Is biomassa wel echt duurzaam?
Een inventarisatie tool voor het bepalen van de duurzaamheid bij het gebruik van biomassa.
Jeroen van de Logt voor het lectoraat Duurzame Energie Avans Hogeschool 17-05-2011
Is biomassa wel echt duurzaam? Een inventarisatie tool voor het bepalen van de duurzaamheid bij het gebruik van biomassa.
Afstudeerscriptie uitgevoerd binnen het lectoraat Duurzame Energie, Avans Hogeschool in het kader van het project Biobased Innovations (Pieken in de Delta, West Brabant)
student: Jeroen van de Logt opleiding: Milieukunde, Avans ATGM begeleiders: Stijn Mattheij Jan Venselaar periode: januari – juni 2011
Samenvatting Het gebruik van biomassa neemt, mede door het stimuleringsbeleid van de overheid, steeds meer toe. Er werd in het verleden vanuit gegaan dat biomassa per definitie duurzaam is. Na enkele fiasco’s (bijvoorbeeld sojaplantages) blijkt dat er (veel) verborgen negatieve milieueffecten kunnen kleven aan het gebruik van biomassa. Hierbij moet gedacht worden aan sterk tegenvallende energie efficiëntie, sociale en ecologische nadelen zoals hogere voedselprijzen, onduurzame kap van bos, bodemerosie en verschillende andere effecten. Door deze effecten willen afnemers van biomassa de biomassa niet meer kopen. Met andere woorden het ondernemersrisico is niet volledig afgedekt. Daarom moet een helder, eenvoudig en relevant beoordelingsysteem ontwikkeld worden. Het eindproduct van dit afstudeerproject (Biobased Business Inventory of Sustainability Scan, BBISS) is in potentie een dergelijk systeem. Het dient duidelijk niet als certificatie systeem maar als eerste inventarisatie tool voor (kleinschalige) bedrijven. Om de BBISS te ontwikkelen zijn eerst een aantal begrippen vastgesteld omdat die elders vaak anders worden geïnterpreteerd. Daarna is input verzameld voor de BBISS. Deze bestaat uit de huidige beoordelingsystemen (die niet compleet of niet relevant zijn) en interviews met stakeholders (NGO’s, bedrijven, wetenschappers, specialisten). Vervolgens is de BBISS ontwikkeld en “getest” door twee bedrijven. Ten slotte zijn er vervolgstappen vastgesteld. Na onderzoek naar de bestaande systemen is een lijst gemaakt met alle gevonden criteria. Deze zijn ingedeeld in categorieën (zoals uitstoot schadelijke stoffen en landbouwpraktijken). Ook zijn ze gesorteerd aan de hand van welk deel van de keten ze dekken, de voorkomendheid in belangrijke systemen, import/binnenland, grondstof/energie en grootschalig/kleinschalig. Deze indeling heeft geholpen om de relevante en concrete criteria eruit te filteren. Door de interviews is duidelijk geworden wat er in de BBISS moest komen, wat duurzaamheid betekend, wat zijn de knelpunten bij gebruik van biomassa en hoe producten beoordeeld moeten worden. De BBISS is voornamelijk de NTA 8080 (certificatie systeem voor biobrandstoffen) met hier en daar wat wijzigingen en aanvullingen. In de BBISS zijn indirecte verandering in landgebruik en biocascadering (hoogwaardige toepassing van biomassa) wel meegenomen. Bovendien zijn de eisen voor de broeikasgasemissie reductie strenger (50%). Verder zijn enkele wijzigingen doorgevoerd bij bodem, lucht, en waterkwaliteit en bij biodiversiteit. De BBISS is voorgelegd aan bedrijven die het hebben ‘getest’. Hieruit bleek voornamelijk dat de puntentelling niet eerlijk was en dat de BBISS nog niet gebruiksvriendelijk was. Er zijn wijzigingen doorgevoerd zodat dit verholpen is. Om de BBISS in toekomst te gebruiken moet het eerst op een bestaand en een niet bestaand biobased product getest worden. Bovendien dient ondernemers gevraagd te worden of zij de BBISS snappen en kunnen gebruiken.
Pagina 1 van 42
Summary Biomass is used more and more for many purposes (partly) because of policy of governments. In the past it was assumed that biomass is sustainable anyway. After some fiascos (soybeans) it appears that there can be (many) hidden negative environmental effects when biomass is used. These effects are: less or no energy efficiency, social and ecological drawbacks, competition with food, unsustainable logging, erosion and several other effects. Because of the effects consumers will not buy the biomass anymore. With other words, not all risks of entrepreneurship are covered. A clear, simple and relevant assessment system had to be developed. The end product of this final year project is in potential such a system. It is called the Biobased Business Inventory of Sustainability Scan (BBISS). It is not a certification system but an inventory tool for (small) companies. In order to develop the BBISS first a few concepts are explained because they can be interpreted in different ways. After that input is gathered for the BBISS. The input exists of existing assessment systems (who are not complete or not relevant) and interviews with stakeholders (NGO’s, companies, scientists and experts). Subsequently the BBISS is developed and “tested” by two companies. Finally a follow up plan is made. After research was done to existing assessment systems, a list was made with all criteria. These were categorized in categories like emissions of hazardous substances and good agricultural practices. Also they were categorized in other groups: complete chain of custody/part of chain of custody, courtesy in important systems, import/home-grown, product/energy, small/big. These categories helped with filtering out relevant and concrete criteria. By interviewing stakeholders answers were given to the following questions: what have to be in the BBISS, what sustainability is, what the problems are if biomass is used and how products should be assessed. The BBISS is mainly the NTA 8080 (Dutch certification system for biofuels) with some adjustments and additions. In the BISSS indirect land use change and biocascading (getting the highest value out of biomass) are included. Moreover the requirements for GHG reduction are more stringent (50%). Furthermore adjustments are made for soil, air and water quality and biodiversity. The BBISS was “tested” by two companies. It turned out that primarily the scoring was unfair and the system was hard to use. Adjustments were made to solve this. To use the BBISS in the future it has to be tested on an existing and a not existing product. Also entrepreneurs should be asked if they understand the system and if they are able to use it.
Pagina 2 van 42
Inhoudsopgave
Inhoud 1. Inleiding ............................................................................................................................................... 7 1.1 Kader van de opdracht .................................................................................................................. 7 1.2 Probleem- en doelstelling ............................................................................................................. 7 1.2.1 Verborgen effecten van biomassa.......................................................................................... 7 1.2.2 Overheidsbeleid ......................................................................................................................... 8 1.2.3 Bestaande beoordelingsystemen ........................................................................................... 9 1.2.4 Biobased Business Inventory of Sustainability Scan (BBISS) .................................................. 9 1.3 Ontwikkeling van het BBISS ......................................................................................................... 10 2. Achtergronden en scope ................................................................................................................... 10 2.1 Een biobased economy ............................................................................................................... 11 2.1.1 Verwaarding ......................................................................................................................... 11 2.1.2 Biomassa............................................................................................................................... 11 2.1.3 Bioraffinage .......................................................................................................................... 12 2.1.4 Voor- en nadelen .................................................................................................................. 12 2.2 Maatschappelijke en economische transitie ............................................................................... 13 2.2.1 Conflicterend beleid ............................................................................................................. 13 2.2.2 Twee visies op biobased economy ....................................................................................... 14 2.2.3 Infrastructurele veranderingen ............................................................................................ 14 2.2.4 Integriteit .............................................................................................................................. 14 2.3 Biomassa...................................................................................................................................... 14 2.3.1 Indeling ................................................................................................................................. 14 2.3.2 Speciale teelt vs. reststromen .............................................................................................. 15 2.3.3 Biomassa in dit project ......................................................................................................... 15 2.3.4 Import vs. eigen teelt ........................................................................................................... 16 2.4 Wereldwijde beschikbaarheid van biomassa .............................................................................. 16 Pagina 3 van 42
2.4.1 Overtollig landbouwgrond en marginale gronden ............................................................... 17 2.4.2 Reststromen ......................................................................................................................... 18 2.4.3 Biogrondstoffen .................................................................................................................... 18 2.4.4 Totaal potentieel .................................................................................................................. 19 2.5 Specifieke duurzaamheidsissues bij gebruik van biomassa ........................................................ 19 2.5.1 Duurzaamheid ...................................................................................................................... 19 2.5.2 Vertaling van duurzaamheid voor ‘biobased’ ...................................................................... 19 2.5.2 Problemen door verdringing ................................................................................................ 20 3. Basis opzet van een goed beoordelingssysteem .............................................................................. 20 3.1 Inventarisatie en eerste evaluatie van bestaande systemen ...................................................... 20 3.2 Gevonden criteria ........................................................................................................................ 23 3.3 Types en keuzes in systemen en criteria .................................................................................... 25 3.3.1 Soorten en gradaties in criteria ............................................................................................ 25 3.3.2 Indeling in een keten ........................................................................................................... 26 3.3.3 Lineair systeem tegenover principes en onderliggende criteria .......................................... 26 3.4 Resultaten interviews ................................................................................................................. 26 3.4.1 Begrip duurzaamheid ........................................................................................................... 26 3.4.2 Gehele keten ........................................................................................................................ 27 3.4.3 Koolstofvoorraad .................................................................................................................. 27 3.4.4 Verandering in landgebruik .................................................................................................. 27 3.4.5 Biocascadering...................................................................................................................... 28 3.4.6 Hoe ziet een beoordelingsysteem er uit .............................................................................. 28 3.4.7 Globaal vs. regionaal ............................................................................................................ 29 3.5 Uitwerking van enkele specifieke criteria ................................................................................... 29 3.5.1 Toepassing hoogste waarde ................................................................................................. 29 3.5.2 Beschikbaarheid van biomassa in het algemeen ................................................................. 30 3.5.3 Indirecte veranderingen in landgebruik (ILUC) .................................................................... 30
Pagina 4 van 42
3.5.4 Bodemvruchtbaarheid (humus en nutriënten) .................................................................... 31 3.5.5 Koolstofvoorraad in bodem en vegetatie............................................................................. 31 3.5.6 Waterverbruik ...................................................................................................................... 32 3.5.7 Hoge voedselprijzen en verdringingseffecten algemeen ..................................................... 32 3.5.8- reststromen van niet duurzame hoofdproducten .............................................................. 32 4. Opzet van het ‘vooraf screenen van mogelijk duurzaamheidsaspecten methodiek’ ....................... 33 4.1 CO2 balans ................................................................................................................................... 33 4.1.1 Bestaande CO2 tools ............................................................................................................. 33 4.1.2 Protocol voor broeikasgasbalans biogrondstoffen. ............................................................. 35 4.2 opbouw van een praktisch en effectief systeem......................................................................... 36 4.3 resultaten van testen van het nieuw toetsingskader .................................................................. 37 4.3.1 Shreepadaja Karanam: ......................................................................................................... 37 4.3.2 Aldert van der Kooij: ............................................................................................................. 37 4.3.3 Ronald Kalwij: ....................................................................................................................... 38 4.3.4 Michel Verdaas/Jaap van Heems: ........................................................................................ 38 5. Conclusie en aanbevelingen .............................................................................................................. 39 5.1 Het nieuwe toetsingskader op hoofdpunten .............................................................................. 39 5.1.1 Wetgeving............................................................................................................................. 39 5.1.2 Broeikasgasbalans ................................................................................................................ 39 5.1.3 Koolstofvoorraden ................................................................................................................ 40 5.1.4 Verdringing ........................................................................................................................... 40 5.1.5 Biodiversiteit......................................................................................................................... 40 5.1.6 Bodem .................................................................................................................................. 40 5.1.7 Lucht ..................................................................................................................................... 40 5.1.8 Water .................................................................................................................................... 40 5.1.9 Welvaart ............................................................................................................................... 40 5.1.10 Welzijn ................................................................................................................................ 40
Pagina 5 van 42
5.1.11 Biocascadering.................................................................................................................... 41 5.1.12 Gebruiksaanwijzing ............................................................................................................ 41 5.2 Conclusie test .............................................................................................................................. 41 5.3 Verbeterpunten en vervolg stappen ........................................................................................... 42
Pagina 6 van 42
1. Inleiding 1.1 Kader van de opdracht De Avans Hogeschool heeft een lectoraat duurzame energie (in dit rapport verder ”het lectoraat” genoemd) wat onderdeel is van de Academie voor Techniek, Gezondheid en Milieu (ATGM) in Breda. Het lectoraat ontwikkelt nieuwe, innovatieve kennis op het gebied van duurzame energie door het uitvoeren van praktijkgericht onderzoek voor en met bedrijven. Hiernaast wil het lectoraat de vergaarde kennis vastleggen en verspreiden. Dit gebeurt door duurzame energie op te nemen in het onderwijs van Avans Hogeschool en door als vraagbaak te dienen voor bedrijven over duurzame energie. Binnen het lectoraat wordt onder meer aandacht besteed aan de volgende punten: biomassa, waterstoftechnologie en zonne-energie (lectoraat DE Avans Hogeschool, 2011). Het lectoraat is betrokken bij een aantal grote projecten op het gebied van biomassa en er lopen een aantal kleine projecten met bedrijven in het kader van het onderwijs. Twee grote onderzoeken zijn het Interreg project Energie Conversie Parken en het Pieken in de Delta project Biobased Innovations. In het laatste doen een groot aantal bedrijven en organisaties mee die willen samenwerken om te komen tot effectieve business plannen voor bio-gebaseerde innovaties. Het uiteindelijke doel is een transitie van de huidige op aardolie gebaseerde economie naar een(meer) biobased economie (Biobased Innovations, 2011). Regelmatig blijkt dat verborgen en onverwachte nadelige effecten zich voordoen bij gebruik van biomassa. Hierbij moet gedacht worden aan sterk tegenvallende energie efficiëntie, sociale en ecologische nadelen zoals hogere voedselprijzen, onduurzame kap van bos, bodemerosie en verschillende andere effecten. Het is daarom van belang kritisch te kijken naar alle effecten van het gebruik van biomassa voor een specifieke toepassing zodat dit daadwerkelijk leidt tot verbeteringen ten aanzien van duurzaamheid. Dit afstudeerproject richt zich hierop.
1.2 Probleem- en doelstelling 1.2.1 Verborgen effecten van biomassa Theoretisch is het gebruik van biomassa voor energievoorziening en als transportbrandstof klimaatneutraal omdat de uitgestoten CO2 tijdens verbranding al is opgenomen tijdens de teelt van de plant. Bovendien is bij het gebruik van biomassa als grondstof geen sprake van uitputting van een ‘voorraad’. In de praktijk is echter vaak wel sprake van netto uitstoot van broeikasgassen vanwege het gebruik van (fossiele) energie voor teelt, verwerking en transport. Daarnaast wordt N2O uitgestoten bij bemesting en komen broeikasgassen vrij bij ontginnen van landbouwgebieden. Het netto klimaatvoordeel van concrete bioprojecten loopt in de praktijk uiteen van 90% reductie ten opzichte van fossiel tot 150% extra emissie (koolzaad, palmolie en soja1) . Dat de teelt van biomassa ook veel ruimte in beslag neemt toont het volgende figuur.
1
Het verborgen klimaateffect van biobrandstoffen: Natuur en Milieu
Pagina 7 van 42
(Milieu, 2010) Dat indirecte verschuivingen van landgebruik grote invloed hebben toont volgend figuur (aantal jaar dat het kost voor dat het verlies aan koolstofvoorraad is goed gemaakt door emissie reductie bij gebruik van biomassa).
(Milieu, 2010) Ook heeft de teelt van biomassa, blijkt uit onderzoek van het milieu- en natuurplanbureau (MNP), vaak een negatieve invloed op de biodiversiteit omdat veelal monoculturen worden gebruikt en omdat regenwouden (met een hoge biodiversiteit waarde) worden gekapt voor landbouwgronden. Daarnaast bestaat de kans op stijging van de voedselprijzen in ontwikkelingslanden, bodemerosie (cultivering van landbouwgronden), extra waterschaarste, watervervuiling (eutrofiëring en gewasbeschermingsmiddelen), slechte arbeidsomstandigheden en verzurende emissies. (Milieu, Helder groene biomassa: De Provinciale Milieufederaties en stichting Natuur en Milieu, 2008)
1.2.2 Overheidsbeleid Gebruik van biomassa als brandstof of voor energieproductie wordt momenteel gestimuleerd door de Nederlandse overheid. Hier worden voorwaarden aan gesteld, NTA 8080, die zich alleen tot deze doeleinden beperken. Bovendien worden ILUC (indirecte veranderingen in landgebruik) niet meegenomen in de beoordeling. Dit roept veel discussie op bij milieuorganisaties die vinden dat dit Pagina 8 van 42
wel dient te gebeuren. Één van die organisaties is Natuur en Milieu. Zij stellen dat wanneer een set criteria gevonden is om de complete duurzaamheid van biomassa te garanderen het theoretisch mogelijk is om middels certificering aan de markt over te laten welke biomassastromen waar worden ingezet. Maar ook in het buitenland (Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België, de EU en de OECD2 wordt volop gediscussieerd over het duurzamer maken van biomassa. Landelijke overheden erkennen dat biomassa niet altijd gezien moet worden als groen (lees duurzaam) maar deze zorg is echter nog niet opgenomen in het beleid (behalve in Duitsland). Nederland liep in het verleden, met de criteria van de commissie Cramer, voorop maar ligt nu achter omdat voor biomassa in Nederland alleen een rapportageplicht geld. (Milieu, Helder groene biomassa: De Provinciale Milieufederaties en stichting Natuur en Milieu, 2008) 1.2.3 Bestaande beoordelingsystemen Er zijn inmiddels veel criteria en beoordelingssystemen voor duurzaamheid van biomassa ontwikkeld. Keurmerken als FSC en PEFC voor hout beoordelen het productieproces (in het gehele rapport wordt hiermee de primaire productie van biomassa bedoeld en niet de productie van een product). Certificatie systemen als Cradle to Cradle en OK-kompost stellen vooral eisen aan recyclebaarheid en composteerbaarheid van materialen. Weer andere beoordelingssystemen als LCA leggen erg de nadruk kwantificeerbare aspecten van de gehele keten. Keurmerken als ethical bio-trade en fairtrade zijn in het leven geroepen voor eerlijke winstverdeling over de gehele keten en waarborging van mensen/arbeidsrechten en belangen van inheemse bevolking. Ook bestaan er systemen (LABOREC en EUGENE) die zich toespitsen op het eindgebruik van biomassa. Het nadeel van al deze systemen is dat ze of niet de gehele keten doorlichten of niet alle aspecten van People, Planet en Value dekken. Het beoordelingsysteem dat nog het meest volledig is, is het toetsingskader van de commissie Cramer/NTA 8080. Maar ook dit systeem dient grondig geëvalueerd en waar nodig aangevuld te worden. 1.2.4 Biobased Business Inventory of Sustainability Scan (BBISS) Op dit moment zijn de formele duurzaamheids eisen voor biomassa en biobased producten feitelijk alleen gericht op biomassa ten dienste van energieproductie of transportbrandstof en niet voor toepassing als grondstoffen. Daarnaast bestaat veel onduidelijkheid over de toepasbaarheid van de criteria op regionaal geproduceerde (in Nederland en dan voornamelijk West-brabant). Bedrijven die investeren in biomassa (zowel import als regionale productie) zijn gebaat bij een duidelijk beoordelingsysteem ten aanzien van duurzaamheid van biomassa. Wanneer namelijk achteraf blijkt dat biomassa niet duurzaam is kan de geproduceerde energie en/of producten niet als dusdanig worden verkocht. Er zijn dus nog veel ondernemersrisico’s die niet afgedekt zijn. Daarom dient een compleet, helder en effectief beoordelingsysteem ontwikkeld te worden. Het eindproduct van dit onderzoek is dat en wordt het Biobased Business Inventory of Sustainability Scan (BBISS) genoemd. Puur economische of technische aspecten als winstgevendheid van de organisatie zijn niet meegenomen in dit project. Het systeem moet namelijk relatief eenvoudig in de omgang zijn opdat ook kleine (één of twee mansbedrijven) de procedure kunnen doorlopen. Bij alle criteria (behalve de broeikasgasbalans) wordt alleen gekeken naar de productie, verwerking en transport van biomassa. De afval- en productiefase zijn niet meegenomen omdat het BBISS behapbaar moet blijven voor kleine bedrijven.
2
“De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (in het Engels: Organisation for Economic Cooperation and Development, OECD, in het Frans: Organisation de coopération et de développement économiques.) is een samenwerkingsverband van 34 landen om sociaal en economisch beleid te bespreken, bestuderen en coördineren. De aangesloten landen proberen gezamenlijke problemen op te lossen en trachten internationaal beleid af te stemmen.“ (wikipedia.org)
Pagina 9 van 42
1.3 Ontwikkeling van het BBISS Om tot een nieuw beoordelingsysteem ten aanzien van duurzaamheid van biomassa te komen is gekozen voor een systematische aanpak. Het project is uitgevoerd in 5 fasen: 1. Bepaling van gehanteerde begrippen, 2. Analyse en beoordeling bestaande beoordelingsystemen, 3. Overleg met experts en bedrijven op het gebied van gebruik van biomassa, 4. Ontwikkeling passend beoordelingssysteem 5. Testen van dit beoordelingsysteem. Als input voor het BBISS zijn de criteria van bestaande systemen en informatie uit interviews met stakeholders gebruikt. Nadat de begrippen zijn bepaald is gezocht naar bestaande systemen en de bijbehorende criteria. Als eerst zijn de systemen gesorteerd in verschillende categorieën ( product of keten gericht, nationaal of internationaal, verplicht of niet verplicht, welke aspecten van triple P3 benadering komen er in voor). Vervolgens is uitgezocht wat de criteria zijn van de bestaande systemen. Deze zijn in verschillende categorieën ingedeeld (bijvoorbeeld procedureel en uitstoot schadelijke stoffen). Ook is een indeling gemaakt in welk deel van de keten gecontroleerd wordt, hoe ‘hard’ de criteria zijn4, in welke belangrijke systemen ze voorkomen, import/binnenland, grondstof/energie en grootschalig/kleinschalig. De indeling van de systemen en criteria heeft geholpen om een selectie te maken van criteria die gebruikt konden worden in het BBISS. Daarbij zijn bij voorkeur kwantitatieve criteria geselecteerd omdat die duidelijkheid geven en gemakkelijk te controleren zijn. Omdat het van belang is dat het nieuwe systeem, Biobased Business Inventory of Sustainability Scan (BBISS), genoeg draagvlak heeft en het compleet en praktisch is zijn verschillende experts geraadpleegd. Aan hen zijn specifieke vragen gesteld5 die samen met de lijst van experts te vinden is in de bijlage. Voor de ontwikkeling van een nieuw beoordelingsysteem is in samenspraak met experts een aantal eisen gesteld aan criteria (relevant, meetbaar en eenvoudig te controleren) waarmee de bruikbare criteria zijn uitgefilterd uit het enorme aantal in de verschillende systemen toegepaste criteria dat is gevonden. Er was geen tijd meer om het BBISS in de praktijk te testen. Dit dient te gebeuren alvorens het door bedrijven gebruikt kan worden.
2. Achtergronden en scope Voor het lezen van dit rapport en het toepassen van de BBISS is het belangrijk een aantal termen toe te lichten. Het moet helder zijn wat wij met de gebruikte begrippen bedoelen. Daarbij moet worden aangetekend dat elders de termen soms een iets nadere omschrijving en inhoud hebben. Begripsbepaling is ook van belang voor de bepaling van de scope van dit project. Daarnaast dient dit hoofdstuk ter verdieping van een aantal onderwerpen.
3
People Planet Profit Procedureel, kwalitatief of kwantitatief 5 Wat moet er zeker in? Wat is duurzaam? Wat zijn de knelpunten bij gebruik van biomassa? Hoe moet een beoordeling eruit zien? 4
Pagina 10 van 42
2.1 Een biobased economy Een biobased economy is in principe een economie die sterk gebaseerd is op het benutten van biomassa als (hernieuwbare) grondstof in plaats van fossiele (uitputbare) grondstoffen, vooral dan voor organische producten. Anorganische producten zoals metalen zijn ook ‘uitputbaar’ maar veel makkelijker te hergebruiken via recycling. Daarbij dragen die niet direct bij aan klimaatproblemen. Direct gegenereerde biomassa is hernieuwbaar in tegenstelling tot de huidige fossiele bronnen. Bovendien zal de uitstoot van broeikasgassen verminderen en de afhankelijkheid van olieproducerende landen afnemen. Ten slotte is op de lange termijn een biobased economy economisch rendabeler dan een fossil-based economy omdat bij schaarste en afhankelijkheid prijzen voor aardolie etc. zullen stijgen. 2.1.1 Verwaarding Bij het praten over biobased producten wordt vaak een onderscheid gemaakt in 5 categorieën:
Pharmaceutische producten - Voedsel toevoegingen - Fine and specialty chemicals - Bulk producten - Energie (warmte en electriciteit)
De piramide geeft aan dat het productievolume en de consumptie toeneemt van de top tot de bodem. Daartegenover neemt de economische waarde van de bodem tot de top toe. Echter de financiële risico’s die bedrijven lopen bij productie neemt daarbij ook toe. Dat is relevant bij het bepalen op welke innovaties men zich in de korte en langere termijn zal moeten richten om tot werkelijk haalbare business cases te komen. (Ferry Kurniawan) 2.1.2 Biomassa Als we in het kader van biobased economie over biomassa spreken bedoelen we nu dat deel van alle biomassa dat we kunnen benutten om economisch interessante producten van te maken, en let wel: anders dan voedsel! Want voor voedsel bestaat tot op heden nog geen fossiele tegenhanger en het is van essentieel belang voor de mensheid. Hier komen we precies op een belangrijk onderscheid bij het gebruik van de term biomassa in het kader van ‘biobased economie’. De meeste biomassa is van oorsprong bedoeld als voeding, voor mensen en voor dieren. Daarvoor werd het verzameld en geteeld. Van oudsher worden al heel lang diverse soorten biomassa gebruikt voor energie (hout, landbouwafval), voor kleding (katoen, wol, huiden), voor constructiemateriaal (hout, bamboe) of voor speciale producten (preparaten uit planten voor de farmacie, olie voor zeep etc.) Die toepassingen zijn al bijna zo oud als de mensheid. Toen de chemie grootschalig opkwam in de loop van de negentiende eeuw was biomassa een belangrijke grondstof. Aan het eind van die eeuw werd steenkool, in het bijzonder de teer die bij cokesbereiding vrijkwam, een belangrijke basis en in de loop van de twintigste eeuw werden aardolie en later ook aardgas de belangrijkste bronnen. Voor specifieke producten en toepassingen en in niche markten, is biomassa een grondstof gebleven. Recentelijk (al waren er al aanzetten vanaf 1970) komt biomassa weer op als grondstof om aardolie en aardgas weer te vervangen. Die trend noemen we nu biobased economie, ook al is biobased nooit helemaal weg geweest. Pagina 11 van 42
Biomassa wordt nu weer breed ingezet: voor energiedoeleinden, direct of als biobrandstof, of als grondstof voor materialen of producten/chemicaliën. Energie kan worden opgewekt door verbranding, vergassing of vergisting van organische materialen. Door vergisting kan biomassa worden omgezet naar bio-ethanol en door transesterificatie naar biodiesel. Biogrondstoffen zijn grondstoffen die door de (chemische) industrie worden ingezet en afkomstig zijn van biomassa. Biogrondstoffen worden zowel toegepast in de bulkchemie, commodities (bioplastics, kunstharsen enz.), fijnchemie (coatings, kleurstoffen enz.) en farmaceutische industrie. (Ik leef groen, 2011), (Energie uit biomassa, 2011) 2.1.3 Bioraffinage In de biobased economy staat het concept bioraffinage centraal. Net als bij ruwe olie in de petrochemie wordt biomassa optimaal benut door scheiding in verschillende fracties. Biomassa laat zich scheiden in koolwaterstoffen (suikers en zetmeel), vezelachtige stoffen (lignine), eiwitten, vetten, vitamines, kleur- en smaakstoffen en andere componenten. Elk van de componenten krijgt zijn eigen toepassing waardoor biomassa veel efficiënter te gebruiken is en een veel hogere economische waarde krijgt. Dit is concept is terug te vinden in de waardepiramide. (Asveld L., 2011) Daarbij spelen twee aspecten een belangrijke rol: - technologische ontwikkelingen; - beschikbaarheid van biomassa. Technologische ontwikkelingen bouwen deels voort op wat er van oudsher aan technologie voor het bewerken van biomassa was. Daarnaast ontwikkelt zich een geheel nieuwe op biotechnologie gebaseerde productie, met GMO’s (genetisch gemodificeerde organismen), waarbij stoffen gemaakt kunnen worden die niet eerder uit biomassa waren te maken. De beschikbaarheid van biomassa speelt zich deels regionaal af maar deels ook mondiaal. Zeker als er voor de bulk en voor energie (wat nog grootschaliger dan bulk is) geproduceerd moet worden zijn enorme volumes biomassa nodig. Daarbij spelen dan productietechnische (met de economische en sociale factoren daarbij) maar ook logistieke aspecten een grote rol. 2.1.4 Voor- en nadelen In de volgende tabel zijn de voor- en nadelen van een biobased economy weergegeven:
Pros
Cons
Milieu Klimaat neutraal Verminderde hoeveelheid toxisch afval in het milieu
Technologie Meest ontwikkelde duurzame energiebron Verbeterende landbouwtechnieken
Verdringingseffecten landbouwgronden Overbemesting Verandering landgebruik Ontbossing Hoge investeringskosten Gat tussen laboratoriumproeven en het op de markt zetten Meer onderzoek nodig voor verbetering kwaliteit biobased producten
Pagina 12 van 42
Industrieën Energiebesparing tijdens productieproces Minder kosten voor afvalbeheer Veiligere producten met minder chemicaliën Positief imago
Economie Minder afhankelijkheid van olie producerende landen en de olieprijs Schepping van werkgelegenheid Kansen voor locale boeren om hun inkomen te verhogen Duurzame economische kringloop
Maatschappij Verbeterde volksgezondheid Verbetering levensstandaard in arme landen Producten zijn veiliger in gebruik (vooral voor kinderen) Positieve les (onderwijs) t.a.v. onderhouden natuur
Investeringen in nieuwe technologie zonder garanties op succes Kleinschaligheid leidt tot een hogere prijs en grootschaligheid neemt grotere financiële risico’s met zich mee Meeste industrieën hebben subsidie nodig om op te starten Stijgende voedselprijzen
Onvoldoende publiek besef van de totale voordelen van biobased producten Door de financiële crisis kiest de maatschappij eerder voor goedkopere producten
(Ferry Kurniawan)
2.2 Maatschappelijke en economische transitie Het overgaan van een fossiele brandstof/grondstof gebaseerd economie naar een (meer) biobased economy vraagt en leidt niet alleen tot technologische veranderingen maar ook tot grote veranderingen in de economische structuren die nu bestaan rond energie en grondstofvoorziening. Ook bredere maatschappelijke, sociale en culturele verandering spelen erin mee. Transities zijn moeilijk te sturen. Toch wenst de overheid/politiek/maatschappij verandering. Bij een dergelijke transitie zijn dan stimulerende en randvoorwaarden stellende maatregelen noodzakelijk. 2.2.1 Conflicterend beleid Momenteel wordt weinig sturing (beleid) gegeven in de richting van een biobased economy door een conflict tussen twee oude bio-beleidslijnen (bio-energie en biobrandstoffen) en het nieuwe concept van biobased economy. Het stimulerende beleid van de overheid ten aanzien van bio-energie en biobrandstoffen staat haaks op de principes van de biobased economy (optimale waarde benutting). Door subsidie en andere stimulerende maatregelen (bijmeng verplichting van 5% biobrandstof) wordt veel biomassa aangewend voor bio-energie en biobrandstoffen, ook biomassa die een hoogwaardigere toepassing (biogrondstof) kent dan deze twee. Omdat het beleid van de overheid is toegespitst op bio-energie en biobrandstoffen blijft er niet genoeg biomassa over om als grondstoffen te kunnen gebruiken. In het afvalbeleid wordt al jaren de ladder van Lansink gehanteerd (voorkeur volgorde van preventie: voorkomen, hergebruik, recyclen, verbranden en storten). Het is aan te raden dat de waardepiramide (ongeveer hetzelfde principe) een soortgelijke rol krijgt in de discussie over biomassa. Daarnaast dient meer samengewerkt te worden tussen de verschillende ministeries en dient het biomassa beleid hoger op de politieke agenda komen te staan.
Pagina 13 van 42
2.2.2 Twee visies op biobased economy Als beleid gericht op een werkelijk duurzame biobased economy zijn twee opties mogelijk: ‘al doende leert men’ en ‘het voorzorgsprincipe’. Volgens het eerste standpunt kan de industrie niet van het ene op het andere moment veranderd worden en is geleidelijke transitie noodzakelijk. Bestaande economische middelen en structuren zijn nodig om te komen tot een duurzame economie. Deze groep ziet de eerste generatie biobrandstoffen als een kans voor het ontwikkelen van duurzame technieken. Binnen de andere visie vormt de eerste generatie biobrandstoffen juist een belemmering. Volgens deze groep moet eerst met zekerheid vastgesteld worden dat biomassa duurzaam geproduceerd kan worden voordat een omschakeling plaats vindt. Het feit blijft dat de eerste generatie een discussie heeft ontketend die het gebruik van biomassa heeft verduurzaamd en het op een hoger niveau heeft gebracht. Daardoor fungeert het als een breekijzer. 2.2.3 Infrastructurele veranderingen Voor een biobased economy zijn ook grote infrastructurele veranderingen benodigd. De mogelijkheden die het meest duurzaam zijn vergen vaak ook de grootste infrastructurele veranderingen. Zo groeit Jathropha bijvoorbeeld op droge gronden zodat het in aride en veelal arme gebieden verbouwd kan worden. In deze gebieden is vaak geen infrastructuur aanwezig om de planten te oogsten, te verwerken en te transporteren. Om het gebruik van Jathropha mogelijk te maken dient nieuwe infrastructuur aangelegd te worden. Ook de manier waarop de burger (en de klant) kijkt naar de nieuwe processen en grondstoffen is van groot belang. Een voorbeeld: omdat genetische modificatie een steeds belangrijkere rol speelt bij de productie van biomassa is er veel onzekerheid en discussie over (vooral bij gewassen die op het land worden geteeld). Enerzijds dient dat te worden opgenomen in duurzaamheidcriteria maar anderzijds is duidelijkere communicatie over voor- en nadelen met alle belanghebbende partijen (feitelijk de hele maatschappij) ook zeer gewenst. 2.2.4 Integriteit Ten slotte moet de overheid een duidelijk en consistent beleid voeren. En voornamelijk ook communiceren naar bedrijven en de bevolking dat een biobased economy en duurzaamheid niet als verkooppraatjes zijn ingezet. De wisselende koers die de overheid heeft gehad ten aanzien van eerste generatie biobrandstoffen bijvoorbeeld heeft het idee van de zinvolheid en haalbaarheid van een biobased economy sterk benadeeld. (Asveld L., 2011)
2.3 Biomassa Al het materiaal dat ontstaan is door biologische processen kan beschouwd worden als biomassa. Die biologische processen kunnen in planten en dieren of in bacteriën, algen, gisten etc. plaatsvinden. Al naar gelang de bron wordt dan gesproken van biomassa van ‘plantaardige’ oorsprong etc. Meestal is dat materiaal ‘organisch materiaal’ (per slot is dat ook de oorsprong van dat woord ‘organisch: afkomstig van organismen’), maar anorganische materiaal zoal kalk (schelpen), calciumfosfaat (beenderen) en nog wel andere zijn in principe ook mogelijk. Bij biomassa praten we echter bijna altijd alleen over dat deel van het materiaal wat bestaat uit koolstof, waterstof, zuurstof, stikstof (C, H, O, N) wat natuurlijk verder een hele range van andere elementen als fosfor, zwavel, chloor en een hele range van allerlei metalen in vaak kleine hoeveelheden zal bevatten (zoals ijzer in hemoglobine: in bloed). Het is duidelijk dat biomassa in zeer veel vormen voorkomt en in zeer veel verschillende vormen wordt gebruikt. Dat maakt het moeilijk biomassa en de bronnen ervan simpel te karakteriseren en om de gebruiksmogelijkheden van specifieke typen biomassa eenvoudig te omschrijven. 2.3.1 Indeling Een indeling is:
Pagina 14 van 42
-
specifiek geteeld voor een product (voedsel o.a.) of dat daaruit relatief eenvoudig is te maken of te winnen met als varianten: *De bulk van het materiaal wordt gebruikt (hout, vezels, katoen), * Of het wordt er uit/van gewonnen (olie uit zaden, suiker, cellulose,farmaceutische producten) * Geoogst, maar niet direct met het doel om te gebruiken maar voor onderhoud etc. (bermgras, snoeihout, materiaal uit watergangen)
-
een reststroom uit een proces waarbij uit de biomassa een ander product wordt gewonnen (zoals in groep 1 genoemd) met als varianten: * Blijft meteen bij de winning/oogst/slacht over (stro, buitenloof, dierlijke botten) * Veranderde reststroom die na het proces overblijft (melasse)
-
afvalstromen uit huishoudens en de (agro)industrie, meestal mengsels, met als varianten: * Relatief eenvormig, dus een specifiek stroom (doorgedraaide tuinbouwproducten, slachtafval) *Sterk vermengt (GFT, afval uit restaurants, uit afvalscheidinginstallaties)
-
mest en slib *Met als kenmerk dat het allerlei verontreinigingen kan bevatten en ziektekiemen (vanuit de veeteelt, pluimvee, waterzuiveringsinstallaties)
Doorgaans wordt biomassa gecategoriseerd aan de hand van het vochtgehalte. In het geval van een laag vochtgehalte wordt het droge biomassa genoemd en in het geval van een hoog vochtgehalte natte biomassa. Daarnaast is van belang in welke concentratie de component waarin men geïnteresseerd is aanwezig is, of eruit gemaakt kan worden. 2.3.2 Speciale teelt vs. reststromen Een belangrijk onderscheid is dat tussen biomassa die specifiek geteeld wordt voor energie en grondstof (dus niet voedsel) en die afkomstig is uit reststromen. Het laatste betreft primaire bijproducten zoals groenafval en gewasresten (stro, hooi en bermgras). Deze hebben traditioneel weinig toepassingen en worden vaak op het land of in het bos achtergelaten. De stromen zullen een belangrijke bijdrage aan het aanbod van biomassa gaan vormen naarmate een efficiënte infrastructuur ontstaat om deze producten in te zetten. Secundaire en tertiaire bijproducten komen vrij bij bewerking en gebruik van land- en bosbouwproducten (bijv. resthout, schroot, bijproducten uit de voeding- en genotsmiddelenindustrie (VGI), mest, vetzuren en restvetten, slib en GFT-afval. Wanneer speciale teelt en beplanting plaatsvindt, kan dit nadelige gevolgen hebben voor de natuur en kunnen voedselprijzen stijgen. Dit is echter ook mogelijk bij het gebruik van resten van voedselgewassen en dierlijk- en menselijk afval omdat deze stoffen misschien al andere doeleinden hadden. Bij het gebruik van slib en dierlijk afval bestaat de kans op besmetting met parasieten. Echter wanneer slib niet verwerkt wordt is deze kans nog vele malen groter. (biomassa, 2010) 2.3.3 Biomassa in dit project In dit project wordt onder biomassa verstaan: gewassen direct geteeld voor energieproductie, transportbrandstof en grondstoffen voor (bio)producten, materialen en chemicaliën; reststromen van gewassen; afval uit de verwerkende industrie; reststromen uit land- en tuinbouw; reststromen vrijkomend bij onderhoud van natuur, bermen; Pagina 15 van 42
mest, slib en menselijk- en dierlijk organisch afval. De volgende producten worden niet gezien als biomassa in dit project: afval met meer dan 5% kunststoffen; afval met verontreinigende en/of toxische stoffen/zware metalen 2.3.4 Import vs. eigen teelt Zoals al eerder benoemd in hoofdstuk 1.2 is zelfs met de efficiëntste gewassen (biodiesel uit palmolie) een gebied ter grote van Noord-Holland nodig om aan de doelstelling te voldoen van het Nederlandse kabinet om 10% van de energie duurzaam op te wekken. Het landbeslag van deze doelstelling is zo groot dat een groot deel van de biomassa uit het buitenland geïmporteerd moet worden. Dat importeren van biomassa extra vraagstukken oplevert maakt de volgende quote uit het rapport ‘Meer chemie tussen groen en groei’ van het SER duidelijk. “Duurzame ontwikkeling betekent dat de kansen van gebruik van biomassa worden benut zonder dat dit de draagkracht van de aarde aantast of negatieve sociale gevolgen heeft. Bij importen uit het buitenland brengt dit ook dilemma’s met zich mee. Markten voor biomassa zijn internationaal, en momenteel bestaan er nog geen internationaal gedragen normen over wat onder duurzame biomassa wordt verstaan. Belang- en tegenstellingen tussen landen spelen hierbij een rol, maar ook is er sprake van uiteenlopende inzichten en voorkeuren.” Wat wil zeggen dat Nederland moeilijk eenzijdig, als relatief klein land, regels kan stellen aan het gebruik van biomassa. (SER, 2011)
2.4 Wereldwijde beschikbaarheid van biomassa Een belangrijke vraag met betrekking tot de haalbaarheid van een biobased economy is de (wereldwijde) beschikbaarheid van biomassa. Het rapport ‘Exploration of the ranges of the global potential of biomass for energy’ (André Faaij, Richard van den Broek, Göran Berndes, Dolf Gielen, Wim Turkenburg: 2003) is gebruikt om een inventarisatie te maken van de biomassa die wereldwijd beschikbaar is. Het rapport gaat in eerste instantie in op de beschikbaarheid voor biomassa voor energiedoeleinden maar de beschikbaarheid voor biogrondstoffen wordt ook behandeld. De auteurs waren geïnteresseerd in de maximale hoeveelheid biomassa die voor energiedoeleinden kan worden ingezet zonder de voedselvoorziening in gevaar te brengen. Beschermde natuurgebieden zijn niet meegenomen (ze tellen dus niet mee als potentiële grond voor de productie van biomassa) in het onderzoek en competitief landgebruik (recreatieve functies, woningen en stedelijke functies) is ook uitgesloten. In het volgend figuur zijn de wereldwijde hoeveelheid beschikbare landbouwgrond en productstromen te vinden.
Pagina 16 van 42
In het onderzoek zijn zeven verschillende categorieën van herkomst van biomassa te onderscheiden. Deze zijn overzichtelijk weergegeven in de volgende tabel.
2.4.1 Overtollig6 landbouwgrond en marginale gronden Categorie 1 (biomassa productie op overtollige landbouwgrond)/Categorie 2 (biomassa productie op marginale gronden): Ondanks dat nog steeds land ontgonnen wordt voor voedselproductie verwachten de onderzoekers dat landbouwgrond vrij komt voor biomassa productie. Dit wordt volgens hen gerealiseerd door een verbeterslag in efficiëntie van verbouwen (2% groei per jaar, 14.3 Gr eq (graan equivalent ton per jaar per hectare in 2050). Hierdoor komt landbouwgrond vrij voor de 6
Braakliggend land
Pagina 17 van 42
productie van biomassa. Hoeveel landbouwgrond vrij komt hangt af van drie zaken: groei van de wereldbevolking (3 scenario’s), voedselconsumptie patroon (vegetarisch, gemiddeld- en zwaar (vlees)dieet) en de verbetering in efficiëntie van verbouwen (sterk of zwak). Er is gekozen voor een tijdschaal tot 2050. Wanneer de verschillende scenario’s worden uitgewerkt blijkt dat de jaarlijkse wereldwijde vraag varieert tussen de 4.1*1012 en 17.3*1012 kg droog gewicht Gr eq. of te wel 80% tot 350% van de huidige vraag. Om te kijken hoeveel land beschikbaar is voor biomassa dient (zoals eerder uitgelegd) gekeken te worden naar het huidige aanbod van landbouwgrond. In de volgende tabel is het potentiële aanbod van voedsel te zien (HEI hoge opbrengsten en LEI lage opbrengsten). Om te komen tot de totale potentie is de 5 Gha beschikbare landbouwgrond vermenigvuldigd met de opbrengsten per hectare.
