jaargang 1
• nummer 2 • juni 2006
ce ntrum voor revali dati e
The puzzle of pain Stagiares longrevalidatie Arbeidsbelastbaarheidsonderzoek Opleiding tot revalidatiearts
colofon
Revisie is het externe magazine van het Centrum voor Revalidatie – UMCG en laat zien wat het CvR te bieden heeft aan patiëntenzorg, onderzoek en onderwijs, zowel op het gebied van Revalidatiegeneeskunde als op het gebied van Revalidatie Chronisch Zieken. Revisie wordt verstuurd aan huisartsen en medisch specialisten in de drie noordelijke provincies, revalidatieartsen en revalidatiecentra in Nederland, patiëntenverenigingen, relevante beroepsverenigingen en andere externe contacten. Revisie verschijnt viermaal per jaar in een oplage van tweeduizend exemplaren. Redactie: prof.dr. K. Postema, dr. G.M. Rommers, drs. N. Verheij-Jansen, drs. Y.E. Meinema, M.A. de Jong (eindredactie). Correspondentie-adres: Universitair Medisch Centrum Groningen, PK Revalidatie, M.A. de Jong, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen. E-mail:
[email protected]. Tel. 050 361 3626. Fotografie: Bert Hofstra en Maerian de Jong. Vormgeving, druk en verspreiding: Koninklijke Van Gorcum Assen. Het CvR - UMCG heeft 650 medewerkers, verdeeld over twee locaties: de locatie Groningen, waar de nadruk ligt op diagnostiek en behandeling in de vroege fase; de locatie Beatrixoord, met 180 bedden, waar de nadruk meer ligt op klinische en poliklinische behandeling.
Inhoudsopgave
Column 2 The puzzle of pain 3 Arbeidsbelastbaarheidsonderzoek 8 Promotie Wietske Kuijer 11 Stagiaires longrevalidatie 12 Opleiding tot revalidatiearts 14 Publicaties 18 Agenda 18 Kunst op de achterkant 20
I N DON ESIË
Op uitnodiging van de Nederlandse Stichting voor post-doctoraal medisch onderwijs in Indonesië zijn wij met een aantal medewerkers van het CvR in april naar Soerabaja en Jakarta geweest om een cursus te geven over handproblemen.
De behandeling van handproblemen vraagt bij uitstek om een multidisciplinaire benadering. In het CvR werken we volgens het ICFmodel (International Classification of Functioning, Disability and Health), zeker ook bij handproblematiek. De behandeldoelen liggen dus niet alleen op het domein functie maar ook op de domeinen activiteit en participatie. Het is daarom essentieel te weten welke doelen de patiënt wil bereiken. Het ICF-model is ook leidend in het wetenschappelijk onderzoek van het Handenteam. In de vorige Revisie is e.e.a uitvoerig aan bod gekomen. Verschillende oorzaken kunnen ten grondslag liggen aan handproblemen, deze vragen om een diversiteit aan behandelingsmogelijkheden en daarmee om verschillende soorten behandelaars: orthopedisch chirurgen, plastisch chirurgen, ergotherapeuten, fysiotherapeuten, revalidatieartsen en psychologen. Alhoewel niet al deze behandelaars meegingen, was de cursus die we in Indonesië hebben gegeven ook multidisciplinair. Vanuit het Handenteam zijn mee geweest collega dr. Corry van der Sluis, revalidatiearts, de ergotherapeuten Sippie Formsma en Melanie Eissens en professor dr. Peter Robinson, plastisch chirurg. In Soerabaja werd de cursus gegeven op de Airlangga University. ’s Morgens waren er lezingen over allerlei soorten handproblematiek: ten gevolge van reuma, trauma, spasticiteit, lepra - wat daar veel voorkomt - en brandwonden. Niet alleen onze groep gaf lezingen maar ook Indonesische collegae. ’s Midddags werd de workshop ‘spalken’ verzorgd door Melanie Eissens en Sippie Formsma; Corry van der Sluis leidde de workshop ‘handonderzoek’ en Peter Robinson de workshop ‘röntgenologisch onderzoek’. Er waren zo’n honderdvijftig cursisten: orthopeden, traumatologen,
revalidatieartsen, plastisch chirurgen. Slechts weinig cursisten haakten af, wat opvallend was, zo vertelde men ons. Het vak ergotherapie is in Indonesië nog maar drie jaar oud. In Oost-Java zijn welgeteld zeven ergotherapeuten en alleen in Soerabaja wonen al achttien miljoen mensen. Er is dus een groot tekort aan ergotherapeuten, wat er toe leidt dat artsen veelal zelf een spalk maken. Het vak fysiotherapie is weliswaar ouder, maar fysiotherapeuten daar zijn niet gericht op handrevalidatie. De tweede week werd hetzelfde cursusprogramma uitgevoerd aan de University of Indonesia in Jakarta. Een paar dingen zijn ons erg opgevallen: wij werken in een team, multidisciplinair. Dat kennen ze in Indonesië niet echt. Het werken in een team betekent vooral dat de dokter opdracht geeft. Er wordt niet of nauwelijks over de grenzen van het eigen vakgebied heen gekeken en er is weinig overleg. Wat ook opmerkelijk is: mensen zijn niet verzekerd, ze moeten de behandeling, dus ook een spalk, zelf betalen. Op de poliklinieken kent men geen afsprakensysteem. Patiënten gaan gewoon in de wachtkamer zitten als ze het zelf nodig vinden. En adviezen als “U moet tweemaal per week komen” kent de cultuur niet. Het was in alle opzichten een leerzame en geweldige ervaring en we hopen dat we onze expertise op het gebied van handproblematiek ook in Indonesië hebben kunnen uitdragen. Prof. dr. Klaas Postema
Juni 2006
DE P UZZLE OF PAI N
Een stijve nek door langdurig en veel computer werk o f een pijnlijke knie door fanatiek spor ten, vrijwel iedereen heeft wel eens pijnklachten. Gelukkig gaan deze klachten bij zo’n negentig procent van de mensen na een week o f zes vanzelf over. Soms houden klachten echter langer aan dan drie maanden, in dat geval spreken we van chronische pijn. Daar komt dan bij dat er voor de pijnklachten niet altijd een eenduidige oorzaak gevonden kan worden, de pijn blijft door een samenhang van verschillende fac toren. Per persoon gaat het dan min o f meer om e en unieke set van fac toren. Het Pijnrevalidatieteam van het Centrum voor Revalidatie – UM CG behandelt mensen met chronische pijnklachten. Dagelijks brengt een multidisciplinair team samen met de patiënt de puzzle o f pain in kaar t .
< Het is belangrijk om die activiteiten
te oefenen die iemand ook daadwerkelijk (weer) in zijn dagelijks leven wil kunnen doen.
2(3
De pijn
Het Pijnrevalidatieteam behandelt patiënten met chronische pijnklachten van het houdings- en bewegingsapparaat waarvoor geen éénduidige oorzaak is gevonden maar waardoor patiënten wel minder actief zijn dan ze zouden wensen. Behandeld worden onder andere lagerug- en nekklachten, fibromyalgie, RSI, bekkenpijn en klachten als gevolg van een whiplash. Chronische pijn wordt bepaald door verschillende factoren; zo kunnen biologische, psychologische en sociale factoren allemaal een rol spelen (de biopsychosociale visie op chronische pijnklachten). De klacht is dus complex en verschilt per individu. De pijnklacht kenmerkt zich veelal door sterke pieken en dalen. Rita Schiphorst Preuper, revalidatiearts en hoofdbehandelaar van het team, licht dit toe: “Je ziet vaak een zigzag in functioneren. Je hebt mensen die veel doen als de pijnklachten even wat minder zijn, waardoor ze daarna weer
Marco Kleen
hevige pijnklachten hebben. En er zijn mensen die weinig doen en áls ze dan iets doen, direct pijnklachten ervaren waardoor ze stoppen met de activiteiten. In de behandeling is een van onze doelen deze zigzag in functioneren te verminderen, om de pieken en de dalen er wat uit te halen.” Naast de pieken en de dalen kenmerkt de pijn zich ook door de centrale rol: pijn staat in het dagelijks leven centraal en belemmert iemand in normaal functioneren.
