Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2007-2008
Invloed van de zorg op het gezin binnen de zorgboerderij Masterproef ingediend tot het behalen van de graad master in het Sociaal Werk Door: Ampe Nathalie
Promotoren: Prof. Geert Van Hove & Prof. Guido Van Huylenbroeck Begeleiders: Mevr. Griet Roets & Mevr. Mieke Calus
Ondergetekende, Ampe Nathalie, geeft toelating tot het raadplegen van deze masterproef door derden.
2
Faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2007-2008
Invloed van de zorg op het gezin binnen de zorgboerderij Masterproef ingediend tot het behalen van de graad master in het Sociaal Werk Door: Ampe Nathalie
Promotoren: Prof. Geert Van Hove & Prof. Guido Van Huylenbroeck Begeleiders: Mevr. Griet Roets & Mevr. Mieke Calus
3
Samenvatting Dit verkennend onderzoek schetst een beeld van de invloed van het opnemen van de zorg op het gezin binnen de zorgboerderij. We exploreren het perspectief van de zorgboer op deze centrale onderzoeksvraag via negen diepte-interviews. We selecteerden enkel gezinnen die werken met de doelgroep jongeren in problemen. Het theoretisch raamwerk bespreekt algemene maatschappelijke ontwikkelingen zoals vermaatschappelijking van de zorg en community care waarbinnen een initiatief zoals de zorgboerderij ingebed is. Op basis van de gesprekken is een basisschema ontwikkeld dat bijdraagt tot het in kaart brengen van de invloed op het gezin. Hoe deze invloed beoordeeld wordt, hangt af van invloedsfactoren zoals de kenmerken van het gezin en de deelnemer, de vorm van de zorg en de ondersteuning van het gezin. Ook de interactie tussen het gezin en de deelnemer, waarbij het stellen van grenzen en het ontwikkelen van een kwalitatieve relatie noodzakelijk is, heeft een determinerende invloed op de beoordeling van de zorglast van de zorgboerderij door het gezin. Dit proces situeert zich binnen een maatschappij waar de doelgroep vaak gestigmatiseerd wordt. De zorgboerderij staat haaks op deze excluderende benadering en benadrukt net het belang van het accepteren van de jongeren. De invloed op het gezin wordt meestal als positief gepercipieerd, wat niet wil zeggen dat de zorgboerderij geïdealiseerd moet worden. Indien we de opportuniteiten van de zorgboerderij optimaal willen benutten, is er nood aan adequate ondersteuning naar het gezin toe.
4
Dankwoord Vooraleer iedereen te bedanken die mij geholpen heeft bij het tot stand brengen van mijn masterproef, wil ik even stil staan bij de leerrijke ervaringen die ik heb opgedaan. Het concept ‘zorgboerderij’ heeft mij van in het begin geïntrigeerd. Omdat er nog maar weinig ‘sociaal’ onderzoek rond dit thema had plaats gevonden, leek het mij extra interessant. Ik had heel wat verwachtingen, maar wat ik gehoord en meegemaakt heb tijdens de voorbije maanden heeft al mijn verwachtingen overtroffen. Mijn enthousiasme voor de zorgboerderij is tijdens het hele proces alleen maar gegroeid. Mijn ervaringen reiken dan ook veel verder dan louter het vervullen van een opdracht voor school. Wat mij vooral zal bij blijven zijn de warme en hartelijke contacten met de zorgboeren tijdens mijn diepte-interviews. Ik had nooit vermoed dat ik zelf zoveel plezier zou beleven aan het afnemen van de gesprekken. Keer op keer stond ik versteld van de boeren hun gedrevenheid, idealisme en de kracht waarmee zij over hun zorgboerderij praatten. Hun idealen, waarden en normen staan haaks op het jachtige leven dat veel mensen in onze maatschappij leiden. De verschillende vertellingen en zelfs het herlezen van de gesprekken, gaven mij elke keer opnieuw een goed gevoel. Ik heb veel respect en bewondering voor de manier waarop deze mensen zich belangeloos inzetten voor anderen, hun verhalen zijn hartverwarmend. Ik beschouw deze ervaringen voor mij als levensverbredend. Enerzijds heb ik een wereld leren kennen die mij tot voor kort vreemd was. Ik bedoel hiermee niet enkel de leefwereld van zorgboerderijgezinnen, maar ook de landbouwsector was voor mij onbekend terrein. Anderzijds heb ik ook een beter zicht op en dus ook meer begrip gekregen voor de situatie waarin sommige jongeren jammer genoeg verkeren. Meer dan ooit ben ik er van overtuigd dat iedereen een steentje kan bijdragen aan het creëren van een menswaardige samenleving voor iedereen. Deze ‘gewone’ mensen hebben mij getoond dat je met idealisme voor een aantal personen wel een wereld van verschil kan maken. Ik wil mijn dankwoord afronden door alle mensen die mij ondersteund en geholpen hebben bij dit onderzoek hartelijk te bedanken. Zonder hen was dit alles niet mogelijk geweest! Daarbij denk ik allereerst aan mijn promotoren Prof. Geert Van Hove en Prof. Guido Van Huylenbroeck, ook mijn andere begeleiders Griet Roets en Mieke Calus mogen hier niet ontbreken. Ik wil hen bedanken voor hun vertrouwen en advies, hun ondersteuning en aanmoediging gedurende dit hele proces. Ze hebben mij veel geleerd. Dit onderzoek is gebaseerd op diepte-interviews met zorgboeren en zorgboerinnen. Ik ben hen dan ook erg dankbaar voor hun gastvrijheid, bereidheid tot medewerking, tijd, verhalen en openhartigheid tijdens deze gesprekken. Stuk voor stuk leverden zij een boeiende bijdrage voor het inzicht in mijn onderzoeksvraag. Verder bedank ik ook het Steunpunt Groene Zorg dat een faciliterende rol gespeeld heeft in het samenstellen van een steekproef en het leggen van de nodige contacten. Ook mijn familie en vriend mogen in dit lijstje zeker niet ontbreken. Ik wil hen graag danken omdat zij er steeds voor me zijn en ik altijd op hen kan rekenen.
5
Inhoud Samenvatting Dankwoord Inhoud Lijst van figuren en tabellen Inleiding 1
Algemeen kader zorgboerderijen......................................................................................... 11 1.1 Definities van zorgboerderijen .............................................................................................. 11 1.2 Oorsprong.............................................................................................................................. 13 1.3 Meerwaarde van de zorgboerderij........................................................................................ 13 1.4 Stand van zaken in Vlaanderen ............................................................................................. 14
2
Maatschappelijke ontwikkelingen binnen de zorg ................................................................ 16 2.1 Vermaatschappelijking van de zorg....................................................................................... 16 2.1.1 Veranderd maatschappelijk klimaat.............................................................................. 16 2.1.2 Achterliggende waarden en normen............................................................................. 18 2.2 Community care .................................................................................................................... 20 2.2.1 Algemeen kader community care ................................................................................. 20 2.2.2 Pleegzorg in Geel ........................................................................................................... 22
3
Zorgboerderij als informele zorg .......................................................................................... 25 3.1 De zorgboerderij als ‘caring about’ ....................................................................................... 25 3.2 Gezin ...................................................................................................................................... 25 3.2.1 Profiel van zorgboer ...................................................................................................... 26 3.2.2 Invloed op gezin............................................................................................................. 26 3.2.3 Relatie met jongeren ..................................................................................................... 26 3.3 Deelnemer ............................................................................................................................. 27 3.3.1 Kenmerken van de deelnemer ...................................................................................... 27 3.3.2 De boerderij als experimenteerruimte.......................................................................... 28 3.3.3 Integratie via werk......................................................................................................... 28 3.3.4 Effecten op jongeren ..................................................................................................... 30 3.4 Rol van stigma’s binnen de maatschappij ............................................................................. 31 3.4.1 Proces van stigmatisering .............................................................................................. 31 3.4.2 Invloed op de gestigmatiseerde persoon ...................................................................... 32 3.4.3 Destigmatisering............................................................................................................ 33
4
Methodologisch kader ........................................................................................................ 36 4.1 Centrale vraagstelling ............................................................................................................ 36 4.2 Methodologische achtergrond .............................................................................................. 36 4.2.1 Belevingsonderzoek....................................................................................................... 37 4.2.2 Grounded Theory-benadering ....................................................................................... 38 4.3 Dataverzameling.................................................................................................................... 39
6
5
Empirisch onderzoek ........................................................................................................... 41 5.1 Invloed op het gezin .............................................................................................................. 42 5.1.1 Steekproef ..................................................................................................................... 42 5.1.2 Invloedsfactoren............................................................................................................ 44 5.1.3 Zorg ................................................................................................................................ 48 5.1.4 Waardering .................................................................................................................... 52 5.2 Invloed op de zorgboer ......................................................................................................... 60 5.2.1 Perceptie van de zorgboer ............................................................................................ 60 5.2.2 Relatie met de deelnemer ............................................................................................. 62 5.2.3 Positie van de zorgboer ................................................................................................. 64 5.3 Invloed op de kinderen.......................................................................................................... 66 5.3.1 Kinderen als partner in de zorg ..................................................................................... 66 5.3.2 De zorgboerderij als onderdeel van de opvoeding ....................................................... 67 5.3.3 Relatie met de deelnemer ............................................................................................. 70 5.4 Invloed op de deelnemer ...................................................................................................... 71 5.4.1 Realistische verwachtingen ........................................................................................... 71 5.4.2 Mogelijkheden voor de deelnemer ............................................................................... 72 5.4.3 Heilzame effecten voor de deelnemer .......................................................................... 74 5.4.4 Weerstand ..................................................................................................................... 75 5.5 Invloed op de boerderij ......................................................................................................... 76 5.5.1 Voorwaarden ................................................................................................................. 76 5.5.2 Productiviteit van de deelnemer ................................................................................... 77
6
Discussie en conclusie ......................................................................................................... 79 6.1 De zorgboerderij als onderdeel van community care ........................................................... 79 6.2 Invloeden ............................................................................................................................... 80 6.2.1 Invloed op het gezin ...................................................................................................... 80 6.2.2 Invloed op de kinderen.................................................................................................. 83 6.2.3 Invloed op de deelnemer .............................................................................................. 83 6.2.4 Invloed op de boerderij ................................................................................................. 84 6.3 Beperkingen van het onderzoek en verdere aanbevelingen ................................................ 84 6.4 Conclusie ............................................................................................................................... 85
Bronnen ..................................................................................................................................... 86
7
Lijst van figuren en tabellen Figuren: Figuur 1: Model zorgboerderij (Maertens & Speecke, 2002) ................................................................ 12 Figuur 2: Doelgroepen (Goris et al., 2007) ............................................................................................ 15 Figuur 3: Voorwaarden goede zorg (Bauduin et al., 2007) ................................................................... 18 Figuur 4: Community care (Plemper & Vliet, 2003) .............................................................................. 21 Figuur 5: Actoren binnen de zorgboerderij ........................................................................................... 36 Figuur 6: Invloed op het gezin ............................................................................................................... 41
Tabellen: Tabel 1: Aantal groene zorg initiatieven in Vlaanderen (Goris et al., 2007) ......................................... 15 Tabel 2: Aantal zorgboerderijen per Vlaamse provincie in 2006 (Goris & Dessein, 2007) ................... 39 Tabel 3: Betrokken instellingen ............................................................................................................. 40 Tabel 4: Samenstelling steekproef ........................................................................................................ 43
8
Inleiding ‘Zorg op de boerderij’ is een concept dat de laatste jaren aan populariteit wint. Steeds vaker worden we via de media geconfronteerd met beelden van onder andere personen met een handicap die aan het werk zijn op de boerderij. We hebben het hier over ‘zorgboerderijen’; meer bepaald de plaats waar de landbouw- en de welzijnswereld elkaar ontmoeten. De zorgboerderij vangt mensen op die om uiteenlopende redenen niet deelnemen aan de reguliere arbeidsmarkt, ze kunnen er terecht voor dagbesteding of voor een begeleide werkplaats in een natuurlijke setting (Ketelaars, Van Erp & Hassink, 2002). De doelgroepen die op de zorgboerderij werken worden zorgvragers, deelnemers of hulpboeren genoemd. Zoals verder zal blijken kiezen wij ervoor om de term ‘cliënt’ niet te gebruiken. Dit omdat de zorgboerderij net een alternatief wil zijn voor het traditionele hulpverleningscircuit. Over het algemeen wint de kracht van het niet-therapeutisch werken aan belang. Ook in de pers worden zorgboerderijen steeds meer besproken. Titels zoals: ‘Op de zorgboerderij telt iedereen mee’ (Van Riet, 2007), ‘Werken maakt hen gelukkig’ (De Meyer, 2007), ‘Groene zorg, het helende ritme van de natuur’ (Stinissen, 2008) en ‘Even alle miserie vergeten’ (Breyne, 2007) zijn hier een mooie illustratie van. Ook binnen het onderzoeksdomein heerst de consensus dat de zorgboerderij een meerwaarde biedt voor zowel zorggebruikers, zorgverleners als zorgboeren1. De zorgboerderij kan op verschillende manieren invulling krijgen, wat zorg op maat mogelijk maakt. Over het algemeen zijn er verschillende vormen van zorg mogelijk en dit in diverse settings, bijvoorbeeld: thuiszorg, mantelzorg, pleegzorg en institutionele zorg. Een maatschappelijk werker is vooral vertrouwd met het formele hulpverleningsaanbod. Er mag echter niet uit het oog verloren worden dat ook informele vormen van zorg een meerwaarde kunnen betekenen voor de zorgvrager. Deze masterproef poogt professionele hulpverleners in contact te brengen met een van de mogelijkheden die groene zorg2 te bieden heeft. Door het verbinden van de zorgsector en de landbouwsector, kan sectoroverschrijdend gewerkt worden, wat uiteindelijk voor beiden voordelen biedt. In de literatuurstudie valt op hoe het perspectief van de zorgboer en het landbouwgezin binnen het onderzoeksdomein van de zorgboerderij onderbelicht blijft. Ook op internationaal vlak is hier slechts weinig over geweten. Dit onderzoek is opgezet om voor een deel aan dit hiaat tegemoet te komen. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: Welke invloed heeft het opnemen van zorg op het gezin binnen de zorgboerderij? De focus ligt op een brede verkenning van de invloeden en belevingen daaromtrent. Het is immers belangrijk om niet enkel oog te hebben voor gebruikers van de zorgboerderij, ook de zorgboeren zelf hebben recht op en nood aan goede ondersteuning. Hoe spanningen op de zorgboer en zijn gezin doorwerken hangt af van de beleving van de te dragen zorglast (Tjadens & Duijnstee, 1999). Wanneer de zorglast de draagkracht overschrijdt, dreigt het gevaar voor overbelasting (Timmermans, De Boer & Iedema, 2005). Overbelasting van de zorgboer en zijn gezin komt ook de deelnemer niet ten goede en versmacht het waardevolle concept van de zorgboerderij. De maatschappelijk relevante taak tot ondersteuning is weggelegd voor onder andere
1 2
De term boer/zorgboer verwijst naar een vrouwelijke als mannelijke zorgboer, tenzij dit expliciet anders vermeld wordt. Het begrip groene zorg wordt verder toegelicht in deel 1.1
9
de maatschappelijk werker. Om ook het landbouwgezin zorg op maat te kunnen aanbieden is het noodzakelijk een zicht te hebben op de wijze waarop de zorgboerderij het leven van het gezin beïnvloedt. Op die manier wordt ook duidelijk waar behoefte is aan ondersteuning. Gezien de vrij ruime onderzoeksvraag is geopteerd om de groep respondenten te vernauwen naar zorgboerderijen die werken met ‘probleemjongeren’3. We kiezen voor één bepaalde doelgroep omdat de groepen onderling sterk kunnen verschillen wat betreft hun noden, problematiek en persoonlijkheid (Goris, Weckhuysen, & Dedry, 2007), wat uiteindelijk ook bepalend is voor de invloed op het gezin. Ook in ander onderzoek (zoals Hassink, Elings, Ferwerda & Rommers, 2007; Elings, Van Erp & Van Hoof, 2005) wordt geopteerd om de doelgroep als selectiecriterium te hanteren. De resultaten van dit onderzoek kunnen door het Steunpunt Groene Zorg en de betrokken instellingen concreter gemaakt worden in een betere aanbod ter ondersteuning van de zorgboerderij, maar het kan ook een bevestiging zijn van een reeds goede manier van werken. Bovendien kan dit onderzoek de aanzet vormen om ook in de toekomst na te denken over de mogelijkheden die er zijn om zorgboeren te ondersteunen. Deze masterproef beoogt tevens een realistisch beeld van de zorgboerderij te schetsen, wat onder andere heel belangrijk is voor potentiële zorgboeren. Mensen moeten immers de keuze om met een zorgboerderij te starten bewust maken en alles goed overwegen, zo wordt de kans op falen gereduceerd. Deze masterproef mag ten slotte ook beschouwd worden als een middel om het concept ‘zorgboerderij’ te promoten bij landbouwers en in de sociale sector. Tot nu toe is ook het engagement van het sociaal werk hierin vrij beperkt gebleven. We trachten een antwoord te geven op de centrale onderzoeksvraag door een tweeledige methodologie te hanteren. Enerzijds doen we beroep op beschikbare wetenschappelijke literatuur. Anderzijds onderzoeken we het perspectief van het boerderijgezin van binnenuit, dit door het afnemen van diepte-interviews. Deze masterproef bestaat uit vier grote luiken. In het eerste luik beginnen we met een literatuurstudie waarin wij op zoek gaan naar theoretische en wetenschappelijke informatie over de zorgboerderij. We gaan tevens na hoe de zorgboerderij kan gekaderd worden binnen de maatschappelijke ontwikkelingen ‘vermaatschappelijking van de zorg’ en ‘community care’. In het tweede deel behandelen we het methodologisch kader. Aangezien het hier belevingsonderzoek betreft, wordt er gewerkt met diepte-interviews met zorgboeren. De verwerking gebeurt volgens de Grounded Theory-benadering. Ons empirisch onderzoek wordt in het derde luik uitgebreid besproken, daarbij worden de geanalyseerde gegevens weergegeven en geïllustreerd. In het laatste luik koppelen we de data terug naar de theorie verworven uit het literatuuronderzoek. Om dan ten slotte te eindigen met aanbevelingen voor verder onderzoek en een besluit met betrekking tot de centrale vraagstelling.
3
In de tekst worden de termen jongeren of deelnemers gehanteerd.
10
1 Algemeen kader zorgboerderijen Doordat onderzoek over ‘zorgboerderijen’ nog relatief beperkt is, blijkt er maar weinig wetenschappelijke informatie beschikbaar. Dit hoofdstuk is het uitgelezen moment om enkele belangrijke gegevens op een rijtje te zetten. Eerst starten we met een omschrijving van de kernbegrippen ‘groene zorg’ en ‘zorgboerderij’. Vervolgens lichten we kort de evoluties toe die aan de oorsprong liggen van de zorgboerderij. Ten slotte wordt de beschikbare kennis omtrent de meerwaarde van de zorgboerderij besproken.
1.1 Definities van zorgboerderijen In dit onderzoek staan de concepten ‘groene zorg’ en meer bepaald ‘zorgboerderij’ centraal. Voor beiden zijn nog geen algemeen aanvaarde en eenduidige definities beschikbaar. Onderstaande beschrijvingen zijn een poging om de principes in kaart te brengen. COST4 (2006:1) omschrijft groene zorg als: “The utilization of agricultural farms – the animals, the plants, the garden, the forest, and the landscape – as a base for promoting human mental and physical health, as well as quality of life, for a variety of client groups.” Binnen Europa wordt ‘care farming’ als volgt gedefinieerd: “Farmers providing social services for people with limited opportunities as an extra on-farm activity. Towards this end, the guests are engaged in the daily on-farm routine of the farmer (and the farmer’s family). The purpose is two-fold: a) a better welfare situation for the individual and b) an economic, social or personal added value for the farm, as result of the extra manpower or a reward for the services on offer.” (OECD5, 2001) De invulling van het fenomeen zorgboerderij verschilt van land tot land, wat betreft activiteiten, financiering, verhouding zorg-landbouwproductie, doelgroepen… Naast de nood aan een conceptueel kader om deze begrippen te definiëren, zorgt het ontbreken van een universeel vakjargon ook voor onduidelijkheid (Relf, 2006). Zo worden immers in de verschillende landen andere termen gehanteerd voor eenzelfde fenomeen. Bijvoorbeeld: welfare farming, green care, green farming, agriculture welfare services, Landwirtschaft und Soziale Wohlfahrt… Deze etiketten dekken niet steeds dezelfde lading. In Vlaanderen ligt bijvoorbeeld het accent op het niveau van het landbouwbedrijf, in andere landen zoals Noorwegen ligt de focus eerder op instellingsniveau. Haugan, Nyland, Fjeldavli, Meistad & Braastad (2006) beschrijven hoe zorgboerderijen in Noorwegen zich hoofdzakelijk richten naar schoolkinderen en kinderopvang. De gemeenten hebben er de verantwoordelijkheid voor de gezondheidssector, dus ook voor de zorgboerderij.
4 5
European Cooperation in the field of Scientific and Technical Research Organization for Economic Co-operation and Development
11
Zorgboerderijen kunnen onderling sterk van elkaar verschillen. Hassink & Trip (2000) onderscheiden uiteenlopende werkvormen. Deze types verschillen in aantal deelnemers, manier van begeleiden van de deelnemers, de mate waarin zorg en landbouwproductie met elkaar verweven zijn, aanpassing van het productiedeel van het bedrijf… Ook de activiteiten die door de zorgboerderij aangeboden worden verschillen naar gelang het bedrijfstype van de boerderij (akkerbouw, fruitteelt, veeteelt, tuinbouw…). Ketelaars (2003) benadrukt dat de zorgboerderij vertrekt vanuit een integrale kijk op de deelnemer en een holistische visie op zorg. Er wordt getracht om mensen te re-integreren in de maatschappij en hen te ondersteunen in hun persoonlijke ontplooiing. Steunpunt Groene Zorg voegt hieraan toe dat de maatschappij zo moet ingericht worden dat ze (vanuit het perspectief van de deelnemer) mensen in dit proces ondersteunt (Dedry, 2003). Dit is niet alleen de verantwoordelijkheid van de zorgsector, maar van de hele samenleving. Belangrijk is dat binnen de zorgboerderij er niet louter vertrokken wordt vanuit wat mensen niet meer kunnen, maar wel vanuit hun competenties. De deelnemers worden beschouwd als volwaardige burgers. Goris, et al., (2007) concluderen dan ook dat de waarden harmonie, verbondenheid en empowerment centraal staan. Wanneer we het in Vlaanderen hebben over zorgboerderijen, gaat het specifiek over een actief landof tuinbouwbedrijf in hoofd- of nevenberoep. De land- of tuinbouwer investeert tijd in zorg als nevenactiviteit op het bedrijf. Het accent ligt op zorg en activering van de cliënt, hoofdzakelijk in een 1-1 relatie (Goris et al., 2007). Volgens Ketelaars (2003), die dit bedrijfstype grondig analyseerde, worden de invulling van de dag en werkzaamheden bepaald door het ritme en de structuur van het bedrijf. De deelnemers worden als volwaardige collega’s beschouwd. Ze worden evenwel ondersteund bij de uitvoering van de taken. Volgens Maertens & Speecke (2002) is het belangrijk dat er steeds rekening gehouden wordt met ieders individuele mogelijkheden, behoeften en interesses; op die manier kunnen hun capaciteiten en vaardigheden verder ontplooid worden (zorg op maat). De landbouwer neemt een deel van de zorg op zich en hij wordt hierin bijgestaan door de betrokken zorginstelling. Figuur 1: Model zorgboerderij (Maertens & Speecke, 2002)
Groene zorg en zorgboerderijen zijn recente onderzoeksdomeinen. Internationale onderzoeksresultaten zijn daardoor beperkt voorhanden. De bestaande onderzoeken geven wel enige indicatie, maar schieten vaak tekort (wat betreft hun opzet en representativiteit) om vergaande conclusies te trekken.
12
1.2 Oorsprong Historisch gezien is de zorgboerderij geen nieuw gegeven. Het is al heel lang de traditie bij land- en tuinbouwgezinnen dat zij de zorg opnemen voor zwakkeren uit de eigen familie of omgeving. Een bekend voorbeeld in Vlaanderen is dat van Geel6. Daar worden psychiatrische patiënten in pleeggezinnen opgevangen, vaak betreft het (oudere) landbouwgezinnen (Roosens & Van de Walle, 2007). Dit soort initiatieven is naar de achtergrond teruggedrongen mede door de institutionalisering en professionalisering van de zorg, maar tevens door veranderingen in de landbouwsector zoals intensivering en mechanisering (Hassink et al., 2007; Fjeldavli, 2006). Volgens Hassink et al. (2007) is er de laatste decennia opnieuw sprake van een verschuiving van paradigma’s zowel in de zorg- als landbouwsector. Het dominante medisch model7 in de zorgsector wordt vervangen door een community care paradigma8 (Plemper & Van Vliet 2003; Fjeldavli, 2006; Roosens & Van De Walle, 2007). Ook in de landbouwsector winnen ideeën zoals duurzame landbouw, maatschappelijke dienstbaarheid van de landbouw en verbrede plattelandseconomie aan populariteit (Hassink et al., 2007). Groene zorg komt tegemoet aan deze ontwikkelingen. Vandaar dat de laatste jaren het idee van ‘zorgen op de boerderij’ opnieuw zijn opmars maakt, met dat verschil dat dit nu meer gebeurt in samenwerking met een zorginstelling. De zorgboerderij verbindt de landbouwsector en zorgsector met elkaar en werkt zo sectoroverschrijdend. Dit biedt voor beiden opportuniteiten; de mogelijkheid voor diversifiëring op het landbouwbedrijf en de kans om zorg te vermaatschappelijken (Maertens & Speecke, 2002; Dedry, 2003; Hassink et al., 2007). Volgens Van Der Ploeg (1998) gaat de landbouwsector zich dan ook steeds meer gaan profileren als multifunctioneel. Een van de aspecten van dit concept is de horizontale verbreding die betrekking heeft op nieuwe takken zoals hoevetoerisme, agrarisch natuurbeheer, groene zorg… Dit zorgt tevens voor een positiever imago en het herwaarderen van het landbouwleven. Het vermaatschappelijken van de zorg9 daarentegen houdt, volgens Plemper & Van Vliet (2003), in dat de hulpverlening zo dicht mogelijk bij de samenleving wordt gebracht (extramuralisering). Mensen met ‘beperkingen’ worden ondersteund bij het leven in en deelnemen aan de samenleving (wonen en woonomgeving, onderwijs, arbeid, verkeer en vervoer, vrienden en kennissen, recreatie en vrije tijd, gezondheid) door de samenleving zelf. Het principe van zorg in de samenleving door de samenleving sluit perfect aan bij de essentie van de zorgboerderij.
1.3 Meerwaarde van de zorgboerderij De meerwaarde van de zorgboerderij wordt in kaart gebracht door de invloed van een natuurlijke omgeving op mensen te onderzoeken. Binnen deze onderzoekscontext heerst de consensus dat de zorgboerderij een meerwaarde biedt zowel voor zorggebruikers, zorgverleners als boeren (Elings et al., 2005; Fjeldavli, 2006; Hassink et al., 2007). 6
Het Geelse pleegzorgmodel wordt besproken in deel 2.2.2 Het medische model wordt gekenmerkt door: focus op het behandelen van stoornis of handicap, weinig rekening houdend met de sociale context, standaardinterventies en professionals verlenen zorg in grote instituties afgesloten van de rest van de samenleving. 8 De volgende kenmerken typeren dit ondersteuningsmodel: integratie, inclusie, focus op levenskwaliteit, deïnstitutionaliseren, zorg in de samenleving door de samenleving, empowerment, zorg op maat en versterken van de eigen kracht van kwetsbare mensen. In deel 2.2 wordt nader ingegaan op dit model. 9 Vermaatschappelijking van de zorg wordt in hoofdstuk 2 uitgebreid behandeld. 7
13
De boerderij is volgens verschillende onderzoekers (Hassink & Ketelaars, 2003; Elings, 2004) een geschikte biotoop voor kwetsbare mensen. De typische kenmerken (natuurlijke omgeving, rust, niet medische sfeer, contact met planten en dieren, vaste structuur, ritme van de natuur, variatie aan werkzaamheden…) van de boerderij worden als heilzaam beschouwd. De invloed zou merkbaar zijn op fysiek (gezonde manier van moe worden, conditie…), mentaal (zelfvertrouwen, zelfrespect, zelfkennis, tot rust komen, verantwoordelijkheid…) en sociaal vlak (samenwerken, sociale contacten…) (De Vries, Verheij & Groenewegen, 2000; Gezondheidsraad en RMNO, 2004; Kieft & Hassink, 2004; Elings et al., 2005; Sempik & Aldridge, 2006; Hassink et al, 2007). Tot nu toe is over deze gezondheidsbevorderende effecten echter weinig empirisch materiaal beschikbaar. Verkennend onderzoek van Elings (2004) suggereert dat een regulier landbouwbedrijf als zorgboerderij andere kwaliteiten heeft (voor de deelnemers) dan instellingsboerderijen. Bijvoorbeeld: aanwezigheid van een echte boer, noodzakelijke werkzaamheden, inclusie in de samenleving, groter sociaal netwerk, kleinschalig, scheiding tussen wonen en werken. Het onderzoek vermeldt als belangrijkste negatieve effect het vasthouden aan de ‘betere’ deelnemers omdat zij het productiefste zijn. Dit heeft tot gevolg dat zo de toegang voor minder sterke deelnemers beperkt wordt.