De verhouding tussen de globale voedselproductie en de vraag bepaalt welk gedeelte van de landbouwgronden gebruikt kan worden voor de productie van biomassa. Deze varieert tussen de 0.6 voor een zwaar(vlees)dieet en 7.7 voor een vegetarisch dieet. Omdat oogsten wisselend zijn en de verdeling van voedsel niet goed is, is gekozen voor een factor 2. Wanneer deze factor gehanteerd wordt varieert de hoeveelheid overtollige landbouwgrond voor de productie van biomassa tussen de 0 en 3.7 Gha. Hall (et al.) hebben uitgezocht dat 760 Mha marginale gronden aanwezig zijn. Op 430 Mha daarvan kan biomassa geproduceerd worden. Wanneer een productie opbrengst van 10-20 ton per hectare per jaar voor overtollige landbouwgronden en 1-10 ton per hectare per jaar voor marginale gronden behaald kan worden is er een potentieel van 0-988 exajoule per jaar en 8-110 exajoule per jaar. 2.4.2 Reststromen Categorie 3 t/m6 (reststromen): De hoeveelheid reststromen van landbouw hangt af van de vraag naar voeding en veevoer en van de verhouding tussen hoeveelheid reststromen per gewicht (biomassa)product. De meeste studies nemen aan dat 25% van de alle beschikbare reststromen gebruikt kunnen worden. Het potentieel varieert tussen 10 en 32 exajoule per jaar. Voor reststromen uit bosbeheer is dit 10 tot 16 exajoule per jaar, voor dierlijke afvalstoffen 9 tot 19 exajoule per jaar en voor organisch afval 1 tot 3 exajoule per jaar. 2.4.3 Biogrondstoffen Categorie 7 (biogrondstoffen): Het rapport is gericht op potentieel voor bio-energie. Omdat biomassa ook als grondstoffen gebruikt worden dient de energie inhoud van de grondstoffen van het totaal potentieel afgetrokken te worden. Uit het rapport blijkt dat mondiale vraag naar biogrondstoffen in 2050 4335 tot 6084 Mt per jaar zal bedragen. Omgerekend naar hectare is is dit 503 tot 678 Mha. Aangezien er 3.7 Gha landbouw grond vrij komt vanwege de efficiëntie slag in productie dient dit geen probleem te zijn. Het gebruik van biogrondstoffen heeft twee voordelen: 1. Er worden minder fossiele brandstoffen gebruikt dan bij verwerking van conventionele grondstoffen en 2. Afval van deze sector kan gebruikt worden voor energie. Hierdoor is er nog een extra energiepotentieel van 32 exajoule per jaar beschikbaar.
Pagina 18 van 42
2.4.4 Totaal potentieel In totaal varieert het potentieel tussen de 33 en 1130 exajoule per jaar. Ter vergelijking: uit de site van de U.S. energy information administration blijkt dat de jaarlijkse wereldwijde energie vraag 789 exajoule zal zijn in 2035. Enkele discussiepunten over het potentieel zijn dat is aangenomen dat alle vrijgekomen landbouwgrond voor energieteelt of productie van biogrondstoffen wordt gebruikt. Maar ook is aangenomen dat de dagelijkse voedsel inname per persoon zal dalen naar 11.7 MJ per dag. Ten slotte kan de groei van 2% per jaar van de opbrengst per hectare onrealistisch genoemd worden om dat deze in de jaren 90-99 slechts met 1% per jaar is gestegen.
2.5 Specifieke duurzaamheidsissues bij gebruik van biomassa 2.5.1 Duurzaamheid Duurzaamheid speelt een grote rol in een biobased economy. Ondanks evidente voordelen van een biobased economy is het toepassen van biomassa, een hernieuwbare grondstof met vaak biologisch afbreekbare producten, niet inherent duurzaam. Er moet gelden dat biomassa duurzaam geproduceerd wordt en dat ook in de loop van de toepassing ‘normale’ duurzaamheidcriteria gelden. Daarnaast is het van belang dat optimale waardebenutting van biomassa plaatsvindt. Daarom dient algemeen bekend te zijn wat met dit begrip bedoeld word. Bovendien dient het omgezet te worden naar een praktisch te hanteerbare definitie waaraan biomassa getoetst kan worden. Voor enkele biomassa soorten zijn al zogenoemde duurzaamheidcriteria ontwikkeld en het is verstandig om dit voor alle soorten te ontwikkelen. Een ontwikkeling die met duurzaamheid samenhangt, is het feit dat biomassa vaak bij voorbaat als duurzaam wordt bestempeld. Het is van belang dat voortdurende reflectie plaats vindt ten aanzien van de duurzaamheid. Om de duurzaamheid van biomassa te beoordelen is het natuurlijk van belang dat helder, onomstreden en ondubbelzinnig vaststaat wat met het begrip in dit project bedoeld wordt. In dit hoofdstuk is een definitie gekozen die gedurende het project wordt gehanteerd. In de bijlagen is een meer filosofische discussie te vinden over het begrip duurzaamheid. In het lectoraat duurzame bedrijfsvoering van Avans, vertaalt men het begrip duurzaamheid in economische termen: het gaat om een maatschappij en daarvoor functionerende economie die ook op termijn nog goed kan functioneren, zodanig dat ‘we’ ons daar prettig in voelen. Duurzaamheid wordt dan liever vertaald naar ‘volhoudbaarheid’. Kan wat een bedrijf, een persoon of een organisatie (en de overheid) doet op den duur volgehouden worden. Daarbij spelen fysieke (grondstoffen) maar ook sociale en culturele (wat accepteren we, wat vinden we prettig) en ‘nuttigheid’ (value/profit, wat hebben we eraan, willen we dit wel) factoren een rol. 2.5.2 Vertaling van duurzaamheid voor ‘biobased’ De duurzaamheid houdt veel meer in dan het vervangen van fossiele grondstoffen door biomassa. Ten eerste dient de landbouw verduurzaamd te worden. De huidige landbouw is namelijk sterk afhankelijk van fossiele brandstoffen en kunstmest. Daarnaast loopt de productie van biomassa tegen fysieke grenzen op zoals uitputting van landbouwgrond en beperkte beschikbaarheid van water en nutriënten. Daarom dient in een biobased economy ook de vraag naar producten die in relatie staan met biomassa (zoals vlees) gereduceerd te worden. Ten slotte dienen sociale rechtvaardigheid, mensenrechten en lokale ontwikkeling gewaarborgd te zijn. Veel duurzaamheid aspecten (vooral sociale) zijn moeilijk meetbaar. Desondanks is het streven om zoveel mogelijk aspecten in meetbare criteria uit te drukken. Het is niet verstandig om één biomassa soort wel (biobrandstoffen) wel en de andere niet te certificeren. Ten eerste vormen biobrandstoffen slechts een klein gedeelte van de totale biomassa stroom (voeding, veevoer, constructiemateriaal enz.). En ten tweede is het niet te rechtvaardigen dat kap van stukken bos voor de biobrandstoffen niet en voor grondstoffen wel geoorloofd is. Pagina 19 van 42
2.5.2 Problemen door verdringing Een zeer speciaal en tamelijk complex aspect bij de duurzaamheid van biomassa is ‘ verdringing’. De speciale teelt van gewassen voor biobased grondstoffen heeft enkele nadelige gevolgen ten opzichte van het gebruik van (primaire of secundaire) reststromen. Het legt beslag op extra landbouwgrond en verdringt (lokale) voedselproductie (maar ook energie, medicatie en constructie materiaal). Hierdoor bestaat de kans dat de voedselprijs stijgt. Daarnaast kan de noodzaak om nu nieuwe mogelijkheden te creëren voor voedselproductie ertoe leiden dat natuurgebieden (oerbossen) ontgonnen worden met alle ecologische (en vaak ook economische!) nadelen. Zeker als die ontginning direct plaatsvindt voor de productie van biobased grondstoffen (oliepalmplantages in de tropen bijvoorbeeld) is dat ongewenst. Wanneer reststromen gebruikt worden, worden hoofdbestanddelen nog steeds gebruikt voor de voedselketen en alleen wat niet bruikbaar is ingezet voor de biobased economy. Wanneer echter een bepaalde reststroom al bestemming heeft zal daarvoor een alternatief gezocht moeten worden. Dit kan tot dezelfde effecten leiden: ontginningen elders etc.. Een belangrijk effect is dat normaal gesproken (een deel van) de restproducten achtergelaten en ondergeploegd wordt op landbouwgronden of in bosarealen. Het volledig weghalen en benutten kan dan leiden tot bodemuitputting (omdat de koolstof/humusgehalte van de grond afneemt) en ten slotte tot versnelde erosie kan leiden. Het is duidelijk dat naast de ecologische aspecten die direct duidelijk zijn ook sociale en economische aspecten meespelen in deze verdringing. Juist die aspecten en de korte en lange termijn effecten daarin maken dit een zeer complex issue wat veel van de discussie over duurzaamheid van de biobased economy bepaald.
3. Basis opzet van een goed beoordelingssysteem Zoals besproken is het doel van het Biobased Business Inventory of Sustainability Scan (BBISS) in een vroeg stadium kunnen vaststellen of en waar aandachtspunten kunnen liggen ten aanzien van de duurzaamheid bij het gebruik van biomassa voor bio-energie, brandstoffen en producten. Daarvoor zijn enerzijds de verschillende huidige systemen en criteria, veelal bedoeld voor een certificatie/beoordeling achteraf, bekeken en anderzijds is in interviews met deskundigen en belanghebbenden bekeken wat voor een dergelijke screening vooraf zinvolle en haalbare criteria zijn. Vervolgens is gekeken hoe vragen die vooraf al redelijk snel en gemakkelijk zijn te beantwoorden voldoende indicatie kunnen geven of en hoe aan dergelijke criteria wordt voldaan.
3.1 Inventarisatie en eerste evaluatie van bestaande systemen Zoals beschreven is eerst geïnventariseerd welke beoordelingssystemen ten aanzien van duurzaamheid van biomassa al bestaan. In de volgende tabel is hiervan een overzicht te zien. De indeling van de tabel heeft geholpen om de criteria van de certificatie systemen te ordenen en de relevante punten uit te zoeken en voor dit project te gebruiken. Zo is bekeken of certificatie systemen van toepassing zijn op bio-energie, brandstoffen of producten, of ze nationaal of internationaal georiënteerd zijn, of ze verplicht zijn, of ze de volledige keten dekken en welke aspecten van de triple P benadering7 meegenomen zijn. Een meer complete beschrijving van de systemen is te vinden in de bijlagen.
7
People, Planet en Profit
Pagina 20 van 42
Biobrandstof(1), biogrondstof(2) of biomassa voor energietoepassingen(3)
nationaal (1), europees (2)/internationaal (3)
verplicht?
volledige keten? 8
milieu(1), maatschappij(2) en economie(3)
2
3
nee
ja
1,2
recycling of composteerbaarheid
Toetsingskader voor duurzame biomassa van VROM (2007
1,2,3
1
nee
ja
1,2,3
concurrentie met voedsel en andere lokale toepassingen, biodiversiteit
NTA 8080
1,3
1
ja
ja
1,2,3
biodiversiteit, koolstofvastlegging
Greengold label
3
3
nee
ja
1,3
technische aspecten
Ethical biotrade
1,2,3
3
nee
productie
1,2,3
biodiversiteit, eigendomsrechten
CO2 footprint
1,2,3
3
nee
ja
-
CO2 uitstoot
CDM ISO 14001
1,2,3 1,2,3
3 3
nee nee
productie ja
1 1,3
CO2 uitstoot alleen criteria management
ISCC
1,2,3
3
nee
ja
1,2
duurzaam landgebruik, bescherming biosfeer, CO2
MVO LCA
1,2,3 1,2,3
1 3
nee nee
management 1,2,3 ja 1
8
andere criteria
Certificatie systeem Cradle to Cradle
afvalverwerking
Hiermee wordt de (primaire) productie, verwerking en transport bedoeld.
Pagina 21 van 42
RSB
1
3
nee
productie en 1,2,3 verwerking
planning en monitoring, CO2, plattelands ontwikkeling, concurrentie voedselvoorziening, biodiversiteit, afvalmanagement, eigendomsrechten
RTRS
Soja
3
nee
productie, verwerking en handel
1,2,3
relatie plaatselijke gemeenschap, goede landbouwpraktijken
FSC
Hout
3
nee
ja
1,2,3
spirituele aspecten, managementplan, herbebossing
PEFC EN-13432
Hout 2
3 2
nee nee
ja afval
1,2,3 -
afbreekbaarheid
OK-compost (home)
2
2
nee
afval
-
composteerbaar
BRC/IOP
2
3
nee
verwerking
-
hygiëne, traceerbaarheid
Greenguard
2
3
nee
gebruiksfase 1
niet schadelijk voor binnenklimaat
LABORELEC
3
3
nee
alleen eindgebruik
energie inhoud, technische aspecten, broeikasgasemissie
Vattenfall
3
3
nee
productie en eindgebruik
broeikasgasemissie, ontbossing, verlies koolstofvoorraad bodem
TÜV SÜD
1,2,3
2
nee
ja
EUGENE
3
2
nee
productie
EUREPGAP
1,2
3
nee
productie
??
SAN
1,2,3
3
nee
productie
1,2
IFOAM
1,2,3
3
nee
productie
1,2
1
biodiversiteit, traceerbaarheid, broeikasgasemissie water- en pesticide gebruik goede landbouwpraktijken biodiversiteit, armoedebestrijding
Pagina 22 van 42
ILO
1,2,3
3
ja
ja
2
sociale rechtvaardigheid en mensenrechten
SA8000
1,2,3
3
nee
ja
2
arbeidsomstandigheden
MVO prestatieladder Fairtrade
1,2,3 1,2,3
1 3
nee nee
per proces ja
1,2,3 3
winst wordt over gehele keten eerlijk verdeeld
Conclusie Er kan geconcludeerd worden dat er al vele beoordelingsystemen bestaan. Vrijwel alle bestaande systemen zijn niet verplicht en ze pretenderen gericht te zijn op de gehele keten (in praktijk blijken de meeste criteria zich toe te spitsen op de primaire productie). Zoals te verwachten zijn er veel internationale systemen om overeenstemming in regels tussen verschillende landen te bewerkstelligen. Een groot aantal systemen worden gebruikt voor alle toepassingen van biomassa maar dekken dan weer niet de volledige triple p benadering. Naast de triple p benadering bevatten sommige systemen criteria over technische aspecten, afbreekbaarheid van het eindproduct en concurrentie met voedsel.
3.2 Gevonden criteria Zoals eerder beschreven zijn voor alle gevonden bestaande systemen de bijbehorende criteria opgezocht en overzichtelijk in een tabel geplaatst. In deze paragraaf worden de criteria op hoofdlijnen behandeld. De volledige uitwerking (tabel) is te vinden in de bijlage. De criteria kunnen in verschillende categorieën worden ingedeeld: - (voedsel)veiligheid, - afvalbeheer, - broeikasgassen, - economie, - verbruik van grondstoffen/energie/water, - landbouwpraktijken, meststoffen- en pesticidengebruik, - natuurbehoud/biodiversiteit/herbebossing, - procedureel, - sociale omstandigheden, - uitstoot van schadelijke stoffen, - wetgeving/arbeids- en mensenrechten/ eigendomsrechten - overige. (Voedsel)veiligheid: In deze categorie zijn regels te vinden met betrekking tot veiligheidsprocedures, aanwezigheid van EHBO materialen en persoonlijke beschermingsmiddelen wanneer nodig. Ook dienen werknemers die met gevaarlijke stoffen werken gediplomeerd te zijn. Maar ook gedesinfecteerde eetplekken voor het personeel en zeep zijn verplicht. Daarnaast mag voedsel of andere producten niet besmet raken en dient de beschikbaarheid van voedsel niet in gevaar te komen. Afvalbeheer: Deze categorie bevat criteria die betrekking hebben op de biologische afbreekbaarheid van producten. Ook verplicht hergebruik van afval valt onder deze noemer. Pagina 23 van 42
Broeikasgassen: Vooral bij biobrandstoffen is een verplichting tot een bepaald % reductie van de uitstoot van broeikasgassen t.o.v. conventionele brandstoffen. Er worden regels gesteld aan de manier waarop de reductie wordt berekend. Economie: Bedrijven dienen te rapporteren over verschillende economische aspecten als omzet, winstgevendheid, operationele kosten, vergoedingen en donaties. Daarnaast stellen veel beoordelingssystemen dat operaties gunstig moet zijn voor de lokale economie en dat inkomen gegenereerd dient te worden voor de lokale bevolking. Voor het economisch slagen en het optreden van voordelen voor de lokale bevolking is een managementplan vereist. Grondstof, energie- en waterverbruik: Bij verschillende systemen wordt bedrijven de verplichting opgelegd om het verbruik van deze aspecten te onderzoeken en er over te rapporteren. Vervolgens dienen maatregelen genomen te worden ter vermindering van verbruik (soms met normen aangegeven). Ten slotte eisen sommige systemen dat eenmalig gebruik van niet hernieuwbare bronnen voorkomen dient te worden. Landbouwpraktijken: Landbouwpraktijken omvat vele aspecten zoals behoud van bodemkwaliteit, voorkoming van wegspoeling agiochemicaliën, periodieke braakligging van land, wisseling van gewassen, regels rondom behoud biodiversiteit op de boerderij (behoud 10% oorspronkelijke vegetatie), toegestane methode tot verdrijving plagen, organische landbouw, bevordering koolstofvastlegging enz. Meststoffen- en pesticidengebruik: Veel van deze regels zijn al opgenomen in (inter)nationale wetgeving. Zo zijn er een aantal messtoffen en pesticiden die verboden zijn en dient wegspoeling verkomen te worden. Een aantal zaken is echter niet opgenomen zoals het verbod op nanomaterialen of genetisch gemodificeerde organismen (GMO) voor de productie van messtoffen en pesticiden. Ook dient gerapporteerd te worden over het gebruik van meststoffen en pesticiden en het behoud van nutriënten bevorderd te worden. Natuurbehoud, biodiversiteit en herbebossing: Hierbij worden regels gesteld om de biodiversiteit te waarborgen (bijv. in regenwouden). Zo mag geen land ontgonnen worden in HCV9 of andere belangrijke natuurgebieden. Sommige systemen gaan zelfs verder door te zeggen dat geen enkel bos gekapt mag worden voor landbouwgronden. Keurmerken als FSC stellen dat kap van bossen duurzaam dient te gebeuren (dus evenveel planten als er gekapt wordt en niet meer kappen dan aan kan groeien). Hiernaast stellen sommige systemen een verbod op intreding van invasieve of überhaupt nieuwe diersoorten in. Ten slotte dient de biodiversiteit en de aangroei van nieuwe natuur gemonitored te worden en de resultaten gerapporteerd. Procedureel: Hierin zijn zaken te vinden als het afsluiten van een degelijk koopcontract, eigendomsrechten, managementplannen, rapportage verplichtingen, gebruikersovereenkomsten, aanbetalingen en bewaren van benodigde documenten en data. Sociale omstandigheden: Bedrijven dienen te voldoen aan de conventies van de International Labour Organisation (ILO). Daarnaast dienen bedrijven eerlijk zaken te doen (minimaliseren van nadelige gevolgen voor gemeenschap, corruptie, ethisch verantwoord lobbyen, kartelvorming), schade aan eigendommen te vergoeden en zoveel mogelijk te verkomen en de lokale bevolking in de besluitvorming te betrekken. Ook eisen sommige systemen dat arbeidsplaatsen (ook hogere functies) beschikbaar gesteld worden aan de lokale bevolking. Andere systemen gaan nog verder door te zeggen dat bedrijven de bevolking onderwijs en primaire levensbehoeften moeten aanbieden. Maar 9
High Conservation Value Area
Pagina 24 van 42
zaken als prioriteit voor veiligheid van werknemers en omwonende en armoedebestrijding worden door vrijwel alle systemen genoemd. Uitstoot van schadelijke stoffen: Deze categorie bevat regels betreffende onderzoek en rapportage naar uitstoot van NOx, SO2, PM10, zware metalen en andere gevaarlijke stoffen. Sommige systemen stellen maximale waarden van bepaalde stoffen waaraan voldaan dient te worden. Ook regels met betrekking tot stank- en geluidsoverlast zijn binnen deze categorie te vinden. Wetgeving, arbeids- en mensenrechten: Deze categorie bevat alle wettelijke bepalingen. Overige: Ten slotte kunnen eisen gesteld worden waarbij de hoogste mogelijke waarde van biomassa eerst gebruikt dient te worden. Maar ook of in het algemeen sprake is van verdringingseffecten. ILUC (Indirect Land Use Change): Een belangrijk effect wat momenteel nog niet in certificeringsystemen is verwerkt is ILUC (behalve in sommige LCA’s). ILUC is een verschijnsel waarbij productie van, in dit geval, biomassa in eerste instantie plaatsvindt op landbouwgrond waarvoor geen bossen, oerwouden of veengebieden zijn ontgonnen. Maar op de landbouwgrond werd eerst een ander gewas verbouwd wat nu elders geproduceerd moet worden. Als hiervoor bijvoorbeeld regenwoud wordt gekapt is er sprake van ILUC. Want door de kap gaat een grote koolstofvoorraad verloren. Verder in het rapport is hier meer over te lezen.
3.3 Types en keuzes in systemen en criteria 3.3.1 Soorten en gradaties in criteria Bij bestudering van de duurzaamheidscriteria van verschillende bestaande beoordelingssystemen zijn drie soorten criteria te herkennen: a. procedurele b. kwalitatieve c. kwantitatieve ad a. procedureel In deze categorie zijn criteria te vinden die terugvallen op beleidsmatige aspecten. Het kan gaan om het aanwezig zijn van (management)plannen maar ook over het plaatsvinden van onderzoeken naar milieu, sociale en economische effecten van een activiteit. Rapportage over deze effecten valt ook onder deze categorie. ad b. kwalitatieve Hiermee worden criteria bedoeld die doelen stellen en dus ‘harder’ zijn dan categorie a criteria. Het streven om minder energie te verbruiken valt bijvoorbeeld onder categorie b. Ook eisen als verbetering van bodem- en waterkwaliteit vallen hieronder. De eisen in deze categorie zijn echter niet zo meetbaar en er worden geen normen gesteld. ad c. kwantitatieve Bij criteria uit categorie c worden wel normen gesteld en zijn de eisen wel meetbaar. Een eis als minder dan 100 ppm zware metalen in een product uit het Cradle to Cradle certificatiesysteem is een kwantitatief criterium. Er zijn binnen deze categorie criteria die actie met een concreet resultaat vereisen (een MVO certificaat hebben) en criteria waarbij aan een harde norm (getal) voldaan moet worden. Bij voorkeur zijn kwantitatieve criteria gebruikt in het BBISS omdat het duidelijkheid schept en ze eenvoudig te controleren zijn.
Pagina 25 van 42
3.3.2 Indeling in een keten Bij het ontwerp van het BBISS is gewerkt met criteria voor de (primaire) productiefase, verwerking en trasport om het geheel werkbaar te houden voor kleine bedrijven. Omdat de broeikasgasbalans een centrale rol speelt in het BBISS zijn de afvalfase en productfase hierin wel meegenomen. Met productiefase worden primaire producenten van biomassa bedoeld (de daadwerkelijke teelt van gewassen of productie van menselijk- en dierlijk afval). Onder verwerking wordt verstaan bioraffinage, bioconversie en opslag van biomassa. Wanneer biomassa gebruikt wordt voor energietoepassingen, brandstof of als eindproduct kan gesproken worden over eindgebruik. De fase hierna, wanneer het product verwaarloosbare economische waarde heeft, wordt gezien als afvalfase. De term transport is van toepassing op vervoer van biomassa over afstanden langer dan 5 km. 3.3.3 Lineair systeem tegenover principes en onderliggende criteria Veel huidige certificatie systemen zijn strikt in het hanteren van criteria. Wanneer aan 1 enkel criterium niet wordt voldaan dan wordt het gehele certificaat geweigerd. Hierdoor bestaat de kans dat veel biomassa soorten worden uitgesloten terwijl er toch behoorlijke milieu voordelen kunnen zijn. Het is vaak niet nodig om deze biomassa soorten op een enkel minpunt te weigeren. Daarom kan ook een systeem gebruikt worden meteen aantal principes met daaronder criteria. Aan alle principes moet een bedrijf voldoen (vaak kwalitatief) maar wanneer aan (een paar) criteria (kwantitatief vaak) niet voldaan kan worden is dat niet erg. Hierbij is voorzichtigheid geboden zodat gevaarlijke situaties en zeer grote nadelige milieueffecten uitgesloten zijn. Ook kan gewerkt worden met major en minor fouten (meer hierover in paragraaf 3.4).
3.4 Resultaten interviews Naast het inventariseren en categoriseren van de criteria in bestaande systemen zijn verschillende stakeholders benaderd om hun mening te geven of om zelf met ideeën te komen. Bij raadpleging zijn zoveel mogelijk partijen ondervraagd om een breed gedragen beoordelingsysteem te ontwikkelen. Zowel NGO’s, wetenschappers, bedrijven en de overheid is om hun mening gevraagd. 3.4.1 Begrip duurzaamheid Volgens Wiskerke10 betekent duurzaam het niet (eenmalig) opmaken van grondstoffen en meer praktisch minder CO2 uitstoot, behoud van koolstofvoorraad, biodiversiteit en economische haalbaarheid op de langere duur. Lammers11 voegt hier nog de beschikbaarheid van biomassa, sociale aspecten en een goede bodemkwaliteit (vooral nutriënten balans) aan toe. Voor Karanam van Sabic Innovative Plastics12 betekend duurzaam het uitbannen van niet hernieuwbare grond- en brandstoffen, vermindering waterverbruik (hierover is momenteel nog weinig kennis) en vermindering van CO2 footprint, energie verbruik en afvalproductie. Zij gebruiken een scorekaart (wanneer huidige beoordelingsystemen niet mogelijk zijn) voor het beoordelen van hun productieproces. Deze bestaat uit een LCA en informatie voorziening over de chemische
10
Willem Wiskerke: wetenschappelijk publicist bij de groep klimaat en energie van Natuur- en milieu (onafhankelijke milieuorganisatie in Nederland) 11 Ella Lammers: sectretaris van de Commissie Duurzaamheidsvraagstukken (Commissie Corbey). Zij was ook secretaris van de Commissie Cramer en werkte bij Senternovem en het instituut voor milieuvraagstukken van de vrije universiteit. 12 Bij Sabic Plastic is de heer Sreepadaraj Karanam geïnterviewd. Hij is momenteel product ontwikkelaar bij Sabic Plastics (plastic fabrikant in o.a. Bergen op Zoom) en heeft ook bij GE Plastics gewerkt als product ontwikkelaar. In 2003 heeft hij zijn Ph.D “Polymer Syntheis, Structure, Property Relationships” behaald aan de TU Eindhoven.
Pagina 26 van 42
samenstelling van het product (ook toxicologie). Prof. dr. H.A. Udo de Haes13 hanteert de triple P benadering (maar ook dieren welzijn) wanneer het om duurzaamheid gaat. 3.4.2 Gehele keten Bij beoordeling dient volgens Wiskerke de gehele keten onderzocht te worden. Udo de Haes spreekt dit tegen. Bij LCA aspecten en de broeikasgas balans dient wel de gehele keten meegenomen te worden. Men moet dan wel goed het begin en het einde van de keten definiëren (elektriciteit, benzine aan de pomp, intermediair product). Bij de overige aspecten hoeft alleen maar naar de primaire producent gekeken te worden omdat de regels voor de rest van de keten algemener van aard zijn (en dus met algemene regels en systemen wordt ondervangen) en omdat de risico’s kleiner zijn. 3.4.3 Koolstofvoorraad Het behoud van de koolstofvoorraad verdient volgens Wiskerke speciale aandacht omdat ook wanneer bos duurzaam gekapt wordt er gemiddeld toch meer koolstof in de atmosfeer of in producten terecht komt. Hierdoor wordt het klimaat probleem dus niet opgelost en neemt de bodemvruchtbaarheid af. Dakhorst14 geeft aan dat het een optie is om bos eerst aan te laten groeien alvorens met de (eerste) kap te beginnen. Zodoende is het nieuwe gemiddelde (incl. kap en aangroei) even groot als wanneer het bos met rust gelaten zou worden. Meer over dit onderwerp is te vinden in de volgende paragraaf. 3.4.4 Verandering in landgebruik Volgens Wiskerke dient veel aandacht uit te gaan naar indirecte veranderingen in landgebruik waarbij regenwouden worden ontgonnen voor landbouwgronden voor voedsel of veevoer wat niet meer in ‘ontwikkelde’ landen wordt geproduceerd vanwege de biomassa productie daar. Het is echter moeilijk dit met beleidsmaatregelen in goede banen te leiden. Daarom dient controle plaats te vinden in de desbetreffende landen op het landgebruik of zogenoemde ILUC factoren gebruikt te worden bij broeikasgasbalansen. Ook kunnen ILUC effecten met een LCA worden opgevangen volgens Udo de Haes. Een radicalere maar politiek moeilijk haalbare oplossing is het geheel niet produceren van biomassa op landbouwgronden. ILUC factoren zelfstandig omzetten in criteria is erg lastig volgens Dakhorst van NEN. Want dan ontstaan veel verschillende systemen naast elkaar. NEN neemt alleen ILUC factoren op als een wettelijke methodiek ontwikkeld word om deze te bepalen. Het is volgens hem verstandig om te werken met default waarden (aan de voorzichtige kant). Wanneer een bedrijf beter meent te presteren dienen zij dit aan te tonen. De gunstigere ILUC factor moet door de toezichthouders goed te verifiëren zijn. Om de broeikasgasemissies van de biobrandstofketen te bepalen gebruikt NEN BIOGRACE 115. In de nabije toekomst komt de EU met BIOGRACE 2 die voor vaste biomassa (voor bioelektriciteit) te gebruiken is. BIOGRACE is erg gericht op bio-energie en werkt met allocatie op grond van energie inhoud (Luc Pelkmans16). Het is beter om te werken met allocatie op basis van economische waarden (omdat het bij bijvoorbeeld medicijnen 13
Prof. dr. H.A. (Helias) Udo de Haes: Afgestudeerd in 1968 in Leiden en daarna zijn PhD. behaald bij het Max Plank institüt für Verhaltenphysiologie. Na enkele jaren bij de TU Delft gewerkt te hebben is hij directeur geweest van het interfacultair instituut CML (centrum voor milieu Leiden) van de Leiden Universiteit geweest. Daarnaast is hij lid geweest van verschillende Commissies m.b.t. LCA (voor het LCA Steering Committee of SETAC-Europe is hij zelfs voorzitter geweest).Momenteel is hij gepensioneerd als directeur van CML maar nog erg actief in het veld van LCA (voorzitter van de Dutch Timber Procurement Assessment Committee en Technical Committee 383 on biomass for energy applications). 14
Jarno Dakhorst: Adviseur bij de groep SBU Energy Resources van NEN Een LCA achtig tool voor het berekenen van broeikasgasemissies van biobrandstoffen d.m.v. standard values en procesgegevens. BIOGRACE is ontwikkeld door de EU werkgroep „Energy Europe Programme“. 16 Luc Pelkmans: Projectmanager bij het Vlaamse Vito (vergelijkbaar met ECN) en voorzitter van de projectgroep Bio-energie binnen 'Transition Energy and Environment‘ van VITO. 15
Pagina 27 van 42
om kleine volumes gaat) al heeft dat als nadeel dat het onderhevig is aan prijsschommelingen. Om ILUC effecten tegen te gaan wijst Pelkmans(van het Vlaamse VITO) op een aantal mogelijkheden. Het Öko instituut kwam bij een grove inschatting tot de conclusie dat bij productie van biomassa op landbouwgrond 3 ton broeikasgassen per hectare wordt uitgestoten door ILUC. Deze extra uitstoot dient opgenomen te worden in de broeikasgasbalans. Een andere mogelijkheid is om geen factor vast te stellen en de verplichte reductie van broeikasgasemissies t.o.v. fossiele grondstoffen te verhogen. Ten slotte kunnen ook duurzaamheideisen gesteld worden aan andere toepassingen van biomassa (voeding, constructiemateriaal enz.). Bovendien dient bestaande wetgeving beter gehandhaafd te worden. Meer over ILUC is te vinden in de volgende paragraaf. Prof. Dr. H.A. Udo de Haes (voormalig directeur CML) had interessante informatie met betrekking tot additionele teelt van biomassa. Dit is namelijk mogelijk op 3 manieren: 1. Nieuwe grond ontginnen of landbouwgrond voor voedsel vrijmaken om biomassa te telen(altijd slecht) 2. Door intensivering van bestaande landbouw komen gronden vrij (altijd goed) 3. Door inzetten van reststromen van bestaande landbouw (kans op verdringingseffecten). Een laatste methode is het produceren van biomassa op marginale gronden. Een probleem is dat ook biomassa niet of slecht op die gronden groeit. 3.4.5 Biocascadering Biocascadering is een probleem wat moeilijk te ondervangen is omdat er vaak tegengestelde belangen zijn (Rotterdamse haven heeft ook baat bij veel houtimport voor energiedoeleinden). Mevrouw Lammers (Commissie Duurzaamheidsvraagstukken Biomassa) gaat nog een stap verder door te zeggen dat dit niet op te lossen is door middel van certificering. Volgens haar dient dit probleem met behulp van beleidsinstrumenten (bijv. CO2 taks) opgelost te worden. Wat betref Udo de Haes kan een gedeelte van het probleem ondervangen worden door middel van allocatie op grond van economische waarde (zodat biomassaproducten met kleine volumes niet vrij uit gaan wat betreft toekenning van effecten). En om te verkomen dat bijvoorbeeld houtpellets van timmerhout worden ingezet voor energiedoeleinden kan gewerkt worden met een positieve lijst (lijst met biomassa soorten die voor energiedoeleinden gebruikt kunnen worden). Een andere mogelijke manier om verwaarding (biocascadering) van biomassa te bevorderen is om in het geval van gebruik van reststromen (die verder niet gebruikt kunnen worden) alleen de broeikasgasbalans en criteria voor koolstofvoorraad te laten gelden. Daardoor is het voor bedrijven veel aantrekkelijker om reststromen te gebruiken. Meer informatie over biocascadering is te vinden in de volgende paragraaf. 3.4.6 Hoe ziet een beoordelingsysteem er uit Wat betreft het type certificering geeft Wiskerke aan dat voor groen gas verhandelbare certificaten de beste oplossing is maar voor grondstoffen track and trace. Karanam van (SABIC Innovative plastics) heeft hier een andere mening over. Hij vindt namelijk dat rekening gehouden moet worden met welke infrastructuur (machines, gebouwen enz.) reeds aanwezig is. Want als bepaalde ‘niet duurzame’ grondstoffen fysiek gescheiden moeten blijven is wellicht andere apparatuur nodig of zijn er te weinig grondstoffen. In dat geval zijn verhandelbare certificaten de beste optie maar anders een track and trace systeem. Volgens Karanam (Sabic Innovative Plastics)moet het beoordelingsysteem hooguit uit 15 punten bestaan en regionaal georiënteerd zijn. Het advies is om bij west-brabant te beginnen. De criteria moeten gerangschikt worden en per regio wordt bekeken in hoeverre zij van toepassing zijn. Hij voegt hier nog aan toe dat zoveel mogelijk met harde criteria gewerkt dient te worden. En wanneer dat niet mogelijk is met kwalitatieve criteria. Er zijn twee systemen beschikbaar voor controle gedurende certificering:
Pagina 28 van 42
‘In de huidige beoordelingsystemen wordt producten bij een enkele fout al een certificaat geweigerd (in het geval van een major fout, al krijgt het bedrijf nog 3 maanden de tijd alvorens het certificaat wordt geschorst en vervolgens ingetrokken). Kleine fouten dienen binnen een bepaalde tijd (1 jaar) verholpen te zijn (daarna wordt het een major fout). Volgens Udo de Haes is deze manier van hanteren van criteria niet juist. Daarom stelt hij een andere methode voor die ook al bij NTA 8080 en bij TIPAS (van het CML zelf) wordt toegepast. In deze methode zijn er een aantal principes waaraan allemaal voldaan dienen te worden. Een principe kan bijvoorbeeld zijn dat uitstoot van schadelijke stoffen geminimaliseerd dient te worden. Een principe op zijn beurt bestaat weer uit verschillende criteria (harde meetbare eisen) waaraan niet allemaal voldaan hoeft te worden. Natuurlijk moeten levensgevaarlijke of zeer grote nadelige milieueffecten voorkomen worden (dus bij die criteria geldt wel een voldoeningplicht).’ De tweede methode geniet de voorkeur volgens Udo de Haes 3.4.7 Globaal vs. regionaal Door middel van de regionale oriëntatie wordt een balans gevonden tussen globale voordelen en lokale nadelen. Volgens Udo de Haes groeien veel indirecte lokale nadelige effecten uit tot mondiale problemen. Ook meent hij dat biomassa productie zonder een enkel nadeel en volledige dekking van de triple p benadering onmogelijk is. Lammers bevestigt dit. Volgens haar dient sturing plaats te vinden vanuit het oogpunt van de beschikbaarheid van biomassa in de regio en niet vanuit hogere doeleinden. Om te komen tot harde criteria dient gekeken te worden naar de NTA 808017 en de daarvoor gehanteerde checklisten. Dit wordt door meerdere stakeholders bevestigd. Udo de Haes voegt hier nog aan toe dat criteria effectief moeten zijn in het bereiken van het doel (vermindering CO2 uitstoot) en dat er niet te veel bijeffecten dienen op te treden. Het ideaal is om ook import van biomassa te toetsen op westerse wetgeving. Dit is echter volgens de heer Dakhorst ( NEN) een moeilijk haalbare kaart. Hij stelt voor om een beoordelingssysteem met eigen regels te komen. Bovendien zijn veel aspecten al verankert in arbeids- en mensenrechten (SA8000 van ILO18). Het is volgens mevrouw Lammers aan te radenvoor elke regio (maar ook voor elke soort biomassa) dezelfde criteria te laten gelden. Maar wanneer de risico’s klein zijn kunnen vrijstellingen worden gegeven (ook voor west-brabant). Daar tegenover staan volgens de heer Pelkmans (VITO) zaken, zoals concurrentie met voedsel, die wel als criteria opgenomen dienen te worden maar die door de overheid (op macro schaal) beoordeeld moeten worden. In west-brabant gaat het om kleine bedrijven met weinig risico’s (sociale aspecten en verhoging voedselprijs). Maar omdat veel kleine bedrijven samen wellicht een risico vormen kan ook worden gewerkt met de handreiking heldergroene biomassa of met groepscertificatie voor smallholders.
