Jheronimus Bosch en de Chirurg Interpretaties van De Keisnijding bezien vanuit de middeleeuwse medische praktijk
Jheronimus Bosch and The Surgeon Interpretations of Extracting the Stone of Madness in the light of the medieval medical practice
H.J. Verboom Van Nijenrodeweg 15 1083 EA Amsterdam Tel. 020 6931123 e-mail:
[email protected] Studentnummer: 838676995 Open Universiteit Nederland Algemene Cultuurwetenschappen Bachelorscriptie Begeleider: Dr. F. Laarmann Taalbegeleider: Drs. W. Valentgoed Presentatiebegeleider: Drs. L. van den Bulck Examinator: Dr. J. Pouls 27 januari 2011
1
Inhoudsopgave 1.! Inleiding ............................................................................................ 4! Werkwijze .................................................................................................... 6! Hoofdstukindeling ....................................................................................... 6! 2.! Beschrijving van De Keisnijding ..................................................... 8! Toeschrijving en herkomst........................................................................... 8! Datering ....................................................................................................... 9! Resultaten materiaaltechnisch onderzoek .................................................... 9! Vergelijkbare afbeeldingen ........................................................................ 10! 3.! Interpretatie van Roggen .............................................................. 11! Inleiding ..................................................................................................... 11! Tekst........................................................................................................... 11! Afbeelding ................................................................................................. 11! Betekenis .................................................................................................... 12! Kritiek ........................................................................................................ 12! 4.! Interpretatie van Bax .................................................................... 13! Inleiding ..................................................................................................... 13! Tekst........................................................................................................... 13! Afbeelding ................................................................................................. 14! Betekenis .................................................................................................... 15! 5.! Interpretatie van Fraenger ........................................................... 16! Inleiding ..................................................................................................... 16! Tekst........................................................................................................... 16! Afbeelding ................................................................................................. 16! Betekenis .................................................................................................... 18! Kritiek ........................................................................................................ 19! 6.! Interpretatie van Schupbach ........................................................ 20! Inleiding ..................................................................................................... 20! Tekst........................................................................................................... 20! Afbeelding ................................................................................................. 20! Betekenis .................................................................................................... 21! 7.! Interpretatie van Vandenbroeck .................................................. 24! Inleiding ..................................................................................................... 24! Tekst........................................................................................................... 24! Afbeelding ................................................................................................. 25! Betekenis .................................................................................................... 26! 8.! Interpretatie van Koldeweij .......................................................... 27! Inleiding ..................................................................................................... 27! Tekst........................................................................................................... 27!
2
Afbeelding ................................................................................................. 28! Betekenis .................................................................................................... 29! 9.! Middeleeuwse medische literatuur............................................... 30! Inleiding ..................................................................................................... 30! Medici in de middeleeuwen ....................................................................... 30! Illustraties uit middeleeuwse medische handboeken ................................. 32! 10.! Samenvatting en conclusie ........................................................... 35! Interpretatie 1: kwakzalver die een schijnoperatie uitvoert ....................... 35! Interpretatie 2: fictieve operatie uit verhaal over ongeneeslijke domheid . 36! Interpretatie 3: symbolische voorstelling ................................................... 38! Middeleeuwse medische literatuur ............................................................ 39! Conclusie ................................................................................................... 40! Tenslotte..................................................................................................... 41! 11.! Literatuur ...................................................................................... 42! 12.! Afbeeldingen.................................................................................. 44! Herkomst afbeeldingen .............................................................................. 52!
Afbeelding titelpagina: J. Bosch, De Keisnijding, ca 1490, olieverf op paneel, 47,5 x 34,5 cm, Museo del Prado, Madrid. Detail van de keisnijder.
3
1. Inleiding In 1939 verwijst Roggen in J. Bosch: literatuur en folklore naar Van Mander die schrijft in 1604 in Het schilder-boeck: ‘Wie sal verhalen al de wonderlijcke oft seldsaem versieringhen, die Ieronimus Bos in't hooft heeft ghehadt, en met den Pinceel uytghedruckt’. Roggen constateert dat nauwelijks 100 jaar na Jheronimus Bosch zijn middeleeuwse werk al totaal vreemd was geworden voor de toenmalige renaissancemens.1 Ook Ridderbos stelt dat het oeuvre van Jheronimus Bosch ‘een universum op zichzelf is’ en dat zijn werk daardoor moeilijk vergelijkbaar is met dat van andere schilders uit zijn tijd.2 Inderdaad blijken de vreemde, soms surrealistische werken van Bosch niet te passen in het beeld dat wij tegenwoordig hebben van de Oudnederlandse schilderkunst. Daarbij denken we dan vooral aan de traditionele religieuze werken en portretten. Maar die vreemde voorstellingen van Bosch moeten voor hem en zijn tijdgenoten wel betekenis hebben gehad. Voor hun moet dat ‘universum op zichzelf’ herkenbaar geweest zijn, passend in hun beeld van de wereld. Een belangrijk aspect van het onderzoek naar het werk van Bosch is het achterhalen hoe zijn werk uitdrukking gaf van die wereld, van het leven uit zijn tijd. Daartoe proberen vele auteurs het werk van Bosch in de eigentijdse context te plaatsen en op basis daarvan een interpretatie te geven. Enkele van deze interpretaties vormen de basis voor dit onderzoek waarbij één werk van Bosch centraal staat, namelijk De Keisnijding (afbeelding 1). Dit werk is ondanks zijn vrij ‘eenvoudige’ voorstelling de bron van vele uiteenlopende interpretaties en ondanks dat zijn er volgens Marijnissen nog altijd vele onopgeloste problemen.3 Het gaat bij De Keisnijding om een afbeelding van een medische handeling en er is in relatie tot dit schilderij nauwelijks onderzoek gedaan naar middeleeuwse medische literatuur. Deze literatuur bestaat vooral uit Latijnse
1
Roggen, Domien, ‘J. Bosch: literatuur en folklore’, Gentse Bijdragen tot de kunstgeschiedenis VI
(1939-1940) 126. 2
Ridderbos, Bernhard en Henk van Veen (red), ‘Om iets te weten van de oude meesters’ De
Vlaamse Primitieven – herontdekking, waardering en onderzoek (Heerlen 1995) 8. 3
Marijnissen, R.H., Hiëronymus Bosch: het volledige oeuvre (Haarlem 1987) 443.
4
teksten bedoeld voor de universitair geschoolde dokters, daarnaast zijn er teksten in de landstaal voor de voornamelijk in de praktijk geschoolde chirurgen. De laatste decennia heeft er onderzoek plaatsgevonden naar medische literatuur in het Middelnederlands, de taal uit de tijd en omgeving van Bosch. De resultaten van dit onderzoek4 en middeleeuwse afbeeldingen van medici5 vormen naast de bovengenoemde interpretaties het bronnenmateriaal van deze studie. De centrale vraag van dit onderzoek is welke bijdrage het recente onderzoek naar de middeleeuwse medische praktijk levert aan de interpretatie van De Keisnijding van Jheronimus Bosch. Voor de keuze van de te onderzoeken interpretaties is gekeken welke auteurs een duidelijke eigen inbreng hebben gehad. Bij het schilderij De Keisnijding spelen niet alleen kunsthistorische aspecten een rol. De afgebeelde voorstelling lijkt realistisch en zou iets kunnen vertellen over de laatmiddeleeuwse samenleving. Het ‘keisnijden’ moet een bepaalde rol in de samenleving gespeeld hebben. Diverse auteurs proberen die rol te achterhalen en benaderen het schilderij vanuit verschillende disciplines: literair, religieus, kunsthistorisch, medisch, sociaal-maatschappelijk. Om zoveel mogelijk verschillende invalshoeken te onderzoeken zijn de interpretaties van Roggen, Bax, Fraenger, Schupbach, Vandenbroeck en Koldeweij in dit onderzoek opgenomen.6 Naast
4
Huizenga, Erwin, Een nuttelike practijke van cirurgien : geneeskunde en astrologie in het
Middelnederlandse handschrift Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, 2818 (Hilversum 1997). Opm. het getal 2818 in de titel verwijst naar het inventarisnummer van het handschrift. Huizenga, Erwin, Tussen autoriteit en empirie : de Middelnederlandse chirurgieën in de veertiende en vijftiende eeuw en hun maatschappelijke context (Hilversum 2003). 5
Murray, Jones, Peter, Medieval Medicine in Illuminated Manuscripts (Londen 1998).
MacKinney, Loren C., Medical illustrations in medieval manuscripts (Berkeley 1965). 6
Roggen, Domien, ‘J. Bosch: literatuur en folklore’, Gentse Bijdragen tot de kunstgeschiedenis VI
(1939-1940) 122-126. Bax, Dirk, Ontcijfering van Jeroen Bosch (Den Haag 1949). Fraenger, Wilhelm, Die Hochzeit zu Kana (Berlin 1950). Schupbach, William, ‘A new look at the cure of folly’, Medical History 22 (July 1978) 267-281. Vandenbroeck, Paul, Jheronimus Bosch: de verlossing van de wereld (Gent 2002). Koldeweij, Jos, De ‘Keisnijding’ van Hieronymus Bosch (Zutphen 1991).
5
deze auteurs komen anderen aan bod voor zover die belangrijke kritiek of aanvullingen hebben gegeven op hun interpretaties. Werkwijze Allereerst zijn de zes bovengenoemde interpretaties onderzocht aan de hand van de volgende onderzoeksvragen: •
Wat zijn de uitgangspunten van waaruit de interpretatie is opgebouwd?
•
Welke betekenis wordt er gegeven aan de tekst op het schilderij?
•
Welke betekenissen worden er gegeven aan de verschillende elementen in de afbeelding op dit schilderij?
•
Welke betekenis wordt er gegeven aan het gehele schilderij?
Daarnaast is de literatuur over middeleeuwse medische geschriften onderzocht met de volgende onderzoeksvragen: •
Wat voor verschillende soorten medici waren er werkzaam in de middeleeuwen?
•
Wat voor soort medicus zou Bosch hier afgebeeld kunnen hebben?
•
Hoe werden in de middeleeuwen medici afgebeeld die vergelijkbare werkzaamheden uitvoerden als de keisnijder?
Vervolgens is een analyse gemaakt van de interpretaties, waarbij gekeken is naar wat voor argumenten de onderzoekers aandragen en in hoeverre die de toets der kritiek kunnen doorstaan. De verschillende interpretaties zijn vergeleken en vervolgens is gekeken welke bijdrage de literatuur over de middeleeuwse medische praktijk kan leveren voor de interpretatie van De Keisnijding. Hoofdstukindeling Na deze inleiding volgt een hoofdstuk met algemene gegevens over het schilderij De Keisnijding en andere vergelijkbare werken. Het gaat daarbij om het min of meer vaststaande feitenmateriaal over wat er bekend is van dit schilderij. In de daarop volgende hoofdstukken zijn de onderzochte auteurs behandeld in chronologische volgorde van hun belangrijkste werk over De Keisnijding. Per auteur wordt een samenvatting gegeven van de gebruikte uitgangspunten en de
6
interpretatie van respectievelijk de tekst, de afbeelding en de betekenis van het schilderij. Tenslotte volgt indien van toepassing, de belangrijkste kritiek die andere auteurs op die interpretatie hebben gegeven. In hoofdstuk 9 komen de resultaten van het onderzoek naar middeleeuwse medische literatuur aan bod. Daarin staat een beschrijving van verschillende soorten medici die werkzaam waren in de middeleeuwen, hoe de keisnijder daarin past en afbeeldingen uit die tijd die vergeleken kunnen worden met De Keisnijding. In hoofdstuk 10 is een samenvatting en analyse gemaakt van de verschillende interpretaties en de middeleeuwse medische praktijk. Tenslotte is beschreven hoe de resultaten van het onderzoek naar de middeleeuwse medische praktijk mogelijkheden bieden voor verdere interpretatie.