1.4 Stand van zaken in Vlaanderen Binnen het bestek van dit onderzoek wordt steeds vertrokken vanuit de Vlaamse situatie en de terminologie die binnen deze context gehanteerd wordt. Dit is belangrijk omdat de begrippen groene zorg en zorgboerderij over de verschillende landen heen anders ingevuld worden. In Vlaanderen is het vooral het Steunpunt Groene Zorg dat actief bezig is met het verzamelen van relevante gegevens. Groene zorg in Vlaanderen omvat alle mogelijke vruchtbare combinaties van een groene omgeving met de zorg voor een brede waaier van kwetsbare groepen uit de samenleving (Goris et al., 2007). Onder deze definitie passen heel wat initiatieven, namelijk: zorgboerderijen, instellingsboerderijen, sociale werkplaatsen met land- en tuinbouwactiviteiten, woon- en zorgeenheden op land- en tuinbouwbedrijven… De zorgboerderij wordt met andere woorden beschouwd als een groene zorginitiatief. De zorgboerderij richt zich naar een breed publiek; er zijn geen beperkingen naar de doelgroep toe. Ze is onder meer toegankelijk voor jongeren uit de bijzondere jeugdzorg, mensen met een psychiatrische problematiek, (ex-)verslaafden, (ex-)gedetineerden, dementerende ouderen en mensen met een burn-out. Op veel zorgboerderijen worden verschillende doelgroepen gecombineerd (Goris & Weckhuysen, 2006). In 2006 bereikten de zorgboerderijen in Vlaanderen hoofdzakelijk personen met een handicap, jongeren uit de bijzondere jeugdzorg en personen met psychische problemen (Goris et al., 2007).
14
Figuur 2: Doelgroepen (Goris et al., 2007)
Ook het zorgaanbod voor de deelnemer kan verschillende functies aannemen, afhankelijk van de boerderij zelf. De volgende functies kunnen onderscheiden worden: dagbesteding, zorg, verblijf, arbeids(re)integratiestraject en het aanbieden van faciliteiten. Volgens Goris & Dessein (2007) richten de meeste zorgboeren in Vlaanderen zich op dagbesteding. Een aantal zorgboerderijen combineren verschillende vormen van zorgverlening (ambulant en residentieel). Er zijn dan bijvoorbeeld naast dagbesteding ook woonplaatsen voor de deelnemers. Tabel 1 maakt duidelijk hoe groene zorg in Vlaanderen in volle ontwikkeling is. Sinds 2003 is het aantal zorgboerderijen bijna vervijfvoudigd. Volgens Goris et al. (2007) doet Vlaanderen het in vergelijking met de andere Europese landen zeer goed. Zo was Vlaanderen een van de eerste landen die een regelgevend kader en een subsidieregeling (Vlaamse regering, 2005) tot stand bracht. Ook op vlak van diversiteit aan deelnemende doelgroepen scoort Vlaanderen goed (Goris & Dessein, 2007). Typerend voor de zorgboerderijen in Vlaanderen is dat het vaak familiebedrijven betreft, die samenwerken met zorginstellingen (Goris & Dessein, 2007). Tabel 1: Aantal groene zorg initiatieven in Vlaanderen (Goris et al., 2007)
Familiale zorgboerderijen Instellingsboerderijen en sociale werkplaatsen Andere projecten Totaal
2003 46 37 10 93
2004 130 37 11 178
2005 185 38 12 235
15
2006 212 38 12 262
2 Maatschappelijke ontwikkelingen binnen de zorg Het eerste deel van dit hoofdstuk focust op de vermaatschappelijking van de zorg. We gaan in op de veranderingen in de zorg en de samenleving om vervolgens de achterliggende principes in kaart te brengen. In het tweede deel van dit hoofdstuk gaan we nader in op het zorgmodel ‘community care’. Ter illustratie bespreken we het Geelse zorgmodel als voorbeeld van een community based aanpak. Binnen de literatuur is vooral gefocust op een algemeen kader dat geldt voor verschillende doelgroepen binnen de gezondheidszorg.
2.1 Vermaatschappelijking van de zorg 2.1.1 Veranderd maatschappelijk klimaat Vermaatschappelijking is een containerbegrip voor veranderingen in de zorg en samenleving zoals deïnstitutionalisering10, extramuralisering11, community care, rehabilitatie en integratie (Cox & Van Daal, 2004). Deze begrippen worden vaak op verschillende manieren ingevuld. Algemeen kunnen we stellen dat vermaatschappelijking de tendens omvat om de zorg zo veel mogelijk te laten plaatsvinden in de samenleving, waar voorheen zorgbehoevenden meer buiten de samenleving kwamen te staan (Koops & Kwekkeboom, 2005). Deze veranderingen hebben tot doel de emancipatie van mensen met beperkingen tot volwaardige burgers te bevorderen (Bauduin, 2001). Deze ontwikkeling richt zich naar verschillende doelgroepen zoals personen met een handicap, chronisch zieken, psychiatrische patiënten en ouderen. Deze masterproef handelt specifiek over de integratie van jongeren die problemen hebben. Deze maatschappelijke ontwikkelingen zijn reeds geruime tijd aan de gang binnen de geestelijke gezondheidszorg (Koops & Kwekeboom, 2005; Plemper & Van Vliet, 2003; Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, 2002; Bauduin, 2001; Bauduin & Kal, 2000; Cox & Van Daal, 2004). Na een periode van institutionalisering12 kwam vanaf de jaren zeventig in de Verenigde staten en later in Europa een impuls die de re-integratie en resocialisatie van ‘zorgbehoevenden’ promootte. Deze beweging kwam er onder andere als reactie op het feit dat mensen door een langdurig verblijf in een residentiële instelling totaal afhankelijk werden van het verzorgend personeel en alle contacten met familie en vrienden verloren gingen (Bauduin, 2001; Lamb & Bachrach, 2001). Het resultaat was dat de bewoner gereduceerd werd tot zijn rol als ‘cliënt/patiënt’ (Bauduin, 2001). Goffman (in Karmel, 1969) gebruikt de term ‘total institution’ om de geslotenheid van dergelijke instellingen te benadrukken. Het leven in zo een instelling wijkt af van het normale leven in de maatschappij. De 10
Deïnstitutionalisering is het proces waarbij grote instellingen worden vervangen door kleinschalige zorgvormen en woonvormen in de samenleving (Bauduin, McCulloch & Liégeois, 2002). Volgens Bachrach (1991) bestaat deze verandering uit drie grote processen. Het omvat een daling van het aantal bedden in psychiatrische ziekenhuizen, een diversificatie van de zorg en de verdeling van verantwoordelijkheid van zorg over verschillende voorzieningen en personen (Lamb & Bachrach, 2001). 11 Extramuralisering omvat het buiten de muren van de instelling verlenen van zorg aan mensen die zorgbehoevend zijn (Koops & Kwekkeboom, 2005). 12 In de periode van institutionalisering verbleven mensen die kampen met langdurige fysieke of cognitieve beperkingen in grootschalige instituten buiten de stad (Koops & Kwekkeboom, 2005). De voorzieningen bieden al het nodige aan zoals zorg, opvang en begeleiding. Alles gebeurt volgens een vast schema.
16
instelling gaat er van uit dat mensen beter in een rustige omgeving verblijven in plaats van mee te draaien in de maatschappij. Activiteiten zoals slapen, werken en ontspannen vinden plaats op dezelfde locatie, met dezelfde mensen en onder toezicht van dezelfde personen. Er is dus geen grens meer tussen de diverse levensterreinen. De dagdagelijkse activiteiten verlopen daarenboven volgens een strak schema. De bewoners komen weinig in contact met de buitenwereld, waardoor ze ook de mogelijkheid niet krijgen om zich te socialiseren (Karmel, 1969; Overkamp, 2000). Om als maatschappij zorg binnen de samenleving te kunnen aanbieden, dienden er nieuwe maatschappelijke voorzieningen uitgebouwd te worden om de diverse functies van de grote residentiële instellingen over te kunnen nemen (Koops & Kwekkeboom, 2005; Plemper & Van Vliet, 2003; Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, 2002; Bauduin, 2001; Bauduin & Kal, 2000; Cox & Van Daal, 2004). Maar dit geleidelijk proces naar integratie van kwetsbare groepen in de samenleving is niet enkel de verantwoordelijkheid van de voorziening en de persoon met een beperking. Zowel de directe omgeving als de maatschappij zijn belangrijke actoren in dit proces. Deze veranderingen hebben een grote impact op hen. De ontwikkelingen betekenen immers een wijziging in de maatschappelijke opvattingen en zorgopvattingen; de mogelijkheden en kwaliteiten van patiënten/cliënten worden als uitgangspunt genomen, maar tevens brengt dit een andere visie op de samenleving met zich mee die deze mensen nu een thuis moet bieden (Cox & Van Daal, 2004). De veranderde zorgopvattingen binnen de instellingen hebben tevens een grote invloed op de organisatiecultuur. Wilken (2004) omschrijft deze als de overgang van een zorgcultuur naar een steuncultuur. Lamb & Bachrach (2001) beschrijven deze als de evolutie van institutionalized living naar community living. ‘Zorgen voor’ de patiënt/cliënt maakt plaats voor ‘zorgen mét’ de patiënt, de vaardigheden van de patiënt/cliënt worden daarbij gestimuleerd. De focus gaat ook meer liggen op vraaggericht werken. De sociale integratie gaat gepaard met activiteiten op het terrein van arbeidsrehabilitatie, dagbesteding, netwerkverbreding en woonbegeleiding (Wilken, 2004; Bauduin, 2001). Dit betekent niet alleen voor de patiënt een grote omslag, maar ook de hulpverleners moeten hun ‘deskundigheidsrol’ voor een stuk laten varen en meer gaan denken en handelen vanuit het individu (Raad van Volksgezondheid en Zorg, 2002; Roose, 2006). Volgens vele onderzoekers mag vermaatschappelijking niet geïdealiseerd worden, naast de vele voordelen, worden er ook enkele bedenkingen en kritieken geformuleerd (Bauduin, 2001; Cox & Van Daal, 2004; Plemper & Van Vliet, 2003; Bauduin et al., 2002). Plemper & Van Vliet (2003) zetten de standpunten van voor- en tegenstanders op een rij. Zo zouden de voorstanders hoofdzakelijk wijzen op het recht van mensen om zelf hun leven in te vullen en in de samenleving te leven met de juiste ondersteuning. De tegenstanders halen eerder het argument aan dat de maatschappij niet in staat of niet bereid is mensen met beperkingen te accepteren en te ondersteunen. Ze wijzen op het feit dat mensen elkaar snel afwijzen en dat sociale integratie voor veel van die mensen een te hoge verwachting is. Het proces zou daarenboven niet steeds resulteren in een verhoogde levenskwaliteit voor de persoon in kwestie (Bauduin, 2001; Cox & Van Daal, 2004; Plemper & Van Vliet, 2003; Bauduin et al., 2002). Er zijn namelijk enkele negatieve gevolgen verbonden aan deze evolutie: zo slagen niet alle patiënten erin zich zelfstandig te handhaven in de samenleving en een voldoende hoog kwalitatief leven op te bouwen, zelfs mits ondersteuning op vele terreinen. Er wordt tevens vastgesteld dat het aantal ziekenhuisbedden voor psychiatrische patiënten veel sneller wordt afgebouwd dan dat er nieuwe alternatieven ontwikkeld worden om deze mensen op te vangen en te
17
ondersteunen (Cochez, 2008; Raad voor Volksgezondheid en Zorg, 2002; Yip, 2000). In een aantal gevallen heeft dit geleid tot vereenzaming, leven in slechte omstandigheden, verwaarlozing… Een ander negatief aspect betreft de extra belasting voor de familieleden, zij moeten vaker inspringen wanneer de kwetsbare onvoldoende ondersteund wordt door de hulpverlening (Bauduin, 2001; Cox & Van Daal, 2004; Plemper & Van Vliet, 2003; Bauduin et al., 2002).
2.1.2 Achterliggende waarden en normen Goede zorg voor mensen met een beperking moet volgens Bauduin et al. (2002) aan een aantal waarden en normen beantwoorden (fig. 3). Vooral de waarden vertrouwen en zorg op maat blijken belangrijk te zijn. Verder zijn ook de beschikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen en de steun aan informele zorgverstrekkers van groot belang. De waarden privacy, geloofwaardigheid13 en onschendbaarheid14 zijn essentiële voorwaarden om een goede interactie tussen de verschillende actoren (cliënt, familie, professionele hulpverleners, beleid en lokale gemeenschap) te realiseren. Figuur 3: Voorwaarden goede zorg (Bauduin et al., 2007)
Ook in het kader van de vermaatschappelijking van de zorg is het belangrijk dat de re-integratie en dus maatschappelijke participatie van mensen met een beperking in de samenleving gebeurt met respect voor deze waarden en normen (Bauduin, 2001; Koops & Kwekkeboom, 2005). Van Wel (1994: 3) omschrijft deze psychosociale re-integratie als volgt: “Het proces waarbij men directe hulpverlening aan de patiënt(e) combineert met begeleiding en beïnvloeding van de omgeving, met als doel van aanwezige capaciteiten zo goed mogelijk gebruik te maken, zodat hij/zij op een optimaal niveau kan functioneren in een zo normaal mogelijk sociaal kader.” We lichten hierbij kort een aantal waarden toe die cruciaal zijn voor een geslaagde psychosociale reintegratie.
13 14
Geloofwaardigheid omvat onder andere eerlijkheid en morele integriteit. Onschendbaarheid omvat het respecteren en het niet schade berokkenen aan iemands fysieke en mentale gezondheid.
18
2.1.2.1 Autonomie en zorg Psychosociale rehabilitatie vertrekt onder andere vanuit het principe respect voor de autonomie van het individu (Bauduin, 2001; Cox & Van Daal, 2004; Plemper & Van Vliet, 2003; Bauduin et al., 2002). Wanneer het integratieproces vlot verloopt, kan dit empowerend werken. De persoon krijgt terug greep op zijn leven, herwint zijn zelfvertrouwen, leert zijn verleden onder ogen te zien en ontwikkelt nieuwe vaardigheden. Het burgerschapsmodel dat hieraan verbonden is, is dat van ‘alle burgers hebben dezelfde rechten en plichten’. Ook mensen die weliswaar ‘anders’ zijn maken deel uit maken van onze samenleving (Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, 2002; Kal, 2000). In de ondersteuning van een kwetsbare persoon dient volgens Bachrach (1996) de nadruk gelegd worden op zorg op maat en keuzevrijheid, wat inhoudt dat iedereen op een individuele manier benaderd moet worden. Er moet daarbij steeds vertrokken worden van de capaciteiten van de persoon, maar er dient ook rekening gehouden te worden met zijn beperkingen. Dit alles met het oog op het verkleinen van het sociale en maatschappelijke isolement van de persoon. Volgens Bauduin (2001) bevordert de vermaatschappelijking van de zorg de humanisering van kwetsbare personen. De persoon krijgt de nodige zorg binnen de alledaagse maatschappelijke context, hij participeert nu ook in de samenleving, wat ervoor zorgt dat die stap voor hem een hogere mate van vrijheid met zich meebrengt. Het opgenomen zijn in de samenleving heeft tevens een positief effect op de waardigheid en identiteit van de persoon met een beperking.
2.1.2.2 Acceptatie Bij re-integratie van kwetsbare personen ligt de focus op de emancipatie en zelfstandigheid, daarbij staat de acceptatie van deze mensen als waardevolle burgers centraal. Het is de bedoeling dat door re-integratie mensen in het dagdagelijkse leven vaker dan voorheen in contact komen met personen die afwijken van de ‘norm’ (Kal, 2000; Bauduin, 2001; Lamb & Bachrach, 2001). Dit draagt bij tot het in vraag stellen van normen en gedragingen die vanzelfsprekend en acceptabel lijken. Uiteindelijk kan dit leiden tot het relativeren van die normen. ‘Ander’ gedrag wordt meer geaccepteerd en getolereerd15 waardoor de samenleving ook meer betrokken wordt op mensen die tot nu toe niet beantwoorden aan het ‘normale’ profiel. Dit zou uiteindelijk resulteren in de persoon niet meer alleen of hoofdzakelijk als ‘cliënt/patiënt’ te beschouwen, maar als een burger die vanzelfsprekend deel uit maakt van de maatschappij (Bauduin et al., 2002; Bauduin & Kal, 2000; Kal, 2000). Bogdan & Taylor (1987; 1989) onderzochten met hun ‘sociology of acceptance’ de positieve relaties tussen mensen met en zonder een mentale handicap. Bogdan & Tayler (1987) komen hierdoor tegemoet aan het feit dat onderzoek zich te veel focust op de stigmatisering en uitsluiting binnen dergelijke relaties (‘sociology of exclusion’). Zij stellen vast dat er niet steeds sprake is van stigmatisering binnen deze relaties, maar dat deze relaties ook gebaseerd kunnen zijn op ‘acceptance’ (Taylor & Bogdan, 1989). De onderzoekers gaan na waarom binnen vormen van community care (zoals mantelzorg, pleegzorg en adoptie) mensen die ‘afwijken’ wel geaccepteerd
15
In het deel 3.4 wordt dieper ingegaan op het proces van stigmatisering.
19
worden. Deze langdurige ‘accepting relationships’ zijn volgens hen gekarakteriseerd door affectie en betrokkenheid en zijn niet stigmatiserend (Bogdan & Taylor, 1987). Mensen die zo’n relatie met een persoon met een beperking hebben, vinden het vanzelfsprekend dat zij die persoon aanvaarden zoals hij is. Een persoonlijke motivatie ligt aan de basis om open staan voor dergelijke relaties (Taylor & Bogdan, 1989; Bogdan & Taylor, 1987), we zetten kort de drie belangrijkste motieven op een rijtje. 1. Mensen willen zich engageren in dergelijke relatie omdat de persoon met een beperking familie is of in de gevallen van adoptie en pleegzorg als deel van de familie wordt beschouwd. 2. Het aanhangen van bepaalde spirituele waarden en normen en humanitaire redenen kunnen bijdragen tot het zich willen engageren naar personen die het moeilijker hebben. 3. Gevoelens van vriendschap kunnen ervoor zorgen dat de persoon met een beperking minder gedefinieerd wordt in termen van tekort, de aandacht wordt eerder gevestigd op de kwaliteiten van de persoon. Hierbij wordt de persoon met een beperking ontdaan van zijn label. In dergelijke relaties is er sprake van wederkerigheid, er wordt hoofdzakelijk gefocust op gemeenschappelijke kenmerken en kwaliteiten.
2.2 Community care 2.2.1 Algemeen kader community care Community care is de laatste jaren een belangrijk uitgangspunt geworden voor het beleid in de welzijnssector (Raad voor Volksgezondheid en Zorg, 2002). Community care beoogt mensen met allerlei beperkingen en kwetsbaarheden deel te laten nemen aan het alledaagse leven in de samenleving. De directe omgeving en allerlei voorzieningen die ingebed zijn in de samenleving bieden de nodige ondersteuning op verschillende levensterreinen zoals wonen, werken, onderwijs… (Koops & Kwekkeboom, 2005). Het begrip community care vindt zijn oorsprong in de gehandicaptensector, maar wordt nu ook toegepast bij andere kwetsbare groepen (Plemper & Van Vliet, 2003; Koops & Kwekkeboom, 2005). Wilken (2005: 1) beschrijft de doelgroep voor community care als volgt: “Kwetsbare burgers zijn mensen die vanwege psychische, sociale of lichamelijke beperkingen minder goed in staat zijn zich als ‘autonome burger’ te bewegen in de samenleving. Zij zijn meer dan andere burgers afhankelijk van steun die gegeven wordt door de omgeving, mantelzorgers, professionals of voorzieningen.” Mensen kunnen door verschillende omstandigheden als kwetsbaar omschreven worden (Wilken, 2005), ook de aard en ernst van de beperking varieert. Zo komen onder andere langdurig werklozen, mensen met een psychiatrische problematiek en personen met een handicap in aanmerking voor community care. Ook jongeren die in een thuissituatie verkeren die omschreven kan worden als een problematische opvoedingssituatie, behoren tot deze doelgroep. Volgens Wilken (2005) participeren
20
deze groepen vaak op een veel passievere wijze aan alle aspecten van de samenleving zoals arbeid, onderwijs, verenigingsleven, vrijwilligerswerk en sport. Het is net hier dat community care aan tegemoet wil komen. Volgens Bulmer (in Yip, 2000) verenigt community care de principes ‘zorg in de samenleving’ (care in the community) en ‘zorg door de samenleving’ (care by the community). Zorg in en door de samenleving wordt gezien als een soort netwerk van formele en informele relaties die gemobiliseerd kunnen worden wanneer iemand hulp nodig heeft (Plemper & Van Vliet, 2003). Volgens Bulmer (in Yip, 2000) bieden het formele en informele netwerk elk een ander soort zorg aan. De eerste vorm van zorg is ‘Caring for’, dit gebeurt volgens Bulmer in het professionele zorgcircuit door hulp- en zorgverleners16. De tweede vorm betreft zorg die verleend wordt door familie, vrienden en vrijwilligers, deze wordt geduid als ’caring about’. Figuur 4: Community care (Plemper & Vliet, 2003)
Caring for = Zorgen voor Caring about = Geven om
Care in the community = Professionele zorg Care by the community = Vrijwilligerszorg en informele zorg
Zorg die op lokaal niveau door de gemeenschap zelf wordt opgenomen, is volgens Bulmer gekenmerkt door verzorging, warmte, emotionele steun en wederzijds vertrouwen (Plemper & Van Vliet, 2003). Van alle leden van de samenleving wordt verwacht dat zij, naar eigen vermogen, steun en opvang bieden waar en wanneer dat nodig is (Koops & Kwekkeboom, 2005; Wilken, 2004). De informele zorgkanalen moeten eerst aangesproken worden, pas wanneer deze niet volstaan moet beroep gedaan worden op professionele zorg. Het geleidelijk aan integreren van een systeem van community care vergt een breed draagvlak. Het is niet enkel de verantwoordelijkheid van professionele zorgverstrekkers, maar ook de samenleving wordt een belangrijke rol toegekend (Kwekkeboom, 2001; Plemper & Van Vliet, 2003). Er wordt immers een groter beroep gedaan op lokale voorzieningen, maar ook op het persoonlijk netwerk van de persoon met een beperking. Shaver & Fine (1995) noemen deze vorm van partnerschap tussen professionele hulp- en zorgverstrekkers en gewone burgers ‘shared care’. Het solidariteitsprincipe staat centraal, iedereen is medeverantwoordelijk voor het opnemen van zorg voor elkaar. Het is niet de bedoeling dat informele zorg het formele zorgcircuit vervangt, ze zijn complementair en moeten elkaar ondersteunen (Yip, 2000; Lamb & Bachrach, 2001). Community care brengt dus ingrijpende veranderingen mee zowel voor de patiënt, de instellingen, als voor de omgeving van de patiënt (Plemper & Van Vliet, 2003). ‘Caring about’ kan verschillende vormen aannemen zoals mantelzorg, pleegzorg, maar ook de zorgboerderij is hier een mooie illustratie van. In het volgende deel gaan we nader in op de Geelse
16
Deze formele zorgverlening omvat de hulp en zorg aangeboden door onder andere de huisarts, verpleegkundige, gezinshelpster en maatschappelijk werker.
21
pleegzorgtraditie, om vervolgens in hoofdstuk drie de zorgboerderij te bespreken in het licht van community care.
2.2.2 Pleegzorg in Geel Geel is een prominent voorbeeld van ‘community care’. Het psychiatrisch Ziekenhuis Geel (OPZ) heeft al eeuwen lang ervaring op vlak van psychiatrische rehabilitatie en vermaatschappelijking van de psychiatrische zorg. Het opvangen van psychiatrische patiënten binnen een pleeggezin werd doorheen de geschiedenis door velen als controversieel gezien. Toch heeft het model van de tolerante Geelse maatschappij meermaals gediend als inspiratie voor zorgvormen in andere landen (Yip, 2000). Het Geelse behandelingsmodel behoudt nu nog steeds zijn actuele waarde als ‘verpleging in de samenleving’. Het ziekenhuis vertrekt vanuit het standpunt dat ook mensen met een langdurige en meervoudige psychiatrische problematiek recht hebben op langdurige levenskwaliteit. Deze mensen moeten gestimuleerd worden om verantwoordelijkheid op te nemen voor hun eigen ‘herstel/genezing’ in plaats van het passief te leunen op anderen. Dit houdt in dat de patiënten meer vrijheid en autonomie krijgen om hun leven mee vorm te geven. Daarbij is het essentieel dat ook deze mensen aanvaard worden zoals ze zijn en een plaats krijgen in de maatschappij. Om dit te realiseren is er in Geel een gemeenschapsgerichte zorg opgezet waarbij psychiatrische patiënten verblijven in ‘gewone’ gezinnen, mits ondersteuning van thuiszorg en gezinsverpleging. Het systeem van pleegzorg in Geel bestaat dus uit twee luiken. Ten eerste hebben we het psychiatrische ziekenhuis dat in staat voor de begeleiding van de patiënt en van het gezin (‘caring for’). Zo is er per patiënt een verpleegster die het dossier van de patiënt opvolgt en regelmatig de zorg samen met de patiënt en het gezin evalueert. Het ondersteunend netwerk beoogt het geven van begeleiding, ondersteuning en zorg op maat aan zowel de patiënt als het pleeggezin. Ten tweede zetten ongeveer 350 gezinnen in Geel en in de aangrenzende gemeenten hun deuren open voor chronisch psychiatrische patiënten (‘caring about’). Deze twee complementaire zorgpartners ondersteunen elkaar en vormen aldus een goed voorbeeld van een community care systeem. Ten slotte hebben we ook de Geelse burgers die zich verantwoordelijk voelen voor het welzijn van de patiënten en waken als het ware over hen. (OPZ Geel, 2008) Roosens & Van De Walle (2007) analyseren door middel van narratief onderzoek de pleegzorg binnen Geel. Volgens de onderzoekers heeft het Geelse model zijn succes te danken aan twee belangrijke elementen. Ten eerste de maximale inclusie en integratie van de gast; het model steunt op de acceptatie van de persoon en zijn beperkingen. Het is de bedoeling dat de ‘gast’ volledig geïntegreerd wordt in het dagdagelijkse leven van de familie en effectief deel uitmaakt van het gezin. De patiënt ontwikkelt een sterke band met het pleeggezin die gebaseerd is op wederzijdse loyaliteit. De gast wordt tevens geïncludeerd in de lokale gemeenschap en dit op verschillende levensdomeinen. Hierbij is de verdraagzaamheid van de bredere sociale context in Geel ten aanzien van dergelijke gasten van wezenlijk belang. Zo wordt voor elke patiënt een zinvolle dagbesteding gezocht. Dit kan gaan van deelnemen aan allerlei sociale activiteiten tot zelfs buitenshuis werken in een beschutte werkplaats. Werk is cruciaal omdat het de dag structureert en daarenboven status en een levensdoel biedt. Bovendien worden de capaciteiten en vaardigheden van de gast behouden en
22
verder ontwikkeld. De patiënten zijn meestal zeer trots op hun job, het salaris dat zij verdienen is klein, maar voor hen wel zeer betekenisvol. Daarnaast mogen de gasten in hun vrije tijd, indien ze dit wensen, het huis verlaten om bijvoorbeeld op reis te gaan en om te sporten. Ten tweede is het systeem zelf een belangrijke component. Het systeem koppelt de opvang van de persoon los van de psychiatrische behandeling die de patiënt moet ondergaan. Op die manier is er een duidelijke scheiding tussen de instelling en het gezin, waardoor de patiënt zich geborgen kan voelen binnen het gezin. Roosens & Van De Walle (2007: 54-55) stellen vast dat Geel een goed praktijkvoorbeeld is van een geslaagde rehabilitatie van psychiatrische patiënten. De onderzoekers beargumenteren dit door een aantal positieve punten van het systeem op een rijtje te zetten, ze passen hiervoor de richtlijnen van Bachrach (1999) toe. De volgende punten worden hierin centraal gesteld: • • • • • • • •
De gasten worden als individuen benaderd. De sociale context van het pleeggezin past zich aan de noden van de gast aan. Er wordt vertrokken van de sterktes van de gasten. De sfeer is over het algemeen positief en optimistisch, er is zelfs plaats voor humor. De gasten voeren klusjes uit die overeenstemmen met hun mogelijkheden waardoor ze zich nuttig voelen. De gasten bepalen zelf hoe ze hun vrije tijd invullen. Dit resulteert in het uitbreiden van het netwerk van de gast, naast de contacten met het gezin. De levensstijl en keuzes die de patiënt maakt, worden in samenspraak met het pleeggezin besproken en dus niet met de instelling. Continuïteit is een belangrijk kenmerk van het Geelse systeem. Vaak wordt de zorg voor een patiënt overgeheveld van de ene generatie op de andere.