De behandeling
De behandeling van patiënten met chronische pijnklachten is primair gericht op functieherstel, pijnbestrijding is daarbij secundair. Met andere woorden: de behandeling is gericht op optimaal functioneren mét pijnklachten. Het behandelteam bestaat uit meerdere disciplines: revalidatieartsen, fysiotherapeuten, ergotherapeuten, psychologen, maatschappelijke werkers en psychologisch medewerkers. Het klinkt in eerste instantie paradoxaal, maar de behandeling van het Pijnrevalidatieteam is er niet op gericht om de pijn van de patiënt te bestrijden. Marco Kleen, psycholoog in het Pijnrevalidatieteam licht dit toe. “We geven aan het begin van een behandeling aan dat de patiënt na de behandeling niet pijnvrij zal zijn. Wat we wel doen? Ten eerste nemen we de pijn serieus, dat de oorzaak van de pijn niet altijd even duidelijk is, doet er niet toe. Wat er toe doet, is dat de pijn er is. Daarna zoemen we als het ware in op het gezonde deel van de patiënt. Bij patiënten met pijnklachten ligt het accent namelijk al lange tijd op de pijnklachten zelf en de pogingen van patiënt en behandelaars om de pijn weg te nemen, dus om het probleem op te lossen. We leggen de nadruk op het feit dat de pijn er is en dat je aan de pijn zelf vaak weinig kunt veranderen. Waar je wél iets aan kunt veranderen is
hoe je met deze pijn omgaat.” Maar hoe doe je dit? Hoe moet je, of kun je, anders omgaan met pijn? Afstand creëren lijkt de boodschap. Kleen vertelt hoe patiënten door middel van een metafoor afstand krijgen tot de pijnklachten. “Een metafoor die ik zelf vaak gebruik is die van Harry de Zwerver. Stel: iemand nodigt voor een feest iedereen in het dorp uit en iedereen komt ook echt, dus ook Harry, de zwerver uit het dorp. Maar Harry stinkt en je wilt hem niet binnenlaten, dus houd je hem bij de voordeur tegen. Dit kost je wel veel moeite en ondertussen mis je je eigen feest. Wat je echter ook kunt doen, is Harry toch binnenlaten en van je feest genieten, ook al is dat feest íets minder leuk met Harry. Oké, af en toe kom je Harry tegen, die stinkt, dus loop je de andere kant op om met iemand anders te praten die je wel leuk vindt.” Een metafoor als deze schept afstand, mensen reflecteren op zichzelf en zien zichzelf van een afstand. Door de metafoor beseffen mensen ook dat ze een keuze hebben: je kunt je verzetten tegen Harry de Zwerver en de pijn, maar je kunt het ook accepteren, je focus verleggen naar het gezonde deel en daarbinnen kijken wat de mogelijkheden zijn. Schiphorst Preuper: “Patiënten die bij ons revalideren zijn aan het eind van de behandeling dus niet pijnvrij maar ze hebben wel weer controle over hun klachten en hun functioneren. De pijn bepaalt niet meer de dag van de persoon, maar de persoon bepaalt de dag. De pijn staat minder centraal. In de behandeling is het van belang om als behandelaar samen met de patiënt realistische doelen te stellen. De patiënt bepaalt zelf wat hij wil bereiken. Als wij het bedenken, werkt het vaak niet. Als ik bijvoorbeeld zeg: u moet volgens ons trainingsschema de marathon gaan lopen en de patiënt voert dat schema uit, dan kan hij na een
Juni 2006
half jaar die marathon lopen. Maar als hij dat helemaal niet leuk vindt en hij loopt hem vervolgens nooit weer, dan heeft het trainingsprogramma geen zin gehad en is het effect heel snel weer verdwenen. Het is dus van belang die activiteiten te trainen die daarna ook in het dagelijks leven worden toegepast.” Realistische behandeldoelen zijn bijvoorbeeld: het verrichten van huishoudelijk werk, het oppakken van hobby’s, sporten of het hervatten van werk. De behandeling door het Pijnrevalidatieteam vindt doorgaans poliklinisch plaats, zelden klinisch. Patiënten komen twee keer per week naar het CvR, locatie Beatrixoord, voor de gemiddelde duur van drie maanden.
De behandelresultaten
In 2003 zijn de behandelresultaten van het team in kaart gebracht. Het onderzoek werd verricht onder 201 patiënten die (poliklinisch) twee verschillende behandelprogramma’s volgden. Eén groep werd behandeld volgens het behandelprogramma Rugschool Op Maat (ROM) en de andere groep volgens het behandelprogramma Verder Met Pijn (VMP). De gemiddelde leeftijd was 40 jaar voor ROM en 36 jaar voor VMP. De gemiddelde duur van de klachten was bij aanvang van de behandeling respectievelijk 15 en 25 maanden. Na beide behandelprogramma’s daalden de pijnscores en de ervaren beperkingen. De patiënten waren over het algemeen tevreden over het bereikte behandelresultaat (resp. 81 en 88%) en vonden dat de zelfredzaamheid ten aanzien van hun klachten was toegenomen (resp. 72 en 83%). Het merendeel reïntegreerde in werk (resp. 62 en 75%), ondanks de reeds vaak zeer langbestaande klachten.
De patië nte norgan isati es Het Pijnrevalidatieteam bouwt aan structureel overleg met patiëntenverenigingen. De eerste stap hiervoor werd op 28 maart gezet. Het team en verschillende patiëntenverenigingen schoven bij elkaar aan tafel. Doel: kennismaken maar vooral ook praten over samenwerking. Maar liefst zes verenigingen waren vertegenwoordigd tijdens de bijeenkomst: Vereniging voor Posttraumatische Dystrofiepatiënten, Whiplashstichting, FES: vereniging voor fibromyalgiepatiënten, Stichting Pijn-Hoop, Stichting Bekkenbodemproblematiek en de Vereniging voor Rugpatiënten, de Wervelkolom. Concrete uitkomst van de ontmoeting is het plan om jaarlijks een themadag te organiseren in het Centrum voor Revalidatie. Tijdens de bijeenkomst brainstormden de verenigingen samen met het team over gezamenlijke onderwerpen die op een themadag centraal kunnen staan. De verenigingen bleken een gezamenlijke interesse te hebben in onderwerpen als: wetgeving (WMO en WIA), behandeling in de eerstelijn, beweging, arbeid, jongeren, informatie over revalidatiebehandelmethoden en de rol van verschillende behandelaars. Rita Schiphorst Preuper, revalidatiearts en hoofdbehandelaar van het Pijnrevalidatieteam, legt uit waarom zij het contact met verenigingen van belang vindt: “Door deze contacten hopen we duidelijk te krijgen waarin we elkaar kunnen versterken en wat we elkaar te bieden hebben om zo gezamenlijk acties te ontwikkelen.”