7
2. Beschrijving van De Keisnijding Het schilderij De Keisnijding (afbeelding 1) bevindt zich in het Prado Museum te Madrid (Cat.no. 2056). Het is geschilderd met olieverf op een eiken paneel, de afmetingen zijn 47,5 x 34,5 cm. Het schilderij bestaat uit een ronde afbeelding met daar omheen een gekalligrafeerde tekst. Deze tekst luid: ‘Meester snijt die kye ras. Myne name Is lubbert das’. De afbeelding bestaat uit een tafereel van vier personen op de voorgrond en een landschap op de achtergrond. In het tafereel (afbeelding 2) staat een man met een trechter op zijn hoofd die met een mes een bloem uit het hoofd van een zittende man haalt. Daarnaast staan een man met een kan in zijn hand en een vrouw leunend op een ronde tafel en met een boek op haar hoofd, toe te kijken. Toeschrijving en herkomst Het werk is niet gesigneerd en het wordt op stilistische gronden toegeschreven aan Bosch. Het is in 1794 door het Prado Museum verworven uit de collectie van de hertog van Arco.7 Verdere herkomst is onzeker. Het zou in verband gebracht kunnen worden met het schilderij dat beschreven is in de inventarislijst van de bezittingen van Philips van Bourgondië (1464-1524) bisschop van Utrecht, een bastaardzoon van Philips de Goede. In deze na zijn dood opgemaakte inventaris uit 1524 van het kasteel te Duurstede, staat een schilderij vermeld met de omschrijving: ‘Een taeffereel van Lubbertas, die men de keye snyt’.8 Dit is een duidelijke verwijzing naar de tekst op De Keisnijding maar de naam van de maker van het tafereel wordt hier niet genoemd. Vandenbroeck wijst erop dat hier geen vermelding naar Bosch als maker is, terwijl bij een ander schilderij uit deze inventaris wel wordt vermeld dat het geschilderd was door Bosch.9 Het hier beschreven schilderij is in 1527 te Utrecht geveild en daarna ontbreekt elk
7
Garrido, van Schouten, Bosch at the Museo del Prado, Madrid, Technical study (Madrid 2001)
51. 8
Koldeweij, De ‘Keisnijding’, 7.
9
Vandenbroeck, de verlossing, 40.
8
spoor.10 Er is dus geen zekerheid over de herkomst van De Keisnijding en de toeschrijving hiervan aan Bosch. Datering Het Prado Museum geeft als datering ca. 1490 aan. In kunsthistorische literatuur is dit schilderij over het algemeen vroeg in het oeuvre van Bosch geplaatst (jaren 80 van de 15e eeuw). Een uitzondering vormt Brand-Philip die veronderstelt dat het om een pastiche van omstreeks 1560-70 gaat.11 Unverfehrt beschouwde het als een kopie van rond 1520.12 Op basis van de kalligrafie komt Koldeweij op 1481 als vroegst mogelijke datum voor het originele werk.13 Silver komt ook tot de conclusie dat dit een latere kopie is van een verloren origineel met hierin een bijgewerkt landschap.14 Resultaten materiaaltechnisch onderzoek Dendrochronologisch onderzoek van het hout geeft aan dat het niet voor 1502 gebruikt kan zijn. Infraroodreflectografie toont een eenvoudige schematische ondertekening van het tafereel op de voorgrond. Er zijn enkele onbeduidende wijzigingen tussen ondertekening en schildering.15 Er is geen ondertekening van het landschap.16 Röntgenonderzoek heeft aangetoond dat er geen belangrijke wijzigingen zijn aangebracht tijdens het schilderen van zowel van het tafereel als het landschap. De gebruikte schildertechniek (grondering, olielaag, imprimatura, kleur in soms 2 of 3 lagen) komt overeen met de traditionele werkwijze van Vlaamse schilders uit deze periode.17
10
Koldeweij, De ‘Keisnijding’, 7.
11
Brand Philip, Lotte, ‘The Peddler by Hieronymus Bosch, a study in detection’, Nederlands
Kunsthistorisch Jaarboek 9 (1958) 45. 12
Koldeweij, De ‘Keisnijding’, 7.
13
Koldeweij, De ‘Keisnijding’, 22.
14
Silver, Larry, Hieronymus Bosch (New York 2006) 300.
15
Garrido, Bosch, 52.
16
Garrido, Bosch, 54.
17
Garrido, Bosch, 55
9
Vergelijkbare afbeeldingen Er zijn geen kopieën bekend.18 Maar er zijn wel rond 1540-1550 navolgingen met vergelijkbare voorstellingen, maar dan zonder begeleidende tekst. Zoals Het snijden van de kei uit het Rijksmuseum Amsterdam (ca. 1550 – ca. 1600) van een navolger van Bosch (afbeelding 3) en The Surgeon (De Keisnijding) van Jan van Hemessen uit het Prado Museum (ca. 1550). Een vergelijkbaar tafereel als op de De Keisnijding is te vinden op het schilderij De Hooiwagen van Bosch (afbeelding 4). In het middenpaneel staat op de voorgrond een arts die een patiënt behandelt. De arts staat achter een zittende vrouw en houdt met zijn hand haar mond open en kijkt hierin. Naast de arts staat een tafeltje met enkele geneeskundige attributen, een document met een zegel en er staat een vaan met een rood hart met wormen. De interpretatie van Bax is dat het hier om een kwakzalver-kiezentrekker gaat. De kleding van de arts is ouderwets en het bos hooi uit zijn mantelzak verwijst naar het centrale thema van De Hooiwagen, namelijk de hebzucht.19 Twee in het oog springende motieven van De Keisnijding komen ook in andere schilderijen van Bosch voor. Een trechter op het hoofd is afgebeeld in De verzoeking van de Heilige Antonius. Daarnaast wordt een trechter als hoofddeksel gebruikt door vastenavondvierders bij andere schilders zoals Breugel.20 De trechter is volgens Bax het symbool van zich niet in kunnen houden, onmatigheid. Het werd gebruikt door pretmakers om lawaai mee te maken.21 Een boek op het hoofd komt ook voor in het rechter luik van De tuin der lusten. Een demon rechts naast de harp heeft een boek op zijn hoofd evenals de figuur rechts onder. Schupbach verwijst hiernaar, maar geeft er verder geen betekenis aan.22
18
Koldeweij, De ‘Keisnijding’, 7
19
Bax, Dirk, ‘Bezwaren tegen L. Brand Philips interpretatie van Jeroen Bosch’ marskramer,
goochelaar, keisnijder en voorgrond van hooiwagen’, in: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 13 (1962) 44-46. 20
Bax, Ontcijfering, 137.
21
Bax, Ontcijfering, 11.
22
Schupbach, ‘A new look’, 281.
10
3. Interpretatie van Roggen Inleiding De interpretatie van Roggen uit 1939 in J. Bosch: literatuur en folklore gaat uit van literatuur en dan met name van toneelstukken uit de 16e eeuw. Hij wijst op het belang van kennis van cultuur en letterkunde van de latere Middeleeuwen voor het ontcijferen van het werk van Bosch en Breugel. Er is hier volgens hem een taak weggelegd voor Neerlandici en folkloristen ter aanvulling van de kunsthistorici. Bosch woonde volgens hem tenslotte niet in een ivoren toren zoals vaak de moderne wetenschappers.23 Tekst De interpretatie van de tekst ligt volgens Roggen voor de hand, Lubbert Das heeft zich tot een soort kwakzalver gewend om zich een kei uit het hoofd te laten snijden. Dat wil zeggen dat hij genezen wil worden van zijn gekheid. Voor de naam Lubbert verwijst Roggen naar het Woordenboek der Nederlandsche Taal waar onder het lemma ‘Lubbert’ staat aangegeven dat het hier om een destijds gebruikelijke naam gaat die een bijbetekenis heeft van lobbes, sukkel, knul, sufferd. ‘Das’ staat voor vetzak, goedzak. ‘Lubbert Das’ is volgens hem een typische naam voor een man die in een 16e eeuwse klucht door zijn vrouw bedrogen wordt, zoals Her Werrenbracht in de Cluyte van Playerwater. 24 Roggen geeft echter geen voorbeeld waar de naam ‘Lubbert Das’ in voorkomt. Afbeelding Roggen gaat niet in op details van de afbeelding maar kijkt alleen naar het tafereel op de voorgrond. Hij veronderstelt dat het een slottoneel zou kunnen zijn van een ‘cluyte of boerde of refrein of sottenie’ uit de tijd van Bosch. Hierin heeft een man zijn overspelige vrouw op heterdaad betrapt, maar die weet het uit zijn hoofd te praten: hij heeft zich vergist, hij is gek, hij draagt een kei in het hoofd en moet 23
Roggen, Domien, ‘J. Bosch: literatuur en folklore’, Gentse Bijdragen tot de kunstgeschiedenis
VI (1939-1940) 125. 24
Roggen, ‘literatuur en folklore’, 123.
11
zich laten keisnijden. Lubbert laat zich ompraten en gaat met zijn vrouw naar de keisnijder.25 Betekenis Volgens Roggen gaat het hier om de afbeelding van een (laatste) scène uit een toneelstuk waar Lubbert Das zich tot een keisnijder heeft gewend om hem te genezen van zijn gekheid.26 Kritiek Bax vindt deze interpretatie, hoe vernuftig ook, te verwerpen. Maar Bax vermeldt niet waarom.27 Verder geeft Bax aan dat Roggen geen bewijsplaatsen geeft voor de betekenis van ‘das’ als vetzak, goedzak.28 Belangrijkste kritiek op de interpretatie van Roggen is wel dat de door hem veronderstelde klucht nooit gevonden is. Of zoals Marijnissen het 50 jaar later omschrijft ‘Het past wel in de toenmalige jokkernij, maar een Cluyte van Lubbert Das is helaas niet bekend’.29
25
Roggen, ‘literatuur en folklore’, 124.
26
Roggen, ‘literatuur en folklore’, 123.
27
Bax, Ontcijfering, 205.
28
Bax, Ontcijfering, 208 noot 40.
29
Marijnissen, Bosch: het volledige oeuvre, 440.
