend, waaronder bijvoorbeeld sport, recreatie, toerisme en het typisch Amerikaanse park management. Deze tweedeling duidt ze ook wel aan met de termen intellectueel versus institutioneel. Deze twee bevinden zich volgens Henderson op een continuüm, waarmee ze aan wil geven dat de relatie tussen beide diffuus is. Het is niet zo dat er een keuze gemaakt zou moeten worden voor een van beide, evenmin vormt de een de basis van de ander. De intellectuele dimensie van het concept leisure heeft ten doel de samenleving te duiden en gedrag te verklaren, waarbij benadrukt moet worden dat leisure geen zelfstandige wetenschappelijke discipline is maar een studiegebied, gestoeld op meerdere wetenschappelijke disciplines. De visie van Henderson spreekt mij om de volgende redenen aan: Ten eerste raakt het de kern van de problematiek waar wij in ons werk steeds weer tegenaan lopen: het werkveld dat wij als leisuresector bestempelen, herkent zichzelf niet als zodanig. De ondernemers, managers en medewerkers die ik spreek rekenen zichzelf tot de evenementensector of tot de cultuursector; ze zijn lid van de landelijke branchevereniging recreatie of bezoeken congressen die georganiseerd worden voor de toeristische sector. Allemaal professional specialties zoals Henderson het noemt; allemaal leisure, zeggen wij. Toch identificeert bijna geen ondernemer zich met dit concept. Ten tweede schetst Henderson een van de
belangrijkste dilemma’s van de Leisure Management opleidingen: waar ligt de juiste balans tussen enerzijds onderwijs rondom het abstracte concept leisure en anderzijds het opleiden van competente beroepsbeoefenaren (in de professional specialties)? En hoe verbind je die twee aan elkaar? Henderson heeft het in dit verband over ‘interdependencies’ en ‘intersections’ tussen beide. Dit dilemma is ook interessant in het licht van de ontwikkeling dat hogescholen hun (praktijkgerichte) onderzoekstaken uitbreiden en kennisvalorisatie steeds belangrijker wordt. Wellicht ligt hier een kans voor de beroepsopleidingen: middels relevant praktijkgericht onderzoek kan leisure haar meerwaarde bewijzen ten opzichte van traditionele, monodisciplinaire opleidingen. Ten derde verwijst de tweedeling van Henderson naar de versnippering van leisure(gerelateerde) opleidingen. Naast Leisure Management kan een student in Nederland kiezen uit onder andere Media en Entertainmentmanagement, Hoger Toeristisch-Recreatief Onderwijs, Toeristisch Management, Sportmanagement, Kunst en Economie, Retailmanagement, Lifestyle en nog meer dan een handvol opleidingen aan particuliere instellingen, zoals ‘Events, Leisure & Travelmanagement’. In mijn interpretatie van het continuüm van Henderson zouden al deze opleidingen (voor professional specialties) het beste samen kunnen komen in een instituut of faculteit voor leisure. In Nederland bestaat die situatie nietii en wijst niets erop dat die er snel zal komen. In dit kader is het volgende voorbeeld tekenend: enkele jaren geleden onderzocht ik met collega’s van de opleiding Sportmarketing en –management (onder de registratie Commerciële Economie) de mogelijkheden voor een gezamenlijk onderwijsinstituut. In mijn visie – en waarschijnlijk ook in die van Henderson – zou een naam in de trant ‘Instituut voor Leisure’ de meest passende naam zijn. Collega’s van de sportopleiding reageerden met verbazing en opteerden voor het ‘Instituut voor Sport’ waar leisure dan automatisch onder zou vallen. Uiteindelijk werd gekozen voor de naam Instituut voor Sport en Lei-
vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 31, 2013
I
63
VTS 3102 def_binnenVTS25-1.XPR 30-06-13 00:32 Pagina 64
FORUM
sure’ (sport vóór leisure, was de algemene opinie), naar Engels voorbeeld – hoewel het instituut er overigens niet kwam.