3.5 Uitwerking van enkele specifieke criteria 3.5.1 Toepassing hoogste waarde De vraag naar biomassa met als toepassing energieproductie is op dit moment het grootst. Gezien de diverse randvoorwaarden en het voorkomen van de mogelijke ongewenste effecten, lijkt het beter de beschikbare biomassa steeds zo hoogwaardig mogelijk in te zetten. Ook om economische redenen, biomassa verwerken en gebruiken is in het algemeen duurder dan het gebruik van fossiele grondstoffen, is een maximalisatie van de waarde logisch. Met veel biomassa kunnen ook hoogwaardigere producten gemaakt worden. De waarde piramide in hoofdstuk 2.2 laat zien wat economisch gezien de betere benutting van biomassa is. 17
Een certificaat wat nodig is om subsidie aan te vragen voor biobrandstoffen/energie en om emissie reducties te laten meetellen voor de CO2 doelstellingen. 18 International Labour Organisation
Pagina 29 van 42
De beste aanpak lijkt om via bioraffinage de verschillende delen van biomassa te scheiden en elk voor de hoogst mogelijke toepassing te gebruiken. Pas wanneer bij een proces afval ontstaat wat niet in hetzelfde proces hergebruikt kan worden dan mag het afval voor een laagwaardigere toepassing gebruikt worden. Om dit principe in een criterium te vatten is een moeilijke opgave omdat het niet zozeer gaat over productie, verwerking of transport van biomassa maar over de eindfase. Daar komt bij dat de vraag uit verschillende sectoren nogal kan verschillen. Wanneer in een bepaalde sector geen vraag is kan de biomassa wellicht toch beter elders ingezet worden. Ook is vaak sprake van tegengestelde belangen. Door één van de geïnterviewden werd geopperd om een positieve lijst op te stellen. Dit houdt in dat per biomassa soort wordt bepaald voor welke toepassingen het gebruikt kan worden. Ook is het mogelijk reststromen vrij te stellen van vrijwel alle criteria zodat een voorkeur ontstaat voor deze stromen. Bij deze optie moet wel onomstreden vast staan dat de reststroom niet elders ingezet kan worden. 3.5.2 Beschikbaarheid van biomassa in het algemeen Over de wereldwijde beschikbaarheid van biomassa lopen de meningen sterk uiteen. Zo geeft de studie uit hoofdstuk 2.2 aan dat er een wereldwijd potentieel is tussen de 33 en 1100 exajoule per jaar. Belangrijk is zich te realiseren dat men moet spreken over een technisch, economisch en duurzaam potentieel. Wanneer alle beschikbare gronden optimaal met de meest efficiënte landbouwmethoden worden benut en niet wordt gekeken naar economische haalbaarheid (technisch potentieel) dan vallen de schattingen erg hoog uit. Wordt de economische haalbaarheid wel meegenomen dan vallen de schattingen al een stuk lager uit (800 exajoule per jaar). Wanneer ook duurzaamheidaspecten (meest realistische) worden meegenomen dan is het potentieel nog kleiner (300 exajoule per jaar). Als men bedenkt dat de wereldwijde energievraag in 2035 op 789 exajoule per jaar wordt geraamd dan is duidelijk dat biomassa niet genoeg potentieel heeft om alle benodigde energie te produceren. Daarom dient ook ingezet te worden op andere vormen van duurzame energie. Uit het onderzoek in hoofdstuk 2.2 blijkt tevens dat te verwachten is dat wel in de vraag naar biogrondstoffen voorzien kan worden. Ondanks dat niet aan de gehele energievraag voldaan kan worden zal de productie van biomassa toch sterk toenemen. Daarom is het van groot belang dat de duurzaamheid van biomassa gewaarborgd is. 3.5.3 Indirecte veranderingen in landgebruik (ILUC) Indirect landgebruik is in veel bestaande beoordelingsystemen niet meegenomen. Maar duidelijk is dat er wel degelijk indirecte verschuivingen van landgebruik plaatsvinden. Dit was te zien bij het gebruik van suikerriet voor bio-ethanol. Door de omzetting van landbouwgronden in westerse landen naar suikerriet voor bio-ethanol ontstond een additionele vraag naar het product voor voedsel doeleinde. Om aan deze vraag te voldoen werden in andere gebieden van de wereld gronden ontgonnen voor de productie van suikerriet. De factor waarmee deze verschuiving plaatsvindt verschilt per biomassasoort (het hoeft lang niet altijd 1 op 1 te zijn). Dit komt omdat door een grotere vraag soms gerealiseerd wordt door de landbouw te intensiveren en bestaande gronden efficiënter in te zetten. Om de verdringingsfactor te berekenen zijn verschillende soms wat ingewikkelde economische modellen beschikbaar. Hierdoor wordt inzichtelijk welke biomassasoorten een grote kans hebben op indirecte landverschuivingen. Deze methode heeft wel wat haken en ogen. Want door massaal over te schakelen op een biomassasoort met een lage ILUC factor zal deze factor weer veranderen. Volgens sommige hebben alle reststromen van de bestaande landbouw reeds een bestemming en kan biomassaproductie op landbouwgrond daarom per definitie niet duurzaam zijn. Door deze personen is voorgesteld om biomassaproductie op landbouwgrond om die reden uit te sluiten. Maar er bestaat ook veel weerstand tegen dit uitgangspunt. Want de vraag is dan wat het resterende potentieel dan is (hoeveel blijft er over). Daarnaast is het politiek moeilijk door te voeren door de grote invloed van producerende landen als Brazilië. Berekening ILUC effect
Pagina 30 van 42
Omdat de BBISS niet dient voor certificatie is gekozen voor een eenvoudige benadering van het ILUC effect. In de bijlage is een voorbeeld opgenomen om ILUC precies te berekenen in het geval van certificering. Maar omdat het BBISS niet dient als certificeringstool wordt een eenvoudige benadering gebruikt. Voor dit onderzoek is een slechts ruwe schatting van het Öko instituut gebruikt die zegt dat 3 ton CO2 per jaar per hectare vrijkomt door ILUC19. Naast de broeikasgasemissies heeft ILUC ook effect op de bodem/lucht/water kwaliteit, verdringing van voedsel en andere lokale toepassingen, sociale aspecten en biodiversiteit. Deze effecten zijn vaak moeilijk op bedrijfsniveau vast te stellen. In veel beoordelingsystemen moet de overheid bepalen of er sprake is van indirecte effecten. 3.5.4 Bodemvruchtbaarheid (humus en nutriënten) Wanneer overgebleven resten van planten en bomen van het land gehaald worden voor gebruik als biomassa wordt dit momenteel gezien als duurzaam. Dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Want nutriënten en de koolstof in de resten zorgen voor een verbetering van de vruchtbaarheid (nutriënten) en de structuur (koolstof/humus) van de bodem. Door de koolstof ontstaat een humus laag die stevig is en beter nutriënten vasthoudt. Bij het verwijderen van plantenresten dient dus voldoende plantenrestmateriaal achter gelaten te worden zodat deze vruchtbaarheid niet in gevaar komt. 3.5.5 Koolstofvoorraad in bodem en vegetatie Door kap en door verkeerde landbouwtechnieken kan koolstof die opgeslagen is in de bodem en vegetatie in de atmosfeer komen. Het kan gaan om een aanzienlijke hoeveelheid. Uit de antwoorden op de 10 meest gestelde vragen over koolstofvastlegging (WUR:Gert-Jan Nabuurs, Erik Verkalk) blijkt dat het alleen al in Nederlandse bossen gaat om een totale koolstofvoorraad in bos(bodem) van 60 miljoen ton. Daarom dient getracht te worden het verlies van koolstof te minimaliseren. Dit kan door evenveel bomen aan te planten als dat er gekapt worden en door bij kap de koolstofvoorraad in de bodem ongemoeid te laten. Ook het bedrijven van biologische landbouw levert voordelen op t.o.v. conventionele landbouw. Uit het rapport energie, broeikasgasemissies en koolstof opslag: de biologische en gangbare landbouw vergeleken (WUR; Jules Bos, Janjo de Haan, Wijnand Sukkel) blijkt dat over 25 jaar de koolstofvoorraad (in Nederland) bij conventionele landbouw met 11.7 ton per hectare en bij biologische landbouw 7.5 ton ton per hectare afneemt. Maar zelfs wanneer de koolstofvoorraad niet afneemt ontstaan er problemen. Dat blijkt uit de volgende grafiek
Doordat het aangroeien van de nieuwe koolstofvoorraad tijd kost is de gemiddelde voorraad over een langere tijd gemeten lager dan wanneer het bos ongemoeid gelaten wordt. Dit effect kan 19
(Fritsche, Hennenberg, & Hünecke, 2010)
Pagina 31 van 42
geminimaliseerd worden door een kleiner gedeelte van bossen te kappen en de intervallen tussen kap periodes te vergroten. Echter het effect zal net als de directe afname van koolstofvoorraad niet uit te bannen zijn. Daarom dient dit effect meegenomen te worden in de berekening van de CO2 balans20. Het vaststellen van (de gemiddelde) koolstofvoorraad blijkt geen sinecure te zijn. Maar het probleem speelt pas echt als grote koolstofvoorraden worden aangetast. Het gaat daarbij om landschaptypes die fungeren als een grote koolstofsink (opslag) (oerbossen en veengebieden). Deze mogen niet omgezet worden naar typen die weinig koolstof opnemen (landbouwgronden of productiebossen). Een biomassasoort als bermgras wat voor energiedoeleinden gebruikt wordt kan als duurzaam bestempeld worden. Want door microbiële activiteit zou het sowieso in CO2 omgezet worden (de gemiddelde koolstofvoorraad ligt dus al lager). Bovendien gaat het hier niet om een landschaptype dat fungeert als koolstofsink. Zo zijn er nog enkele voorbeelden te bedenken waarbij de afname van de koolstofvoorraad minimaal is of dat door rottingsprocessen anders toch (kort cyclische) CO2 vrij komt. 3.5.6 Waterverbruik In landen als Nederland speelt waterverbruik geen grote rol omdat water relatief veel voorhanden is. Maar over de hele wereld gezien is waterschaarste een probleem (Zuid-Europa, Arabische wereld, Afrika enz.). Daarom dient dit aspect wel meegenomen te worden bij beoordeling. 3.5.7 Hoge voedselprijzen en verdringingseffecten algemeen Een ander belangrijk punt is het verdringingseffect en vooral de stijging in voedselprijzen. Het gebruik van biomassa voor grondstoffen of energiewinning mag lokale toepassingen niet verdringen. In veel ontwikkelingslanden wordt bijvoorbeeld sprokkelhout gebruikt voor warmteproductie. Het sprokkelhout is een goedkope vorm van energie die zelfs voor de armsten betaalbaar is. Wanneer echter de vraag naar hout stijgt, zal ook de prijs van hout stijgen. Hierdoor neemt de prikkel voor bedrijven om sprokkelhout te verzamelen toe en blijft er geen sprokkelhout voor de armsten over. Die zouden het hout sowieso door de stijgende prijs niet meer kunnen betalen. Maar ook toepassingen als (goedkoop) constructiemateriaal en medicijnen kunnen verdrongen worden door de stijgende vraag naar biomassa. Zoals eerder aangegeven is het grootste gevaar dat biomassa voedsel verdringt. Dit resulteert in hogere voedselprijzen. Echter spelen hier veel meer zaken een rol omdat prijzen ook kunnen stijgen door mislukte oogsten, speculatie, plagen (bladluis bijv.) en weersomstandigheden. Er bestaan geavanceerde economische modellen die, hiermee rekeninghoudende, de stijging van de voedselprijzen door de grotere vraag naar biomassa kunnen berekenen. Een andere en simpelere oplossingen is geen biomassa gebruiken die ook als voeding kan dienen. De ‘Biomass vs. Food’ discussie is zeer complex omdat aan de ene kant veel meer aspecten een rol spelen bij de beschikbaarheid van voedsel en aan de andere kant energie zekerheid gegarandeerd dient te worden. Bovendien is de beschikbaarheid van voedsel vaak pas op nationale of (eigenlijk vaker) mondiale schaal zichtbaar. Dus wanneer op bedrijfsniveau een beoordeling gemaakt moet worden over verdringingseffecten is dat zeer lastig. Het dient op grotere schaal beoordeeld te worden. Ondanks dat verdringing een moeilijk te vatten onderwerp is moet het wel in het beoordelingsysteem opgenomen worden omdat het om verdringing van primaire levensbehoeften gaat. 3.5.8- reststromen van niet duurzame hoofdproducten Als het hoofdproduct niet duurzaam is kan de reststroom dan wel duurzaam zijn. Omdat anders een zeer lange ingewikkelde discussie begint is voor dit project gekozen om reststromen van niet duurzame producten toch als duurzaam te bestempelen. Want het hoofdproduct wordt hoe dan ook geproduceerd, ook als de reststroom niet gebruikt wordt.
20
Dit effect is echter bij dit project niet in de CO 2 balans opgenomen omdat het te ingewikkeld was om (simpel) vast te stellen om hoeveel koolstof het gaat.
Pagina 32 van 42
4. Opzet van het ‘vooraf screenen van mogelijk duurzaamheidsaspecten methodiek’ Nadat alle criteria van bestaande systemen zijn geïnventariseerd en stakeholders zijn geïnterviewd is begonnen met het ontwikkelen van de BBISS. Het belangrijkste onderdeel daarvan is de broeikasgasemissie berekeningstool omdat een reductie in broeikasgasemissies van minimaal 50% wordt geëist. Verder zijn er enkele kenmerken van de BBISS belangrijk en worden daarom in dit hoofdstuk besproken. Om te weten of de BBISS werkt is het getest bij twee bedrijven (Royal Cosun en Rodenburgh Biopolymers) die actief zijn in de bio-basedproducts industrie. De testresultaten zijn te vinden in dit hoofdstuk.
4.1 CO2 balans De eerste vereiste waar biogrondstoffen- en brandstoffen aan moeten voldoen is dat een zo groot mogelijk percentage broeikasgasemissies wordt vermeden t.o.v. fossiele brandstoffen. Diverse wet en regelgeving stellen daar nu een minimum voor. De totale broeikasgasemissie berekenen is een moeilijke taak omdat er veel parameters zijn en de systeemgrenzen verschillend bepaald kunnen worden (welke processen neem je wel en welke neem je niet mee). Bovendien is er veel onenigheid over het toewijzen van effecten in geval van co-productie21 (allocatie op basis van energie inhoud of op basis van economische waarde). Door verkeerde keuzes kunnen broeikasgasbalansen onrealistisch positief of negatief uitvallen en slecht vergelijkbaar zijn in het geval elk bedrijf of land zijn eigen methode gebruikt. Inmiddels zijn er wel verschillende CO2 tools ontwikkeld, veelal alleen toegespitst op biobrandstoffen. Voor dit project is gezocht naar een tool die relatief eenduidig is en ook te gebruiken is voor biogrondstoffen. Enig speurwerk op internet en rondvraag bij stakeholders heeft niets opgeleverd. Daarom zullen in deze paragraaf enkele GHG balansberekenmethoden voor biobrandstoffen besproken worden waarvan enkele gebruikt zijn om een blauwdruk op te zetten voor een (simpel) CO2 tool voor biogrondstoffen. In de blauwdruk zijn algemene processen, input en output weergegeven. De daadwerkelijke informatie moet door bedrijven die de tool gaan gebruiken zelf geleverd worden (al zijn enkele parameters wel beschikbaar, vooral van landbouw en transport). 4.1.1 Bestaande CO2 tools Europese richtlijn hernieuwbare energie en bijlage IV van de Europese richtlijn brandstofkwaliteit In 2008 hebben Ecofys en CE in opdracht van Senternovem de CO2 tool biobrandstoffen ontwikkeld. Na het verschijnen van de richtlijn Hernieuwbare Energie (2009/28/EC), inclusief een rekenmethode voor broeikasgasemissies in Annex V.C (gelijk aan annex IV van brandstofkwaliteitrichtlijn), is de CO2 tool door Senternovem aangepast aan de richtlijn. Ook is de tool hernoemt tot BKG-tool (Broeikasgastool). De standaardwaarden uit de richtlijn zijn opgenomen in de BKG-tool. In de tool zijn directe landverschuivingen wel maar indirecte landverschuivingen niet meegenomen. Berekening van de broeikasgasemissies is verplicht voor biobrandstoffen die meetellen voor nationale doelstellingen. Voor de 22 biobrandstoffen die in Annex V.c van de richtlijn zijn genoemd is de tool te gebruiken tenzij er sprake is van directe landverschuivingen of wanneer de biomassa in Europa is geproduceerd. In het eerste geval kan een extra module gebruikt worden en in andere gevallen dient een eigen berekening gedaan te worden (wat trouwens altijd is toegestaan). De werking van de tool is simpel omdat alleen een productieketen gekozen hoeft te worden en daarna alles uitgerekend wordt. Naar behoeven kunnen standaardwaarden en productiehoeveelheden aangepast worden zodat het eigen productieproces gesimuleerd wordt. Agentschap NL: (nl, 2011) Ook in andere landen zijn berekening tools ontwikkeld die gebaseerd zijn op de richtlijn. Desondanks was harmonisatie van de verschillende tools noodzakelijk. Daarom is het BioGrace project opgestart 21
Dat staat voor het produceren van meer producten uit één grondstof, in dit geval een geoogst gewas.
Pagina 33 van 42
met als resultaat een geharmoniseerd berekening tool bedoeld voor biobrandstoffen. Het BioGrace tool werkt op een vergelijkbare wijze als het BKG-tool (ook een Excel bestand). De volgende emissies zijn opgenomen in de tool: - Emissies van gebruik en extractie van grondstoffen - Emissies door directe landverschuivingen - Emissies door transport en distributie - Emissies door gebruik van de geproduceerde brandstoffen (0 voor biobrandstoffen) - Besparingen door koolstofvastlegging als gevolg van verbeterde landbouwpraktijken - Besparingen door koolstofvastlegging en opslag - Besparingen door geleverde elektriciteit door cogeneratie (biogas). BioGrace: (Programme, 2011) De IPCC en de CDM /JI methodologie van UNFCCC. Wereldwijd gezien zijn deze handleidingen de belangrijkste tools. De eerste wordt gebruikt voor inventarisaties van nationale emissies van broeikasgassen omdat de mate van gedetailleerdheid afgestemd kan worden op de hoeveelheid beschikbare informatie. Er geldt geen verplichting om de handleiding te gebruiken voor individuele bio-energie projecten. Voor ieder Clean Development Management project moet de broeikasgasbalans apart goedgekeurd worden. CDM/JI: (methodology, 2006) CDM: (UNFCC, 2011) UK Broeikasbalans voor bio-ethanol In het Verenigd Koninkrijk is in 2005 door HGCA een berekeningstool speciaal voor bio-ethanol gebaseerd op nationaal geproduceerde tarwe ontwikkeld. Het project was een vervolg op bestaande initiatieven voor een tool ter controle van broeikasgasreducties. Het is een gebruiksvriendelijk tool, dat gebaseerd is op wetenschappelijke methodologiën (ISO 14001) en standaardwaarden. Hierdoor is het systeem vergelijkbaar met het BKG. Net zoals bij het BKG kunnen de standaardwaarden en productiehoeveelheden aangepast worden. De berekening tool is bedoeld voor belanghebbende in de productieketen van bio-ethanol. Zij krijgen inzicht in de broeikasgasbalans en zien welke factoren van belang zijn en hoe die zich met elkaar verhouden. Het bestaat uit de volgende onderdelen: - emissies van de productie van meststoffen, pesticiden en zaden; - N2O emissies van de bodem; - directe landverschuivingen; - brandstofverbruik van machines en transport; - vermeden emissies van elektriciteit productie; - allocatie van coproducten op basis van economische waarde. - Deze CO2 tool is erg gemakkelijk te hanteren en een dergelijk ontwerp wordt ook nagestreefd voor dit project (alleen dan voor biogrondstoffen). HGCA: (HGCA, 2011) BIOMITRE van het Internationale energie agentschap (IEA) In het kader van taak 38 heeft het IEA een standaard voor broeikasgasbalansen opgesteld. Deze beschrijft de nieuwste LCA methodologie voor bio-energie en discussieert enkele cruciale punten. De tool komt voort uit metingen met de naam “BIOmass-based climate change MITigation through Renewable Energy” of te wel BIOMITRE. Het resultaat is een softwaretool BIOMITRE dat zeer flexibel wat betreft systeemgrenzen. De tool is echter vrij ingewikkeld en daarom niet geschikt om in dit project te gebruiken.
Pagina 34 van 42
BIOMITRE kan gebruikt worden om aandacht te vragen voor broeikasgas reducties, het aantonen van duurzaamheid van biomassa, evaluatie doeleinden en beleidstudies. De emissies van biomassa productie, transport en voorbehandeling, productie van grondstoffen, distributie en eindgebruik zijn meegenomen. Voor toewijzing van effecten bij coproductie wordt het principe uit de ISO14040 als uitgangspunt genomen. Dit wil zeggen dat systeem uitbreiding22 bij voorkeur gehanteerd wordt. Soms is dit erg lastig omdat het product normaliter al een coproduct is. In die gevallen vindt toewijzing plaats op basis van economische waarde23. Biomitre: (Horne, 2004) BREW methodiek In het BREW project worden alle belangrijke aspecten van het produceren van bulkchemicaliën en chemische tussenproducten uit hernieuwbare bronnen geëvalueerd. In de studie is aandacht besteed aan de milieu effecten, financiële haalbaarheid, risico’s, sociale aspecten en publieke opinie. De focus ligt op productie door fermentatie en enzymatische omzettingen. De effecten zijn op midden en lange termijn (2050) te verwachten. De studie speelt een grote rol bij ontwikkeling van strategie door bedrijven en de overheid en is voer voor rationele publieke discussie. Het BREW project is uitgevoerd door een multidisciplinair team van experts van chemische bedrijven en onderzoeksinstellingen en is gesubsidieerd door het Europese GROWTH programma. Het gedeelte over de broeikasgasbalans is gebruikt voor de CO2 tool van dit project. BREW: (BREW, 2011) 4.1.2 Protocol voor broeikasgasbalans biogrondstoffen. Om een blauwdruk te ontwikkelen is het begeleidend document “The greenhous gas calculation methodology for biomass-based electricity, heat and fuels” (CE Delft, Universiteit van Utrecht) en het eind rapport van het BREW project van onder andere de universiteit van Utrecht gebruikt. (Medium en long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology, 2006) Wanneer data over het productieproces niet beschikbaar zijn kan de informatie uit tabel A10.4 van het rapport van het project BREW gebruikt worden. Hierin is de broeikasgasemissie van begin tot het eindproduct weergeven waarbij alle reststromen zijn gebruikt voor het opwekken van energie. In tabel A7 en A8 van hetzelfde rapport zijn de afkortingen van de processen te vinden. De netto broeikasgasemissies voor de productie van de biomassa voor energiegebruik bestaan uit de emissies gedurende productie, transport en verwerking (hoofdzakelijk door gebruik van niet hernieuwbare energie) verminderd met de opslag van CO2 in de eindproducten (waardoor netto opslag kan optreden, negatieve waarden). Voor de emissies door het gebruik van niet dienen 11 parameters bepaald te worden: 1. energie input van (landbouw) machines; 2. emissies gedurende productie van meststoffen; 3. bodememissies door toepassing van meststoffen; 4. energie input van voorbewerking en transport; 5. energie input en emissies gedurende conversie; 6. allocatie van residuen en coproducten; 7. emissie/besparingen door directe landverschuivingen; 8. emissie/besparingen door indirecte landverschuivingen; 9. emissies door behandeling van afvalwater; 10. besparingen door productie van elektriciteit en/of stoom uit reststromen van productie. 11. energie input voor de productie van ‘ingrediënten’ (bijv. methanol bij de productie van biodiesel) 22
De emissies van productie van het co-product als het elders geproduceerd moet worden zijn als besparingen opgenomen. 23 De verhouding van de verkoopprijs van het hoofd- en co-product bepaalt de toewijzing van effecten.
Pagina 35 van 42
Er zijn nu 5 situaties te onderscheiden. Productie op basis van: A. fermentatie/biotechnologie van ‘zuivere substraten’ (suiker en zetmeel uit suikerriet, suikerbiet, tarwe enz.) B. gewassen die direct als grondstof zijn bedoeld (vezel uit vlas, papier, rubber) C. reststromen uit landbouw (zover nog niet via route 1 verwerkt) D. rest/afvalstromen uit beheer wegen, natuur, watergangen etc. (bermgras, snoeiafval) E. biogas uit mest en rest/afvalstromen (afvalwater, VGI Ed.) F. biogas uit hoofdproducten (maïs) Voor ieder van de 5 situaties is de berekeningsmethode (deels) anders. Als gewassen direct als grondstof gebruikt worden is het niet nodig om de opbrengst van een substraat uit een gewas te weten. En wanneer reststromen gebruikt worden kan het zijn dat de emissies van de landbouw op 0 gezet worden24. Dit is afhankelijk van het feit of de reststroom al een alternatief heeft en of er vraag naar dit alternatief is. Bij productie van biogas moet een aparte berekening worden uitgevoerd voor het vergistingsproces. De input waarden komen uit het Excel bestand ‘BioGrace Standard value verspon 3.0’ of het rapport van het BREW project tenzij anders is aangegeven. Omdat enkele inputwaarden (kunstmestvraag van de bodem, transport enz.) nogal kunnen verschillen voor westerse landen en ontwikkelingslanden is er zoveel mogelijk gewerkt met gemiddelden. De details van de berekeningsmethode zijn te vinden in de bijlage.
4.2 opbouw van een praktisch en effectief systeem Met behulp van de resultaten van het oriënterend onderzoek en de interviews is de BBISS ontworpen. De doelgroep is in eerste instantie kleinschalige bedrijven in de regio west-brabant die biogrondstoffen willen gaan produceren. Maar er zijn geen redenen waarom het systeem niet gebruikt kan worden voor andere toepassingen van biomassa. Als basis is de NTA 8080 genomen (met enkele aanvullende criteria) omdat deze door veel geïnterviewden als goed startpunt wordt beschouwd. Er is besloten om geen eisen te stellen aan de afvalfase van biomassaproducten. Hiertoe is besloten omdat de negatieve effecten van de afvalfase beter kunnen worden bestreden met andere beleidsmiddelen. Het belangrijkste criterium is de broeikasgasbalans. De broeikasgasemissie over de gehele keten (tot aan het intermediair/eindproduct dient substantieel, min. 50% voor biogrondstoffen) lager te zijn dan die van conventionele grondstoffen. Het is voor de broeikasgasbalans en voor de overige criteria belangrijk de systeemgrenzen te definiëren. Als uitgangspunt geldt dat de cultivatie van gewassen (in geval van biogrondstoffen) en onttrekking van (conventionele) grondstoffen als startpunt van de keten gelden. Het intermediair of eindproduct geldt als eindpunt van de keten. De productie van de machines en infrastructuur zijn niet opgenomen in het beoordelingsysteem. Zoals eerder vermeldt, wordt bij de broeikasgasbalans de gehele keten onderzocht. Dit is niet het geval bij de overige criteria, daarbij wordt alleen de primaire productie onderzocht. De handelingen van transport en verwerking worden vanuit andere regelgeving en systemen al grondig gecontroleerd. Bovendien zijn de duurzaamheideisen van transport en verwerking algemener van aard waardoor controle gemakkelijker verloopt. Er is bij de ontwikkeling van de BBISS getracht naar een simpele vertaling van, over het algemeen, ingewikkelde materie. Daarvoor zijn zo veel mogelijk ‘harde’ indicatoren gezocht die gemakkelijk te verifiëren zijn. De vragen in het systeem kunnen door (kleine) bedrijven zelf beantwoord worden. 24
Omdat alle emissies worden toegerekend aan het hoofdgewas.
Pagina 36 van 42
Het systeem (zie protocol) bestaat uit 11 principes (waarvan 9 uit de NTA 8080 afkomstig zijn) waaraan allen voldaan dient te worden. De principes zijn kwalitatieve criteria die een meestal een bepaald streven van een bedrijf inhouden. Onder de principes zijn ‘harde’ indicatoren te vinden die dit streven vorm geven. Een toelichting op de criteria en hoe zij aangetoond kunnen worden is te vinden door op het principe te klikken. Wanneer niet aan alle criteria voldaan wordt, betekend dit niet dat automatisch productie niet door kan gaan. Om de gebruiker te helpen is namelijk een protocol opgesteld met daarin vragenschema’s. De criteria zijn in vragenschema’s verwerkt en aan de uiteinden worden punten toegekend -5 t/m 5 (negatief is niet voldaan). Alleen in het geval van een NO GO of een te lage eindscore kan het project niet worden voortgezet. Ten slotte dient benadrukt te worden dat de BBISS dient als eerste screening voor kleinschalige bedrijven die biomassaproducten willen maken. Het systeem kan vroeg in het besluitvormingstraject worden gebruikt om te beslissen om door te gaan of niet. Het systeem is duidelijk geen certificatiesysteem dat ook verifeers aanwijst.
4.3 resultaten van testen van het nieuw toetsingskader Om het systeem te testen is aan een aantal personen (Shreepadaja Karanam van Sabic Innovative Plastics, Aldert van der Kooij [projectmanager water, milieu en innovatie] van DHV, Ronald Kalwij [milieucoördinator] van Royal Cosun, Michel Verdaas[marketing]/Jaap van Heems[hoofd R&D] van Rodenburgh biopolymers) gevraagd om het systeem te testen en te bekijken of het systeem volledig en relevant is. Ook is hen gevraagd om aan te geven of de benodigde data beschikbaar is. In deze paragraaf zijn de belangrijkste bevindingen te lezen en details van de testen zijn te vinden in de bijlage. 4.3.1 Shreepadaja Karanam: Als eerst kwam naar voren dat het systeem niet gebruiksvriendelijk was. Op dat moment bestond het systeem nog uit een lijst met principes, criteria en toelichtingen. Voor een niet ingevoerde lezer was het ondoenlijk om zijn/haar product te testen. Daarom is een protocol inclusief vragenschema’s ontwikkeld. Wanneer de vragenschema’s doorlopen zijn wordt een eindscore bepaald. Wanneer een NO GO score of een te lage eindscore behaald is, is het verstandig het project stop te zetten. Bij elke eindscore zijn vervolgstappen gegeven zodat de cirkel rond is. Ten tijde van de test werden 0 tot 5 punten toegekend per criterium. Zelfs wanneer niet aan een criterium werd voldaan konden dus punten behaald worden. Daarom werd gewerkt met een omgekeerde wegingsfactor (hoog bij een minder belangrijk principe). Volgens de heer Karanam is het verstandiger om met negatieve scores en normale wegingsfactoren te werken. Dit is dan ook gedaan. 4.3.2 Aldert van der Kooij: Volgens van der Kooij moet de broeikasgasbalans berekend worden zonder subsidie omdat dat volgens hem een eerlijke benadering is. Door subsidie ontstaat namelijk een ‘kunstmatig’ hogere vraag naar biobrandstoffen en bio-energie, veelal afkomstig uit oerwouden. Daarom valt door subsidie de broeikasgasbalans negatiever uit. In dit project is gekozen om hier geen aandacht aan te schenken omdat subsidies momenteel wel gegeven worden en dat de broeikasgasbalans dus negatiever is. Een criterium is dat productie verboden is als er een tekort aan voedsel, energie, medicijnen of constructiemateriaal is in het productiegebied. Duidelijk moet zijn wanneer er een tekort is. In dit project is er een tekort als de lokale bevolking biomassa voor bovengenoemde doeleinden wil gebruiken maar niet in de vraag kan voorzien. De geïnterviewden van Rodenburgh Biopolymers voegen hieraan toe dat het tekort ook lokaal opgelost moet kunnen worden. Wanneer bijvoorbeeld in een gebied een tekort aan eikenhout is en er kunnen geen eikenbomen groeien is het heel goed mogelijk dat er toch biomassaproductie plaats kan vinden. Dit commentaar is verwerkt in het
Pagina 37 van 42
systeem door als extra eis bij een verbod op export van biomassa te stellen dat het probleem lokaal opgelost moet kunnen worden. Ook vindt van der Kooij dat goed geëvalueerd moet worden of productie wel of niet in wereld erfgoedlijst gebieden mag plaatsvinden. Als voorbeeld noemt hij de deltawerken en enkele polders in Zeeland waar in principe gewoon landbouw bedreven kan worden. Daarom is besloten dit criterium te vervangen door: Cultuurhistorische waarden van een gebied mogen niet in gevaar komen. Ten slotte kan volgens van der Kooij productie van biomassa plaatsvinden in gebieden met waterschaarste omdat productie niet per definitie nadelige gevolgen heeft voor de waterbalans (denk aan de Sahara). Zo zijn er planten die weinig water nodig hebben en kan de waterbalans op een andere manier verbeterd worden. Daarom dient gesteld te worden dat productie is toegestaan als de waterbalans behouden blijft of verbeterd. 4.3.3 Ronald Kalwij: Uit de test die samen met de heer Ronald Kalwij van Royal Cosun is uitgevoerd bleek dat de optie dat enkel producten uit de natuur worden genomen (i.p.v. daadwerkelijke productie) niet is opgenomen. Wanneer bijvoorbeeld medicijnen uit een beschermd natuurgebied genomen worden zonder dat dit de natuurwaarden aantast hoeft dat geen problemen op te leveren. Daarom is het toegestaan om producten uit de natuur te nemen als dit geen problemen op levert. Tevens merkte hij op dat goede landbouwpraktijken OOK inhoudt dat buiten het broedseizoen gemaaid en gekapt wordt en dat extra aandacht gegeven wordt aan dieren en planten rondom de boerderij. Deze punten zijn als extra eis opgenomen. Kalwij is van mening dat naast stikstof en koolstof ook fosfor en zwavel van belang zijn voor een goede nutriëntenbalans in de bodem. De ideale verhouding tussen C:N:P:S is opgezocht en in het systeem verwerkt. Het is voor sommige criteria belangrijk dat vaststaat wat bedoeld wordt met de term ontwikkelingslanden. In dit project is gekozen voor de definitie van minst ontwikkelde landen. Hiertoe behoren dus niet de BRIC landen (Brazilië, Rusland, India en China) omdat dit snel groeiende economieën zijn. 4.3.4 Michel Verdaas/Jaap van Heems: Het commentaar van deze twee heren ging vooral over de volledigheid van het systeem. Bij biocascadering was bijvoorbeeld geen rekening gehouden met het feit dat biomassa meerder malen ingezet kan worden. Deel x van een gewas kan bijvoorbeeld als medicijn gebruikt worden en deel y als veevoeder. Voor elk deel van het gewas dient apart gecontroleerd te worden of het voor de hoogst waardige toepassing gebruikt wordt. Maar ook de CO2 balans was niet compleet omdat er geen rekening mee werd gehouden dat in het geval van gebruik van reststromen met een alternatief er misschien geen vraag naar dat alternatief is. Daarom is gezegd dat de emissies van primaire productie van reststromen met een alternatief waar geen vraag naar is op nul gezet worden. Ten slotte kan door het gebruik van reststromen een afvalprobleem opgelost worden (als er geen toepassing voor de reststroom is wordt het namelijk als afval verwerkt). De broeikasgasemissies van afvalverwerking kunnen als besparing bij reststromen worden gerekend.
Pagina 38 van 42
5. Conclusie en aanbevelingen 5.1 Het nieuwe toetsingskader op hoofdpunten Het resultaat van het onderzoek is een screening methode die hoofdzakelijk gebaseerd is op de NTA 8080. De methode kan vroeg in de besluitvorming gebruikt worden om te bepalen of continuering van het project verstandig is. 5.1.1 Wetgeving Om te beginnen mogen wetten en regels niet overtreden worden. 5.1.2 Broeikasgasbalans In de nieuw ontwikkelde methode is de broeikasgasbalans het belangrijkste criterium. Als eis wordt gesteld dat de broeikasgasemissie over de gehele keten 50% lager moet zijn dan bij conventionele grondstoffen. Hoe de emissies berekend moeten worden is te vinden in hoofdstuk 3.6. Hierin is aangegeven dat de netto broeikasgasemissie de emissie gedurende primaire productie, transport en verwerking is verminderd met de opslag van CO2 in het eind- of intermediairproduct. Voor de emissies door het gebruik van niet dienen 11 parameters bepaald te worden: 1. energie input van (landbouw) machines; 2. emissies gedurende productie van meststoffen; 3. bodememissies door toepassing van meststoffen; 4. energie input van voorbewerking en transport; 5. energie input en emissies gedurende conversie; 6. allocatie van residuen en coproducten; 7. emissie/besparingen door directe landverschuivingen; 8. emissie/besparingen door indirecte landverschuivingen; 9. emissies door behandeling van afvalwater; 10. besparingen door productie van elektriciteit en/of stoom uit reststromen van productie. 11. energie input voor de productie van ‘ingrediënten’ (bijv. methanol bij de productie van biodiesel) Er zijn nu 5 situaties te onderscheiden. Productie op basis van: A. fermentatie/biotechnologie van ‘zuivere substraten’ (suiker en zetmeel uit suikerriet, suikerbiet, tarwe enz.) B. gewassen die direct als grondstof zijn bedoeld (vezel uit vlas, papier, rubber) C. reststromen uit landbouw (zover nog niet via route 1 verwerkt) D. rest/afvalstromen uit beheer wegen, natuur, watergangen etc. (bermgras, snoeiafval) E. biogas uit mest en rest/afvalstromen (afvalwater, VGI Ed.) F. biogas uit hoofdproducten (maïs) Voor ieder van de 5 situaties is de berekeningsmethode (deels) anders. Als gewassen direct als grondstof gebruikt worden is het niet nodig om de opbrengst van een substraat uit een gewas te weten. En wanneer reststromen gebruikt worden kan het zijn dat de emissies van de landbouw op 0 gezet worden25. Dit is afhankelijk van het feit of de reststroom al een alternatief heeft en of er vraag naar dit alternatief is. Bij productie van biogas moet een aparte berekening worden uitgevoerd voor het vergistingsproces.
25
Omdat alle emissies worden toegerekend aan het hoofdgewas.
Pagina 39 van 42
Omdat ILUC effecten van één biomassa soort moeilijk te traceren zijn is besloten een grove schatting van het Öko instituut te gebruiken26. De schatting zegt dat per hectare landbouwgrond die gebruikt wordt voor biomassaproductie 3 ton CO2 wordt geëmitteerd door ILUC effecten. De broeikasgasemissies worden over de gehele keten berekend. Dit in tegenstelling tot andere criteria waarbij alleen de primaire productie wordt gecontroleerd. 5.1.3 Koolstofvoorraden Om verkleining van koolstofvoorraden tegen te gaan is besloten dat productie niet in oerbossen en veengebieden mag plaatsvinden. Daarnaast zijn twee op FSC lijkende criteria gesteld met betrekking tot kap en bedekkinggraad (alleen volwassen bomen kappen en minimaal 60% bedekkingsgraad) opgenomen. 5.1.4 Verdringing Omdat biomassaproductie de voedselvoorziening en lokale toepassingen van de biomassa niet in gevaar mag brengen is besloten om productie te verbieden in gebieden waar een tekort is aan voedsel, medicijnen, constructiemateriaal enz. (als dit tekort lokaal is op te lossen). 5.1.5 Biodiversiteit Daarnaast dient de biodiversiteit behouden te blijven en daarom is productie verboden in beschermde gebieden. Maar ook in gebieden waarin geen duidelijke zichtbare tekenen van menselijke activiteit (zie het Excel bestand) zijn is productie van biomassa verboden. Ook wanneer productie is toegestaan dienen maatregelen getroffen te worden om de biodiversiteit te beschermen (o.a. goede landbouwpraktijken). Welke maatregelen dat zijn is te vinden in het protocol. 5.1.6 Bodem Om de bodemkwaliteit op en rondom plantage te waarborgen dienen goede landbouwpraktijken gebruikt te worden. Om verarming van de bodem tegen te gaan moeten voldoende plantenresten achtergelaten te worden (zie in het protocol om hoeveel nutriënten het gaat). Het vaststellen van een voldoende gehalte aan nutriënten is lastig. Wanneer dit niet vast te stellen is kan worden aangenomen dat verkeerd verkleurde bladeren en winderosie wijzen op nutriënten tekort en te weinig humus. Daarnaast dienen de achtergrondwaarden van toxische stoffen niet overschreden te worden. 5.1.7 Lucht Om de luchtkwaliteit te waarborgen is het verboden branden, in welke vorm dan ook, toe te passen bij de productie van biomassa. 5.1.8 Water Er moeten maatregelen getroffen worden om de waterbalans te behouden of te verbeteren, 5.1.9 Welvaart Productie van biomassa dient bij te dragen aan de lokale welvaart in het gebied waar biomassa is geproduceerd. Dit houdt in dat boeren een eerlijke prijs (fairtrade) krijgen voor hun producten en dat 80% van de werkgelegenheid door de lokale bevolking is ingevuld. Werknemers moeten met het loon zichzelf en hun gezin in de primaire levensbehoeften kunnen voorzien. 5.1.10 Welzijn Om het welzijn van de werknemers en lokale bevolking te waarborgen moeten alle noodzakelijke maatregelen voor een goede veiligheid getroffen zijn. Bovendien moeten arbeids, eigendoms en mensenrechten nageleefd worden.
26
The “iLUC Factor” as a Means to Hedge Risks of GHG Emissions from Indirect Land Use Change: Öko; Fritsche, U. R.; Hennenberg, K.; Hünecke, K. : 2010
Pagina 40 van 42
5.1.11 Biocascadering Ter voorkoming van laagwaardig gebruik van biomassa dient de positieve lijst (in het protocol) gebruikt te worden. Ten slotte moet handel op eerlijke wijze plaats vinden (volledige controle van chain of custody, eigendomsrechten enz.). 5.1.12 Gebruiksaanwijzing De gebruiker van het beoordelingsysteem dient het protocol behorende bij het systeem te gebruiken. Hierin zijn per principe vragenschema’s opgenomen die de gebruiker leiden door de criteria. De criteria zijn in deze vragenschema’s verwerkt zodat het grootste gemak voor de gebruiker ontstaat. Bij elk eindpunt van het schema worden punten toegekend (-5 t/m -1 niet voldaan, 0 neutraal, 1 t/m 5 voldaan en NO GO). Hoe zwaarder een criterium meeweegt des te groter aantal punten er wordt toegekend. In het geval van een NO GO score dient dat probleem eerst opgelost of onderzocht te worden alvorens het project wordt voortgezet. Bij overige scores kan de volgende tabel gebruikt worden: 1 of meerdere NO GO scores -29 t/m 8 9 t/m 19 20 t/m 33 34 t/m 38
Probleem dient eerst opgelost of onderzocht te worden alvorens het project voortgezet wordt Stoppen met het project Alleen als grondige verbeteringen worden doorgevoerd kan het project doorgaan Negatieve scores dienen onderzocht te worden en noodzakelijke verbeteringen doorgevoerd Het product is vrijwel zeker duurzaam
5.2 Conclusie test Uit de test bleek dat het systeem in eerste instantie vrijwel alle aspecten benoemt maar dat de gebruiksvriendelijkheid te wensen overliet. Daarom is zoveel mogelijk geprobeerd om de ondernemer handvatten aan te reiken, begrippen toe te lichten en zijn er vragenschema’s gemaakt die hem door de criteria heen leidt. Ondanks dat vrijwel alle duurzaamheids aspecten terug komen in het systeem ontbraken op sommige plekken mogelijkheden voor andere toepassingen en herkomst van biomassa. Wanneer reststromen gebruikt worden die een alternatief hebben waar geen vraag naar is kon de CO2 tool niet gedaan worden omdat daarvoor geen optie was opgenomen. Er is daarom gesteld dat de broeikasgasemissies van deze optie op nul gesteld wordt. Zo bleken er meer van zulke opties te ontbreken. Er is getracht om al deze opties op te nemen in het systeem. Tevens bleek de puntentelling in eerste instantie niet te kloppen. Omdat er geen negatieve scores werden toegekend bij het niet voldoen aan een criterium werd een ondernemer niet voor het falen ‘gestraft’. Dit is opgelost door het toekennen van negatieve scores in het geval niet aan een criterium is voldaan. Maar daarna was de puntentelling op sommige plekken nog steeds niet helemaal eerlijk. Zo werden er toch punten toegekend als niet onderzocht was of de nutriënten balans nog in orde is. Dit is recht getrokken door in dat geval geen punten toe te kennen. Ook andere misstanden zijn opgelost door het anders toekennen van punten. Ten slotte is gebleken dat niet duidelijk was wat met sommige termen bedoeld werd. Een voorbeeld hiervan is de term ontwikkelingsland. In dit geval is gekozen voor de definitie minst ontwikkelde landen. Een ander voorbeeld is lokaal. Voor dit project geldt dat een gebied binnen een straal van 50 km wordt gezien als lokaal.
Pagina 41 van 42
5.3 Verbeterpunten en vervolg stappen Voordat het systeem daadwerkelijk gebruikt gaat worden moeten er enkele dingen gebeuren. Er moet gekeken worden of ondernemers het systeem kunnen gebruiken. Is het simpel genoeg en kunnen ze het zelf volledig uitvoeren zonder ergens vast te lopen? Daarom moeten verschillende ondernemers (ongeveer 25) het systeem doorlopen om te kijken of ze het snappen. Wanneer blijkt dat veel ondernemers ergens niet uit komen moet dit aangepast worden. Daarnaast is nog niet duidelijk geworden of het systeem op een bestaand product werkt. Er is aan Royal Cosun en Rodenburgh Biopolymers gevraagd om het systeem te testen op één van hun producten. Zij hebben toegezegd dit te doen maar vanwege tijdgebrek is dit niet dit rapport verwerkt. Het is belangrijk dat de testresultaten hiervan worden bekeken en de nodige aanpassingen aan het systeem gebeuren. Bovendien dient getest te worden of door de puntentelling niet te veel biomassa soorten als niet duurzaam worden bestempeld. Wanneer bijvoorbeeld 80% van de biomassa niet duurzaam is kan dit betekenen dat heel veel biomassa inderdaad niet duurzaam is maar het kan ook zo zijn dat de puntentelling en/of waardering van de eindscore niet deugd. In dat geval moet een nieuwe puntentelling of waardering van de eindscore ontwikkeld worden. Ook moet geïnventariseerd worden in hoeverre er overlap bestaat met bestaande certificatiesystemen. Als er veel overlap is kunnen vrijstellingen gegeven worden wanneer een bedrijf al een over een bestaand certificaat beschikt. De BBISS is getest op bestaande producten. Maar als een bedrijf in de beginfase van een biobased project is heeft het heelveel informatie nog niet. Ook (en vooral) in die situatie moet het systeem werken. Daarom moet het de BBISS getest worden op een niet bestaand product. Ten slotte dient bij nieuwe ontwikkelingen op het gebied van biobased economy bekeken te worden of het nodig is om het systeem aan te passen. Wanneer bijvoorbeeld de regels m.b.t. bodemwetgeving veranderen kan het nodig zijn om de criteria hiervan in het systeem aan te scherpen.
Pagina 42 van 42
Bijlagen
bij de afstudeerscriptie Is biomassa wel echt duurzaam? Een inventarisatie tool voor het bepalen van de duurzaamheid bij het gebruik van biomassa.