> Met elektronica kan de spierspanning
gemeten worden tijdens computerwerk.
4(5
D E LUC HT WEER I N Marloes Bouwman, 19 jaar en fer vent trampolinespringster, volgde het pijnrevalidatieprogramma. De behandeling bestond uit een interdisciplinaire benadering waarbij een revalidatiear ts, een psycholoog en een f ysiotherapeut waren betrokken. De behandeling vond poliklinisch plaats met een frequentie van een- à tweemaal per week, gedurende een periode van zes maanden. Marloes ver telt hoe het allemaal is begonnen.
“Ik ben bij het Pijnrevalidatieteam terechtgekomen omdat ik al jarenlang knieproblemen heb. Ondanks alle onderzoeken en behandelingen kreeg ik steeds meer problemen om mijn dagelijkse activiteiten te kunnen uitvoeren en volhouden. Op mijn zesde ben ik begonnen met trampoli-
nespringen. Al gauw bleek dat ik hiervoor getalenteerd was, ik durfde alles. Als jong talent kon ik vanaf het begin echte trainingen volgen. Op mijn negende deed ik mee aan clubkampioenschappen, op mijn tiende sprong ik nationale wedstrijden, zowel individueel als in teamverband en
op mijn dertiende sprong ik mee voor de Nederlandse kampioenschappen. Daar behaalde ik een derde plaats bij ‘individueel’ en een tweede plaats bij ‘synchroon’. Na de Nederlandse kampioenschappen begon ik voor het eerst klachten te krijgen van mijn linkerknie, later ook van mijn
Pijnrevalidatie kan je leven op z’n kop zetten.
Juni 2006
rechter. Toen viel bij de huisarts voor het eerst de term ‘overbelasting’. Ik kreeg als advies mee: rusten en niet meer springen. Dat wilde ik niet. Vanaf die tijd ben ik van de ene arts en therapeut naar de andere gegaan. Ik heb veel dingen gehoord: ik zou vroeger van de commode gevallen zijn, waardoor ik nu een bekkenscheefstand had, ik zou te flexibel zijn. Ik kreeg steunzolen, kniebraces, massage, dwarse fricties, manipulaties, enzovoort. Op mijn achttiende jaar waren mijn knieproblemen zo groot, dat ik uiteindelijk werd doorverwezen naar de pijnrevalidatie. Ik was nog steeds op zoek naar een oplossing voor de pijn.” De Pijnrevalidatie heeft uiteindelijk een positieve invloed gehad op je knieproblemen en daardoor ook op je functioneren. Waarom is dat nu wel gelukt? “In het begin kwam ik met dezelfde verwachting binnen: zonder pijn kunnen functioneren. Tot dan toe voelde ik me - met alle respect - niet serieus genomen. Ik kon de term ‘overbelasting’ en de daaraan gekoppelde adviezen en therapieën niet plaatsen. Ik kreeg steeds te horen wat ik niet mocht doen en waarom niet. Door de gesprekken met de revalidatiearts en de therapeuten van het Pijnrevalidatieteam voelde ik me voor het eerst weer gehoord. Er werd gesproken over ‘weer dingen gaan doen’ en ‘met elkaar gaan uitproberen wat wel mogelijk is en op welke manier’. Er werd met mij doorgenomen wat mij belemmerde om weer normaal te kunnen functioneren. Er werd mij duidelijk gemaakt dat ik niet moest verwachten dat de pijnklachten zouden gaan afnemen, maar dat ik kon leren hoe ik met de knieklachten zou kunnen omgaan. Dat was een nieuwe benadering voor mij. Hoewel ik toen niet precies wist
wat er zou gaan gebeuren, voelde ik mij wel serieus genomen met mijn klachten. Ik had vertrouwen in de benadering.” Waaruit bestond jouw behandeling? “De teamleden gaven mij inzicht in factoren die mijn knieproblemen in stand konden houden. Zo gingen we naast mijn sportbelasting ook de invloed van mijn werk, studie en privé-situatie bespreken en welke rol ikzelf daar in speelde. Trainen in de sportzaal en cardio-fitnessruimte was gericht op het weer durven belasten. Ik kon alle activiteiten waar ik tegenop zag weer uitproberen. Daardoor leerde ik omgaan met mijn grenzen en daarmee groeide mijn zelfvertrouwen. Stap voor stap pakte ik steeds meer activiteiten op, ook weer in mijn werk en privé-situatie. Ik ontdekte dat ik mijn knieën meer kon belasten dan ik had gedacht.” Wat heb je geleerd? “Ik doe alles weer, ik kan ook weer trampolinespringen. Ik heb geleerd wat meer rekening te houden met mezelf. Mijn vrienden mochten voorheen niet weten wanneer ik iets niet kon. Daarom deed ik met alles gewoon mee, want ik wou niet voor ze onder doen. Achteraf had ik daar vaak spijt van omdat ik dan veel klachten had. Naast mijn studie en werk plan ik nu meer tijd voor mezelf en ontspanning. Ten aanzien van het sporten heb ik besloten om het trampolinespringen niet meer op te pakken, maar me te gaan richten op dansen en fitness. En ik heb besloten na mijn huidige MBO-studie SPW, de PABO te gaan doen.”
6(7
WAT MOETEN WE EIGEN LIJ K KU N N EN ? In het CvR, locatie Beatrixoord, is onlangs een groot onderzoek gestar t naar arbeidsbelastbaarheid. Wat moet een gezonde werknemer in een bepaalde func tie lichamelijk kunnen? Pas als we dat weten, kunnen we vaststellen o f de f ysieke aspec ten van een func tie passen bij iemand. Het onderzoek mengt zich daarmee in de discussies rond werkgerelateerde lichamelijke klachten en arbeidsgeschiktheid. Het onderzoek wordt uitgevoerd door drs. Remko Soer; projec tleider is dr. Michiel Reneman. Beiden zijn bewegingswetenschapper en f ysiotherapeut .
Juni 2006
Momenteel worden proefpersonen gerecruteerd. Daarvoor worden alle netwerken aangesproken en binnenkort wordt ook via krant en lokale TV geworven. Soer en Reneman willen zo’n duizend proefpersonen hebben waarvan er inmiddels ruim honderd zijn getest. Naar verwachting zal het onderzoek drie jaar gaan duren. Het onderzoek wordt gesubsidieerd door de Stichting Instituut GAK.
Handboek
Met als leidraad het handboek Dictionary of Occupational Titles (DOT) - een Amerikaanse ‘catalogus’ waarin dertienduizend (!) beroepen staan beschreven -, wordt de lichamelijke belasting van de functies van de proefpersonen geclassificeerd in de categorieën zeer licht – licht – matig – zwaar/zeer zwaar. Soer: “Het is weliswaar de Amerikaanse situatie, dus voor Nederlands onderzoek niet ideaal, maar voorlopig is dit het beste wat we hebben. Ons onderzoek is mede een bijdrage aan een Nederlandse versie van de DOT en een verbetering van de classificatie.” Om wat voorbeelden te noemen: beroepen in de categorieën ‘zeer licht’ en ‘licht’ zijn alle computer-gebonden werkzaamheden en functies als manager, psycholoog of secretaresse. In dit soort functies wordt niet of nauwelijks lichamelijke arbeid verricht. In de categorie ‘matig’ vallen functies als verpleegkundige en fysiotherapeut. In de categorieën ‘zwaar’ en ‘zeer zwaar’ vallen functies als stratenmaker, de zware metaal en veel functies in de bouw. Voor al deze categorieën worden werkende, gezonde proefpersonen gezocht in de leeftijd van 20 tot 60 jaar. Soer: “Er moet veel geregeld worden om de onderzoeksgroep bij elkaar te krijgen. Vooralsnog voel ik me meer administratief medewerker dan wetenschappelijk
onderzoeker. Toch hoop ik hier ooit nog op te promoveren.” Reneman: “De gemiddelde werknemer ‘overrapporteert’ zijn arbeidsbelasting; hij of zij rapporteert meestal een hogere arbeidsbelasting dan objectief vast te stellen is. Uit ander onderzoek is bekend dat mensen met chronische pijnklachten hun arbeidscapaciteiten meestal ‘onderrapporteren’. Zij kunnen dus fysiek gezien meer aan dan zij rapporteren. Met dit normeringsonderzoek zetten we daar een objectieve maat naast.”