Bauduin et al. (2002: 15) zetten de voordelen van community care en dus ook van het Geelse systeem voor de patiënt kort op een rijtje: “They experience more freedom, in that they have more options and can lead more ‘normal’ lives. They have more social roles up to them other than that of being mentally ill and have more opportunities to choose their own course of recovery from psychiatric problems. They also have more activities during the day, thanks to more active rehabilitation programmes. In short, they enjoy more independence, autonomy and privacy.” Net zoals bij ‘community care’ berust deze Geelse benadering op het kernbegrip ‘acceptatie’. Volgens Roosens & Van De Walle (2007) wordt het stereotype van ‘een psychiatrische patiënt die onvermijdelijk achteruit gaat’, in het Geelse model doorprikt. Psychiatrische patiënten worden binnen de samenleving vaak geïsoleerd, gestigmatiseerd, bespot en zelfs als minder humaan beschouwd. In Geel daarentegen worden de gasten behandeld met respect, ze worden beschouwd als medemens en behandeld met heel veel liefde en zorg. De acceptatie wordt duidelijk in het volgende citaat (Roosens & Van De Walle, 2007 : 10):
23
”What makes Geel remarkable, is not the blurring of the boundary between normal and abnormal, but the recognition of each patient’s human dignity, to the extent that, for them, family and community life is given an honest chance every single day.” Desondanks is volgens de onderzoekers de constructie ‘normaal versus abnormaal’ ook binnen ‘community care’ moeilijk te deconstrueren. De pleegouders blijven een duidelijk onderscheid maken tussen zichzelf en de gast, ze hebben het gevoel dat er dingen zijn waar de gast niet kan aan deelnemen. Er moet ook steeds een afstand zijn tussen de gast en het pleeggezin. Het zijn tenslotte de pleegouders die de touwtjes stevig in handen moeten hebben. De patiënt mag niet het gevoel hebben dat alles zo maar kan. Uiteindelijk blijkt deze constructie de acceptatie van de gast niet in de weg te staan. In tegendeel, het zorgt er net voor dat ze veel meer van de gast verdragen dan van anderen net omdat het een psychiatrische patiënt is. De grens tussen ‘normaal’ en ‘abnormaal’ en de ‘superioriteit van normaal’ versus ‘abnormaal’ komt alleen naar boven wanneer het gedrag van de patiënt deviant en onaanvaardbaar is. In dergelijke omstandigheden komen de Geelse burgers tussen om de situatie te beheersen. We kunnen hieruit concluderen dat de patiënt nooit op gelijke voet staat met een ‘gewone’ burger. Totale integratie blijft aldus een illusie. We concluderen dat Roosens & Van De Walle (2007) een realistisch beeld schetsen van de pleegzorg in Geel. Er kwamen zowel succesverhalen als minder positieve elementen aan bod. Uit al die warme verhalen kwam duidelijk naar voor dat er een hechte relatie kan ontstaan tussen de gast en het pleeggezin en dat binnen die relatie veel mogelijk is. Er wordt geconcludeerd dat Geel geen perfect systeem is, maar dat het mensen wel een normaal en waardig leven in de samenleving biedt.
24
3 Zorgboerderij als informele zorg In dit hoofdstuk beschrijven we hoe de zorgboerderij als informele zorgvorm binnen een community care systeem ressorteert onder ‘caring about’. Vervolgens worden de betrokken actoren gezin en deelnemer binnen dit systeem besproken. Daarnaast komt de maatschappij als context waarbinnen stigma’s circuleren aan bod.
3.1 De zorgboerderij als ‘caring about’ In hoofdstuk 2 zijn de ‘vermaatschappelijking van de zorg’ en het ‘community care’ model uitgebreid besproken. Het community care model bestaat volgens Bulmer (in Yip, 2000) uit een formeel (‘caring for’) en informeel netwerk (‘caring about’) ter ondersteuning van de persoon met een beperking. De zorgboerderij past perfect binnen het plaatje van ‘caring about’ waarbij in dit geval vrijwilligers zich het lot van kwetsbare groepen in de samenleving aantrekken. Meestal maakt het zorgproject op de boerderij deel uit van een breder hulpverleningstraject dat de deelnemer doorloopt. De zorgboerderij beoogt de deelnemer te ondersteunen en te stimuleren in het participeren in de samenleving zodat hij een eigen plaats in de maatschappij verwerft. De zorgboerderij kan daarom als een ‘gastvrije’ plaats gezien worden waar mensen met en zonder een beperking elkaar kunnen ontmoeten en waarbij beide partijen voor elkaar open staan om elkaar te ontmoeten en te leren kennen (Kal, 2000). Het onderscheid met de reguliere zorg wordt duidelijk in het feit dat op de boerderij de zorg of opvoeding niet centraal staat, maar wel het samen werken en eventueel het samen wonen (Hassink et al., 2007). Bovendien beschouwen de zorgboeren de jongeren niet als cliënten/patiënten, maar wel als deelnemers. Dit wordt onder andere bevestigd door Schols & Van Der Schriek-Van Meel (2006) die in hun onderzoek bij dementerende bejaarden vaststelden dat de doelgroep op de zorgboerderij zijn ‘keurslijf’ van de zorg even opzij kunnen zetten. In deze vorm van ‘caring about’ is er sprake van een wisselwerking tussen het boerderijgezin, de deelnemer en de bredere samenleving. Ook het bedrijf als context waarbinnen zorg verleent wordt, kan als actor beschouwd worden.
3.2 Gezin In de literatuur zijn er weinig gegevens beschikbaar met betrekking tot de zorgboer en het zorgboerderijgezin. Hieronder worden een aantal algemene gegevens over het zorgboerderijgezin weergegeven; zij kunnen echter enkel een vaag beeld verschaffen. We bespreken kort het profiel van de zorgboer, de invloed op het gezin en de relatie van het gezin met de deelnemer.
25
3.2.1 Profiel van zorgboer Uit onderzoek in opdracht van So Far17 (Goris & Dessein, 2007) leren we dat vooral boeren die al een tijd beroepsactief zijn, de zorgfunctie op zich nemen. Verder blijkt dat bijna 60% van de zorgboeren en/of hun partner een opleiding in een sociale richting heeft genoten (verpleegkundige, opvoeder, sociaal werker…) en/of ervaring in de sociale sector heeft (bijvoorbeeld als vrijwilliger). In 37% van de gevallen nemen de boer en boerin samen de zorgfunctie op. Toch is het belangrijk dat het hele gezin achter het engagement van de zorgboerderij staat en het als een gezinsgebeuren wordt beschouwd (Maertens, Franssen & De Neve, 2003). De beslissing om een zorgboerderij op te starten dient daarenboven goed overwogen en voorbereid te worden (Hassink, 2006; Goris et al., 2007). Volgens Fjeldavli (2006) nemen boeren om diverse redenen de zorgactiviteit op zich, namelijk omwille van een link met hun vroeger beroep, een sociaal engagement, het ingaan op de vraag van een welzijnsvoorziening, het positief effect op de eigen kinderen en de verbondenheid met de gemeenschap.
3.2.2 Invloed op gezin Over de invloed van het opnemen van de zorg op het boerderijgezin is echter weinig gekend. Hassink et al. (2007) ging op kleinschalig vlak na welke meerwaarde de boer aan de zorgtak hecht. Het onderzoek concludeert dat de zorgboerderij kan bijdragen tot het verbeteren van de levenskwaliteit van het boerderijgezin. Er wordt wel opgemerkt dat het behoud van privacy, werkdruk en planning, vakantie en vrije dagen aandachtspunten blijven.
3.2.3 Relatie met jongeren De boerderij biedt heel wat opportuniteiten voor jongeren uit de bijzondere jeugdzorg (Dedry, 2003). Ten eerste kan ze voor een deel een antwoord bieden op de grote nood aan plaatsen voor jongeren om tot rust te komen. De typische kenmerken van de boer zoals stabiel, nuchter en ‘relaties zonder woorden’ spreken de jongeren aan. Ten tweede wordt de aanpak van de boer en zijn gezin door de jongeren erg gewaardeerd. De boer distantieert zich van de hulpverlening door zich niet interventionistisch op te stellen, de relatie tussen de boer en de jongere wordt niet voorgestructureerd tot een relatie deskundige-cliënt (Elings, 2004). De zorgboer speelt in op de mogelijkheden van de deelnemer en leert hem bepaalde vaardigheden aan. De deelnemer zal de boer ook als ‘specialist’ beschouwen en weet dat hij steeds beroep kan doen op de deskundigheid van de zorgboer. De kracht zit hem dus in het feit dat de boer gewoon boer blijft. Hulpverleners daarentegen nemen de positie in van deskundige, ze hanteren verschillende strategieën en methodieken om de jongere te helpen (Roose, 2006). Onbedoeld wordt de jongere hierdoor in een afhankelijkheidspositie geduwd.
17
Social Services in Multifunctional Farms
26
3.3 Deelnemer In dit deel schetsen we een algemeen beeld van de doelgroep jongeren die door de bevraagde zorgboeren worden opgevangen. Vervolgens bespreken we hoe de boerderij voor de deelnemers als experimenteerruimte fungeert. Daarna staan we stil bij hoe werk kan bijdragen tot een betere reintegratie van mensen in de samenleving. Tot slot halen we de effecten van de zorgboerderij op de deelnemers aan.
3.3.1 Kenmerken van de deelnemer Binnen het bestek van dit onderzoek werd de groep respondenten vernauwd tot enkel zorgboerderijen die met jongeren in probleemsituaties werken. Onderzoek omtrent deze jongeren binnen de zorgboerderij is beperkt voorhanden, in die zin is het enkel mogelijk een vrij algemeen beeld te schetsen van de deelnemers. Op zich is dit geen probleem aangezien het niet de bedoeling is om te focussen op een doelgroepexpertise of om een bepaalde doelgroep te problematiseren. De keuze om te vernauwen naar doelgroep verantwoorden we door het feit dat de doelgroep een belangrijke determinant is in het bepalen van de invloed op het gezin. Kuijten (2005) geeft aan dat in Nederland jongeren uit de bijzondere jeugdzorg nauwelijks in contact komen met zorglandbouw. In België doet de doelgroep het beter, maar liefst 20% van de deelnemers van de zorgboerderij zijn afkomstig uit de bijzondere jeugdzorg (Goris et al., 2007). Maar lang niet iedereen is geschikt om naar de boerderij te komen, het is belangrijk dat de jongeren zelf geen expliciete weerstand vertonen en dat er een minimum aan bereidwilligheid en motivatie aanwezig is. Volgens Kuijten (2005) voldoen kinderen over het algemeen aan deze voorwaarden, de natuurlijke setting en de aanwezigheid van dieren zijn voor velen onder hen aantrekkelijk. De groep ‘probleemjongeren’ op zich is zeer divers en de jongeren komen om verschillende redenen op de zorgboerderij terecht, zoals in het kader van een time-out18, als straf of als zinvolle dagbesteding (Goris et al., 2007). Ook de verschillen tussen de jongeren onderling kunnen groot zijn wat betreft de leeftijd, problematiek, persoonlijkheid, thuissituatie en instellingsverleden. Vaak kampen deze jongeren met problemen op verschillende levensgebieden: op emotioneel vlak, op schools gebied, in het gezin… Ze kunnen vervolgens gekarakteriseerd worden door een verscheidenheid aan problemen zoals gedragsproblemen, schoolverzuim, middelengebruik, psychische problemen, geweldsdelict, problemen met zelfredzaamheid, suïcidepogingen en gezinsgerelateerde problemen (Kuijten, 2005; Oikoten19, 2006). Veel van de jongeren die naar de boerderij komen hebben bovendien een langdurige hulpverleningscarrière achter de rug (Goris et al., 18
“Een time-out is een specifieke hulpverleningsinterventie waarbij tijdelijk de dagelijkse interacties tussen de jongere en zijn onmiddellijke omgeving worden onderbroken. Deze methodiek wordt gebruikt wanneer de begeleiding dreigt vast te lopen of reeds vastgelopen is. Men hoopt dat door de time-out de draagkracht van de jongere en zijn onmiddellijke omgeving toeneemt, om zodoende de hulpverlening verder te kunnen zetten” (OSBJ,2006: 1). 19 Vzw Oikoten is een voorziening die onder andere ‘werkprojecten’ organiseert voor jongeren binnen de bijzondere jeugdzorg (Oikoten, 2008). Deze onthemende projecten worden georganiseerd voor jongeren waarbij de traditionele jeugdhulpverlening vast gelopen is. De jongeren worden uit hun omgeving gehaald en verplaatst naar een andere context waar ze niet meer kunnen terugvallen op oude gewoontes. De jongeren worden via de projecten gestimuleerd om hun eigen leven terug in handen te nemen. Het gebeurt dat een jongere in kader van een project vier maanden op een boerderij in het buitenland gaat werken. De zorgboerderij kan dus in zekere zin ook gezien worden als een onthemingsproject.
27
2007). Voor hen fungeert de boerderij als uitweg voor het steeds ‘gevangen zitten’ in de instelling. Van Der Sype (in Mertens, 2004) beweert zelfs dat een langdurig verblijf in een instelling sociaal isolement bij de bewoners bevordert. Verschillende elementen werken dit in de hand zoals de afkeuring en stigmatisering van wat volgens de omgeving afwijkend gedrag is en het feit dat de instelling alles organiseert in de plaats van de bewoner. Ook schaamtegevoelens omwille van een verblijf in een residentiële instelling zorgen ervoor dat contact met familie, vrienden en de omgeving afneemt.
3.3.2 De boerderij als experimenteerruimte Voor de jongeren fungeert de boerderij als een gestructureerde omgeving waar vertrokken wordt van het respect voor en het geloof in de inbreng en verantwoordelijkheid van de jongeren (OSBJ, 2006; Hassink et al., 2007). De jongeren worden geplaatst in een situatie die sterk verschilt van hun gewone leefomgeving, juist daarom stimuleert deze nieuwe omgeving de jongeren op een spontane manier om te experimenteren en hun grenzen te verleggen. Het leven op de boerderij laat hen zien hoe ze het anders kunnen aanpakken (Oikoten, 2006; Ruikes in Michels, 2008). Die ervaringen hebben tot doel de jongeren hun draagkracht en mogelijkheden te laten toenemen, hun toekomstperspectief te veranderen, hen meer vat te geven op hun eigen leven en nieuwe denk- en gedragspatronen te ontwikkelen.
3.3.3 Integratie via werk Om de doelgroep ‘kwetsbare’ jongeren te integreren in het maatschappelijke leven dient gewerkt te worden aan volgende domeinen: huisvesting, tewerkstelling, deelname aan het sociale leven en beeldvorming20 (De Rick, Loosveldt, Van Audenhove & Lammertyn, 2003; Dankers & Wilken, 2005). We focussen op het aspect tewerkstelling, omdat de zorgboerderij tot doel heeft de jongeren een aantal zaken bij te brengen via het werken op de boerderij. Wij baseren ons hiervoor op literatuur die betrekking heeft op de integratie van psychiatrische patiënten omdat hun arbeidsproblematiek enige gelijkenissen vertoont en er weinig informatie beschikbaar is over dit thema voor onze doelgroep. De bevindingen zijn in veel gevallen ook relevant voor de doelgroep jongeren. Werk hebben is voor personen met een beperking belangrijk in het kader van hun integratie (SST, 2007; Lutfiyya, Rogan & Shoultz, 1988; Dankers & Wilken, 2005). Ook voor jongeren die kampen met een sociale problematiek is het zinvol bezig zijn belangrijk. Weeghel (in Hassink & Ketelaars, 2003) geeft aan dat werk niet alleen een middel is om deel uit te maken van de samenleving, maar dat mensen er ook status en zingeving aan ontlenen. Voor jongeren kan de boerderij tevens een manier zijn om hun omgeving iets te bewijzen, om zich zinvol bezig te houden of om zelfvertrouwen op te bouwen (Hassink & Ketelaars, 2003).
20
Beeldvorming komt later aan bod bij deel 3.4.
28
De integratie van psychiatrische patiënten op de arbeidsmarkt verloopt volgens De Rick et al. (2003) zeer moeilijk omdat het arbeidssysteem te complex en te weinig flexibel is. De onderzoekers stellen bovendien dat de integratie op de arbeidsmarkt geleidelijk moet verlopen. Aangezien het voor mensen met een beperking niet steeds evident is om te werken in een reguliere arbeidsomgeving bestaat de methodiek ‘supported employment’, beter gekend als ‘begeleid werken’ (SST21, 2007). Kansengroepen worden geïntegreerd in een normaal economisch arbeidscircuit, mits blijvende ondersteuning die uit gaat van zorg op maat. Deze methodiek gaat er van uit dat mensen liever werken in een echt bedrijf dan in een ‘kunstmatig’ dagbestedingscentrum (SST, 2007; Lutfiyya et al., 1988). Zorgboerderijen kunnen in principe enkel ingeschakeld worden als vrijwillige dagbesteding en nooit als ‘volwaardige’ tewerkstelling (Goris et al., 2007). Enkel boerderijen die daarvoor een speciale erkenning hebben van het Vlaams Agentschap kunnen ‘supported employment’ aanbieden22. De Rick et al. (2003) bemerken dat niet alleen de arbeidsmarkt zelf, maar ook het stigma23 van de persoon de aanwerving in het reguliere arbeidscircuit bemoeilijkt. Een stigma kan de gelabelde persoon immers op verschillende manieren kansen ontnemen en de ontwikkeling van de eigen mogelijkheden belemmeren (Roets, Ramboer, Verstraeten, Demaagd, Van Hove & Vanderplasschen, 2005). Ook de jongeren die naar de zorgboerderij komen dragen vaak een stigma. Ze worden soms geassocieerd met termen als ‘gevaarlijk’, ‘onbetrouwbaar’, ‘passief’ en ‘ongemanierd’ (Hassink et al., 2007). Volgens Roets et al. (2005) belemmert dit stigma het vinden van werk alvorens de persoon zijn zoektocht heeft aangevat. Het stigma heeft immers invloed op de perceptie die de gelabelde van zichzelf heeft (Corrigan & Watson, 2002). Dit weerspiegelt zich vervolgens in het handelen van de persoon en in zijn attitude; de persoon verliest al snel vertrouwen in de eigen competenties. Bovendien bestaat de kans dat het stigma van de persoon blijft toenemen en dat hij dit ook meedraagt in zijn verdere leven (Roets et al., 2005). Uit onderzoek van Roets, Van Hove, Vanderplasschen & De Maagd (2007) blijkt dat mensen met een psychiatrische problematiek het belangrijk vinden dat werkrelaties binnen trajectbegeleiding gebaseerd zijn op volwaardig partnerschap. Een goede relatie biedt de persoon ruimte om te experimenteren en de eigen mogelijkheden te exploreren. Dergelijke werkrelatie is vergelijkbaar met de relatie van de zorgboer en de deelnemer; de zorgboer begeleidt de deelnemer in het verwerven van een andere ‘arbeidsattitude’ (Kuijten, 2005). De zorgboerderij kan op dat vlak bijdragen tot het realiseren van een aantal doelstellingen voor de jongeren zoals meer regelmaat krijgen in hun leven en werkervaringen opdoen. De zorgboerderij draagt tevens bij tot het wennen aan discipline, het nemen van verantwoordelijkheid, het werken voor een baas en het functioneren in groepsverband (Kuijten, 2005; Elings et al., 2005). In bepaalde gevallen wordt verwacht dat de jongeren uiteindelijk doorstromen naar een opleiding of betaalde baan (Kuijten, 2005). De zorgboeren zijn hier echter sceptisch over, volgens hen zou de boerderij voor weinig deelnemers een opstap naar de reguliere arbeidsmarkt betekenen (Elings et al., 2005). Het falen van de doorstroom is volgens hen te verklaren door onder andere de ernst van de problematiek van de deelnemer, het gebrek aan plaatsen om naar door te stromen en de boerderij die niet specifiek gericht is op deze taak.
21
Samenwerkingsverband Sociale Tewerkstelling Binnen dit onderzoek spitsen we ons niet toe op dergelijke boerderijen. 23 ‘Stigma’ wordt verder uitgewerkt in deel 3.4. 22
29
3.3.4 Effecten op jongeren Er zit een grote diversiteit in de zorgboerderijen en deelnemers, waardoor het moeilijk is om de effecten en voordelen van het werken op de boerderij te omschrijven. Veel hangt ook af van ieders persoonlijke motivatie en doelstelling om naar de boerderij te komen. Dit kan gaan van het opzoeken van rust, plezier maken, een zinvolle invulling van de dag tot het ontwikkelen van vaardigheden (Elings et al., 2005). Kuijten (2005) gaat hier nog verder in door te beweren dat door een zinvolle dagbesteding aan te bieden, er wordt voorkomen dat de jongeren het verkeerde pad bewandelen. Onderzoekers bestuderen het perspectief van de ‘deelnemer’, maar grootschalig of representatief onderzoek omtrent de doelgroep jongeren is momenteel beperkt voor handen. In kleinschalig onderzoek van Hassink et al. (2007) werden de door de jongeren ervaren kwaliteiten die samenhangen met de boer en het gezin op een rijtje gezet. •
Op de zorgboerderij worden de jongeren op een positieve manier benaderd; de focus ligt op hun capaciteiten en mogelijkheden waardoor stigma’s van ‘niet normaal’ zijn en de associatie met ‘problemen’ verdwijnen. De sfeer van acceptatie en respect, het zichzelf kunnen zijn, doet de jongeren deugd.
•
De jongeren ervaren het als bevrijdend om eens weg te zijn van de instelling en alles wat ermee samenhangt. Op de boerderij leren ze als het ware een andere wereld kennen, waardoor ook hun sociaal netwerk wordt uitgebreid.
•
De duidelijke waarden en normen op de boerderij worden geapprecieerd, in de instelling is er vaak minder eenduidigheid want naast de eigen waarden en normen van de begeleiders zijn er ook nog de regels van de instelling.
•
De jongeren waarderen de persoonlijke relatie en de sfeer van gelijkwaardigheid op de boerderij. Het is voor hen makkelijker een sterke band op te bouwen doordat er op de boerderij sprake is van continuïteit van de begeleiding.
Verschillende onderzoekers (Kuijten, 2005; Elings et al., 2005; Hassink et al., 2007; Elings, 2004; Hassink & Ketelaars, 2003; Ketelaars, 2003; Sempik & Aldridge, 2006) beschrijven de kwaliteiten van de boerderij als activerende omgeving voor jongeren. Ten eerste worden een aantal kenmerken van de boerderij als positief omschreven, zoals het bieden van structuur, ruimte, rust, het kunnen experimenteren en het contact met de natuur en dieren. Ook het feit dat de zorgboerderij een andere setting is dan de instelling is belangrijk aangezien er voor de deelnemers daardoor een duidelijke scheiding komt tussen wonen en werken. Ten tweede blijkt de boerderij de autonomie en het zelfbeeld van de jongeren te bevorderen. Volgens Hassink et al. (2007) versterkt het werk op de boerderij ook het verantwoordelijkheidsbesef en zelfvertrouwen van de jongeren. Dat zijn gevoelens die ze vaak lange tijd niet meer gekend hebben. Ten derde brengt ook het feit dat het gaat om een ‘echt’ bedrijf waarin noodzakelijke werkzaamheden worden uitgevoerd, gevoelens van waardering en voldoening bij de jongeren teweeg. Hortulanus, Machielse & Meeuwesen (2003) concluderen dat de kenmerken ‘werk hebben’, ‘zich goed beschermd weten’ en ‘persoonlijke competenties' ervoor zorgen dat de persoon zich gezond voelt.
30
3.4 Rol van stigma’s binnen de maatschappij In hoofdstuk 2 gingen we in op de maatschappelijke context waarin een initiatief als de zorgboerderij zich situeert. Het werd duidelijk dat het ‘community care’ systeem gebaseerd is op ‘acceptance’; de gestigmatiseerde wordt voor een deel ontdaan van zijn stigma. Ondanks community care initiatieven is een inclusieve samenleving, waar ook mensen met een beperking aanvaard worden en een waardevolle plaats krijgen, nog niet gerealiseerd. Tot op de dag van vandaag worden mensen met een beperking nog steeds gestigmatisereerd en uitgesloten (‘exclusion’) (Crisp, Gelder, Goddard & Meltzer, 2005; Taylor & Bogdan, 1989; Crisp, Gelder, Rix, Meltzer & Rowlands, 2000; Penn, Komman, Mansfield, Link, 1999; Bauduin & Kal, 2000). Er is een spanningsveld tussen enerzijds het recht van iedereen om zijn eigen leven vorm te geven en anderzijds de beperkte tolerantie voor afwijking van de norm (Raad van Volksgezondheid en Zorg, 2002; Plooy & Van Weeghel, 2006; Penn et al., 1999). Ook de deelnemers op de zorgboerderij worden in het dagdagelijkse leven geconfronteerd met vooroordelen. In dit deel wordt daarom stil gestaan bij het proces van stigmatisering binnen de samenleving. Eerst definiëren we het begrip stigma en beschrijven we de invloed op de gestigmatiseerde persoon. Vervolgens staan we even stil bij anti-stigmastrategieën en gaan we daarbij nader in op de contactstrategie. De gebruikte literatuur handelt hoofdzakelijk over stigma’s bij mensen met psychische problemen.
3.4.1 Proces van stigmatisering Goffman (1963) heeft, met zijn bevindingen met betrekking tot ‘stigma’s’, onderzoekers vanuit verschillende strekkingen aangezet tot het bestuderen van dit sociaal fenomeen en diens (negatieve) impact op het leven van de gestigmatiseerde (Link & Phelan, 2001). Bijgevolg circuleren er meerdere definities van het begrip stigma. De oorspronkelijke definitie gaat terug op de beschrijving van Goffman. Volgens Goffman (1963) kunnen we spreken van een stigma wanneer een persoon in het dagdagelijkse leven benadeeld wordt omdat bepaalde aspecten, die bij dat individu horen, als afwijkend en onwenselijk worden gezien. De gestigmatiseerde persoon wordt niet opgenomen binnen een groep omdat dat aspect van zijn identiteit hem onderscheidt van de anderen. Uiteindelijk kan dit resulteren in uitsluiting en discriminatie24. Het negatief beoordelen vindt plaats op grond van allerlei uiterlijke- of persoonlijkheidskenmerken zoals geslacht, leeftijd, huidkleur, etniciteit, psychische problematiek, mentale handicap… Link & Phelan (2001) herdefiniëren het begrip stigma als volgt: “We apply the term stigma when elements of labeling, stereotyping, separation, status loss and discrimination co-occur in a power situation that allows the components of stigma to unfold.” Het proces van stigmatisering vindt plaats in een context waarin groepen zoals huisbazen, werkgevers, hulpverleners, wetgevers, beleidsmakers en de media enige macht hebben om mensen
24 Discriminatie wijst op een gedragsmatige reactie waarbij iemand anders behandeld wordt omdat hij afwijkt van de ‘norm’, bijvoorbeeld bij het zoeken naar werk en woningtoewijzing (Corrigan, 2004).