12
4. Interpretatie van Bax Inleiding In Ontcijfering van Jeroen Bosch uit 1949 verwerpt Bax de interpretatie van Roggen maar hij neemt wel een andere veronderstelling van hem over, namelijk dat voorstellingen uit processies en ommegangen invloed hebben uitgeoefend op schilderijen van Bosch.30 Stadsschilders waren vaak belast met het ontwerpen van voorstellingen die op wagens in een ommegang meereden. Het onderwerp heette evenals de wagen met de voorstelling een punt.31 Bax stelt dat het aannemelijk is dat De Keisnijding is ontstaan onder invloed van een punt, het is een afbeelding van wat Bosch gezien heeft of het is een ontwerp van hemzelf van een punt.32 Tekst Voor de betekenis van het ‘keisnijden’ verwijst Bax naar het Woordenboek der Nederlandsche Taal, lemma ‘kei’, punt D ‘een kei in het hoofd’. Daar staat dat ‘van de kei snijden’ betekent dat iemand van zijn dwaasheid wordt genezen of dat iemand wordt beetgenomen.33 Volgens Bax zijn kei en stenen altijd zinnebeelden van botheid en stompheid geweest, daardoor is de relatie met dwaasheid gemakkelijk gemaakt. Daarnaast is het gotische opschrift bedoeld om de dwaasheid van de zot te onderstrepen. Ook verwijst hij naar ridderromans waarin ridder Keye wordt voorgesteld als een lompe ridder van de Ronde Tafel. Vaak was hij ook een zot of dwaas.34 Bax vraagt zich af of Bosch aan een lijder aan impotentie heeft gedacht. Dit vanwege de betekenis van ‘Lubben’ als castreren en het in de 17e eeuw gebruiken van de naam ‘Lubbert’ als spotnaam voor een gecastreerde man.35 Dit thema komt later bij de interpretatie van Fraenger terug. 30
Bax, Ontcijfering van Jeroen Bosch (Den Haag 1949) 205.
31
Bax, Ontcijfering, 206 noot 3.
32
Bax, Ontcijfering, 205.
33
Woordenboek der Nederlandsche Taal, internet: gtb.inl.nl
34
Bax, Ontcijfering, 206.
35
Bax, Ontcijfering, 208 noot 39.
13
Bax wijst er ook op dat steensnijden een andere betekenis heeft dan keisnijden, bij steensnijden gaat het om een steen uit iemands galblaas te verwijderen.36 Afbeelding Bax bespreekt enkele onderdelen van de afbeelding en komt tot de volgende betekenissen: •
De galg en rad op de achtergrond links van het hoofd van de keisnijder geven aan dat ‘de zonden van dwaasheid en bedrog de mens tot een misdadiger kunnen maken, die de doodstraf verdient; hem kunnen doen opgroeien voor galg en rad’.37
•
De trechter komt ook voor in De verzoeking van de Heilige Anthonius (de duivelbode en de duivelmonnik), Allegorie van Gulzigheid en Onkuisheid (man op de bierton). Ook bij volgelingen van Bosch komt de trechter als hoofddeksel voor, daar is het een symbool van pretmakers en vastenavondvierders. Behalve in afbeeldingen komt de trechter ook voor in 16e eeuwse uitdrukkingen, daar als zinnebeeld van trouweloosheid en gewetenloosheid. 38 Bax ziet de trechter op het hoofd van de keisnijder ook als een symbool van bedrog.39
•
De beide assistenten hebben volgens Bax een typische tableau vivant houding, de man heeft een kan in de hand die misschien water bevat om de wond te wassen. Het boek op het hoofd van de vrouw zou een futselboek kunnen zijn, een boek waaruit men kan leren knoeien en bedriegen.40
In zijn commentaar op de interpretatie van Fraenger uit 1956 constateert Bax dat geen kei maar een bloem wordt uitgesneden. Hij geeft twee mogelijke verklaringen over wat voor soort bloem hier afgebeeld zou kunnen zijn. De eerste mogelijkheid is een tulp omdat het woord tulp ook de betekenis van dom en
36
Bax, Ontcijfering, 207.
37
Bax, Ontcijfering, 206.
38
Bax, Ontcijfering, 137 en afbeelding 40 ‘pretmakers in een ei’.
39
Bax, Ontcijfering, 206.
40
Bax, Ontcijfering, 206.
14
dwaas heeft.41 In 16e eeuwse Nederlandse toneelstukken is ‘bisschop Tulpen’ een spotnaam. Ook de naam ‘bisschop Tulpijn’ komt voor in Middelnederlandse ridderromans.42 Bosch kan deze namen gekend hebben en daarom de kei door een tulp vervangen hebben. In plaats van een tulp zou ook een anjelier afgebeeld kunnen zijn. In de 16e eeuw werd de gekweekte anjelier aangeduid met de naam kei of keiken. Bosch zou hier een woordspeling in beeld gebracht kunnen hebben.43 Voor de interpretatie van het tafereel op de voorgrond verwijst Bax naar een punt in de Onze Lieve-Vrouwe ommegang te Antwerpen van 1563, de beschrijving hiervan vergelijkt hij met het schilderij van Bosch. Op een wagen ‘weert eenen van de Key hgesneden geheeten Hersseloos van Meester Faes Luerequack … daer by sijnde eenen Medecijn dwaeter besiende, en een Heydensche Meestersse’.44 Dat levert de volgende vergelijking op: de keisnijder is ‘Meester Faes Luerequack’ (wat kwakzalver betekent), de patiënt is ‘Hersseloos’, de man met de kan is ‘eenen Medecijn’ en de vrouw met het boek is een ‘Heydensche Meestersse’.45 Betekenis Volgens Bax is de keisnijder een fictieve figuur die alleen in literatuur en beeldende kunst voorkomt. Hij wordt uitgebeeld om de domme, bespottelijke patiënt nog dwazer te later lijken dan hij al was. Bosch hekelt hier niet alleen de dwaasheid van de patiënt maar ook het bedrog van de kwakzalver.46 Bax heeft, ook later, geen bewijzen gevonden dat echte keisnijders bestaan hebben.47
41
Bax, D, Tuin der Onkuisheid (Amsterdam 1956) 164.
42
Bax, ‘Bezwaren tegen L. Brand Philips’, 23.
43
Bax, ‘Bezwaren tegen L. Brand Philips’, 24.
44
Bax, Ontcijfering, 205.
45
Bax, Ontcijfering, 206.
46
Bax, Ontcijfering, 206.
47
Bax, D. ‘Jeroen Bosch en de Nederlandse taal’, in: Steppe e.a., Jheronimus Bosch Bijdragen (’s-
Hertogenbosch 1967) 70.
15
5. Interpretatie van Fraenger Inleiding In 1950 verschijnt Die Hochzeit zu Kana van Fraenger met hierin een interpretatie van De Keisnijding.48 Net als bij de interpretaties van ander werk van Bosch gaat hij uit van een esoterische betekenis van dit schilderij. Het schilderij bevat een symbolentaal die geheime sekten gebruiken om hiermee hun discipelen te instrueren. Volgens Fraenger is het onderwerp van De Keisnijding castratie en het achterliggende thema is het gebruik en het misbruik van ascetisme. Het ontwerp van De Keisnijding zou niet van Bosch zelf zijn maar van een opdrachtgever, de grootmeester van het broederschap van de Vrije Geest.49 Tekst Volgens Fraenger geeft de bijzondere gotische kalligrafie aan dat het hier niet om een populaire satire of bijgeloof en kwakzalverij gaat, zoals volgens de traditionele interpretatie. Door deze kalligrafie lijkt het meer op een psalmboek. De naam ‘lubbert das’ vertaalt hij als ‘gecastreerde das’. De das is verwant met de bever (castor fiber) welk dier in de oudheid symbool stond voor de eunuch en waarvan de term castratie is afgeleid.50 In tegenstelling tot andere interpreten gaat Fraenger er van uit dat de tekst wordt uitgesproken door de man met de kan in de hand en niet door de patiënt in de stoel.51 Afbeelding Het juiste gebruik van ascetisme zou volgens Fraenger gepersonifieerd worden door de vrouw, die hij ‘Sophia’ noemt als symbool van de wijsheid. Dit juiste gebruik komt tot uitdrukking in de kleine springbok die rechts achter haar uit de
48
Fraenger, Die Hochzeit zu Kana (Berlin 1950), hier wordt uitgegaan van de Engelse vertaling
van dit werk: Fraenger, Wilhelm, ‘The Marriage at Cana, A Document of Semitic Gnosis’ in: Idem, Hieronymus Bosch (Basel 1994) 145-225. 49
Fraenger, ‘The Marriage at Cana’, 203.
50
Fraenger, ‘The Marriage at Cana’, 203.
51
Fraenger, ‘The Marriage at Cana’, 206.
16
struiken tevoorschijn springt als symbool van constant zelf vernieuwend leven.52 Het foutieve gebruik van ascetisme zou volgens Fraenger gepersonifieerd worden door de drie mannen. Dat foutieve gebruik komt tot uitdrukking in de galg links achter de keisnijder, welke Fraenger ‘dokter’ noemt. Deze galg geeft aan dat hij iets verkeerds, verbodens doet. Daarvoor zou hij moeten hangen.53 Van verschillende elementen uit de afbeelding geeft Fraenger een betekenis die verwijst naar het onderwerp van castratie: •
Bloem is in het Latijns ‘flos’ (flower) en verwijst naar ‘flossy’ (vlossige) baardgroei van jongens in de puberteit. Verwijderen van flos (de bloem) verwijst naar castratie.54
•
De omgekeerde trechter op het hoofd van de dokter geeft aan dat hij iets omgekeerds, iets verkeerds doet. Met een trechter iets vullen verwijst naar de geslachtsdaad, de omgekeerde trechter verwijst dan naar steriliteit. Deze trechter maakt van de dokter een castreur.55
•
De tas die aan de stoel hangt is van de dokter en bevat zijn chirurgische instrumenten. Voor hij begon heeft hij zijn tas daar gehangen en in plaats van de tas heeft hij een kleine kruik omgehangen. Deze kruik is balvormig met een abrupt afgesneden nek, wat volgens Fraenger een heel duidelijk symbool is van een castratie.56
•
Ook de tafel heeft volgens Fraenger een bijzondere betekenis. Het is de plaats waar wijsheid, gepersonifieerd in Sophia, geconfronteerd wordt met haar vijanden. Deze tafel heeft een schijfvormige basis: de aardse cirkel. Het voetstuk is een forse, mannelijke schacht omgeven door acanthus bladeren. Deze ondersteunt het als een schijf van Uranus gevormde tafelblad waar Sophia op steunt. Op deze ‘tafel van leven’ ligt het heilige offer, de verwijderde bloem.57
52
Fraenger, ‘The Marriage at Cana’, 206.
53
Fraenger, ‘The Marriage at Cana’, 205.
54
Fraenger, ‘The Marriage at Cana’, 204.
55
Fraenger, ‘The Marriage at Cana’, 205.
56
Fraenger, ‘The Marriage at Cana’, 205.
57
Fraenger, ‘The Marriage at Cana’, 206.
17
Het tafereel wordt door Fraenger als volgt omschreven: de Tartuffe (schijnheilige) in blauw (kleur van bedrog) houdt de Graal (de kan) vast met zijn heiligschendende (linker) hand. De overeenkomst van zijn rechterhand met de hand van Sophia geeft aan dat hij haar tegenspeler is. Hij is de autoriteit die de dokter opdracht geeft de castratie uit te voeren. Hij is diegene die de woorden spreekt. Hij identificeert zich als de aarts-eunuch van de orde van androgynes die in castratie de verlossende weg naar perfectie zag. Sophia is voorgesteld als een begijn die zich terugtrekt uit de cirkel van geboorte en wedergeboorte door vrijwillige onthouding. Haar weg is niet de onverantwoordelijke toevlucht naar het mes van de chirurg maar onthouding en sublimatie van haar natuurlijke impulsen. In haar echte vroomheid is ze los van de wereld en één met de universele goddelijke natuur. Dat komt tot uitdrukking in het rustige landschap achter haar, dat zich uitstrekt tot aan de horizon waar aarde en hemel samenvloeien.58 Betekenis Fraenger ziet dit werk als een symbolische voorstelling van een castratie. Het thema van De Keisnijding is de keuze tussen het juiste of het foutieve gebruik van ascetisme.59 De vrouw staat symbool voor het juiste gebruik, namelijk onthoudingen en sublimatie van seksuele impulsen. De drie mannen staan symbool voor het onjuiste gebruik, namelijk door castratie als hulpmiddel te gebruiken voor het bedwingen van seksuele impulsen. Dit onjuiste gebruik van ascetisme werd gepraktiseerd door een geheime sekte waarvan Lubbert Das, de man met de kruik, de leider is. Fraenger constateert dat hij dit tot dan toe onbekende geheime genootschap heeft ontdekt. Het is een sekte die tot het uiterste gaat met het in praktijk brengen van alchemistische symboliek door gebruik te maken van een chirurgische ingreep als castratie.60 De opdrachtgever van het schilderij, de grootmeester van het broederschap van de Vrije Geest, geeft met deze afbeelding kritiek op deze geheime sekte van Lubbert Das.