Testen en lijsten
In het arbeidsbelastbaarheidsonderzoek worden verschillende functionele tests afgenomen. Gemeten worden conditie, houdingstolerantie, bovenhands en laag tillen, knijpkracht, hand- en vingervaardigheid, de gebogen werkhouding, dragen en repetitieve handelingen. Het testprogramma is voor iedereen gelijk. Daarnaast wordt door middel van vragenlijsten gevraagd welke lichamelijke arbeid de proefpersoon verricht (hoeveel moet u tillen, hoeveel moet u lopen) en hoe deze fysieke arbeidsbelasting wordt ervaren. Ook wordt gevraagd naar de arbeidsatisfactie en ervaren mentale werkdruk, alhoewel met deze vorm van
arbeidsbelasting in het onderzoek niet direct iets wordt gedaan. De belastbaarheidsonderzoeken worden afgenomen door tien studenten Fysiotherapie van de Hanzehogeschool, die dit doen in het kader van een afstudeeropdracht, vrije studiepunten of als bijbaan. Enkele studenten voeren deelonderzoeken uit, waarover ze moeten rapporteren. Zo is er bijvoorbeeld een deelonderzoek naar het vóórkomen van spierpijn na afname van de functionele tests. Reneman: “De resultaten van het onderzoek zijn straks in de hele revalidatie toepasbaar, zowel in de revalidatiegeneeskunde als in de revalidatie Chronisch Zieken.
8(9
Proe fpe rson e n ge zo c ht Voor het onderzoek naar arbeidsbelastbaarheid worden nog steeds proefpersonen gezocht. Over de arbeidsbelastbaarheid van gezonde werkende Nederlanders weten we nog weinig; wat is ‘normaal’ ? Doel van het hiernaast beschreven onderzoek is om normen aan te leggen van lichamelijke arbeidsbelastbaarheid van gezonde werkenden. Daarvoor is het nodig dat een groot aantal mensen met zeer verschillende soorten werk als proefpersoon aan dit onderzoek meedoen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door het Centrum voor Revalidatie, locatie Beatrixoord, en het Academisch Centrum voor Arbeid en Gezondheid van het UMCG. Er wordt samengewerkt met UC Pro Motion Groningen en de Hanzehogeschool Groningen.
Wie kunnen deelnemen?
Dan wordt duidelijk wat de arbeidsgerelateerde beperkingen zijn van bijvoorbeeld een reumapatiënt of een handletselpatiënt. En belangrijker: wat is nog het arbeidsvermogen?” Voor meer informatie over het belastbaarheidsonderzoek:
[email protected] Voor meer informatie over de onderzoeksgroep Pijn & Arbeid:
[email protected]
Pijn & Arbeid
Het CvR heeft zich in de afgelopen jaren sterk geprofileerd op het gebied Pijn & Arbeid. Reneman is coördinator van de onderzoeksgroep Pijn & Arbeid. De laatste vijf jaar komt de helft van de mondiale wetenschappelijke literatuur over FCE op naam van ‘Groningen’. Het arbeidsbelastbaarheidsonderzoek past in de onderzoeksspeerpunten van het CvR. Het is een logisch vervolg op het promotieonderzoek van Michiel Reneman uit 2004: Betrouwbaarheid en validiteit van de verschillende tests uit de Isernhagen Work Systems Functional Capacity Evaluation (IWS FCE). In dit zelfde deelgebied promoveerde in 2004 Sandra Brouwer op het proefschrift Disability in Chronic Low Back Pain; psychometric properties of adl- and work-related instruments en in 2006 Wietske Kuijer (zie elders in dit nummer). Bij deze twee laatsten was prof. dr. J.H.B. Geertzen promotor, bij Reneman was hij co-promotor.
U kunt deelnemen wanneer: • U tussen de 20 en 60 jaar bent. • U in het jaar voorafgaand aan het onderzoek gemiddeld minimaal twintig uur per week heeft gewerkt in uw huidige functie. • U in het jaar voorafgaand aan het onderzoek niet meer dan twee weken heeft moeten verzuimen vanwege klachten aan spieren of gewrichten (bijvoorbeeld rug-, nekof armklachten), hart, bloedvaten of longen. • U op het moment van het onderzoek geen klachten heeft aan spieren, gewrichten, hart, vaten of longen. • U geen hoge bloeddruk heeft. U kunt een informatiebrochure en aanmeldingsformulier aanvragen bij het Centrum voor Revalidatie – UMCG, locatie Beatrixoord, Postbus 30002, 9750 RA Haren of bij Remco Soer
[email protected] tel. 050 5338550, bgg 050 5338444 of 3610200
Juni 2006
WAT VI N DT DE PATI ËNT ERVAN? Op 1 9 april promoveerde Wietske Kuijer op het proefschrift Measuring disability in patients with chronic low back pain. The usefulness of different instruments. Kuijer verrichtte haar promotieonderzoek in het Centrum voor Revalidatie . Chronische lagerugpijn (CLRP) is een veelvoorkomend probleem in westerse landen. Veel mensen met CLRP worden in een revalidatieprogramma behandeld. Het CvR kent in locatie Beatrixoord programma’s als Rugscholing Op Maat en Verder Met Pijn (zie elders in dit nummer The Puzzle of pain). Doel van de behandeling is doorgaans om de invloed van de klachten op zowel het dagelijks functioneren als op het werk te verminderen. Deze invloed wordt gemeten door middel van vragenlijsten en functionele testen. Het meten van beperkingen is een belangrijk onderwerp binnen de revalidatiegeneeskunde.
Twee testen
Kuijer onderzocht de bruikbaarheid van twee veelgebruikte meetinstrumenten: de Roland Morris Disability Questionnaire (RMDQ) en de Isernhagen Work Systems Functional Capacity Evaluation (IWS FCE). In de RMDQ wordt gevraagd naar beperkingen in vierentwintig activiteiten in het dagelijks leven (ADL), zoals zitten, lopen, werken, aankleden, staan en traplopen. De IWS FCE bestaat uit achtentwintig werkgerelateerde testen die de patiënt daadwerkelijk moet uitvoeren. Zo moet de patiënt onder meer tillen, dragen, duwen, trekken, buigen, lopen, hurken en knielen.