31
die ‘anders’ zijn te stigmatiseren (Corrigan, 2004). We bespreken kort de vier componenten die bovenstaande onderzoekers in hun definitie onderscheiden binnen dit proces van stigmatisering. 1. Onderscheiden en labelen van verschillen Om te kunnen spreken van een stigma moeten eerst verschillen tussen mensen onderscheiden worden en op die verschillen moet een stigma geplakt worden (Link & Phelan, 2001). Op basis van een aantal verschillen tussen mensen wordt er aan sociale selectie gedaan, dit resulteert in een groep die tot de kern van de samenleving behoort (insiders) en een groep mensen die er uit valt (outsiders) (Wilken, 2004). Bijvoorbeeld blank en zwart, arm en rijk… Het opdelen van mensen in categorieën blijkt echter normaal menselijk gedrag te zijn, het is onbewust een middel om de complexe werkelijkheid te simplificeren en deze zo meer beheers- en (be)grijpbaar te maken (Goffman, 1963; Heatherton, Kleck, Hebl & Hull, 2000). 2. Menselijke verschillen koppelen aan ongewenste eigenschappen Het label wordt gekoppeld aan een set van ongewenste eigenschappen die vervolgens een stereotype25 vormen (Link & Phelan, 2001). Verschillende onderzoekers (Bayward & Bright in De Goei et al., 2006; Brockington, Hall & Levings, 1993) beschrijven een aantal dominante, vaak onjuiste, negatieve denkbeelden die over psychiatrische patiënten circuleren, namelijk de psychiatrische patiënt als ‘gevaarlijk’, ‘onvoorspelbaar’, ‘slechte prognose’, ‘zelf verantwoordelijk voor de eigen toestand’ en ‘niet in staat sociale rollen te vervullen’. 3. Kloof tussen ‘wij’ en ‘zij’ De groep die het label toekent, is er van overtuigd dat de gestigmatiseerde personen fundamenteel van hun groep verschillen (Link & Phelan, 2001). Een ‘normale burger’ is volgens hen iemand die volledig voor zichzelf kan zorgen (Bauduin, 2001). Mensen met een beperking wijken hier van af aangezien ze voor een deel afhankelijk zijn van de zorg en ondersteuning van derden. Bovendien wordt de persoon die het label draagt, vereenzelvigd met zijn label/stigma, bijvoorbeeld iemand met schizofrenie wordt gezien als hij is schizofreen (Estroff in Link & Phelan, 2001). 4. Statusverlies en discriminatie26 De negatieve reacties hebben invloed op de mate waarin de persoon geaccepteerd wordt in de samenleving (Link & Phelan, 2001). Over het algemeen leidt een stigma tot de devaluatie van de status van de persoon binnen de samenleving. De gestigmatiseerde persoon wordt geïsoleerd en uitgestoten uit de grote groep.
3.4.2 Invloed op de gestigmatiseerde persoon Stigmatisering van mensen met een beperking vormt een ernstige belemmering voor de re-integratie van deze personen in de samenleving en gaat zelfs de beperkingen van het individu nog versterken 25
Stereotypes zijn selectieve percepties die mensen indelen in categorieën waardoor verschillen tussen groepen worden uitvergroot om zo verschillen binnen de groep te verbergen (Townsend in Byrne, 2000). 26 In het deel 3.4.2 wordt nader ingegaan op de gevolgen van stigmatisering voor de persoon zelf.
32
(Bauduin, 2001; Link, Struening, Neese-Todd, Asmussen & Phelan, 2001; Link & Phelan, 2001). De gevolgen van de stigmatisering zijn, algemeen gezien, voelbaar op twee vlakken. Ten eerste heeft discriminatie een invloed op de positie van het individu binnen de samenleving. Zo kan er namelijk sprake zijn van maatschappelijke achterstelling, uitsluiting en sociale ongelijkheid (De Goei et al., 2006). Deze nadelige behandeling zet zich door op verschillende vlakken zoals sociale relaties, huisvesting, tewerkstelling en educatie (Crisp et al., 2000; Link & Phelan, 2001; De Goei et al., 2006). De gestigmatiseerde stoot op deze terreinen op reacties van onbegrip en zelfs van verbale en fysieke agressie. Ten tweede treft de stigmatisering het individu ook op persoonlijk vlak. Het stigma kan immers schadelijk zijn voor het welbevinden van mensen met een beperking (Wahl, 1999) en vervolgens resulteren in een lagere levenskwaliteit (Link & Phelan, 2001), alhoewel dit niet steeds het geval hoeft te zijn (Corrigan & Watson, 2002). Volgens Goffman (1963) is de reactie van de gestigmatiseerde persoon op de identiteit die anderen hem voorspiegelen hierin bepalend. In sommige gevallen is de persoon met de beperking het oneens met het oordeel van anderen en behoudt hij zijn eigen zelfbeeld (Corrigan & Watson, 2002). In andere gevallen blijkt dit niet zo evident te zijn, veel gestigmatiseerde personen internaliseren de negatieve stereotypen en beginnen zelf te geloven wat het publiek en de media over hen beweren (Link et al., 2001). Na verloop van tijd gaan ze zich er zelfs naar gedragen. In dat geval keert de gestigmatiseerde zich als het ware tegen zichzelf omdat hij lid is van een bepaalde gestigmatiseerde groep en krijgt hij een negatiever zelfbeeld (Corrigan & Watson, 2002). Het gestigmatiseerd zijn heeft ernstige gevolgen op het psychisch welbevinden van de persoon in kwestie. Fink & Tasman (1992: 11-12) illustreren dit door middel van een citaat van de zus van een psychiatrisch patiënt: “For me stigma means fear, resulting in a lack of confidence. Stigma is loss, resulting in unresolved mourning issues. Stigma is not having access to resources, resulting in lack of useful coping skills. Stigma is being invisible or being reviled, resulting in conflicts regarding being seen. Stigma is lowered family esteem and intense shame, resulting in decreased self-worth. Stigma is secrecy, resulting in lack of understanding. Stigma is judgment, resulting in lack of spontaneity. Stigma is divisive, resulting in distrust of others. Stigma is anger, resulting in distance. Most importantly, stigma is hopelessness, resulting in helplessness.” Stigmatisering kan met andere woorden aanleiding geven tot diverse gevoelens zoals schaamte, schuldgevoel, boosheid, frustratie, eenzaamheid en stress (Byrne, 2000; Link et al., 2001; Wahl, 1999; Dinos, Stevens, Serfaty, Weich & King, 2004; Corrigan & Watson, 2002; Williams & Govan, 2005). Daarnaast kunnen discriminatie en sociale exclusie uiteindelijk resulteren in het zich terugtrekken uit het sociaal verkeer en het vermijden om hulp te zoeken waardoor ze hun rol als ‘buitenbeentje’ bevestigen (Byrne, 2000; Dinos et al., 2004; Bauduin, 2001).
3.4.3 Destigmatisering Ter bestrijding van stigma’s worden allerlei anti-stigmacampagnes opgezet (Byrne, 2000). Deze campagnes kunnen sterk verschillen van vorm, maar allen hebben ze tot doel stigmatisering en discriminatie te reduceren om zo een openheid van de samenleving naar deze groepen te creëren en
33
te stimuleren (Byrne, 2000; Watson & Corrigan, 2001; Corrigan et al., 2001; Estroff, Penn & Toporek, 2004; Crisp et al., 2005; Bauduin & Kal, 2000; Wolff, Pathare, Craig & Leff, 1999). Dergelijke campagnes erkennen dat mensen op bepaalde vlakken verschillen van de meerderheid van de samenleving, maar dat deze minderheidsgroepen wel recht hebben op een gelijkwaardige behandeling en een volwaardige plaats in de samenleving (Crisp et al., 2000). De campagnes willen immers niet het signaal geven dat personen met een beperking zich in allerlei bochten moeten wringen om toch aan de ‘norm’ te beantwoorden. Het is eerder de bedoeling om iedereen in de samenleving te wijzen op zijn verantwoordelijkheid; blijvende aandacht voor het thema blijkt hiervoor noodzakelijk (Haghighat, 2001). Vandaar dat volgens Estroff et al. (2004) de samenwerking tussen mensen uit de gemeenschap en hulpverleners (community based initiatieven) een goede basis vormt om het probleem van stigmatisering tegen te gaan.
3.4.3.1 Anti-stigmastrategieën In internationale literatuur wordt er een onderscheid gemaakt tussen individuele en collectieve antistigmastrategieën (De Goei et al., 2006; Corrigan & Penn in Watson & Corrigan, 2001; Haghighat, 2001). De individuele maatregelen richten zich naar de persoon met een beperking, dit om te vermijden dat mensen zichzelf gaan stigmatiseren met als gevolg gevoelens van schaamte, onzekerheid, controleverlies en een laag zelfbeeld. Om zich hier tegen te wapenen is het belangrijk dat de gestigmatiseerde wordt empowerd. Dit houdt in dat hij voor zichzelf leert opkomen, zichzelf waardeert, zelf stigma’s ontkracht en zijn eigen verhaal kan doen (Watson & Corrigan, 2001; Wahl, 1999; Byrne, 2000). De collectieve maatregelen daarentegen richten zich hoofdzakelijk naar het informeren over beperkingen om stereotyperingen te doorprikken. Men wil tevens het contact tussen mensen met en zonder beperking bevorderen en protesteren tegen stigmatiserende beelden en discriminerend gedrag (Corrigan et al., 2001; Penn et al., 1999; Couture & Penn, 2003; Wolf et al., 1996). Wij gaan enkel in op de contactstrategie omdat deze het best aansluit bij de zorgboerderij. Dat is ook een plaats is waar ‘gewone’ mensen en ‘gestigmatiseerde’ personen elkaar ontmoeten.
3.4.3.2 Contactstrategie De negatieve beeldvorming van mensen met een beperking is onder andere te wijten aan het feit dat de ‘gewone samenleving’ deze mensen onvoldoende heeft leren kennen om hen als gelijkwaardig te zien en te behandelen (RMO, 2002). In het verleden was het immers heel normaal dat mensen met een bepaalde beperking afgezonderd werden in een instelling, waardoor de afstand met de samenleving vergroot werd (Koops & Kwekkeboom, 2005). Een andere reden voor de terughoudendheid in het contact met psychiatrische patiënten is volgens Bauduin et al. (2002) dat mensen vrezen dat de patiënt sociale overlast en schande zou veroorzaken. Tot slot speelt ook de sensationele media een belangrijke rol, zij bepaalt en bestendigt het vaak negatieve beeld dat mensen hebben van personen met een beperking (De Rick et al., 2003; WHO, 2005; De Goei et al., 2006; Crisp et al., 2000). In boeken, nieuwsberichten en films worden psychiatrische patiënten onder andere voorgesteld als gevaarlijk, gewelddadig en onvoorspelbaar.
34
De contacthypothese poogt deze negatieve attitudes terug te dringen door mensen op een positieve manier met elkaar in contact te brengen in de hoop dat dit tevens kan bijdragen tot een groter draagvlak voor vermaatschappelijking van de zorg (Corrigan, et al., 2001; Couture & Penn, 2003). Via direct contact wordt degene die stigmatiseert immers geconfronteerd met zijn irrationele overtuigingen over de gestigmatiseerde persoon (Huxley in Byrne, 2000) en zal hij achteraf gunstiger oordelen over deze groep (Corrigan, et al., 2001; Couture & Penn, 2003). Deze contacten zijn het meest doeltreffend als beide groepen elkaar ontmoeten als gelijkwaardige partners (Couture & Penn, 2003). Onderzoekers gaan na of de contacthypothese in de praktijk bewezen kan worden. Een aantal studies bevestigen de hypothese. Uit onderzoek blijkt namelijk dat de mate waarin psychiatrische patiënten aanvaard worden het grootst is bij mensen die al in contact gekomen zijn met deze doelgroep (Kwekkeboom, 2001; Penn et al., 1999; Corrigan et al., 2001; Couture & Penn, 2003; Wolff et al., 1996). Door het contact neemt de segregatie tussen deze twee groepen af en neemt de betrokkenheid toe (RMO, 2002). Over de effecten op lange termijn zijn tot nu toe weinig gegevens beschikbaar. De bevindingen dienen echter genuanceerd te worden. Volgens Overkamp (2000) betekent een positieve attitude naar de sociale integratie van mensen met een beperking immers niet dat er vaker persoonlijk contact gezocht wordt met hen. Die contacten beperken zich vaak tot elkaar begroeten en een kleine babbel. Uit andere onderzoeken blijkt daarenboven dat de bereidheid tot het helpen van de patiënt het grootst is wanneer het gaat over een familielid, vriend of buur; er is echter een grotere terughoudendheid wanneer die band er niet is (RMO, 2002; Crisp et al., 2000; Kwekkeboom, 2001). Kwekkeboom (2001) voegt hieraan toe dat mensen die afwijken van de norm getolereerd worden als medemens, maar op voorwaarde dat er een hulpverlener in de buurt is. De acceptatie gaat zover tot op het moment dat mensen er dreigen hinder van te ondervinden. Kwekkeboom (2001) concludeert dat er, ondanks allerlei inspanningen, altijd een groep in de samenleving zal blijven die weerstand vertoont tegen de volledige integratie van mensen met beperkingen. Vandaar dat het naar de toekomst toe noodzakelijk blijft om professionele arrangementen aan te bieden op de verscheidene levensgebieden.
35
4 Methodologisch kader Dit onderzoek richt zich op het identificeren en beschrijven van de invloed van het opnemen van de zorg op het gezin binnen de zorgboerderij. Binnen dit hoofdstuk bespreken we het methodologische kader dat hierbij gehanteerd wordt. Eerst gaan we in op de centrale onderzoeksvraag. Vervolgens verantwoorden we de keuze voor belevingsgericht onderzoek. Concreet resulteerde dit in het voeren van diepte-interviews. Daarna lichten we toe hoe de verwerking van gegevens gebeurt via een interpretatieve analyse die gebaseerd is op de Grounded Theory-benadering van Glaser & Strauss.
4.1 Centrale vraagstelling In dit onderzoek wordt de invloed van het opnemen van de zorg op het gezin binnen de zorgboerderij geanalyseerd. We bekijken daarom de interacties tussen de drie betrokken actoren namelijk het gezin, de deelnemer en de maatschappij (fig. 6). Dit resulteert uiteindelijk in het onderzoeken van de relaties tussen het gezin en de deelnemer, de zorgboer en de deelnemer, de kinderen van het gezin en de deelnemer en ten slotte de relatie tussen deelnemer en het landbouwbedrijf. Figuur 5: Actoren binnen de zorgboerderij
4.2 Methodologische achtergrond We kiezen voor een kwalitatief onderzoek omdat de nadruk ligt op de beleving en eigenheid van de zorgboeren en hun gezin. Uit de verscheidenheid aan kwalitatieve onderzoeksmethodologieën kiezen we voor belevingsgericht onderzoek en Grounded Theory. Enerzijds laten deze methodologieën ons toe de ervaringen en belevingen optimaal in kaart te brengen. Anderzijds handelt het onderzoek over een thema waarover weinig literuur voorhanden is, waardoor exploratief en beschrijvend werken een meerwaarde betekent.
36
4.2.1 Belevingsonderzoek In dit kleinschalig onderzoek staat het verkennen van de vraag naar de belevingswereld van het gezin binnen de zorgboerderij centraal. Dit is per definitie een subjectief gegeven (Bruner, 2004). De focus ligt op de persoonlijke mening, perspectief en overtuiging van de leden van het gezin (Bogdan & Biklen, 1998; Brantlinger, 2005; Schuyten, 2005). Het is de bedoeling om inzicht te verwerven in de manier waarop mensen reflecteren over de invloed die het opnemen van zorg heeft op het gezin en hoe zij daar betekenis aan geven (Bogdan & Biklen, 1998; Bruner, 2004; Brantlinger, 2005). Aan de hand van hun rijke, persoonlijke ervaringen ontdekken we welke factoren de respondenten zelf aangeven als een invloed hebbende op hun gezin. Door de ervaren invloed bij het zorgboerderijgezin na te gaan, wordt tevens recht gedaan aan de concrete context waarbinnen zorg verleend wordt. Het resultaat levert een beschrijving op van mogelijke invalshoeken op deze centrale vraagstelling. De respondenten worden benaderd als experts over hun eigen leven, hun verhalen geven inzicht in hun alledaagse leefwereld (Bogdan & Biklen, 1998; Schuyten, 2005). Tot nu toe zijn, binnen internationaal onderzoek, enkel studies gevoerd naar het perspectief van de deelnemer en de invloed die de zorgboerderij op hem heeft. Het perspectief van de zorgboer en zijn gezin zijn weinig geëxploreerd, ook over onze gestelde onderzoeksvraag is er weinig geschreven. Dit is bepalend geweest voor de keuze om exploratief onderzoek te voeren. Bij dit onderzoek wordt vooraf niet vertrokken van een theorie of zijn er geen duidelijk geformuleerde hypotheses voorhanden (Schuyten, 2005). Het is niet mogelijk om de volledige empirische cyclus te doorlopen, de voornaamste aandacht gaat naar de fasen observatie en inductie (Brantlinger, 2005; Billiet & Waege, 2006). Via een inductieve manier van werken wordt een eigen theorie samengesteld. De bestaande literatuur rond zorgboerderijen maakt weinig gebruik van diepte-interviews. In de landbouw wordt namelijk meestal gewerkt met kwantitatief onderzoek en deze onderzoeken geven vaak hoofdzakelijk feiten weer (Dessein & Nevens, 2005). Vandaar dat de invalshoek van kwalitatief onderzoek binnen dit onderzoeksgebied net zo waardevol en fascinerend is. De keuze voor kwalitatief onderzoek wordt deels bepaald door de onderzoeksvraag die toetst naar de beleving van mensen. Schuyten (2005) omschrijft het kwalitatief interview als een methode om data te verzamelen betreffende gezichtspunten en perspectieven die de onderzoeker onbekend zijn. De keuze voor kwalitatief onderzoek kan ook verklaard worden door de manier waarop we het concept ‘zorgboerderij’ benaderen, namelijk vanuit het perspectief van het sociaal werk en niet vanuit een landbouwkundig perspectief. Via diepte-interviews is het namelijk mogelijk de interactie tussen mensen te bestuderen. In de eerste interviews is geopteerd voor open, ongestructureerde gesprekken. Deze manier van informatie verzamelen is heel direct en intensief. De onderzoeker probeert het onderzoek zo weinig mogelijk te sturen, op voorwaarde dat niet te sterk afgeweken wordt van de centrale onderzoeksvraag (Bertaux & Kohli, 1984). De zorgboeren bepalen zelf welke elementen zij met betrekking tot de onderzoeksvraag naar voor willen brengen. Op deze manier geven zij ook actief mee vorm aan de data en de richting van het onderzoek. Er werd bewust gekozen om de verschillende aspecten van de mogelijke invloed vooraf niet te verwoorden of te definiëren (Bogdan & Biklen, 1998). Geleidelijk aan gebeuren de gesprekken meer specifieker en gerichter, mede met het oog op het beantwoorden van de centrale vraagstelling. Toch moet er steeds voldoende ruimte
37
zijn voor de respondent om zijn eigen klemtonen te leggen en eventueel bijkomende aspecten te duiden (Bogdan & Biklen, 1998). Aangezien het de bedoeling is om de wereld van de zorgboer en zijn gezin van binnenuit beter te begrijpen, is het belangrijk dat de onderzoeker bereid is zich empathisch op te stellen. Hij moet zich open stellen voor het perspectief, de interpretaties en de belevingswereld van de geïnterviewde (Bogdan & Biklen, 1998). Via aandachtig luisteren en (non)-verbaal gedrag wordt de participant gestimuleerd om verder te vertellen (Billiet & Waege, 2006).
4.2.2 Grounded Theory-benadering De onderzoeksvragen vereisen een kwalitatieve analyse van de gegevens, meer bepaald deze van Grounded Theory. Via deze analyse worden de diverse invloeden geïnventariseerd. Grounded Theory is een algemene kwalitatieve onderzoeksmethodiek die ontwikkeld is in de jaren zestig door Barney Glaser en Anselm Strauss. Hun werk resulteerde in de ‘constant comparative method’. Deze methode biedt richtlijnen inzake het verzamelen en analyseren van data, met als doel het ontwikkelen van een gefundeerd theoretisch kader dat de data structureert (Glaser, 1998). Deze benadering poogt dus vanuit concrete observaties algemene concepten te ontwikkelen en samenhangen te ontdekken (Billiet & Waege, 2006). De wetenschappelijke theorie komt via een inductieve wijze tot stand en is gebaseerd op begrippen die door de respondenten geformuleerd zijn (Ten Have, 1999). Aan de basis hiervan ligt het idee dat vanuit de empirie categorieën opduiken (Bogdan & Biklen, 1998). De volgende stappen werden doorlopen tijdens het proces van dataverwerking (Glaser, 1998; Bogdan & Biklen, 1998; Ter Have, 1999): 1. Relevante data worden verzameld rond de onderzoeksvraag. Daarna volgt de reconstructie van het interview door middel van een letterlijke, schriftelijke weergave van het gesprek. 2. Per interview wordt een fiche opgesteld. Deze fiche legt ideeën en bevindingen vast zoals: indrukken, observaties, beschrijving van de setting van het gesprek, kenmerken van het gezin en relevante thema’s die tijdens het gesprek aan bod kwamen. 3. De gegevens worden geanalyseerd en het materiaal wordt met elkaar vergeleken en ondergebracht in categorieën. De gegevens worden gecodeerd. De codes ontstaan tijdens het analyseren van de interviews en deze worden aangepast naarmate er nieuwe inzichten ontstaan. Telkens opnieuw moeten de eerdere memo’s, begrippen en gegevens bijgeschaafd worden in relatie tot de nieuwe gegevens. 4. In de data wordt gezocht naar terugkerende patronen. Vervolgens wordt een synthese document samengesteld dat de rode draad van de gesprekken weergeeft. De inzichten worden geordend rond vijf kernthema’s. De verworven concepten worden dus samen gevoegd in één inzichtgevend geheel.
38
5. Elk interview wordt herbekeken en hergecodeerd in het licht van de kernthema’s. Elk kernthema wordt geïllustreerd met argumenten, anekdotes en voorbeelden uit het gesprek. 6. Een geïntegreerde theorie wordt uitgewerkt. Het criterium voor het aantal gevoerde gesprekken werd bepaald door het principe van theoretische saturatie (Bertaux, 1984; Glaser, 1998; Brentlinger, 2003; Schuyten, 2005; billiet & Waege, 2006). Dat is het moment waarop interviews geen nieuw, aanvullend materiaal meer opleveren voor de theorieontwikkeling. Uiteindelijk zijn er negen interviews afgenomen. Het is niet zo dat in dit onderzoek de ‘werkelijkheid’ ontdekt wordt. Ook de geformuleerde theorie is een interpretatie van de werkelijkheid (Bogdan & Biklen, 1998). De onderzoeker geeft als subject betekenis aan het materiaal. Daarnaast kunnen de gegevens op verschillende manieren geordend, geselecteerd en geïnterpreteerd worden.
4.3 Dataverzameling De dataverzameling gebeurt op basis van negen diepte-interviews. Dit onderzoek richt zich naar het model van een zorgboerderij waar reguliere landbouwbedrijven een deelnemer inschakelen in het dagdagelijkse werk op de boerderij. Er werden geen instellingsboerderijen geselecteerd om de eenvoudige reden dat de invloed op het gezin daar niet gemeten kan worden. Om een beeld te krijgen van de invloed van de zorgtaak op het gezin binnen de zorgboerderij werd gekozen om te werken met een heterogene groep van zorgboerderijen. Bij het selecteren van de participanten werd een diversiteit nagestreefd op vlak van zowel structurele als sociale kenmerken (Hassink, 2007). Onder het structurele aspect wordt verstaan: het type boerderij, de activiteiten op de boerderij, de grootte van het bedrijf, de opleiding van de landbouwer… Bij het sociale luik wordt rekening gehouden met de zorgactiviteiten, het aantal deelnemers, hoe vaak de deelnemers per week op de boerderij komen… Er wordt enkel gewerkt met zorgboerderijen die officieel erkend zijn door het Steunpunt Groene Zorg Vlaanderen. Wegens praktische overwegingen selecteren we enkel boerderijen binnen Oost- en West Vlaanderen, dit zijn bovendien de twee provincies met de grootste concentratie aan zorgboerderijen. Tabel 2: Aantal zorgboerderijen per Vlaamse provincie in 2006 (Goris & Dessein, 2007)
WestOostVlaanderen Vlaanderen Familiale zorgboerderijen Instellingsboerderijen en sociale werkplaatsen Andere projecten
VlaamsBrabant
Antwerpen
Limburg
Vlaanderen
50
60
28
43
31
212
10
8
7
8
5
38
1
4
1
4
2
12
39
De eerste gesprekken werden gebruikt om een algemeen en breed inzicht te verwerven op de verschillende invullingen van de centrale onderzoeksvraag. Na het derde interview werd beslist om, gezien de enorme diversiteit, een nieuw selectiecriterium te introduceren: de doelgroep die naar de zorgboerderij komt werd vernauwd tot ‘probleemjongeren’, met andere woorden jongeren die om één of andere reden gedragsproblemen vertonen of in een problematische opvoedingssituatie verkeren. De jongeren op de geselecteerde boerderijen worden door allerlei instanties naar daar doorverwezen (tabel 3). We beseffen dat deze doelgroep nog erg ruim is, maar na een aantal gesprekken met de zorgboeren is gebleken dat de specifieke achtergrond van de probleemjongere minder bepalend is voor de invloed op het gezin. Dit onderzoek kan niet als een doelgroepexpertise beschouwd worden, we wensen ook niet een bepaalde groep te problematiseren. Tabel 3: Betrokken instellingen
Instelling Bijzondere jeugdzorg Instelling voor personen met een handicap Psychiatrie CLB
Aantal 5 2 1 1
De participanten werden eerst telefonisch gecontacteerd door het Steunpunt Groene Zorg. Daarbij werden het opzet van het onderzoek, de verwachtingen en tijdsinvestering toegelicht. Indien de persoon instemde tot participatie, werd deze later door ons gecontacteerd om een afspraak te maken voor een gesprek. In drie van de negen gevallen betrof het koppelinterviews; wat inhield dat zowel de zorgboer als zorgboerin actief hun eigen inbreng hadden. In acht gevallen was het een gezin met kinderen. Er werd enkel gewerkt met de boer of boerin en dus niet met de kinderen van het gezin. De interviews vonden plaats in februari en maart 2008. De duur van een interview varieerde van één tot twee uur. De interviews werden digitaal opgenomen en nadien integraal uitgeschreven. Een volledige registratie van het gesprek is immers belangrijk voor de betrouwbaarheid en voor de analyse binnen het onderzoek (Billiet & Waege, 2006). De meeste interviews vonden plaats in de woonkamer of keuken van de boerderij. Het is immers belangrijk dat de onderzoekseenheden worden geobserveerd in hun alledaagse context (Bogdan & Biklen, 1998).
40
5 Empirisch onderzoek Dit hoofdstuk heeft tot doel de verworven resultaten uit ons onderzoek weer te geven. Bij het beschrijven van de themacomponenten worden voorbeelden aangehaald uit de gevoerde gesprekken met het oog op het beter begrijpen van de realiteit zoals die door de respondenten wordt beleefd. De namen in de casussen zijn fictief. Binnen dit onderzoek analyseren we de interactie tussen de actoren27 gezin, deelnemer en maatschappij en dit binnen de context van de boerderij. We kozen ervoor de invloed op het gezin op te splitsen in deze drie delen (het gezin, de zorgboer en de kinderen) omdat de invloeden daar verschillend zijn. Binnen de centrale onderzoeksvraag gaan we de specifieke invloed na op alle actoren en wordt tevens de interactie tussen hen geanalyseerd. We geven steeds de perceptie van de zorgboer op de deelaspecten van de zorg weer. Het risico bestaat dat dit een eenzijdig beeld verschaft op de werkelijkheid. Verder onderzoek is daarom noodzakelijk om alle andere perspectieven te verkennen. Op basis van de gesprekken is het onderstaande schema (fig. 6) opgesteld dat de invloed op het gezin structureert. Deze figuur geeft de rode draad weer die we gedestilleerd hebben uit de onderzoeksgegevens. Hij bevat enkel de voor de gezinnen relevante items en determinanten. Figuur 6: Invloed op het gezin
Alvorens elke element uit de figuur te analyseren, beschrijven we al kort de actoren en werking ervan. Dit schema structureert de relatie en interactie tussen de drie belangrijkste actoren; zij staan centraal in het schema.
27
De interactie tussen het gezin en de betrokken instelling komt slechts beperkt aan bod, verder onderzoek is hiervoor noodzakelijk.
41
1. Het ‘boerderijgezin’ bestaat uit de zorgboer, zijn eventuele partner en kinderen. Zij staan in voor de opvang van de jongere op de boerderij. Als bepalende invloedsfactoren voor de ervaren invloed op het gezin weerhouden we de kenmerken van het gezin, de vorm van de zorg, de kenmerken van de deelnemer en de ondersteuning voor het gezin. 2. De deelnemer krijgt de mogelijkheid om naar de boerderij te gaan in het kader van een zinvolle dagbesteding. Hij wordt hierbij ondersteund door de instelling die hem begeleidt gedurende zijn hulpverleningstraject. Samen vormen deze twee spelers de actor ‘zorg’. 3. De ‘maatschappij’ oefent als externe actor invloed uit op het zorgproject. De vaak stigmatiserende houding van de samenleving ten aanzien van jongeren heeft een impact op de andere actoren binnen het zorgproject. Tijdens het zorgproject ontstaan er samenwerkingsverbanden tussen deze drie belangrijke actoren. De kwaliteit van deze relaties is bepalend voor het slagen van het project. Daarnaast is ook een prominente plaats weggelegd voor het stellen van grenzen door het gezin naar de deelnemer en de instelling. Bovendien wordt de invloed en dus ook de beoordeling van de zorg beïnvloed door een aantal invloedsfactoren (cfr. eerste deel van het schema). Deze factoren zijn aan het begin van het zorgproject al aanwezig namelijk de ‘kenmerken van het gezin’, de ‘vorm van de zorg’, de ‘kenmerken van de deelnemer’ en de ‘ondersteuning van het gezin’. In het derde deel van het schema wordt de belasting op het gezin besproken. Na verloop van tijd beoordelen de gezinnen voor zichzelf het zorgproject. Indien het zorgproject te belastend is voor het gezin, zal het project stopgezet worden. Indien de zorg daarentegen resulteert in voldoening dan heeft dit een positieve invloed op het verdere verloop van de zorg.