58
Fraenger, ‘The Marriage at Cana’, 206.
59
Fraenger, ‘The Marriage at Cana’, 203.
60
Fraenger, ‘The Marriage at Cana’, 212.
18
Kritiek Bax geeft in 1956 commentaar op de Fraenger’s verklaring van het schilderij, waarbij hij verklaring tussen aanhalingstekens plaatst. Hij gaat alleen in op de castratie symboliek, niet op het centrale thema van ascetisme. Het enige argument tegen Fraenger is dat ‘flos’ (beginnende baardje van de puberteit) niet van toepassing is omdat de patiënt ‘reeds een vrij bejaard man’ is.61 Verder geeft Bax geen andere argumenten tegen de theorie van Fraenger. Wel brengt Fraenger voor Bax iets nieuws namelijk dat er geen kei maar een bloem wordt uitgesneden (zie hoofdstuk 4). Tevens plaatst Bax een opmerking dat Fraenger wel een uiterst onbekend genootschap heeft ontdekt.62 Volgens Baldass is Fraengers constructie, dat het hier gaat om een rituele castratie van een geheim genootschap, totaal te verwerpen. Zijn belangrijkste argument is dat hier elk bewijs in de vorm van controleerbare bronnen ontbreekt.63 Baldass gaat ook niet in op het thema ascetisme.
61
Bax, Tuin der Onkuisheid, 163 en noot 4.
62
Bax, Tuin der Onkuisheid, 164.
63
Baldass, Ludwig von, Jheronumus Bosch (Wien 1959) 226.
19
6. Interpretatie van Schupbach Inleiding Schupbach publiceert in 1978 het artikel A new look at the cure of folly waarin hij probeert aan de hand van 16e en 17e eeuwse literatuur te achterhalen wat de betekenis is van het keisnijden en van de keisnijder.64 Tekst Hij ziet dit werk als een scène uit een toneelstuk waar Lubbert Das wordt behandeld door een keisnijder in aanwezigheid van twee andere personen. De tekst ‘mijn naam is Lubbert Das’ suggereert dat een nieuw karakter zich in het stuk introduceert bij het publiek. Maar de tekst zou volgens hem ook een verklarende beschrijving van een wagen in een carnavalsoptocht kunnen zijn. Met deze twee mogelijkheden volgt hij respectievelijk de interpretaties van Roggen en van Bax. Waarbij Bax uitgaat van een wagen uit een ommegang. Volgens Schupbach was de tekst ontworpen en misschien ook geschilderd door een professionele schrijver, aangezien de kalligrafieën in ander werk van Bosch (bijvoorbeeld in Ecco Homo) hiermee vergeleken ruw, onrijp zijn.65 Afbeelding Schupbach constateert nogal wat verschillen tussen de onderdelen van het schilderij. Zoals de achtergrond die onafhankelijk lijkt van de voorgrond. Het gras op de voorgrond verdwijnt plotseling waar de achtergrond begint. Zware huishoudelijke meubels staan in de open lucht. Er lijkt geen relatie tussen de galg op de achtergrond en de voorgrond. Op grond hiervan veronderstelt Schupbach dat het schilderij samengesteld is door minstens drie verschillende schilders: de kalligraaf van de tekst, de schilder van de voorgrond en die van de achtergrond. De samensteller zou een vierde schilder of de kalligraaf kunnen zijn. De onderdelen zouden dan volgens Schupbach niet gelijktijdig gemaakt zijn en dan is het mogelijk dat een schilder het later aangebrachte deel niet kent. Daardoor 64
Schupbach, William, ‘A new look at the cure of folly’, Medical History 22 (July 1978) 267-281.
65
Schupbach, ‘A new look’, 280.
20
zouden er divergenties tussen de verschillende delen van het schilderij ontstaan kunnen zijn.66 Een ander voorbeeld van een verschil tussen de delen van het schilderij is de tekst die past bij een genrevoorstelling. Deze tekst lijkt te verwijzen naar een realistische scène, terwijl de trechter, het boek en de bloem daar niet bij passen omdat die op een niet realistische manier gebruikt worden. Het zijn wel motieven die in ander werk van Bosch voorkomen, maar daar worden door diverse auteurs zeer uiteenlopende betekenissen aan toegekend. Volgens Schupbach zijn deze betekenissen daardoor onsolide of zelfs onmogelijk. Het is volgens hem door een gebrek aan coördinatie tussen de intenties van de verschillende schilders van dit schilderij niet mogelijk een eenduidige betekenis aan de verschillende onderdelen te geven.67 Betekenis Schupbach grijpt terug naar een van de oudste interpretaties van dit schilderij, die van de arts Henry Meige uit 1895. Deze gaat er van uit dat het hier gaat om het tevoorschijn goochelen van een steen bij een schijnoperatie. In de Nederlandse literatuur uit de tijd van Bosch komt regelmatig het thema voor dat een steen in het hoofd een geestelijke ziekte kan veroorzaken. Volgens Meige zouden kwakzalvers van dit geloof gebruik maken door een schijnoperatie uit te voeren en daarbij de zogenaamde verwijderde steen te tonen. Ofschoon hier sprake is van oplichting kan het wel degelijk tot genezing van de patiënt leiden. Dat ondervond Meige in zijn eigen praktijk waar hij gebruik maakte van de klassieke psychiatrische strategie door te spelen met de illusies van de patiënt totdat deze er het irrationele van inzag. Volgens Schupbach is Meige’s interpretatie van De Keisnijding als een schijnoperatie bij vele auteurs terug te vinden zoals bij van Gils, Brand Philip, Baldass, Pigler, Brabant en Marijnissen.68 Schupbach constateert echter dat het thema ‘steen in het hoofd’ wel als uitdrukking voorkomt, maar dat de schijnoperatie om deze steen te verwijderen
66
Schupbach, ‘A new look’, 280.
67
Schupbach, ‘A new look’, 281.
68
Schupbach, ‘A new look’, 268.
21
nergens, zowel in fictie als in non-fictie teksten, beschreven is. Daarom gaan sommige auteurs er vanuit dat het niet om een realistische (schijn)operatie gaat maar om een simpele illustratie van een uitdrukking, dus om fictie. Zoals bijvoorbeeld in de interpretaties van Friedländer (allegorie), Bax (punt) en Gibson.69 Om te kunnen vaststellen of uitdrukkingen en gezegden en de daarvan afgeleide schilderijen en tableau vivants alleen maar fictie zijn, onderzoekt Schupbach of kwakzalvers daadwerkelijk zulke schijnoperaties uitvoerden. Hij komt tot de conclusie dat dat niet het geval is. Verscheidene boeken beschrijven het werk van 16e en 17e eeuwse kwakzalvers maar geen enkele noemt een keisnijding. Andere boeken beschrijven trucks uitgevoerd door artsen om patiënten van hun illusies te genezen, maar ook hier komen geen keisnijdingen in voor. Ook in plakkaten tegen kwakzalverij worden geen keisnijders of keisnijding genoemd. Al deze bronnen beschrijven dus alle activiteiten van een kwakzalver, maar niet de keisnijding.70 Schupbach geeft aan dat het beeld dat de literatuur wel geeft over kwakzalvers overeen komt met de voorstelling van zulke kwakzalvers in prenten en schilderijen, maar dat er geen literatuur is waarin de keisnijding expliciet wordt beschreven. Niet alleen in de Nederlandse maar ook andere Europese literatuur komen vergelijkbare beschrijvingen van kwakzalvers voor, maar ook daar worden nergens keisnijders genoemd. Als Nederlandse schilders een moraliserende voorstelling maakten tegen kwakzalverij dan toonden ze juist geen keisnijding, maar meestal tandentrekkers zoals in de Hooiwagen (afbeelding 4).71 Het ontbreken van een beschrijving van een keisnijding is volgens Schupbach een ‘argumentum ex silentio’ tegen de veronderstelling dat de keisnijding in werkelijkheid werd uitgevoerd.72 Schupbach beschrijft verder enkele andere schilderijen van keisnijdingen zoals die van Pieter Huys uit 1561 en Pieter Quast uit 1645. Hij vermoedt dat ze 69
Schupbach, ‘A new look’, 269.
70
Schupbach, ‘A new look’, 270.
71
Schupbach, ‘A new look’, 271.
72
Schupbach, ‘A new look’, 272.
22
aantrekkelijk waren voor de 17e en 18e eeuwse kunstverzamelaars omdat hier iets onrealistisch zo realistisch mogelijk werd weergegeven. Hij constateert overigens dat de keisnijding van Jan Steen (ca. 1656-1660, museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam) het enige schilderij is waar het frauderen met de stenen door de operateur te zien is.73 Schupbachs conclusie is dat keisnijders en keisnijdingen niet in het echt bestaan hebben en dat dus de afbeeldingen hiervan geen genrevoorstellingen zijn maar gezien moeten worden als een allegorie, morele les of theatervoorstelling. De latere 16e en 17e eeuwse afbeeldingen van keisnijdingen geven volgens hem vanwege de realistische voorstellingen, wel waardevolle informatie over de geschiedenis van de chirurgie.74
73
Schupbach, ‘A new look’, 278.
74
Schupbach, ‘A new look’, 280.
23
7. Interpretatie van Vandenbroeck Inleiding In 1987 verschijnt Jheronimus Bosch: tussen volksleven en stadscultuur van Paul Vandenbroeck, een herziene versie verschijnt in 2002 onder de titel Jheronimus Bosch: de verlossing van de wereld.75 In deze werken gaat Vandenbroeck uit van de maatschappelijke context waarin de schilderijen van Bosch gemaakt zijn. Hij plaatst het werk van Bosch in de laat middeleeuwse ontwikkeling van de burgercultuur. Deze cultuur was volgens hem gebaseerd op de volkscultuur van het platteland aangevuld met geïmiteerd gedrag uit de hogere aristocratische cultuur. Voor de burgers ging het in het leven om zondig gedrag zoveel mogelijk te vermijden om zo na de dood in de hemel te worden opgenomen. Veel van de werken van Bosch laten volgens Vandenbroeck dan ook zien hoe men zich niet moest gedragen. Dat zondige gedrag werd geprojecteerd op de lagere bevolkingsgroepen. Daar laat Bosch zien dat dit gedrag voortkomt uit domheid en dwaasheid. Zo ook bij De Keisnijding waar een dwaas zich van zijn domheid wil laten genezen, het is het beeld van de ongeneeslijke dwaasheid.76 Tekst Volgens Vandenbroeck heeft Bosch voor de tekst gebruik gemaakt van in zijn tijd bekende topoi. Zo is de tekst een distichon, een rijmend dubbelvers, dat in middeleeuwse beeldvoorstellingen gebruikelijk was bij de afbeelding van filosofen en profeten. Daar gaat het dan, in tegenstelling tot hier, om wijsheidsthematiek. Daarnaast is de kei een bekend zinnebeeld van de dwaasheid.77 In de volkscultuur van alle Europese landen was het volgens Vandenbroeck gebruikelijk om personen spottende, karakteronthullende namen te
75
Vandenbroeck, Paul, Jheronimus Bosch: de verlossing van de wereld (Gent 2002).