Jeroen van de Logt
uitgevoerd binnen het lectoraat Duurzame Energie, Avans Hogeschool in het kader van het project Biobased Innovations (Pieken in de Delta, West Brabant) periode:
januari –juli 2011
Bijlagen Inhoud 1. bewerkingsprocessen biomassa .......................................................................................................... 2 2. begrip duurzaamheid .......................................................................................................................... 5 3. berekening ILUC .................................................................................................................................. 6 4. betrokken partijen en stakeholders .................................................................................................... 8 5. details van de inventarisatie................................................................................................................ 9 6. detail overzicht gevonden criteria..................................................................................................... 16 7. gespreksverslagen ............................................................................................................................. 34 Uitwerking interview Willem Wiskerke 17-03-2011 ......................................................................... 34 Uitwerkingen interview Shreepad Karanam ..................................................................................... 36 Uitwerking interview Ella Lammers 21-03-2011 ............................................................................... 39 Uitwerkingen interview Elias Udo de Haes ....................................................................................... 41 Uitwerkingen interview Jarno Dakhorst 06-04-2011 ........................................................................ 45 Uitwerkingen interview Luc Pelkmans (VITO vlaanderen) 13-04-2011 ............................................ 47 8. details van de testresultaten (Sabic) ................................................................................................. 48 9. details van testresultaten (DHV) ....................................................................................................... 49 10. Details van testresultaten (COSUN) ................................................................................................ 50 11. Details van testresultaten (Rodenburgh Biopolymers) ................................................................... 51 12. CO2 balans ....................................................................................................................................... 52 A. Fermentatie/biotechnologie van ‘zuivere substraten’ ................................................................. 56 B. Gewassen die direct als grondstof worden gebruikt .................................................................... 65 C. Reststromen uit landbouw ............................................................................................................ 73 D. Rest/afvalstromen uit beheer wegen, natuur, watergangen etc. ................................................ 80 E. Biogas uit mest en reststromen..................................................................................................... 81 F. Biogas uit hoofdproducten ............................................................................................................ 87 13. literatuur, referenties en websites .................................................................................................. 94 Pagina 1 van 97
1. bewerkingsprocessen biomassa Biomassa als brandstof Wanneer biomassa wordt ingezet als brandstof kan dit op twee verschillende manieren. Via fermentatie kan suiker bevattende biomassa omgezet worden in alcoholen, hoofdzakelijk ethanol, als vervanger of additief van benzine. Plantaardige oliën en dierlijke vetten kunnen via transesterificatie worden omgezet in methylesters wat dient als vervanger of additief van diesel. Bio-alcoholen als vervanger van benzine Bio-ethanol wordt geproduceerd via fermentatie van suikers door anäerobe bacteriën, celstructuren of schimmels. Hiervoor kunnen suikerhoudende gewassen gebruikt worden zoals suikerriet. Nadat suiker, voornamelijk glucose, is omgezet naar ethanol vindt destillatie plaats om de ethanolconcentratie te verhogen (van 5% naar 95%). Wanneer het nodig is wordt ook nog een wateronttrekkende stof toegevoegd om een nog hoger ethanol percentage te bewerkstelligen. Ook zetmeel en cellulose bevattende gewassen kunnen omgezet worden naar bio-ethanol. Zetmeel en cellulose zijn immers polymeren bestaande uit glucose bouwstenen. Echter voor fermentatie naar ethanol zijn wel 1 of 2 voorbehandelingen nodig. In het geval van zetmeel moet een zuur of enzymen worden toegevoegd voor hydrolyse van zetmeel tot glucose. Voor omzetting van cellulose naar bioethanol is nog een extra voorbehandeling noodzakelijk. Cellulose is namelijk opgebouwd uit kristallen en bevat lignine. Dit zorgt ervoor dat cellulose niet gemakkelijk tot glucose wordt omgezet. Daarom is het noodzakelijk cellulose eerst op te lossen in cardoxen, cuprammonium of een sterk zuur om het vervolgens weer terug te winnen d.m.v. wassen. Daarnaast zijn er nog ander methodes die hier niet verder worden behandeld. Productie van bio-ethanol heeft enkele nadelige gevolgen. Zo kan concurrentie met voedselgewassen en een te kort aan veevoer ontstaan (wanneer resten van gewassen worden gebruikt). Ook kunnen grootschalige plantage gebouwd worden ten koste van kleine boerenbedrijven. Vaak wordt ook bos gekapt, ten behoeve van landbouwgrond, wat CO2 emissies met zich meebrengt. Tevens kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen schadelijke effecten voor het milieu teweeg brengen. Daarnaast vindt erosie plaats wanneer de ondergrond niet juist wordt behandeld. Tijdens conversie naar bio-ethanol kan ook eutrofiëring plaatsvinden wanneer afvalstoffen niet correct afgevoerd en verwerkt worden. Tenslotte, wanneer gekeken wordt naar de totale emissies naar de atmosfeer (field to Wheel), vallen die van VOC, CO, NOx, fijnstof en SOx hoger uit dan bij conventionele benzine. (Development, 1983) Methylesters als vervanger van diesel Plantaardige oliën en dierlijke vetten bevatten triglyceride, een ester met daaraan bevestigd drie vrije vetzuren. De omzetting vindt plaats d.m.v. transesterificatie. Daarbij worden de alkylgroepen (CH(n)) van het ester vervangen door alcoholen. Om de reactie te laten plaatsvinden dient een alcohol met een korte keten te worden toegevoegd, meestal methanol. Het proces verloopt in twee fases. In de eerste fase wordt triglyceride door middel van een katalysator afgebroken tot vrije vetzuren (tussenproduct) en glycerol (bijproduct). Vervolgens reageren de vrije vetzuren met methanol tot methylesters en water. Als katalysator wordt een zuur of een base gebruikt, hoofdzakelijk een base (NaOH, KOH). Een te hoge water concentratie in de methanol of een te hoog gehalte aan opgeloste losse vrije vetzuren in de olie of vetten kan verzeping veroorzaken. In dat geval wordt triglyceride omgevormd tot zeep.
Pagina 2 van 97
Zoals eerder beschreven ontstaat bij transesterificatie glycerol. Dit kan verkocht worden. Zodoende draagt glycerol bij aan de economische haalbaarheid van biodiesel en is de CO2 reductie hoger (wanneer dit op de juiste manier wordt toegewezen). Echter niet altijd bestaat er een markt voor glycerol en in dat geval wordt glycerol gezien als een afvalproduct. Naast transesterificatie bestaat er nog een andere methode om diesel uit biomassa te produceren. Bij het zogenaamde Fischer-Tropsch proces wordt biomassa vergast waardoor syngas ontstaat. Syngas bestaat uit koolstofmonoxide en waterstofgas. In de essentiële stap van het Fischer-Tropsch proces worden deze twee gassen omgezet in koolwaterstoffen en water. Bij deze reactie is een katalysator (meestal ijzer of kobalt) nodig. Grootschalige toepassing wordt bemoeilijkt door de hoge benodigde H2:CO verhouding van het syngas. De verhouding hiervan verschilt nogal bij vergassing van biomassa, meestal met een overschot aan koolstofmonoxide, kleinere hoeveelheden methaan en hogere koolwaterstoffen. Door middel van chemische processen kan methaan en koolstofmonoxide omgezet worden naar waterstofgas. Deze processen vragen echter energie wat de energie- en broeikasgasemissies reductie negatief beïnvloedt. Net zoals bij productie van bio-ethanol kan concurrentie met voedsel en veevoer ontstaan. Bovendien kan erosie, ontbossing, eutrofiëring en vervuiling met gewasbeschermingsmiddelen plaatsvinden. De totale uitstoot van CO en NOx is hoger dan bij conventionele diesel (hetzelfde geldt voor Fischer-Tropsch diesel). Voor de uitstoot van broeikasgassen is het nog maar de vraag of deze lager zijn omdat het niet zeker is of er overal een markt bestaat voor glycerol. Wanneer die markt niet bestaat kan de CO2 uitstoot van productie van conventionele glycerol niet worden toegewezen als CO2 reductie bij biodiesel waardoor de balans anders wordt. Ook vormt dit een potentieel gevaar voor vervuiling. Bij Fischer-Tropsch diesel valt de broeikasgasemissie balans wel positief uit (10% van conventionele diesel). (M., 2008) Biomassa voor energiedoeleinden Biomassa is geschikt om energie mee op te wekken. Dit gebeurd door verbranding van droge biomassa. Hierbij ontstaat warmte die tevens wordt gebruikt om elektriciteit mee op te wekken. De energie kan ook indirect worden opgewekt door vergassing (droge biomassa) en anaerobe vergisting (natte biomassa). Methaanproductie door anaerobe vergisting Alle natuurlijk voorkomende organische materialen kunnen anaeroob worden vergist. Bijna al deze materialen bevatten voldoende nutriënten om volledige vergisting te bereiken. De volgende materialen worden meestal gebruikt voor vergisting: resten van gewassen, oud papier, mest en menselijke uitwerpselen. De organische stoffen in deze materialen worden door micro-organismes omgezet in methaan en koolstofdioxide. Voordat de materialen in de vergistingstank worden gestopt dient het eerst vermalen te worden tot blokjes met kleine afmetingen. Het vergistingsproces daarna bestaat uit drie fases. In de eerste fase breken facultatieve micro-organismen (tolerant voor zuurstof) organische polymeren af tot monomeren door middel van enzymatische hydrolyse. Vervolgens zetten ander micro-organismen de monomeren om naar organische zuren die als substraat dienen voor strikt anaerobe (niet tolerant voor zuurstof) methaangenese bacteriën. Het voordeel van anaerobe vergisting is de methaanproductie die voor energiedoeleinden kan worden ingezet. Echter ongeveer 30% van het ontstane biogas bestaat uit CO2 waardoor de broeikasgasemissie balans minder positief uitvalt. Het slib wat overblijft kan als meststof worden gebruikt op landbouwgronden. Hierdoor hoeven minder kunstmatige meststoffen geproduceerd te worden wat een reductie betekent van emissie van verschillende schadelijke stoffen (tijdens kunstmestproductie). Daarnaast wordt de kans op infecties verminderd omdat tijdens vergisting parasieten en ziekteverwekkende bacteriën grotendeels worden vernietigd. Tevens vermindert het weglopen van nutriënten naar de dieper gelegen bodem omdat het overgebleven slib vlak voor het Pagina 3 van 97
zaaien wordt toegebracht. Enig nadeel van anaerobe vergisting kan de verdringing van het alternatief gebruik van resten van gewassen (veevoer) zijn. Hogere alcoholen als stookolie Bij fermentatie van glucose ontstaan ook hogere alcoholen die gebruikt kunnen worden als brandstof in een elektriciteitscentrale of een stoomketel. (Development, Methane Generation From Human, Animal and Agricultural wastes: Report of an Ad Hoc Panel of the Advisory Committee on Technology Innovation, 1977) Biomassa als grondstof Tenslotte kan biomassa als vervanging van (petro-)chemische producten dienen: - constructie materialen; - plastics, rubbers, vezels, harsen; - oplosmiddelen; - koudemiddelen; - verf, coating; - inkt; - gewasbeschermingsmiddelen; - smeermiddelen; - oppervlaktebehandelingsmiddelen; - weekmakers; - houtbeschermingsmiddelen. Wanneer biomassa voor producten gebruikt wordt zijn er vier mogelijkheden om die biomassa te bewerken: bioraffinage, thermo-chemische conversie, biologische conversie en directe toepassing als product of grondstof. Bioraffinage Tijdens bioraffinage wordt de biomassa in afzonderlijke componenten ontleed. De chemische structuur van de afzonderlijke stoffen verandert daarbij niet. Afgescheiden componenten kunnen direct verwerkt worden in producten of via conversie worden omgezet in andere stoffen. Bioraffinage is gebaseerd op bestaande technologische processen zoals extractie, malen, decanteren, hydrolyseren en persen. Het eindresultaat is een mengsel van gelijksoortige verbindingen en niet een spectrum aan eenduidige individuele chemische verbindingen. Vanwege het karakter van dat mengsel en de afwijkende eigenschappen van de geïsoleerde moleculen is het product niet inzetbaar in de bestaande petrochemie. Thermo-chemische conversie De techniek van thermo-chemische conversie bestaat al langer maar wordt nu verder ontwikkeld. Er zijn verschillende methodes om tot thermo-chemische conversie te komen: vergassing, pyrolyse en hydrolyse/pyrolyse met superkritisch water. Bij vergassing wordt biomassa verhit onder toevoeging van kleine hoeveelheden zuurstof. De biomassa valt dan uiteen in verschillende (syn)gassen en houtskool. Pyrolyse vindt op vrijwel dezelfde wijze plaats alleen zonder toevoeging van zuurstof en met hogere temperaturen. De verhouding tussen houtskool en (syn)gassen is anders dan bij vergassing. Bij de laatste methode wordt superkritisch water gebruikt (drie aggregatie fases tegelijkertijd). Het bekendste voorbeeld is het HTU-proces dat als eindproduct een soort ruwe aardolie heeft. Biologische conversie Wanneer micro-organismen organische polymeren omzetten in monomeren kan men spreken van biologische conversie. De monomeren kunnen worden gebruikt als bouwstenen voor chemicaliën of direct als eindproduct omdat de range aan monomeren die ontstaat zeer beperkt is. Daarom is de potentie van biologische conversie als vervanging van de petrochemische industrie hoog. Hiervoor moet echter wel scheiding plaats vinden om de concentratie van de monomeren te verhogen. Filtratie, centrifugatie, extractie, destillatie, indampen en adsorptie worden daarvoor ingezet. Pagina 4 van 97
Een kenmerk van biologische conversie is dat het een hightech techniek is. Bij bioreactoren zijn veel grote stalen vaten, leidingen, kranen en meetapparatuur te vinden. Dit is ook nodig om te komen tot een biobased economy. Er worden namelijk hoge rendementen verlangd en deze zijn alleen mogelijk wanneer het proces geoptimaliseerd is. Dit wil zeggen dat er een reactor is waarin ideale omstandigheden gecreëerd zijn voor een specifieke stam micro-organismen (die soms speciaal ontwikkeld zijn voor dat type proces). Om de ideale omstandigheden te creeëren moet er constant gemeten en bijgestuurd worden. Factoren als zuurstofgehalte, zuurgraad, temperatuur, celdichtheid worden constant gemonitored. Daarnaast dient geroerd, belucht, gekoeld en voedstoffen toe en afvalstoffen afgevoerd te worden. Omdat de reactie snelheid van vele zaken afhankelijk is wordt altijd eerst getest op laboratorium schaal en daarna pas opgeschaald naar industriële processen. Maar bij het opschalen van processen kunnen problemen ontstaan omdat processen op grotere schaal vaak net weer iets anders werken. (Asveld L., 2011) Milieuprestaties De milieuprestaties van producten van bioraffinage zijn vaak beter dan die van hun petrochemische tegenhangers, ook wanneer rekening gehouden wordt met de teelt van gewassen. Zo is de ecoimpact van plantaardige vezels 50% lager dan die van glasvezel, geven plantaardige smeermiddelen een lagere of hooguit vergelijkbare emissie van broeikasgassen gedurende de levenscyclus en zijn significant minder toxisch voor het ecosysteem. Bovendien gebruiken bioplastics uit zetmeel in het gunstigste geval 65% minder fossiele energie en stoten gedurende de levencyclus 65% minder CO2 uit. Een nadeel is wel dat biobased producten veelal duurder zijn (bioplastics zijn 2,5 tot 3 keer zo duur dan plastics uit aardolie). Milieuschade en kosten kunnen gereduceerd worden door het gebruik van restproducten als grondstof. Echter hier kleven ook nadelen aan zo te noemen: het materiaal kan voor de kwaliteit van eindproducten en voor micro-organismen storende stoffen bevatten, er kunnen rest producten ontstaan die tegen meerkosten moeten worden verwijderd, varieert de concentratie van waardevolle componenten enz.. Bij biologische conversie speelt vooral energieverbruik een grote rol. (H.J. (Harry) Croezen, 2006)
2. begrip duurzaamheid De universiteit van Colarado heeft een eigen visie op het begrip duurzaamheid. Volgens hen is het concept duurzaamheid gebaseerd op het vooruitzicht dat mensen en hun maatschappij zijn opgebouwd uit sociale, economische en milieukundige systemen waar tussen voortdurende interactie plaats vindt. De systemen moeten in harmonie of balans gehouden worden om voldoende voordelen aan bewoners te blijven opleveren, nu en in de toekomst. Een duurzame maatschappij is er een die blijft voortbestaan in de toekomst en een menswaardig bestaan blijft bieden aan leden. Duurzaamheid is een ideaal waar voorgestelde acties, plannen en beslissingen tegen afgewogen kunnen worden. De universiteit hanteert 6 principes om het begrip te praktisch toepasbaar te maken. Een maatschappij die duurzaamheid nastreeft probeert: 1. de kwaliteit van leven van burgers te behouden en waar mogelijk te versterken; 2. de lokale economische vitaliteit te verbeteren; 3. sociale gelijkheid en gelijkheid van generaties te promoten; 4. de kwaliteit van het milieu te behouden en waar mogelijk te verbeteren; 5. weerstand tegen natuurrampen te integreren in beslissingen en acties; 6. de bevolking in beslissingen te betrekken. (duurzaamheid) In het boek Environmental Science: Meeting the Challenge of Sustainability staat een andere benadering van het begrip duurzaamheid. De auteurs beschrijven de verschillen tussen wat zij noemen ‘the frontier mentality ‘ en ‘the environmental ethic’. Volgens het boek zit de mensheid in de overgang van ‘the frontier mentality’ naar ‘the environmental ethic’. Pagina 5 van 97
Frontier mentality De eerste is ontstaan in de oudheid en is natuurlijk. De mens wil overleven door zichzelf voort te planten en let daarbij niet op andere levensvormen. Het is dus een egocentrisch wereldbeeld waarbij de mens boven de natuur staat. De natuurlijke bronnen zijn eindeloos en wanneer ergens de hulpbronnen op zijn trekt hij verder naar andere plekken. Ook is de sleutel volgens deze visie dat mens de natuur moet domineren, naar zijn hand zetten. Een trend die de laatste paar eeuwen zichtbaar is dat de mensheid economische groei gelijk stelt aan vooruitgang van de mensheid. Dit is een vorm van korte termijn denken (als het nu maar goed gaat) die tot uitputting en conflicten leidt. Environmental ethic Hier tegenover staat zoals eerder gezegd ‘the envionmental ethic’. Volgens deze visie maakt de mens onderdeel uit van de natuur en wordt naar de wereld gekeken als een samenhangend stelsel van systemen die interfereren met elkaar. Wanneer de mens wil overleven dan dient het samen te werken met de natuur en binnen haar grenzen van groei te blijven. Dit houdt in dat natuurlijke bronnen eindig zijn en we er verstandig mee om moeten gaan. In dit wereldbeeld wordt ontwikkeling i.p.v. economische groei als vooruitgang van de mensheid gezien. Ontwikkeling houdt in dat de economie efficiënter word en dat de mens zich mentaal verrijkt. Hierdoor is de maatschappij op lange termijn handhaafbaar. De laatste visie kan gezien worden als een goede omschrijving van duurzaamheid. Echter deze omschrijving is vrij filosofisch en niet makkelijk toepasbaar in concrete gevallen. Daarom geeft het boek een aantal voorbeelden van praktische definities van het begrip: “Een maatschappij die voorziet in de behoeften zonder de vooruitzichten van toekomstige generaties te verminderen” Lester R. Brown, founder and president Wordwatch Institute; “Duurzaamheid is gelijkheid in de tijd. Als een waarde verwijst het naar gelijke waardering van huidige en toekomstige aspecten in beslissingen” Robert Gilman, founder and director Context Institute; “Duurzaamheid is wijs leven binnen de grenzen van natuurlijke bronnen” Prince Charles; “Acties zijn duurzaam als: 1) er een balans is tussen gebruikte en gegenereerde bronnen 2) bronnen in het begin en op het eind schoon zijn 3) de uitvoerbaarheid, integriteit en diversiteit van natuurlijke systemen hersteld of behouden blijven 4) zij tot verbetering van lokale en regionale zelfvoorzienendheid leiden 5)ze helpen met het creëren van en onderhouden van een maatschappij en cultuur 6) elke generatie het voortbestaan van de volgende garandeert” David MCCLoskey, professor of sociology Seattle University. (Chiras, 1994)
3. berekening ILUC Toekennen van ILUC factoren kan op verschillende wijzen waarvan de twee belangrijkste hier behandeld worden. De eerste aanname is dat 1 hectare die voor de productie van biomassa wordt ingezet ook 1 hectare verschuiving tot gevolg heeft. Dit hoeft lang niet altijd het geval te zijn omdat door de grotere vraag naar landbouwgrond deze grond in het vervolg efficiënter ingezet gaat worden. Bovendien verbeteren de productiemethoden zodat er per hectare land meer opbrengsten zijn. Daarom kan worden aangenomen dat in de meeste gevallen geen 1 op 1 verschuiving plaats vindt. Om de ratio te bepalen waarmee landverschuivingen plaats vinden wordt de productie van biomassa gezien als een extra vraag. Het rapport Indirect land use change emissions related to EU biofuel
Pagina 6 van 97
consumption1 beschrijft een methodiek om de emissies door landverschuivingen voor biobrandstoffen te berekenen. Deze methodiek is in principe ook toepasbaar voor andere toepassingen van biomassa. De methodiek gebruikt statistische gegevens uit het verleden om voorspellingen te doen over de toekomst. Het moet worden opgemerkt dat hierbij gekeken kan worden naar mondiale of regionale gegevens. Wanneer bekend is dat de landverschuiving buiten de regio plaats vindt dan dient gewerkt te worden met mondiale gegevens. Om de broeikasgasemissies door landverschuivingen te berekenen moet de volgende formule toegepast worden: Berekening Broeikasgas emissies (tonCO2/TJ)= efficiëntie gewas (ha/TJ) x ILUC (%) x opbrengst factor voor ontwikkelingslanden x gemiddelde emissies door omzetting van landschapstype (tonCO2/ha/y). Efficiëntie gewassen De opbrengsten van verschillende gewassen kan gevonden worden in de databank van FAO (FAO stat2). ILUC factor Voor de bepaling van de ILUC factor wordt aangenomen dat extra vraag wordt voorzien door efficiëntere productie en door expansie van land. De ratio tussen die twee percentages is de ILUC factor. De data is afkomstig uit databanken (FAO stat) met ‘records’ uit voorgaande jaren. Opbrengst factor Omdat opbrengsten per regio verschillen (efficiëntie van gewassen is in ontwikkelingslanden doorgaans veel lager) dient in het geval van ILUC effecten buiten de regio, gewerkt te worden met een opbrengst factor. Omzetting landschapstype Tenslotte dient gekeken te worden voor welk landschaptype de landbouwgronden in de plaats komen. Hiervoor wordt data van IMAGE (gekalibreerd met data van FAO stat) en gegevens van de IPPC richtlijn. De data van IMAGE geeft aan wat de oorspronkelijke landschapstypes zijn. Gegevens van de IPPC richtlijn geven inzicht in de koolstofvoorraad van verschillende landschaptypes (dus ook van emissies bij verandering van landschaptype). Door deze gegevens te combineren kan de gemiddelde emissie door verandering in landschaptype per hectare per jaar worden bepaald (regionaal of mondiaal). Uitkomst Nu is alles ingevuld en wanneer de formule wordt uitgerekend is de uitkomst de broeikasgasemissies per TJ energiegewas per jaar door indirecte landverschuivingen. Wanneer deze methode ook voor biogrondstoffen wordt ingezet dient gerekend te worden met ton materiaal i.p.v. de energie inhoud. Onzekerheden Onzekerheden ontstaan door het gebruik van gemiddelden voor de emissie per hectare voor verandering van landschapstype. Dit geldt ook bij de bepaling van de ILUC factor omdat daar gemiddelden (gebaseerd op data uit het verleden) gebruikt zijn. Wellicht presteren bedrijven (veel) beter dan deze gemiddelden. In dat geval kunnen zij hun eigen waarden gebruiken zolang zij dit zelf aantonen en zolang toezichthouders dit kunnen verifiëren. Ook ontstaan onzekerheden doordat een aantal toepassingen van biomassa gebaseerd zijn op het gebruik van bijproducten. Er zijn verschillende methoden om landgebruik aan bijproducten toe te wijzen. Veel methoden zijn gebaseerd op aannamen. Door het uitvoeren van empirisch onderzoek ontstaat meer duidelijkheid over de allocatie problemen.
1
Indirect land use change emissions related to EU biofuel consumption: an analysis based on historical data: Environmental Science & Policy; Volume 14; Issue 3; May 2011; Pages 248-257: Koen P. Overmars, Elke Stehfest, Jan P.M. Ros, Anne Gerdien Prins 2
http://faostat.fao.org/site/567/default.aspx#ancor
Pagina 7 van 97
Het is belangrijk een ruime tijdschaal te kiezen voor de data die gebruikt word bij het berekenen van gemiddelden. Er zijn namelijk grote fluctuaties binnen een korte tijdsperiode die wanneer de tijdschaal niet groot genoeg is niet representatieve gegevens leveren. In de methodiek worden emissies door intensivering van de landbouw (emissie van N2O door gebruik van meststoffen) niet meegenomen. Dit is belangrijk om op te merken omdat deze een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren aan de totale uitstoot van broeikasgassen. Tenslotte ontstaat een afwijking omdat gegevens uit het verleden gebruikt zijn. De vraag naar voeding zal namelijk toenemen in de toekomst waardoor meer land zal worden ontgonnen. Hierdoor verandert de ILUC factor.
4. betrokken partijen en stakeholders Willem Wiskerke: wetenschappelijk publicist bij de groep klimaat en energie van Natuur- en milieu (onafhankelijke milieuorganisatie in Nederland) Ella Lammers: sectretaris van de Commissie Duurzaamheidsvraagstukken (Commissie Corbey). Zij was ook secretaris van de Commissie Cramer en werkte bij Senternovem en het instituut voor milieuvraagstukken van de vrije universiteit. Sreepadaraj Karanam: Hij is momenteel product ontwikkelaar bij Sabic Plastics (plastic fabrikant in o.a. Bergen op Zoom) en heeft ook bij GE Plastics gewerkt als product ontwikkelaar. In 2003 heeft hij zijn Ph.D “Polymer Syntheis, Structure, Property Relationships” behaald aan de TU Eindhoven. Prof. dr. H.A. (Helias) Udo de Haes: Afgestudeerd in 1968 in Leiden en daarna zijn PhD. behaald bij het Max Plank institüt für Verhaltenphysiologie. Na enkele jaren bij de TU Delft gewerkt te hebben is hij directeur geweest van het interfacultair instituut CML (centrum voor milieu Leiden) van de Leiden Universiteit geweest. Daarnaast is hij lid geweest van verschillende Commissies m.b.t. LCA (voor het LCA Steering Committee of SETAC-Europe is hij zelfs voorzitter geweest).Momenteel is hij gepensioneerd als directeur van CML maar nog erg actief in het veld van LCA (voorzitter van de Dutch Timber Procurement Assessment Committee en Technical Committee 383 on biomass for energy applications). Jarno Dakhorst: Adviseur bij de groep SBU Energy Resources van NEN Luc Pelkmans: Projectmanager bij het Vlaamse Vito (vergelijkbaar met ECN) en voorzitter van de projectgroep Bio-energie binnen 'Transition Energy and Environment‘ van VITO. Aldert van der Kooij: projectmanager water, milieu en innovatie van DHV Ronald Kalwij: milieucoördinator van Royal Cosun Michel Verdaas[marketing]/Jaap van Heems[hoofd R&D]: van Rodenburgh biopolymers
Pagina 8 van 97
5. details van de inventarisatie Algemeen
Cradle to Cradle : (vrijwillig) (C2C, 2011) Een C2C certificaat kan voor meer producten worden aangevraagd dan alleen biomassa. Producten met een C2C certificaat is goed i.p.v. minder slecht. Het certificaat staat voor zowel een milieuvriendelijk product als een sociaal rechtvaardig product. Bij certificatie wordt gekeken naar de producten zelf, bedrijfsvoering en het fabricageproces. Dit houdt in dat gezonde materialen en duurzame energie gebruikt moeten worden en gekeken moet worden naar watergebruik en sociale verantwoordelijkheid. Speciale aandacht gaat uit naar intelligent design, wat zoveel wil zeggen dat het product ontworpen wordt met het oog op recycling (of liever nog upcycling) of composteerbaarheid. Toetsingskader voor duurzame biomassa van VROM (2007): (in eerste instantie vrijwillig) De projectgroep “Duurzame productie van biomassa” onder voorzitterschap van prof. Dr. Jacueline Cramer heeft in opdracht van de overheid verschillende visies op duurzame productie bij elkaar gebracht. Aan de hand hiervan zijn criteria opgesteld waaraan biomassa moet voldoen om de stempel duurzaam te krijgen. Het spreekt voor zich dat deze criteria voor Nederlands biomassa gebruik geldt. Echter het is waarschijnlijk dat, dat een groot deel, van de criteria wordt overgenomen door de EU. De duurzaamheid wordt over de gehele keten getest waarbij 6 principes worden gebruikt die grotendeels gebaseerd zijn op de triple p benadering. De 6 principes/thema’s zijn: broeikasgasemissies, concurrentie met voedsel en andere lokale toepassingen, biodiversiteit, milieu, welvaart en welzijn. NTA 8080:(verplicht) (NTA 8080, 2011) Deze Nederlandse Technische Afspraak beschrijft eisen voor duurzame biomassa (alle aggregatie toestanden) die wordt ingezet voor energiedoeleinden. Maar ook reststromen (stromen met minder dan 10% van de economische waarden van het hoofdproduct) worden meegeteld. Bedrijven of organisaties uit de gehele keten kunnen een certificaat aan vragen. Kleine stakeholders hoeven aan bepaalde voorwaarden niet te voldoen zoals bijdrage aan lokale welvaart en consultatie van belanghebbende. In de NTA 8080/8081 zijn zowel milieu, sociale en economische criteria opgenomen. Bovendien wordt rekening gehouden met biodiversiteit en koolstofvastlegging. De duurzaamheidscriteria gelden voor de gehele keten (behalve de criteria uit hoofdstuk 5). Een NTA certificaat is verplicht bij aanvraag van SDE subsidie. Meer informatie over de inhoud van de NTA 8080 is te vinden in hoofdstuk 5.1 van het hoofdrapport (BBISS is grotendeels de NTA 8080). Greengold label: (vrijwillig) (greengold label, 2011) Het green gold label certificeert duurzame biomassa voor energiedoeleinden. Tijdens certificering wordt de productie, verwerking, transport en eindgebruik meegenomen. Het label is wereldwijd aanvraagbaar en in totaal is al 5 mln. ton biomassa gecertificeerd door greengold label. Iets meer dan 25 leveranciers van biomassa zijn gecertificeerd door de certificatie instantie “Control Union Certifications”. Het label is in 2002 opgericht door Essent en Skall international. Het label is een protocol voor de import van duurzame biomassa en test de biomassa op technische, milieukundigeen economische aspecten van omzetting van schone biomassa in duurzame energie. Ethical and biodiversity: (vrijwillig) (ethical biotrade, 2011) “The Union for Ethical BioTrade” is een non-profit organisatie, opgericht in 2007, en promoot het ‘oogsten’ van ingrediënten, die komen van producenten in gebieden met veel inheemse dier- en Pagina 9 van 97
planten soorten, met respect. Leden beloven dat zij bijdragen aan het vergroten van biodiversiteit, traditionele kennis (culturen) respecteren en winsten eerlijk verdelen over de gehele keten. De criteria van certificering zijn gebaseerd op de “United Nations Conference on Trade and Development”. Te weten: duurzaam gebruik van biodiversiteit, eerlijke winstdeling, sociaaleconomische duurzaamheid, naleving van nationale- en internationale wetgeving, respect voor de rechten van actoren in ‘Biotrade activities’ en duidelijkheid over eigendomsrechten van land. CO2 footprint:(vrijwillig) (DHV: CO2 footprint) Bij een CO2 footprint wordt de totale netto CO2 uitstoot van een product berekend. Het gaat hierbij om de totale uitstoot over de gehele keten. Voor certificering, en compensatie, zijn verschillende instanties. Om de CO2 uitstoot te bepalen zijn veel verschillende rekenmethoden ontwikkeld, allemaal met verschillende uitkomsten. Momenteel bestaat geen overkoepelende organisatie die over een uniform standaard beschikt. Clean Development Mechanism (CDM): (vrijwillig) (CDM) Door CDM kunnen CO2 credits worden toegekend aan emissiereductie projecten in ontwikkelingslanden. Dan kunnen de credits per ton CO2 equivalent verkocht worden aan geïndustrialiseerde landen die de credits kunnen inzetten om te voldoen aan het kyoto protocol. ISO 14001:(vrijwillig) (ISO 14001, 2011) ISO 14001 is een certificaat voor milieumanagement systemen en kan voor alle producten worden aangevraagd, dus niet alleen biomassa. In de normen van ISO 14001 staan geen regels voor de producten maar alleen regels voor het management systeem. Dit houdt in dat milieuaspecten volgens de regels gemonitored worden zodat aan wetgeving voldaan wordt en het bestuur van het bedrijf wel overwogen beslissingen op het gebied van milieu kan nemen. International Sustainability and Carbon Certification (ISCC): (vrijwillig) (ISCC, 2011) De ISCC is het eerste internationale certificatie systeem dat de duurzaamheid en broeikasgas besparing aantoont voor alle soorten biomassa. Bij certificering staan de thema’s broeikasgassen, duurzaam landgebruik, bescherming van de ‘biosfeer’ en sociale duurzaamheid centraal. Bij dit certificaat wordt duurzaamheid en broeikasgas besparing tijdens productie van biomassa gegarandeerd. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO): (vrijwillig) (MVO, 2011) Bedrijven die MVO hanteren streven naar een balans tussen People (maatschappij), Planet (milieu) en Profit (economie). Nederlandse bedrijven kunnen een MVO certificaat aanvragen en instappen op 1 van de 5 niveaus van de MVO prestatieladder. Tijdens certificatie worden eisen gesteld voor de managementsystemen en niet voor de producten of processen zelf. LCA: (vrijwillig) (RIVM: LCA, 2011) Met behulp van een LCA kan de invloed van producten en menselijke activiteiten op het milieu in kaart worden gebracht. Het geeft echter geen inzicht in sociale- en economische facetten. Bij het uitvoeren van een LCA wordt door middel van speciale rekenmodellen de hele cyclus, van winning van grondstoffen tot afvalverwerking (of hergebruik), doorgelicht. Een LCA wordt in verschillende stappen uitgevoerd waarvan de belangrijkste zijn:
Pagina 10 van 97
LCI – life cycle inventory: In deze stap wordt informatie verzameld over schadelijke stoffen die tijdens de levenscyclus worden uitgestoten en de grondstoffen en energie die gebruikt worden. Maar ook productie van geluid of stank kunnen deel uitmaken van de LCI LCIA – life cycle impact assesement: In deze stap worden de inventarisatiegegevens beoordeeld hiermee ontstaat een beeld van de milieueffecten waarvoor het product of activiteit verantwoordelijk is. Door het uitvoeren van een LCA wordt een milieuprofiel verkregen van een product of activiteit. Hierin is te zien welke milieueffecten de belangrijkste rol spelen. Door middel van deze inzichten kan effectief beleid worden opgesteld en uitgevoerd. Daarnaast kan een LCA dienen voor het beoordelen van producten waardoor deze gecertificeerd kunnen worden. Het doen van een LCA is niet verplicht maar kan wel voor alle producten en activiteiten worden uitgevoerd.
Biobrandstoffen Roundtable on sustainable biofuels:(vrijwillig) (RSB Principles & Criteria for Sustainable Biofuel Production, 2010) “The Roundtable on Sustainable Biofuels” (RSB) is een international initiatief gecoördineerd door het energy centrum in EPFL in Lausanne. RSB brengt boeren, bedrijven, NGO’s, experts, overheden en inter-govermental agencies samen die bezorgt zijn over de duurzaamheid van productie en verwerking (dus niet het eindgebruik) van biobrandstoffen. Het RSB heeft een certificatie systeem ontwikkeld met duurzaamheid standaarden die milieukundige, sociale en economische (triple P) aspecten bevatten. De criteria zijn tot stand gekomen door een proces wat transparant en open is en waarbij meerder stakeholders betrokken zijn geweest. Tijdens certificering worden de volgende principes in acht genomen: naleving van wetgeving, planning en monitoring, broeikasgasemissies, mensen- en arbeidsrechten, plattelands- en sociale ontwikkeling, lokale voedselvoorziening (dus geen medicijnen ed.), conservatie (biodiversiteit), bodem, water, lucht, afvalmanagement en eigendomsrechten van land. RTRS: Roundtable on Responsible Soy: (vrijwillig) (responsible soy, 2011) “The Round Table on Responsible Soy” RTRS is een internationaal initiatief, bestaande uit meerdere stakeholders, dat het gebruik en produceren van verantwoorde soja bevordert. Vanaf 2011 kunnen bedrijven zich laten certificeren. Tijdens certificering wordt de triple p benadering (milieu, maatschappij en economie) in acht genomen. Bij de controle wordt gecontroleerd op de volgende thema’s: naleving van wetgeving, goede arbeidsomstandigheden, goede relaties met de plaatselijke gemeenschap, milieukundige verantwoordelijkheid en goede landbouwpraktijken. Deze thema’s worden gecheckt voor producenten, verwerkers en handelaren van soja (dus niet eindgebruikers). Hout FSC: Forest Stewardship Council: (vrijwillig) (fsc, 2011) FSC is een internationaal certificaat van een organisatie bestaande uit meerdere stakeholders en leden uit meer dan 50 landen. Het certificaat garandeert verantwoordelijk bos management wereldwijd. FSC producten worden gevolgd van de bossen waar ze vandaan komen tot aan de eindgebruiker. Zowel milieukundige, sociale, economische, culturele en spirituele aspecten worden meegenomen tijdens certificering. FSC hanteert de volgende tien principes/thema’s: naleving van Pagina 11 van 97
wetgeving, inachtneming van eigendomsrechten van land, respect voor de rechten van inheemse volkeren, goede omstandigheden voor arbeiders en de lokale gemeenschap, gelijke verdeling van winst, reductie van(milieu)impact van kap, up to date managementplan, monitoring van het bos, goed onderhoud van High Conservation Value Forest en bijdragen aan herbebossing. PEFC: The Programme for the Endorsement of Forest Certification (PEFC):(vrijwillig) (PEFC, 2011) PEFC is wereldwijd het grootste bos certificatie systeem. Met de standaarden probeert de organisatie te bereiken dat iedereen kan profiteren van ecologische, sociale en economische voordelen van bossen. De organisatie is onafhankelijk en regeringen maken er geen deel van uit. Het PEFC certificaat staat garant voor een verantwoordelijk product dat door de hele keten is gevolgd en gecontroleerd. Biogrondstoffen EN-13432 (composteerbare plastics): (vrijwillig) (EN-13432, 2011) Verpakkingen welke conform de Europese Norm EN-13432 zijn gefabriceerd, zijn zodanig afbreekbaar dat het grootste gedeelte van de resulterende compost uiteindelijk uiteenvalt (in kooldioxide, biomassa en water). Een verpakking is composteerbaar (oftewel biologisch afbreekbaar) wanneer aan de onderstaande criteria wordt voldaan: -
het materiaal en zijn relevante organische bestanddelen zijn van nature biologisch afbreekbaar (aan te tonen door middel van laboratoriumproeven); de ontbinding van het materiaal gebeurt in een verwerkingsproces voor biologisch afval; het product mag geen nadelig effect hebben op het composteerproces;
- de kwaliteit van de compost mag door het product niet nadelig beïnvloed worden. Alle producten welke gecertificeerd zijn volgens EN-13432 zijn voorzien van het kiemplantlogo.
Pagina 12 van 97
OK compost (home): (vrijwillig) (OK kompost, 2011) Het OK-compost certificaat garandeert dat de grondstof in een industriële composteringsinstallatie binnen 12 weken uiteen valt. De volledige biodegradatie duurt 6 maanden. Bij deze afbraak is soms een temperatuurspiek nodig. Deze producten kunnen dus niet bij particulieren gecomposteerd worden, wat wel mogelijk is bij producten met een OK-compost Home certificaat. Dit certificaat garandeert dat de grondstof in een privé-composteeruitrusting kan worden gecomposteerd en geen negatieve invloed heeft op de kwaliteit van de compost. Het OK-compost home certificaat garandeert dat de grondstof in compostvaten, composthopen, compostbakken gecomposteerd wordt. Wanneer het composteringsproces juist verloopt, vallen de producten binnen 4 maanden uiteen. Bij een temperatuur van 20°C biodegraderen de producten in 6 maanden. BRC/IOP: traceerbaarheid grondstoffen (vrijwillig) (BRC/IOP, 2011) Deze certificering richt zich in eerste instantie op het toepassen van goede hygiëne waardoor voorkomen wordt dat verpakkingsmaterialen vervuild worden met schadelijke stoffen. Naast goede hygiëne zijn de traceerbaarheid van materialen en de controle op de kwaliteit ook van belang. Working landscapes certificate (onder andere bioplastics): (vrijwillig) (working landscapes, 2011) Het “Working Landscape Certificaat” is een initiatief van het “Institute for Agriculture and Trade Policy” en Green Harvest Technology. Dit certificaat is bedoeld om ‘nieuwe’ biogrondstoffen zoals bioplastics te promoten. Tijdens certificatie wordt getoetst op extra welvaart voor de desbetreffende boeren en het verbeteren van ecologische impact tijdens productie. De boer kan twee producten verkopen het product zelf en de gekwantificeerde ecologische ‘credits’. Dit houdt in dat de duurzaam geproduceerde biogrondstof niet per definitie in een duurzaam product terecht hoeft te komen. De ecologische credits kunnen per acre verkocht worden om te verkomen dat te intensief gebruik van land plaatsvindt. Een aantal criteria zijn: gebruik van niet genetisch gemodificeerde gewassen, geen continu gebruik van een stuk land (braakland), grondcontroles voor monitoring van meststoffen en geen gebruik van carcinogenen, voorkoming van bodemerosie Greenguard: (vrijwillig) (greenguard, 2011) Greenguard is een internationaal instituut dat bouwmaterialen voor gebouwen en woningen certificeert. Een door Greenguard gecertificeerd product is niet schadelijk voor het binnenklimaat. Dus het bevat geen schadelijke chemicaliën voor bewoners of gebruikers van het gebouw of woning. Bovendien draagt het niet bij aan een slechte kwaliteit van de binnenlucht. Biomassa voor energiedoeleinden LABORELEC: (vrijwillig) (LABORELEC, 2011) LABOREC is een onderzoekscentrum voor energieproductie van GDF/SUEZ. Dit centrum onderzoekt ook of biomassa geschikt is voor verbranding. Daarbij wordt alleen de verbranding van biomassa zelf in ogenschouw genomen. Op de volgende zaken wordt gelet: energie-inhoud, emissies van zwavel, stikstof en CO2 uit de schoorsteen, slak- en roet vorming, corrosie en vervuilende stoffen die vrijkomen bij verbranding. Het is duidelijk dat dus niet de gehele keten wordt onderzocht maar alleen het eindgebruik. Vattenfall criteria: (vrijwillig) (vattenfall, 2011) Vattenfall is een energiemaatschappij die NUON heeft overgenomen. Vattenfall werkt momenteel aan criteria waaraan biomassa moet voldoen om door hun als energiebron te worden gebruikt. Dit Pagina 13 van 97
houdt in dat niet alleen wordt gekeken naar de directe gevolgen zoals broeikasgasemissies maar ook naar gevaar voor ontbossing en verlies aan koolstofvoorraad in de bodem. Pas wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan kan de biomassa als brandstof dienen voor een elektriciteitscentrale. Bij beoordeling wordt gekeken naar productie van biomassa en naar emissies bij verbranding. Dus er is geen sprake van een ketenanalyse omdat transport en eventuele voorbehandeling niet wordt doorgelicht. TÜV SÜD: (vrijwillig) (TÜV SÜD, 2011) TÜV SÜD is een certificerende instelling die actief is de EU, VS en het verre oosten. Het certificeert allerlei producten en diensten waaronder biomassa. Tijdens certificatie wordt de gehele keten doorgelicht op de volgende punten: duurzame productie van biomassa, bescherming van de biodiversiteit, traceerbaarheid en reductie van broeikasgas emissies. EUGENE: (vrijwillig) (Network, 2007) EUGENE is een Europese instelling die verschillende nationale labels en certificatiesystemen voor groene elektriciteit samenbrengt en 1 uniform standaard voor groene elektriciteit heeft ontwikkeld. In het geval van biomassa mogen de grondstoffen zowel van energie gewassen als van gewasresten en afval afkomstig zijn. Wanneer gekozen wordt voor biomassa van energiegewassen dan dient het FSC gecertificeerd te zijn. Voor biomassa zoals stro dient gekeken te worden naar water- en pesticide gebruik en nationale best beschikbare technieken. Echter harde eisen worden niet gesteld. De producent van stro moet alleen een lager water- en pesticide verbruik nastreven. Tijdens certificering wordt niet gekeken naar sociale- en economische aspecten. Het label kan alleen worden gezien als een bewijs dat de energie groen is en de eerder genoemde aspecten. Wanneer de biomassa FSC gekeurd is, is wel sprake van een ketenanalyse. Landbouw EUREPGAP: Euro-Retailer Produce Working Group (EUREP) en Good Agricultural Practices (GAP): (vrijwillig) (Eurepgap, 2011) GAP is een wereldwijde organisatie die toe ziet op goed landbouwpraktijken. Het certificaat is vooral bedoeld voor voedselgewassen maar kan ook toegepast worden op teelt van biogrondstoffen en biobrandstoffen. Het betreft hier alleen certificering van productie van grond- en brandstoffen. Verder bevat de website geen aanvullende informatie.