5.1 Invloed op het gezin Dit onderdeel omvat de essentie van ons onderzoek. De centrale onderzoeksvraag heeft immers betrekking op de invloed die het opnemen van de zorg heeft op het gezin binnen de zorgboerderij. Eerst wordt de samenstelling van de steekproef kort besproken. Om vervolgens te kunnen antwoorden op de centrale onderzoeksvraag worden de resultaten opgedeeld in drie stukken namelijk ‘invloedsfactoren’, ‘zorg’ en ‘waardering’ (fig. 6).
5.1.1 Steekproef Binnen dit onderzoek is het onmogelijk de bevindingen met betrekking tot het gezin te veralgemenen naar de totale populatie, gezien ook de steekproef van boerderijgezinnen sterk uiteenlopend is. Tabel 4 stelt wel een aantal identificatiegegevens op een rijtje. We kunnen afleiden dat binnen de bevraagde respondenten slechts één gezin geen eigen kinderen heeft. We zien ook dat in drie gevallen enkel een van de partners instaat voor de zorg. De mate waarin de eigen kinderen meehelpen aan de integratie van de jongeren in het gezin verschilt naargelang het gezin. In één derde van de gevallen hebben zowel de zorgboer als de zorgboerin geen ervaring in de sociale sector.
42
In de steekproef zit slechts één zorgboer die een sociale opleiding genoten heeft, in de meeste gevallen is het de zorgboerin die een opleiding in de sociale sector achter de rug heeft. Het overgrote deel van de koppels start dus met enige kennis van de welzijnswerkwereld. Hoeveel deelnemers er zijn en hoe vaak ze per week komen varieert. Het blijft echter kleinschalige opvang (maximum vier per dag). Ook bij de elementen ‘overnachting’ en ‘time-out’ valt binnen de steekproef geen eenduidige lijn te trekken. De keuzes van het gezin hieromtrent worden bepaald door hun verschillende individuele voorkeuren. Binnen het bestek van dit onderzoek, zal hier niet op gefocust worden. We concluderen dat de gezinnen dus heel divers zijn, wat inhoudt dat de invloed op het gezin ook verschillend is. Tabel 4: Samenstelling steekproef
Gesprek
Gezinsleden
Kinderen
Wie zorgt?
1
5
3
M+V+K
2
4
2
M+K
3
4
2
M+V+K
4
3
1
M
5
6
4
M+V+K
6
4
2
M+V
7
5
3
M
8
6
4
M+V+K
9
2
0
M+V
Sociale opleiding? M: nee V: ja M: nee V: ja M: nee V: nee M: nee V: ja M: nee V: ja M: nee V: ja M: ja V: ja M: nee V: nee M: nee V: nee
Time-out?
Overnachten?
ja
ja
nee
nee
nee
nee
nee
nee
ja
ja
ja
nee
ja
nee
ja
ja
ja
ja
Legende: M: Boer V: Boerin K: Kind(eren) In de gesprekken viel de invloed op het gezin uiteen in impact op de zorgboer, de kinderen en het hele gezin. In dit deel komen enkel een aantal overkoepelende aspecten aan bod. De verder uitdieping gebeurt in de andere onderdelen van dit hoofdstuk. Doorheen de verschillende gesprekken werd duidelijk dat de invloed op het gezin telkens op een unieke manier wordt ingevuld. Binnen dit onderzoek is het daarom enkel mogelijk om een vrij algemeen beeld te schetsen van de bevindingen binnen de steekproef.
43
De invloed op het gezin wordt bepaald door veel factoren. Zoals ons basisschema (fig. 6) weergeeft delen we deze factoren op in drie grote delen, namelijk invloedsfactoren, zorg en waardering. Zij worden hieronder uitgebreid besproken en geïllustreerd.
5.1.2 Invloedsfactoren In de beginsituatie zijn er vier belangrijke factoren waarneembaar die de invloed op het gezin mee bepalen, namelijk de ‘kenmerken van het gezin’, de ‘vorm van de zorg’, de ‘kenmerken van de deelnemer’ en de ‘ondersteuning van het gezin’. In het volgende deel worden ze stuk voor stuk uitgebreid besproken.
5.1.2.1 Kenmerken van het gezin De invloed wordt voor een groot deel bepaald door het gezin zelf. Is het een gezin met veel draagkracht? Hebben ze reeds ervaring met de doelgroep? Staan alle gezinsleden achter het opnemen van de zorg? Wat zijn hun specifieke voorkeuren? Koesteren ze realistische verwachtingen?... Op basis van de verhalen schetsen we in dit deel een beperkt profiel van het boerderijgezin dat ‘probleemjongeren’ opvangt. Het is immers niet voor elk gezin weggelegd om de zorg voor dergelijke doelgroep op te nemen. De gevonden kenmerken zijn terug te brengen tot een bepaalde levenshouding28 die de gezinnen aanhangen. Ze zijn typerend voor hoe deze mensen in het leven staan, ze behoren tot het ‘zijn’ van deze personen. Deze elementen zorgen er ook voor dat deze gezinnen bereid zijn om mee te stappen in het systeem van zorg voor kwetsbare mensen. De gezinnen zijn er dan ook van overtuigd dat de zorgboerderij wat te bieden heeft aan jongeren in problemen. “Zowel mijn man als ik vinden dat een boerderij heel veel kansen biedt aan gekwetste kinderen; er is ruimte, je bent bij elkaar, je zit niet de hele tijd tussen vier muren, je werkt met dieren, met grond, met aarde… Dat zijn dingen die wij normaal vinden, maar die niet meer zo normaal zijn. Maar waarvan je toch voelt dat het enorm veel deugd doet, ook het lichamelijk werk.” (Gesprek 8) In de verhalen werd duidelijk dat een persoonlijke ervaring van het gezin vaak aanleiding geeft tot het opnemen van de zorg, bijvoorbeeld: het verlies van een kind/echtgenoot/familielid, een van de partners heeft ervaring in de sociale sector, de eigen ouders namen ook kwetsbare mensen op in het gezin… “Door het feit dat de tweelingzus van mijn man ongeneeslijk ziek werd… eigenlijk is dat in die periode ontstaan. Je kijkt naar binnen en wordt heel veel geconfronteerd met de begrenzing van het leven. Het feit dat het leven dan zeer kort is. Wij hadden toch iets van ‘we willen zo zinvol mogelijk bezig zijn’. We besloten dat we het anders wilden doen. We hebben de boerderij omgeschakeld.” (Gesprek 1)
28
Deze houding wordt doorheen dit deel geschetst.
44
Een andere factor in de beslissing om een zorgboerderij op te starten is dat het een gezamenlijke keuze is van het koppel. Ze vinden het ook belangrijk dat hun eigen kinderen het initiatief steunen. “Mijn man vindt de zorgboerderij even zinvol als ik. Ik denk dat je dat anders als koppel niet kiest. Als een van de twee dat alleen kiest, dan is een simpel voorval genoeg om discussie over te hebben. […] Als je voelt dat je partner er niet aan toe is, dan moet je er niet aan beginnen.” (Gesprek 1) Daarnaast is bij elk van de gezinnen een portie idealisme aanwezig, wat niet wil zeggen dat ze een onrealistische kijk hebben. Ze starten met de zorgboerderij vanuit bepaalde, voor hen belangrijke, waarden en normen, zoals respect, vriendschap, verdraagzaamheid, open staan voor anderen, iets willen betekenen voor kwetsbare mensen, spiritualiteit… “De reden waarom wij zulke mensen willen helpen en er voor zorgen, ligt vooral in het feit dat wij spiritueel bewogen zijn. We zijn overtuigd van een aantal waarden waar we proberen mee te leven en die we tot uitdrukking proberen te brengen. […] Dit denken is een rode draad doorheen mijn leven, hoe moeilijk dat ook is. Ik denk niet dat ik een bepaalde boodschap moet uitdragen, maar dat ik de boodschap moet zijn. Wie ben ik om te zeggen ‘dit is mijn boodschap die ik hier eens op uw bordje zal leggen’. Dit is ook mijn drive in alles. We zitten in een landbouwstreek en iedereen zegt ‘dit is landbouw’. Maar volgens mij kan het ook met andere benaderingen en een respectvol gevoel naar mensen en de aarde toe.” (Gesprek 1) We merken ook dat het mensen zijn die van nature uit sociaal bewogen zijn. Ze voelen de noden van derden aan en willen zich engageren om de levenskwaliteit van anderen te verhogen. Een van de zorgboeren vertelde dat, wanneer er een vraag gesteld wordt, hij en zijn gezin spontaan nagaan hoe ze kunnen helpen. Materialisten daarentegen zullen er volgens de zorgboeren niet aan beginnen. Deze levenshouding wordt ook op andere vlakken doorgetrokken. Zo zijn sommige boeren bijvoorbeeld OCMW-raadslid, vrijwilliger bij groene zorg of lid van een vereniging. “Mijn man is op sociaal vlak erg actief. Naast de boerderij engageert hij zich ook voor andere dingen. Zo is hij ook lid van de gemeenteraad en zetelt hij in de OCMW-raad. Hij houdt daar wel van.” Het is opvallend hoe de meeste gezinnen een realistische ingesteldheid hebben. Dit is belangrijk want te hoge verwachtingen kunnen leiden tot ontgoocheling. Om de zorg op lange termijn leefbaar te houden, is het essentieel om te beseffen dat de jongeren geen volwaardige arbeidskrachten zijn, dat er veel tijd en energie in kruipt, dat de resultaten minder waarneembaar zijn en dat de zorgboeren de problemen van de deelnemer er niet door oplossen. Ook de draagkracht van het gezin en van elk gezinslid apart zijn bepalende factoren voor de haalbaarheid van het project. De draagkracht wordt bepaald door verschillende factoren zoals persoonsgebonden kenmerken en de aanwezigheid van een ondersteunend sociaal netwerk. “Ik wil de zorgboerderij niet idealiseren, ik denk wel dat dit in mijn verhaal tot uiting komt. Mijn man en ik staan er allebei achter, maar dit betekent niet dat het nooit spanningen geeft. En dat dit ook geen spanningen geeft met de kinderen is ook niet waar. Maar je probeert op een constructieve manier met die zaken om te gaan. Zoiets gaat niet vanzelf. Het blijft altijd een zoeken naar een goed evenwicht.” (Gesprek 8)
45
Vandaar dat het ook noodzakelijk is om bij elke nieuwe aanvraag voor een zorgproject te kijken naar wat haalbaar is binnen het gezin. Een zorgproject betekent immers niet steeds een win-win situatie. Het gezin moet ook negatieve ervaringen kunnen opvangen. “Dan kregen we een aanvraag voor een jongen die autisme heeft. Daar hebben wij dan wel over nagedacht want daar hebben wij echt geen ervaring mee. We hebben gevraagd om met zijn ouders te praten: hoe is hij, wat doet hij. We hebben dan ook iemand gevraagd van de school die hem begeleidt. We hebben er daarna samen met de kinderen over gepraat; of zij dat zagen zitten, kunnen we dat proberen?... We moeten zorgen dat het niet te veel wordt. Het moet draagbaar, houdbaar en ook leefbaar zijn. Uiteindelijk hebben we ook een gezin, er is niet steeds werk dat geschikt is voor die jongeren… […] Als je op voorhand zegt: eigenlijk is dat niet haalbaar voor ons, dan zeg je beter dat je het niet doet.” (Gesprek 3) Een van de zorgboerinnen vergelijkt de draagkracht van het gezin met de metafoor van ‘elastiek’. Het gezin moet flexibel genoeg zijn om met onvoorziene omstandigheden en moeilijkheden om te gaan. “Als je zegt we willen het doen, dan moet je ook al weten, een heel brede elastiek noem ik dat soms, dat je heel goed uitgetrokken kunt worden. Is dat haalbaar?” (Gesprek 8)
5.1.2.2 Vorm van de zorg Onder de component ‘vorm van de zorg’ wordt beschreven welke taken het gezin vervult om de deelnemer te begeleiden en op te vangen. Deze kunnen sterk verschillen naargelang de deelnemer. De zorgvorm wordt deels bepaald door de frequentie waarmee de jongere naar de boerderij komt. Zo kan hij op regelmatige basis gedurende lange termijn naar de boerderij komen; vaak wordt dan een bepaalde dag per week vastgelegd. De deelnemer heeft in dit geval vrijwillig gekozen om naar de boerderij te komen. Een andere vorm van zorg is de time-out; de jongere wordt uit zijn normale milieu gehaald en in een totaal andere context geplaatst, hier dus de boerderij. Hij komt dan voor een korte termijn bijna dagelijks naar de boerderij. Vaak gebeurt dit op een moment dat de jongere binnen zijn gezin of binnen de instelling in een crisis verkeert of wanneer de hulpverlening volledig is vastgelopen. In het kader van een time-out is er vaak minder sprake van volledige vrijwilligheid, de jongere moet weg uit zijn dagdagelijkse omgeving en krijgt dan de keuze om eventueel naar een zorgboerderij te gaan. “De jongeren kwamen hier voor een week werken of afhankelijk van hoe de afspraak was. Dan waren ze uit de groep en kon de instelling een signaal geven aan de groep van: kijk die persoon moest even weg uit instelling, naar waar is niet zo belangrijk. Ze hadden zo een aantal plaatsen waar die jongere dan naar toe kon, bijvoorbeeld bij een fietsenhersteller of bij ons als boerderij.” (Gesprek 1) De zorgvorm hoeft niet steeds ambulant zijn: in bepaalde gevallen blijft de jongere in het gezin overnachten. Voor het gezin is de laatste vorm het meest ingrijpend aangezien de deelnemer binnendringt in de privacy van de gezinsleden en dus een grotere invloed uitoefent op het dagdagelijks functioneren van het gezin. Het gezin is dag en nacht verantwoordelijk voor de jongere. Deze zit samen met het gezin aan tafel voor de maaltijden, kijkt met hen televisie, gaat mee naar familiefeestjes…
46
“Als er dan zo een feest was waar Els mee naar toe ging, toen heb ik dat wel op voorhand gezegd; willen jullie met haar rekening houden en er haar bij betrekken, want ze was daar heel gevoelig voor. Ze speelden dan samen, voetbalden en maakten samen plezier.” (Gesprek 8)
5.1.2.3 Kenmerken van de deelnemer Het gedrag en karakter van de deelnemer is sterk bepalend voor de invloed op het gezin. De mate waarin de jongere bijvoorbeeld vooruitgaat, zich goed gedraagt en gemotiveerd is, zorgt ervoor dat het gezin de zorgtaak graag op zich neemt en deze als minder belastend ervaart. “Het zou me raar doen mocht hij niet meer komen. Ik denk dat ik een van de beste heb. We hebben samen veel plezier. […] Ik heb met hem nog nooit problemen gehad.” De zorgboer moet bij deze zorgtaak rekening houden met het verleden van de jongere. Zij dragen immers vaak een hele zware last op hun schouders en dit weerspiegelt zich in hun gedrag, wat maakt dat het dagdagelijkse samenleven niet steeds van een leien dakje loopt. “Dat meisje ligt in de knoei met zichzelf. […] Ze doet alles wat je haar vraagt, maar ze heeft wel veel bevestiging nodig. Wat voor ons ook niet gemakkelijk is. Je ziet aan haar gedrag dat ze het moeilijk heeft. Ze heeft een vader die haar niet wil, ze gaat niet meer naar huis. Haar meter zorgt voor haar, maar die ligt momenteel op sterven. Dat meisje is ook al depressief geweest. Je voelt dat ze niet goed in haar vel zit.” (Gesprek 9)
5.1.2.4 Ondersteuning van het gezin Met de component ‘ondersteuning van het gezin’ wordt niet enkel bedoeld dat de gezinsleden elkaar bijstaan en helpen, het verwijst ook naar het breder sociaal netwerk van het gezin, bijvoorbeeld de ruimere familie en buren. Daarnaast is de ondersteuning vanuit de betrokken institutionele voorzieningen van onschatbare waarde. De zorgboeren vinden het namelijk heel belangrijk dat tussen hen en de begeleiders een open dialoog mogelijk is. Steeds terecht kunnen bij de begeleiders is voor het gezin geruststellend; ze weten dat ze er niet alleen voor staan. “De eerste keer dat we een time-out deden was het een tamelijk zwaar geval; die jongen moest naar Ruislede, een van de opvoedsters zag dat niet zitten en wou absoluut iets anders zoeken. Wij gingen deze uitdaging aan, natuurlijk wel met een klein hartje van: gaan we dat aankunnen? Maar toch met de zekerheid van uit die instelling en vooral van die opvoedster; als er iets is, weten we dat ze onmiddellijk komt.” (Gesprek 8) De meeste boeren benadrukken dat ze een goede verstandhouding met de instelling belangrijk vinden, daarom verkiezen ze enkel deelnemers aan te nemen van bepaalde instellingen waar ze een band mee hebben. “En dat is misschien de grote uitdaging dat de zorgboerderijen en de instellingen goed met elkaar samen werken en dat er ook een vertrouwensrelatie is. Want de instellingen geven aan dat ze niet veel mogen meedelen over die gasten omwille van de privacy, maar wij willen […] toch ten minste iets weten over de achtergrond van de jongere en hoe we bepaalde dingen
47
moeten aanpakken. Ieder kind is weer anders, moet op een andere manier aangepakt worden, dus is het toch wel nodig dat er een bepaalde uitwisseling is.” (Gesprek 8) Een van de zorgboerinnen vertelde bovendien dat ze de relatie met de instelling ervaart als ‘zorgen voor elkaar’. Ze beschouwt de zorgboerderij als een aanvulling op de zorg die de instellingen aanbieden. “De wederzijdse relatie met de instellingen, met wederzijds respect, is belangrijk. Wij zijn een aanvulling voor de instelling, maar dan is het ook goed dat er een goede verstandhouding is en dat je elkaar steunt. Wij voor hen en zij voor ons.” (Gesprek 8) In situaties waar de relatie met de instelling niet vlot verloopt, heeft dat vaak zijn weerslag op het zorgproject. In sommige gevallen verliep de communicatie met de instelling gebrekkig of werden er te weinig afspraken gemaakt. De zorgboeren geven aan dat ze zich op dat moment niet begrepen en gerespecteerd voelden als ‘partner’ in de zorg. “Met Lode was er die eerste jaren wel wat stress bij […]. We hadden toen vier kleine kindjes, een bedrijf, Lode en een instelling waar we weinig ondersteuning van kregen. Dat was dan vooral moeilijk als je zelf durfde zeggen van: dit weekend liever niet. Het is nog geweest dat Lode hier stond dat wij niet thuis waren en ze hadden hem hier gewoon afgezet. Wij wisten niet dat hij ging komen. Of zo de zondag dat ze zeiden: gaan jullie hem naar huis brengen? En dat ik dacht: we gaan al op familiebezoek en als we thuis komen moet ik nog melken en dan moeten we nog naar de instelling rijden; hij kon ook met de bus gaan, maar dan moest dat kind alleen aan de bushalte staan en dat deden we liever niet. Met onze eigen kinderen zouden we dat ook niet doen. Je werd zo in een hoek geduwd.” (Gesprek 8)
5.1.3 Zorg In dit deel bespreken we het verloop van de periode waarin de deelnemer op de boerderij aanwezig is. Binnen de gesprekken kwamen de factoren ‘kwaliteit van de relatie’ en het ‘stellen van grenzen’ steeds terug en daarom worden deze verder toegelicht. 5.1.3.1 Kwaliteit van de relatie Wederzijds vertrouwen en een goede band tussen de deelnemer en het gezin is volgens de zorgboeren essentieel omdat het ervoor zorgt dat het zorgproject een grotere kans op slagen heeft. Een goede relatie kan als het ware een soort buffer vormen om eventuele problemen binnen de zorg aan te kunnen en het als gezin langer vol te houden. Wanneer die relatie goed is zal de jongere ook veel meer van het gezin en de boer accepteren, meer het gevoel krijgen dat hij iets waard is, dat hij er mag zijn… Het is daarbij belangrijk om zich als zorgboer te kunnen inleven in de wereld van de jongeren, over hun interesses meepraten, hen aandacht geven en op die manier hun vertrouwen winnen. Geleidelijk aan leert het gezin op deze manier ook de leefwereld van de jongeren kennen. “Je wil hebben dat het hem goed gaat. Je leert die persoon beter kennen en je leert elkaar appreciëren. Je kent zijn geluk en verdriet. Je leeft een stuk mee.” (Gesprek 3)
48
“Wij leven ook mee met wat er in zijn gezin gebeurt. Zijn zus had een ongeval en wij hebben dat ook allemaal meegeleefd. Die dag was Thomas wel heel ongelukkig. Die dag […] heb ik hem niet veel doen werken. Ik ben toen veel met hem bezig geweest.” (Gesprek 3) De boeren vermelden dat de kwaliteit van de relatie niet alleen bepaald wordt door de deelnemer en zorgboer, maar tevens verschilt naargelang de situatie. De algemene teneur is dat jongeren die gedurende langere tijd wekelijks op een bepaalde dag naar de boerderij komen vaak een intensere band hebben met het gezin. Hun relatie loopt vaak door na het beëindigen van de zorg. “Lode is heel anders dan de andere jongens die kwamen. Door het feit dat hij 12 jaar gekomen is, voel je dat dat een beetje kind aan huis wordt, was en is. […] Ik zie hier ook binnen in het gezin, zo van de kinderen zelf, Lode was één van hen.” (Gesprek 8) Bij een time-out daarentegen is de band vaak minder sterk en houdt de relatie meestal maar stand tot op het ogenblik dat het zorgproject stopgezet wordt. “Onlangs kwam ik die begeleider tegen en vroeg ik hem hoe de jongen het stelt. De begeleider zei: ik weet het niet, ik zie die jongen niet meer. Ik denk wel af en toe nog eens aan die jongen. Ik ben dan zo benieuwd naar hoe hij het stelt. Uiteindelijk leef je daar een stuk mee mee. […] Ik vind het wel jammer dat ik achteraf niks meer van hem heb gehoord. Je hebt daar een band mee, ook al is hij hier maar een week geweest.” (Gesprek 6) Een andere oorzaak van het verschil in intensiteit van de relatie kan de houding van het gezin zijn. Sommige gezinnen houden de relatie liever wat afstandelijker, anderen laten de deelnemer zeer dicht komen en nog anderen slagen erin een evenwicht te vinden. Een constructieve relatie opbouwen met dergelijke jongeren en goede communicatie blijkt echter niet steeds evident. Dit komt omdat het vaak personen zijn die meermaals gekwetst zijn en daardoor basisvertrouwen ontbreken en daarenboven niet de nodige relatievaardigheden ontwikkeld hebben. “Zij waren niet zo vaardig in gesprekken. […] Constructief spreken over iets wat fout loopt in het werk dat je hen opgeeft of in de stiptheid die je van hen verwacht, bijvoorbeeld je moet hier om negen uur zijn... die communicatie ligt heel moeilijk. Soms trekken ze een vies gezicht of trekken ze hun schouders op als het hen niet aanstaat, die non-verbale communicatie zie je wel. Maar waar zouden ze het geleerd hebben? Dat zijn mensen die voor een stuk door omstandigheden bot gevangen hebben.” (Gesprek 1) “Ik denk dat je moeilijker een band met Sofie kon hebben omdat ze dat niet kende. […] Sofie wist dat ze ons mocht contacteren, maar ze heeft dat nooit gedaan. Dat heeft te maken met haar gekwetst zijn, het niet kunnen binden.” (Gesprek 1) Toch ervaren de meeste gezinnen de jongeren niet als ‘lastig’, ze beseffen dat hun gedrag een reactie is op de problemen en de moeilijke omstandigheden waarin zij verkeren. Dit staat in contrast met de reactie van de maatschappij die de jongere vaak stigmatiseert en hen gelijkstelt aan hun gedrag. De boeren weten dat het emotionele gevoelsleven van die jongeren vaak ups en downs kent en ze erkennen dat die stemmingswisselingen voor het gezin soms ook zwaar zijn. Er zijn momenten waarop bijvoorbeeld de sfeer in het gezin slecht is door het humeur van een van de zorgvragers.