76
Vandenbroeck, de verlossing, 39.
77
Vandenbroeck, de verlossing, 40.
24
geven. Zo moet ook de naam Lubbert Das gezien worden, het betekende zoveel als ‘dikke domme lummel’.78 Afbeelding Vandenbroeck maakt een vergelijking tussen de Narrenschotel uit Schloss Ambras (uit 1528) en De Keisnijding. In beide wordt de relatie gelegd tussen narheid, gekheid en de behandeling daarvan door een medische (operatieve) ingreep. Dat soort van behandeling sluit aan bij de verbeelding en de volksgeneeskundige opvattingen van de tijdgenoten van Bosch.79 Daarnaast wijst Vandenbroeck op de doktersfiguur op het laatmiddeleeuwse toneel, hij is altijd een oplichter die domme mensen geld afhandig maakt.80 Dat zien we terug in De Hooiwagen van Bosch, daar is hij een archaïsch geklede tandentrekkende kwakzalver (afbeelding 4) die zijn geld verdient met ongeoorloofde praktijken.81 Dergelijke profane voorstellingen van kwakzalvers en ook van goochelaars ontwikkelen zich vanaf de 15e tot de 18e eeuw tot een zelfstandig genre in woord en beeld. Dit sluit volgens Vandenbroeck aan bij de burgerlijke sociale theorie en wijsheidsregels.82 Dit soort voorstellingen komen gedeeltelijk voort uit mythen en folklore. Ze zijn niet alleen terug te vinden in de voor privé ogen bestemde schilderijen, maar ook in feestversieringen die voor een groot publiek bestemd waren. Vandenbroeck noemt een aantal voorbeelden zoals de sneeuwbeelden uit 1511 in Brussel waar een kwakzalver te zien was.83 Daarnaast noemt hij een keisnijder die te zien was bij een ommegang in circa 1550 in Herentals.84 Vandenbroeck maakt ook een vergelijking tussen De Keisnijding en De Goochelaar van Bosch. In De Goochelaar staat een voorover gebogen vrouw met een kikvors die uit haar mond komt, terwijl op de tafel een soortgenoot zit. Een vergelijkbaar motief is aanwezig op De Keisnijding namelijk de bloem uit het 78
Vandenbroeck, de verlossing, 41.
79
Vandenbroeck, de verlossing, 41.
80
Vandenbroeck, de verlossing, 69.
81
Vandenbroeck, de verlossing, 67.
82
Vandenbroeck, de verlossing, 70.
83
Vandenbroeck, de verlossing, 265.
84
Vandenbroeck, de verlossing, 290.
25
hoofd van de man en de bloem op tafel. In beide voorstellingen gaat het om bedrogen personen.85 Betekenis Het gaat volgens Vandenbroeck hier om een folkloristisch ritueel waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat het dwaas is de zotten van hun narheid te willen genezen. De Keisnijding is het beeld van de ‘ongeneeslijke’ dwaasheid.86 Hij noemt tevens de 15e eeuwse geschriften waarin steensnijdingen worden genoemd, maar die wijzen volgens hem op de nieren, gal of blaas.87 Ook wijst hij op het vermelden van het doorboren van de schedel om geesteszieken te genezen, maar daar wordt nooit een kei in het hoofd als oorzaak hiervan genoemd.88 Volgens Vandenbroeck is De Keisnijding geen voorstelling van een in werkelijkheid uitgevoerde operatie, maar een parodiërende mimische uitbeelding. Hij gaat (net als Bax) er vanuit dat Bosch zich misschien heeft laten inspireren door een ‘punt’ uit een ommegang of andere mimische vertoning, aangezien beschrijvingen hiervan soms verwijzen naar kei of keisnijder.89
85
Vandenbroeck, de verlossing, 71.
86
Vandenbroeck, de verlossing, 39.
87
Vandenbroeck, de verlossing, 289.
88
Vandenbroeck, de verlossing, 290.
89
Vandenbroeck, de verlossing, 290.
26
8. Interpretatie van Koldeweij Inleiding In 1991 verschijnt het boek De ‘Keisnijding’ van Hieronymus Bosch van Jos Koldeweij.90 Hij heeft een kunsthistorisch uitgangspunt, hij gaat niet zozeer in op de betekenis van de afbeelding maar op de vraag binnen welke schildertraditie dit werk past. Hij toont aan dat de kalligrafie in een heraldische traditie uit de 15e eeuw geplaatst kan worden. Er blijkt een duidelijke formele overeenkomst te zijn tussen De Keisnijding en de wapenschilden die Pieter Coustens gemaakt heeft voor de bijeenkomst van de ridders van Het Gulden Vlies in 1481 te ’sHertogenbosch. Koldeweij gaat uit van de veronderstelling dat De Keisnijding uit het Prado een kopie is van rond 1520. Het verloren origineel had hetzelfde opschrift en tafereel op de voorgrond maar misschien was het landschap afwijkend.91 Tekst Koldeweij wijst erop dat de kalligrafie van De Keisnijding in het oeuvre van Bosch hoogst uitzonderlijk is. Deze gekalligrafeerde tekst is uitbundig en evenwaardig aan de voorstelling en ook even belangrijk. Daardoor is volgens hem De Keisnijding wezenlijk anders van karakter dan de gebruikelijke schilderijen met toelichtende tekst (zoals bijvoorbeeld de Zeven Hoofdzonden van Bosch). In De Keisnijding is de tekst voorzien van rijk versierde gotische letters met zogenaamde cadellen. Dat zijn de uitlopers van de letters die in brede en smalle lijnen elkaar doorsnijden. Hierbij gaat het vooral om het decoratieve effect, niet om de leesbaarheid. Deze wijze van kalligraferen was in de 15e eeuw populair in de Zuidelijke Nederlanden en aan het Bourgondische hof. Daar zijn cadellen terug te vinden in bijvoorbeeld ordonnanties en getijdenboeken.92 In ’s-Hertogenbosch komt dit soort kalligrafie pas laat in handschriften voor, bijvoorbeeld in de
90
Koldeweij, Jos, De ‘Keisnijding’ van Hieronymus Bosch (Zutphen 1991).
91
Koldeweij, De ‘Keisnijding’, 12.
92
Koldeweij, De ‘Keisnijding’, 12.
27
jaarrekeningen van 1535-1536 van de Lieve Vrouwe Broederschap. Wel waren cadellen ten tijde van Bosch te vinden in het koor van de Sint-Janskerk en wel in de kalligrafieën op de daar aanwezige wapenborden van de ridders van het Gulden Vlies (afbeelding 5).93 Die waren tijdens het veertiende kapittel van de Vliesridders in 1481 te ’s-Hertogenbosch geschilderd door Pieter Coustens.94 Volgens Koldeweij komen vlakvulling en kleurverdeling van deze wapenborden zo dicht bij De Keisnijding dat er wel een relatie tussen beide moet bestaan.95 Hij komt tenslotte tot twee mogelijke werkwijzen bij het vervaardigen van de originele Keisnijding. Bosch en Coustens zouden samengewerkt kunnen hebben en respectievelijk het tafereel en de tekst geschilderd hebben. Dan zou het werk in voorjaar 1481 vervaardigd zijn. Een andere mogelijkheid is dat Bosch het werk schilderde onder invloed van de wapenborden die in de Sint-Janskerk hingen, dan is 1481 een vroegst mogelijke datum.96 Voor de betekenis van de tekst gaat Koldeweij uit van uitdrukkingen en gezegden uit de tijd van Bosch. Zoals de uitdrukking ‘een kei in het hoofd hebben’ die de betekenis heeft van gek zijn. Dat ook nu nog is terug te vinden in het Brabantse spreekwoord ‘kaoikens (keitjes) in de kop hebben’. Daarnaast heeft ‘iemand de kei snijden’ ook de betekenis van iemand bedriegen (vooral in geldzaken). ‘Iemand lubben’ heeft naast snijden ook de betekenis van iemand castreren.97 ‘Lubbert’ heeft de betekenis van sul, sufferd en komt als naam voor in het 15e eeuwse Brabant. ‘Das’ moet gezien worden als versterking van de naam Lubbert. Zoals in de Antwerpse uitdrukking ‘zo vet als een das’.98 Afbeelding Ondanks de vele uiteenlopende interpretaties is er volgens Koldeweij nog geen zinnige verklaring gegeven voor vele beeldelementen, zoals de monnik met de tinnen kan, de vrouw met het boek en de met parels bezette geldbuidel, de 93
Koldeweij, De ‘Keisnijding’, 13.
94
Koldeweij, De ‘Keisnijding’, 15.
95
Koldeweij, De ‘Keisnijding’, 17.
96
Koldeweij, De ‘Keisnijding’, 22.
97
Koldeweij, De ‘Keisnijding’, 9.
98
Koldeweij, De ‘Keisnijding’, 10.
28
geneesheer met de trechter op zijn hoofd en de steengoed kruik aan zijn riem en het kostbare insigne met bloemetje op zijn jas. Die laatste zou volgens Koldeweij kunnen verwijzen naar dienstverband, vereniging of broederschap. De riemtas met dolk in de vorm van een ‘klotendolk’ verwijst niet zoals soms verondersteld is naar castratie of stuk gesneden beurs (dus oplichting), maar is hier op een gebruikelijke wijze afgebeeld.99 Betekenis Koldeweij gaat uit van de meest gangbare betekenis van het schilderij, namelijk dat ‘een dwaas of gek wordt verlost van zijn krankzinnigheid door het verwijderen van de ‘kei’ uit zijn hoofd’.100 Bijzonder is volgens hem wel dat de gehele compositie van De Keisnijding het 16e eeuwse emblema uit de renaissance benadert. De tekst vormt de combinatie van motto en epigram, het tafereel is niet alleen een voorstelling daarvan maar is ook symbolisch bedoeld. Bij latere keisnijdingen ontbreekt de tekst en is symboliek verdwenen, tevens zijn die latere voorstellingen meer ‘realistisch’ geworden.101 Volgens Koldeweij zou de relatie met de wapenborden van het Gulden Vlies nieuw licht kunnen werpen op de betekenis van het schilderij. Of er naast deze formele ook een inhoudelijke relatie bestaat tussen het onderwerp van de De Keisnijding en de Orde van het Gulden Vlies is (in 1991) volgens Koldeweij onduidelijk.102 Later in 2001 meent hij echter dat de Gulden Vliesborden van Pieter Coustens (1481) invloed gehad hebben op de compositie van De Keisnijding, deze zou dan een parodie op of tegenbeeld van dergelijke wapenborden kunnen zijn.103
99
Koldeweij, De ‘Keisnijding’, 11.
100
Koldeweij, De ‘Keisnijding’, 8.
101
Koldeweij, De ‘Keisnijding’, 10.
102
Koldeweij, De ‘Keisnijding’, 29.
103
Koldeweij, ‘Jheronimus Bosch in zijn stad ’s-Hertogenbosch’ in: Idem e.a., Jheronimus Bosch.