SAN: Sustainable Agricultural Network: (vrijwillig) (SAN, 2011) Het SAN certificaat van “The Rainforest Alliance” is een internationaal certificaat dat wordt toegepast om de hoofdzakelijke oorzaken van milieuschade en ontbossing tegen te gaan. Het gaat hierbij om houtkap, uitbreiden van landbouwgebieden, vee en toerisme. Tijdens certificering wordt op de volgende zaken gelet: tegengaan van ontbossing, veranderen van zaken doen, bescherming van wilde dieren en het tegengaan van armoede en klimaatsverandering. IFOAM: (vrijwillig) (IFOAM, 2011) IFOAM is een wereldwijde organisatie die verschillende nationale instellingen voor organische producten, van over de hele wereld, samenbrengt. In totaal zijn 750 leden vanuit 116 landen aangesloten en is 26 mln. hectare land IOFOAM gecertificeerd. Deze organisatie zorgt ervoor dat er één uniform framewerk van normen en standaarden is waar organische producten aan getoetst Pagina 14 van 97
kunnen worden. IFOAM levert een garantie dat door hun gecertificeerde producten uit organische bestanddelen bestaan. Het certificaat is van toepassing op organische landbouw dus niet op de gehele keten. Bij certificering worden de volgende principes gebruikt: gezondheid, ecologie, rechtvaardigheid en zorg. Er wordt zowel rekening gehouden met de triple P benadering en de volgende generatie. Mensenrechten/arbeidsomstandigheden ILO: International Labour Organisation:(verplicht) (ILO, 2011) De “International Labour Organisation” stelt internationale arbeidsstandaarden op en ziet toe op naleving ervan. Ieder land en bedrijf dient zich aan de standaarden van de organisatie te houden. De organisatie richt zich op het promoten van sociale rechtvaardigheid en internationaal aanvaarde mensenrechten. Haar missie is om goede arbeidsomstandigheden te bevorderen omdat dit essentieel is voor welvarendheid. Social Accountability International — Human Rights at Work: (vrijwillig) (Social Acountability, 2011) De SA8000 standaard is in het bijzonder bedoeld voor naleving van mensenrechten. Desondanks is het standaard niet verplicht. Diegene die wel het standaard naleven hebben beleid en procedures ter bevordering van de bescherming van mensenrechten van arbeiders. Daarbij wordt gelet op de volgende punten: kinderarbeid, gedwongen arbeid, gezondheid en veiligheid, vrijheid to het organiseren van vakbonden, discriminatie, discipline (geen zweepslagen ed.), werktijden, compensatie en management systemen. Fairtrade:(vrijwillig) (Fairtrade, 2011) Fairtrade is een samenwerkingsverband tussen consumenten en producenten. De winsten van producten met het logo worden eerlijk verdeeld. De boeren krijgen dus ook een aanzienlijk deel van de winst.
Pagina 15 van 97
6. detail overzicht gevonden criteria
Pagina 16 van 97
Grondstof/Energie
<3
beide
beide
Grootschalig/Kleinschalig
Import/Binnenland
gehele keten 3
Aantal systemen waarin verwerkt
In het geheel mag er geen sprake zijn van verdringingseffecten (dus niet alleen voeding en landgebruik)
Overig
In C2C
gehele keten 2
In FSC
toepassing van de hoogst mogelijke waarde van biomassa dient eerst te gebeuren
In NTA8080/toetsingskader Cramer
Soort criterium (1: procedureel, 2: kwalitatief, 3: kwantitatief) In LCA
Criterium
Deel van de keten
Categorie Overig
beide
<3
beide
beide beide
Procedureel
Handelaren dienen gehele keten 2 koopcontracten af te sluiten met daarin vermeldt: overeengekomen volumes, prijs, kwaliteit, betalingsvoorwaarden, levervoorwaarden
<3
beide
beide
beide
Procedureel
Producenten mogen om een gehele keten 3 aanbetaling van maximaal 60% vragen behalve wanneer een producent bekend staat niet te leveren (erkend door een derde partij)
<3
beide
beide
beide
Procedureel
Er is een kaart van de productie boerderij beschikbaar, data over de ‘verbouwhistorie’ is aanwezig
1
<3
beide
beide
beide
Procedureel
Verplichte documenten productie worden minimaal twee jaar bewaard, de boer doet regelmatig aan zelfbeoordeling en onderneemt actie wanneer nodig
1
<3
beide
beide
beide
Procedureel
Voldoen aan tripartite productie declaration of, concerning Multinational Enterprises and Social Policy, universele
3
>3
beide
beide
beide
x
Pagina 17 van 97
rechten van de mens,
Economie
De organisatie is winstgevend of heeft een managementplan dat er voor zorgt dat ze het worden
gehele keten 3
<3
beide
beide
beide
Sociale Het bedrijf doet eerlijk omstandigheden zaken (minimaliseren van nadelige gevolgen voor gemeenschap, corruptie, ethisch verantwoord lobbyen, kartelvorming)
gehele keten 2
>3
beide
beide
beide
Sociale afspraken van conventie 87 productie omstandigheden en 98 van de ILO dienen nageleefd te worden
3
x
<3
beide
beide
beide
Sociale schade aan eigendommen productie omstandigheden en andere zaken van de lokale bevolking wordt vergoed en zoveel mogelijk voorkomen
3
x
<3
beide
beide
beide
Uitstoot Alle chemicaliën in product gehele keten 3 schadelijke stoffen >100ppm geïdentificeerd
x
<3
beide
beide
beide
Uitstoot Geen PVC, Chloroprene of schadelijke stoffen gerelateerde stoffen toegestaan
x
<3
beide
beide
beide
x
<3
beide
beide
beide
Uitstoot Ontwikkeling van strategie gehele keten 1 schadelijke stoffen voor optimalisatie van problematische chemicaliën
x
<3
beide
beide
beide
Uitstoot Halogene koolwaterstoffen, gehele keten 3 schadelijke stoffen zware metalen <100ppm
x
<3
beide
beide
beide
<3
beide
beide
beide
gehele keten 3
Uitstoot Alle materialen worden gehele keten 1 schadelijke stoffen getest op effecten op gezondheid en ecotoxiciteit
x
Uitstoot Producten worden niet gehele keten 3 schadelijke stoffen ‘besmet’ met onbekende stoffen + potentieel gevaar daarop wordt in kaart gebracht Uitstoot Onderzoek naar uitstoot schadelijke stoffen schadelijke stoffen
gehele keten 1
x
>3
beide
beide
beide
Uitstoot Onderzoek naar geluids- en gehele keten 1 schadelijke stoffen stankproductie
x
<3
beide
beide
beide
Pagina 18 van 97
Uitstoot Het bedrijf rapporteert over gehele keten 1 schadelijke stoffen uitstoot van: broeikasgassen, stoffen die de ozonlaag aantasten, Nox|SO2|PM10 (+plan ter reductie), afval, water, chemische stoffen, olie of brandstoffen. Uitstoot Er worden maatregelen schadelijke stoffen genomen om de uitstoot van NOX|SO2|PM10 en stoffen die de ozonlaag aantasten te verminderen
x
gehele keten 2
Uitstoot Rapportage luchtemissie bij productie en 1 schadelijke stoffen productie, verwerking en transport afvalbeheer
x
<3
beide
beide
beide
<3
beide
beide
beide
>3
beide
beide
beide
Uitstoot Emissies van schadelijke stoffen bouwmaterialen en meubilair worden getest volgens GGTM.P066
eindgebruik
3
<3
beide
beide
beide
Uitstoot Gedurende 168 uren mag schadelijke stoffen de concentratie in gebouwen met deze materialen niet hoger zijn dan:(tabel in visio)
eindgebruik
3
<3
beide
beide
beide
Uitstoot De hoeveelheid stikstof en eindgebruik schadelijke stoffen zwavel in de biomassa dient te worden bepaald
1
<3
beide
beide
beide
Grondstof, energie Maak waterverbruikplan, gehele keten 1 en waterverbruik bepaal waterverbruik, introduceer maatregelen voor minder waterverbruik en hogere waterkwaliteit
>3
beide
beide
beide
>3
beide
beide
beide
>3
beide
beide
beide
<3
beide
beide
beide
Grondstof, energie Rapportage water verbruik productie en 1 en waterverbruik verwerking Grondstof, energie Het bedrijf neemt gehele keten 1 en waterverbruik maatregelen om het grondstoffen en energieverbruik in kaart te brengen Grondstof, energie Het bedrijf neemt en waterverbruik maatregelen om grondstoffen uit afval of hergebruik en energie uit hernieuwbare bronnen te vermeerderen
gehele keten 2
x
x
Pagina 19 van 97
Grondstof, energie biofuels operaties mogen gehele keten 2 en waterverbruik niet bijdragen aan het opraken van grond- en oppervlaktewaterbronnen
>3
beide
beide
beide
Grondstof, energie Het bedrijf neemt en waterverbruik maatregelen ter reductie van gebruik van water uit schaarse bronnen of waar ecosystemen of leefgebieden worden aangetast
<3
beide
beide
beide
gehele keten 2
Grondstof, energie Irrigatie moet efficiënt zijn productie en waterverbruik en gemonitored worden
2
<3
beide
beide
beide
Grondstof, energie Afvalwater moet en waterverbruik hergebruikt worden
productie
2
<3
beide
beide
beide
Grondstof, energie Wegspoeling van pesticiden productie en waterverbruik en meststoffen moet voorkomen worden
2
>3
beide
beide
beide
>3
beide
beide
beide
x
<3
beide
beide
beide
x
<3
beide
beide
beide
x
<3
beide
beide
beide
<3
beide
beide
beide
Grondstof, energie De waterkwaliteit moet en waterverbruik onderzocht te worden
gehele keten 1
x
Grondstof, energie 50% Duurzame en waterverbruik energiebronnen
productie en 3 transport
Grondstof, energie Bepaal energie verbruik en waterverbruik
productie en 1 transport
Grondstof, energie 100% duurzame en waterverbruik energiebronnen
verwerking
Grondstof, energie Er wordt geen water en waterverbruik gewonnen uit niet hernieuwbare bronnen
productie en 2 verwerking
Wetgeving, De organisatie voorkomt arbeids- en onethische (oneerlijke) mensenrechten, deals eigendomsrechten
gehele keten 2
>3
beide
beide
beide
Wetgeving, De organisatie voldoet aan gehele keten 3 arbeids- en relevante internationale mensenrechten, convenanten, eigendomsrechten milieuwetgeving en goede handelspraktijken
>3
beide
beide
beide
>3
beide
beide
beide
x
3
Wetgeving, De organisatie neemt gehele keten 2 arbeids- en maatregelen om te mensenrechten, voorkomen dat eigendomsrechten mensenrechten worden geschonden en er zijn geen aanwijzingen van disrespectvol gedrag en
x
x
Pagina 20 van 97
discriminatie
Wetgeving, Het bedrijf voldoet aan alle gehele keten 3 arbeids- en wet- en regelgeving mensenrechten, eigendomsrechten
x
>3
beide
beide
beide
Wetgeving, Mensenrechten en gehele keten 3 arbeids- en arbeidsrechten worden niet mensenrechten, geschonden en werknemers eigendomsrechten en belanghebbende hebben het recht zich te verenigingen
x
>3
beide
beide
beide
<3
beide
beide
beide
>3
beide
beide
beide
>3
beide
beide
beide
>3
beide
beide
beide
x
>3
beide
beide
beide
x
<3
beide
beide
beide
x
>3
beide
beide
beide
Wetgeving, Het welzijn en de arbeids- en gezondheid van de mensenrechten, medewerkers heeft de eigendomsrechten prioriteit
gehele keten 2
Wetgeving, Er zijn geen grote productie arbeids- en meningsverschillen over mensenrechten, eigendomsrechten van land eigendomsrechten
2
x
Wetgeving, Langdurige gebruiksrechten productie arbeids- en worden vastgelegd en mensenrechten, gerespecteerd, lokale eigendomsrechten bevolking met eigendomsrechten bepaald altijd wat er met de grond gebeurd tenzij dit uitbesteden aan anderen
3
x
Wetgeving, Land dient gekocht te productie arbeids- en worden van de rechtmatige mensenrechten, eigenaar. eigendomsrechten
3
Broeikasgassen
Onderzoek naar de uitstoot gehele keten 1 van broeikasgassen
Broeikasgassen
De ‘basislijn’ voor bepaling gehele keten 2 van reductie van broeikasgasemissies dient precies, transparant, vergelijkbaar en praktisch te zijn + emissie data historie + intervallen beschreven + rol van externe beschreven
Broeikasgassen
Bij broeikasgasemissies gehele keten 3 worden de volgende zaken meegenomen: gebruik brandstof, extractie en cultivatie van grondstoffen, verandering
x
x
x
Pagina 21 van 97
koolstofvoorraad, verwerking ,transport, distributie, eindproduct, besparing emissies van CO2 vastlegging, vervanging, cogeneratie Broeikasgassen
Conversie van gehele keten 3 landbouwgronden mag niet gebeuren dmv branden
Broeikasgassen
Er wordt getracht broeikasgasemissies te verminderen
Broeikasgassen
Broeikasgasemissies worden gehele keten 3 berekend d.m.v. RSB lifecycle GHG emission calculation methodology (verandering landgebruik, opgeslagen koolstof in bodem. Druk op gebruik coproducten enz. Deze emissies dienen 50% lager te zijn dan bij conventionele brandstoffen
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Er mogen geen natuurlijke productie leefgebieden en bossen worden omgezet in landbouw- of productiefgebied
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
x
>3
beide
beide
beide
>3
beide
beide
beide
<3
beide
beide
beide
3
>3
beide
beide
beide
De producent introduceert productie geen nieuwe dier- en plantensoorten in natuurlijke leefgebieden
3
>3
beide
beide
beide
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Er moet overwogen worden productie om onproductieve stukken land om te zetten in natuur,
2
<3
beide
beide
beide
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Aanleg biomassa vindt productie alleen plaats als verlies aan bovengrondse koolstof opslag binnen 10 jaar wordt terugverdient
3
x
<3
beide
beide
beide
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Aanleg biomassa niet in productie recent ontgonnen gebieden <3 km gazetted protected area
3
x
>3
beide
beide
beide
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Aanleg biomassa verboden productie wanneer groot risico vermindering
2
>3
beide
beide
beide
gehele keten 2
???
Pagina 22 van 97
koolstofvoorraad ondergrond Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Voorkoming bodemerosie, productie verzilting bodem
2
>3
beide
beide
beide
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Behoud nutriënten balans en organische stoffen in bodem,
productie
2
>3
beide
beide
beide
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Medewerkers krijgen productie training en worden geleid zodat het managementplan goed wordt geïmplementeerd,
2
x
<3
beide
beide
beide
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Bij HCV gebieden dient het productie voorzorgsprincipe te gelden
2
x
<3
beide
beide
beide
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Zeldzame en bedreigde productie soorten worden beschermd en een bufferzone wordt ingesteld
2
x
>3
beide
beide
beide
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
biodiversiteit buiten boerderij blijft behouden,
productie
2
>3
beide
beide
beide
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
op boerderij aan zijkanten biodiversiteit bewaren
productie
2
x
<3
beide
beide
beide
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
het gebruik van exotische productie diersoorten dient gecontroleerd te gebeuren en moet worden gemonitored
2
x
>3
beide
beide
beide
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Behoud biodiversiteit in productie HCV gebieden + rapportage + in normale gebieden 10 % oorspronkelijke beplanting en waar mogelijk versterking ervan
2
>3
beide
beide
beide
(Voedsel)veilighei Een risicobeoordeling- en productie d procedures voor veiligheid en hygiëne voor medewerkers moet aanwezig zijn, alle medewerkers krijgen veiligheids- en hygiënetraining, rapporten of aanwezigheid tijdens trainingen worden
2
>3
beide
beide
beide
x
x
Pagina 23 van 97
bijgehouden
(Voedsel)veilighei alle medewerkers die met d gevaarlijke stoffen in aanraking komen zijn gediplomeerd
productie
3
<3
beide
beide
beide
(Voedsel)veilighei Alle mogelijke gevaren zijn productie d geïdentifceerd, veiligheidsvoorschriften zijn voor handen voor alle medewerkers, er is een eerste hulp pakket aanwezig, er zijn voldoende bhv’ers aanwezig, er zijn voldoende en afdoende PBM’s (ook op juiste wijze opgeborgen),
2
<3
beide
beide
beide
(Voedsel)veilighei Medewerkers hebben d beschikking over gedesinfecteerde eetplekken en zeep en schoon water,
productie
3
<3
beide
beide
beide
Meststoffen en pesticiden
Verboden pesticiden mogen productie niet gebruikt worden
3
>3
beide
beide
beide
Meststoffen en pesticiden
Wanneer mogelijk dienen biologische pesticiden gebruikt te worden
productie
2
<3
beide
beide
beide
Meststoffen en pesticiden
De beschikbaarheid van productie nutriënten dient geoptimaliseerd te worden
2
<3
beide
beide
beide
Meststoffen en pesticiden
Minerale meststoffen dienen natuurlijk afgebroken te kunnen worden
productie
3
<3
beide
beide
beide
Meststoffen en pesticiden
Het streven is om zo min mogelijk pesticiden te gebruiken gebruik van agrochemicalën dient geregistreerd te worden
productie
2
>3
beide
beide
beide
Meststoffen en pesticiden
het gebruik van uitgebannen pesticiden (door conventies: WHO 1A/B en gechlorineerde koolwaterstoffen) is
productie
3
<3
beide
beide
beide
x
Pagina 24 van 97
verboden
Meststoffen en pesticiden
Het gebruik van agrochemicaliën dient geregistreerd te worden
productie
1
Meststoffen en pesticiden
Nutriënten verwijderd productie gedurende verbouwing van gewassen dienen terug gebracht te worden
3
Meststoffen en pesticiden
Verzilting van bodem dient productie voorkomen of verholpen te worden
2
Meststoffen en pesticiden
Ook meststoffen ed. productie geproduceerd door genetisch gemodicificeerde organismen zijn verboden
Meststoffen en pesticiden
Het gebruik van productie nanomaterialen is verboden
Meststoffen en pesticiden
Rapportage pesticiden gebruik
>3
beide
beide
beide
<3
beide
beide
beide
>3
beide
beide
beide
3
<3
beide
beide
beide
3
<3
beide
beide
beide
>3
beide
beide
beide
productie en 1 verwerking
x
x
x
Landbouwpraktijk Oogsten dient ver genoeg productie en van conventionele boerderijen te gebeuren om besmetting te voorkomen
2
<3
beide
beide
beide
Landbouwpraktijk Er dient wisseling van en gewassoorten plaats te vinden over de jaren ter onderdrukking van plagen en ziekten
productie
2
<3
beide
beide
beide
Landbouwpraktijk bij boomgaarden dient de productie en biodiversiteit van de ondergrond gewaarborgd worden
2
<3
beide
beide
beide
Landbouwpraktijk Er dient niet constant productie en gewisseld te worden tussen organische- en conventionele landbouw
2
<3
beide
beide
beide
Landbouwpraktijk Ook zaden dienen op en verantwoorde wijze geproduceerd te zijn
productie
2
<3
beide
beide
beide
Landbouwpraktijk De volgend methode voor en plaag controle zijn toegestaan: keuze gewassen, gewasrotatie, bescherming tegen
productie
3
<3
beide
beide
beide
Pagina 25 van 97
natuurlijke vijanden door bufferzones, maaien en grazen, ploegen, vallen, geluid en licht Landbouwpraktijk Biomassa wordt productie en geproduceerd op een milieuvriendelijke manier, dat wil zeggen bescherming van lucht, water en bodem en gebruik van goede landbouwpraktijken
2
>3
beide
beide
beide
Landbouwpraktijk Koolstof vastlegging op de productie en boerderij wordt bevorderd
2
<3
beide
beide
beide
Landbouwpraktijk De kwaliteit en het aanbod productie en van grond- en oppervlaktewater blijft behouden of wordt verbeterd, natuurlijke vegetatie bij waterbronnen blijft behouden of wordt heringevoerd, bodem kwaliteit blijft behouden en erosie wordt voorkomen
2
>3
beide
beide
beide
Landbouwpraktijk Systematische maatregelen productie en worden getroffen ter voorkoming van invasieve diersoorten en nieuwe plagen
2
>3
beide
beide
beide
Landbouwpraktijk Maatregelen worden en genomen ter voorkoming van wegspoelen van agrochemicaliën
productie
2
>3
beide
beide
beide
Landbouwpraktijk Negatieve milieueffecten productie en van phytosanitary producten wordt gereduceerd door implementatie van een schematisch en erkend geïntegreerd gewasmanagementsysteem, alle gebruikte agrochemicaliën zijn geregistreerd en er vindt monitoring plaats
1
<3
beide
beide
beide
Landbouwpraktijk agrochemicaliën genoemd productie en in de conventie van Stockholm en Rotterdam worden niet gebruikt
3
>3
beide
beide
beide
Pagina 26 van 97
Landbouwpraktijk Verbouwing van andere productie en gewassen bij aangrenzende landbouwgebieden moet mogelijk zijn,
2
<3
beide
beide
beide
Landbouwpraktijk Land moet periodiek braak productie en liggen
2
<3
beide
beide
beide
Landbouwpraktijk conflicterend landgebruik en moet worden voorkomen,
productie
2
<3
beide
beide
beide
Overig
Tijdens transport vindt geen transport vervuiling of vervangen van de goederen plaats
2
<3
beide
beide
beide
Overig
Geen gebruik van genetisch productie gemanipuleerde organismen
3
<3
beide
beide
beide
Procedureel
Het bedrijf dient MVO gecertificeerd zijn
gehele keten 3
<3
binnenlan beide d
beide
Procedureel
Kopers moeten lijst maken gehele keten 1 met producenten waarvan zij producten kopen
<3
import
beide
beide
Economie
Projecten moeten inkomen gehele keten 2 genereren voor de lokale bevolking
>3
import
beide
beide
Economie
Handelaren moeten de gehele keten 3 producenten de fairtrade minimum prijs betalen en anders marktconforme prijzen, in het geval dat de marktconforme prijzen hoger zijn dan de fairtrade minimum prijzen dienen marktconforme prijzen betaald te worden
<3
import
beide
beide
Economie
Kap vindt alleen plaats wanneer dit minder is dan aangroeid
<3
import
beide
beide
Sociale Projecten dienen armoede gehele keten 2 omstandigheden te bestrijden, sociale barrières te doorbreken en bijdragen aan de provisie van basisbehoeften van de lokale bevolking
>3
import
beide
beide
Sociale maatregelen moeten gehele keten 2 omstandigheden genomen worden ter bevordering van participatie van vrouwen en jongeren
>3
import
beide
beide
productie
3
x
Pagina 27 van 97
en lokale bevolking,
Grondstof, energie Bestaande ‘waterrechten’ gehele keten 3 en waterverbruik en gebruik van water door lokale bevolking dienen gerespecteerd te worden Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Representatieve stukken bos dienen behouden te blijven, er vindt geen omzetting van bos naar niet-bos plaats
productie
2
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
eco-corridors dienen gecreëerd of behouden te blijven
gehele keten 2
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Er dient herbebossing plaats productie te vinden, natuurlijke cycli die essentieel zijn voor de productiviteit van het bos blijven behouden
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Operators dienen de gehele keten 2 fysische en chemische en biologische condities van de bodem te behouden of te versterken,
2
x
x
<3
import
beide
beide
<3
import
beide
beide
<3
import
beide
beide
>3
import
beide
beide
>3
import
beide
beide
(Voedsel)veilighei Problemen met opslag en productie d distributie die de beschikbaarheid van voedsel in gevaar brengen worden geïdentificeerd en aangepakt in het managementplan
2
>3
import
beide
beide
Afvalbeheer
Is al het afval opgeruimd, wordt organisch afval gecomposteerd en op het land gebruikt,
productie
3
<3
beide
beide
beide
Afvalbeheer
Afvalproductie moet zo veel productie mogelijk voorkomen worden en de nadelige effecten ervan dienen voorkomen te worden
2
>3
beide
beide
beide
Economie
Kosten, lokale mileueffecten eindgebruik en type maal machine beschikbaar dienen te worden meegenomen bij de keuze van een bepaald type soort biomassa
1
<3
beide
energie beide
x
Pagina 28 van 97
Uitstoot De kans op slakvorming en eindgebruik schadelijke stoffen corrosie van de boiler door as van de verbrande biomassa dient van te voren geanalyseerd te worden
1
<3
beide
energie beide
Uitstoot De samenstelling van de as eindgebruik schadelijke stoffen dient geïdentificeerd te worden zodat rekening gehouden kan worden met het milieu
1
<3
beide
energie beide
Grondstof, energie Biomassa dient voldoende eindgebruik en waterverbruik chemische energie te bevatten
2
<3
beide
energie beide
<3
beide
energie beide
Broeikasgassen
Reductie van gehele keten 3 broeikasgasemissie van 5070% (elektriciteit), 30% (brandstof)
x
Afvalbeheer
Alle materialen worden of hergebruikt of zijn biologisch afbreekbaar
gehele keten 3
x
<3
beide
grondst beide of
Afvalbeheer
Minimaal 80% van materialen wordt hergebruikt
gehele keten 3
x
<3
beide
grondst beide of
Afvalbeheer
het materiaal en zijn relevante organische bestanddelen zijn van nature biologisch afbreekbaar (aan te tonen door middel van laboratoriumproeven)
afvalverwerki 3 ng
<3
beide
grondst beide of
Afvalbeheer
de ontbinding van het materiaal gebeurt in een verwerkingsproces voor biologisch afval
afvalverwerki 3 ng
<3
beide
grondst beide of
Afvalbeheer
het product mag geen nadelig effect hebben op het composteerproces
afvalverwerki 3 ng
<3
beide
grondst beide of
Afvalbeheer
de kwaliteit van de compost afvalverwerki 3 mag door het product niet ng nadelig beinvloed worden
<3
beide
grondst beide of
Afvalbeheer
Het materiaal kan in een afvalverwerki 3 compostvat of ng composthoop thuis binnen vier maanden compesteren
<3
beide
grondst beide of
Pagina 29 van 97
Procedureel
Stakeholders representeren gehele keten 1 de samenleving bij beoordeling van oplossingen met een specifiek karakter
<3
beide
beide
groot
Procedureel
Een discussie moet worden gehele keten 1 gevoerd over de impact van het project op milieu, biodiversiteit en volksgezondheid
>3
beide
beide
groot
Procedureel
Deelnemers dienen te gehele keten 1 rapporteren over gebruikte technologieën, productieketen, technische complexiteit, tekeningen, technische verantwoordelijkheid en plan van implementatie
<3
beide
beide
groot
Procedureel
Er is een managementplan gehele keten 1 ter verbetering van productie, oogst, opslag, distributie en marketing van producten
<3
beide
beide
groot
Procedureel
Externe leveranciers dienen gehele keten 3 eens per 2 jaar gecontroleerd te worden en beschikken over ISO 17020 en 17025
<3
beide
beide
groot
Procedureel
Er vindt voorafgaand aan productie ingebruikname een beoordeling plaats van zowel grootschalige als onsite effecten op biodiversiteit en bodem en waterbronnen, deze bevindingen worden geïntegreerd in een managementsysteem
<3
beide
beide
groot
Economie
Het bedrijf rapporteert over gehele keten 1 inkomsten, operationele kosten, personeelsvergoedingen, donaties en maatschappelijke investeringen, ingehouden winst,betalingen aan kapitaalverstrekker/overhed en
beide
beide
groot
1
x
Pagina 30 van 97
Sociale bij beslissingen dienen productie omstandigheden resultaten van sociale evaluatie en de mening van omwonende meegenomen te worden
1
>3
beide
beide
groot
Sociale Er is een dialoog met de productie omstandigheden lokale bevolking bij de boerderij over eventueel nadelige effecten van productie, er is een klachtenbehandelingsystee m dat bekend is bij de lokale bevolking, de boerderij biedt eerlijk arbeidsplaatsen aan bij de lokale bevolking
1
>3
beide
beide
groot
gehele keten 2
<3
beide
beide
groot
Uitstoot Het bedrijf probeert schadelijke stoffen effecten van transport te minimaliseren Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Up to date productie managementplan(wat ook gepubliceerd wordt) met daarin: doelen, beschrijving bos, ecologische limieten, eigendomsrechten, socialeeconomische conditie, profiel aangrenzende gebieden, kaptempo, hoe wordt hergroei gemonitored, plan voor identificatie zeldzame en bedreigde soorten, waarborgingen ecologische waarden, beschrijving kapmethode,
1
x
<3
beide
beide
groot
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
De volgende zaken moeten productie worden gemonitored: productietempo, groeitempo, compositie en verandering in flora en fauna, milieu- en sociale impact, kosten en productiviteit en efficiëntie
1
x
<3
beide
beide
groot
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Er vindt continu monitoring productie plaats van gebruik van natuurlijke bronnen en leefklimaat
1
<3
beide
beide
groot
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Land- en productie conservatiegebieden in gevaar worden geïdentificeerd maatregelen
2
>3
beide
beide
groot
x
Pagina 31 van 97
worden getroffen
Overig
Rapportage luchtemissie bij gehele keten 1 productie, verwerking en behalve afvalbeheer + jaarlijkse eindgebruik metingen en maatregelen ter minimalisering emissies verontreinigende stoffen
Procedureel
Deelnemers dienen te gehele keten 1 rapporteren over: productie van extra inkomen in de regio, kosten effectiviteit van energiebesparing, terugverdientijd, financiële indicatoren en overeenkomsten met stakeholders
Procedureel
Rapportage onderzoek productie effecten van bedrijfsvoering op lokale bevolking, mate van training en risico analyse om corruptie te voorkomen, ondernomen acties in gevallen van corruptie
1
Economie
x
x
>3
beide
beide
groot
>3
import
beide
groot
x
>3
import
beide
groot
Rapportage van direct gehele keten 1 gecreëerde inkomsten, beleid en praktijk en budget besteed aan lokale leveranciers, aandeel lokale werknemers en management
x
>3
import
beide
groot
Economie
In het beleidsplan is gehele keten 1 aandacht voor wat verstaan wordt onder lokale economie en maatregelen worden beschreven ter bevordering van de lokale economie
x
<3
import
beide
groot
Economie
Financiering van projecten gehele keten 3 mag niet leiden tot vermindering van ontwikkelingshulp
<3
import
beide
groot
Economie
Projecten moeten leiden tot gehele keten 2 overdracht van milieuvriendelijke en veilige technieken of kennis
<3
import
beide
groot
Pagina 32 van 97
Economie
Het bedrijf heeft een positieve invloed om de lokale economie en bedrijvigheid
gehele keten 2
x
>3
import
beide
groot
Economie
Bosbeheer dient te streven productie naar economische haalbaarheid en optimaal gebruik van het scala aan producten dat een bos biedt en houdt daarbij rekening met de milieu- en sociale effecten
x
<3
import
beide
groot
Sociale Het bedrijf draagt bij aan gehele keten 2 omstandigheden werkgelegenheid, zorgt voor sociale voorzieningen, legt arbeidsovereenkomsten vast, zorgt voor de veiligheid en gezondheid van werknemers, klanten en direct omwonenden
>3
import
beide
groot
Sociale Het bedrijf biedt de kans gehele keten 2 omstandigheden voor onderwijs en opleidingen voor personeel en richt het werk zo in dat zelfontplooiing van werknemers mogelijk is, biedt gelijke kansen en discrimineert niet
<3
import
beide
groot
Sociale Er wordt rekening gehouden productie omstandigheden met kleinland gebruikers
1
<3
import
beide
groot
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Rapportage verandering in productie landgebruik regio
1
>3
import
beide
groot
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Landdegradatie wordt productie geregistreerd en planning en beleid wordt bedacht en uitgevoerd ter voorkoming ervan
1
>3
import
beide
groot
Natuurbehoud, herbebossing en biodiversiteit
Er zijn geen grote productie meningsverschillen over het gebruik van biodiversiteit en traditionele/lokale kennis
2
<3
import
beide
groot
Procedureel
Materialen zijn over de gehele keten traceerbaar
gehele keten 2
>3
beide
beide
klein
1
x
x
Pagina 33 van 97
7. gespreksverslagen Uitwerking interview Willem Wiskerke 17-03-2011 Algemeen: -
-
-
-
Kunt u een korte introductie over uzelf/organisatie geven? Zie site Wat verstaat u onder het begrip duurzaamheid? Filosofisch: Het niet opmaken van grondstoffen Praktisch: 1. Minder CO2 uitstoot dan bij fossiel (gehele keten) 2. Geen vermindering koolstofvoorraad 3. Behoud biodiversiteit 4. Economisch rendabel (niet eeuwig afhankelijk van subsidies) Hoofdpunt is euro/ton CO2 Hernieuwbaar staat niet per definitie gelijk aan duurzaam!! Wat zijn volgens u de valkuilen/gevaren van grootschalig gebruik van biomassa? Vermindering van koolstofvoorraden in bodem en vegetatie levert geen CO2 besparing op doordat koolstof die lang geleden is opgenomen vrij komt. Beleid en landgebruik is moeilijk in goede banen te leiden omdat het te complex is en (vooral in ontwikkelingslanden) is er geen controle op. In hoeverre wegen de (globale) voordelen van biomassa op tegen de (vooral lokale) nadelen ervan? Dient de gehele productieketen te worden onderzocht alvorens een beslissing over de duurzaamheid van het gebruik van biomassa genomen kan worden en waarom? De gehele keten dient meegenomen te worden. NTA 8080 is hier tot nu toe het best geschikt voor. Welke aandachtspunten uit een toetsingskader verdienen volgens u extra veel aandacht? Indirecte effecten, bodemkwaliteit, waterkwaliteit en luchtkwaliteit
Effecten: -
-
-
Hoe is volgens u vast te stellen in hoeverre stijgende voedselprijzen te danken zijn aan de stijgende vraag naar biomassa? Er zijn hier veel verschillende meningen en speculatie over. Econometristen kunnen dit het best bepalen. Productie van biomassa kan ook een positief effect op voedselprijzen hebben. Hoe kunnen de effecten van verandering van landgebruik worden meegenomen in het toetsingskader? Niet produceren op landbouwgronden wat dmv van vruchtbaarheidsnormen vastgesteld moet worden. Dit is echter politiek moeilijk haalbaar. Kunnen indirecte veranderingen van landgebruik worden toegewezen aan het gebruik van 1 specifieke soort biomassa? Zo ja, lost het opnemen van criteria voor indirecte veranderingen van landgebruik in een certificatie problemen op?(ILUC factoren) Dit kan op twee manieren. 1. Aanpassen van rekeningsmethode. Door het doen van aannames is een benadering mogelijk. Dit is altijd nog beter dan niet meenemen. 2. Controle op landgebruik in productie land. Vooral landen als Brazilië zien dit zitten omdat met de eerste methode veel soorten worden uitgesloten en omdat de ILUC factor door uitbannen van bepaalde soorten verandert. Pagina 34 van 97
-
-
-
Wat is de tijdschaal waarop effecten beoordeeld dienen te worden volgens u? Kan biomassa van niet recent ontgonnen plantages in een regenwoud als duurzaam worden beschouwd? Dienen volgens u ook spirituele belangen van inheemse volkeren te worden opgenomen in het toetsingskader? Wat voor een soort van grondgebruik criteria moeten worden gebruikt als het om biomassa uit ‘ niet ontwikkelingslanden’ gaat, bijvoorbeeld eigen biomassa in West Brabant? Hoe kan cascadering worden opgenomen in het toetsingskader? Dit is belangrijk! Hiervoor kan Johan Sanders benadert worden. Er zijn veel tegengestelde belangen. De Rotterdamse haven bijv. zegt cascadering te promoten maar heeft baat bij invoer van grote volumes biomassa. Op welke wijze dienen principes/uitgangspunten omgezet te worden naar harde criteria? Meten is vaak moeilijk Wat dient er te gebeuren wanneer eisen niet gekwantificeerd kunnen worden? Voorzorgsprincipe hanteren
Procedures: -
-
-
Welke vorm van certificering is volgens u het meest geschikt? (track and trace, mass balance of verhandelbare certificaten) Verschilt per toepassing. Groengras: verhandelbare certificaten, Grondstof: track and trace. Is niet zo heel belangrijk als maar aan voorwaarden wordt voldaan. Hoe kan worden vermeden dat de procedure van toetsing van biomassa te complex word zodat ook kleinschalige bedrijven hun biomassa kunnen laten toetsen? Door toepassen van groepscertificatie. Ella Lammers weet hier meer over. Moeten er aparte toetsingssystemen komen voor biomassa gebaseerde producten op basis van verschillen van herkomst van de biomassa en/of toepassing van de biomassa en/of de producten die eruit gemaakt worden (brandstof of grondstof)? 1 systeem. CO2
Bestaande systemen: -
Wat vindt u van LCA als startpunt voor een toetsingskader en wat van ‘Het toetsingskader van duurzame biomassa’ van de projectgroep ‘Duurzame productie van biomassa’? Springt er volgens u 1 of meerder van de bestaande certificatie systemen voor duurzame biomassa boven de rest uit en waarom? NTA 8080
- Heeft u zelf nog iets toe te voegen? Prem Bindraban voor bodemkwaliteit Richtlijn hernieuwbare enegie (EU)(IUCN)
Pagina 35 van 97
Uitwerkingen interview Shreepad Karanam Algemeen: - Kunt u een korte introductie over uzelf/organisatie geven? - Wat verstaat u onder het begrip duurzaamheid? LCA is het systeem waar Sabic mee werkt met betrekking op duurzaamheid. Sabic reageert op mondiale trends: 1) De stijgende olieprijs waardoor alles duurder wordt. De verwachting is dat de olieprijs over 30 jaar op $130 per vat staat. 2) De vraag naar voeding, goederen en producten zal alleen maar toenemen door de groeiende wereld bevolking (negen miljard). De toename van de wereldbevolking in een korte tijdsperiode is nog nooit zo hoog geweest als nu. De vraag is hoe aan deze vraag voldaan kan worden op een duurzame manier en waarbij de maatschappij niet (nadelig) wordt beïnvloed (zelfde of hogere levensstandaard). 3) Consumenten zijn zich steeds meer bewust van nadelige (milieu, sociale en economische) effecten van producten. Dit komt vooral door het werk van NGO’s en de (sociale) media. Hierdoor kan een klein effect razendsnel en wereldwijd bekend worden onder miljoenen mensen. Ethische aspecten spelen meer en meer een rol bij de aankoop van producten door consumenten. Zij willen alle data zien om te kunnen vaststellen of het product ‘goed’ is voordat zij het product kopen. Dit geldt ook voor bedrijven die producten van Sabic afnemen. Volgens Shreepad is het niet realistisch om alle data te verlangen omdat niet alles bekend is. Op een gegeven moment moet aangenomen worden dat het duurzaam is.