Liquid Leisure Voordat ik de huidige situatie van de HBO-opleidingen leisure schets, plaats ik het onderwerp van discussie in een wat bredere context. In feite is de discussie over de afbakening van het begrip vrijetijd of leisure al zo oud als het studieobject zelf. Huizinga stelde in zijn Homo Ludens in 1938 al dat “de ‘aardigheid’ van het spel, zich verzet tegen elke analyse of logische interpretatie.” – zonder dat ik spel gelijk wil stellen aan vrije tijd overigens. Corijn (1998, pp9) verwijst naar onder anderen Mommaas & van der Poel, Lanfant en Haywood als hij stelt dat ‘de ontwikkeling van de vrijetijdsstudies een discussie over het studieobject schijnt te kunnen missen’ maar ook dat ‘wanneer het niet lukt leisure te onderscheiden van non-leisure er geen studieobject is en de term leisure dus ook geen betekenis heeft.’ Met name deze laatste opmerking is van toenemend belang gezien de gegroeide vervlechting en verstrooiing van de domeinen arbeid, vrije tijd en (persoonlijke) verzorging / levensonderhoud / zorgtaken. In een tijd dat leisure geen afgebakend domein meer is en alle modernistische opvattingen over vrije tijd verdrongen zijn, is het lastiger dan ooit om het terrein af te grenzen en met goede argumenten ‘indringers’ buiten te houden. Of is dat helemaal niet nodig? Niet volgens Blackshaw (2010): ‘(…) we should stop asking after the meaning and purpose of leisure and ask after its use instead. (…) we should have also learnt to never again try to answer the question ‘What is Leisure?’ since the question is unanswerable or all that has even been written about leisure is in fact the only answer to this question.’
Blackshaw baseert zijn standpunt op de visie op de samenleving die Bauman (2000) de vloeibaar moderne samenleving noemt. In deze
64
I
vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 31, 2013
samenleving zijn voorheen schijnbare zekerheden op losse schroeven komen te staan, zijn traditionele rolpatronen en verhoudingen verdwenen en zijn vrijheid en geluk geliberaliseerd en gecommodificeerd. Vanuit dat laatste komt Blackshaw tot de conclusie dat er sprake is van liquid leisure waarbij het individu de vrijheid tot zelf-identificatie en betekenisgeving heeft. Middels leisure geeft het individu zin aan het leven, stelt hij zelfs. Rojek is het overigens oneens met Blackshaw op het punt van vrijheid, getuige alleen al de titel van zijn boek ‘The Labour of Leisure’. Rojek verbindt leisure aan emotionele intelligentie en emotionele arbeid. Vertaald zegt hij ‘het revitaliseren van leisure studies gaat om het ontdekken hoe leisure activiteiten de opslagruimte en bekwaamheid vergroten die benodigd zijn om competent, relevant en geloofwaardig te zijn’. “Leisure is a school for life”, is zijn conclusie. Mijn conclusie is dat leisure in de vloeibaar moderne tijd een nog moeilijker af te bakenen terrein is geworden dan het in de moderne tijd al was.
Leisure in het HBO Van de ‘school for life’ terug naar de kern van het onderwerp: leisure in het hoger beroepsonderwijs. Hoe staat het ervoor met de leisure opleidingen? Zoals ik al eerder benoemde, kent de officiële registratie van de Vereniging Hogescholen vier opleidingen, die allen minimaal tien jaar in de huidige vorm bestaan. De studentenpopulatie van de afgelopen tien jaar is weergegeven in figuur 1a. Hier is te zien dat de studentenaantallen sinds 2010 afnemen. Zorgwekkend zijn met name de instroomcijfers die tussen 2009 en 2012 met 40% gedaald zijn (figuur 1b). Naar mijn idee zijn daar meerdere oorzaken voor te noemen, waarvan de economische situatie in Nederland waarschijnlijk de belangrijkste is. Leisure is een welvaartsstudie. Betekent dit dat bij economisch herstel de leisure opleidingen zich identiek zullen herstellen? Ik betwijfel het. Het zou me niet verbazen als op de lange termijn de druk vanuit de overheid en de consument toeneemt om als opleiding je relevantie
VTS 3102 def_binnenVTS25-1.XPR 30-06-13 00:32 Pagina 65
FORUM
bron: www.vereniginghogescholen.nl [cijfers betreffen alleen aantallen van de voltijd bachelor-opleidingen]