Alle schilderijen en tekeningen (Rotterdam 2001) 42.
29
9. Middeleeuwse medische literatuur Inleiding Schupbach is een van de weinige auteurs die kijkt naar de medische literatuur, maar alleen naar die uit de 16e en 17e eeuw, niet naar de literatuur die in de tijd van Bosch bekend was. Naar deze middeleeuwse medische literatuur is tot nu toe in relatie tot De Keisnijding, nauwelijks gekeken. De laatste decennia is er door Erwin Huizenga onderzoek gedaan naar in het Middelnederlands geschreven handboeken voor chirurgen. Het gaat hierbij om boeken uit de tijd en omgeving van Bosch en geeft dus een beeld van de medische praktijk uit zijn tijd. Naast het onderzoek van Huizenga zijn er overzichtswerken over medische illustraties uit middeleeuwse boeken. Ook die geven meer inzicht in de middeleeuwse medische praktijk, met name hoe die in beeld werd gebracht. Deze overzichtswerken en de resultaten van het onderzoek van Huizenga zijn hier onderzocht om na te gaan wat voor medicus Bosch afgebeeld zou kunnen hebben. Medici in de middeleeuwen In de middeleeuwen waren er vele gespecialiseerde medici werkzaam die elk hun eigen vakgebied hadden. Het hier volgende overzicht van deze verschillende soorten medici is ontleend aan een beschrijving die Erwin Huizenga hiervan heeft gegeven in ‘Van Doctor tot kwakzalver – Geneeskunstbeoefenaren in de late Middeleeuwen’.104 Allereerst waren er de academisch geschoolde doctores medicinae (hier verder dokter genoemd). Zij stelden diagnosen en behandelden hun patiënten met medicijnen en diëten. Zij voerden geen behandeling uit waarbij er gesneden werd in het lichaam. Veel dokters waren ook clerici en hun was het snijden verboden op het Vierde Lateraanse Concilie van 1215.105 Opereren was het vakgebied van de chirurg (ook wel chirurgijn genoemd) die soms academisch maar meestal in de 104
Huizenga, Erwin, Een nuttelike practijke van cirurgien : geneeskunde en astrologie in het
Middelnederlandse handschrift Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, 2818 (Hilversum 1997) 223-259. 105
Huizenga, Een nuttelike practijke, 264.
30
praktijk (het chirurgijnsgilde) geschoold was. Hun aanspreektitel was ‘meester’. Zij hielden zich ook bezig met het verzorgen van (oorlogs)verwondingen. Daar grensde hun werkterrein aan dat van de barbier, die naast knippen en scheren ook wonden verzorgde. De barbier voerde tevens aderlatingen uit, meestal in opdracht van een dokter. Kenmerkend verschil tussen de barbier en de chirurg was dat de laatste net als de dokter, een lange jas mocht dragen terwijl de barbier dat niet mocht. Daarnaast waren er vele medische specialisten die bepaalde lichaamsdelen of ziekten behandelden, zoals tandartsen, oogartsen en vroedvrouwen. Tot deze specialisten behoorden ook de steensnijders, die hielden zich bezig met het verwijderen van stenen in de galblaas en mogen dus niet verward worden met keisnijders. Deze laatste beroepsgroep komt in het geheel niet voor in het door Huizenga samengestelde overzicht. Chirurgen waren in de tijd van Bosch vooral werkzaam voor de adel of in dienst van het stadsbestuur. Huizenga vermeldt bijvoorbeeld dat aan het hof van Philips de Goede in de periode 1419-1470 zeker 32 chirurgen werkzaam zijn geweest. Sommigen waren in vaste dienst en anderen werden zo nu en dan ingehuurd.106 Naast deze medici waren er ook personen die pretendeerden medische kennis te hebben, de zogenaamde kwakzalvers. Zij gaven geen echte medische behandeling maar deden alsof en maakten daardoor misbruik van de goedgelovigheid van de mensen. Huizenga meldt dat dokters en chirurgen in de middeleeuwen vaak in verontwaardigde bewoordingen hun misnoegen over deze praktijken laten blijken. Ook in vele rederijkersspelen worden kwakzalvers belachelijk gemaakt.107 Afgebeelde medicus Een nadere analyse van de beschrijving van Erwin Huizenga in relatie tot De Keisnijding geeft antwoord op de vraag wat voor soort medicus Bosch afgebeeld zou kunnen hebben. 106
Huizenga, Erwin, Tussen autoriteit en empirie : de Middelnederlandse chirurgieën in de
veertiende en vijftiende eeuw en hun maatschappelijke context (Hilversum 2003) 233. 107
Huizenga, Tussen autoriteit en empirie, 258-259.
31
Bosch toont in zijn schilderij een keisnijder die met een mes in het hoofd van de patiënt snijdt. Uit bovenstaande beschrijving blijkt dat het hier dus niet om een dokter kan gaan want die mochten niet snijden. Een barbier mocht wel snijden maar de keisnijder draagt een lange jas, wat voor barbieren verboden was. Blijft dus over dat het hier om een chirurg gaat. Dat blijkt tevens uit de tekst op het schilderij aangezien de keisnijder wordt aangesproken met de titel ‘meester’, dat wijst ook op een chirurg. Het zou een ‘algemene’ chirurg kunnen zijn of een die gespecialiseerd is in schedel- of hersenchirurgie. Daarnaast is het natuurlijk ook mogelijk dat het hier niet om een echte chirurg gaat maar om een oplichter ofwel een kwakzalver. Voor kwakzalverij ontbreken hier echter de gebruikelijke attributen. Zoals bijvoorbeeld een oorkonde die moet aantonen hoe geleerd de kwakzalver is, zoals te zien is bij de kwakzalver in De Hooiwagen van Bosch (afbeelding 4). Of attributen die wijzen op oplichting zoals het hooi uit de jaszak van de kwakzalver in De Hooiwagen, of een beurs die gesneden wordt. Het ontbreken van dergelijke attributen wijst er volgens mij op dat Bosch hier niet een kwakzalver maar een echte chirurg heeft willen afbeelden. Dat wil niet zeggen dat het hier om een realistische weergave van een echte operatie zou gaan. De trechter op het hoofd van de chirurg en de bloem die uit het hoofd van de patiënt komt, geven duidelijk aan dat dat niet het geval is. De afbeelding lijkt daardoor meer op een parodie op een chirurg. Illustraties uit middeleeuwse medische handboeken Naast de literatuur over medici zijn er ook afbeeldingen van medici uit de middeleeuwen bekend. Sommige van deze medici, met name chirurgen, voeren vergelijkbare werkzaamheden uit als de keisnijder. Bij een aantal afbeeldingen van dergelijke chirurgen zijn motieven terug te vinden die ook voorkomen op De Keisnijding. Een eerste voorbeeld is een afbeelding van een schedeloperatie uit het boek Medieval Medicine in Illuminated Manuscripts van Murray. Deze afbeelding komt uit een handschrift uit het begin van de 14e eeuw. Dit handschrift is een geïllustreerde bewerking van Chirurgia van de beroemde chirurg Roger Frugardi, oorspronkelijk geschreven omstreeks 1180. In het handschrift staat een serie van
32
zes afbeeldingen die het verloop van een schedeloperatie weergeven.108 Op de tweede afbeelding (zie afbeelding 6) uit deze serie staat een chirurg die een opmerkelijke overeenkomst vertoont met de keisnijder van Bosch. De chirurg en de keisnijder hebben ongeveer dezelfde nogal onrealistische houding. De linker hand van de chirurg rust op de linker schouder van de patiënt, de rechter hand houdt op een nogal onhandige wijze een stuk gereedschap vast. Deze houding is terug te vinden bij De Keisnijding, daar ligt de linker hand van de keisnijder op de schouder van de patiënt en met de rechterhand houdt hij met een opgeheven wijsvinger zijn mes vast. Deze onjuiste manier om het mes vast te houden was voor Unverfehrt één van de redenen om te twijfelen of dit schilderij wel van Bosch zou zijn.109 Deze houding van de chirurg en die van de keisnijder is in tegenstelling tot de meer realistische houdingen van keisnijders op latere schilderijen. Dan wordt het mes meestal vastgehouden op vergelijkbare wijze als een pen bij het schrijven en legt de keisnijder zijn andere hand naast de plek waar gesneden wordt. Dat is te zien op latere versies van keisnijdingen (zoals bijvoorbeeld die van ca. 1550 uit Amsterdam, zie afbeelding 3), of andere afbeeldingen van medische ingrepen. Maar Bosch volgt met zijn keisnijder kennelijk een meer traditionele, middeleeuwse wijze van het afbeelden van een chirurg. Het tweede voorbeeld komt uit Medical illustrations in medieval manuscripts van MacKinney, daar staat een vergelijkbare afbeelding van hoofdchirurgie (afbeelding 7).110 Deze afbeelding is uit een ander 14e eeuws handschrift van het bovengenoemde werk van Roger Frugardi en geeft een illustratie van een trepanatie. Dat is een techniek die al in de prehistorie werd toegepast om geesteszieken te genezen. Hierbij werd een opening in de schedel gemaakt om de demonen (of de druk) die de oorzaak was van de ziekte, te
108
Murray, Jones, Peter, Medieval Medicine in Illuminated Manuscripts (Londen 1998, herziene
versie van 1984) 83. 109
Unverfehrt, Hieronymus Bosch. Die Reception seiner Kunst im Frühen 16. Jahrhundert (Berlijn
1980) 111. 110
MacKinney, Loren C., Medical illustrations in medieval manuscripts (Berkeley 1965) 237 fig.
68.
33
bevrijden.111 Ook in deze afbeelding zien we een niet al te realistische houding van de chirurg. Dit keer zijn linker hand onder de kin van de patiënt (iets realistischer dan op de schouder) en in zijn rechter hand in een vuist het mes vasthoudend. Het derde voorbeeld is de afbeelding Chirurgie op het slagveld uit 1465 (afbeelding 8).112 Dit is een afbeelding uit een handschrift over de geschiedenis van de Romeinen, de belegering door Hannibal en de Cathagers van een Romeinse stad. Het handschrift is geschreven en geïllustreerd voor de Hertog van Bourgondië. In de afbeelding wordt rechts op de voorgrond in de tent van Hannibal, een gewonde verzorgd door een chirurg welke herkenbaar is aan zijn lange jas. Voor de chirurg staan enige door hem gebruikte attributen. Daarbij staat een tinnen kan, precies hetzelfde type kan als de assistent van de keisnijder bij Bosch in zijn handen heeft. Chirurgen gebruikten in de middeleeuwen vaak olie voor de wondverzorging, vermoedelijk is dit een kan met dergelijke olie. Deze afbeeldingen waarop chirurgen staan afgebeeld die vergelijkbare handelingen uitvoerden als de keisnijder op De Keisnijding, zijn alle van voor de vroegst mogelijke datum van dit schilderij (namelijk 1481, zie hoofdsuk 2). Uit deze voorbeelden blijkt dat De Keisnijding van Bosch duidelijk aansluit bij die traditionele middeleeuwse wijze van het afbeelden van chirurgen. Daarmee past dit schilderij beter in die middeleeuwse traditie dan bij de latere keisnijdingen, want die geven een meer realistische afbeelding.
111
MacKinney, Medical illustrations, 69.
112
Murray, Medieval Medicine, 19 fig 6.