49
“Als Lode […] op zaterdag voormiddag toekwam met de bus en we zaten aan tafel, dan deed hij de deur open, dan kreeg je zo’n blik van… en gooide hij zijn tas tegen de muur. En dan hadden wij allemaal de reactie van: wat zal het worden? En dan kon je daar niets mee doen; hij zei niets. We gaven hem een tasje chocolademelk, vroegen hem niets, lieten hem wat links liggen… Onze oudste dochter zat dan al met een gezicht tot op de grond. Volgens haar was haar weekend er weer aan want Lode was er weer en die had een slechte bui. […] En hoe kwam dat dan? Hij was bij zijn vader geweest, opgesloten geweest, hij had films moeten bekijken die niet voor hem geschikt waren. Ofwel was het in de instelling een zottekot omdat er iemand een crisis gedaan had en dat Lode op zijn kamer opgesloten zat.” (Gesprek 8) De gezinnen vinden het belangrijk om te aanvaarden dat het zorgproject niet altijd perfect verloopt. Ze zijn van mening dat, eenmaal ze toestemmen in de zorg voor iemand, ze die mindere periodes erbij moeten nemen. Ze vinden het onaanvaardbaar dat de jongere zomaar zou afgestoten worden wanneer het eens moeilijker loopt. Op die manier wordt vermeden dat het vertrouwen van de jongeren voor de zoveelste keer in hun leven geschonden wordt. De zorgboeren willen de jongeren juist tonen dat niet iedereen hen afwijst, dat ook zij er mogen zijn. “Met Lode gaf dat achteraf een zeer goed gevoel. Dat was heel aangenaam, maar er zijn ook heel zware periodes geweest. En ook periodes dat we dachten: kunnen we dat nog aan? Maar dan hadden mijn man en ik ook zoiets van: kinderen kies je en als ze er zijn kies je niet van ik wil ze wel of ik wil ze niet meer. Met uw eigen kinderen is dat ook zo. Wij zouden dus niet vlug zeggen dat het niet meer gaat, je mag niet meer komen. Dat lag ons soms wel zwaar, maar dat was iets dat we samen beslisten. Die kinderen kiezen ook hun situatie niet. Die kinderen hebben ook niet gekozen om in zo’n situatie terecht te komen. Wij gaan dus ook niet zeggen nu mag je wel komen, het gaat goed of nu mag je niet meer komen, want wij zien dat niet meer zitten.” (Gesprek 8)
5.1.3.2 Grenzen stellen Ondanks de eventuele vruchtbare relatie zijn er toch grenzen noodzakelijk ter bescherming van de zorgboer en zijn gezin om de zorg op lange termijn leefbaar te houden. Het gezin moet aan zelfzorg doen, want het constant geven is uitputtend en op lange termijn onhoudbaar. Volgens een aantal boeren zijn sommige jongeren voortdurend bezig met het aftasten van de grenzen om te kijken hoever ze kunnen gaan. De meeste boeren geven aan dat het vooral in het begin van het zorgproject is dat naar de jongeren toe duidelijke regels gesteld moeten worden. Ze gaan er van uit dat indien ze in het begin kordaat zijn, ze later milder kunnen worden, maar dat het omgekeerde niet het geval is. “De begeleidster zei dat we te zacht geweest zijn ten aanzien van die jongen die hier als eerste geweest is. Je moet eisen en grenzen stellen. En eigenlijk was het zo dat die jongen een beetje baas speelde over ons. Als we hem bijvoorbeeld iets vroegen, na verloop van tijd luisterde hij niet meer. Je mag ze niet alles toegeven. […] Je moet durven zeggen: je moet dit doen en op die manier… Het mag niet zijn dat zij bepalen wat ze doen. We zijn te zacht geweest en achteraf wilden we wat strenger zijn, maar dat lukte niet meer. […] Het lag dus ook wat aan ons, dat het fout gelopen is. […] Zo hadden we bijvoorbeeld gevraagd om de garage te kuisen. Toen we hem vroegen of hij het gedaan had zei hij van ja. Maar we zagen dat er niks veranderd was aan de garage. Hij maakte zich dan boos omdat we hem niet geloofden.” (Gesprek 9)
50
De verschillende gezinnen hanteren andere grenzen, wat ook inhoudt dat de invloed op het gezin divers is. Grenzen stellen is iets wat de gezinnen leren met vallen en opstaan. De meeste boeren geven toe dat ze zich in het begin zelfs een beetje schuldig voelden bij het instellen van bepaalde regels. Maar uiteindelijk beseffen ze allen dat grenzen noodzakelijk zijn. Dat komt niet alleen het gezin ten goede, maar speelt ook in het voordeel van de deelnemer. “We hadden weinig inspraak in wanneer en hoe vaak Lode naar de boerderij kwam. Wij hebben in het begin te weinig onze grenzen gesteld naar de instelling toe. En dat was omwille van dat kind, omdat we het gevoel hadden van dat kind kunnen we dat toch niet aandoen; maar die instelling had eigenlijk meer rekening moeten houden met ons. […] Dat hebben wij ook moeten leren om eens ‘neen’ te zeggen.”(Gesprek 8) De belangrijkste grenzen vallen op te delen in twee categorieën, namelijk het afschermen van de privacy van het gezin en de beperking van de zorg. De eerste categorie grenzen omvat het begrenzen van de mate waarin de deelnemer in het gezin geïntegreerd wordt. Voor een aantal van de bevraagde gezinnen bleek het vanzelfsprekend te zijn dat de jongere aan alle facetten van het gezinsleven deelneemt. Dit betekent helpen op de hoeve, maar daaronder valt ook het samen opstaan, samen eten en samen ontspannen. Deze gezinnen geven de voorkeur aan het overnachten van de jongere omdat op die manier de deelnemer echt weg is uit zijn dagdagelijkse omgeving en hij kan ervaren wat het betekent om in een ‘normaal gezin’ mee te functioneren. “De eerste dag is dat nog een beetje moeilijk, maar doordat je samen werkt, samen eet… En opeens lopen ze hier ook rond, roepen ze “aan tafel , kom je eten?” Je voelt al vlug dat ze zich thuis voelen en zo toch een plaatsje vinden. […] Het is ons opzet dat de kinderen hier meeleven zoals onze eigen kinderen, dus ze blijven ook slapen. […] Dit is volgens mij houdbaar omdat we niet de hele tijd tussen vier muren bij mekaar zitten. Dat ze buiten lopen, dat ze werk alleen doen, dat ze je zien, dat je hen zelf eens roept en dat je zegt we gaan eten, ga jij de tafel dekken, dat zit daar en daar en ze zijn mee. Ze worden anders behandeld dan in een school of in een instelling en ze voelen dat vlug aan, je voelt aan dat ze dat vlug oppikken.” (Gesprek 8) Slechts in één gezin worden er voortdurend nieuwe deelnemers op de boerderij ontvangen. Het gezin trekt een kleine grens naar hun privacy toe, ze ervaren dit zelf niet als belastend. “Wij stellen maar weinig grenzen ter bescherming van onze privacy, wij hebben er eigenlijk weinig problemen mee. De jongeren zijn steeds bij ons, we eten samen, kijken samen tv… Ze leven echt volledig mee zoals onze eigen kinderen. Het is wel een voordeel dat we hier grote ruimtes hebben in huis, zodat we niet constant op elkaars lip zitten. Zo hebben we ook geen gevangen gevoel.” (Gesprek 5) Maar ook zij bouwen bewust momenten in waarop ze als gezin even op rust komen. “De paasvakantie is onze jaarlijkse vakantie waarin we gaan skiën. Dan sluiten we de boel even. Ik heb tegen de bemiddelingscommissie gezegd dat ze voor die periode even een andere oplossing moeten zoeken. Heel het jaar is iedereen welkom, maar met de paasvakantie wil ik vrij zijn. We zijn slechts acht dagen weg, als we terugkomen staat er voor de eerste dag weer iemand op de agenda.” (Gesprek 5) Andere gezinnen daarentegen maken een striktere scheiding tussen het werken op de boerderij en de privacy van het eigen gezin. Zij kiezen ervoor de jongere niet te laten overnachten op de
51
boerderij. Zij beogen hoofdzakelijk de jongeren een zinvolle dagbesteding aan te bieden. Deze gezinnen geven aan dat ze niet het gevoel hebben dat hun privacy op één of andere manier in gevaar komt. “Onze privacy behouden lukt goed omdat wanneer het avond wordt, de deelnemers terug naar de instelling gaan. De zorg beperkt zich tot de uren dat ze hier zijn en we willen daar ook niet verder in gaan. De laatste vraag die we gekregen hebben qua zorgboerderij was inslapen, één weekend op vier. Maar daar beginnen we niet aan omdat dat voor ons te ver gaat. […] We nemen dat engagement op van dat uur tot dat uur, maar niet verder. We willen een stuk privacy in tijd behouden.” (Gesprek 7) Een tweede categorie van grenzen betreft beperkingen naar de zorg zelf. Deze grenzen hebben betrekking op beslissingen omtrent het aantal deelnemers, wanneer er deelnemers worden opgevangen, welke doelgroep ze zien zitten… Uiteindelijk mag het werk op de boerderij en in het eigen gezin er niet onder lijden, ook die zaken moeten voldoende aandacht krijgen. Daarom is ‘neen’ leren zeggen een belangrijke vaardigheid die moet verworven worden. “Mocht Thomas niet meer komen, dan kunnen we iemand anders nemen. Maar nog iemand erbij zou niet lukken. Het zou te veel zijn voor ons. En er zou misschien jaloersheid tussen de twee kunnen groeien omwille van de aandacht die ze krijgen. Zoals je weet moet je energie en moeite steken in de zorgvrager. Je moet er altijd bij zijn, je moet er altijd aandacht aan geven, tegen praten. Twee is dan dubbel zoveel. Ons werk moet ook nog gedaan worden. Bovendien heb ik ook nog mijn eigen kinderen. Voor ons is één ideaal. Dat is misschien wel spijtig voor al die mensen die wachten op een plaats.” (Gesprek 3)
5.1.4 Waardering De vorige elementen resulteren uiteindelijk in hoe het gezin de zorg concreet percipieert. De mate waarin de zorg als positief of negatief beleefd wordt, zal uiteindelijk bepalen of een bepaald zorgproject wordt verder gezet of niet. De meningen over de invloed op het gezin waren binnen de steekproef verdeeld. Eerst bespreken we de levensverbredende invloed en daarna de specifieke beoordeling van de zorglast.
5.1.4.1 Levensverbredende invloed Gezin openen Algemeen kan gesteld worden dat de zorgboerderij het gezin als het ware opentrekt. De gezinnen stellen hun thuis open voor anderen, wat voor de meeste mensen in onze maatschappij niet zo evident is. “Het is eigenlijk je deur openstellen; ieder gezin woont als het ware op een eiland, in een cocoon. En als zorgboerderij stel je je deur open voor een wildvreemde, die zich eerst komt voorstellen en waartegen je zegt : het is goed, volgende week mag je komen en we gaan dan ’s middags samen eten en de tijd die je komt gaan we het samen doen. Die eilandmentaliteit verlaten is voor heel wat mensen niet zo vanzelfsprekend.” (Gesprek 7)
52
We kunnen de gezinnen wat betreft hun beleving globaal gezien indelen in twee groepen, namelijk mensen die de invloed als beperkt ervaren en mensen die de invloed als ingrijpend ervaren en er dus lang bij stil staan. De eerste groep vindt het moeilijk om de invloed van de zorg op hun gezin te verwoorden en te duiden aangezien deze als minimaal ervaren wordt. De deelnemers komen soms al zo lang, een beperkt aantal dagen per week, dat het gezin er niet meer bij stil staat omdat ze het gewoon zijn. Door het goede contact met de deelnemer, de verworven routine en continuïteit wordt de zorg als minder belastend ervaren. “Iedereen is dat zo gewoon dat we mensen opvangen op de boerderij. De invloed beschrijven vind ik dus moeilijk, ik kan alleen vaststellen dat het goed werkt en vlot verloopt.” (Gesprek 3) De tweede groep reflecteert diepgaander over de invloed die de zorg heeft op hun leven, vaak omdat die voor hen, in hun beleving, ook een grotere impact heeft. Sommige boeren zoeken onder andere een verklaring voor de onrechtvaardige verschillen in de samenleving. “Ik heb een beeld gelezen van een ladder, die ladder stelt de mensheid voor. Ik kan voor mezelf denken dat ik vanboven op de ladder sta. Mensen die het niet zo goed hebben, zal ik misschien beneden stellen. Maar als al die mensen die beneden de trap staan van die trap springen, dan sta ik er ook niet meer op. Die hebben wel degelijk hun taak binnen hun zijn en niet zijn. Allen samen moeten we zorgen dat de trap blijft staan. […] Want anders kan ik niet zo verklaren waarom ik zoveel geluk heb en een ander in veel miserie en ellende moet leven.” (Gesprek 1) Wereldverbredend In beide groepen komt duidelijk naar voor dat de gezinnen via de zorgboerderij een ‘andere wereld’ leren kennen. Deze ervaringen leiden tot een veranderde levens- en mensvisie, een ander referentiekader waartegen ze gaan denken en handelen. De zorgboeren en hun gezin voelen zich als mens ‘verruimd’. “Je denkt ik ga iedereen wel kunnen helpen. Maar nee hoor, je kunt die mensen niet helpen. Je kan er alleen zijn. Uiteindelijk hebben zij voor ons het leven open gemaakt, vind ik. Die jongeren hebben een heel belangrijke taak voor ons om op een bepaalde manier naar de wereld te kijken en de wereld anders te ervaren.” (Gesprek 1) “Wanneer onze kinderen op het nieuws horen over bijvoorbeeld het plaatstekort in Mol, dan halen de kinderen vaak herinneringen op over de jongeren die op de boerderij hebben gewerkt. Weet je nog toen… Je gaat het onmiddellijk kaderen, je staat er een beetje dichter bij denk ik. Je verstaat het zo goed. Je kijkt toe met een gevoel van grote machteloosheid.” (Gesprek 1) De verruiming van hun leefwereld situeert zich op verschillende vlakken. Ten eerste leren ze de wereld van de doelgroep beter kennen. Ze stellen zich open voor de leefwereld van de jongeren en er ontstaat begrip voor de problemen waarmee de jongeren worstelen. “Die jongen heeft dus geen houvast. Hij kan nooit eens iets zeggen tegen zijn ouders omdat ze niet luisteren. En zeker als kind, zulke dingen zien is niet goed. Je bent verprutst voor de rest van je leven. Wat ik allemaal al gehoord heb, het is echt abnormaal! En als je dan zelf hoort dat meisjes misbruikt worden door hun eigen vader… Zulke mensen kunnen toch nooit meer normaal zijn. Bert heeft eigenlijk nog niks misdaan, hij heeft alleen het ongeluk gehad om in het verkeerde gezin geboren te zijn. Als wij daar zouden geboren zijn, dan waren wij ook
53
sukkelaars. Er is eigenlijk niks mis met die jongen. Maar ja, als je als kind niks anders ziet dan slaan en ruzie maken…” (Gesprek 4) Voor het hele gezin is het vaak confronterend om te zien dat niet iedereen een goede thuis heeft en dat de situaties waar sommige jongeren in verkeren echt schrijnend zijn. Het horen van de verhalen en het zien van het grote contrast met de situatie van de eigen kinderen roept allerlei emoties op zoals medelijden en verontwaardiging. “Het zijn jongens die daar maar een ganse dag zitten, die niets kunnen doen in de instelling. Ik vind dat erg. Als je ouders hebt die niet naar je omkijken en je zit daar dan. Ik heb daar medelijden mee.” (Gesprek 4) “Als je zijn verhalen hoort, dan val je achteruit. Wij waren dat zeker niet gewoon, maar het gaat overal eens luid hé. Maar als je dat hoort. De borden kapot gesmeten, de deuren in stukken… dat is allemaal niet meer normaal. Onze ogen zijn echt wel open gegaan. Dat zijn echte sukkelaars van jongeren die in zulke huishoudens zitten.” (Gesprek 6) Ten tweede krijgen zij ook een beter zicht op het zorgverleningcircuit. De gezinnen komen in contact met de instellingen waar de jongeren verblijven of de voorzieningen die de jongeren naar de boerderij sturen. Door die contacten en de verhalen van de jongeren leren ze een aantal facetten van de hulpverlening en het leven in een instelling kennen, zoals de rituelen aan de eettafel. “Een detail dat je ook niet mag onderschatten is dat je ’s middags een volwaardige maaltijd klaar maakt en dat ze dat in de instelling niet kennen. Bijvoorbeeld in de instelling kennen ze geen biefstuk, omdat dit financieel niet haalbaar is. Als je dan achteraf vraagt: ga je een ijsje eten, dan zeggen ze geen nee. Hier komt het op geen bolletje minder of meer, in de instelling is dat allemaal beperkt en gelimiteerd. Cola krijgen ze daar nooit, hier nemen ze wat ze willen. Dat zijn ogenschijnlijk kleine details, maar die voor hen belangrijk zijn. Het valt ons op dat al de jongeren die hier komen evenveel kunnen eten. En ze eten ook allen even snel. Ik denk dat het in de instelling een beetje vechten is voor je deel. Als het op is, is het op. Ook het gezellig tafelen kennen ze niet. Dat valt zo op. Op je gemak eten en ondertussen gezellig babbelen, vertellen, geen één die dat kent.” (Gesprek 7) Door in contact te komen met de leefwereld van de jongeren en met de instellingen, stellen de gezinnen een aantal dingen uit hun eigen leven in vraag. Dit heeft voor de meeste gezinnen bijgedragen tot het meer waarderen en genieten van het leven en het leren relativeren. “Degenen die het meest geleerd hebben zijn wij zelf. Want de deksels vallen van uw ogen. Dat wij een makkelijk leven hebben en dat we het allemaal zo evident vinden en dat het zo hoort. […] Maar je gaat vooral nadenken over de menselijke kant van die zaak. Dat is ook leven of dat is dan net geen leven. Wat is leven, dat is uiteindelijk dan nog de vraag. Allé komaan je moet het maar voor hebben. Het kon ik zijn. Kijk ik heb een goede thuis gehad en ik heb een goed gezin… dat is geluk hebben. Dan ga je gaan beseffen van, maar jongens wat een pretentie hebben wij om te zeggen en te denken zo moet het. We hebben dikke chance gehad. Waarom zijn levens van mensen zo verschillend?” (Gesprek 1)
54
Maatschappijkritiek De veranderde mens- en maatschappijvisie zorgt ervoor dat de gezinnen ook maatschappijkritiek beginnen te ontwikkelen. Binnen de zorg voor de jongeren hebben zij een aantal dingen gezien en gehoord die hen geraakt hebben, de gezinnen bezinnen zich over een aantal vragen waar zij mee worstelen. De boeren vinden dat we onszelf als samenleving in vraag moeten stellen en ons aandeel in de problemen van de jongeren moeten erkennen. De geuite maatschappijkritiek binnen de gesprekken richtte zich zowel naar de maatschappij, naar de ouders, als naar de instellingen. Volgens de zorgboeren worden bepaalde jongeren zowel in de hulpverlening als in de thuisomgeving ‘verprutst’, wat leidt tot blijvende schade bij het jongere. “Ik vrees dat een aantal jongeren gedoemd zijn om opnieuw in de rand van de maatschappij te gaan functioneren. Omwille van erfelijkheid, opvoeding, negatieve ervaringen enzovoort. Maar soms zijn er uitzonderingen. Dikwijls komen ze op het moment dat ze meerderjarig zijn in contact met andere jongeren die in een instelling gezeten hebben en zo kom je in een vicieuze cirkel terecht.” (Gesprek 7) De gezinnen staan daarnaast stil bij een aantal hardnekkige problemen in de samenleving. Ze vinden het problematisch dat België als welvarend land er niet in slaagt bepaalde problemen op te lossen, zoals wachtlijsten, inadequate hulp aan gekwetste jongeren… “Er was hier een jongen die in Mol had gezeten, die jongen heeft tegen ons veel dingen verteld. [..] In Mol komt hij dan bij straffere gevallen die de criminaliteit bedreven hebben. Dan zeg je daar leren ze het wel ook. Zijn verhaal was vreselijk. We horen het nu nog, wat hebben we de laatste jaren al gehoord over justitie en het gerecht. Het is allemaal verschrikkelijk. Wij hebben tegen elkaar gezegd: alles zit vol. Het is al jaren dat wij zien dat die gasten niet in de juiste opvang geraken. En dat hebben we bijgeleerd. Er is hulpverlening en er zijn veel instanties die helpen, maar nooit voor iedereen. Er zijn mensen die zo diep zitten dat ze de weg naar instanties niet vinden ofwel rijden ze zich vast in die instellingen. Die situatie in de bijzondere jeugdzorg is eigenlijk al 20 à 30 jaar zo. Ik vind het heel erg dat we dat als samenleving niet kunnen voorzien. En dan als maatschappij maar afgeven op agressie en stelen… Het ligt ergens wel hoor.” (Gesprek 1) Ook de verantwoordelijkheid van de ouders komt in de gesprekken meermaals aan bod. Volgens de boeren wordt over het algemeen het kind geproblematiseerd en richt de hulpverlening zich op het ‘lastige’ kind. De meeste boeren geven aan dat het eerder de ouders zijn die het probleem veroorzaken en die hun gedrag moeten aanpassen. “Ze hebben dan een opvoeding gekregen, moest dat goed zijn, zouden ze niet in een instelling zitten. Dus misschien zouden ze beter vader en moeder proberen te veranderen dan die kinderen, want eigenlijk zijn die kinderen een product van hun ouders. Moet je niet eerder de oorzaak aanpakken dan het gevolg?” (Gesprek 7) Sommigen boeren wijzen erop dat niet alleen de ouders hun verantwoordelijkheid moeten opnemen, maar dat het de taak is van de hele samenleving om zorg te dragen voor die kwetsbare jongeren. “Als er een beetje een vangnet is, worden die jongeren ook beter gesteund. Ik denk dat iedereen in de maatschappij een stuk verantwoordelijkheid heeft naar zulke gasten toe. En als
55
wij allemaal zeggen van: neen het is niet voor ons, het is de instelling, het is de jeugdrechter die het allemaal moeten oplossen, ze moeten ze dan maar in de gevangenis steken, er moeten meer jeugdgevangenissen komen… Is dat dan de oplossing? […] We kunnen ook niet zeggen: er is toch niets aan te doen, het zijn die ouders die beter moeten doen…” (Gesprek 8) De gezinnen reflecteren tevens over wat zich binnen de welzijnssector afspeelt. Een van de belangrijkste kritieken was dat residentiële instellingen volgens de gezinnen niet in staat zijn jongeren een zinvolle dagbesteding te verschaffen. In de instelling wordt alles voor de jongeren gepland en wordt de dag sterk voorgestructureerd in functie van het behouden van de orde. De boerderij biedt de jongeren echter dingen aan die de instelling hen niet kan geven, zoals het kunnen buiten zijn in de natuur, ruimte, afwisselende activiteiten… “In de instelling is er het probleem dat ze daar bepaalde activiteiten doen zoals gaan zwemmen, fietsen… maar ze kunnen die gasten ook niet constant bezig houden. Hier hebben ze ruimte, kunnen ze eens iets actief doen. In de instelling zijn ze gebonden aan een beperkte ruimte. Wij kunnen ze op een andere manier actief bezig houden, een zinvolle tijdsbesteding. In de instelling bieden ze sporten aan, maar er zijn mensen die niet willen of kunnen sporten. Wij kunnen ze hier ook een echt gezinsleven aanbieden. Hier doen ze niet steeds hetzelfde, in tegenstelling tot de instelling. De jongeren die hier geweest zijn, hebben meestal een soort thuisgevoel.” (Gesprek 5) Toch hebben de meeste zorgboeren begrip voor hoe moeilijk het is om als instelling deze jongeren te begeleiden. De hulpverleners zijn, ondanks de goede bedoelingen, niet in staat de ouders te vervangen. Ook het feit dat er in de instelling zoveel jongeren met diverse achtergronden zijn, maakt het er niet makkelijker op. “Het is niet simpel om opvoeder en opvoedster te zijn in zo’n instelling. Het is heel moeilijk, vooral omdat ze in een leefgroep met twaalf zitten en dat zijn allemaal kinderen met hun verhaal. Hoe kan je daar een beetje harmonie in scheppen? Je ziet al met je eigen kinderen hoe moeilijk het is. Als kleine kindjes eens op vakantie gaan, als ze thuis komen meestal heb je daar een beetje moeite mee, om ze terug aan te passen. Maar die gasten worden constant van het één naar het ander gezwierd en die hebben dan al zo een zwaar verleden, zo’n zwaar pak. Probeer dat dan maar eens goed op hun voeten te laten staan en hen in het leven te zetten.” (Gesprek 8) Stigma’s Het gezin slaagt er in verder te kijken dan de stigma’s die de deelnemers met zich meedragen. Eerst en vooral deconstrueren zij de stempel ‘cliënt’. Dit is een welzijnswerkbegrip die door de zorgboeren niet gebruikt wordt. De meeste boeren spreken over de deelnemer als hulpboer, mensen, gasten, jongeren… Zij hanteren termen die niet verwijzen naar zorgbehoevendheid of naar het hulpverleningsverleden van de jongeren. Daaruit blijkt onder andere dat de zorgboeren de jongeren aanvaarden zoals ze zijn en ook kwetsbare jongeren als waardevolle personen beschouwen. “Wij gaan ervan uit: Thomas is gekomen, Thomas is een mens, hij heeft zijn karakter, hij heeft zijn eigenheid en we nemen hem zoals hij is. Met zijn gaven en met zijn moeilijkheden. Is het eens moeilijk, wel dan moeten wij ons daar doorslaan. En met zijn ouders en met ons en met onze kinderen moet er toch een oplossing zijn.” (Gesprek 3)
56
Bovendien is er steeds een respectvolle en begripvolle houding van de boer naar de jongere toe, wat de achtergrond van de jongeren ook is. De boeren zien hoe achter het soms ‘stoere’ gedrag van de deelnemer, een kwetsbare en onzekere mens schuilgaat. “Dan zagen we ook gasten die buiten zichzelf waren, iets uitgespookt hadden. Maar zet die gasten in een andere omgeving, waar ze lichamelijk mogen werken, zich mogen meten, confrontatie met dieren… Dat zijn grote gasten met een grote mond, maar dat zijn in feite heel kleine vogeltjes.” (Gesprek 8) Om hun onbevooroordeelde en neutrale positie te behouden, wensen de gezinnen vooraf niet veel te weten over het verleden van de jongere. De enige informatie die ze willen heeft tot doel beter te kunnen omgaan met de jongere, op zijn noden te kunnen inspelen en enige voorspelbaarheid voor het gezin in te bouwen. “Wij moeten toch ten minste iets weten over de achtergrond, hoe we bepaalde dingen moeten aanpakken. Ieder kind is weer anders, moet op een andere manier aangepakt worden, dus is het toch wel nodig dat er een bepaalde uitwisseling is tussen ons en de instelling.” (Gesprek 8) “De eerste jongen die hier kwam, kwam hier omwille van straf, hij had iets misdaan, wij hebben niet gevraagd wat. Wij wilden dat niet weten.” (Gesprek 9) In de gesprekken wordt duidelijk dat de houding van de zorgboeren de stigma’s van de jongeren deconstrueert. In de interviews kwamen twee manieren naar voor. Ten eerste verzetten de zorgboeren zich tegen het beoordelen en veroordelen van deze jongeren op basis van hun uiterlijk of afkomst. De jongeren worden daardoor vaak onrechtvaardig behandeld. Het boerderijgezin komt dus op voor een kwetsbare groep waarvan ze aanvankelijk weinig wisten. “Wij weten dat die jongens eigenlijk niks hebben misdaan. Terwijl ze wel bekeken worden als het vuil van de straat. Bijvoorbeeld: een tijdje geleden vertrok hij ’s avonds van hier naar de belbus. Een kwartier later stond de politie bij mij […] Iedereen weet hier wie hij is, maar hij kan soms eens raar doen. Je ziet dat er iets mis is met hem. Zo met zijn kap over zijn hoofd, een muziekje op zijn oren, piercings… Volgens mij hebben er mensen gebeld om te melden dat er daar een verdacht iemand rond liep. Het was schemerdonker toen hij vertrok naar de bus. Gewoon de manier waarop ze die jongen aanpakken van: wie ben je, de combi binnen en hups hups. Het is precies alsof ze een hond van straat hebben opgeladen. […] Zulke dingen vind ik dus erg. Dat is eigenlijk echt mensen selecteren en veroordelen op basis van hun uiterlijk.” (Gesprek 4) Ten tweede proberen de zorgboeren, door het delen van hun ervaringen met anderen, bepaalde stigma’s te doorbreken. De stigma’s die geassocieerd worden met deze jongeren zijn: ‘dom’, ‘onbetrouwbaar’, ‘onbeleefd’, ‘onhandelbaar’, ‘gevaarlijk’, ‘deviant’, ‘agressief’… In de verhalen van de zorgboeren benadrukken ze hoe waardevol die jongeren zijn. Vaak voorkomende argumenten zijn: die jongen heeft hier nog nooit iets fout gedaan, hij is zeer braaf, hij heeft gewoon het ongeluk gehad om… “Hij heeft nog nooit iets verkeerd gedaan. Hij is heel betrouwbaar, en zeer beleefd en zeer goed opgevoed. Je kan met hem overal gaan, je zal niet voor verrassingen komen te staan.” (Gesprek 3)
57
“Die jongen is eigenlijk niet agressief, zeker als je de achterliggende oorzaak van zijn gedrag kent. […] Voor zijn verjaardag krijgt hij thuis vijf euro, met sinterklaas en kerstdag krijgt hij zelfs niks. En zijn vrienden in zijn klas krijgen wel van alles. Dat breekt die jongen. En ja dan ontploft hij thuis.” (Gesprek 5) Uit het verhaal van de zorgboeren wordt dus duidelijk dat zij de jongeren niet beschouwen als ‘moeilijke gasten’. De daden en het gedrag van de jongere worden gerationaliseerd door de context waarin het gedrag zich voor deed te duiden. De oorzaak van het probleem wordt niet alleen bij de jongeren gelegd, maar ook bij het milieu waarin ze zijn opgegroeid. Vele boeren benadrukken dat mochten de jongeren in een normaal gezin zijn opgegroeid, zij heel normaal zouden zijn. Wat die jongeren eigenlijk zoeken is een warme thuis, liefde, aandacht, structuur, waardering en erkenning. Dat is iets wat de zorgboeren hen op de boerderij willen aanbieden. “Dat zijn mensen die voor een stuk door omstandigheden bot gevangen hebben. En heel veel situaties zijn in hun kindertijd en prille babytijd echt fout gegaan. En intussen hebben we ook vernomen dat, indien het daar fout gaat, dit niet meer terug te koppelen is. Dat heb ik in tussen al gehoord, want je leeft daarin voort. Je wilt antwoorden op vragen waarom dingen zo zijn.” (Gesprek 1) De boeren hebben daarnaast vaak een groot vertrouwen in de zorgvragers, ze zijn bereid de jongere een nieuwe kans te geven. Wanneer de jongeren iets fout gedaan hebben, zullen zij hen niet zomaar veroordelen. “John (mentaal handicap) komt hier nu al twee jaar, vorig jaar moet er iets gebeurd zijn waardoor hij een periode niet gekomen is en hij heeft toen ook in de gevangenis gezeten. Ik denk niet dat hij schuld treft in wat er gebeurd is. Het was een groep van zes jongens en een meisje in de instelling, het meisje is verkracht geweest en nu moeten ze nog uitzoeken wie het gedaan heeft. De hele groep is gestraft geweest. […] Wij denken niet dat het John geweest is. Als er hier een meisje op het hof komt, kijkt hij daar nooit naar. […] In een groep, hoe gaat dat, ze staan er dikwijls bij, terwijl een ander… […] Moest hij in de gevangenis geraken, dan zou ik hem gaan bezoeken. Het is te hopen van niet. En bovendien denk ik dat zulke jongens niet echt beseffen wat ze gedaan hebben. Ik denk niet dat dit met kwaad opzet is. Ze zijn niet zoals ons.” (Gesprek 9) Een nieuwe kans krijgen en niet steeds achtervolgd worden door stigma’s kan voor de jongeren een nieuwe start betekenen. Die jongeren groeien daardoor, ze bereiken dingen die ze daarvoor niet voor mogelijk hielden. “Pas op, dat is geen domme jongen. Hij is altijd in zijn leven bestempeld geweest als een dommerik, zo van jij weet niets, jij kan niet spreken. […] Nu durft hij nu al voor zichzelf spreken, terwijl hij in het begin zijn mond niet durfde opendoen. Ik heb geprobeerd om altijd als hij iets goed deed hem te prijzen: zie je Thomas dat het niet waar is, zie je dat jij dat kan? Jij bent niet achterlijk, jij bent niet anders dan de anderen, jij kan dat.” (Gesprek 3)
58
5.1.4.2 Beoordeling van gezinsbelasting Het is het gezin zelf dat de ‘subjectieve belasting’ beoordeelt door de balans van de zorg op te maken. Er zijn twee mogelijkheden: ofwel biedt de zorg voldoening, ofwel resulteert de zorg in een overbelasting van het gezin. Overbelasting De belasting kan verschillende vormen aannemen zoals: taakbelasting, emotionele belasting, belasting van het gezinsleven, belasting van de gezinsrelaties en een moeilijke interactie met de hulpverleningsinstanties. Overbelasting kan aanleiding geven tot het stopzetten van het zorgproject of zelfs de zorgboerderij. Binnen de steekproef heeft een negatieve ervaring in het kader van de zorgboerderij geen aanleiding gegeven tot het stopzetten van de zorgboerderij op zich. In situaties waar het mis liep werden de gezinnen goed opgevangen door de instelling en het Steunpunt Groene Zorg. De gezinnen trokken lessen voor de toekomst. “Er was één belangrijke afspraak die ze niet mocht overtreden. Ze mocht niemand mee naar de boerderij brengen. Ik had haar ook gezegd van: kijk voor mij is dat een breekpunt als je dat in je hoofd haalt en uitvoert. […] Maar op een bepaald moment had ze een vriendje en ze had die meegebracht. […] Ik ben daarin heel strikt geweest. Het was die nacht toen putje winter en mijn man was op het veld en ik was alleen in huis met de kinderen. Ik had Sofie horen thuiskomen en ik ging zoals altijd haar goede dag zeggen. Maar ik had iets opgemerkt, ik voelde dat er iets was. […]. Ik ben dan samen met mijn oudste zoon naar buiten gegaan. We waren ‘gewapend’, niet met een geweer, maar toch met iets dat kon slaan. We zijn gaan kijken en Sofie is dan ook uit de bocht gegaan naar mij toe. […] Daarna ben ik niet meer naar buiten gegaan. Ik voelde die vijandigheid. Ik heb dan getelefoneerd en alles in het werk gezet zodat die jongen zo snel mogelijk weg zou zijn. […]Het verblijf van Sofie op de boerderij is dan vroegtijdig afgebroken, het vroeg teveel van ons.” (Gesprek 1) Voldoening Gelukkig is overbelasting uitzonderlijk. In de meeste gevallen benadrukken de gezinnen dat de zorgboerderij hen veel voldoening biedt. De boeren geven ook andere positieve invloeden weer zoals een gevoel van tevredenheid, fierheid, toename van sociale relaties, het verwerven van nieuwe vaardigheden en vriendschap. Het is immers niet alleen de deelnemer die evolueert onder invloed van de zorgboerderij, er is eerder sprake van wederzijds beïnvloeding. De meeste boeren geven aan dat ze via het contact met de jongeren ook veel leren over zichzelf en hun eigen situatie. De zorgboeren zijn vooral dankbaar dat de ervaringen op de boerderij hun ogen hebben geopend. Ze hebben nu meer begrip voor kwetsbare mensen in de maatschappij.29 “Uw leven wordt wel verruimd. Je ziet in dat er nog iets anders is dan alleen dit hier, dat er ook nog leven is dat anders is dan het onze. Dat besef was voor mij belangrijk, het maakt je bewust van je beperkte kijk op de wereld.” (Gesprek 1)
29
Deze positieve gevolgen werden reeds besproken in deel 5.1.4.1 en komen later nog aan bod in deel 5.2
59
5.2 Invloed op de zorgboer De diepte-interviews werden afgenomen met de zorgboer en/of zorgboerin en omvatten de invloed op het gezin. Aangezien de zorgboer dagdagelijks met de deelnemers aan de slag gaat, is het evident dat er ook sprake is van een individuele beïnvloeding. Elk gesprek gaf zicht op hoe de persoon in kwestie de invloed op zijn eigen unieke manier invulde. De gegevens uit dit deel komen voor een groot deel overeen met het materiaal uit het deel 5.1, omdat hier opnieuw gepeild wordt naar het perspectief van de zorgboer. Om herhaling te vermijden zal hier gefocust worden op nieuwe relevante informatie. We beschouwen een aantal gemeenschappelijke tendensen wat betreft de invloed en de manier waarop de zorgboer zich verhoudt naar de deelnemer toe.