en effectiviteit aan te tonen. De tijden van pretstudies zijn voorbij en Leisure Management heeft ondanks de naamswijziging nog steeds dat imago naar mijn idee. Wat houdt de opleiding in? Wat kan een afgestudeerde leisure manager wat geen andere HBO-alumnus kan? Wat mist de samenleving zonder afgestudeerden in leisure management? Vragen die iedereen die werkzaam is binnen deze studies kort en krachtig zou moeten kunnen beantwoorden. Iets wat tot op heden niet lukt. Ook onze alumni hebben moeite die vragen te beantwoorden, en zij lopen ook nog tegen een realiteit aan waarin geen leisure manager gevraagd wordt in vacatures. Waar zijn de afgestudeerden die wij nu afleveren dan eigenlijk goed in? Ik ben ervan overtuigd dat wij competente BBA’s afleveren maar het is vaak moeilijk te zien waar precies de leisure-expertise zit. Als ik kijk naar de scripties van mijn opleiding, zie ik buitengewoon veel marketingplannen. Ik durf mijn hand ervoor in het vuur te steken dat onze studenten gemiddeld beter zijn in belevenismarketing dan studenten Commerciële Economie aan onze hogeschool. Ook onderzoeken naar ‘evenementen als marketingtool’ komen regelmatig aan bod. Logisch, maar hierin schuilt wel een gevaar. Vooropgesteld: ik ontkracht niet dat belevenis, cocreatie en betekenisgeving centraal staan in onze opleiding; ik
vind wel dat we ervoor moeten waken deze begrippen als ons exclusieve domein te claimen. In het huidige landelijke competentieprofiel staat dat de leisure manager een ‘regisseur van sferen en belevenissen’ is. Ik onderschrijf dat maar vind wel dat we in deze formulering niet te ver af moeten drijven van leisure, in welke betekenis dan ook. In mijn omgeving werd ooit het voorstel gedaan de naam van de opleiding te wijzigen in ‘Experience Management’. Interessant maar onverstandig aangezien voor deze naam wel legitimatie te vinden is maar geen afbakening, zeker niet gekoppeld aan leisure. In lijn met bovenstaande moeten we onszelf de vraag stellen: voor welk werkveld leiden we op? Leisure Management is een BBA-opleiding, een bedrijfskundige opleiding die studenten niet zozeer opleidt voor een vak maar voor een branche. De leisuresector is het doel en binnen die sector moet de afgestudeerde problemen vanuit verschillende hoeken kunnen benaderen: bijvoorbeeld juridisch, (bedrijfs-)economisch, organisatorisch en vanuit de marketing (HBO-raad 2008). Dat brengt de afgestudeerde leisure manager in een lastige situatie, zeker bij een krappe arbeidsmarkt: een afgestudeerde in bedrijfskunde of marketing zal veel eenvoudiger een baan vinden in de leisure sector dan een leisure manager in een andere dan de leisure sector. Daarbij speelt nog een ander
vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 31, 2013
I
65
VTS 3102 def_binnenVTS25-1.XPR 30-06-13 00:32 Pagina 66
FORUM
probleem voor de leisure opleidingen: de waardeketens in de vrijetijdssector leunen zwaar op uitvoerende, operationele taken en afgeleide werkgelegenheid. De arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden is in deze sector relatief klein. Dit verklaart waarom de op lange termijn aanhoudende groei van de vrijetijdsindustrie niet direct leidt tot meer vacatures in leisure voor hoger opgeleiden. In dit licht zijn de recente ontwikkelingen in de sector interessant: het is de vraag in hoeverre de deregulering in de cultuursector op termijn zal leiden tot een grotere vraag naar managers die specifiek opgeleid zijn voor deze sector.
Visie en adviezen De zoektocht naar de afbakening van het begrip leisure is al zo oud als het studiegebied zelf. In de academische cultuur lijkt dit gegeven beter te gedijen dan in het hoger beroepsonderwijs waar doelmatigheid en concrete toepasbaarheid belangrijke maatstaven zijn. In dit artikel zijn meerdere ontwikkelingen geschetst die dit probleem actueel en relevant maken. Ten eerste lijkt afbakening van het begrip alleen maar lastiger te worden in een vloeibaar moderne samenleving waarin veel activiteiten niet langer context-gebonden zijn. De digitale revolutie heeft de ontwikkeling van de vloeibare samenleving versneld. Corijn stelde al op de drempel van die revolutie (in 1998) dat wanneer leisure niet duidelijk te onderscheiden is van non-leisure, er geen studieobject is. Ten tweede lopen de HBO-opleidingen continu tegen het probleem aan wat geformuleerd kan worden als de spagaat van de leisure studies: enerzijds een studie naar het abstracte concept leisure, anderzijds het werkveld dat bestaat uit professional specialties als de sportsector, de toeristische sector, de cultuursector enzovoorts. Een spagaat die de studierichting en het werkveld los van elkaar houdt en die HBO-opleidingen voor moeilijke opgaven stelt. Ten derde speelt de actuele situatie van de leisure opleidingen in een veranderend HBO-landschap. De instroom van de opleidingen loopt terug. Ook wijst het landelijke beleid erop dat het totale