Zelfrapportage meer waard dan meetresultaten
Uit Kuijers onderzoek blijkt dat zelfrappor-
tage - de beperkingen zoals de patiënt die zelf ervaart en beschrijft, onder andere in de RMDQ -, belangrijker is bij de voorspelling van ziekteverzuim dan objectief gemeten fysieke beperkingen en mogelijkheden gemeten met de IWS FCE. Om de terugkeer naar werk te bevorderen kan de behandeling zich dus beter richten op het verbeteren van de beperkingen die de patiënt zelf aangeeft. Hoewel ADL-beperkingen en pijnintensiteit niet direct aan elkaar gerelateerd zijn, blijkt er wel een relatie te zijn tussen verandering in ADL-beperkingen en verandering in pijnintensiteit. Eerder onderzoek heeft ook uitgewezen dat er een relatie bestaat tussen verandering in ervaren ADL-beperkingen en ervaren vermindering in fysieke activiteit. Bij de behandeling van CLRP-patiënten is aan te bevelen aandacht te geven aan het door de patiënt ervaren verlies van functioneren.
De Wet Inkomen en Arbeid
De uitkomsten van Kuijers onderzoek zijn niet alleen interessant voor revalidatieartsen en bedrijfsartsen, maar ook voor
verzekeringsgeneeskundigen. Zeker na invoering van de nieuwe wet op de arbeidsongeschiktheid (WIA), hechten zij steeds meer belang aan objectieve meetresultaten. Echter, voor het effectief bevorderen van terugkeer naar werk, is het belangrijk aandacht te schenken aan de beperkingen die de patiënt zelf rapporteert.
Pijn is één van de speerpunten van het CvR; een van de twee deelgebieden is Pijn & Arbeid. Het CvR neemt deel aan het landelijke onderzoek naar lagerugpijn, LoBaDis (Low Back Pain Disability). Kuijer’s studie is onderdeel hiervan. Het LoBaDis-onderzoek wordt gefinancierd door Zon/Mw. Wietske Kuijer (Zevenaar, 1980) studeerde Bewegingswetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen met als afstudeerrichting ‘Arbeid en Gezondheid’. Haar afstudeeronderzoek ging over de vergelijking van vragenlijsten en FCE-testen. Momenteel is zij werkzaam als docent Ergotherapie aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Daarnaast participeert ze in het lectoraat Arbeid en Gezondheid van de HAN.
0 1 (11
LONGREVALI DATI E OVERGENOMEN DOOR STAGIAI RES
Het Longrevalidatieteam van het CvR heeft van maar t tot eind juni maar liefst zeven studenten tegelijk van de H B O-V van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (N H L) op stage . Daarmee is een leerafdeling gecreeërd die nieuw is voor het CvR; nog niet eerder heeft een team zoveel studenten in één keer geplaatst binnen de verpleegkundige discipline . Een gesprek met één van de initiators van het projec t, regieverpleegkundige Thijs Strikwerda, en drie van de zeven stagiaires: Marleen Brouwer, Sjoerd Vogel en Ryanne Zwar t .
Thijs: “De NHL benaderde ons destijds met de vraag een leerafdeling te creëren. Er waren zeer positieve ervaringen opgedaan op andere afdelingen in het UMCG zoals orthopedie, mondheelkunde en kinderkliniek. Wij waren eigenlijk meteen enthousiast. Normaal gesproken krijgen we één of twee stagiaires tegelijk. Zeven stagiaires op twintig verpleegkundigen is een hele invasie; iedere medewerker is nu bij de begeleiding betrokken.”
Juni 2006
Verantwoordelijkheid
De stagiaires werken 36 uur per week, - waarvan vier uur per week intervisie - en worden volgens dienstrooster ingedeeld in alle voorkomende diensten en gekoppeld aan een werkbegeleider. Ze krijgen een eigen patiënt toegewezen. Afhankelijk van de vorderingen, krijgt de stagiaire meer verantwoordelijkheid en kan het aantal toegewezen patiënten toenemen. Omdat de stagiaires het verpleegkundige proces voor de toegewezen patiënten coördineren, zijn zij ook voor andere disciplines op de afdeling aanspreekpunt. Gedurende de stage blijven de werkbegeleiders eindverantwoordelijk. Twee docenten van de NHL zorgen voor de begeleiding van zowel stagiaires als voor de werkbegeleiding van medewerkers.
Solliciteren
De stagiaires moesten solliciteren op deze stageplek. Thijs: “Bij deze categorie patiënten spelen vaak meerdere problemen een rol op zowel lichamelijk als psychosociaal gebied. Dat vraagt wel wat van de stagiaires.” Ze zijn geselecteerd op hun kwaliteiten, niet op hoever ze zijn met hun studie; ze zitten dan ook allemaal in verschillende fasen van de opleiding. Ryanne: “In mijn vorige stages stelde ik mijn vragen aan de stagebegeleider. Nu vraag ik het eerst aan een collega-stagiaire. We proberen er samen uit te komen en niet meteen naar de verpleging te lopen.” Marleen: “Dat lukt ook heel goed. We leren veel van elkaar en we hebben ook veel steun aan elkaar. We leren hier veel meer dan in vorige stages.” Voor Sjoerd is dit zijn eerste stage: “We werken hier heel zelfstandig en daar leer je toch met meeste van. Het is opvallend hoe positief de patiënten op ons reageren. Ik denk dat we ook wel zeker overkomen.”
Jaarplan
Naast het praktische werk doen de studenten in groepjes projectopdrachten. Er is gekozen voor drie onderwerpen uit het jaarplan van het Longrevalidatieteam. Marleen Brouwer is met een groep bezig met het beschrijven van de verpleegkundige resultaatgebieden binnen het ICF-model (International Classification of Function, Disability and Health). “Door het ICF-model te integreren in het verpleegkundig handelen, wordt de dagelijkse rapportage inzichtelijker, ook voor andere disciplines.” Ryanne Zwart en haar groep doen onderzoek naar een ADL-checklist. Het team vond dat de lijst onvoldoende of verkeerd werd gebruikt en de stagiaires onderzoeken nu wat de verpleging doet met de uitkomsten van de lijst. Ze proberen verbeteringen aan te geven. Sjoerd Vogel heeft gekozen voor onderzoek naar verschillen en overeenkomsten tussen de functies casemanager en EVV-er (Eerst Verantwoordelijke Verpleegkundige). Vanuit een theoretisch kader toetst de groep deze functies aan de werkelijke situatie binnen het team.
Primeur
Inge Doornbos is teammanager van de Longrevalidatieteam: “Het project loopt boven verwachting en deze stagevorm is zeker voor herhaling vatbaar. We zijn nu in gesprek met de Hanzehogeschool Groningen om een leerafdeling op te zetten voor verschillende disciplines. Interdisciplinaire samenwerking in een multidisciplinair team, dwarsverbanden leren leggen. Studenten van o.a. diëtetiek, logopedie, fysiotherapie die samen stage komen lopen. Dat zou dan echt een primeur in het UMCG zijn op stagegebied!”
Automatische piloot
Thijs: “Deze vorm van stagelopen is zowel voor de stagiaires als voor ons als team erg intensief. Er is geen dag, geen dienst zonder stagiaires. De automatische piloot is er af, de kritische kanttekeningen van de stagiaires op ons werk houden ons scherp en leiden tot een verdieping van ons vak. Zowel de afdeling als de stagiaires doen hier hun voordeel mee. Wij leren delegeren en geven de studenten steeds meer verantwoordelijkheden waardoor wij ons geregeld kunnen vrij maken voor werkzaamheden waar we anders niet of nauwelijks aan toe komen. Het tweede grote voordeel voor ons is dat we toekomen aan onze eigen ontwikkeling.”