5.2.1 Perceptie van de zorgboer De zorgboeren schetsen een realistisch beeld van de invloed die de zorg heeft op hen als persoon. Hierbij kwamen zowel positieve als negatieve kanten aan bod. Alle boeren spreken met veel enthousiasme over de opgerichte zorgtak binnen hun bedrijf. De voordelen zitten niet in het verwerven van ‘gratis’ mankracht, maar eerder in het plezier van anderen te kunnen helpen. De boeren halen daarenboven veel voldoening uit het openbloeien en de vooruitgang van hun pupil. Dit draagt bij tot het verhogen van de levenskwaliteit van de zorgboer, meer bepaald de mate waarin zijn leven zinvoller en rijker wordt. “Zien dat Thomas positief evolueerde, voor ons was dat blijdschap. Een kind zien vooruitgaan: dat is toch de bedoeling van groene zorg. Dat er een kwaliteit aan hun leven toegevoegd wordt, dat er een verbetering komt.” (Gesprek 3) De oeverloze inzet van de boeren weerspiegelt zich in een groot engagement naar de deelnemer toe. Ze leveren niet alleen zorg, maar ze proberen ook echt van betekenis te zijn voor de jongeren. Om het de deelnemers zo goed mogelijk naar hun zin te maken, doet de boer dikwijls een extra inspanning, zoals het koken van een lekkere maaltijd, het bezoeken van de instelling tijdens een opendeurdag… “Vorig jaar, was het in de instelling waar Bert verblijft, opendeurdag. Hij had voor ons een uitnodiging mee. Het moest nu juist lukken dat wij die dag niet vrij waren. […] Dus we zeiden dat we niet konden gaan. En Bert aanvaardde dit. De volgende keer dat hij bij ons kwam zei hij: toch jammer dat jullie niet kunnen komen, want mijn moeder komt ook niet. […] Hij zei: voor mij zal er weer niemand zijn. Ik had zodanig veel medelijden met hem dat ik naar mijn vrouw gebeld heb om toch maar te gaan naar de opendeurdag. Want ik zag dat Bert er onder leed. […] Toen we die zondagavond thuis kwamen van de opendeurdag, hoorden we op het nieuws dat er in Roeselare twee motorbendes gevochten hadden. Toen Bert hier dinsdag toekwam zei hij: moeder heeft slaag gehad. Ik zei: hoe moeder heeft slaag gehad? Hij moest er zelf om lachen. Bert zijn moeder wist vooraf dat er daar die dag zou gevochten worden tussen die motorbendes. Moeder wist dat en ze had de opendeurdag afgebeld omdat ze ging gaan ‘batteren’. Ik zei: hoe is het toch mogelijk, iemand die eigenlijk geen verplichting heeft om naar de opendeurdag te komen, hangt daar dan zijn vrije namiddag aan om die jongen een plezier te doen. En de moeder moet gaan vechten.” (Gesprek 4)
60
Het gaat hier echter niet enkel om eenrichtingsverkeer, de zorgboeren geven aan dat ook zij tijdens het zorgproces groeien. Het zit hem in kleine dingen zoals: het stellen van grenzen, leren hoe je iemand met een bepaalde problematiek het best benadert, een andere kijk op het leven ontwikkelen… “In begin was het wel zo dat ik niet goed wist hoe ik problemen met die gasten moest oplossen. […] Maar je groeit en je leert daar mee werken. […] Ik ben door de komst van Thomas wel een stuk persoonlijk gegroeid denk ik. Je doet alleszins ervaringen op. Als hij een moeilijke dag heeft, hoe ga je daar mee om? Je moet ook wat zoeken.” (Gesprek 2) Ondank al deze positieve aspecten, verloopt de zorg niet altijd even vlot. Ook voor de boeren kan de zorg soms heel zwaar zijn. De geïnterviewden benadrukken het belang om niet onbezonnen aan de zorgboerderij te beginnen. Er moet veel tijd en energie in de zorg geïnvesteerd worden, maar net daarom wordt het als ‘zorg’ bestempeld. Vooral in het begin moet de boer steeds alles herhalen en duidelijk uitleggen, daar waar hij anders kan doorwerken. Uiteindelijk moeten zowel de boer als deelnemer wennen aan de nieuwe situatie. “Vorig jaar is er hier een jongen gekomen, voor één week, in het kader van een time-out. Ik heb mijn werkregeling dan zodanig moeten aanpassen dat ik de late dienst had. Dan heb ik ook een aantal dagen vrij genomen van mijn werk om die jongen te kunnen begeleiden. Het vraagt dus echt veel tijd en energie als je zoiets wilt doen.” (Gesprek 6) De zorg houdt in zekere mate ook een beperking van de vrijheid van de zorgboer in, hij is voor een stuk gebonden. Het is nodig dat hij zijn werkplanning aanpast wanneer de deelnemers op de boerderij aanwezig zijn. Bij time-outs en vooral bij jongeren die overnachten kan de zorg soms een inperking van het eigen sociaal leven betekenen aangezien de zorgboer dan voortdurend ter beschikking moet staan voor de jongere. Ook de combinatie zorg en eigen gezin is niet steeds even makkelijk. “In die periode laat je een aantal dingen, zaken die dan niet meer kunnen. Wanneer één van ons naar een vergadering ging, of iets anders, dan splitsten we ons vaak. […] Ik heb heel veel dingen afgezegd. Ik vond dat niet altijd gemakkelijk, maar ik had daar ook geen last van. Het was niet zo dat ik dacht van: zeg, dat kan nu niet. Dat was een evidentie en dat was een consequentie van de keuze. En als dat voor jezelf is, vind ik dat niet zo lastig.” (Gesprek 1) Over het algemeen zijn de zorgboeren van nature uit rustige en geduldige personen. Ze kunnen heel veel verdragen en voelen zich verantwoordelijk voor de jongere. Het zorg dragen voor de jongeren brengt soms wel bezorgdheid, extra werkdruk en stress met zich mee, zeker wanneer de zorg voor een bepaalde jongere moeizaam verloopt. Het slagen van een zorgproject wordt immers voor een stuk bepaald door het gedrag en karakter van de deelnemer. “Op een gegeven moment wou zij dan eens weg, dan heeft zij de toestemming gekregen om in het weekend eens weg te gaan. Dan mocht ze bijvoorbeeld op zaterdagochtend met de bus naar Gent vertrekken. Wat ze daar deed weet ik niet. En dan begon ze met een keer niet op tijd thuis te zijn, ze moest om 19u terug thuis zijn. Dan hadden we wel stress door onze bezorgdheid. We belden naar de begeleiding om te vragen wat ze moeten doen. De begeleiders zeiden dat we moesten wachten tot ze terug naar huis kwam. Zo heeft de politie haar eens op zondagochtend naar huis gebracht. De volgende keer weer hetzelfde, ze was er weer niet. Op
61
andere keren wou ze niet meer opstaan. Niet dat het stak op een half uur. Het verliep dus steeds stroever en je hebt daar echt zorgen in”. (Gesprek 1)
5.2.2 Relatie met de deelnemer De relatie tussen de zorgboer en de deelnemer is een bepalende factor in een geslaagd zorgproject. De zorgboer stelt zich betrokken op en probeert zich in te leven in de situatie van de deelnemer. Hij is onbevooroordeeld, betrouwbaar en loyaal, hij geeft de deelnemer het gevoel dat hij er mag zijn. Geleidelijk aan bouwt hij een relatie op met de jongere. “Tegen de tweede dag hebben ze aan tafel soms al een heel verhaal verteld, zelfs zonder dat je erom vraagt. Ook de moeilijkheden binnen de instellingen worden eens gelucht. Wij luisteren daarnaar, zonder… wij zijn geen verklikkers.” (Gesprek 8) Het opbouwen van deze relatie verloopt niet steeds makkelijk, soms betreft het een aantrekken en vervolgens weer afstoten. Veel van die jongeren hebben nestwarmte ontbeerd en kunnen ten gevolge van hun verleden zich zeer moeilijk aan iemand te hechten. “Sofie had het wel lastig naar mij toe. Ze had het vooral moeilijk als ze me bezig zag met mijn kinderen. Ze stelde een gedrag van afstoten en aantrekken. Ze wou mij soms apart hebben om te spreken over een aantal dingen, maar regelmatig duwde ze me ook weg. In de periode dat ze hier was, was het bijvoorbeeld Sinterklaas. Ik had dan voor haar een muts en sjaal gekocht. Ze had al de moeite van de wereld om mij daarvoor te bedanken. Dat is een voorbeeldje van wat wij normaal vinden, maar zij kunnen dat gewoon niet. Het heeft een dag geduurd voor ze mij bedankte. […] Ze was het niet gewoon om iets te krijgen zonder daarvoor iets aangerekend te worden.” (Gesprek 1) De zorgboeren beseffen dat de deelnemers daarnaast vaak met opgekropte gevoelens worstelen en dat het belangrijk is dat die frustraties geventileerd worden voor de jongeren ‘ontploffen’. Van de boeren mogen ze verdrietig of zelfs boos zijn. Gevoelens luchten doet hen deugd, vaak blijkt achteraf de weerstand van de deelnemers op de boerderij af te nemen. “In eerste instantie reageer ik zeer rustig op weerstand of agressief gedrag. […] Je leert daar mee omgaan. Ik heb een paardenstal waar ze zich kunnen afreageren, ze kunnen daar niet veel kwaad doen. Ik heb bijvoorbeeld eens gehad dat er een meisje zich vier uur heeft zitten afreageren op een rolletje toiletpapier. Ze dus eerst laten afkoelen, er tegen ingaan heeft geen zin. Zelf moet je zeer kalm blijven. Maar als je ziet dat ze agressief worden en beginnen te slaan, dan zijn we zeer kordaat. Want als je niet oplet, dan draaien ze je hand om. […] Het is dan wel even lastig wanneer ze weerbarstig zijn. Maar ik moet eerlijk zeggen, in een ziekenhuis dan spuiten ze zulke mensen plat hé. Is dat dan de oplossing?” (Gesprek 5) In een goede werkrelatie is er naast acceptatie tevens sprake van wederzijds vertrouwen. Dit is iets wat niet van in het begin aanwezig is, dat heeft tijd nodig om te groeien. Het is trouwens niet zo vanzelfsprekend dat de zorgboer een ‘wildvreemde’ in zijn huis en bedrijf opneemt. Bij aanvang van het zorgproject en bij de eerste deelnemers is de zorgboer hier dan ook voorzichtig in. Veel boeren ervaren aanvankelijk gevoelens van onzekerheid en angst. Ze hebben zich ooit wel eens de vraag
62
gesteld: ‘waar zijn we nu weer aan begonnen?’. In hun hoofd duiken wel eens rampscenario’s op zoals brandstichting, diefstal of agressief gedrag. “Ik heb de kinderen natuurlijk altijd verwittigd van; wees voorzichtig, laat u niet inpalmen. Als de kinderen met haar samen waren, was ik niet altijd gerust. […] Ik wist wel een aantal achtergronden, maar ik wist ook niet hoe ze mijn oudste zoon al dan niet ging inpalmen. Het kon hé. Een kind dat op bepaalde punten in ontwikkeling is, daar denk je toch eens op. Ik had mijn zoon dan ook wel geïnformeerd: wees voorzichtig, je weet toch maar nooit welke bedoelingen er kunnen zijn. Zij kan affectie nodig hebben die hij haar inderdaad op dit niveau niet kan geven”. (Gesprek 1) Wanneer na verloop van tijd blijkt dat hun vertrouwen niet geschonden is, laten ze de angsten al snel varen. Boeren die verschillende positieve ervaringen achter de rug hebben, zijn hier zelfzekerder in. Toch blijft enige voorzichtigheid en alertheid op zijn plaats. “Bert heeft heel veel vertrouwen in mij, maar het is wederzijds. In het begin heb ik dat allemaal een beetje uitgetest. Bijvoorbeeld wanneer hij mijn tractor moest wassen, liet ik expres mijn portefeuille erin liggen met daarin een beetje geld. Ik zorgde er dan voor dat hij mijn portefeuille zeker moest verleggen om te kunnen kuisen. Ik heb hem daarvoor alleen gelaten en ik wou hem zo eens controleren. Ik dacht: als hij dat kan laten dan is hij wel te vertrouwen. Want uiteindelijk is geld het eerste wat die mannen zouden willen pakken. Ze denken daarbij niet na. Het gebeurt bijvoorbeeld ook dat ik buiten ben en Bert hier in huis is. Als hij dorst heeft, mag hij gewoon zelf iets nemen om te drinken. Dat is ook een blijk van vertrouwen, hij heeft dat nog nooit geschonden. Ik zou trouwens niet kunnen werken met gasten die ik niet kan vertrouwen.” (Gesprek 4) In bepaalde gevallen kan de relatie tussen de boer en de deelnemer uitgroeien tot een ware vriendschap, wat niet mogelijk is binnen de gangbare hulpverlening. Ze beginnen deel uit te maken van elkaars leven, de betrokkenheid wordt steeds groter. Zelfs na de beëindiging van het zorgproject zijn sommige boeren er nog mee bezig. Bijvoorbeeld door zich af te vragen hoe de deelnemer het nu stelt, door terug te denken aan de vele herinneringen… Er zijn zorgboeren die een intense en langdurige band verkiezen omdat deze hen meer voldoening bieden. “Ik zie die jongen echt graag, je kan dat niet geloven, wij hebben een band. Volgens zijn vader hebben wij een band voor het leven. Dat klikte vanaf het eerste moment dat we elkaar zagen.”(Gesprek 3) Bij een paar zorgboeren riepen bepaalde deelnemers ouderlijke gevoelens op. De band met de deelnemer was bij hen zo intens dat ze vergelijkbaar is met die van een ouder-kind relatie. De boeren geven in die gevallen ook aan dat ze de jongere als één van hun kinderen beschouwen. Ze koesteren de jongere, maken er tijd voor, ondersteunen hem, moedigen hem aan, zijn trots op hem… We spreken hier echt over ‘zorgen’ in de ruime betekenis, het gaat veel verder dan het louter begeleiden of opvangen van een ‘vreemde’ op de boerderij. Zo’n hechte band werd meestal gerealiseerd in gevallen waar de jongere al geruime tijd op regelmatige basis naar de boerderij komt. Zo een band wordt immers geleidelijk aan opgebouwd. “Het is al bijna een zoon van mij geworden, echt waar! Eigenlijk ben ik voor hem een beetje een vaderfiguur. Een hechte band. Ik zou het heel erg spijtig vinden mocht hij niet meer komen. Maar het is wederzijds.” (Gesprek 4)
63
“Ik beschouwde hem niet als mijn kind dat is van een andere orde, maar je kan het wel vergelijken met het is een kind dat je een beetje moet helpen. Ergens voelde ik mij zo een soort moederfiguur naar dat manneke toe. Ik dacht bij mezelf: amai gij sukkelaarke. Ik zeg het: ik vond het een pracht van een jongen.” (Gesprek 6) Naar aanleiding van die hechte band werd ook de problematiek van het leren loslaten en dus afstand nemen van de deelnemer meermaals aangekaart door de zorgboeren. Door een van de zorgboerinnen wordt duidelijk aangegeven dat ze veel liefde en energie steekt in de jongen waarvoor ze al jaren zorg draagt, maar dat van gekwetste jongeren niks mag terug verwacht worden. “Je moet altijd zelf de eerste stap zetten, dat zijn geen gasten die zelf gaan bellen. Maar als je de stap zet dan is dat geestig en is dat goed. Maar je mag nooit verwachten dat zij iets gaan ondernemen. Vaak was het toen hij alleen woonde van; kom je zaterdag eens af, en hij ging komen, maar hij kwam niet. Als je belde, dan was het zijn antwoordapparaat. Op den duur zeiden de kinderen: moeke je mag niet teveel verlangen, want je zal ontgoocheld zijn. De kinderen wilden mij precies een beetje beschermen. Hoe komt dat nu toch, dat hij niets van zich laat horen? Dan weer naar hem rijden, dat huis was ik weet niet hoe vuil, wat doet hij allemaal, je bent erom bezorgd… Dat moet je ook leren, iemand graag zien, maar ook loslaten.” (Gesprek 8) Ook andere zorgboeren geven aan dat ze in hun ‘liefde en zorg’ soms te ver zouden gaan. Ze staan er echter niet alleen voor, zowel de instelling als het Steunpunt Groene Zorg zien er op toe dat de zorg niet ten koste gaat van de zorgboer en zijn gezin. “Toen die eerste jongen die hier was na een week weg ging, hebben mijn man en ik hier alle twee zitten wenen. Die band was al sterk op zo korte periode, het klikte zeer goed. Op dat moment was dat wel zwaar. We hadden hem een stuk behandeld en beschouwd als een eigen zoon, maar eigenlijk mag je dat ook niet doen. […] We gaan dat toch moeten leren om afstand te nemen, want dat is anders niet goed voor ons. We hadden graag gehad dat die jongen nog eens terug kwam, maar hij heeft dat niet gedaan. Misschien was dat voor ons nog het beste.” (Gesprek 9) De meeste boeren hebben minder problemen met het loslaten, ze calculeren bewust een gezonde afstand met de deelnemers in. Een evenwichtige relatie is belangrijk in het leefbaar houden van de zorg. “Het is belangrijk dat je enige afstand houdt naar het kind toe. […] De eerst keer kroop dat ook serieus in de kleren. Ik heb toen ook afstand moeten leren nemen. [...] Je ziet zoveel ellende, je moet daar op een manier leren mee omgaan, anders heb je zelf geen leven meer.” (Gesprek 5)
5.2.3 Positie van de zorgboer Over het algemeen voelen de boeren zich goed in hun rol als ‘zorgboer’. Ze vertrouwen erop dat het volstaat om gewoon zichzelf te zijn. Ze willen het beste in de jongeren naar boven halen door het geven van structuur en positieve feedback. Dit alles met respect voor de persoon. Ze zijn pedagogisch wel erg bescheiden en beroepen zich zeker niet op de status van ‘hulpverlener’. In tegendeel ze geven net aan dat het juist de bedoeling is om de jongere even uit het
64
hulpverleningscircuit te halen. Ze beroepen zich dan ook niet op pedagogische theorieën. Verdraagzaamheid en geduld zijn hierbij belangrijke troeven voor de boeren. “De eerste dagen waren heel moeilijk. Eens het middag was, zat hij buiten op de bank: angstig, bleek, zijn ademhaling ging snel op en neer, hij kon niet eten… Het ging niet goed met hem. Ik heb mij dan gewoon met hem buiten gezet en het verbeterde dan. Zo is dat weken doorgegaan dat hij hier praktisch niets kon doen, dat hij hier alleen maar was. Ik ben iemand met nogal veel geduld. […] Ik heb gezegd: ik zal met Thomas handelen zoals ik met mijn eigen kinderen gehandeld heb en ik zal er hem doorkrijgen. Kon hij niet werken, dan kon hij niet. Dan zei ik: Thomas, zet je daar maar, speel wat met de katjes, rij eens met de gocart van de kinderen rond. Dan zei mijn man: Wil je eens een kalfje drinken geven? Hij durfde dat niet. Maar wij zeiden: probeer het eens. Dan overwon hij op zekere dag die stap om een kalfje te drinken te geven en dat was een euforie van blijdschap natuurlijk. Zo heeft hij stapje voor stapje alles moeten overwinnen.” (Gesprek 3) Omdat de boer die deskundigheidsrol niet op zich neemt, ervaart de jongere zijn aanpak als bevrijdend. De boerderij staat in contrast met de instelling waar de deelnemers namelijk voortdurend geconfronteerd worden met jongeren met diverse problemen en met hulpverleners uit verschillende disciplines zoals psychologen, pedagogen, maatschappelijk werkers… De boeren beseffen wel degelijk dat zij niet in staat zijn om de problemen van de jongeren op te lossen, dit is ook hun bevoegdheid niet. “Wij kunnen opvang bieden, maar wij zijn geen therapeuten, noch bevoegde mensen.” (Gesprek 1) Op deze manier nemen de boeren ook een neutrale positie in, ze veroordelen de persoon niet en deze wordt niet steeds op zijn verleden aangesproken. Zo kan de relatie tussen de boer en de jongere een meer gelijkwaardig niveau bereiken, in tegenstelling tot de relatie met de hulpverleners in de instelling. Binnen de groep van respondenten was er een van de zorgboeren die in een ‘vorig leven’ te werkgesteld was als maatschappelijk werker. Ook hij liet zich in het kader van de zorgboerderij niet verleiden tot het op nemen van de rol van ‘hulpverlener’, volgens hem is het niet de bedoeling dat de boerderij een soort hulpverleningcontext wordt. “Er blijft toch een zekere afstand, je weet dat hij komt van 10.00u tot 17.00 u, en dat je na 17.00u zijn probleem niet kunt oplossen. Daarvoor zijn de begeleiders in de instelling. Je kunt luisteren naar zijn probleem, maar ik kan het niet oplossen. Wie ben ik om te zeggen je moet dit of dat doen. Dat is ook niet mijn taak. […] Het enige voordeel dat ik als vroegere hulpverlener heb, is dat ik de problemen beter kan situeren.” (Gesprek 7) Ergens kan de manier waarop de boeren met de jongeren omgaan gezien worden als ‘opvoeden’. Ze willen de jongeren een aantal dingen aanleren, die ze ook in de opvoeding van hun eigen kinderen meegeven. Ergens koesteren ze de hoop dat hun ‘goede’ raad bij de jongeren zal aanslaan en ze er constructief mee aan de slag gaan. De boeren vinden het daarom belangrijk om positief gedrag te stimuleren en te bekrachtigen door te belonen. Uit de gesprekken blijkt dat de ervaring van het opvoeden van de eigen kinderen een troef is om op een goede manier met de deelnemers te kunnen omgaan.
65
“Soms had ik wel de neiging hem een beetje te willen aanzetten tot het beteren van zijn leven. Ik zei dan: kijk jongen, ik weet dat je mij misschien een zaag vindt, maar ik hoop dat je nog eens aan mij terug zal denken als je dit en dit doet. Ik heb hem ook proberen duidelijk maken dat je op je 14 jaar niet zomaar kan stoppen met school. Ik probeerde hem aan te moedigen om het toch nog een paar jaartjes vol te houden. Uiteindelijk gaat het hier toch om zijn toekomst. […] Wat hij uiteindelijk met mijn goede raad gedaan heeft, dat weet ik niet.” (Gesprek 6) In een aantal gevallen fungeert de zorgboer ook als een soort ‘beschermengel’. Oprechte gevoelens van bezorgdheid en betrokkenheid komen hier duidelijk naar voor. Via het geven van goede raad en door het tonen van het goede voorbeeld hoopt de zorgboer zijn pupil op het rechte pad te houden. In het geval dat de boer vreest dat de jongere in een penibele situatie verkeert, zal hij het niet nalaten om de instelling op de hoogte te brengen, ook al is dat iets wat niet tot zijn bevoegdheid behoort. “Bert vertelde: een vriend belt mij de hele tijd om te zeggen dat hij voor mij een huis heeft in Blankenberge. Ik zei toen: wie is die gast en wat voor jongen is dat? Het was iemand die vroeger in de instelling had gezeten en die nu al blijkbaar alleen woonde. Die gast wou Bert uit de instelling halen. De huishuur was ongeveer 300 euro per maand, dus voor een huis in Blankenberge zal dat wel een echt krot geweest zijn. Bert zei: ik zou dat contract moeten gaan tekenen. Ik heb hem dan gezegd dat hij nooit iets moet of mag tekenen, tenzij het vanuit de instelling komt. Ik vroeg hem of die gast hem al langer lastig viel. Toen bleek dat die gast hem steeds kwam opzoeken in het weekend als Bert uitgaat. Die gast probeert hem dan altijd te overtuigen om de instelling te verlaten. Hij zegt dan: je moet daar weg uit dat apenkot, ik zal dan voor alles zorgen… Ik heb dat dan laten weten aan de begeleiders van Bert, zonder dat Bert dat wist. De begeleiders vertelden dat ze in het verleden al meer problemen hebben gehad met die gast. Ze hebben er dan uiteindelijk de politie bij gehaald.” (Gesprek 4)
5.3 Invloed op de kinderen Dit deel heeft enkel betrekking op de acht casussen waarbij ook kinderen deel uitmaken van het boerderijgezin. In de steekproef zit diversiteit wat betreft de leeftijdsfase (lagere schoolkind, puber, adolescent…) waarin de kinderen gesitueerd zijn. In alle gevallen betrof het kinderen ouder dan acht jaar. We beschrijven de invloed zoals die gepercipieerd wordt door de ouders; het perspectief van de kinderen zelf is onbekend.