66
I
vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 31, 2013
aantal opleidingen landelijk zal afnemen en dat legitimatie van het bestaan van een opleiding meer getoetst zal gaan worden op basis van harde criteria. De aansluiting met en relevantie voor het werkveld zullen steeds belangrijker worden, een punt waarop de leisure opleidingen niet sterk scoren gezien het beperkte aantal banen voor leisure managers. Mijn conclusie: de HBO-opleidingen Leisure Management zijn ‘stuck in the middle’ tussen enerzijds academische opleidingen die beter kunnen leven met de complexiteit van het begrip leisure en MBO-opleidingen die voor een groot werkveld opleiden en anderzijds tussen brede HBO-opleidingen die managers en marketeers afleveren die ook in ons werkveld terecht komen en specialistische opleidingen als sportmanagement en toerisme die ook claimen leisure te zijn. Hoe nu verder? Wat mij betreft staan wij als leisure opleidingen voor een complexe opgave. We bevinden ons in de paradoxale situatie van een groeiend belang van leisure in de samenleving en een afnemende concurrentiepositie van leisure studies in het HBOlandschap. De interdisciplinariteit (of misschien zelfs ‘indisciplinarity’iii waarbij voorbij het bestaan van disciplines gedacht wordt) van leisure is toekomstbestendig in de vloeibare samenleving maar vormt anderzijds de grootste bedreiging voor de afbakening van het studiegebied. Ik geloof in de toekomst van het studiegebied, maar wel onder de volgende voorwaarden: De HBO-opleidingen moeten het werkveld in alle opzichten centraal stellen. Een arrogante houding is uit den boze. Als het werkveld zich niet identificeert met leisure is dat het probleem van de leisure opleidingen en niet van het werkveld. Dit betekent ook dat leisure management zich naar buiten toe meer moet profileren als institutioneel dan als intellectueel, om met de termen van Henderson te speken. Natuurlijk zijn de ‘interdependencies’ en ‘intersections’ die Henderson noemt als verbinding tussen beide van groot belang. De professional specialties van leisure onderscheiden zich van opleidingen
VTS 3102 def_binnenVTS25-1.XPR 30-06-13 00:32 Pagina 67
FORUM
als sportmanagement door de invloed van leisure theorieën. De opleidingen moeten de vrijetijdsindustrie en de daarvoor benodigde competenties centraal blijven stellen. Een thema als ‘experience marketing’ kan daar een onderdeel van zijn maar is geen leisure op zich. Ik pleit er dan ook voor dat de opleidingen strenger worden in het inkaderen van project-, stage- en afstudeeropdrachten. Het schrijven van een marketingplan is alleen leisure als het voor een organisatie binnen de sector is èn als er specifieke elementen uit de leisure theorie toegepast worden. De leisure manager is een regisseur van belevenissen, maar dan wel belevenissen waarbij leisure een rol speelt. De opleidingen zullen in hun landelijk profiel met name de positie ten opzichte van de grote groep aanverwante opleidingen in de professional specialties moeten duiden. Anders gezegd: leisure management moet zijn plek claimen, zoals gezegd zonder arrogant te worden. De opleidingen moeten hun onderzoekstaken volledig in het teken stellen van toegepast onderzoek, direct toepasbaar en relevant voor de sector. Dat is volgens mij de manier om legitimatie te vinden in het werkveld. Ik zie een grote behoefte aan kennis in het werkveld. Als de opleidingen in staat zijn om concrete successen te behalen met toegepast onderzoek voor het werkveld en die successen voldoende uitdragen, zal dat de opleiding een duurzame legitimatie geven. Tenslotte twee adviezen waarvan ik weet dat ze niet realistisch zijn – in ieder geval niet op korte termijn: beperk de instroom naar leisure opleidingen middels selectie aan de poort en zorg dat alle opleidingen in professional specialties rondom leisure zich clusteren in Institutes of Leisure.