Voor meer informatie over dit stageproject:
[email protected]
2 1 (13
R EVALI DATI EARTS I N OPLEI DI N G Het Centrum voor Revalidatie heeft doorgaans zo’n ze stien ar tsen in opleiding tot revalidatiegeneeskundige (AIOS). De specialisatie duur t vier jaar. In die tijd zijn de AIOSsen eerst een jaar werkzaam op locatie Groningen, de polikliniek Revalidatie . Ver volgens gaan ze (voor kor tere o f langere tijd ) voor het klinische werk naar locatie Beatrixoord en/o f Beetsterzwaag . Daarnaast lopen ze, afhankelijk van ruimte in het opleidingsschema en interesse stage bij verschi llende afdelingen in het UM CG: Reumatologie, Pijncentrum o f Kinderneurologie bijvoorbeeld. Hester Her weijer is deze zomer klaar met haar specialisatie, Paul Pieter Har tman is in het derde jaar. Aan hen de vraag waarom ze kozen voor deze specialisatie en wat ze vinden van de opleiding in Groningen.
Juni 2006
Hester Herweijer De keuze
Ik ben na een aantal omzwervingen in aanraking gekomen met de revalidatiegeneeskunde. Tijdens mijn studie was ik vooral geïnteresseerd in gynaecologie, maar daar werd ik vanaf gebracht door het grote aandeel verloskunde. Na mijn afstuderen kwam ik terecht bij de politie, waar ik met veel plezier een jaar als forensisch arts werkzaam was. Daarna wilde ik toch wel graag weer binnen het ziekenhuis aan de slag, het liefst binnen een beetje dynamisch vak. Het werd chirurgie, wat ik met veel plezier deed, maar al snel werd duidelijk dat het snijdende vak, hoewel dynamisch, onvoldoende ruimte bood voor de psychosociale aspecten. En juist díe vind ik in het contact met patiënten belangrijk. Na een gesprek met een revalidatiearts, die op mijn afdeling in consult kwam, ben ik me meer gaan verdiepen in de revalidatiegeneeskunde. Ik ging werken op de dwarslaesieafdeling van Rijndam in Rotterdam, waar mijn enthousiasme alleen maar groter werd. Sindsdien heb ik eigenlijk geen twijfel meer gehad of de gemaakte keuze uiteindelijk de juiste is geweest.
Opleiding
De opleiding heeft zeker aan mijn verwachtingen voldaan, al viel het soms niet mee de verschillende opleidingsactiviteiten te combineren met een druk gezinsleven, als moeder van twee dochters. Ik vind veel verschillende richtingen binnen de revalidatie leuk, zeker als ik het gevoel heb meer greep te krijgen op het specifieke onderwerp. In het algemeen ligt het centrumwerk, zoals ik het tot nu toe heb meegemaakt, me meer door de kortere lijnen die er vaak zijn met de teamleden en het intensievere contact met patiën-
ten. Na mijn stage kinderrevalidatie in Beetsterzwaag, nog aangevuld met een vervolgstage in het UMCG, heeft het enthousiasme van die behandelaars wel aanstekelijk gewerkt.
Onderzoek
De afgelopen jaren onderzocht ik de verwijscriteria voor postoperatieve ergotherapie bij patiënten met de ziekte van Dupuytren. Er waren een aantal hordes te nemen: literatuurstudie, het schrijven van een onderzoeksprotocol, toestemming krijgen van de medisch ethische toetsingscommissie, het selecteren en aanschrijven van patiënten, metingen, gegevensverwerking, frustraties over SPSS, - misschien moet ik zeggen: mijn beperkte kennis daarvan - , en uiteindelijk het schrijven van een artikel. Momenteel ben ik bezig met de eindsprint. Ik hoop dat het uiteindelijke resultaat er straks mag zijn en ik heb er veel van geleerd. Ik sluit dan ook niet uit dat ik in de toekomst toch wel weer enige onderzoeksactiviteit zal ondernemen.
Waarom Groningen?
De keuze voor Groningen werd in eerste instantie voornamelijk bepaald doordat mijn partner hier al woonde. In Rotterdam was mij wel duidelijk geworden dat de opleiding in Groningen zeker niet als de minste bekend stond. En ik vond het ook wel leuk om na het gymnasium in Dordrecht, de studie geneeskunde in Maastricht en de eerste arbeidsjaren in Den Haag, mijn opleiding in een volgende uithoek van het land af te ronden. Leuk en goed aan de opleiding in Groningen, vind ik het feit dat je op veel verschillende revalidatieafdelingen meedraait en kennismaakt met alle facetten van het revalidatievak: gespecialiseerde spreekuren op de poli, consulten binnen
en buiten het UMCG en (poli)klinische behandeling in het revalidatiecentrum. Op al deze afdelingen is er in het algemeen goed bereikbare supervisie. Er zijn wisselende supervisoren. De meerwaarde daarvan is, dat je leert dat er niet één weg naar Rome leidt. Je wordt je bewust van eigen afwegingen bij oordeelsvorming. Daarnaast is er een goed draaiende onderwijscyclus voor de AIOSsen en er zijn de capita selecta- en refereeravonden voor de wetenschappelijke kant van de opleiding. Daarnaast wordt er gepraat over invulling en uitbreiding van het statistiekonderwijs, onder meer ter ondersteuning bij het doen van onderzoek.
Toekomst
Met ingang van 1 september ga ik werken binnen Revalidatie Friesland, bij de Unit Jongeren in Beetsterzwaag.
Wat is er specifiek aan een revalidatiearts?
Een revalidatiearts is een flexibele arts met een goed sociaal gevoel, die kennis heeft van de technische en medische aspecten van het vak, maar daarnaast ook een spin in het web is. Die spin schenkt op de juiste momenten aandacht aan de verschillende onderdelen van zijn web: de patiënt, de teamleden, behandelaars, managers, administratieve ondersteuning en verwijzers. Tenslotte moet diezelfde spin dreigend onheil in de gaten houden en zo mogelijk voorkómen. Dit dreigend onheil kan zeer divers zijn: productieafspraken, reorganisaties, nieuwe wet- en regelgeving, verandering van patiëntenstromen maken het soms lastig het web goed te onderhouden.
4 1 (15
Paul Pieter Hartman De keuze
De keuze voor revalidatie is via een omweg tot stand gekomen. Enerzijds voelde ik me wel aangetrokken tot de snijdende vakken zoals orthopedische chirurgie, anderzijds vond ik het werken in een team en de begeleiding van patiënten ook een belangrijk aspect. Tijdens het laatste gedeelte van mijn studie Geneeskunde heb ik geprobeerd een onderzoek te doen op het gebied van revalidatie. Uiteindelijk werd het Lund in Zweden waar ik, als alternatief voor een revalidatiestage, een stageplek kreeg bij de reumatologie. Ik zag daar veel raakvlakken tussen de reumatologie en de revalidatie en na de stage kon ik vlot in opleiding komen bij de reumatologie. Na anderhalf jaar kwam ik echter tot de conclusie dat de reumatologie toch niet zo goed aansloot bij de verwachtingen die ik had. Daarom heb ik toen besloten om alsnog voor de revalidatie te gaan. Gelukkig kon ik, na een tijdje als agnio in Beatrixoord te hebben gewerkt, een opleidingsplaats krijgen bij de revalidatie. Terugkijkend was het een zoektocht naar het vakgebied waar ik me het meest op mijn plaats voel. Ondanks de soms ogenschijnlijke overeenkomsten tussen de verschillende specialisaties, is de keuze toch uiteindelijk revalidatie geworden, de specialisatie waar ik al die tijd naar toe groeide.