Vanwege deze mondiale trends dienen de productie processen verduurzaamd te worden. Voor Sabic betekend Duurzaamheid drie dingen: 1) We moeten af van niet hernieuwbare grond- en brandstoffen (olie) 2) Er moet voldoende voeding en water beschikbaar zijn voor de gehele wereldbevolking. Wanneer overgeschakeld word op een biobased economy zal het laatste in west europa geen probleem zijn maar veel droge gebieden zoals Afrika, Zuid-Europa, India enz. wel. Waterschaarste is een groter probleem dan tot nu toe wordt voorgesteld. Mondiaal gezien is er een te kort aan water. Het is echter zeer moeilijk om dit mee te nemen in een duurzaam beleid omdat hierover weinig data en kennis beschikbaar is. Daarom dient hier onderzoek naar gedaan te worden. 3) Tenslotte dient de CO2 footprint, energie verbruik en afvalproductie geminimaliseerd te worden. Het laatste kan door middel van recycling (efficiënt gebruik van grondstoffen). Sabic heeft een bijzondere manier van recyclen waarbij afval plastics worden afgebroken tot bouwstenen (monomeren) waar vervolgens compleet andere producten mee gemaakt kunnen worden. Sabic garandeert op twee manieren de duurzaamheid van producten aan klanten. De eerste manier is door middel van bestaande certificering. Wanneer (bij nieuwe producten) geen bestaande certificering mogelijk is wordt de zogenoemde scorekaart gebruikt. Deze bestaat uit twee onderdelen. Het eerste is een LCA waarbij de CO2 footprint en water- en energie efficiëntie over de gehele keten wordt onderzocht. De ‘Green Chemistry Screen (GCS) vormt het tweede onderdeel van de scorekaart. In de screen bevat de informatie voorziening over de chemische compositie van het product inclusief onzuiverheden, bijproducten en katalysatoren. Ook wordt voldaan aan standaard criteria m.b.t. toxicologie en wetgeving. Pagina 36 van 97
-
Wat zijn volgens u de valkuilen/gevaren van grootschalig gebruik van biomassa? In hoeverre wegen de (globale) voordelen van biomassa op tegen de (vooral lokale) nadelen ervan? Er zijn zeker voordelen maar ook nadelen. Volgens Shreepad moeten de mondiale voordelen en lokale nadelen in balans met elkaar zijn. Een beoordelingsysteem dient regionaal georiënteerd te zijn. Per regio dient gekeken te worden wat beschikbaar is en wat de gevaren zijn. Daarna is duidelijk welke criteria per regio van toepassing zijn. Wanneer een mondiaal georiënteerd systeem ontwikkeld word zal dit te complex worden. De duurzaamheid van biomassa op zichzelf kan niet worden vastgesteld. Er dient een vergelijking gemaakt te worden met petrochemische producten. Pas wanneer de consument kan zien dat er duidelijke voordelen zijn ten opzichte van petrochemische producten is hij bereid een hogere prijs te betalen. -
Dient de gehele productieketen te worden onderzocht alvorens een beslissing over de duurzaamheid van het gebruik van biomassa genomen kan worden en waarom? Zoveel mogelijk dient worden meegenomen. - Welke aandachtspunten uit een toetsingskader verdienen volgens u extra veel aandacht? CO2 footprint en waterverbruik Effecten: -
Hoe is volgens u vast te stellen in hoeverre stijgende voedselprijzen te danken zijn aan de stijgende vraag naar biomassa? - Hoe kunnen sociale aspecten worden meegenomen in een beoordelingssysteem? DMV een sociale LCA Sabic is zich bewust van sociale aspecten maar houdt zich hier niet mee bezig omdat ze daar de capaciteit niet voor hebben. -
Hoe kunnen de effecten van verandering van landgebruik worden meegenomen in het toetsingskader? - Kunnen indirecte veranderingen van landgebruik worden toegewezen aan het gebruik van 1 specifieke soort biomassa? Dit is erg moeilijk. -
Zo ja, lost het opnemen van criteria voor indirecte veranderingen van landgebruik in een certificatie problemen op?(ILUC factoren) Door criteria te rangschikken Criteria general Region 1 Region 2 x xx x x xx x x Xx xx - Wat is de tijdschaal waarop effecten beoordeeld dienen te worden volgens u? - Kan biomassa van niet recent ontgonnen plantages in een regenwoud als duurzaam worden beschouwd? - Dienen volgens u ook spirituele belangen van inheemse volkeren te worden opgenomen in het toetsingskader? Pagina 37 van 97
-
Wat voor een soort van grondgebruik criteria moeten worden gebruikt als het om biomassa uit ‘ niet ontwikkelingslanden’ gaat, bijvoorbeeld eigen biomassa in West Brabant? Niet produceren op landbouwgronden. - Hoe kan cascadering worden opgenomen in het toetsingskader? - Op welke wijze dienen principes/uitgangspunten omgezet te worden naar harde criteria? Dit is zeer belangrijk. Om het systeem praktisch te houden dienen hooguit 15 principes per regio gekozen te worden. Het omzetten naar harde criteria dient stap voor stap te gebeuren. En alle problemen en meningsverschillen dienen opgelost te zijn voordat het beoordelingssysteem ingevoerd wordt. - Wat dient er te gebeuren wanneer eisen niet gekwantificeerd kunnen worden? Dan dienen kwalitatieve eisen gesteld te worden.
Procedures: -
Welke vorm van certificering is volgens u het meest geschikt? (track and trace, mass balance of verhandelbare certificaten) Dat ligt er aan of welke infrastructuur (machines, gebouwen enz.) aanwezig. Wanneer bijvoorbeeld niet bijgemengd mag worden met niet duurzame biomassa dan kan een geheel andere infrastructuur benodigd zijn. In dat geval zijn verhandelbare certificaten de beste optie. Als de infrastructuur wel aanwezig is, is track and trace de beste optie.
-
Hoe kan worden vermeden dat de procedure van toetsing van biomassa te complex word zodat ook kleinschalige bedrijven hun biomassa kunnen laten toetsen?(Ik doel vooral op
diepgaande LCA aspecten als uitstoot toxische stoffen naar omgeving) Hier heeft Shreepad geen antwoord op. -
Moeten er aparte toetsingssystemen komen voor biomassa gebaseerde producten op basis van verschillen van herkomst van de biomassa en/of toepassing van de biomassa en/of de producten die eruit gemaakt worden (brandstof of grondstof)? Focus in eerste instantie alleen op West-Brabant. Bestaande systemen: -
Wat vindt u van LCA als startpunt voor een toetsingskader en wat van ‘Het toetsingskader van duurzame biomassa’ van de projectgroep ‘Duurzame productie van biomassa’? Springt er volgens u 1 of meerder van de bestaande certificatie systemen voor duurzame biomassa boven de rest uit en waarom?
- Heeft u zelf nog iets toe te voegen? We kunnen de criteria naar Sabic opsturen. Zij willen er dan na kijken en commentaar op geven. Ook is Sabic bereid mee te werken aan het testen van het ontwikkelde beoordelingsysteem.
Pagina 38 van 97
Uitwerking interview Ella Lammers 21-03-2011 Algemeen: -
-
-
-
Kunt u een korte introductie over uzelf/organisatie geven? Wat verstaat u onder het begrip duurzaamheid? Cramer criteria (indirecte effecten niet inbegrepen omdat dit en te groot probleem is op bedrijfschaal), gestart met biofuels, triple P, ILUC ook onderdeel Ook efficiënte inzet (hoogwaardige inzet) Echte definitie beschrijving is in rapporten te vinden Wat zijn volgens u de valkuilen/gevaren van grootschalig gebruik van biomassa? Indirecte effecten, beschikbaarheid niet genoeg?, biodiversiteit, sociale, bodemkwaliteit nutriënten balans, torret factie In hoeverre wegen de (globale) voordelen van biomassa op tegen de (vooral lokale) nadelen ervan? Is een optie, met minder grote sprongen vooruit, eerst duurzaamheid waarborgen, uitgaan (startpunt) van beschikbaarheid ecosystemen NIET hogere doelstellingen Dient de gehele productieketen te worden onderzocht alvorens een beslissing over de duurzaamheid van het gebruik van biomassa genomen kan worden en waarom? Welke aandachtspunten uit een toetsingskader verdienen volgens u extra veel aandacht?
Effecten: -
-
Hoe is volgens u vast te stellen in hoeverre stijgende voedselprijzen te danken zijn aan de stijgende vraag naar biomassa? Hoe kunnen de effecten van verandering van landgebruik worden meegenomen in het toetsingskader? Kunnen indirecte veranderingen van landgebruik worden toegewezen aan het gebruik van 1 specifieke soort biomassa? Zo ja, lost het opnemen van criteria voor indirecte veranderingen van landgebruik in een certificatie problemen op?(ILUC factoren) Wat is de tijdschaal waarop effecten beoordeeld dienen te worden volgens u? Kan biomassa van niet recent ontgonnen plantages in een regenwoud als duurzaam worden beschouwd? Dienen volgens u ook spirituele belangen van inheemse volkeren te worden opgenomen in het toetsingskader? Wat voor een soort van grondgebruik criteria moeten worden gebruikt als het om biomassa uit ‘ niet ontwikkelingslanden’ gaat, bijvoorbeeld eigen biomassa in West Brabant? Het zou eigenlijk geen verschil moeten uitmaken want alle biomassa dient aan alle voorwaarden te voldoen. Alleen bij regionaal geproduceerde biomassa is vaak sprake van reststromen en kleine volumes. Hierbij zijn de risico’s minder. Daarom hoeven kleine bedrijven niet getoetst te worden. Toetsingskaders dienen eerst op grote bedrijven getest te worden. Er is nog geen toetsing voor vaste biomassa. Omdat veel kleine bedrijven samen wel grote invloed kunnen hebben dient wellicht handreiking ‘Heldergroene biomassa” van Natuur en milieu of groepscertificatie voor smallholders gehanteerd te worden. Hoe kan cascadering worden opgenomen in het toetsingskader? Dit is bijna niet mogelijk om in een toetsingskader te vatten omdat het om een hele keten gaat en niet om eindgebruik. De vraag is biomassa duurzaam wat er mee gedaan wordt kan Pagina 39 van 97
niet in criteria worden omgezet. Wel kan beleidsinstumentarium voor de overheid ontwikkeld worden zoals een CO2 tax. De werkgroep advance biofuels (energie transitie) heeft hier naar gekeken. - Op welke wijze dienen principes/uitgangspunten omgezet te worden naar harde criteria? NTA 8080, checklisten (Jarno Dakhorst NEN) hij heeft checklisten - Wat dient er te gebeuren wanneer eisen niet gekwantificeerd kunnen worden? Procedures: -
Welke vorm van certificering is volgens u het meest geschikt? (track and trace, mass balance of verhandelbare certificaten) Hoe kan worden vermeden dat de procedure van toetsing van biomassa te complex word zodat ook kleinschalige bedrijven hun biomassa kunnen laten toetsen? Er kan per biomassasoort bekeken worden welke duurzaamheidsvragen relevant zijn. Wanneer een biomassasoort een lage ILUC factor heeft dan kan wellicht met alleen een CO2 berekening worden volstaan. Maar in ontwikkelingslanden dient ook gekeken te worden naar sociale omstandigheden. En in het binnenland dient ook aandacht besteed te worden aan bodemkwaliteit (valt dit in een CO2 berekening te vangen?). Moeilijke Vraag!!!! In de zomer komt de commissie corbey met een rapport over ILUC.
Wetenschappelijke discussie: hoe groot moet ILUC factor zijn (REDD) - Moeten er aparte toetsingssystemen komen voor biomassa gebaseerde producten op basis van verschillen van herkomst van de biomassa en/of toepassing van de biomassa en/of de producten die eruit gemaakt worden (brandstof of grondstof)? Bestaande systemen: -
Wat vindt u van LCA als startpunt voor een toetsingskader en wat van ‘Het toetsingskader van duurzame biomassa’ van de projectgroep ‘Duurzame productie van biomassa’? - Springt er volgens u 1 of meerder van de bestaande certificatie systemen voor duurzame biomassa boven de rest uit en waarom? - Heeft u zelf nog iets toe te voegen? Morgen tot en met donderdag World biofuels dag in Rotterdam morgen ILUC
Pagina 40 van 97
Uitwerkingen interview Elias Udo de Haes Algemeen: - Kunt u een korte introductie over uzelf/organisatie geven? - Wat verstaat u onder het begrip duurzaamheid? De volledige LCA dekt grotendeels het begrip duurzaamheid maar heeft zo zijn tekortkomingen. De triple P benadering dekt volgens Elias het best het begrip duurzaamheid. -
Wat zijn volgens u de valkuilen/gevaren van grootschalig gebruik van biomassa? In hoeverre wegen de (globale) voordelen van biomassa op tegen de (vooral lokale) nadelen ervan? Ten eerste moet duidelijk vastgelegd worden wat met lokaal en globaal bedoeld wordt. Veel lokale bedrijven die lawaai produceren kunnen bijvoorbeeld wel een nationaal of globaal probleem veroorzaken. Er zijn zeker wel lokale problemen (bijv. mest) maar dat hoef lang niet altijd het geval te zijn. Indirecte lokale effecten groeien vaak uit tot een mondiaal probleem (luchtvervuiling??). Een product met alleen maar voordelen en dat aan alle voorwaarde van de triple P benadering voldoet bestaat niet. Maar aansluiting dient wel zoveel mogelijk gezocht te worden. -
Dient de gehele productieketen te worden onderzocht alvorens een beslissing over de duurzaamheid van het gebruik van biomassa genomen kan worden en waarom? Met betrekking tot LCA aspecten en de broeikasgas uitstoot dient wel de gehele keten te worden meegenomen maar voor de overige aspecten dienen alleen primaire producenten onder de loep genomen te worden. Want de overige aspecten zijn veel algemener van aard en worden al met andere (management)systemen en wetgeving ondervangen. Ook zijn bij verwerkers en transporteurs minder risico’s aanwezig op nadelige effecten. Ook dient het begin en het einde van de productie keten goed gedefinieerd te worden (electriciteit, bioplastic, benzine). - Welke aandachtspunten uit een toetsingskader verdienen volgens u extra veel aandacht? Effecten: -
Hoe is volgens u vast te stellen in hoeverre stijgende voedselprijzen te danken zijn aan de stijgende vraag naar biomassa? Voedselprijzen worden gedreven door inhoudelijke effecten (bijv. productie biomassa) en speculatie. Door middel van complexe economische modellen is het mogelijk te bepalen welk gedeelte van de prijsstijgingen te danken is aan inhoudelijke effecten (in dit geval productie van biomassa). -
Hoe kunnen de effecten van verandering van landgebruik worden meegenomen in het toetsingskader? ILUC en broeikasgas aspecten zijn goed in een LCA op te nemen. -
Kunnen indirecte veranderingen van landgebruik worden toegewezen aan het gebruik van 1 specifieke soort biomassa? Juist ILUC aspecten zijn goed in een LCA te vangen. Werken met ILUC factoren is aan te raden (dit zal politiek wel problemen opleveren). Pagina 41 van 97
-
Zo ja, lost het opnemen van criteria voor indirecte veranderingen van landgebruik in een certificatie problemen op?(ILUC factoren) - Wat is de tijdschaal waarop effecten beoordeeld dienen te worden volgens u? 20 jaar (arbitrair) -
Kan biomassa van niet recent ontgonnen plantages in een regenwoud als duurzaam worden beschouwd? Volgens FSC wel maar het verschilt per systeem. Elias vind dat ergens een grens moet worden getrokken. -
Dienen volgens u ook spirituele belangen van inheemse volkeren te worden opgenomen in het toetsingskader? Ja dit dient te gebeuren ondanks dat hier soms misbruik van gemaakt word. In canada deelden indianen spirituele belangen toe aan bepaalde bomen maar kapte de bomen wanneer zij het land in bezit kregen. Er is onderscheid te maken tussen (kleine) sites waarbij land niet in eigendom is van oorspronkelijke bevolking en (grote) areas waar dat wel het geval is. Bij de laatste is meer kans op kap. -
Wat voor een soort van grondgebruik criteria moeten worden gebruikt als het om biomassa uit ‘ niet ontwikkelingslanden’ gaat, bijvoorbeeld eigen biomassa in West Brabant? Natuurreservaten, wettelijke eisen, milieuaspecten (regels), water, bodem en lucht. Er hoeft geen rekening gehouden te worden met sociale aspecten omdat hiervan het risico klein is in de regio.
Er dien wel dezelfde regels te gelden als bij import maar vrijstellingen kunnen gegeven worden. - Hoe kan cascadering worden opgenomen in het toetsingskader? Kan wellicht door middel van broeikasgasbalans en allocatie op basis van economische waarde i.p.v. energie inhoud. BIJV. 3 kg uitstoot Tarwe: 1KJ dus 1 kg Gerst: 2 KJ dus 2 KG Een nadeel hiervan is dat producten met hoge economische waarde (kleine volumes) vrij uit gaan. Daarom op allocatie op basis van economische waarde. 3 kg uitstoot 0.1 m3 medicijnen 2.9 m3 reststromen 90 euro
10 euro
2.7 kg
0.3 kg
Maar om te voorkomen dat biomassa te laagwaardig wordt gebruik kan gebruik gemaakt worden van een positieve lijst. Hierin worden een per toepassing aangewezen welke soorten biomassa hiervoor gebruikt kunnen worden. Pagina 42 van 97
- Op welke wijze dienen principes/uitgangspunten omgezet te worden naar harde criteria? Een broeikasgas balans ondervangt al veel problemen met betrekking tot duurzaamheid. Bij het zoeken naar criteria dient gelet te worden op twee aspecten. Ten eerste dient het middel (biomassa) effectief te zijn in het bereiken van het doel (bijv. vermindering CO2). Ten tweede dienen er zo min mogelijk en geen levensbedreigende bij effecten te ontstaan. In de huidige beoordelingsystemen worden producten bij een enkele fout al een certificaat geweigerd (in het geval van een major fout). Kleine fouten dienen binnen een bepaalde tijd verholpen te zijn. Volgens Elias is dit is deze manier van hanteren van criteria niet juist. Daarom stelt hij een andere methode voor die ook al bij NTA 8080 en bij TIPAS (van het CML zelf) wordt toegepast. In de andere methode zijn er een aantal principes waaraan allemaal voldaan dienen te worden. Een principe kan bijvoorbeeld zijn dat uitstoot van schadelijke stoffen geminimaliseerd dient te worden. Een principe op zijn beurt bestaat weer uit verschillende criteria (harde meetbare eisen) waaraan niet allemaal voldaan hoeven te worden. Natuurlijk moeten levensgevaarlijke of zeer grote nadelige milieueffecten voorkomen te worden (dus bij die criteria geldt wel een voldoeningplicht). Er zijn twee belangrijke punten waarop gelet dient te worden bij een systeem flexibiliteit en transparantie. Het probleem is dat deze twee punten bijna altijd ten koste van elkaar gaan dus een zeer flexibel product is automatisch weinig transparant en andersom. Een balans dient tussen deze twee gevonden te worden. - Wat dient er te gebeuren wanneer eisen niet gekwantificeerd kunnen worden? Kijken naar NTA 8080 en anders maar kwalitatief. Procedures: -
Welke vorm van certificering is volgens u het meest geschikt? (track and trace, mass balance of verhandelbare certificaten) Ik kan de informative over de verschillende systemen niet vinden. Wellicht moet ik Elias nog even bellen hierover.
-
Hoe kan worden vermeden dat de procedure van toetsing van biomassa te complex word zodat ook kleinschalige bedrijven hun biomassa kunnen laten toetsen?(Ik doel vooral op
diepgaande LCA aspecten als uitstoot toxische stoffen naar omgeving) -
Moeten er aparte toetsingssystemen komen voor biomassa gebaseerde producten op basis van verschillen van herkomst van de biomassa en/of toepassing van de biomassa en/of de producten die eruit gemaakt worden (brandstof of grondstof)? Bestaande systemen: -
Wat vindt u van LCA als startpunt voor een toetsingskader en wat van ‘Het toetsingskader van duurzame biomassa’ van de projectgroep ‘Duurzame productie van biomassa’? - Springt er volgens u 1 of meerder van de bestaande certificatie systemen voor duurzame biomassa boven de rest uit en waarom? NTA 8080 is het meest complete systeem en covert het grootste gedeelte. Hiernaast is de broeikasgasbalans een goed instrument.
Pagina 43 van 97
- Heeft u zelf nog iets toe te voegen? Extra productie van biomassa kan op drie manieren gerealiseerd worden. De eerste manier is het klaar maken van nieuwe landbouwgronden of omzetten van bestaande landbouwgronden voor voedsel naar biomassa. In beide gevallen ontstaan nadelige gevolgen (door kap en verdringingseffecten). Een andere manier is bestaande landbouw te intensiveren waardoor gronden vrijkomen voor de productie. Dit is de enigste wijze waarop vrijwel geen nadelige gevolgen ontstaan wanneer het duurzaam wordt uitgevoerd. Tenslotte kunnen reststromen van voedselproductie worden ingezet voor biomassaproductie. Het grootste gevaar hierbij zijn indirecte veranderingen in landgebruik omdat bijvoorbeeld de biomassa eerst werd ingezet als veevoer. Door de verdring wordt elders op de wereld landbouwgrond ontgonnen voor de productie van veevoer. Vaak wordt ook gesuggereerd dat op niet productieve landbouwgrond biomassa geproduceerd kan worden. Het probleem is echter dat als er geen voedsel kan groeien er waarschijnlijk ook geen biomassa kan groeien. Een andere vraag is wie verantwoordelijkheid heeft om data ten behoeve van beoordeling te leveren. Volgens Elias ligt die verantwoordelijkheid bij de primaire producent. Hij heeft ook baat bij het leveren van de informatie omdat klanten dan eerder bereid zijn tot het kopen van zijn grondstoffen. Omdat certificatie nu in veel gevallen nog niet verplicht is, is er geen prikkel voor de primaire producenten om informatie te leveren. Voor het leveren van data bestaan momenteel 2 manieren. De eerste is het gebruiken van default waarden. Hierbij is internationaal vastgelegd welke waarden voor verschillende typen biomassa en productie processen gebruikt kan worden. Wanneer een producent meent beter te presteren kan hij door middel van rekenmethodes komen tot actual values.
Pagina 44 van 97
Uitwerkingen interview Jarno Dakhorst 06-04-2011 1. Hoe kunnen ILUC factoren in de CO2 balans worden meegenomen zonder dat die te complex wordt? Op dit gebied heeft de NEN (nog) geen expertise. Jarno benadrukt dat ILUC een echt politiek onderwerp is. Het is moeilijk om hier zelfstandig criteria voor te ontwikkelen omdat het een internationaal probleem is en niet eenzijdig opgelost kan worden. Alleen wanneer er een wettelijke methodiek is ontwikkelt die ILUC meeneemt zal de NEN het overnemen. Het zou goed zijn gemiddelde waarden vast te stellen per biomassa soort (aan de voorzichtige/veilige kant) die gehanteerd worden. Wanneer een bedrijf denkt beter te presteren dient hij dit aan te tonen. Belangrijk is dat instanties als NEN dit kunnen verifiëren (boekhouding enz.) 2. Wat is de minimale hoeveelheid N en C in de bodem per hectare voor landbouwgronden en voor natuurgebieden/bossen zodat geen achteruitgang van de bodemkwaliteit plaatsvindt? (ivm gebruik van reststromen) Op dit gebied heeft NEN geen kennis maar erkent dat het probleem bestaat en dat maatregelen moeten worden genomen. In de NTA 8080 moet men bewijzen dat de bodemkwaliteit niet verslechterd maar dit is niet gespecificeerd. 3. Is het met de principes en criteria die ik nu heb ontwikkeld verstandig om te kiezen voor een beoordelingssysteem waarbij aan alle principes en criteria voldaan moet worden? Of moet gekozen worden voor een systeem waarbij aan alle principes maar een X% van de criteria voldaan moet worden? Bij de NEN werken ze met major- en minor fouten Major: wettelijk of bovenwettelijk eis met direct risico (Geen)(3 maanden) Minor: kan op termijn verhoogde risico met zich meebrengen (bijv. jaar de tijd om te verbeteren) Wanneer aan een major eis niet voldaan word krijgt het bedrijf 3 maanden om het probleem op te lossen alvorens het certificaat wordt geschorst en vervolgens ingetrokken. Bij minor fouten krijgt het bedrijf een jaar de tijd voor het een major fout wordt. Zie ook NTA 8081 Reactie op voorstel: 1)C2 tool van agentschap verdwijnt en BIOGRACE wordt europees geïntroduceerd (Annex 1 REPORT FROM THE COMMISSION TO THE COUNCIL AND THE EUROPEAN PARLIAMENT on sustainability requirements for the use of solid and gaseous biomass sources in electricity, heating and cooling). Binnenkort komt ook BIOGRACE2 uit die berekeningsmethoden bevat voor bioelektriciteit- en warmte. Ook komt er een herziening van de % minimale reductie van broeikasgassen t.o.v. fossiel omdat deze normen te soepel blijken. De Europese commissie komt binnenkort met default waarden voor vaste biomassa. Er zijn trouwens meer broeikasgassen dan ik in mijn principe benoem. 2)Voordat met kap van een (gedeelte) bos begonnen wordt dient eerst zoveel aangroei plaats te vinden zodat het nieuwe gemiddelde (kap en aangroei) net zo hoog is als wanneer het bos met rust gelaten wordt. Bij land verschuivingen dienen ook wetlands en andere high carbonstocks uit de RED meegenomen te worden. 3) Met het principe dat biomassa niet ten koste van andere toepassingen mag gan is niets mis. Echter de vraag is hoe dit aan te tonen is. Deze maatregelen gaan wellicht te ver en zijn politiek moeilijk haalbaar. Pagina 45 van 97
4) Ook plantensoorten moeten beschermd worden. De 10% oorspronkelijke vegetatie geldt alleen bij relatief nieuwe gebieden omdat anders moeilijk is vast te stellen wat de oorspronkelijke vegetatie was. Bovendien wonen er dan al eeuwenlang mensen die moeilijk een wil opgelegd kan worden van nieuw beleid. 5) Met reststromen worden stromen bedoelt uit het productie gebied. 7) Branden mogen niet toegepast worden voor ontginning en oogsten. Dit item is inderdaad verankert in wetgeving. Maar dit geldt ook voor de criteria onder eerlijk handelen. 10) Dit is een lastige omdat in principe verwaarding van biomassa nagestreeft dient te worden. Echter om klimaat doelstellingen te halen speelt biomassa een grote rol bij energie productie (subsidies, bijmeng en bijstookverplichting). Dit levert conflicten op met het principe van biocascadering. Echter door onderscheid te maken in reststromen en energiegewassen kan dit probleem ondervangen worden. Voor reststromen gelden dan alleen criteria met betrekking tot broeikasgassen en koolstofvoorraden. Voor energiegewassen gelden alle criteria. Hierdoor ontstaat vanzelf een voorkeur voor reststromen. 11) Westerse wetgeving opleggen is nagenoeg onhaalbaar. Veel aspecten zijn verankert in mensenen arbeidsrechten (ILO en vrijwillig SA8000). ZLTO tuinbouworgansiatie heeft een eigen systeem ontwikkeld. Evt contact leggen Eindrapport toe mailen
Pagina 46 van 97
Uitwerkingen interview Luc Pelkmans (VITO vlaanderen) 13-04-2011 1. Hoe kan ILUC worden meegenomen in het beoordelingsysteem zonder dat het te complex wordt voor kleinschalige bedrijven? Het project biomass futures van het Euko instituut geeft een benadering van broeikasgasemissies door indirecte landverschuivingen. Het gaat hierbij om een grove inschatting die nog niet bekend gemaakt is. Per hectare landbouwgrond dat voor biomassaproductie wordt ingezet ontsnapt 3ton CO2. Daarnaast is het mogelijk om geen factor in te voeren maar tegelijkertijd de minimale winst op broeikasgasemissies te verhogen (bijv. van 35% tot 50%). Ook kan alleen gemonitored worden wat de gevolgen zijn en pas ingrijpen wanneer de indirecte effecten te groot zijn. Tenslotte kunnen ook voeding en andere toepassingen op duurzaamheidaspecten getoetst worden. En bestaande wetgeving moet ook beter gehandhaafd worden. Als deze laatste twee opties worden ingevoerd zullen er volgens de heer Pelkmans geen ILUC effecten meer bestaan. EU commissie website: link naar ILUC factors 2. Welke CO2 tool kan het best gebruikt worden voor het berekenen van de broeikasgasemissies van BIOGRONDSTOFFEN?Kan iemand van VITO mij helpen bij het testen van het beoordelingsysteem (biopolymeren)? De Biograce CO2 tool is gericht op Europese richtlijn hernieuwbare energie waarbij allocatie op energetische waarden (substitutie) plaatsvindt. Dit is een wetenschappelijke methode die alleen kan worden toegepast op biomassa voor energie doeleinden. Ook is allocatie op economische waarde mogelijk. Deze methode kan voor bredere toepassingen gebruikt worden. De Europese commissie wijst deze methode af omdat producten bloot staan aan (hevige) prijsschommelingen. Voor biogrondstoffen zijn nog geen CO2 tools ontwikkeld en om voor een afstudeerproject er 1 te ontwikkelen gaat te ver. Het is een beter idee om een blauwdruk te maken waarin de afzonderlijke broeikasgasemissies door bedrijven ingevuld kunnen worden. Dit houdt in dat een PFD gemaakt wordt zonder de gegevens over hoeveelheden en de precieze stromen in te vullen. 3. Hoe kunnen verdringingseffecten (naast landverschuivingen) voorkomen worden? Heeft te maken met subsidie beleid. Economische afweging. Positieve lijst. 4. Wanneer kan gesteld worden dat de bodemkwaliteit niet verslechterd (indicatoren)? Verarming van de bodem komt vooral door een te kort aan koolstof. Het behoud van bodemkwaliteit is verwerkt in duurzaam bosbeheer (FSC, PEFC). Zo mag in Zweden sprokkelhout verbrand worden maar moet de as teruggebracht worden op het land. 5. Dient productie van biomassa in gevoelige gebieden (wat betreft biodiversiteit) die nu nog niet beschermt worden verboden te zijn. Zo ja hoe is vast te stellen of een gebied gevoelig is? Zie richtlijn hernieuwbare energie EU (art 17) 6. In hoeverre zijn de genoemde criteria al verankert in wetgeving en conventies? (sociale aspecten in ILO en mensenrechten?) De heer Pelkmans adviseert om als criterium voor sociale aspecten te stellen dat voldaan moet worden aan ILO (SA8000) en de verklaring van de rechten van de mens. Pagina 47 van 97
7. Hoe kan toepassing van de hoogst mogelijke waarde van biomassa (verwaarding) bevordert worden? Het hanteren van een positieve lijst voor toepassingen van een bepaalde biomassa soort is een goede optie. Maar er wordt dan geen rekening gehouden met de vraag van verschillende sectoren. Men moet dus ook kijken naar vraag uit verschillende sectoren. Op basis van economische waarde? Is technologie wel gereed?
1) NTA 8080 is al vrij volledig alleen toegespitst op bio-energie. Sommige aspecten (voedsel) moeten op macro niveau bekeken worden. De overheid moet over deze zaken rapporteren en aangeven welke partijen te ver gaan en aan welke partijen geen subsidie meer gegeven moet worden. De criteria kunnen wel in het beoordelingsysteem verwerkt worden maar auditing ervan gebeurd door de overheid. 2) Sommige criteria zijn al ergens anders uitgewerkt RSPO. Het is aan te bevelen dat met deze (meta)systemen aan bepaalde criteria kan worden voldaan. 3) Bos wat beheert word groeit harder dan bos dat met rust gelaten wordt (meer licht e.d.). Beheer moet dan wel zorgvuldig uitgevoerd worden. Maar door kap is er wel veel koolstof vrijgekomen. 4) Voor testen raadpleeg bedrijven die al met NTA 8080 werken. 5) Voor criteria koolstofvoorraden zie art 17 van de Europese richtlijn hernieuwbare energie.
8. details van de testresultaten (Sabic) Aan Shreepad Karanam van Sabic Innovative Plastics in Bergen op Zoom is gevraagd om het ontwikkelde beoordelingsysteem grondig te bekijken en van commentaar te voorzien. De heer Karanam is één van de personen binnen Sabic die zich bezig houdt met het opzetten van een nieuwe productielijn voor bioplastic (bio-polyethyleen). Voor deze productielijn is bekeken in hoeverre het systeem compleet en relevant is. Ook is bekeken of data gemakkelijk verkrijgbaar is. Het belangrijkste commentaar van de heer Karanam was dat het systeem (toen nog een lijst met principes, criteria en toelichtingen) moeilijk te gebruiken was. Alle informatie en benodigde criteria waren aanwezig maar een handleiding of protocol ontbrak. In een handleiding moet volgens hem een introductie en een gebruikersaanwijzing komen zodat ook een minder ingelezen gebruiker het systeem kan toepassen. Een aantal vragenschema’s moet ook deel uitmaken van een dergelijk protocol. Aan het eind van de vragenschema’s bepaalt de eindscore de vervolgstappen. Bij alle mogelijke scores dienen deze vervolgstappen gegeven te worden zodat de cirkel rond is. Ook op de puntentelling had de heer Karanam opmerkingen. Volgens hem moet een negatieve score worden toegekend aan criteria die niet voldaan zijn en een positieve aan diegene die wel voldaan zijn. Wanneer er geen data beschikbaar is wordt een score van 0 toegekend. Wat betreft de wegingsfactor is het verstandiger om een hoge factor toe te kennen aan een belangrijk punt. Eerst werd het namelijk andersom geredeneerd omdat er geen negatieve scores werden toegekend. Bij enkele essentiële criteria moet een NO GO score worden toegekend als er niet aan voldaan wordt.
Pagina 48 van 97
Volgens de heer Karanam waren de criteria nog niet helemaal compleet. Bij luchtkwaliteit of bij welzijn moet bijvoorbeeld geur en geluid problematiek worden meegenomen. Daarnaast moet worden voorkomen dat mensen hun baan verliezen of dat boeren moeten verdwijnen door de productie van biomassa.
9. details van testresultaten (DHV) De heer Aldert van der Kooij van het adviesbureau DHV houdt zich bezig met duurzaamheidvraagstukken rondom biomassa. Hem is gevraagd om het beoordelingsysteem te bekijken en commentaar te geven. Hierbij werd gelet op volledigheid en relevantie van de criteria en beschikbaarheid van data. Volgens van der Kooij moet de broeikasgasbalans berekend worden zonder subsidie omdat het laatste volgens hem een eerlijke benadering is. Door subsidie ontstaat namelijk een ‘kunstmatig’ hogere vraag naar biobrandstoffen en bio-energie, veelal afkomstig uit oerwouden. Daarom valt door subsidie de broeikasgasbalans negatiever uit. In dit project is gekozen om hier geen aandacht aan te schenken omdat subsidies momenteel wel gegeven worden en dat de broeikasgasbalans dus negatiever is. Verder geldt voor alle criteria dat regels makkelijk te maken zijn maar dat handhaving vaak een stuk ingewikkelder is vanwege de afstand (import van biomassa) maar ook andere oorzaken. Zo staat bij regenwoud vaak niet vast wie de eigenaar is waardoor regels over het gebruik ervan (o.a. over koolstofvoorraden en biodiversiteit) moeilijk te maken zijn. Toch worden de criteria gewoon doorgevoerd omdat het systeem niet voor certificering doeleinden bedoeld is maar als inventarisatie tool. Als gesteld wordt dat export van biomassa niet toegestaan is bij een tekort aan water, voedsel, medicijnen en constructiemateriaal in het productie gebied moet vaststaan wanneer er sprake is van een tekort. Er geldt in dit systeem dat wanneer de lokale bevolking biomassa wil gebruiken voor bovengenoemde doeleinden maar ze kunnen niet in de vraag voorzien er een tekort is. Ook vindt van der Kooij dat goed geëvalueerd moet worden of productie wel of niet in wereld erfgoedlijst gebieden mag plaatsvinden. Als voorbeeld noemt hij de deltawerken en enkele polders in Zeeland waar in principe gewoon landbouw bedreven kan worden. Voor de criteria van bodemkwaliteit stelt van der Kooij dat uitgegaan moet worden van de streefwaarden in plaats van de interventiewaarden omdat het dan al te laat is en de bodem gesaneerd moet worden. Verder raadt hij aan om een Nederlandse of internationale bron te zoeken voor goede landbouwpraktijken (i.p.v. de Vlaamse overheid). Met de criteria van water is de heer van der Kooij het niet eens. Want volgens hem kan de productie van biomassa ook positieve effecten hebben op de waterhuishouding (bijv. in de sahara). Dat in een gebied waterschaarste is wil niet per definitie zeggen dat biomassaproductie niet mogelijk is. Zo zijn er planten die weinig water nodig hebben of kan de waterbalans op een andere manier behouden blijven of hersteld worden. In plaats van een verbod bij waterschaarste dient gesteld te worden dat maatregelen getroffen moeten worden om de waterbalans te behouden of te verbeteren. Ook met de rangschikking van biomassasoorten in lijst met mogelijke toepassingen (bio-energie, biobrandstoffen of biogrondstoffen) was hij het niet eens. Zo kunnen bijvoorbeeld wilgen, populieren en afval van frituurvet uistekend gebruikt worden als grondstof. Hij adviseert om op internet Pagina 49 van 97
onderzoek te doen naar de oude (voor de industriële revolutie) toepassingen van biomassasoorten. Vaak is een oude toepassing de meest hoogwaardige. Tenslotte is volgens de heer van der Kooij het overbodig om te zeggen dat een fairtrade prijs aan primaire producenten betaald moet worden als ook al gesteld is dat werknemers met hun loon zichzelf en hun gezin in de primaire levensbehoeften moeten kunnen voorzien.
10. Details van testresultaten (COSUN) De heer Ronald Kalwij is milieucoördinator bij Royal Cosun en heeft samen met de student doorgenomen of het ontwikkelde systeem compleet en relevant is . Ook is gekeken of de vragen door de ondernemer gemakkelijk te beantwoorden zijn. De belangrijkste opmerking was dat het systeem eenvoudiger gemaakt diende te worden. Het begin van de vragenschema’s moet worden aangegeven en begrippen beter toegelicht. Verder wees de heer Kalwij erop dat (kleine) ondernemers vaak van bepaalde wetgeving niet op de hoogte zijn en dat zij hierop gewezen dienen te worden. De criteria (behalve de broeikasgasbalans) zijn namelijk alleen van toepassing op de primaire productie van biomassa omdat de rest van de keten veelal door andere wet- en regelgeving ondervangen is. Maar als bijvoorbeeld een energieproducent overschakelt op 100% biomassaverbranding kunnen problemen met de luchtkwaliteit ontstaan als de centrale in de buurt staat van een Natura 2000 gebied (ook al worden de normen van de Nederlandse Emissie Richtlijn niet overschreden). Om ondernemers toch te waarschuwen is daarom in het protocol een kort stuk over de toepassing van het systeem opgenomen en is duidelijk beschreven dat het systeem dient als eerst inventarisatie tool en daarom verder onderzocht dient te worden of er nog andere relevante wet- en regelgeving is. Om de koolstofvoorraad niet te doen slinken is het volgens de heer Kalwij belangrijk dat een boom niet gekapt word voordat hij volwassen is. Eerst werd gesteld dat een boom 50 jaar moet staan. Maar dan wordt veel koolstofopslag misgelopen omdat als een boom eenmaal volwassen is (vaak minder dan 50 jaar) hij niet zoveel koolstof meer opneemt. In combinatie met hoogwaardige toepassing en hergebruik van materialen is de koolstofopslag het grootst als de boom gekapt wordt als hij volwassen is. Bij sommige criteria (biodiversiteit en koolstofvoorraad) is de mogelijkheid dat enkel producten uit de natuur worden genomen, zonder dat daadwerkelijke productie plaatsvindt, niet meegenomen. Er kunnen producten (bijv. medicijnen) uit beschermde natuur genomen worden zonder dat dit de koolstofvoorraad en biodiversiteit aantast. Er zijn geen redenen om dit te verbieden omdat natuurwaarden niet in gevaar komen. De heer Kalwij gaf als tip dat wanneer biomassa in Nederland geproduceerd is de provinciale waardenkaart gebruikt kan worden om te controleren of de biodiversiteit niet in gevaar komt. Volgens hem wordt onder goede landbouwpraktijken OOK verstaan het buiten het broedseizoen kappen en maaien en extra rekening houden met dieren en planten rondom de boerderij. Kalwij merkte op dat de hoogst waardige toepassing van hennep medicatie is en niet constructie materiaal. Over het onderwerp bodem had de heer Kalwij ook wat opmerkingen. Hij vindt het vreemd dat een bedrijf toch punten krijgt als het geen onderzoek doet naar de bodemgesteldheid. Het is eerlijker om
Pagina 50 van 97
onderzoek hierna te belonen met extra punten. Met betrekking tot de nutriëntenbalans dient ook gekeken te worden naar fosfor en zwavel. Een terugkerende vraag in de vragenschema’s is of de biomassa geproduceerd is in een ontwikkelingsland. Maar wat bedoeld wordt met die term is nog niet goed uitgelegd en om duidelijkheid te creëren is besloten om de definitie van minst ontwikkelde landen te hanteren. Deze sluit de BRIC landen (Brazië, Rusland, India en China) uit omdat dit sterk groeiende economieën zijn. Kalwij benadrukt dat het geen sinecure is om te stellen dat er geen klachten m.b.t. stank en geluidsoverlast mogen zijn. Dit zijn namelijk ervaringen die per persoon verschillen en daarom is het beter om te stellen als er klachten zijn deze goed behandeld dienen te worden. Tenslotte wijst hij erop dat OOK en VOORAL de eigendomsrechten van oorspronkelijke bewoners gerespecteerd dienen te worden. Dit is een moeilijk onderwerp omdat vaak veel onduidelijkheid bestaat van wie een bepaald stuk grond is. Vele partijen claimen vaak dat grond hen toebehoort.
11. Details van testresultaten (Rodenburgh Biopolymers) Michel Verdaas (marketing) en Jaap van Heemst (hoofd R&D) hebben beiden gekeken of het ontwikkelde systeem compleet en relevant is. Bovendien is onderzocht of data, om de vragen te beantwoorden, makkelijk te verkrijgen is. Belangrijk is dat alle soorten biomassa (en alle mogelijkheden) zijn ondervangen in het systeem. Er bleek dat er geen optie was opgenomen dat als er een tekort aan energie, voedsel, medicijnen of constructiemateriaal is in het productie gebied dit misschien helemaal niet lokaal is op te lossen. Als bijvoorbeeld in een gebied een tekort is aan eikenhout kan het zo zijn dat dit komt omdat er in het gebied geen eikenbomen kunnen groeien. In dat geval kan een ander gewas (bijv. jatropha) prima op die plek groeien omdat het tekort niet lokaal KAN worden opgelost. Daarnaast moet even goed gecontroleerd worden of overal de oorspronkelijke functie van de grond zijn meegenomen. Een plantage op een voormalig braakliggend terrein is namelijk van een heel andere orde dan op een plantage in een voormalig regenwoud. Ook bleek het criterium van biocascadering niet compleet te zijn. Veel biomassa kan namelijk meerder keren worden ingezet d.m.v. bioraffinage. Deel x van een plant kan bijvoorbeeld als medicijn worden ingezet en deel Y als veevoeder. Voor elk deel van de plant moet apart gekeken worden hoe die het best ingezet kan worden (doorlopen vragenschema biocascadering). De CO2 berekeningstool bleek niet compleet omdat er geen optie was opgenomen voor gevallen van gebruik van reststromen waar wel een alternatief is maar dat er geen vraag naar dit alternatief is. Ook kan het zijn dat door het gebruik van de reststroom een afvalprobleem is opgelost. Omdat het afval niet verwerkt hoeft te worden, worden juist broeikasgasemissies bespaart. Tenslotte dient bepaald te worden (voor bijvoorbeeld lokale welvaart en bij biodiversiteit) wat met de term lokaal bedoeld wordt. In dit project is een gebied in een straal van 50 km nog lokaal.