drs. Martijn Mulder docent en onderzoeker Leisure Management Willem de Kooning Academie – Hogeschool Rotterdam
[email protected]
Literatuur Bauman, Z. (2000) Liquid Modernity, Cambridge: Polity. Blackshaw, T. (2010) Leisure, Abingdon: Routledge. Breedveld, K. (2011) De sector heeft het aan zichzelf te danken. Vrijetijdstudies, 29 (3), 42-44. Corijn, E. (1998) De onmogelijke geboorte van een wetenschap; verkenningen in de ontwikkeling van de studie van de vrijetijd, Brussel: VUBPress. HBO-Raad (2008) Body of Knowledge & Skills van de opleidingsdomeinen Business Administration, Commerce, Communications, Economics en Laws binnen het hoger economisch onderwijs (versie 23 juni 2008), (geen uitgever). Henderson, K.A. (2011) A continuum of leisure studies and professional specialties: what if no connection exist?, World Leisure Journal, 53(2), 76-90. Huizinga, J. (1938) Homo ludens. Proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur, Amsterdam: Athenaeum. LOLM, (2009) Landelijk Competentieprofiel Vrijetijdsmanagement, (geen uitgever). Rojek, C. (2010) The Labour of Leisure, Londen: Sage Publications Ltd. Stebbins, R.A. (2011) Leisure Studies: the road ahead, World Leisure Journal, 53(1), 3-10.
Noten i
Dit zijn de opleidingen aan Hogeschool Rotterdam, InHolland Diemen, NHTV Breda en Stenden Leeuwarden. De centrale registratienaam is Vrijetijdsmanagement. De opleidingen hanteren overwegend de naam Leisure Management en een verzoek aan de Vereniging tot officiële wijziging is aanstaande.
Binnenkort hervat ik met mijn collega’s uit Leeuwarden, Diemen en Breda ons overleg over herziening van het landelijk profiel. Wij staan open voor ieders ideeën, visie of reactie op deze bijdrage in Vrijetijdsstudies.
ii
In Breda is wel een Academy for Leisure maar daaronder vallen niet de genoemde opleidingen voor professional specialties.
iii
Een concept van de Franse filosoof Jacques Rancière
vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 31, 2013
I
67
VTS 3102 def_binnenVTS25-1.XPR 30-06-13 00:32 Pagina 68
FORUM
Is Hoger Leisure-Onderwijs nog Relevant? Martijn Mulder biedt in zijn Forum-bijdrage ‘Leisure in het HBO: Stuck in the Middle’ een goed beredeneerde beschouwing van de toekomst van hoger leisure-onderwijs in Nederland. Tegenover dit vooral erg verstandige verhaal plaats ik graag een wat idealistischer beeld. Het probleem dat door Mulder benoemd wordt, kent meerdere lagen en geen gemakkelijke oplossingen vooral omdat de onderliggende discussie (Wat is leisure? Wat is het leisurewerkveld?) al langer woedt. Ik wil van de vraag hoe vrijetijdstudies zich toekomstbestendig kan maken twee aspecten nader bekijken. Deze twee aspecten zijn gecorreleerd met de duale rol van hoger-onderwijsinstellingen, namelijk als opleidingsinstituut én als kennisinstituut. De onderwijsrol vergt, zeker voor HBO’s, inderdaad een nauwkeurige afstemming met de wensen en noden van de sector. Het probleem met leisure, ook al opgemerkt door Mulder, is dat ‘de leisure-sector’ vooral een papieren construct is, en de bedoelde bedrijven zichzelf in specifiekere categorieën (evenementen, sport, theaters en poppodia, kunstvoorzieningen als musea, etc.) indelen of zich niet eens primair tot de leisure-sector (mode, design) rekenen. De eerste vraag is dan welke beroepscompetenties er specifiek behoren bij de activiteiten van deze heel diffuse groep, zodanig dat op basis daarvan zoiets als ‘het profiel van de leisuremanager’ opgesteld kan worden. Als het definiëren van een competentieprofiel dient te gebeuren in afstemming op een vaag omlijnde beroepsgroep zal dat profiel zelf ook vaag omlijnd blijven, of dan in ieder geval weinig onderscheidend van concurrerende economische HBO-opleidingen zonder leisurefocus. Dit probleem, een onduidelijk beroepsprofiel, schaart zich dan bij twee gerelateerde problemen: het beeld, onder studiekiezers, van leisure management als een welvaartsstudie (vooral in trek in economisch voorspoedige tijden), en een toenemende druk vanuit de maat-
68
I
vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 31, 2013