Opleiding
Het eerste jaar van de opleiding, op de poli, voldeed eigenlijk niet aan mijn verwachtingen. Het patiëntenaanbod was erg eenzijdig, waardoor ik aan het einde wat ‘verzadigd’ raakte. Bovendien bleken patiëntencontact en teamwerk minder intensief dan wat ik kende van Beatrixoord. Wél boeiend vond ik vooral
het contact met de andere specialismen zoals neurologie en traumatologie. In het tweede en het derde jaar heeft de opleiding zeker weer wel aan mijn verwachtingen voldaan. In het algemeen gaat mijn voorkeur uit naar het werken in een team, dus het klinische werk. Verder neig ik inmiddels wat meer naar de neurologische aandoeningen. Iets wat ik trouwens, toen ik voor de revalidatie koos, niet had verwacht. Destijds dacht ik dat de amputatiekant mij meer zou aanspreken. Waar ik tegen aan blijf lopen is de administratie: gestructureerd werken en time management zijn van belang, iets dat ik van nature niet echt blijk te bezitten. Een goede les voor mij.
Onderzoek
Ik probeer de gevolgen van een armamputatie op de terugkeer naar werk in kaart te brengen. Helaas loopt mijn onderzoek op dit moment wat moeizaam als gevolg van de matige respons, maar ik heb goede moed dat alsnog voldoende mensen zullen reageren, zodat er een interessant artikel uit zal kunnen komen. Natuurlijk zou het erg leuk zijn om verder te gaan met het onderzoek, maar alles op zijn tijd. Eerst maar eens afronden waar ik aan begonnen ben. Op zich lijkt het me best leuk om ook met onderzoek bezig te zijn, maar plannen hiervoor heb ik nog niet. Ik zie wel wat er op mijn weg komt.
Waarom Groningen?
Voor een deel heb ik uit praktische overwegingen voor Groningen gekozen, ik was tenslotte al in opleiding bij de reumatologie geweest, en ik had hier inmiddels toch al behoorlijk wat opgebouwd. Maar voor het grootste deel koos ik Groningen omdat ik wist dat de revalidatie hier een
goede naam had. De opleiding groeit; de laatste jaren zijn er goede ontwikkelingen geweest. Zo is er bijvoorbeeld een nieuw onderwijssysteem van de grond gekomen, dat gekoppeld is aan de landelijke cursussen. Het onderwijs is daardoor beter geworden, zowel kwalitatief als voor wat betreft structuur. Ook is er in de opleiding aandacht voor de individuele arts-assistent en uiteraard is de goede sfeer in de AIOS-groep van groot belang. De stabiele groep revalidatieartsen zorgt voor een adequate en doorgaans laagdrempelige supervisie, iets wat volgens mij erg belangrijk is en zeker niet in elk opleidingscircuit vanzelfsprekend. Een nadeel is: Groningen blijft ver weg van andere revalidatiecentra. Dat maakt dat Groningen toch een beetje bijzondere plek inneemt in de ogen van ‘Revalidatie Nederland’. Vooral als AIOS kan het zijn, dat je daardoor minder zaken meekrijgt van wat er in de rest van Nederland op het gebied van de revalidatie gebeurt. Als lid van de Kerngroep probeer ik meer betrokken te raken bij de revalidatie in de rest van Nederland.
Toekomst
Ik vind het belangrijk dat ik me verder kan ontwikkelen en dat ik kan werken in een revalidatieteam waar ik me thuis voel. Mijn voorkeur gaat uit naar een plek waar het accent ligt op een klinische (neurologische) afdeling, met nog een gedeelte poliklinisch werk. Waar dat is vind ik minder belangrijk.
Wat is er specifiek aan een revalidatiearts?
Het specifieke van de revalidatie is, dat het niet specifiek is. Als revalidatiearts dien je oog te hebben voor alle aspecten die van invloed zijn op het functioneren van de patiënt. Het gaat daarom dan ook niet al-
Juni 2006
leen om de patiënt maar om de hele structuur waarin de patiënt functioneert en leeft. Bovendien bestrijkt het aandachtsgebied een groot scala aan aandoeningen zoals chronische pijn, handletsel en dwarslaesiepatiënten. Een revalidatiearts is dan ook meer een generalist dan een specialist, iemand die zowel op neurologisch als op orthopedisch als op algemeen chirurgisch gebied kundig dient te zijn. Verder is het van belang dat je als revalidatiearts een teamspeler bent om samen met het team waar je deel van uitmaakt, te streven naar het meest op het individu aangepaste behandeltraject.
6 1 (17
PROMOTIES & PUBLIC ATIES In het tweede kwar taal van 2006 vers chenen onderstaande publicaties van medewerkers van het CvR.
Promotie Kuijer W. Measuring disability in patients with chronic low back pain. The usefulness of different instruments. Promotores: Geertzen JHB, Groothoff JW. Co-promotor: Dijkstra PU. Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit der Medische Wetenschappen, 19 april 2006, ISBN 9077113444, 2006: 177 pp.
Ar tikelen Benjaminse A, Gokeler A, Schans CP van der. Clinical diagnosis of an anterior cruciate ligament rupture: a meta-analysis. J Orthop Phys Ther 2006, 36, 5: 267-288. Emmelot CH, Geertzen JHB. Removable rigid dressings versus soft dressings. Prosthet Orthot Int 2006, 30, 1: 102-103. Hijmans JM, Geertzen JHB. Development of clinical guidelines for the prescription of orthoses in patients with neurological disorders in The Netherlands. Prosthet Orthot Int 2006, 30, 1: 35-43. Hijmans JM, Geertzen JH, Dijkstra PU, Postema K. A systematic review of the effects of shoes and other ankle or foot appliances on balance in older people and people with peripheral nervous system disorders. Gait Posture, 2006 May 8; (Epub ahead of print) Hof AL, van Bockel RM, Schoppen T, Postema K. Control of lateral balance in walking Experimental findings in normal subjects and above-knee amputees. Gait Posture, 2006 May 30; (Epub ahead of print)
Lettinga AT, Twillert S van, Poels BJJ, Postema K. Distinguishing theory of dysfunction, treatment and support. Reflections on ‘Describing rehabilitation interventions’. Clin Rehabil 2006, 20: 369-374. Meulenbelt HEJ, Dijkstra PU, Jonkman MF, Geertzen JHB. Skin problems in lower limb amputees: A systematic review. Disabil Rehabil 2006, 28, 10: 603-608. Poels BJ, Brinkman-Zijlker HG, Dijkstra PU, Postema K. Malnutrition, eating difficulties and feeding dependence in a stroke rehabilitation centre. Disabil Rehabil. 2006 May 30;28(10):637-43. Prins AG, Mijnheer EM, Stegeman P, Slager GEC, Wilgen CP van. Fysiotherapie na lumbale disectomie; een exploratief onderzoek in de eerstelijn. Ned Tijdschr Fysiother 2006, 2, 116: 26-30.
AGENDA Van 2 tot 10 september 2006 vinden in Assen de wereldkampioenschappen voor lichamelijk gehandicapten plaats. Rondom dit IPC World Championships Athletics wordt op 6 september een wetenschappelijk symposium gehouden in het Drents Museum in Assen. Gerenommeerde sprekers, onder andere deskundigen van het Centrum voor Revalidatie - UMCG, zullen de stand van de zaken en de nieuwste ontwikkelingen uit de doeken doen over een viertal thema’s: • overtraining; • stompproblematiek bij sporters met een amputatie; • gezondheidseffecten van het sporten; • sporten & doping. Doelgroepen voor het symposium zijn: huisartsen, sportartsen, revalidatieartsen, orthopedisch chirurgen, clubartsen en verzorgers, trainers en fysiotherapeuten alsmede degenen, die in opleiding zijn voor deze vakgebieden. Accreditatie voor de betreffende wetenschappelijke vereniging is aangevraagd. Het symposium kost € 50, inclusief koffie/thee, lunch, borrel en reader.