34
10. Samenvatting en conclusie De centrale vraag van dit onderzoek is welke bijdrage het recente onderzoek naar de middeleeuwse medische praktijk levert aan de interpretatie van De Keisnijding van Jheronimus Bosch (afbeelding 1). Hiervoor zijn interpretaties van zes auteurs onderzocht en daarnaast is er onderzoek gedaan naar middeleeuwse medische literatuur. In dit hoofdstuk staat een samenvatting en analyse van deze interpretaties, gevolgd door de resultaten van het onderzoek naar de middeleeuwse medische praktijk. Vervolgens wordt beschreven welke nieuwe mogelijkheden tot interpretatie die kan bieden. Uit het onderzoek van de interpretaties van dit schilderij blijkt dat deze nogal uiteenlopend zijn. Daarbij valt het op dat die meestal geen kunsthistorische uitgangspunten hebben. Vrijwel alle interpretaties van De Keisnijding zijn meer cultuurhistorisch gericht, er is vanuit de historische maatschappelijke en sociale context van Bosch geprobeerd een verklaring te geven. Meestal staat daarbij de vraag centraal wat het geschilderde tafereel (afbeelding 2) nu eigenlijk voorstelt. Uit dit onderzoek komen nu drie verschillende interpretaties naar voren, namelijk dat hier een schijnoperatie (iemand doet alsof hij opereert) is afgebeeld of een fictieve operatie (die alleen bestaat in verhalen of afbeeldingen) of dat het hier om een symbolische voorstelling (welke verwijst naar iets geheel anders) gaat. Interpretatie 1: kwakzalver die een schijnoperatie uitvoert De oudste interpretatie is dat het hier zou gaan om een schijnoperatie die uitgevoerd wordt door een kwakzalver. Deze kwakzalver zou met een gespeelde operatie de patiënt de illusie geven dat hij genezen wordt. Men dacht in de middeleeuwen dat mensen die gestoord waren een steen of kei in hun hoofd hadden. De keisnijder kon mensen daar vanaf helpen door die kei zogenaamd te verwijderen. Maar hij was een kwakzalver die tijdens het snijden een kei tevoorschijn goochelt, waardoor de patiënt denkt dat hij genezen is. Deze interpretatie van Henri Meige uit 1895 is niet alleen door Schupbach aangehaald
35
maar komt voor in vele interpretaties.113 Bax wijst er echter op dat hij geen enkel bewijs heeft gevonden voor het bestaan van een dergelijk kwakzalverstype.114 Ook Schupbach gaat in op de keisnijding en andere kwakzalvervoorstellingen uit de 16e en 17e eeuw. Verscheidene boeken beschrijven het werk van deze kwakzalvers, maar hierin worden nergens keisnijdingen genoemd. Ook andere boeken waarin trucks beschreven worden die artsen uitvoeren om hun patiënten te genezen, vermelden nergens keisnijdingen. Ook plakkaten tegen kwakzalverij noemen geen keisnijding. Daaruit concludeert Schupbach dat er geen enkel bewijs lijkt te zijn dat de keisnijdende kwakzalvers ooit bestaan hebben. Daarom zijn keisnijdingen geen genrevoorstellingen maar moeten dergelijke afbeeldingen gezien worden als een allegorie, morele les of theater voorstelling.115 Ook latere onderzoekers hebben geen bewijs gevonden voor het bestaan van echte keisnijders, daarom gaan de meeste auteurs uit van de veronderstelling dat het hier om puur fictie gaat. Interpretatie 2: fictieve operatie uit verhaal over ongeneeslijke domheid Deze interpretatie stelt dat keisnijdingen alleen fictief bestaan in de vorm van verhalen of afbeeldingen, in werkelijkheid werd zoiets nooit uitgevoerd. Meestal worden naast de afbeeldingen twee vormen van fictie hierbij aangehaald, namelijk toneelspel en een tableau vivant (bijvoorbeeld uit een ommegang). Roggen veronderstelt dat het hier om een tafereel uit een klucht gaat. De afbeelding zou een (laatste) scène hieruit kunnen zijn. De man heeft zijn vrouw betrapt op overspel, maar die weet het uit zijn hoofd te praten: hij heeft zich vergist, hij is gek en moet zich laten keisnijden. Maar Roggen kan de klucht zelf niet traceren, hij geeft alleen voorbeelden van kluchten die niet met een keisnijding aflopen. Tot op heden is de betreffende klucht nog niet gevonden. Wat wel pleit voor zijn interpretatie is de toneelachtige indeling van het tafereel: de
113
Gils, van, ‘Het snijden van den kei’, Nederlands Tijdschrift voor Geneekunde 84 afl. II (1940)
1310. 114
Bax, ‘Bezwaren tegen L. Brand Philips’, 22.
115
Schupbach, ‘A new look’, 280.
36
personen en tafel zouden op een toneel kunnen staan, het landschap op de achtergrond is dan het geschilderde decor. Dat zou tevens een verklaring zijn voor het verschil in perspectief tussen deze beide. Het belang van zijn interpretatie is dat het één van de eerste is die uitgaat van de cultuur uit de tijd en plaats van Bosch. Roggen wijst ook op de taak die weggelegd is voor neerlandici en folkloristen om de schilderijen van Bosch te verklaren zoals hij door zijn tijdgenoten werd begrepen.116 Dat is de reden waarom Roggen vaak wordt aangehaald, maar wegens het ontbreken van bewijsmateriaal wordt hij daarna snel terzijde geschoven. Voor Bax was de keisnijder een fictieve figuur in onze literatuur en beeldende kunst, hij wordt meestal gebruikt om de zot nog bespottelijker te maken dan hij al was. Bax veronderstelt dat het schilderij een afbeelding is van een ‘punt’ van een ommegang, dat is een wagen waarop acteurs iets uitbeelden. Het voorbeeld dat hij noemt is een ommegang in Antwerpen in 1563 waar een keisnijder werd uitgebeeld. Latere auteurs komen met voorbeelden van andere 16e eeuwse ommegangen. Bax heeft geen bewijzen voor echte keisnijders gevonden. Ook latere auteurs zoals Schupbach en Erwin Huizenga hebben geen verwijzingen in de literatuur naar echte keisnijders gevonden. Ook Vandenbroeck ziet De Keisnijding niet als een voorstelling van een in werkelijkheid uitgevoerde operatie, maar als een parodiërende mimische uitbeelding van een folkloristisch ritueel. Ze zijn terug te vinden als tableau vivants in ommegangen. Hierin wordt tot uitdrukking gebracht dat het dwaas is de zotten van hun narheid te genezen. Dergelijke afbeeldingen vormden voor de zich ontwikkelende burgerij een voorbeeld van hoe men zich niet moet gedragen. Slecht, dom gedrag werd daarbij geprojecteerd op lagere bevolkingsgroepen. Koldeweij ziet hier ook een dwaas of gek die wordt verlost van zijn krankzinnigheid door het verwijderen van een kei uit zijn hoofd. Hij verwijst voor de betekenis naar spreekwoorden en taalgebruik uit het 15e eeuwse Brabant.
116
Roggen, ’literatuur en folklore’, 125.
37
Interpretatie 3: symbolische voorstelling Volgens deze interpretatie is de afbeelding een symbolische voorstelling, die een totaal andere betekenis heeft dan op het eerste gezicht lijkt. Fraenger geeft een dergelijke verklaring, hij veronderstelt dat het hier om een symbolische voorstelling van een castratie gaat. Het schilderij zou gemaakt zijn in opdracht van de grootmeester van het broederschap van de Vrije Geest, die hiermee zijn leerlingen zou onderrichten over het juiste gebruik van ascetisme voor de geestelijke ontwikkeling. De vrouw staat symbool voor het juiste gebruik van ascetisme, namelijk onthouding en sublimatie van seksuele impulsen. De drie mannen staan symbool voor het onjuiste gebruik van ascetisme, namelijk door castratie als hulpmiddel te gebruiken voor het bedwingen van seksuele impulsen. Dit middel zou gebruikt worden door een geheime sekte, waarvan de man met de kan in de hand de leider is. Hij is Lubbert Das en geeft de arts de opdracht om de castratie uit te voeren. De opdrachtgever van het schilderij, de grootmeester van het broederschap van de Vrije Geest, geeft met dit schilderij kritiek op deze geheime sekte van Lubbert Das. Fraenger beroept zich erop dit tot dan toe onbekende geheim genootschap te hebben ontdekt. Helaas is er sindsdien nooit meer iets van dit genootschap vernomen en is het bestaan hiervan zeer twijfelachtig. De belangrijkste kritiek op deze interpretatie van Fraenger komt onder andere van Baldass, namelijk dat hij geen enkel bewijs geeft in de vorm van controleerbare bronnen. Met zijn theorie weet Fraenger wel zeer vele elementen van het schilderij te verklaren, meer dan enig ander auteur. Maar zijn hypothese blijft op drijfzand berusten. Ook andere auteurs die uitgaan van een symbolische voorstelling beroepen zich vaak op de theorie van Fraenger. Zoals bijvoorbeeld de medicus Hollmann.117 Ook hij geeft geen enkel bewijs maar verwijst alleen naar het werk van Fraenger. Ondanks het gebrek aan bewijs blijft de theorie van Fraenger
117
Hollman, Werner, ‘Ein Deutung des Bildes “Das Steinschneiden” von Heironymus Bosch’,
Psyche 5 (1951) 385-390.