schappij en de politiek om opleidingen zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij het werkveld, om het opleiden voor werkeloosheid te voorkomen. Of de werkeloosheid onder afgestudeerde leisuremanagers hoog of laag is maakt in een dergelijke cocktail van op elkaar inhakende processen bijna niet uit: als je de schijn tegen hebt, zal dat de besluitvorming (bij studiekiezer dan wel politicus) niet ten goede komen. Het benadrukken van de kennisrol in het zoeken naar een bestemming voor de leisureopleidingen in Nederland zorgt voor een vergelijkbaar probleem: doordat het fenomeen ‘leisure’ vele verschillende definities kent, is het eveneens lastig vast te stellen wat nu precies het geprivilegieerde onderzoeksgebied van de leisure-onderzoeker is. Uit de discussie van Mulder, hierboven beaamd, blijkt al dat het werkveld niet bereid is de aanspraak van de leisuremanager als specialist op een coherent te definiëren discipline te ondersteunen. Ook vanuit het perspectief van wetenschappelijke instituten is de basis voor een dergelijke aanspraak lastig te verdedigen: ‘leisure studies’ bestaat wel als subdiscipline, maar staat geenszins in hoog aanzien, en wordt vaak bij of onder sport, toerisme of recreatie geschaard. Het bovenstaande roept een ongemakkelijke vraag op. Waarom proberen we, al dan niet krampachtig, vast te houden aan ‘leisure’ als leidend principe voor een aantal opleidingen op HBO en universiteit? Proberen we tegen beter weten in vast te houden aan een opleidingsrichting omdat we bang zijn radicale keuzes te maken, bijvoorbeeld omdat vele studenten, docenten, onderzoekers en andere belanghebbenden zich hebben gecommitteerd aan dit principe? Mulder adviseert, in verschillende verstandige adviezen, de opleidingen beter af te stemmen op het werkveld: de opleidingen moeten leveren wat de leisure-sector nodig heeft door deze sector in alle studentopdrachten, onderzoeksactiviteiten en de ontwikkeling van het competentieprofiel radicaal centraal te stellen.
VTS 3102 def_binnenVTS25-1.XPR 30-06-13 00:32 Pagina 69
FORUM
Ik ben het met hem eens dat er een markt is voor leisuremanagers, zelfs gegeven de vage omlijning van het studiegebied en het gecorreleerde werkveld: de feiten dat opdrachtgevers bereid zijn tijd en geld te investeren in studentstages en afstudeeropdrachten en dat afgestudeerden werk vinden waar ze tevreden mee zijn, tonen aan dat er een zekere behoefte bestaat aan wat de leisure-opleidingen bieden. In het kader van het beantwoorden van die ‘marktvraag’ zijn Mulders adviezen het opvolgen waard. Een pertinente vraag is dan hoe groot die markt is, en of die markt in de huidige situatie het meest efficiënt bediend wordt. Mulder ondervangt deze mogelijkheid door te pleiten voor een selectie aan de poort, maar dit kan ertoe leiden dat de huidige opleidingen zullen moeten inkrimpen, zowel qua studenten als qua docentformatie. Het is aan de instellingen zelf, en wellicht de vakbonden, om daarin eigen keuzes te maken. Echter, de adviezen van Mulder zeggen in zichzelf nog niet zo heel veel over de inhoudelijke discussie waarnaar hij verwijst: hoe moeten we leisure dan definiëren of positioneren, en de opleidingen op dat gebied inrichten, om die betere afstemming met het werkveld voor elkaar te krijgen? Ik wil in dit kader dan ook een alternatieve kijk op deze problematiek (de toekomst van leisure-onderwijs) bieden. Mijn suggestie betreft een ‘rebranding’ of herontwerpen van waar onderwijs en onderzoek op leisuregebied nu eigenlijk over kunnen of moeten gaan. Ik bedoel deze alternatieve suggestie niet direct als een vluchtroute voor overtallig personeel in het geval van een inkrimpen van de bestaande opleidingen, maar meer als een poging eens buiten de kaders van Mulders betoog te denken. Neem deze ideeën met een korrel zout, als u dat wenst. Als we kijken naar leisure als kennisdomein, en vooral naar nut en noodzaak van leisure in het sociaal-maatschappelijke zin, vallen namelijk een aantal dingen op. Vanuit een idealistische insteek kun je beweren (zie bijvoorbeeld Van Leeuwen, M. (2012), ‘Vrije Tijd en Zorg’, Vrijetijdstudies 4/2012) dat leisure