Pagina 51 van 97
12. CO2 balans CO2 tool De eerste vereiste waar biogrondstoffen- en brandstoffen aan moeten voldoen is dat een zo groot mogelijk percentage broeikasgasemissies wordt vermeden t.o.v. fossiele brandstoffen. Diverse wet en regelgeving stelt daar nu al een minimum voor3. De totale broeikasgasemissie berekenen is een moeilijke taak omdat er veel parameters zijn en de systeemgrenzen verschillend bepaald kunnen worden (welke processen neem je wel en welke neem je niet mee). Bovendien is er veel onenigheid over het toewijzen van effecten in geval van coproductie4 (toewijzing op basis van energie inhoud/economische waarde of systeem uitbreiding). Door verkeerde keuzes kunnen broeikasgasbalansen onrealistisch positief of negatief uitvallen en slecht vergelijkbaar zijn in het geval elk bedrijf of land zijn eigen methode gebruikt. Inmiddels zijn er wel verschillende CO2 tools ontwikkeld, veelal alleen toegespitst op biobrandstoffen. Voor dit project is gezocht naar een tool die relatief eenduidig is en ook te gebruiken is voor biogrondstoffen. Enig speurwerk op internet en rondvraag bij stakeholders heeft niets opgeleverd. Daarom zullen in deze paragraaf verschillende GHG balansberekenmethoden voor biobrandstoffen besproken worden waarvan enkele gebruikt zijn om (simpel) CO2 tool voor biogrondstoffen te ontwikkelen. In de tool zijn alle benodigde rekenstappen benoemd en beschreven die benodigd zijn om de totale broeikasgasemissie te bereken. De daadwerkelijke informatie moet door bedrijven die de tool gaan gebruiken zelf geleverd worden (al zijn enkele parameters wel beschikbaar). Bestaande CO2 tools Europese richtlijn hernieuwbare energie en bijlage IV van de Europese richtlijn brandstofkwaliteit In 2008 hebben Ecofys en CE in opdracht van Senternovem de CO2 tool biobrandstoffen ontwikkeld. Na het verschijnen van de richtlijn Hernieuwbare Energie (2009/28/EC), inclusief een rekenmethode voor broeikasgasemissies in Annex V.C (gelijk aan annex IV van brandstofkwaliteitrichtlijn), is de CO2 tool door Senternovem aangepast aan de richtlijn. Ook is het tool hernoemd tot BKG-tool (BroeiKasGas-tool). De standaardwaarden uit de richtlijn zijn opgenomen in de BKG-tool. In de tool zijn directe landverschuivingen wel maar indirecte landverschuivingen niet meegenomen. Berekening van de broeikasgasemissies is verplicht voor biobrandstoffen die meetellen voor nationale doelstellingen. Voor de 22 biobrandstoffen die in Annex V.c van de richtlijn zijn genoemd is de tool te gebruiken tenzij er sprake is van directe landverschuivingen of wanneer de biomassa in Europa is geproduceerd. In het eerste geval kan een extra module gebruikt worden en in andere gevallen dient een eigen berekening gedaan te worden (wat trouwens altijd is toegestaan). De werking van het tool is simpel omdat alleen een productieketen gekozen hoeft te worden en daarna
3
De NTA 8080 stelt dat de reductie in broeikasgassen minimaal 70% moet zijn voor meestook van biomassa in kolencentrales, 50% voor meestook in gascentrales en 50% voor biobrandstoffen. Bij het aanvragen van subsidie is de NTA 8080 verplicht. Daarnaast stelt de Europese richtlijn hernieuwbare energie dezelfde eisen maar zijn die pas van kracht vanaf 2013. 4 Dat staat voor het produceren van meer producten uit één grondstof, in dit geval een geoogst gewas.
Pagina 52 van 97
alles uitgerekend wordt. Naar behoeven kunnen standaardwaarden en productiehoeveelheden aangepast worden zodat het eigen productieproces gesimuleerd wordt. Zie : AgentschapNL: (agentschapschap NL, 2011) Ook in andere landen zijn berekeningstools ontwikkeld die gebaseerd zijn op dezelfde richtlijn. Desondanks was harmonisatie van de verschillende tools noodzakelijk. Daarom is het BioGrace project opgestart met als resultaat een geharmoniseerde berekeningstool bedoeld voor biobrandstoffen. Het BioGrace tool werkt op een vergelijkbare wijze als het BKG-tool (ook een Excel bestand). De volgende emissies zijn opgenomen in de tool: -
Emissies van gebruik en extractie van grondstoffen Emissies door directe landverschuivingen Emissies door transport en distributie Emissies door gebruik van de geproduceerde brandstoffen (0 voor biobrandstoffen) Besparingen door koolstofvastlegging als gevolg van verbeterde landbouwpraktijken Besparingen door koolstofvastlegging en opslag Besparingen door geleverde elektriciteit door co-generatie (biogas).
Zie: BioGrace: (BIOGRACE, 2011) De IPCC en de CDM /JI methodologie van UNFCCC. Wereldwijd gezien zijn deze handleidingen de belangrijkste tools. De eerste wordt gebruikt voor inventarisaties van nationale emissies van broeikasgassen omdat de mate van gedetailleerdheid afgestemd kan worden op de hoeveelheid beschikbare informatie. Er geldt geen verplichting om de handleiding te gebruiken voor individuele bio-energie projecten. Voor ieder Clean Development Management project moet de broeikasgasbalans apart opgesteld worden. Zie: (CDM) UK Broeikasbalans voor bioethanol In het Verenigd Koninkrijk is in 2005 door HGCA5 een berekeningstool speciaal voor bioethanol gebaseerd op nationaal geproduceerde tarwe ontwikkeld. Het project was een vervolg op bestaande initiatieven voor een tool ter controle van broeikasgasreducties. Het is een gebruiksvriendelijk tool dat gebaseerd is op wetenschappelijke methodologiën en voldoet aan de ISO 140016 eisenen standaardwaarden bevat. Hierdoor is het systeem vergelijkbaar met het BKG. Net zoals bij het BKG kunnen de standaardwaarden en productiehoeveelheden aangepast worden. De berekeningstool is bedoeld voor belanghebbende in de productieketen van bioethanol. Zij krijgen inzicht in de broeikasgasbalans en zien welke factoren van belang zijn en hoe die zich met elkaar verhouden. Het bestaat uit de volgende onderdelen: - emissies bij de productie van meststoffen, pesticiden en zaden; - N2O emissies vanuit de bodem; - directe veranderingen in landgebruik; - brandstofverbruik van machines en transport; 5 6
Home-Grown Cereals Authority Internationaal instituut voor standaarden
Pagina 53 van 97
- vermeden emissies van elektriciteit productie; - allocatie van effecten bij co-productie op basis van economische waarde. Deze CO2 tool is erg gemakkelijk te hanteren en een dergelijk ontwerp wordt ook nagestreefd voor dit project (alleen dan voor biogrondstoffen). zie: HGCA: (HGCA, 2011) BIOMITRE van het Internationale energie agentschap (IEA) In het kader van taak 38 heeft het IEA een standaard voor broeikasgasbalansen opgesteld. Deze beschrijft de nieuwste LCA methodologie voor bio-energie en bespreekt enkele cruciale punten in detail. Het tool komt voort uit metingen met de naam “BIOmass-based climate change MITigation through Renewable Energy” of te wel BIOMITRE. Het resultaat is een softwaretool BIOMITRE dat zeer flexibel is wat betreft systeemgrenzen. De tool is echter vrij ingewikkeld en daarom niet geschikt om in dit project te gebruiken. BIOMITRE kan gebruikt worden om mogelijke broeikasgas reducties te bekijken, het aantonen van duurzaamheid van biomassa, evaluatie doeleinden en beleidstudies. De emissies van biomassa productie, transport en voorbehandeling, productie van grondstoffen, distributie en eindgebruik zijn meegenomen. Voor toewijzing van effecten bij co-productie wordt het principe van systeem uitbreiding uit de ISO14040 als uitgangspunt genomen. Dat principe houdt in dat de milieueffecten van de conventionele productie van de stof uit de reststroom als besparing worden opgenomen7. Soms is dit erg lastig omdat het product normaliter al een co-product is. In die gevallen vindt toewijzing plaats op basis van economische waarde8. zie: (Task 38, 2011) BREW methodiek In het BREW project worden alle belangrijke aspecten van het produceren van bulkchemicaliën en chemische tussenproducten uit hernieuwbare bronnen geëvalueerd. In de studie is aandacht besteed aan de milieu effecten, financiële haalbaarheid, risico’s, sociale aspecten en publieke opinie. De focus ligt op productie door fermentatie en enzymatische omzettingen gebaseerd op ‘ zuivere substraten’ zoals suikers. De effecten zijn op midden en lange termijn (2050) te verwachten. De studie speelt een grote rol bij ontwikkeling van strategie door bedrijven en de overheid en is voer voor rationele publieke discussie. Het BREW project is uitgevoerd door een multidisciplinair team van experts van chemische bedrijven en onderzoeksinstellingen en is gesubsidieerd door het Europese GROWTH programma. Het gedeelte over de broeikasgasbalans is gebruikt voor de CO2 tool van dit project. zie: (BREW, 2011)
7
Bijv. Bij de productie van biodiesel ontstaat als reststroom glycerol. Normaal gesproken wordt glycerol op een andere manier vervaardigd, waarbij ook milieueffecten ontstaan (CO2 uitstoot). Bij systeem uitbreiding wordt bijvoorbeeld de CO2 uitstoot als besparing meegerekend bij de broeikasgasbalans van biodiesel. 8 De verhouding van de verkoopprijs van het hoofd- en co-product bepaald de toewijzing van effecten.
Pagina 54 van 97
Protocol voor broeikasgasbalans biogrondstoffen. Om een ‘makkelijke’ werkwijze te ontwikkelen wordt het document “The greenhous gas calculation methodology for biomass-based electricity, heat and fuels” (CE Delft, Universiteit van Utrecht) en het eind rapport van het BREW project van onder andere de universiteit van Utrecht gebruikt. Zie: (programme, 2006) Wanneer data over het productieproces niet beschikbaar zijn, kan de ‘ default’ informatie uit tabel A10.4 van het rapport van het project BREW gebruikt worden. Hierin is voor een groot aantal producten de broeikasgasemissie van begin tot het eindproduct weergeven waarbij alle reststromen zijn gebruikt voor het opwekken van energie. In tabel A7 en A8 van hetzelfde rapport zijn de afkortingen (gebruikt in tabel A10.4) van de processen te vinden. De netto broeikasgasemissies voor de productie van de biomassa bestaan uit de emissies gedurende productie, transport en verwerking (hoofdzakelijk door gebruik van niet hernieuwbare energie) vermindert met de opslag van CO2 in de eindproducten9 (waardoor netto opslag kan optreden, negatieve waarden). Voor het berekenen van emissies dienen 10 parameters bepaald te worden: 1. energie input van (landbouw) machines; 2. emissies gedurende productie van meststoffen; 3. bodememissies door toepassing van meststoffen; 4. energie input van voorbewerking en transport; 5. energie input en emissies gedurende conversie; 6. allocatie van residuen en co-producten; 7. emissie/besparingen door directe veranderingen in landgebruik; 8. emissie/besparingen door indirecte veranderingen in landgeberuik; 9. emissies door behandeling van afvalwater; 10. besparingen door productie van elektriciteit en/of stoom uit reststromen van productie. 11. energie input voor de productie van ‘ingrediënten’ (bijv. methanol bij de productie van biodiesel) Er zijn nu 5 situaties te onderscheiden. Productie op basis van: a. fermentatie/biotechnologie van ‘zuivere substraten’ (suiker en zetmeel uit suikerriet, suikerbiet, tarwe enz.) b. gewassen die direct als grondstof zijn bedoeld (vezel uit vlas, papier, rubber) c. reststromen uit landbouw (zover nog niet via route 1 verwerkt) d. rest/afvalstromen uit beheer wegen, natuur, watergangen etc. (bermgras, snoeiafval) e. biogas uit mest en rest/afvalstromen (afvalwater, VGI ed.) f. biogas uit hoofdproducten (maïs) De input waarden komen uit het Excel bestand ‘Biograce standard values version 3.0’ of het rapport van het BREW project tenzij anders is aangegeven. Omdat enkele inputwaarden (kunstmestvraag van de bodem, transport enz.) nogal kunnen verschillen voor westerse landen en ontwikkelingslanden is er zoveel mogelijk gewerkt met gemiddelden.
9
In het geval van bio-basedproducten (dus niet bij biogas, biobrandstoffen of bio-energie). Zie tabel Annex A1.1 en A1.2 van het BREW rapport voor koolstof opslag in enkel houtachtige producten
Pagina 55 van 97
A. Fermentatie/biotechnologie van ‘zuivere substraten’ Werkwijze: 1. stel vast welk substraat en gewas is gebruikt 2. bereken hoeveel substraat nodig is 3. bepaal de opbrengst aan substraat uit een bepaald gewas 4. bereken hoeveel van een bepaald gewas nodig is om de benodigde hoeveelheid substraat te krijgen 5. bepaal de opbrengst van een gewas per hectare 6. bereken hoeveel hectare nodig is voor de productie van het gewas (kan per gewas verschillen) 7. bepaal de broeikasgasemissies per eenheid (kWh, t*km10, ton stoom) en per soort brandstof/energiebron 8. bereken de energie input en broeikasgasemissies van machines benodigd voor het aantal hectaren 9. bepaal welke meststoffen zijn gebruikt en de bemestingsgraad 10. bereken de energie input en broeikasgasemissies bij de productie van meststoffen 11. bereken de broeikasgasemissies door biologische omzettingen in de bodem 12. bepaal of restwarmte wordt gebruikt voor het drogen van de biomassa 13. bereken de energie input en broeikasgasemissies van drogen en verkleinen van biomassa (voorbewerking) 14. bepaal hoeveel t*km er gereden wordt om de biomassa te transporteren en op welke wijze dat gebeurd 15. bereken de broeikasgasemissies door transport van de biomassa 16. bepaal of er gebruik wordt gemaakt van een WKK 17. bepaal welke processen gebruikt worden voor de conversie en wat de inputs en outputs zijn 18. bereken de broeikasgasemissies door conversie van biomassa 19. bepaal of en hoeveel residuen en reststromen er vrijkomen 20. “bereken” de toewijzing van effecten aan de residuen en reststromen 21. bepaal of, welke en hoeveel grond is vrij gemaakt voor de productie van biomassa 22. bepaal welk landschaptype in de plaats is gekomen voor de grond 23. bereken de broeikasgasemissies door directe veranderingen in landgebruik 24. bereken de broeikasgasemissies door indirecte veranderingen in landgebruik 25. bepaal of en welk soort afvalwater er vrijkomt tijdens de productie en conversie van biomassa 26. bereken de energie input en broeikasgasemissies voor de zuivering van afvalwater 27. bepaal of en hoeveel elektriciteit en/of stoom er wordt geproduceerd uit reststromen van het productieproces en de landbouw 28. bereken de besparing hiervan aan broeikasgasemissies 29. bereken de energie input en broeikasgasemissies voor de productie van ‘ingrediënten’ 1 t/m 6 In de volgende tabel is opbrengst (eindproduct) per g substraat11 (in dit geval glucose) aangegeven. Dit getal moet vermenigvuldigd worden met , in dit geval, de glucose opbrengst per ton van een gewas om de benodigde hoeveelheid gewas uit te rekenen.
10
1000 kg over 1 km vervoerd Het hoofdingrediënt waarop een enzym inwerkt en waaruit uiteindelijk een eindproduct gemaakt wordt. Bijvoorbeeld vetzuren voor biodiesel. 11
Pagina 56 van 97
tabel 1. default productiefactoren van componenten met glucose als substraat: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht Deze uitkomst moet gedeeld worden door de opbrengst van een gewas per hectare om tot de benodigde hoeveelheid landbouwgrond te komen. De opbrengst van een specifiek gewas kan gevonden worden op de site van de wereld voedsel en landbouw organisatie12. 7 Om de totale broeikasgasemissies te berekenen is de emissie per kWh (of GJ) elektriciteit en per ton stoom van belang.
tabel 3. Gemiddelde CO2 uitstoot voor elektriciteit: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht
12
http://faostat.fao.org/site/567/default.aspx#ancor Pagina 57 van 97
Per GJ elektriciteit wordt gemiddeld 117 kg CO2 uitgestoten en per ton stoom wordt gemiddeld 170 kg CO2 uitgestoten (combinatie van gegevens van tabel A2.5 en A2.3 van het rapport van het BREW project). Wat betreft het transport moet gerekend worden met de gegevens van de Excel file “Biograce standard values version 3.0”. Transport per vrachtwagen voor een droog product kost bijvoorbeeld 0.94 MJ/t*km en per MJ diesel wordt 87 gCO2eq. uitgestoten. Dat wil dus zeggen dat per t*km 0,94 * 0,087 = 8,2 kg CO2eq wordt uitgestoten. Dit kan voor andere vormen van vervoer op dezelfde manier worden uitgerekend. 8 Vanzelfsprekend moeten de (fossiele) energie input van ploegen, zaaien, bemesting, andere vormen van gewasbehandeling en oogsten worden meegenomen. De broeikasgasemissies van de productie van machines (tractoren ed.) worden niet meegenomen in de balans (die wordt als zeer klein tegenover de rest beschouwd). Om de emissie van (landbouw) machines te bereken is een schatting van CE Delft (2005) gebruikt die stelt dat per hectare koolzaad in Nederland 130 liter diesel wordt gebruikt. Omdat geen andere informatie beschikbaar is kan met dit kengetal gerekend worden. Door vermenigvuldiging van 130 l/ha met het aantal benodigde hectare wordt de benodigde hoeveelheid diesel uitgerekend. Wanneer de hoeveelheid diesel vermenigvuldigd wordt met de energie inhoud en de emissie per MJ diesel (de input waarden zijn te vinden in het Excel bestand ‘Biograce standard values version 3.0’) kan de uitstoot van broeikasgassen uitgerekend worden. 9 t/m 11 Om de broeikasgasemissies van de productie van meststoffen te bepalen is de bemestinggraad per hectare benodigd. De bemestinggraad (zowel stikstof, fosfaat en andere nutriënten) voor een groot aantal gewassen is te vinden in de “Biofuels Pathways method RED” behorende bij de BioGrace tool13. Het gaat hier om gemiddelden en de daadwerkelijke bemestingsgraad kan per stuk landbouwgrond verschillen14. De uiteindelijke emissie kan berekend worden door de bemestinggraad te vermenigvuldigen met de emissiefactor per kg meststof15. Wanneer de meststoffen zijn toegediend wordt een gedeelte ervan door micro-organismen in de bodem omgezet naar N2O (lachgas), wat vrijkomt in de atmosfeer. N2O is een broeikasgas wat 296 keer krachtiger is dan CO2. Daarom is het belangrijk deze emissies mee te nemen in de berekening. Er zijn verschillende studies gedaan naar de hoeveelheid emissies met allemaal verschillende uitkomsten. Zo blijkt uit onderzoek van de CE Delft in 2005 dat de hoeveelheid emissie tussen de 4 en 8 kg N2O per hectare per jaar ligt. Uit onderzoek van IC in 2005 blijkt dat 4,4 kg per hectare per jaar wordt uitgestoten. De laatste dient gebruikt te worden in de broeikasgasbalans in dit project tenzij kan worden aangetoond dat de emissies beduidend lager liggen (bijv. bij biologische landbouw). 12 t/m 15 Na de oogst wordt de biomassa voorbehandeld en getransporteerd. Hiermee zijn broeikasgasemissies gemoeid. De voorbehandeling van gewassen behelst het drogen en (veelal) verkleinen van de biomassa. Restwarmte wordt gebruikt voor drogen: In het geval de restwarmte van verwerkingsprocessen gebruikt wordt om de biomassa te drogen ontstaan er (wat betreft drogen) geen extra broeikasgasemissies. 13
http://www.biograce.net/content/ghgcalculationtools/methodology Wanneer locatie specifieke data beschikbaar is dient deze gebruikt te worden. 15 http://www.biograce.net/content/ghgcalculationtools/standardvalues 14
Pagina 58 van 97
Er wordt geen restwarmte gebruikt voor drogen: Als er geen restwarmte gebruikt is moeten de volgende data gebruikt worden.
tabel 3 . Default waarden voor verschillende procesparameters: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht In de tabel is aangegeven hoeveel elektriciteit en warmte/stoom wordt gebruikt tijdens verschillende processen (waaronder drogen). Voor enkele gevallen is het vermogen aangegeven en is de totale procestijd benodigd om de totaal benodigde hoeveelheid elektriciteit of stoom te berekenen (vermenigvuldigen). Als principe voor conversie van biomassa geldt dat alle directe emissies (proceswarmte enz.) worden meegeteld maar de indirecte (productie van infrastructuur en machines) niet. De verschillende verwerkingsprocessen zijn weergegeven voor een groot aantal bio-based producten in appendix A1.2 van het rapport van het BREW project16. Voor elektriciteit- en stoom verbruik kan wederom gerekend worden met 117 kg CO2 per kWh en 170 kg CO2 per ton stoom. 16 t/m 18 Voor gereedschappen en benodigdheden dient de volgende tabel (en de tabel onder punt 4) gebruikt te worden.
16
In process flow diagrammen (PFD)
Pagina 59 van 97
Tabel 4. Default waarden voor andere procesparameters: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht
Tabel 5. Default waarden voor enzymproductie: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht Het bedrijf beschikt niet over een WKK17: In dat geval worden alle directe emissies meegerekend. Het bedrijf bezit over een WKK: Als een bedrijf een WKK gebruikt, worden er geen CO2 emissies toegekend aan de warmte die daarmee geproduceerd isomdat alle emissies worden toegerekend aan de geproduceerde elektriciteit. 19 t/m 20 Co-producten hebben geen andere toepassingen: Dan worden effecten toegewezen op basis van economische waarde. Dus als de verhouding van economische waarde tussen co-product en hoofdproduct 2:1 is,worden de effecten ook met die verhouding toegewezen. Co-producten hebben reeds een andere toepassingen: Wanneer bij de productie van biogrondstoffen nevenproducten ontstaan die andere toepassingen hebben wordt de voorkeur gegeven aan de ISO 14040 methode voor het toewijzen van effecten aan het hoofdproduct en het co-product. Dit kan door middel van allocatie of door systeem uitbreiding. In het eerste geval vindt toewijzing plaats op basis van economische of energetische waarde (des te hoger de waarde des te meer effecten worden toegeschreven aan dat product) en in het tweede geval vind substitutie plaats. Dit wil zeggen dat wordt gekeken wat het effect is als het coproduct op een conventionele wijze wordt
17
Warmtekrachtkoppeling (WKK): motor waarin (bio)gas wordt verbrand voor productie van warmte en elektriciteit
Pagina 60 van 97
geproduceerd18. Systeem uitbreiding geniet de voorkeur van ISO (omdat het niet onderhevig is aan prijsschommelingen) en daarom wordt deze methode in dit project gebruikt. De data die benodigd is voor de beoordeling dient nog verzameld te worden. 21 t/m 23 Er vinden directe veranderingen in landgebruik plaats (bijv. bos of grasland wordt omgezet naar landbouwgrond): Bepaalde type gronden bevatten zeer veel koolstof per hectare. Als deze omgezet worden in landbouwgrond dan komt er veel CO2 vrij in de atmosfeer. Daarom is dit effect opgenomen in de broeikasgasbalans. In de “2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories, Volume4” is aangegeven dat de koolstofvoorraad bestaat uit levende biomassa, dood organisch materiaal en de bodem. In de “Tier 1” van dezelfde Guideline zijn in tabellen ,van alle type gronden over de hele wereld, de koolstofvoorraad in ton per hectare weergegeven19. Wanneer omzetting plaatsvindt kan dus precies worden nagegaan hoeveel koolstof er vrijkomt (door de koolstofvoorraad na de omzetting van die voor de omzetting af te trekken. Wanneer de uitkomst negatief is wil dit zeggen dat er netto koolstof wordt opgeslagen. Deze emissie dient over 20 jaar (dit getal wordt door de meeste CO2 tools aangehouden) verdeeld te worden. Er vinden geen directe veranderingen in landgebruik plaats: Wanneer er geen directe veranderingen in landgebruik plaatsvinden komt er ook geen extra CO2 vrij in de atmosfeer. 24 Ook indirecte veranderingen in landgebruik vinden plaats en moeten daarom worden meegenomen in de broeikasgasbalans. Bij een officieel certificeringsysteem zou de methode zoals elders in dit rapport (ILUC) beschreven gebruikt moeten worden. Echter omdat voor dit project gezocht is naar een simpel te hanteren screeningstool voor kleine ondernemingen wordt een grove schatting van het Öko instituut toegepast20. Deze schatting zegt dat per hectare landbouwgrond die wordt ingezet 3 ton CO2 vrijkomt. Ook deze emissie dient over 20 jaar verdeeld te worden. 25 t/m 26 Bij het proces komt afvalwater vrij wat gereinigd dient te worden: Voor de behandeling van afvalwater dienen de volgende twee tabellen gebruikt te worden.
Tabel 5. Default waarden voor zuivering afvalwater: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht 18
Bijv. Bij de productie van biodiesel ontstaat als reststroom glycerol. Normaal gesproken wordt glycerol op een andere manier vervaardigd, waarbij ook milieueffecten ontstaan (CO 2 uitstoot). Bij systeem uitbreiding wordt bijvoorbeeld de CO2 uitstoot als besparing meegerekend bij de broeikasgasbalans van biodiesel. 19 http://cdiac.ornl.gov/epubs/ndp/global_carbon/tables.html#table1i 20
http://www.oeko.de/include/dok/225.php?id=1030&dokid=1030&anzeige=det&ITitel1=&IAutor1=&ISchlagw1 =&sortieren=&suchbegriff=iluc&match=or&LAN=1 NOG EVEN CORRECTE BRONVERWIJZING MAKEN
Pagina 61 van 97
Tabel 6. CO2 emissies van verschillende fossiele brandstoffen: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht In de eerste tabel is aangegeven hoeveel primaire energie (brandstof in dit geval) benodigd is om 1 kg COD (stoffen waarvoor zuurstof benodigd is om het af te breken met micro-organismen). Er dient gekeken of het gaat om huishoudelijk afvalwater, gedistilleerd water (vrij van bepaalde stoffen), afvalwater van de verkleining van mais, afvalwater uit ethanol productie of andere biotechnologiche processen. Door het primaire energieverbruik te vermenigvuldigen met 62 kg CO2 per GJ kan de totale uitstoot ervan berekend worden. Bij het proces komt geen afvalwater vrij wat gereinigd moet worden: Als er bij het proces geen afvalwater gereinigd hoeft te worden komen er ook geen broeikasgassen in de atmosfeer terecht. 27 t/m 28 Er wordt elektriciteit of stoom geproduceerd door verbranding van reststromen: Zoals eerder vermeld ontstaan er ook besparingen van broeikasgasemissies omdat reststromen worden verbrand of vergist. Deze ‘credits’ worden altijd van de emissies door gebruik van niet hernieuwbare energie afgetrokken. Bij verbranding dient de volgende tabel gebruikt te worden.
Pagina 62 van 97
Tabel 7. Vermeden CO2 emissies door productie van elektriciteit uit reststromen(biomassa): Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht
Als algemene waarde kan gebruikt worden dat per ton biomassa (watergehalte 20%) uit reststromen gemiddeld 0,57 ton CO2 bespaard wordt.21 Er wordt elektriciteit of stoom geproduceerd door vergisting van reststromen: Bij vergisting wordt 98 kg (elektriciteit) en 434 kg (stoom) CO2 emissie per ton bioafval bespaart (combinatie van informatie uit figuur A5.3 en A2.3 van het rapport van het project BREW). 29 Om de energie input en broeikasgasemissies voor de productie van ‘ingrediënten’ te bereken kan de data uit tabel A1.2 van het BREW rapport gebruikt worden. Referentie De netto broeikasgasemissie van biogrondstoffen moet vergeleken worden met conventionele grondstoffen. Daarvoor is een referentie benodigd die bestaat uit vermeden emissies door het niet gebruiken/verwerken van oorspronkelijke gewassen of reststromen en het niet gebruiken/ontrekken van fossiele brandstoffen. In het eerste geval gelden dezelfde regels als voor biogrondstoffen en in het tweede geval dienen emissies door mijnbouw, transport en omzetting meegenomen te worden. Het hele systeem is hieronder overzichtelijk weergegeven.
21
Introduction to energy analysis: Kornelis Blok; Techne Press, Amsterdam: 2009: ELHV,wb=EHHVwb-h*Ew,,evap*mH2O*(1-W)-Ew,evap*w Heat of evaporation= 2,26 MJ/kg, mH2O=8,9 kg/kg http://bioenergylists.org/en/reedlhv: “Fortunately, most biomass has the C-ratio formula CH1.4O0.6 and burns according to CH1.4O0.6 + 1.05 (O2 + 3.76N2) ==> CO2 + 0.7 H2O + 4 N2 It has a heating value of 21 kJ/g (bone dry, and minus the ash, Dry-Ashfree, DAF) and a molecular weight of 23. The hydrogen fraction of DAF biomass is 1.4/23 = 0.06” (ELHV,wb/EHHV,dry)*0.779 (ton CO2 besparing) = CO2 besparing met watergehalte van 20%
Pagina 63 van 97
Medium en long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme
Pagina 64 van 97
B. Gewassen die direct als grondstof worden gebruikt Werkwijze: 1. bepaal welk gewas gebruikt is 2. bepaal hoeveel grondstof uit 1 ton van een gewas gehaald kan worden 3. bepaal de opbrengst van een gewas per hectare 4. bereken hoeveel hectare nodig is voor de productie van het gewas (kan per gewas verschillen) 5. bepaal de broeikasgasemissies per eenheid (kWh, t*km22, ton stoom) en per soort brandstof/energiebron 6. bereken de energie input en broeikasgasemissies van machines benodigd voor het aantal hectaren 7. bepaal welke meststoffen zijn gebruikt en de bemestingsgraad 8. bereken de energie input en broeikasgasemissies bij de productie van meststoffen 9. bereken de broeikasgasemissies door biologische omzettingen in de bodem 10. bepaal of restwarmte wordt gebruikt voor het drogen van de biomassa 11. bereken de energieinput en broeikasgasemissies van drogen en verkleinen van biomassa (voorbewerking) 12. bepaal hoeveel t*km er gereden wordt om de biomassa te transporteren en op welke wijze dat gebeurd 13. bereken de broeikasgasemissies door transport van de biomassa 14. bepaal of er gebruik wordt gemaakt van een WKK 15. bepaal welke processen gebruikt worden voor de conversie en wat de inputs en outputs zijn 16. bereken de broeikasgasemissies door conversie van biomassa 17. bepaal of en hoeveel residuen en reststromen er vrijkomen 18 “bereken” de toewijzing van effecten aan de residuen en reststromen 19. bepaal of, welke en hoeveel grond is vrij gemaakt voor de productie van biomassa 20. bepaal welk landschaptype in de plaats is gekomen voor de grond 21. bereken de broeikasgasemissies door directe veranderingen in landgebruik 22. bereken de broeikasgasemissies door indirecte veranderingen in landgebruik 23. bepaal of en welk soort afvalwater er vrijkomt tijdens de productie en conversie van biomassa 24. bereken de energie input en broeikasgasemissies voor de zuivering van afvalwater 25. bepaal of en hoeveel elektriciteit en/of stoom er wordt geproduceerd uit reststromen van het productieproces en de landbouw 26. bereken de besparing hiervan aan broeikasgasemissies 27. bereken de energie input en broeikasgasemissies voor de productie van ‘ingrediënten’
1 t/m 4 Eerst moet bepaald worden hoeveel van een gewas nodig is om de benodigde hoeveelheid grondstof te verkrijgen. Dit kan worden uitgerekend door de benodigde hoeveelheid grondstof te delen door de gemiddelde opbrengst van een gewas23. Deze uitkomst moet gedeeld worden door de opbrengst van een gewas per hectare om tot de benodigde hoeveelheid landbouwgrond te komen. De opbrengst van een specifiek gewas kan gevonden worden op de site van de wereld voedsel en landbouw organisatie24.
5 22
1000 kg over 1 km vervoerd Bijv. 7 (ton vezel)/3 (ton vezel per ton vlas) = 2,3 (ton vlas) 24 http://faostat.fao.org/site/567/default.aspx#ancor 23
Pagina 65 van 97
Om de totale emissies te berekenen is de emissie per kWh (of GJ) elektriciteit en per kg (of ton) stoom van belang.
tabel 3. Gemiddelde CO2 uitstoot voor elektriciteit: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht Per GJ elektriciteit wordt gemiddeld 117 kg CO2 uitgestoten en per ton stoom wordt gemiddeld 170 kg CO2 uitgestoten (combinatie van gegevens van tabel A2.5 en A2.3 van het rapport van het BREW project). Wat betreft het transport moet gerekend worden met de gegevens van de Excel file “Biograce standard values version 3.0”. Transport per vrachtwagen voor een droog product kost bijvoorbeeld 0.94 MJ/t*km en per MJ diesel wordt 87 gCO2eq. uitgestoten. Dat wil dus zeggen dat per t*km 0,94 * 0,087 = 8,2 kg CO2eq wordt uitgestoten. Dit kan voor andere vormen van vervoer op dezelfde manier worden uitgerekend. 6 Vanzelfsprekend moeten de (fossiele) energie input van ploegen, zaaien, bemesting, andere vormen van gewasbehandeling en oogsten worden meegenomen. De broeikasgasemissies van de productie van machines (tractoren ed.) worden niet meegenomen in de balans (die wordt als zeer klein tegenover de rest beschouwd). Om de emissie van (landbouw) machines te bereken is een schatting van CE Delft (2005) gebruikt die stelt dat per hectare koolzaad in Nederland 130 liter diesel wordt gebruikt. Omdat geen andere informatie beschikbaar is kan met dit kengetal gerekend worden. Door vermenigvuldiging van 130 l/ha met het aantal benodigde hectare wordt de benodigde hoeveelheid diesel uitgerekend. Wanneer de hoeveelheid diesel vermenigvuldigd wordt met de energie inhoud en de emissie per MJ diesel (de input waarden zijn te vinden in het Excel bestand ‘Biograce standard values version 3.0’) kan de uitstoot van broeikasgassen uitgerekend worden. 7 t/m 9 Om de broeikasgasemissies van de productie van meststoffen te bepalen is de bemestinggraad per hectare benodigd. De bemestinggraad (zowel stikstof, fosfaat en andere nutriënten) voor een groot aantal gewassen is te vinden in de “Biofuels Pathways method RED” behorende bij de BioGrace tool25. Het gaat hier om gemiddelden en de daadwerkelijke bemestingsgraad kan per stuk landbouwgrond verschillen26. De uiteindelijke emissie kan berekend worden door de bemestinggraad te vermenigvuldigen met de emissiefactor per kg meststof27. Wanneer de meststoffen zijn toegediend wordt een gedeelte ervan door micro-organismen in de bodem omgezet naar N2O (lachgas), wat vrijkomt in de atmosfeer. N2O is een broeikasgas wat 296 keer krachtiger is dan CO2. Daarom is het belangrijk deze emissies mee te nemen in de berekening. 25
http://www.biograce.net/content/ghgcalculationtools/methodology Wanneer locatie specifieke data beschikbaar is dient deze gebruikt te worden. 27 http://www.biograce.net/content/ghgcalculationtools/standardvalues 26
Pagina 66 van 97
Er zijn verschillende studies gedaan naar de hoeveelheid emissies met allemaal verschillende uitkomsten. Zo blijkt uit onderzoek van de CE Delft in 2005 dat de hoeveelheid emissie tussen de 4 en 8 kg N2O per hectare per jaar ligt. Uit onderzoek van IC in 2005 blijkt dat 4,4 kg per hectare per jaar wordt uitgestoten. De laatste dient gebruikt te worden in de broeikasgasbalans in dit project tenzij kan worden aangetoond dat de emissies beduidend lager liggen (bijv. bij biologische landbouw). 10 t/m 13 Na de oogst wordt de biomassa voorbehandeld en getransporteerd. Hiermee zijn broeikasgasemissies gemoeid. De voorbehandeling van gewassen behelst het drogen en (veelal) verkleinen van de biomassa. Restwarmte wordt gebruikt voor drogen: In het geval de restwarmte van verwerkingsprocessen gebruikt wordt om de biomassa te drogen ontstaan er (wat betreft drogen) geen extra broeikasgasemissies. Er wordt geen restwarmte gebruikt voor drogen: Als er geen restwarmte gebruikt is moeten de volgende data gebruikt worden.
tabel 3 . Default waarden voor verschillende procesparameters: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht In de tabel is aangegeven hoeveel elektriciteit en warmte/stoom wordt gebruikt tijdens verschillende processen (waaronder drogen). Voor enkele gevallen is het vermogen aangegeven en is de totale
Pagina 67 van 97
procestijd benodigd om de totaal benodigde hoeveelheid elektriciteit of stoom te berekenen (vermenigvuldigen).
Als principe voor conversie van biomassa geldt dat alle directe emissies (proceswarmte enz.) worden meegeteld maar de indirecte (productie van infrastructuur en machines) niet. De verschillende verwerkingsprocessen zijn weergegeven voor een groot aantal bio-based producten in appendix A1.2 van het rapport van het BREW project28. Voor elektriciteit- en stoom verbruik kan wederom gerekend worden met 117 kg CO2 per kWh en 170 kg CO2 per ton stoom. 14 t/m 16 Voor gereedschappen en benodigdheden dient de volgende tabel (en de tabel onder punt 4) gebruikt te worden.
Tabel 4. Default waarden voor andere procesparameters: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht
Tabel 5. Default waarden voor enzymproductie: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht Het bedrijf beschikt niet over een WKK29: In dat geval worden alle directe emissies meegerekend.
28
In process flow diagrammen (PFD) Warmtekrachtkoppeling (WKK): motor waarin (bio)gas wordt verbrand voor productie van warmte en elektriciteit 29
Pagina 68 van 97
Het bedrijf bezit over een WKK: Als een bedrijf een WKK gebruikt, worden er geen CO2 emissies toegekend aan de warmte die daarmee geproduceerd isomdat alle emissies worden toegerekend aan de geproduceerde elektriciteit. 17 t/m 18 Co-producten hebben geen andere toepassingen: Dan worden effecten toegewezen op basis van economische waarde. Dus als de verhouding van economische waarde tussen co-product en hoofdproduct 2:1 is,worden de effecten ook met die verhouding toegewezen. Co-producten hebben reeds een andere toepassingen: Wanneer bij de productie van biogrondstoffen nevenproducten ontstaan die andere toepassingen hebben wordt de voorkeur gegeven aan de ISO 14040 methode voor het toewijzen van effecten aan het hoofdproduct en het co-product. Dit kan door middel van allocatie of door systeem uitbreiding. In het eerste geval vindt toewijzing plaats op basis van economische of energetische waarde (des te hoger de waarde des te meer effecten worden toegeschreven aan dat product) en in het tweede geval vind substitutie plaats. Dit wil zeggen dat wordt gekeken wat het effect is als het coproduct op een conventionele wijze wordt geproduceerd30. Systeem uitbreiding geniet de voorkeur van ISO (omdat het niet onderhevig is aan prijsschommelingen) en daarom wordt deze methode in dit project gebruikt. De data die benodigd is voor de beoordeling dient nog verzameld te worden. 19 t/m 21 Er vinden directe veranderingen in landgebruik plaats (bijv. bos of grasland wordt omgezet naar landbouwgrond): Bepaalde type gronden bevatten zeer veel koolstof per hectare. Als deze omgezet worden in landbouwgrond dan komt er veel CO2 vrij in de atmosfeer. Daarom is dit effect opgenomen in de broeikasgasbalans. In de “2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories, Volume4” is aangegeven dat de koolstofvoorraad bestaat uit levende biomassa, dood organisch materiaal en de bodem. In de “Tier 1” van dezelfde Guideline zijn in tabellen ,van alle type gronden over de hele wereld, de koolstofvoorraad in ton per hectare weergegeven31. Wanneer omzetting plaatsvindt kan dus precies worden nagegaan hoeveel koolstof er vrijkomt (door de koolstofvoorraad na de omzetting van die voor de omzetting af te trekken. Wanneer de uitkomst negatief is wil dit zeggen dat er netto koolstof wordt opgeslagen. Deze emissie dient over 20 jaar (dit getal wordt door de meeste CO2 tools aangehouden) verdeeld te worden. Er vinden geen directe veranderingen in landgebruik plaats: Wanneer er geen directe veranderingen in landgebruik plaatsvinden komt er ook geen extra CO2 vrij in de atmosfeer. 22 Ook indirecte veranderingen in landgebruik vinden plaats en moeten daarom worden meegenomen in de broeikasgasbalans. Bij een officieel certificeringsysteem zou de methode zoals elders in dit rapport (ILUC) beschreven gebruikt moeten worden. Echter omdat voor dit project gezocht is naar een simpel te hanteren screeningstool voor kleine ondernemingen wordt een grove schatting van
30
Bijv. Bij de productie van biodiesel ontstaat als reststroom glycerol. Normaal gesproken wordt glycerol op een andere manier vervaardigd, waarbij ook milieueffecten ontstaan (CO 2 uitstoot). Bij systeem uitbreiding wordt bijvoorbeeld de CO2 uitstoot als besparing meegerekend bij de broeikasgasbalans van biodiesel. 31 http://cdiac.ornl.gov/epubs/ndp/global_carbon/tables.html#table1i
Pagina 69 van 97
het Öko instituut toegepast32. Deze schatting zegt dat per hectare landbouwgrond die wordt ingezet 3 ton CO2 vrijkomt. Ook deze emissie dient over 20 jaar verdeeld te worden. 23 t/m 24 Bij het proces komt afvalwater vrij wat gereinigd dient te worden: Voor de behandeling van afvalwater dienen de volgende twee tabellen gebruikt te worden.
Tabel 5. Default waarden voor zuivering afvalwater: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht
Tabel 6. CO2 emissies van verschillende fossiele brandstoffen: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht
32
http://www.oeko.de/include/dok/225.php?id=1030&dokid=1030&anzeige=det&ITitel1=&IAutor1=&ISchlagw1 =&sortieren=&suchbegriff=iluc&match=or&LAN=1 NOG EVEN CORRECTE BRONVERWIJZING MAKEN
Pagina 70 van 97
In de eerste tabel is aangegeven hoeveel primaire energie (brandstof in dit geval) benodigd is om 1 kg COD (stoffen waarvoor zuurstof benodigd is om het af te breken met micro-organismen). Er dient gekeken of het gaat om huishoudelijk afvalwater, gedistilleerd water (vrij van bepaalde stoffen), afvalwater van de verkleining van mais, afvalwater uit ethanol productie of andere biotechnologiche processen. Door het primaire energieverbruik te vermenigvuldigen met 62 kg CO2 per GJ kan de totale uitstoot ervan berekend worden. Bij het proces komt geen afvalwater vrij wat gereinigd moet worden: Als er bij het proces geen afvalwater gereinigd hoeft te worden komen er ook geen broeikasgassen in de atmosfeer terecht. 25 t/m 26 Er wordt elektriciteit of stoom geproduceerd door verbranding van reststromen: Zoals eerder vermeld ontstaan er ook besparingen van broeikasgasemissies omdat reststromen worden verbrand of vergist. Deze ‘credits’ worden altijd van de emissies door gebruik van niet hernieuwbare energie afgetrokken. Bij verbranding dient de volgende tabel gebruikt te worden.
Tabel 7. Vermeden CO2 emissies door productie van elektriciteit uit reststromen(biomassa): Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht
Als algemene waarde kan gebruikt worden dat per ton biomassa (watergehalte 20%) uit reststromen gemiddeld 0,60 ton CO2 bespaard wordt.33 Er wordt elektriciteit of stoom geproduceerd door vergisting van reststromen: Bij vergisting wordt 98 kg (elektriciteit) en 434 kg (stoom) CO2 emissie per ton bioafval bespaart (combinatie van informatie uit figuur A5.3 en A2.3 van het rapport van het project BREW). 27 Om de energie input en broeikasgasemissies voor de productie van ‘ingrediënten’ te bereken kan de data uit tabel A1.2 van het BREW rapport gebruikt worden. Referentie De netto broeikasgasemissie van biogrondstoffen moet vergeleken worden met conventionele grondstoffen. Daarvoor is een referentie benodigd die bestaat uit vermeden emissies door het niet gebruiken/verwerken van oorspronkelijke gewassen of reststromen en het niet gebruiken/ontrekken 33
Ewet = (Edry*0.8)-(0.2*Everwarmen)-(0.2*Everdampen)
(ELHV,wb/EHHV,dry)*0.779 (ton CO2 besparing) = CO2 besparing met watergehalte van 20%
Pagina 71 van 97
van fossiele brandstoffen. In het eerste geval gelden dezelfde regels als voor biogrondstoffen en in het tweede geval dienen emissies door mijnbouw, transport en omzetting meegenomen te worden. Het hele systeem is hieronder overzichtelijk weergegeven.