Soer R, Gerrits EHJ, Reneman MF. Testrelated reliability of a WRULD functional capacity evaluation in healthy adults. Work 2006, 26: 273-280. Stegeman P, Wilgen CP van, Metzemaker JDM, Weert E van. Preoperatieve prognostische factoren voor het herstel op korte termijn na een lagerugoperatie vanwege hernia nuclei pulposa en/of stenose. Ned. Tijdschr Fysiother 2006, 2, 116: 30-34. Swinkels RAHM, Bouter LM, Oostendorp RAB, Swinkels-Meeuwisse IJCM, Dijkstra PU, Vet HCW de. Construct validity of instruments measuring impairments in body structures and function in rheumatic disorders: Which constructs are selected for validation? A systematic review. Clin Exp Rheumatol 2006, 24: 93-102.
Informatie en opgave bij Stichting Euro Champ,
[email protected] of
[email protected].
Juni 2006
He rste ld e n i n balans HERSTEL & BALANS Dankzij betere behandelingen hebben mensen met kanker tegenwoordig een grotere kans op genezing. De gevolgen van de ziekte en de behandelingen kunnen echter fors ingrijpen op het dagelijks functioneren. Vermoeidheid, conditievermindering en emotionele klachten komen veel voor. Locatie Beatrixoord van het CvR biedt een multidisciplinaire behandeling. Locatie Beatrixoord heeft een licentie voor het programma Herstel & Balans, een groepsbehandeling voor (ex-)kankerpatiënten, die de behandeling afgerond hebben, waarbij patiënten twee- á driemaal per week werken aan de verbetering van hun lichamelijk, emotioneel en sociaal functioneren. Conditieverbetering gebeurt door fitness en sport onder begeleiding van bewegingsagogen en fysiotherapeuten. De psychosociale gevolgen, zoals vermoeidheid, stress, angst en omgaan met de gevolgen, komen eveneens aan bod tijdens bijeenkomsten begeleid door een psycholoog.. Deelnemers melden een duidelijke vooruitgang in hun kwaliteit van leven. In 2003 startte een landelijk wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van Herstel & Balans. Zes centra doen mee aan dit onderzoek, waaronder locatie Beatrixoord. Tot nu toe blijkt dat Herstel & Balans vruchten afwerpt. Het programma wordt door instellingen in licentie uitgevoerd als zij voldoen aan de kwaliteitseisen die door de stichting Herstel & Balans zijn opgesteld. In de drie noordelijke provincies zijn drie instellingen die zo’n licentie hebben: naast locatie Beatrixoord zijn dat het MCL in Leeuwarden en het Scheperziekenhuis in Emmen. Geen eigen bijdrage Voor 2006 geldt het programma nog als een zorgvernieuwingstraject, wat inhoudt dat er geen eigen bijdrage wordt gevraagd van deelnemers. Gehoopt wordt dat het programma in 2007 deel uitmaakt van het basispakket, zodat er ook dan geen eigen bijdrage gevraagd wordt.
Ank Smit ontdekte in september 2002, ze was toen 57 jaar, een knobbeltje in haar borst, het bleek kwaadaardig. Er volgde een borstverwijdering. Drie weken later werd ze weer geopereerd, nu om de lymfeklieren weg te halen. Een chemokuur was niet nodig maar ze begon met een vijf jaar durende hormoontherapie. In november 2005, zo’n drie jaar na de operatie, kwam ze in behandeling bij Herstel & Balans.
Hoe kwam u daar terecht?
Op aanraden van de oncologische verpleegkundige; elk half jaar heb ik een gesprek met haar in verband met een onderzoek waar ik aan meedoe. Ik had al een hele tijd klachten van extreme vermoeidheid. Eerst dacht ik dat ik me niet moest aanstellen. De huisarts adviseerde homeopatische middelen te nemen of supradine, om aan te sterken, begeleiding leek haar niet nodig. Zij kende Herstel & Balans in Beatrixoord niet. De internist, waar ik kom vanwege de controle voor de hormoonmedicatie, kende het wel en adviseerde mij er met de oncologische verpleegkundige over te praten.
Wat heeft u gehad aan de therapie?
Erg veel. Je ontmoet lotgenoten die begrijpen waar je het over hebt. Je staat niet alleen. Ook zij hebben die onverklaarbare moeheid die je ineens kan overvallen. Je wordt begeleid door deskundige, prettige mensen en je leert heel duidelijk dat je zelf wel wat kunt doen aan die alles overheersende moeheid. Een van de belangrijkste dingen die ik daar heb geleerd is grenzen stellen. Daarnaast heb ik ook ervaren dat het heerlijk is om te bewegen, om je flink in te spannen.
Bent u anders tegen dingen aan gaan kijken?
Onderhoudt u nog contact met mensen die bij u in de groep zaten?
Met vier mensen uit mijn groep heb ik e-mailcontact en we gaan regelmatig met elkaar uit eten. We zijn elkaar heel na en we steunen elkaar. Zoals bijvoorbeeld enkele weken geleden, toen bekend werd dat iemand, die het begin van de therapie had meegemaakt, was overleden. En bij iemand uit onze groep van vijf is de kanker teruggekomen in de botten, die ondergaat nu een chemokuur. Dat grijpt je erg aan en we steunen elkaar daarin.
Denkt u te zijner tijd behoefte te hebben aan een ‘opfriscursus’?
Dat zou ik heel erg prettig vinden. Je leeft die drie maanden van de therapie heel intensief en plots is het voorbij. We hebben met onze groep wel gezocht naar mogelijkheden om samen verder te gaan maar we wonen daarvoor toch wat te verspreid. Ik ben erg blij dat ik deze therapie heb gedaan en ik zou het iedereen aanraden die kanker heeft gehad. De therapie verandert je leven, je kan wat makkelijker omgaan met wat er gebeurd is en de zorg en de angst die altijd bij je blijven.
Absoluut, je leert hoe je met eventuele beperkingen om kunt gaan, je leert zelfmanagement. Je leert voor jezelf op te komen: nee is nee, ik ben nu moe en ik doe niets meer! Je leert oplossingen zoeken voor de problemen die je tegenkomt. Maar het belangrijkste is dat de angst voor de ziekte een plaats krijgt, daarmee om te gaan en niet je leven erdoor te laten beheersen.
8 1 (19
In het CvR zet een groep medewerkers zich in voor de revalidatie in Tanzania. Deze zomer is er in locatie Beatrixoord een expositie van Tanzaniaanse kunst . Daarnaast is er een expositie van kunst door medewerkers van het CvR (dit beeld is gemaakt door Paulien Habers) die verkocht wordt; de opbrengst komt ten goede aan Tanzania en dan speciaal aan het projec t ‘slikproblemen’. Veel neurologische patiënten hebben slikproblemen; bijna de helft van de CVA-patiënten ster ft aan pneumonie. Ar tsen en verpleging hebben weinig kennis over dit onder werp. Daarom is er een serie workshops in voorbereiding waarbij een revalidatiear ts en een logopedist van het CvR een week worden uitgezonden naar een ziekenhuis in Tanzania. Meer informatie:
[email protected]