ondermeer de betekenisvolle ervaring, zelfexpressie, het faciliteren van samenwerking en ontmoeting en het vergroten van kwaliteit van leven als kernconcepten heeft. Wat soms over de creatieve industrie geclaimd wordt, geldt dan a fortiori voor het leisure-domein: activiteiten en initiatieven in de sector kunnen dienen als incubator of katalysator van economische innovatie en maatschappelijke opbouw. Een student die praktische ervaring en theoretisch inzicht in een dergelijke omgeving heeft verworven, is dan in staat om vanuit een bepaalde ideologie (bijvoorbeeld positieve psychologie, de opbouwende rol van leisure in maatschappelijke ontwikkelingen, de innovatiekracht van leisurebedrijven) en een bepaalde strategischoperationele insteek (de organisatie van sociaal-economische systemen) te sturen op netwerkformatie en innovatie. Het is dan legitiem te vragen of leisure wel het meest vruchtbare paradigma is (voor zover dat al een coherent beeld schept) van waaruit dergelijke maatschappelijke ontwikkelingen begrepen en eventueel gestuurd kunnen worden. Het ligt dan net zozeer voor de hand verandermanagement en organisatiewetenschappen in een lesprogramma te verenigen. Eigenlijk doet het er niet eens toe of de leisuresector de enige sector is waar dit soort processen zich voordoet (dat is ze niet), het gaat erom dat het een sector is waarin voor dit soort processen een rijke traditie aan best practices bestaat. Het kruispuntkarakter van leisure als sector en als onderzoekscontext wordt dan een kracht in plaats van een zwakte: het bestuderen van leisure, en het organiseren van processen erin, is welhaast per definitie een dynamische en multidisciplinaire activiteit. Daardoor zullen leisure-specialisten bij uitstek in staat zijn te opereren in omgevingen of kennisdomeinen waar zekerheden schaars en nieuwe ontwikkelingen talrijk zijn. Dus: een student die binnen de praktische context van de leisure getraind is in het zien van verbanden, bezien vanuit een aantal disciplines (economie, organisatie, eventueel psychologie en ethiek), zal die kennis en kunde flexibel kunnen inzetten binnen en ver
vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 31, 2013
I
69
VTS 3102 def_binnenVTS25-1.XPR 30-06-13 00:32 Pagina 70
FORUM
buiten de leisuresector. Het opleiden van studenten in een dergelijke rol heeft wel implicaties voor de inhoud van het curriculum: de nadruk zal moeten liggen op het flexibel kunnen analyseren van de problemen in een bepaalde context en het oplossingsgericht toepassen van up-to-date kennis en inzicht. De Academy for Leisure (AfL) van de NHTV in Breda heeft gekozen voor een diversificatie in onderwijsprogramma’s: In de grond van de zaak wordt Mulder’s suggestie gevolgd door het HBO-onderwijs in toenemende mate toe te spitsen op die bedrijven die zich verbonden voelen met (een deel van) de leisuresector, onder andere door sterker dan in het verleden te sturen op sectorspecifieke (praktijk)-opdrachten in stages en scripties. Het merendeel van de onderwijs- en onderzoeksactiviteiten van de AfL zal daarom sterk vraaggestuurd zijn. Daarnaast is er ruimte voor theoretische verkenning en verdieping in een academisch programma (de Bachelor of Science ‘International Leisure Studies’) en maatschappelijke en economische innovatie (het honours-programma ‘Imaginheroes’ binnen de HBO-bachelor, en de HBOmaster ‘Imagineering’). Deze laatste twee com-
ponenten liggen dichter aan tegen de alternatieve ‘leisure als katalysator’-suggestie van hierboven. Door wederzijdse uitwisseling van docenten en gedeelde onderzoeksprojecten (toegepast én academisch) wordt beoogd de praktische insteek van het HBO-onderwijs en onderzoek te versterken door een bredere theoretische basis. De toekomst zal leren of deze gedifferentieerde aanpak lonend zal zijn. Ik vermoed dat de betrokkenen bij zowel de ‘standaard’ HBO-aanpak als de innovatiegerichte insteek veel moeite zullen moeten blijven doen om hun relevantie aan te tonen en dat wederzijdse steun daarbij van levensbelang is. Als we op leisure gebaseerd onderwijs en onderzoek inderdaad als een sociaal-maatschappelijke innovatie-katalysator mogen begrijpen, zijn het kunnen ‘verkopen’ van dit verhaal en het qua studentaantallen en werkveldrelevantie succesvol zijn precies de criteria waarop we zouden moeten kunnen scoren. Dr. Marco van Leeuwen Programmacoördinator academische bachelor ‘International Leisure Studies’ NHTV University of Applied Sciences, Breda