38
aantrekkingskracht uitoefenen. Belang van zijn theorie is dat het een totaal nieuwe invalshoek geeft, en ruimte geeft voor vele interpretaties van het werk van Bosch. Middeleeuwse medische literatuur De hier besproken interpretaties gaan er alle van uit dat het in De Keisnijding van Bosch niet om een echte operatie en een echte arts gaat. Maar de middeleeuwse medische literatuur geeft aanknopingspunten om te veronderstellen dat Bosch hier wel een echte chirurg heeft willen uitbeelden. De keisnijder is namelijk geen dokter (de academisch geschoolde doctores medicinae) want die mochten niet met een mes in het lichaam snijden. Dat mochten alleen chirurgen en barbieren. Deze twee groepen zijn te onderscheiden doordat alleen de chirurg een lange jas mocht dragen. Dat wijst er op dat Bosch hier een chirurg heeft willen afbeelden. Ook blijkt dat uit de tekst op het schilderij waar de keisnijder wordt aangesproken met de titel ‘meester’, wat de aanspreek titel voor een chirurg was. De afgebeelde chirurg zou natuurlijk ook een kwakzalver kunnen zijn, maar hiervoor ontbreken de gebruikelijke attributen zoals een oorkonde of een beurs die gesneden wordt. Wel is duidelijk door de trechter op het hoofd van de keisnijder en de bloem die uit het hoofd komt, dat hier geen echte operatie wordt afgebeeld. De afbeelding lijkt daardoor meer op een parodie op een chirurg. Daarnaast komen uit de middeleeuwse medische illustraties ook een aantal aanwijzingen naar voren dat Bosch wel degelijk een echte chirurg in actie heeft willen weergeven. Zo is er de vreemde houding van de keisnijder met zijn hand op de schouder van de patiënt (in plaats van op het hoofd) en de onhandige manier waarop hij zijn mes vast houdt. Een vergelijkbare houding komt echter ook voor bij oudere afbeeldingen van echte chirurgen die een schedeloperatie uitvoeren (zie afbeelding 6 en 7). Bosch lijkt dus niet uit te gaan van een min of meer ‘realistische’ weergave van de houding van een chirurg zoals latere keisnijdingen (zoals afbeelding 3), maar van een meer traditionele, symbolische wijze van afbeelden zoals in de middeleeuwen een echte chirurg in actie uitgebeeld werd. Een ander voorbeeld betreft een in het oog springend attribuut op De Keisnijding namelijk de kan in de hand van de monnik. Precies hetzelfde type kan staat ook afgebeeld op een oudere voorstelling van een chirurg in Chirurgie op het slagveld (afbeelding 8). Chirurgen gebruikten in de middeleeuwen olie voor
39
wondverzorging en vermoedelijk is dit een kan met dergelijke olie. Bosch lijkt ook hier aan te sluiten bij een traditionele wijze van afbeelden van een chirurg. Conclusie De meeste auteurs zijn het er over eens dat de interpretatie van Fraenger te verwerpen is wegens het totale gebrek aan bewijsmateriaal. Maar ook bij de andere interpretaties blijkt er weinig of geen bewijsmateriaal te zijn. Roggen gaat uit van een toneelstuk, maar dat stuk is nooit gevonden. Bax vermoedt een punt van een ommegang als inspiratiebron voor Bosch maar de voorbeelden die hij (en later Vandenbroeck) van ommegangen aanhalen blijken allemaal van na de tijd van Bosch te zijn. Schupbach verwerpt de interpretatie van Meige omdat hij geen enkel bewijs heeft gevonden voor het bestaan van echte keisnijders. Schupbach zelf gaat uit van fictie maar hij geeft geen voorbeelden van afbeeldingen of literatuur uit de tijd van Bosch of daarvoor. Vandenbroeck verwijst naar de Narrenschotel maar die is van 1528. Geen van deze interpretaties wordt dus ondersteund met bronnen uit of voor de tijd van Bosch. Uiteindelijk is het alleen Koldeweij die duidelijk mogelijke inspiratiebronnen van Bosch kan aanwijzen. De kalligrafie op de door Koldeweij vermelde wapenborden uit 1481 van de ridders van het Gulden Vlies (afbeelding 5) is duidelijk een voorbeeld geweest voor de kalligrafie op De Keisnijding. Deze wapenborden zijn vrijwel zeker door Bosch gezien en Brabantse uitdrukkingen en spreekwoorden zoals ‘kaoikens (keitjes) in de kop hebben’ moeten in zijn tijd bekend geweest zijn. Het lijkt er dus op dat Bosch uitgaande van uitdrukkingen, spreekwoorden en de wapenborden een nieuwe compositie bedacht heeft. Hierin wordt een fictieve operatie uitgebeeld om iemand van zijn domheid te genezen. De medische literatuur uit de tijd van Bosch geeft echter aanknopingspunten voor verdere interpretatie van dit werk. Ofschoon de keisnijder meestal gezien werd als een kwakzalver blijken in dit schilderij duidelijke verwijzingen naar bedrog of oplichting te ontbreken. Daarnaast zijn er zoals boven beschreven, wel aanwijzingen dat het hier om een echte chirurg gaat. Ook lijkt het een echte operatie (vergelijkbaar met trepanatie) maar de trechter op het hoofd van de chirurg geeft aan dat hier iets anders aan de hand is. Het is alsof de chirurg even iets vreemds op zijn hoofd heeft gezet om daarmee aan te geven
40
dat hij nu even niet serieus aan het werk is maar een grap uithaalt. Of de schilder heeft de trechter op zijn hoofd gezet om aan te geven dat het hier om een satire over een chirurg gaat. In beide gevallen zou er sprake zijn van een parodie. Zoals Koldeweij heeft aangetoond is er dankzij de kalligrafie een duidelijke relatie te leggen met het kapittel van de ridders van het Gulden Vlies. Hij veronderstelt dat het om een parodie zou kunnen gaan op de wapenborden van deze ridders. Hiervan uitgaande kom ik tot de volgende hypothese. Zoals in hoofdstuk 9 is aangegeven waren er aan het Bourgondisch hof in de 14e eeuw regelmatig chirurgen aanwezig. Aangezien een kapittel meestal gepaard ging met toernooien en steekspelen waar nogal eens gewonden vielen, is het aannemelijk dat er ook chirurgen aanwezig waren in het gevolg van de Gulden Vlies ridders tijdens het kapittel van 1481. Het lijk mij dat dit schilderij dan een parodie zou kunnen zijn op één van die chirurgen. Bijvoorbeeld een chirurg die zich even belangrijk waande als de ridders en waarvoor toen een ‘passend’ Gulden Vlies wapenboord gemaakt is. De afbeelding geeft dan zijn belangrijkste wapenfeit weer: een zinloze poging tot het genezen van de dwaasheid. Deze hypothese zou aanknopingspunten kunnen bieden voor nader historisch onderzoek. Tenslotte Dit schilderij staat aan het begin van een traditie van medische genrevoorstellingen uit de 16e en 17 eeuw, waarbij het meestal om kwakzalvers gaat. De Keisnijding van Bosch wijkt echter van alle navolgers af, zijn voorstelling is meer symbolisch terwijl de navolgers een zo ‘realistisch’ mogelijke voorstelling van keisnijders of kwakzalvers maakten. Maar Bosch blijkt met zijn voorstelling wel aan te sluiten op de traditionele middeleeuwse afbeeldingen zoals die van wapenborden en chirurgen. Hierdoor kan dit schilderij beter in zijn culturele context geplaatst worden. Dat sluit aan bij ander recent onderzoek van het werk van Bosch, naar aanleiding waarvan Visser constateert dat ‘zijn vermeend bijzondere, uit de toon vallende voorstellingen voor een deel blijken aan te sluiten bij de traditie en conventie’.118
118
Visser, Irmin, Petra Robben, ‘Het oeuvre van Jeroen Bosch’, Locus 26 (Heerlen 2010) 26.
41
11. Literatuur Baldass, Ludwig von, Jheronumus Bosch (Wien 1959). Bax, Dirk, Ontcijfering van Jeroen Bosch (Den Haag 1949). Bax, Dirk, Tuin der Onkuisheid (Amsterdam 1956). Bax, Dirk, ‘Bezwaren tegen L. Brand Philips interpretatie van Jeroen Bosch’ marskramer, goochelaar, keisnijder en voorgrond van hooiwagen’, in: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 13 (1962). Bax, Dirk. ‘Jeroen Bosch en de Nederlandse taal’, in: Steppe e.a., Jheronimus Bosch Bijdragen (’s-Hertogenbosch 1967) 70-71. Brand Philip, Lotte, ‘The Peddler by Hieronymus Bosch, a study in detection’, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 9 (1958) 1-54. Fraenger, Wilhelm, Die Hochzeit zu Kana (Berlin 1950). Fraenger, Wilhelm, ‘The Marriage at Cana, A Document of Semitic Gnosis’ in: Idem, Hieronymus Bosch (Basel 1994) 145-225. Garrido, van Schouten, Bosch at the Museo del Prado, Madrid, Technical study (Madrid 2001). Gils, J.B.F. van, ‘Het snijden van den kei’, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 84 afl. II (1940) 1310-1318. Huizenga, Erwin, Een nuttelike practijke van cirurgien : geneeskunde en astrologie in het Middelnederlandse handschrift Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, 2818 (Hilversum 1997). Huizenga, Erwin, Tussen autoriteit en empirie : de Middelnederlandse chirurgieën in de veertiende en vijftiende eeuw en hun maatschappelijke context (Hilversum 2003). Hollman, Werner, ‘Ein Deutung des Bildes “Das Steinschneiden” von Heironymus Bosch’, Psyche 5 (1951) 385-390. Koldeweij, Jos, De ‘Keisnijding’ van Hieronymus Bosch (Zutphen 1991). Koldeweij, Jos, ‘Jheronimus Bosch in zijn stad ’s-Hertogenbosch’ in: Idem e.a., Jheronimus Bosch. Alle schilderijen en tekeningen (Rotterdam 2001) 2083. Marijnissen, R.H., Hiëronymus Bosch: het volledige oeuvre (Haarlem 1987).
42
Murray, Jones, Peter, Medieval Medicine in Illuminated Manuscripts (Londen 1998, herziene versie van 1984). MacKinney, Loren C., Medical illustrations in medieval manuscripts (Berkeley 1965). Ridderbos, Bernhard en Henk van Veen (red), ‘Om iets te weten van de oude meesters’ De Vlaamse Primitieven – herontdekking, waardering en onderzoek (Heerlen 1995). Roggen, Domien, ‘J. Bosch: literatuur en folklore’, Gentse Bijdragen tot de kunstgeschiedenis VI (1939-1940) 122-126. Schupbach, William, ‘A new look at the cure of folly’, Medical History 22 (July 1978) 267-281. Silver, Larry, Hieronymus Bosch (New York 2006). Unverfehrt, Gert, Hieronymus Bosch. Die Rezeption seiner Kunst im Frühen 16. Jahrhundert (Berlijn 1980). Vandenbroeck, Paul, Jheronimus Bosch: tussen volksleven en stadscultuur (Berchem 1987). Vandenbroeck, Paul, Jheronimus Bosch: de verlossing van de wereld (Gent 2002). Visser, Irmin, Petra Robben, ‘Het oeuvre van Jeroen Bosch’, Locus 26 (Heerlen 2010). Woordenboek der Nederlandsche Taal, Bron internet: gtb.inl.nl
43
12. Afbeeldingen
Afbeelding 1
J. Bosch, De Keisnijding, ca. 1490, olieverf op paneel, 47,5 x 34,5 cm, Museo del Prado, Madrid.
44
Afbeelding 2
J. Bosch, De Keisnijding, ca. 1490, olieverf op paneel, 47,5 x 34,5 cm, Museo del Prado, Madrid. Detail van het tafereel op de voorgrond.
45
Afbeelding 3
Navolger van Jheronimus Bosch, Het snijden van de kei, ca. 1550 – ca. 1600, olieverf op paneel, 41,3 x 30,9 cm, Rijksmuseum, Amsterdam.
46
Afbeelding 4
J. Bosch, De Hooiwagen, 1515, olieverf op paneel, 147 x 212 cm, Museo del Prado, Madrid. Detail van de kwakzalver op de voorgrond van het middenpaneel.
47
Afbeelding 5
Pierre Coustain, Wapenbord van Jacob van Luxemburg, 1481, olieverf op paneel, 101,1 x 67,5 cm, Rijksmuseum, Amsterdam.
48
Afbeelding 6
Schedeloperatie, begin 14e eeuw, Britisch Library, Londen.
49
Afbeelding 7
Hoofdchirurgie, 14e eeuw, Bibliothèque Universitaire de Médecine, Montpellier.
50
Afbeelding 8
Chirurgie op het slagveld, 1465, Biblioteca Laurenziana, Florence.
51
Herkomst afbeeldingen 1, 2 en 4: website Prado Museum http://www.museodelprado.es/en/the-collection/ 3 en 5: website Rijksmuseum http://www.rijksmuseum.nl/collectie/?lang=nl 6: Murray, Jones, Peter, Medieval Medicine in Illuminated Manuscripts (Londen 1998) 83. 7: MacKinney, Loren C., Medical illustrations in medieval manuscripts (Berkeley 1965) 237. De hier gebruikte gekleurde afbeelding is van The Mackinney Collection of Medieval Medical Illustrations, website: http://www.lib.unc.edu/dc/mackinney/ 8: Murray, Jones, Peter, Medieval Medicine in Illuminated Manuscripts (Londen 1998) 19.
52