Medium en long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme
Pagina 72 van 97
C. Reststromen uit landbouw Werkwijze: 1. bepaal of en welke toepassing van de reststroom verdrongen wordt* 2. bereken de broeikasgasemissies voor het product met die eerdere functie 3. bepaal de broeikasgasemissies per eenheid (kWh, t*km34, ton stoom) en per soort brandstof/energiebron 4. bepaal of restwarmte wordt gebruikt voor het drogen van de biomassa 5. bereken de energie input en broeikasgasemissies van drogen en verkleinen van biomassa (voorbewerking) 6. bepaal hoeveel t*km er gereden wordt om de biomassa te transporteren en op welke wijze dat gebeurd 7. bereken de broeikasgasemissies door transport van de biomassa 8. bepaal of er gebruik wordt gemaakt van een WKK 9. bepaal welke processen gebruikt worden voor de conversie en wat de inputs en outputs zijn 10. bereken de broeikasgasemissies door conversie van biomassa 11. bepaal of en hoeveel residuen en reststromen er vrijkomen 12. “bereken” de toewijzing van effecten aan de residuen en reststromen 13. bepaal of en welk soort afvalwater er vrijkomt tijdens de conversie van biomassa 14. bereken de energie input en broeikasgasemissies voor de zuivering van afvalwater 15. bepaal of en hoeveel elektriciteit en/of stoom er wordt geproduceerd uit reststromen van het productieproces en de landbouw 16. bereken de besparing hiervan aan broeikasgasemissies 17. bereken de energie input en broeikasgasemissies voor de productie van ‘ingrediënten’ * alleen meenemen als aannemelijk is dat door de verdringing aanzienlijke broeikasgasemissies ontstaan (bv. als de huidige toepassing veevoeder is) 1 t/m 2 Reststromen zonder alternatief/ reststromen met alternatief waar al volledig aan de vraag is voldaan: Wanneer reststromen worden gebruikt, wordt de broeikasgas emissie in deze methodiek op 0 gesteld omdat alle emissies worden toebedeelt aan het hoofdgewas. Reststromen met alternatief waar nog vraag naar is: In deze gevallen moet een berekening van dat alternatief volgens methode A of B worden uitgevoerd. De emissies voor het produceren van het alternatief worden vervolgens opgeteld bij de emissies van de productie van biomassa uit reststromen. Reststromen die voorheen werden gestort: Als de reststroom gestort werd dan worden de besparingen door het niet storten ook meegerekend (als dit niet tot dubbeltelling leidt), door vermeden methaanproductie. 3 Om de totale emissies te berekenen is de emissie per kWh (of GJ) elektriciteit en per kg (of ton) stoom van
34
1000 kg over 1 km vervoerd
Pagina 73 van 97
belang.
tabel 3. Gemiddelde CO2 uitstoot voor elektriciteit: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht Per GJ elektriciteit wordt gemiddeld 117 kg CO2 uitgestoten en per ton stoom wordt gemiddeld 170 kg CO2 uitgestoten (combinatie van gegevens van tabel A2.5 en A2.3 van het rapport van het BREW project). Wat betreft het transport moet gerekend worden met de gegevens van de Excel file “Biograce standard values version 3.0”. Transport per vrachtwagen voor een droog product kost bijvoorbeeld 0.94 MJ/t*km en per MJ diesel wordt 87 gCO2eq. uitgestoten. Dat wil dus zeggen dat per t*km 0,94 * 0,087 = 8,2 kg CO2eq wordt uitgestoten. Dit kan voor andere vormen van vervoer op dezelfde manier worden uitgerekend. 4 t/m 7 Na de inzameling wordt de biomassa voorbehandeld en getransporteerd. Hiermee zijn broeikasgasemissies gemoeid. De voorbehandeling van gewassen behelst het drogen en (veelal) verkleinen van de biomassa. Restwarmte wordt gebruikt voor drogen: In het geval de restwarmte van verwerkingsprocessen gebruikt wordt om de biomassa te drogen ontstaan er (wat betreft drogen) geen extra broeikasgasemissies. Er wordt geen restwarmte gebruikt voor drogen: Als er geen restwarmte gebruikt is moeten de volgende data gebruikt worden.
Pagina 74 van 97
tabel 4 . Default waarden voor verschillende procesparameters: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht In de tabel is aangegeven hoeveel elektriciteit en warmte/stoom wordt gebruikt tijdens verschillende processen (waaronder drogen). Voor enkele gevallen is het vermogen aangegeven en is de totale procestijd benodigd om de totaal benodigde hoeveelheid elektriciteit of stoom te berekenen (vermenigvuldigen).
Als principe voor conversie van biomassa geldt dat alle directe emissies (proceswarmte enz.) worden meegeteld maar de indirecte (productie van infrastructuur en machines) niet. De verschillende verwerkingsprocessen zijn weergegeven voor een groot aantal bio-based producten in appendix A1.2 van het rapport van het BREW project35. Voor elektriciteit- en stoom verbruik kan wederom gerekend worden met 117 kg CO2 per kWh en 170 kg CO2 per ton stoom. 8 t/m 10 Voor gereedschappen en benodigdheden dient de volgende tabel (en de tabel onder punt 4) gebruikt te worden.
35
In process flow diagrammen (PFD)
Pagina 75 van 97
Tabel 5. Default waarden voor andere procesparameters: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht
Tabel 6. Default waarden voor enzymproductie: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht Het bedrijf beschikt niet over een WKK36: In dat geval worden alle directe emissies meegerekend. Het bedrijf bezit over een WKK: Als een bedrijf een WKK gebruikt, worden er geen CO2 emissies toegekend aan de warmte die daarmee geproduceerd isomdat alle emissies worden toegerekend aan de geproduceerde elektriciteit. 11 t/m 12 Co-producten hebben geen andere toepassingen: Dan worden effecten toegewezen op basis van economische waarde. Dus als de verhouding van economische waarde tussen co-product en hoofdproduct 2:1 is,worden de effecten ook met die verhouding toegewezen. Co-producten hebben reeds een andere toepassingen: Wanneer bij de productie van biogrondstoffen nevenproducten ontstaan die andere toepassingen hebben wordt de voorkeur gegeven aan de ISO 14040 methode voor het toewijzen van effecten aan het hoofdproduct en het co-product. Dit kan door middel van allocatie of door systeem uitbreiding. In het eerste geval vindt toewijzing plaats op basis van economische of energetische waarde (des te hoger de waarde des te meer effecten worden toegeschreven aan dat product) en in het tweede geval vind substitutie plaats. Dit wil zeggen dat wordt gekeken wat het effect is als het coproduct op een conventionele wijze wordt
36
Warmtekrachtkoppeling (WKK): motor waarin (bio)gas wordt verbrand voor productie van warmte en elektriciteit
Pagina 76 van 97
geproduceerd37. Systeem uitbreiding geniet de voorkeur van ISO (omdat het niet onderhevig is aan prijsschommelingen) en daarom wordt deze methode in dit project gebruikt. De data die benodigd is voor de beoordeling dient nog verzameld te worden. 13 t/m 14 Bij het proces komt afvalwater vrij wat gereinigd dient te worden: Voor de behandeling van afvalwater dienen de volgende twee tabellen gebruikt te worden.
Tabel 7. Default waarden voor zuivering afvalwater: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht
Tabel 8. CO2 emissies van verschillende fossiele brandstoffen: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht
37
Bijv. Bij de productie van biodiesel ontstaat als reststroom glycerol. Normaal gesproken wordt glycerol op een andere manier vervaardigd, waarbij ook milieueffecten ontstaan (CO 2 uitstoot). Bij systeem uitbreiding wordt bijvoorbeeld de CO2 uitstoot als besparing meegerekend bij de broeikasgasbalans van biodiesel.
Pagina 77 van 97
In de eerste tabel is aangegeven hoeveel primaire energie (brandstof in dit geval) benodigd is om 1 kg COD (stoffen waarvoor zuurstof benodigd is om het af te breken met micro-organismen). Er dient gekeken of het gaat om huishoudelijk afvalwater, gedistilleerd water (vrij van bepaalde stoffen), afvalwater van de verkleining van mais, afvalwater uit ethanol productie of andere biotechnologiche processen. Door het primaire energieverbruik te vermenigvuldigen met 62 kg CO2 per GJ kan de totale uitstoot ervan berekend worden. Bij het proces komt geen afvalwater vrij wat gereinigd moet worden: Als er bij het proces geen afvalwater gereinigd hoeft te worden komen er ook geen broeikasgassen in de atmosfeer terecht. 15 t/m 16 Er wordt elektriciteit of stoom geproduceerd door verbranding van reststromen: Zoals eerder vermeld ontstaan er ook besparingen van broeikasgasemissies omdat reststromen worden verbrand of vergist. Deze ‘credits’ worden altijd van de emissies door gebruik van niet hernieuwbare energie afgetrokken. Bij verbranding dient de volgende tabel gebruikt te worden.
Tabel 9. Vermeden CO2 emissies door productie van elektriciteit uit reststromen(biomassa): Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht
Als algemene waarde kan gebruikt worden dat per ton biomassa (watergehalte 20%) uit reststromen gemiddeld 0,60 ton CO2 bespaard wordt.38 Er wordt elektriciteit of stoom geproduceerd door vergisting van reststromen: Bij vergisting wordt 98 kg (elektriciteit) en 434 kg (stoom) CO2 emissie per ton bioafval bespaart (combinatie van informatie uit figuur A5.3 en A2.3 van het rapport van het project BREW). 17 Om de energie input en broeikasgasemissies voor de productie van ‘ingrediënten’ te bereken kan de data uit tabel A1.2 van het BREW rapport gebruikt worden. Referentie De netto broeikasgasemissie van biogrondstoffen moet vergeleken worden met conventionele grondstoffen. Daarvoor is een referentie benodigd die bestaat uit vermeden emissies door het niet gebruiken/verwerken van oorspronkelijke gewassen of reststromen en het niet gebruiken/ontrekken 38
Ewet = (Edry*0.8)-(0.2*Everwarmen)-(0.2*Everdampen)
(ELHV,wb/EHHV,dry)*0.779 (ton CO2 besparing) = CO2 besparing met watergehalte van 20%
Pagina 78 van 97
van fossiele brandstoffen. In het eerste geval gelden dezelfde regels als voor biogrondstoffen en in het tweede geval dienen emissies door mijnbouw, transport en omzetting meegenomen te worden.
Pagina 79 van 97
D. Rest/afvalstromen uit beheer wegen, natuur, watergangen etc. Ondanks dat deze biomassa van een andere bron afkomstig is, is de methodiek voor de broeikasgasbalans van reststromen uit de landbouw.
Pagina 80 van 97
E. Biogas uit mest en reststromen Werkwijze: 1. bepaal of en welke toepassing van de reststroom verdrongen wordt* 2. bereken de broeikasgasemissies voor het product met die eerdere functie 3. bepaal hoeveel biomassa vergist wordt 4. bepaal de broeikasgasemissies per eenheid (kWh, t*km39, ton stoom) en per soort brandstof/energiebron 5. bepaal of restwarmte wordt gebruikt voor het drogen van de biomassa 6. bereken de energie input en broeikasgasemissies van drogen en verkleinen van biomassa (voorbewerking) 7. bepaal hoeveel t*km er gereden wordt om de biomassa te transporteren en op welke wijze dat gebeurd 8. bereken de broeikasgasemissies door transport van de biomassa 9. bepaal de benodigde hoeveelheid energie (elektriciteit en warmte) voor de fermentatie van m3 biomassa 10. bereken de energie input en broeikasgasemissies voor fermentatie van de biomassa 11. bepaal of en hoeveel residuen en reststromen er vrijkomen 12. “bereken” de toewijzing van effecten aan de residuen en reststromen (meststoffen) 13. bepaal of en welk soort afvalwater er vrijkomt tijdens de productie en conversie van biomassa 14. bereken de energie input en broeikasgasemissies voor de zuivering van afvalwater 15. bepaal of en hoeveel elektriciteit en/of stoom er wordt geproduceerd uit reststromen van het productieproces en de landbouw 16. bereken de besparing hiervan aan broeikasgasemissies 17. bereken de energie input en broeikasgasemissies voor de productie van ‘ingrediënten’ * alleen meenemen als aannemelijk is dat door de verdringing aanzienlijke broeikasgasemissies ontstaan (bv. als de huidige toepassing veevoeder is)
1 t/m 2 Reststromen zonder alternatief/ reststromen met alternatief waar al volledig aan de vraag is voldaan: Wanneer reststromen worden gebruikt, wordt de broeikasgas emissie in deze methodiek op 0 gesteld omdat alle emissies worden toebedeelt aan het hoofdgewas. Reststromen met alternatief waar nog vraag naar is: In deze gevallen moet een berekening van dat alternatief volgens methode A of B worden uitgevoerd. De emissies voor het produceren van het alternatief worden vervolgens opgeteld bij de emissies van de productie van biomassa uit reststromen. Reststromen die voorheen werden gestort: Als de reststroom gestort werd dan worden de besparingen door het niet storten ook meegerekend (als dit niet tot dubbeltelling leidt), door vermeden methaanproductie. 3 t/m 4 Om de totale emissies te berekenen is de emissie per kWh (of GJ) elektriciteit en per kg (of ton) stoom van
39
1000 kg over 1 km vervoerd
Pagina 81 van 97
belang.
tabel 1. Gemiddelde CO2 uitstoot voor elektriciteit: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht Per GJ elektriciteit wordt gemiddeld 117 kg CO2 uitgestoten en per ton stoom wordt gemiddeld 170 kg CO2 uitgestoten (combinatie van gegevens van tabel A2.5 en A2.3 van het rapport van het BREW project). Wat betreft het transport moet gerekend worden met de gegevens van de Excel file “Biograce standard values version 3.0”. Transport per vrachtwagen voor een droog product kost bijvoorbeeld 0.94 MJ/t*km en per MJ diesel wordt 87 gCO2eq. uitgestoten. Dat wil dus zeggen dat per t*km 0,94 * 0,087 = 8,2 kg CO2eq wordt uitgestoten. Dit kan voor andere vormen van vervoer op dezelfde manier worden uitgerekend. 5 t/m 8 Na de inzameling wordt de biomassa voorbehandeld en getransporteerd. Hiermee zijn broeikasgasemissies gemoeid.
Pagina 82 van 97
tabel 2 . Default waarden voor verschillende procesparameters: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht In de tabel is aangegeven hoeveel elektriciteit en warmte/stoom wordt gebruikt tijdens verschillende processen. Voor enkele gevallen is het vermogen aangegeven en is de totale procestijd benodigd om de totaal benodigde hoeveelheid elektriciteit of stoom te berekenen (vermenigvuldigen). 9 t/m 10 Om de energie input en broeikasgasemissies gedurende fermentatie te bereken moet bepaald worden wat de ‘efficiëntie’ van het fermentatie proces is. Dat wil zeggen dat bepaald moet worden hoeveel energie er verbruikt wordt per m3 biomassa die gefermenteerd wordt (inclusief productie van enzymen). Deze gegevens zijn in tabel 2 (hierboven) te vinden onder ‘fermentation’ en tabel 3.
Pagina 83 van 97
Tabel 3. Default waarden voor enzymproductie: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht De benodigde hoeveelheid enzymen kan berekend worden door de hoeveelheid biomassa te vermenigvuldigen met een getal wat aangeeft hoeveel enzymen er nodig zijn per ton m3 biomassa. Het bedrijf beschikt niet over een WKK40: In dat geval worden alle directe emissies meegerekend. Het bedrijf bezit over een WKK: Als een bedrijf een WKK gebruikt, worden er geen CO2 emissies toegekend aan de warmte die daarmee geproduceerd isomdat alle emissies worden toegerekend aan de geproduceerde elektriciteit. 11 t/m 12 Co-producten hebben geen andere toepassingen: Dan worden effecten toegewezen op basis van economische waarde. Dus als de verhouding van economische waarde tussen co-product en hoofdproduct 2:1 is,worden de effecten ook met die verhouding toegewezen. Co-producten hebben reeds een andere toepassingen: Wanneer bij de productie van biogrondstoffen nevenproducten ontstaan die andere toepassingen hebben wordt de voorkeur gegeven aan de ISO 14040 methode voor het toewijzen van effecten aan het hoofdproduct en het co-product. Dit kan door middel van allocatie of door systeem uitbreiding. In het eerste geval vindt toewijzing plaats op basis van economische of energetische waarde (des te hoger de waarde des te meer effecten worden toegeschreven aan dat product) en in het tweede geval vind substitutie plaats. Dit wil zeggen dat wordt gekeken wat het effect is als het coproduct op een conventionele wijze wordt geproduceerd41. Systeem uitbreiding geniet de voorkeur van ISO (omdat het niet onderhevig is aan prijsschommelingen) en daarom wordt deze methode in dit project gebruikt. De data die benodigd is voor de beoordeling dient nog verzameld te worden. 13 t/m 14 Bij het proces komt afvalwater vrij wat gereinigd dient te worden: Voor de behandeling van afvalwater dienen de volgende twee tabellen gebruikt te worden.
40
Warmtekrachtkoppeling (WKK): motor waarin (bio)gas wordt verbrand voor productie van warmte en elektriciteit 41 Bijv. Bij de productie van biodiesel ontstaat als reststroom glycerol. Normaal gesproken wordt glycerol op een andere manier vervaardigd, waarbij ook milieueffecten ontstaan (CO 2 uitstoot). Bij systeem uitbreiding wordt bijvoorbeeld de CO2 uitstoot als besparing meegerekend bij de broeikasgasbalans van biodiesel.
Pagina 84 van 97
Tabel 5. Default waarden voor zuivering afvalwater: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht
Tabel 6. CO2 emissies van verschillende fossiele brandstoffen: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht In de eerste tabel is aangegeven hoeveel primaire energie (brandstof in dit geval) benodigd is om 1 kg COD (stoffen waarvoor zuurstof benodigd is om het af te breken met micro-organismen). Er dient gekeken of het gaat om huishoudelijk afvalwater, gedistilleerd water (vrij van bepaalde stoffen), afvalwater van de verkleining van mais, afvalwater uit ethanol productie of andere biotechnologiche processen. Door het primaire energieverbruik te vermenigvuldigen met 62 kg CO2 per GJ kan de totale uitstoot ervan berekend worden. Bij het proces komt geen afvalwater vrij wat gereinigd moet worden: Als er bij het proces geen afvalwater gereinigd hoeft te worden komen er ook geen broeikasgassen in de atmosfeer terecht. 15 t/m 16 Pagina 85 van 97
Er wordt elektriciteit of stoom geproduceerd door verbranding van reststromen: Zoals eerder vermeld ontstaan er ook besparingen van broeikasgasemissies omdat reststromen worden verbrand of vergist. Deze ‘credits’ worden altijd van de emissies door gebruik van niet hernieuwbare energie afgetrokken. Bij verbranding dient de volgende tabel gebruikt te worden.
Tabel 7. Vermeden CO2 emissies door productie van elektriciteit uit reststromen(biomassa): Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht
Als algemene waarde kan gebruikt worden dat per ton biomassa (watergehalte 20%) uit reststromen gemiddeld 0,60 ton CO2 bespaard wordt.42 Er wordt elektriciteit of stoom geproduceerd door vergisting van reststromen: Bij vergisting wordt 98 kg (elektriciteit) en 434 kg (stoom) CO2 emissie per ton bioafval bespaart (combinatie van informatie uit figuur A5.3 en A2.3 van het rapport van het project BREW). 17 Om de energie input en broeikasgasemissies voor de productie van ‘ingrediënten’ te bereken kan de data uit tabel A1.2 van het BREW rapport gebruikt worden. Referentie De netto broeikasgasemissie van biogrondstoffen moet vergeleken worden met conventionele grondstoffen. Daarvoor is een referentie benodigd die bestaat uit vermeden emissies door het niet gebruiken/verwerken van oorspronkelijke gewassen of reststromen en het niet gebruiken/ontrekken van fossiele brandstoffen. In het eerste geval gelden dezelfde regels als voor biogrondstoffen en in het tweede geval dienen emissies door mijnbouw, transport en omzetting meegenomen te worden. Het hele systeem is hieronder overzichtelijk weergegeven.
42
Ewet = (Edry*0.8)-(0.2*Everwarmen)-(0.2*Everdampen)
(ELHV,wb/EHHV,dry)*0.779 (ton CO2 besparing) = CO2 besparing met watergehalte van 20%
Pagina 86 van 97
F. Biogas uit hoofdproducten Werkwijze: 1. bepaal hoeveel biomassa vergist wordt 2. stel vast welk gewas is gebruikt 3. bepaal de opbrengst van dat gewas per hectare 4. bereken hoeveel hectare nodig is voor de productie van het gewas (kan per gewas verschillen) 5. bepaal de broeikasgasemissies per eenheid (kWh, t*km43, ton stoom) en per soort brandstof/energiebron 6. bereken de energie input en broeikasgasemissies van machines benodigd voor het aantal hectaren 7. bepaal welke meststoffen zijn gebruikt en de bemestingsgraad 8. bereken de energie input en broeikasgasemissies bij de productie van meststoffen 9. bereken de broeikasgasemissies door biologische omzettingen in de bodem 10. bepaal of restwarmte wordt gebruikt voor het drogen van de biomassa 11. bereken de energie input en broeikasgasemissies van drogen en verkleinen van biomassa (voorbewerking) 12. bepaal hoeveel t*km er gereden wordt om de biomassa te transporteren en op welke wijze dat gebeurd 13. bereken de broeikasgasemissies door transport van de biomassa 14. bepaal de benodigde hoeveelheid energie (elektriciteit en warmte) voor de fermentatie van 1 ton biomassa 15. bereken de energie input en broeikasgasemissies voor fermentatie van de biomassa 16. bepaal of en hoeveel residuen en reststromen er vrijkomen 17. “bereken” de toewijzing van effecten aan de residuen en reststromen (meststoffen bijv.) 18. bepaal of, welke en hoeveel grond is vrij gemaakt voor de productie van biomassa 19. bepaal welk landschaptype in de plaats is gekomen voor de grond 20. bereken de broeikasgasemissies door directe veranderingen in landgebruik 21. bereken de broeikasgasemissies door indirecte veranderingen in landgebruik 22. bepaal of en welk soort afvalwater er vrijkomt tijdens de productie en conversie van biomassa 23. bereken de energie input en broeikasgasemissies voor de zuivering van afvalwater 24. bepaal of en hoeveel elektriciteit en/of stoom er wordt geproduceerd uit reststromen van het productieproces en de landbouw 25. bereken de besparing hiervan aan broeikasgasemissies 26. bereken de energie input en broeikasgasemissies voor de productie van ‘ingrediënten’ 1 t/m 4 De benodigde hoeveelheid van een gewas moet gedeeld worden door de opbrengst van een gewas per hectare om tot de benodigde hoeveelheid landbouwgrond te komen. De opbrengst van een specifiek gewas kan gevonden worden op de site van de wereld voedsel en landbouw organisatie44.
5. Om de totale emissies te berekenen is de emissie per kWh (of GJ) elektriciteit en per kg (of ton) stoom van
43
1000 kg over 1 km vervoerd
44
http://faostat.fao.org/site/567/default.aspx#ancor Pagina 87 van 97
belang.
tabel 3. Gemiddelde CO2 uitstoot voor elektriciteit: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht Per GJ elektriciteit wordt gemiddeld 117 kg CO2 uitgestoten en per ton stoom wordt gemiddeld 170 kg CO2 uitgestoten (combinatie van gegevens van tabel A2.5 en A2.3 van het rapport van het BREW project). Wat betreft het transport moet gerekend worden met de gegevens van de Excel file “Biograce standard values version 3.0”. Transport per vrachtwagen voor een droog product kost bijvoorbeeld 0.94 MJ/t*km en per MJ diesel wordt 87 gCO2eq. uitgestoten. Dat wil dus zeggen dat per t*km 0,94 * 0,087 = 8,2 kg CO2eq wordt uitgestoten. Dit kan voor andere vormen van vervoer op dezelfde manier worden uitgerekend.
6 Vanzelfsprekend moeten de (fossiele) energie input van ploegen, zaaien, bemesting, andere vormen van gewasbehandeling en oogsten worden meegenomen. De broeikasgasemissies van de productie van machines (tractoren ed.) worden niet meegenomen in de balans (die wordt als zeer klein tegenover de rest beschouwd). Om de emissie van (landbouw) machines te bereken is een schatting van CE Delft (2005) gebruikt die stelt dat per hectare koolzaad in Nederland 130 liter diesel wordt gebruikt. Omdat geen andere informatie beschikbaar is kan met dit kengetal gerekend worden. Door vermenigvuldiging van 130 l/ha met het aantal benodigde hectare wordt de benodigde hoeveelheid diesel uitgerekend. Wanneer de hoeveelheid diesel vermenigvuldigd wordt met de energie inhoud en de emissie per MJ diesel (de input waarden zijn te vinden in het Excel bestand ‘Biograce standard values version 3.0’) kan de uitstoot van broeikasgassen uitgerekend worden. 7 t/m 9 Om de broeikasgasemissies van de productie van meststoffen te bepalen is de bemestinggraad per hectare benodigd. De bemestinggraad (zowel stikstof, fosfaat en andere nutriënten) voor een groot aantal gewassen is te vinden in de “Biofuels Pathways method RED” behorende bij de BioGrace tool45. Het gaat hier om gemiddelden en de daadwerkelijke bemestingsgraad kan per stuk landbouwgrond verschillen46. De uiteindelijke emissie kan berekend worden door de bemestinggraad te vermenigvuldigen met de emissiefactor per kg meststof47. Wanneer de meststoffen zijn toegediend wordt een gedeelte ervan door micro-organismen in de bodem omgezet naar N2O (lachgas), wat vrijkomt in de atmosfeer. N2O is een broeikasgas wat 296 keer krachtiger is dan CO2. Daarom is het belangrijk deze emissies mee te nemen in de berekening. Er zijn verschillende studies gedaan naar de hoeveelheid emissies met allemaal verschillende 45
http://www.biograce.net/content/ghgcalculationtools/methodology Wanneer locatie specifieke data beschikbaar is dient deze gebruikt te worden. 47 http://www.biograce.net/content/ghgcalculationtools/standardvalues 46
Pagina 88 van 97
uitkomsten. Zo blijkt uit onderzoek van de CE Delft in 2005 dat de hoeveelheid emissie tussen de 4 en 8 kg N2O per hectare per jaar ligt. Uit onderzoek van IC in 2005 blijkt dat 4,4 kg per hectare per jaar wordt uitgestoten. De laatste dient gebruikt te worden in de broeikasgasbalans in dit project tenzij kan worden aangetoond dat de emissies beduidend lager liggen (bijv. bij biologische landbouw).
10 t/m 13 Na de inzameling wordt de biomassa voorbehandeld en getransporteerd. Hiermee zijn broeikasgasemissies gemoeid.
tabel 2 . Default waarden voor verschillende procesparameters: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht In de tabel is aangegeven hoeveel elektriciteit en warmte/stoom wordt gebruikt tijdens verschillende processen. Voor enkele gevallen is het vermogen aangegeven en is de totale procestijd benodigd om de totaal benodigde hoeveelheid elektriciteit of stoom te berekenen (vermenigvuldigen). 14 t/m 15 Om de energie input en broeikasgasemissies gedurende fermentatie te bereken moet bepaald worden wat de ‘efficiëntie’ van het fermentatie proces is. Dat wil zeggen dat bepaald moet worden hoeveel energie er verbruikt wordt per m3 biomassa die gefermenteerd wordt (inclusief productie van enzymen). Deze gegevens zijn in tabel 2 (hierboven) te vinden onder ‘fermentation’ en tabel 3.
Pagina 89 van 97
Tabel 3. Default waarden voor enzymproductie: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht De benodigde hoeveelheid enzymen kan berekend worden door de hoeveelheid biomassa te vermenigvuldigen met een getal wat aangeeft hoeveel enzymen er nodig zijn per ton m3 biomassa. Het bedrijf beschikt niet over een WKK48: In dat geval worden alle directe emissies meegerekend. Het bedrijf bezit over een WKK: Als een bedrijf een WKK gebruikt, worden er geen CO2 emissies toegekend aan de warmte die daarmee geproduceerd isomdat alle emissies worden toegerekend aan de geproduceerde elektriciteit. 16 t/m 17 Co-producten hebben geen andere toepassingen: Dan worden effecten toegewezen op basis van economische waarde. Dus als de verhouding van economische waarde tussen co-product en hoofdproduct 2:1 is,worden de effecten ook met die verhouding toegewezen. Co-producten hebben reeds een andere toepassingen: Wanneer bij de productie van biogrondstoffen nevenproducten ontstaan die andere toepassingen hebben wordt de voorkeur gegeven aan de ISO 14040 methode voor het toewijzen van effecten aan het hoofdproduct en het co-product. Dit kan door middel van allocatie of door systeem uitbreiding. In het eerste geval vindt toewijzing plaats op basis van economische of energetische waarde (des te hoger de waarde des te meer effecten worden toegeschreven aan dat product) en in het tweede geval vind substitutie plaats. Dit wil zeggen dat wordt gekeken wat het effect is als het coproduct op een conventionele wijze wordt geproduceerd49. Systeem uitbreiding geniet de voorkeur van ISO (omdat het niet onderhevig is aan prijsschommelingen) en daarom wordt deze methode in dit project gebruikt. De data die benodigd is voor de beoordeling dient nog verzameld te worden. 18 t/m 20 Er vinden directe veranderingen in landgebruik plaats (bijv. bos of grasland wordt omgezet naar landbouwgrond): Bepaalde type gronden bevatten zeer veel koolstof per hectare. Als deze omgezet worden in landbouwgrond dan komt er veel CO2 vrij in de atmosfeer. Daarom is dit effect opgenomen in de broeikasgasbalans. In de “2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories, Volume4” 48
Warmtekrachtkoppeling (WKK): motor waarin (bio)gas wordt verbrand voor productie van warmte en elektriciteit 49 Bijv. Bij de productie van biodiesel ontstaat als reststroom glycerol. Normaal gesproken wordt glycerol op een andere manier vervaardigd, waarbij ook milieueffecten ontstaan (CO 2 uitstoot). Bij systeem uitbreiding wordt bijvoorbeeld de CO2 uitstoot als besparing meegerekend bij de broeikasgasbalans van biodiesel.
Pagina 90 van 97
is aangegeven dat de koolstofvoorraad bestaat uit levende biomassa, dood organisch materiaal en de bodem. In de “Tier 1” van dezelfde Guideline zijn in tabellen ,van alle type gronden over de hele wereld, de koolstofvoorraad in ton per hectare weergegeven50. Wanneer omzetting plaatsvindt kan dus precies worden nagegaan hoeveel koolstof er vrijkomt (door de koolstofvoorraad na de omzetting van die voor de omzetting af te trekken. Wanneer de uitkomst negatief is wil dit zeggen dat er netto koolstof wordt opgeslagen. Deze emissie dient over 20 jaar (dit getal wordt door de meeste CO2 tools aangehouden) verdeeld te worden. Er vinden geen directe veranderingen in landgebruik plaats: Wanneer er geen directe veranderingen in landgebruik plaatsvinden komt er ook geen extra CO2 vrij in de atmosfeer. 21 Ook indirecte veranderingen in landgebruik vinden plaats en moeten daarom worden meegenomen in de broeikasgasbalans. Bij een officieel certificeringsysteem zou de methode zoals elders in dit rapport (ILUC) beschreven gebruikt moeten worden. Echter omdat voor dit project gezocht is naar een simpel te hanteren screeningstool voor kleine ondernemingen wordt een grove schatting van het Öko instituut toegepast51. Deze schatting zegt dat per hectare landbouwgrond die wordt ingezet 3 ton CO2 vrijkomt. Ook deze emissie dient over 20 jaar verdeeld te worden. 22 t/m 23 Bij het proces komt afvalwater vrij wat gereinigd dient te worden: Voor de behandeling van afvalwater dienen de volgende twee tabellen gebruikt te worden.
Tabel 5. Default waarden voor zuivering afvalwater: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht
50
http://cdiac.ornl.gov/epubs/ndp/global_carbon/tables.html#table1i
51
http://www.oeko.de/include/dok/225.php?id=1030&dokid=1030&anzeige=det&ITitel1=&IAutor1=&ISchlagw1 =&sortieren=&suchbegriff=iluc&match=or&LAN=1 NOG EVEN CORRECTE BRONVERWIJZING MAKEN
Pagina 91 van 97
Tabel 6. CO2 emissies van verschillende fossiele brandstoffen: Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht In de eerste tabel is aangegeven hoeveel primaire energie (brandstof in dit geval) benodigd is om 1 kg COD (stoffen waarvoor zuurstof benodigd is om het af te breken met micro-organismen). Er dient gekeken of het gaat om huishoudelijk afvalwater, gedistilleerd water (vrij van bepaalde stoffen), afvalwater van de verkleining van mais, afvalwater uit ethanol productie of andere biotechnologiche processen. Door het primaire energieverbruik te vermenigvuldigen met 62 kg CO2 per GJ kan de totale uitstoot ervan berekend worden. Bij het proces komt geen afvalwater vrij wat gereinigd moet worden: Als er bij het proces geen afvalwater gereinigd hoeft te worden komen er ook geen broeikasgassen in de atmosfeer terecht. 24 t/m 25 Er wordt elektriciteit of stoom geproduceerd door verbranding van reststromen: Zoals eerder vermeld ontstaan er ook besparingen van broeikasgasemissies omdat reststromen worden verbrand of vergist. Deze ‘credits’ worden altijd van de emissies door gebruik van niet hernieuwbare energie afgetrokken. Bij verbranding dient de volgende tabel gebruikt te worden.
Pagina 92 van 97
Tabel 7. Vermeden CO2 emissies door productie van elektriciteit uit reststromen(biomassa): Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme, 2006, Utrecht
Als algemene waarde kan gebruikt worden dat per ton biomassa (watergehalte 20%) uit reststromen gemiddeld 0,60 ton CO2 bespaard wordt.52 Er wordt elektriciteit of stoom geproduceerd door vergisting van reststromen: Bij vergisting wordt 98 kg (elektriciteit) en 434 kg (stoom) CO2 emissie per ton bioafval bespaart (combinatie van informatie uit figuur A5.3 en A2.3 van het rapport van het project BREW). 26 Om de energie input en broeikasgasemissies voor de productie van ‘ingrediënten’ te bereken kan de data uit tabel A1.2 van het BREW rapport gebruikt worden. Referentie De netto broeikasgasemissie van biogrondstoffen moet vergeleken worden met conventionele grondstoffen. Daarvoor is een referentie benodigd die bestaat uit vermeden emissies door het niet gebruiken/verwerken van oorspronkelijke gewassen of reststromen en het niet gebruiken/ontrekken van fossiele brandstoffen. In het eerste geval gelden dezelfde regels als voor biogrondstoffen en in het tweede geval dienen emissies door mijnbouw, transport en omzetting meegenomen te worden. Het hele systeem is hieronder overzichtelijk weergegeven.
52
Ewet = (Edry*0.8)-(0.2*Everwarmen)-(0.2*Everdampen)
(ELHV,wb/EHHV,dry)*0.779 (ton CO2 besparing) = CO2 besparing met watergehalte van 20%
Pagina 93 van 97
Medium en long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology: European commission GROWTH programme
13. literatuur, referenties en websites (2011, februari). Opgehaald van Ik leef groen: http://www.ikleefgroen.nl/energie/biomassa/ Asveld L., R. v. (2011). Naar de kern van de bio-economie: De duurzame beloftes van biomassa in perspectief . Den Haag: Rathenau Instituut. Biobased Innovations. (2011, februari). Opgehaald van http://www.biobasedinnovations.nl/index.php?option=com_content&task=view&id=134&Itemid=57 biomassa, C. d. (2010). Biobased economy; advies over de duurzaamheidscriteria van vaste biomassa. BREW. (2011, april 26). Opgehaald van www.chem.uu.nl/BREW Energie uit biomassa. (2011, februari). Opgehaald van http://www.milieucentraal.nl/pagina.aspx?onderwerp=Energie%20uit%20biomassa#Zo_werkt_het Ferry Kurniawan, V. D. Biobased economy project rapport . 2011: Avans Hogeschool. Fritsche, U. R., Hennenberg, K., & Hünecke, K. (2010). The “iLUC Factor” as a Means to Hedge Risks of GHG Emissions from Indirect Land Use Change . Öko. HGCA. (2011, mei). HGCA greenhouse gas calculator. Opgehaald van http://www.hgca.com/content.output/2135/2135/Resources/Tools/Bioethanol%20Greenhouse%20 Gas%20Calculator.mspx Pagina 94 van 97
Horne, R. E. (2004). BIOMITRE Technical Manual. Sheffield, UK. lectoraat DE Avans Hogeschool. (2011, februari). Opgehaald van http://www.avans.nl/smartsite.shtml?id=36925&ms=&em=&sm= (2006). Medium en long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology. Utrecht: European commission GROWTH programme. methodology, w. ‘. (2006). The greenhouse gas calculation methodology for biomass-based electricity, heat and fuels: projectgroep ‘sustainable production of biomass’. CE Delft, Universiteit van Utrecht. Milieu, N. e. (2008). Helder groene biomassa: De Provinciale Milieufederaties en stichting Natuur en Milieu. Utrecht. Milieu, N. e. (2010). Het verborgen klimaateffect van biobrandstoffen; hoe klimaatdestructief biobrandstoffenbeleid voorkomen kan worden. Utrecht. nl, a. (2011, mei 03). biobrandstof broeikasgasemissie berekeningstool. Opgehaald van agentschap nl: http://www.agentschapnl.nl/programmas-regelingen/biobrandstof-broeikasgasemissieberekeningstool-kortweg-bkg-tool Programme, E. E. (2011, mei 04). biograce. Opgehaald van www.biograce.net SER. (2011). Meer chemie tussen groen en groei; de kansen en dilemma’s van een biobased economy. SER. UNFCC. (2011, mei 03). Clean Development Management. Opgehaald van http://cdm.unfccc.int/methodologies/PAmethodologies/approved (2011, februari). Opgehaald van http://www.greengoldcertified.org/index.php?id=5 agentschapschap NL. (2011, mei). Opgehaald van http://www.agentschapnl.nl/programmasregelingen/biobrandstof-broeikasgasemissie-berekeningstool-kortweg-bkg-tool Asveld L., R. v. (2011). Naar de kern van de bio-economie: De duurzame beloftes van biomassa in perspectief. Den Haag: Rathenau Instituut. BIOGRACE. (2011, mei). Opgehaald van www.biograce.net BRC/IOP. (2011, februari). Opgehaald van http://www.moonennatural.com/brciop-certificering.html BREW. (2011, April). Opgehaald van www.chem.uu.nl/BREW C2C. (2011, februari). Opgehaald van http://www.cradletocradle.nl/home/322_certificering.htm CDM. (sd). Opgehaald van http://cdm.unfccc.int/about/index.html Chiras, D. (1994). Environmental Science, action for a sustainable future, fourth edition. Redwood City (California): The Benjamin/cummings publishing Company inc. Pagina 95 van 97
Development, B. o. (1983). Alcohol Fuels; Options for Developing Countries: Report of an Ad Hoc Panel of the Advisory Committee on Technology Innovation. Office of International Affairs, National Research Council. Development, B. o. (1977). Methane Generation From Human, Animal and Agricultural wastes: Report of an Ad Hoc Panel of the Advisory Committee on Technology Innovation. Office of International Affairs, National Research Council. DHV: CO2 footprint. (sd). Opgehaald van http://www.dhv.nl/dhvnl/files/74/7488c9de-00fe-470bb313-0612e5de6f39.pdf duurzaamheid. (sd). Opgehaald van http://www.colorado.edu/hazards/publications/informer/infrmr3/informer3c.htm EN-13432. (2011, februari). Opgehaald van http://www.moonennatural.com/en-13432.html ethical biotrade. (2011, februari). Opgehaald van http://www.ethicalbiotrade.org/ Eurepgap. (2011, februari). Opgehaald van www.eurepgap.org Fairtrade. (2011, februari). Opgehaald van http://www.fairtrade.net/what_is_fairtrade.html fsc. (2011, februari). Opgehaald van http://www.fsc.org/certification.html greengold label. (2011, februari). Opgehaald van http://www.greengoldcertified.org/index.php?id=5 greenguard. (2011, februari). Opgehaald van http://www.greenguard.org/en/about.aspx H.J. (Harry) Croezen, G. (. (2006). Is er een vruchtbare toekomst voor groene grondstoffen in Nederland?; Een evaluatie ten behoeve van het transitie management. Delft: CE . HGCA. (2011, mei). Opgehaald van http://www.hgca.com/content.output/2135/2135/Resources/Tools/Bioethanol%20Greenhouse%20 Gas%20Calculator.mspx IFOAM. (2011, februari). Opgehaald van http://www.ifoam.org/about_ifoam/index.html ILO. (2011, februari). Opgehaald van www.ilo.org ISCC. (2011, februari). Opgehaald van http://www.iscc-system.org/index_eng.html ISO 14001. (2011, februari). Opgehaald van http://www.iso.org/iso/catalogue_detail?csnumber=31807 LABORELEC. (2011). Analysis of biomass; optimising combustion and reducing drawbacks. GDF/SUEZ. M., D. (2008). Biofuels; Biotechnology, Chemistry and Sustainable Development. Mousdale. Methane Generation From Human, Animal and Agricultural wastes: Report of an Ad Hoc Panel of the Advisory Committee on Technology Innovation.
Pagina 96 van 97
MVO. (2011, februari). Opgehaald van http://www.lrqa.nl/Images/MVO%20Prestatieladder%20Managementsysteem%20%20Eisen%20en%20Certificatienorm%20versie%20juni%202010_tcm19-202346.pdf Network, T. E. (2007). EUGENE Standard; Technical Documen. NTA 8080. (2011, februari). Opgehaald van http://www.duurzame-biomassa.org/publicaties/3950 OK kompost. (2011, februari). Opgehaald van http://www.moonennatural.com/ok-compost.html PEFC. (2011, februari). Opgehaald van http://www.pefc.org/standards/technicaldocumentation/pefc-international-standards-2010/item/672 programme, E. c. (2006). Medium and long-term opportunities and risks of the biotechnological production of bulk chemicals from renewable sources, the potential of with biothechnology. Utrecht. responsible soy. (2011, februari). Opgehaald van http://www.responsiblesoy.org/index.php?option=com_content&view=article&id=6&Itemid=9&lang =en RIVM: LCA. (2011, februari). Opgehaald van http://www.rivm.nl/milieuportaal/dossier/lca/lca/wat-islca/ (2010). RSB Principles & Criteria for Sustainable Biofuel Production. Roundtable on sustainable biofuels. SAN. (2011, februari). Opgehaald van www.rainforest-alliance.org/programs/agriculture/san Social Acountability. (2011, februari). Opgehaald van http://www.saintl.org/index.cfm?fuseaction=Page.ViewPage&PageID=937 Task 38. (2011, April). Opgehaald van http://www.ieabioenergytask38.org/methodologies/biomitre_technical_manual.pdf TÜV SÜD. (2011, februari). Opgehaald van http://www.tuevsued.de/technical_installations/energy_and_environmental_services/environmental_services/energ y-certification/biofuel vattenfall. (2011, februari). Opgehaald van http://www.vattenfall.com/en/csrbiomass.htm?WT.ac=search_success working landscapes. (2011, februari). Opgehaald van http://www.iatp.org/ruralcommunities/project_workinglandscapes.cfm
Pagina 97 van 97