De meerwaarde van ‘Leisure Studies’, ook buiten de Leisure sector Martijn Mulder heeft op een heldere wijze de discussie over de afbakening en legitimatie van vrijetijdsstudies gepresenteerd. Ik deel zijn conclusie dat ‘leisure’ in deze vloeibaar moderne tijd een nog moeilijker af te bakenen terrein is geworden door de gegroeide vervlechting en verstrooiing van de domeinen arbeid, vrije tijd en zorg. Dergelijke discussies vinden vooral plaats onder wetenschappers die zich bezig houden met het abstracte begrip ‘leisure’ als sociaal-maatschappelijk of filosofisch concept. Aan de andere kant van ‘continuüm’ van Henderson staat het professionele werkveld. Dit werkveld is in mijn ogen, net als het abstracte
70
I
vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 31, 2013
begrip ‘leisure’, ook steeds moeilijker af te bakenen. Het is dan ook niet vreemd dat het werkveld zich niet identificeert met het concept ‘leisure’. Mulders pleidooi dat HBO-opleidingen zich moeten beperken tot project-, stage- en afstudeeropdrachten voor een organisatie binnen de vrijetijdssector deel ik daarom niet. De vrijetijdssector laat zich namelijk (net als het abstracte begrip ‘leisure’) steeds minder scherp afbakenen. Bovendien dient de opleiding ‘leisure management’ zich volgens mij niet primair te richten op een diffuse sector, maar juist op helder gedefinieerde werkzaamheden en de daarvoor benodigde competenties. De definitie van
VTS 3102 def_binnenVTS25-1.XPR 30-06-13 00:32 Pagina 71
FORUM
‘leisure management’ bij Inholland is tegenwoordig dan ook: het creëren, vermarkten en organiseren van belevenissen en het aansturen van de bijbehorende managementprocessen. Het is in lijn met het begrip ‘liquid leisure’ dat de in deze definitie genoemde werkzaamheden ook juist buiten de vrijetijdssector kunnen plaatsvinden. Denk hierbij aan de maakindustrie, zorginstellingen en de financiële sector. Deze bedrijfstakken hebben creatieve conceptontwikkelaars, experience marketeers en goede evenementorganisatoren nodig om economische waarde te creëren. Dit zal in de vloeibaar moderne tijd de grootste groeimarkt zijn voor leisure managers. Uiteraard zal een aanzienlijk deel van de afgestudeerden bij leisure management in de vrijetijdssector terechtkomen, omdat deze sector (voor zover je van een ‘sector’ kunt spreken) goed aansluit bij de geschetste werkzaamheden. Overigens geldt ook het omgekeerde: de vrijetijdssector heeft slechts behoefte aan een beperkt aantal leisuremanagers. Voor allerlei werkzaamheden (zoals complexe logistieke vraagstukken, financiële calculaties, pricing, etc.) binnen de vrijetijdssector zijn andere professionals beter opgeleid. Ten slotte wil ik het advies van Mulder om te komen tot een ‘Instituut voor Leisure’ onderstrepen. Er is namelijk in de afgelopen decennia een wildgroei aan opleidingen geweest. Niet alleen op het gebied van ‘leisure’ maar ook bij het domein van ‘klassieke’ economische opleidingen (de voormalige heao). Hierdoor zijn veel opleidingen ontstaan die elkaar voor een (groot) deel overlappen, maar toch net een iets andere benaderingswijze en visie kennen. Een
goede herdefiniëring van beide domeinen is in mijn ogen wenselijk voor zowel (potentiële) studenten als het werkveld. Enerzijds denk ik aan een heao-achtig instituut met het accent op financieel management, bedrijfskunde, logistiek en klassieke marketing gekenmerkt door een (wiskundig) economische benadering. En anderzijds een Instituut voor Leisure (maar een andere naam mag ook) met het accent op conceptontwikkeling, event management, nieuwere vormen van marketing (lifestyle marketing, branding, community building, etc.) waarin ook het psychologische en sociologische perspectief terugkomt. Beide instituten hebben in mijn ogen een brede basis en in de loop van de opleiding vele specialisatiemogelijkheden. Sportmanagement zou bijvoorbeeld een specialisatie kunnen zijn bij beide instituten, maar dan wel vanuit een geheel eigen benadering. Verder is het belangrijk dat beide instituten uitgaan van een eigen visie en inhoud en zich niet op het domein van de ander gaan begeven om zo ook een ander type student te kunnen trekken en de instroom te vergroten. Er zal ook enige overlap zijn tussen beide instituten (marketing), maar in een dergelijke overzichtelijke constellatie moeten daar toch duidelijke afspraken over te maken zijn. Dit alles vraagt wel om een sterke regie vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Jeroen Klaasse docent Vrijetijdsmanagement Inholland Diemen
[email protected]
vrijetijdstudies nummer 2, jaargang 31, 2013
I
71