5.3.1 Kinderen als partner in de zorg Wanneer de gezinnen spreken over de invloed die de zorg heeft op hun gezin, verwijzen ze meestal naar de invloed die het heeft op hun eigen kinderen. Sommigen zijn van mening dat de invloed daar het grootst en duidelijkst is. De kinderen spelen immers een niet te verwaarlozen rol in het hele verhaal over de zorgboerderij. Door de aanwezigheid van de kinderen wordt voor de deelnemers een meer vertrouwelijke en lossere sfeer gecreëerd. Via het contact met de boerderijkinderen breidt de deelnemer op een informele manier ook zijn sociaal netwerk uit. Bijvoorbeeld door samen op de computer te spelen, samen op de boerderij te werken…
66
“Elke keer als mijn zoon thuiskomt van school, houdt hij zich met Thomas bezig. Dan gaan ze, als het mooi weer is, met de gocart rijden of buiten iets doen. Als het slecht weer is zitten ze aan de computer.” (Gesprek 3) De zorgboeren erkennen de rol van hun kinderen, ze geven zelfs aan dat de zorgboerderij zonder de steun van de eigen kinderen onmogelijk is. Ze vinden het dan ook normaal dat hun kinderen betrokken worden in beslissingen die betrekking hebben op de zorgboerderij. Bijvoorbeeld wanneer er een aanvraag is voor een nieuwe deelnemer worden de kinderen daarvan op de hoogte gebracht. “We zijn mensen die naar ons kinderen toe alles duiden wat we doen. […] Kinderen moeten niet alles zelf onmiddellijk begrijpen wat je doet. Ik vind dat als je keuzes maakt, je deze moet uitleggen naar je kinderen toe. Dat vind ik wel heel belangrijk. De keerzijde is ook als zij vragen hebben dat ze die kunnen stellen. De openheid hiervoor is belangrijk.” (Gesprek 1) We merken op dat binnen de verschillende gezinnen er een duidelijke gradatie zit in betrokkenheid van de kinderen. Vaak gaat het over het af en toe samen spelen met de deelnemer, in twee andere gevallen kan gesteld worden dat de kinderen echt actief de zorg meedragen. De kinderen werken op hun eigen manier mee aan de integratie van de deelnemers. “Samen met de kinderen dragen wij de zorgboerderij, het zijn niet mijn man en ik alleen. De ondersteuning van onze kinderen en de manier waarop ze met de jongeren omgaan, muziek met elkaar uitwisselen en samen werken… Het is wel belangrijk dat iedereen er achter staat en dat iedereen erbij betrokken is en dat er ook achteraf gevraagd wordt hoe het was. Het is iets dat je samen moet dragen of anders doe je en kun je dat niet.” (Gesprek 8)
5.3.2 De zorgboerderij als onderdeel van de opvoeding De ‘invloed op de kinderen’ op zich is moeilijk te vatten. Het gedrag van een kind wordt namelijk beïnvloed door meerdere factoren, waarvan de zorgboerderij er één van kan zijn. ‘Sociaalvoelend zijn’ bijvoorbeeld kan een onderdeel uitmaken van de persoonlijkheid van het kind, wordt door de opvoeding meegegeven… Het zijn niet louter de ervaringen van de zorgboerderij die het kind aanzetten tot een empathische houding. We zijn ook niet in staat uit te maken wat korte en lange termijn effecten zijn. We moeten dus met voorzichtigheid stellen dat de verworven resultaten uit het onderzoek ‘mogelijke’ invloeden zijn. “Ik vermoed dat ze door die ervaringen misschien ‘socialer’ zijn geworden. Die ervaringen kunnen een rol gespeeld hebben, maar in welke mate weet ik niet. Ik denk door alles wat ze hier meemaken ze inderdaad een soort ‘sociaal aanvoelen’ hebben ontwikkeld, maar wat is ‘sociaal aanvoelen’? Bijvoorbeeld: ik heb drie kinderen. Ik heb er één waarvan mensen zullen denken dat het een stille, teruggetrokken jongen is. Maar eigenlijk is die in zichzelf wel heel intens bezig. Ik heb een dochter die zeer extravert is en zeer sociaal overkomt. Terwijl die op bepaalde momenten veel egoïstischer is dan onze andere zoon. […] Ik wil voorzichtig zijn met het gebruiken van constructies die zeggen: dat is een sociaal iemand en dat niet. De ervaringen met het zorgen voor die jongeren hebben ervoor gezorgd dat je voorzichtiger gaat denken over bepaalde situaties.” (Gesprek 1)
67
Ondanks het feit dat de invloed moeilijk te beschrijven is, beoordelen de ouders de invloed op hun kinderen als overwegend positief. De zorgboerderij valt bovendien goed te combineren met de zorg voor de eigen kinderen. Volgens hen hebben de kinderen dan ook weinig problemen met het feit dat vreemde jongeren op de boerderij worden opgevangen. Veel van de kinderen zijn er ook mee opgegroeid waardoor ze het als normaal beschouwen. “Dat is van kinds af aan, ze zijn er mee opgegroeid. Er komen hier zoveel mensen binnen en buiten, dat is normaal. Stijn en Dennis zijn daar één van. De kinderen stellen zich daar geen vragen bij. Beiden worden door de kinderen geaccepteerd en aanvaard zoals ze zijn.” (Gesprek 2) Volgens de ouders fungeert de zorgboerderij als leerschool voor hun kinderen. Via de zorgboerderij wensen ze de eigen kinderen een aantal belangrijke waarden en normen bij te brengen in de hoop dat zij dit zullen meedragen in hun verdere leven, zoals: respect, leren rekening houden met anderen, leren delen, verdraagzaamheid, anderen niet veroordelen en naastenliefde worden meermaals vermeld. De ouders beschouwen de ervaringen van de zorgboerderij dan ook als een essentieel deel van de opvoeding van hun kinderen. “Onze kinderen hebben heel wat moeten meebuigen, maar uiteindelijk als je alles achteraf bekijkt, zie je toch dat ze er heel wat van opgestoken hebben; in de omgang met mekaar, die jongen zien zoals hij is, maar ook rekening houden met zijn verleden. Daar praatten we ook met de kinderen over. Dat ze ook een beetje voeling hadden met wat voor hen nieuw was, want zij kenden alleen maar een gezin waar papa en mama samen zijn en waar het goed gaat; ze hadden een houvast, iets wat Lode helemaal niet had. Ook meegaan naar de instelling, als we Lode terugbrachten of hem haalden, was voor hen toch wel een confrontatie. Ze gaven Lode meer krediet, omdat ze zagen hoe moeilijk het voor hem was.” (Gesprek 8) De invloed op de kinderen situeert zich dus voornamelijk op het levensverbredende aspect van de zorg. De kinderen hebben, mede door de zorgboerderij, een verruimde kijk op de situatie van kwetsbare mensen, op wereldproblematieken… “De kinderen beseffen dat ze hier eigenlijk niet echt te klagen hebben. Die verhalen die ze dan te horen krijgen, dat zijn geen fabeltjes hé. Ze worden geconfronteerd met hoe hard het leven voor bepaalde mensen wel kan zijn” (Gesprek 1) “Het heeft dus eigenlijk heel veel positieve kanten; het feit dat de kinderen een aantal zaken geleerd hebben en dat ze de goedheid en warme kern van dat kind wel zagen. Ze zien ook in dat zijn gedrag een reactie was op de omstandigheden waarin hij geleefd heeft als kind en als puber. Dat de kinderen dat toch zien en er oog voor hadden en dat ze met hun eigen goedheid krediet geven.” (Gesprek 8) Volgens bepaalde ouders is dit ook merkbaar in het gedrag van hun kind. Ze beschrijven hun kinderen vaak als sociale personen met een sterk rechtvaardigheidsgevoel. De kinderen zouden wat ze thuis leren ook transponeren naar andere contexten, bijvoorbeeld op school verdedigen van kwetsbaren. “Die ervaringen hebben wel invloed op het gedrag mijn kinderen. Ik denk dat ze wat opener staan ten opzichte van problemen. Ik kan aannemen dat er heel wat jongeren snel
68
veroordelend gaan handelen of bepaald gedrag veroordelen, terwijl onze kinderen die problematiek wat opener gaan beoordelen.” (Gesprek 7) “De kinderen zijn er mee opgegroeid en dat is nu nog steeds voelbaar. Bijvoorbeeld in de klas van mijn dochter zit er een jongen uit een instelling in de buurt en je voelt dat je dat niet meer moet uitleggen. Ze verstaan dat kader. Soms gaat ze het voor die jongen opnemen tegen de anderen door te zeggen dat het allemaal niet zo gemakkelijk is voor die jongen. En dat de jongen raar doet, is zo, dat kan ook niet anders. Je voelt wel dat de kinderen begrip hebben voor die jongeren. Ze praten er op een redelijk mooie manier over vind ik.” (Gesprek 1) De kinderen krijgen daarnaast de mogelijkheid om te leren uit de fouten en problemen van anderen. De zorgboeren zijn van mening dat het geen zin heeft om kinderen af te schermen van dergelijke zaken, op straat en op school komen ze ook allerlei mensen tegen. Ouders kunnen hun kinderen wel voor een aantal dingen waarschuwen zoals: rook niet en gebruik geen drugs, maar het zijn uiteindelijk de kinderen zelf die overtuigd moeten zijn van deze ‘waarheden’. De ouders vinden het dan ook nuttig dat ze naar aanleiding van verhalen, ervaringen en gebeurtenissen binnen de zorgboerderij bepaalde zaken kunnen duiden, bespreken en een plaats geven. Zo willen ze hun kinderen te behoeden voor het maken van ‘verkeerde keuzes’. Bijvoorbeeld zien hoe drugsgebruik iemands leven en dat van zijn omgeving kan verwoesten, maakt duidelijk welke risico’s aan dergelijk gedrag verbonden zijn. Verder kan gesteld worden dat de ervaringen van de kinderen aanzetten tot het reflecteren over de eigen situatie. De kinderen komen tot de conclusie dat ze zelf in een geprivilegieerde situatie verkeren en ze gaan deze vervolgens meer waarderen. “Ik zie wel dat mijn kinderen uit al die ervaringen leren. Ik heb het gevoel dat mijn kinderen gewapend zijn tegen bepaalde zaken als ze straks verder gaan studeren op kot in Gent. Bijvoorbeeld mensen uit drugsverslaafde milieus. Wij wonen wel op het platteland, daar kom je minder in contact met soortgelijke problemen. Hier groeien mijn kinderen echt wel op in een beschermde omgeving. Ik hoop dat door wat ze hier thuis al gehoord en gezien hebben, ze zo slim zullen zijn om van drugs af te blijven. […] Ze weten ook duidelijk waartoe zo’n rotzooi leidt.” (Gesprek 5) Van alle ondervraagde gezinnen waren er slechts twee die vreesden voor negatieve beïnvloeding van de deelnemers op hun kinderen. Dit gaf aanleiding tot het stellen van duidelijke grenzen zoals het vroegtijdig stopzetten van een bepaald zorgproject, de keuze om geen ‘probleemkinderen’ meer opnemen op de boerderij… Uit de gesprekken werd duidelijk dat wanneer een van de ouders overbeschermend is naar zijn kinderen, de opvang van de deze jongeren na verloop van tijd onhoudbaar wordt. De zorgboeren moeten zich bewust zijn van eventuele gevaren, maar het is onhoudbaar en zeer uitputtend indien men voortdurend ongerust of bang is en alles wenst in de gaten te houden. “Zo was er een jongen uit Colombia, hij had zijn vader zien vermoord worden, hij is dan helemaal alleen gevlucht tot in België. Hij had veel trauma’s opgelopen. […] In een pauze gebeurde het bijvoorbeeld dat hij samen met mijn oudste zoon eens schaakte. Maar dat gebeurde niet heel vaak. Ik denk dat wij als ouder, onbewust op veilig speelden. Je bent bezorgd dat er een rappel zou kunnen zijn met die jongere uit zijn vroegere thuissituatie zelf en dat er iets zou kunnen uit de hand lopen. Dat hij zich plots iets herinnert en dat er iets gebeurt. Dus ik was altijd wel in de buurt. […] Ook uit bezorgdheid dat ik wel ten volle besefte van, het
69
kan hé dat zij plots zien hoe een moeder met haar kinderen omgaat, dat zij gemis voelen en dat er daardoor iets openbreekt.” (Gesprek 1)
5.3.3 Relatie met de deelnemer Aangezien de deelnemer contact heeft met de kinderen, is het interessant om die relatie eens van naderbij te bekijken. De ouders menen dat de kinderen die band meestal als positief ervaren. Samen werken ze op de boerderij, maken ze plezier, luisteren ze naar elkaars verhaal… Toch wijzen de meeste zorgboeren hun kinderen op het feit dat de deelnemers geen kameraden kunnen zijn en de nodige afstand behouden moet worden. “Ze ervaren dat er wel een afstand is en ze kunnen die ook goed bewaken. […] Ze weten dat de jongere in kwestie hier niet lang zal blijven. Daar hebben ze ook geen problemen mee. Ze beschouwen die gasten eerder als kinderen die hulp nodig hebben, dus niet als kameraadjes.” (Gesprek 5) Hoe hecht deze relatie precies is, wordt voor een groot deel bepaald door de intensiteit waarmee de kinderen contact hebben met de deelnemer. In vier gevallen is er eerder sprake van een beperkte band aangezien ze slechts sporadisch met elkaar contact hebben. De eigen kinderen lopen vaak school op het ogenblik dat de deelnemer op de boerderij wordt opgevangen. Sommige ouders kiezen er bewust voor om die grens te trekken, ze wensen zo de privacy van het gezin te beschermen. “Onze kinderen komen zeer weinig in contact met de deelnemers, ze zijn meestal op school wanneer de jongeren hier zijn. Dat is ook bewust zo geregeld door ons, we willen dat gescheiden houden.” (Gesprek 6) Bij een time-out, vooral wanneer de jongeren ook overnachten, ligt het anders, daar is het eerder de bedoeling dat de deelnemer echt deel uit maakt van het gezin, de integratie is op dat ogenblik indringender. Dit houdt onder andere in dat de eigen kinderen en deelnemer op eenzelfde manier behandeld worden. In sommige gevallen dienen de eigen kinderen voorlopig hun eigen kamer af te staan aan een deelnemer. De kinderen leren zo delen met vreemde kinderen. De ouders erkennen dat dit niet steeds even gemakkelijk is voor hun kinderen. In die gevallen is het volgens de ouders normaal dat de eigen kinderen soms boos of gefrustreerd zijn of gevoelens van jaloezie ontwikkelen. Op zich vormt dit voor de ouders geen probleem, binnen het gezin moet er voldoende openheid zijn om hierover te spreken en op een constructieve manier naar een oplossing toe te werken. De zorgboeren vinden het belangrijk dat er ook naar de kinderen wordt geluisterd. “Als kind heb ik dat allemaal meegemaakt; het jaloers zijn, jezelf tekort gedaan voelen… Ik vond dat ook belangrijk om dat zelf bij onze kinderen te zien en dat ze dat mochten uitspreken, dat dit niet als negatief werd bekeken. Vroeger toen ik jaloers was, werd dat als negatief bekeken, dan waren mijn ouders een beetje kwaad op mij. Ze zeiden: je moet flink zijn, je moet dat begrijpen… Maar eigenlijk mogen jaloers zijn en mogen zeggen: moeke, zij mag dat wel en ik mag dat allemaal niet, haar geef je zoveel krediet en als ik eens iets fout doe… Door het feit dat ik dat meegemaakt heb, kon ik dat meer bij onze kinderen zien en heb ik geprobeerd, ik zal ook wel fouten gemaakt hebben, om onze kinderen te laten verwoorden en dat er ook eens rekening met hen gehouden werd. Als onze dochter zo eens zei van: nee, dat kan niet hé, als het al heel erg was dan zeiden we van: kijk, goed, dan kan het eens niet. Zodat de kinderen ook
70
het gevoel hadden dat er ook naar hen geluisterd werd. En dat was ook soms wel nodig.” (Gesprek 8) Uit de gesprekken kwam ten slotte naar voor dat de integratie van personen die lange tijd op regelmatige basis naar de boerderij komen vaak veel sterker is op emotioneel vlak dan een time-out die slechts enkele weken in het gezin verblijft. Dit is ook merkbaar in de intensiteit waarmee de kinderen aan de deelnemer gehecht zijn. In enkele gevallen leidt dit tot een warme, duurzame relatie. “Ik zie hier ook binnen in het gezin, zo van de kinderen zelf, Lode was één van hen. En er mocht heel veel tijd tussen zitten als hij kwam, opeens staat hij daar in het deurgat, kijkt hij en doet hij zijn armen open en hij pakt u vast en heft u op. En met de andere kinderen ook; vanaf dat hij hier was, die armen gingen open.” (Gesprek 8)
5.4 Invloed op de deelnemer Dit onderdeel beschrijft de specifieke invloed van de boerderij op jongeren. Het is enkel mogelijk om een algemeen beeld te schetsen; de betekenis die de boerderij heeft voor de jongere zal door iedereen op een individuele manier ingevuld worden. Gezien dit onderzoek enkel de zorgboeren bevraagden, kunnen enkel hun waarnemingen en vermoedens gepresenteerd worden. Deze resultaten zijn niet veralgemeenbaar naar de gerealiseerde effecten voor andere doelgroepen zoals dementerenden, personen met een handicap, drugsverslaafden, mensen met een psychiatrische problematiek…
5.4.1 Realistische verwachtingen De meeste boeren vinden het moeilijk om de invloed op de deelnemers te verwoorden omdat de resultaten bij de jongeren niet steeds makkelijk waarneembaar zijn. De vraag kan zelfs gesteld worden of er sprake is van duurzame effecten. “Je kan alleen maar hopen dat het contact die je met die jongeren hebt, dat daar iets van meegaat. Maar ik weet niet of dat een terechte hoop is. Soms denken wij: dat is een goed contact dat we met die persoon hebben. Terwijl dat misschien aan de jongere zelf voorbij gaat. Of misschien net niet.” (Gesprek 1) Sommige zorgboeren vermelden daarenboven dat ze niet weten of hun werk echt iets oplevert, het enige wat ze kunnen doen is hopen en realistische verwachtingen koesteren, dit om zichzelf te beschermen tegen ontgoochelingen. Alle geïnterviewden gaven daarnaast aan dat zij niet in staat zijn de problemen van de jongere op te lossen, ze zijn zich bewust van het feit dat dit tevens hun bevoegdheid niet is. De zorgboerderij als middel tot het realiseren van veranderingen bij die jongeren en hun problematiek is volgens hen dan ook een illusie. “Als ik heel eerlijk moet zijn, ik zou graag zien dat die gasten veranderen onder invloed van de boerderij en ik zie soms kleine dingetjes. […] Ik voel toch wel, bijvoorbeeld bij Lode, dat hem dat deugd gedaan heeft en dat zegt hij ook wel eens. Ik denk ook dat ze dingen geleerd hebben; leren omgaan met elkaar, leren zien hoe vader en moeder met elkaar omgaan, zien hoe ruzie
71
gemaakt wordt, maar ook dat het weer opgelost wordt, er leren over praten aan tafel als er iets verkeerd gegaan is… Dat zijn toch dingen die ze meegemaakt hebben en waarvan je hoopt, van je eigen kinderen is dat ook zo, je hoopt, je geeft iets mee, maar zij moeten het doen. Ik denk dus wel dat iemand die lang komt, door als kind te komen tot volwassenheid, dat je daar iets meer kan doen dan zo’n gasten die voor time-out komen; dat is enkel eventjes op adem komen.” (Gesprek 8)
5.4.2 Mogelijkheden voor de deelnemer In de verhalen van de boeren werd duidelijk dat zij samen met de jongere een aantal korte termijn doelen wensen te bereiken. Welke doelen vooropgesteld worden is afhankelijk van hoelang de jongere naar de boerderij komt. Zo zullen de doelstellingen van iemand die komt in het kader van een time-out grondig verschillen van iemand die gedurende lange termijn één dag per week komt. De meeste boeren geven aan dat het hun bedoeling is de jongeren even weg te halen uit de instelling. Op de boerderij worden ze namelijk niet aangesproken op hun verleden en ook het etiket van ‘cliënt’ valt even weg. Op de zorgboerderij komen ze daarnaast in een heel andere context terecht waar ze echte gezinswarmte ervaren. “Voor die gasten was dat hét van hét. Alleen met de fiets 5 km naar hier moeten rijden en hier een hele dag mogen blijven. Ook het aanschuiven aan tafel was voor hen iets speciaal. Je moet rekenen dat dit echte instellingskinderen zijn, die hadden dat nog nooit echt meegemaakt.” (Gesprek 2) Ook op emotioneel vlak kan de zorgboerderij een waardevolle bijdrage leveren. Indien de jongeren het wensen kunnen ze hun verhaal eens kwijt aan de zorgboer. De boeren weten dat over gevoelens praten helpt om bepaalde gebeurtenissen een plaats te geven in hun leven en zo het verleden een stuk te verwerken. Ze staan steeds open om naar de jongeren te luisteren en er de nodige tijd voor vrij te maken. “We praatten, we dronken dan een kop koffie halfweg de namiddag of bij het voortgaan en het was praten, praten, praten, luisteren, luisteren, luisteren. Ongelofelijk. Al die frustraties door dat accident en al wat hij meegemaakt had. Dat was een heel belangrijke functie.” (Gesprek 1) Naast het verwerken van het verleden door erover te praten blijkt het zich kunnen lichamelijk uitleven op de boerderij een belangrijke functie te hebben. De zorgboeren geven aan dat jongeren hun opgekropte emoties en frustraties kunnen ventileren op de boerderij. Volgens enkele boeren is het gebrek aan ruimte en niet in de natuur kunnen zijn een van de oorzaken waarom jongeren in de instelling amok maken. “Ik denk dat ze zich hier kunnen uitleven, bijvoorbeeld die gast die de eerste keer kwam, voor die time-out, die had alles kort en klein geslagen, spiegel, kast, heel de badkamer. […] We waren echt wel een beetje op onze hoede. De jongen hielp mee en zag dat we hier een gocart hadden en dat onze gasten daarmee reden. Hij reed daar ook al eens mee. ’s Middags, toen wij wat rustten, heeft hij met die gocart gereden als een zot, een heel parcours gemaakt met banden en planken en achteruit en vooruit, met volle macht en kracht, dat heeft hem enorm veel deugd gedaan. We hadden wat struikjes geplant in de weide en het was heel droog en die moesten water krijgen. We vroegen hem of hij water wou brengen met de gocart en met een
72
kar en water in bussen. We zeiden dat hij in twee keer kon rijden, maar hij vulde die kar helemaal vol en dan duwen tot de ketting bijna brak, dat was zijn manier om zich af te reageren.” (Gesprek 8) Door het contact met de zorgboer, zijn kinderen en zijn kennissenkring vergroot tevens het sociaal netwerk van de deelnemer. “Op die manier verbreedt ook het sociaal netwerk van die gasten eigenlijk. Zo zien ze bijvoorbeeld ook de veearts. Als die passeert aan de instelling en het gebeurt dat Dennis of Stijn buiten lopen, want hij kent hen, dan zal hij eens toeteren. Voor die gasten is dat hét van hét, dat is hun wereld en voor hen is dat hun wereld die open gaat. Je moet rekenen dat zij in een zeer beperkt milieu leven en wonen.” (Gesprek 2) “Hij gaat altijd mee met mij naar de bakker om melk te leveren. Een paar weken geleden werd de bakkersvrouw 40 jaar, haar man gaf een verrassingsfeestje. Ik werd geïnviteerd om te komen en Thomas werd ook gevraagd. Thomas was heel gelukkig daarmee. Dat was de eerste keer in zijn leven dat hij geïnviteerd werd voor een feestje. En hij is geweest met zijn ouders. Dat is misschien maar een kleinigheid, maar hij is ergens aanvaard, daar waar hij het vroeger niet was. Hij is gevraagd, hij heeft een waarde gekregen. Zijn ouders dachten eerst dat het een grap was.” (Gesprek 3) Alle zorgboeren erkennen de bedoeling om de jongeren mee te laten draaien in het gezin en hen op die manier structuur te laten ervaren. Ze beogen de leefwereld van de deelnemers te verbreden door hen een aantal waarden en normen mee te geven. De boeren willen de jongeren tonen dat er ook andere gezinnen zijn dan het gezin dat ze van thuis uit kennen. Veel van die jongeren verblijven jaren in een instelling; een echte warme thuis, een hecht gezin en een boerderij is iets wat zij niet kennen. Die jongeren voelen dan ook de discrepantie tussen de eigen situatie en die van het boerderijgezin sterk aan. “Ik zie ook wel dat Bert verandert door de ervaringen hier op de boerderij. Bijvoorbeeld een echt gezin kende die jongen niet. ’s Morgens opstaan, samen eten, je werk doen, s’ middags samen eten… Als kind heeft die jongen dat nooit gekend. Want bijvoorbeeld de helft van de keren was er gewoon geen eten. Middag en avond bestond daar eigenlijk niet zou je kunnen stellen.” (Gesprek 4) Dit inzicht kan voor de jongeren een nieuw toekomstperspectief introduceren waarbij hoop gegeven wordt dat, mits hard werken, aan de eigen toekomst kan gebouwd worden om zo uit de negatieve spiraal te geraken. Aangezien werk een belangrijk middel is om deel uit te maken van de maatschappij kan het participeren op de zorgboerderij integratie in de samenleving bevorderen. “Als die jongeren meedraaien in het gezin zien ze ook echt wel dat hun thuissituatie anders is dan die van ons. Ze moeten dan weliswaar terug naar huis. Maar ze kunnen zelf iets veranderen aan hun toekomst! Je kan uit de ellende geraken, maar je moet er zelf voor werken. Dat is een boodschap die wij hen willen meegeven: het is niet omdat je ouders ellende hebben, dat jullie ook ellende moeten hebben in jullie leven. Je kunt er voor werken. […] Het ligt in hun eigen handen.” (Gesprek 5)
73
5.4.3 Heilzame effecten voor de deelnemer Concrete resultaten van het werk van de zorgboeren zijn moeilijk te bepalen op lange termijn. De boeren kunnen enkel vaststellen wat ze op op hun boerderij waarnemen. Dit zijn vooral kortstondige effecten die moeilijk meetbaar zijn. Wat de boeren merken is bijvoorbeeld of de deelnemer graag op de boerderij is, zijn best doet, zich gedraagt, plezier maakt en toenemend zelfvertrouwen ervaart. Zij beschouwen dit als indicaties dat de zorgboerderij een zinvolle en soms empowerende omgeving is. “Wanneer ik rijstpap maak, heeft hij ook een taak. In het begin begon hij aan de ene kant van de tafel met het zetten van dekseltjes en we werkten naar elkaar toe. Nu zegt hij: Je moet mij niet meer helpen, ik zal dat alleen doen. Dat initiatief komt van hem.”(Gesprek 3) “Veertien dagen later stond hij hier plots aan de deur met een kilo pralines. Hij was zo blij dat hij mogen komen is en hij was ook zo tevreden dat het gelukt is, die veertien dagen. Buiten die vorige zorgboerderij waar het mislukt was, was hij nog nooit op een boerderij geweest. Hij had nog nooit in zijn leven iets gedaan of iets gepresteerd […]. Hij was zo fier op zichzelf.” (Gesprek 6) Op het eerste zicht lijken dit misschien kleine dingen, maar voor de persoon in kwestie kunnen ze wel een grote betekenis hebben. Een van de zorgboerinnen vermeldde dat eenvoudige dingen haar gelukkig maken en dat ze zich daar aan optrekt. Bijvoorbeeld een deelnemer die fluitend rondloopt of met de hond ravot, toont aan dat die persoon zich goed voelt. “Waar ik het meeste plezier aan heb is als ik zie dat ze buiten aan het spelen zijn en dat ze met de hond op de grond liggen en hen hoor fluiten. Dat is een klein iets, dat is iets dat mij tevreden maakt.” (Gesprek 8) Het feit dat de boerderij sterk verschilt van de dagdagelijkse omgeving van de deelnemer, maakt nieuw gedrag mogelijk. De vooruitgang van de jongeren wordt aldus duidelijk in het verschillend gedrag dat de deelnemers hanteren op de boerderij en in andere contexten zoals school, het eigen gezin, de instelling... De meeste jongeren passen zich goed aan op de boerderij; ze vertonen weinig probleemgedrag. Opnieuw hebben we hier niet te maken met langdurige of grote veranderingen. “Ik zei zo eens tegen hem: zie je je kapsel (punkhaar) eigenlijk graag? Hij zei: ik heb altijd zo’n haar gehad, mijn moeder heeft ook zo’n kapsel. […] Bert vroeg of hij zijn kapsel zo mocht houden van mij. Ik heb gezegd dat hij daarmee mag doen wat hij wil. Maar ik heb wel gezegd dat mijn zoon, zolang hij thuis woont, niet op zo een manier zou mogen rondlopen. Dat zou ik niet kunnen verdragen. En dan twee weken later komt Bert hier toe met zijn haar volledig kort geknipt! […] Zijn begeleiders uit de instelling waren zeer verbaasd, ze snappen niet hoe dat mogelijk is. Als zij iets vragen aan Bert luistert hij niet zo gemakkelijk.” (Gesprek 4) Een van de zorgboerinnen was verwonderd over het goede gedrag van haar deelnemer en vroeg zich af of zijn gedrag op de boerderij wel oprecht was. “Ik denk dat hij vooral een grote mond had in het milieu waar hij zat. Maar als hij dan in een ander milieu terechtkwam, namelijk een normaal gezin, gedroeg hij zich anders. Op school zit hij in een grote groep, op de boerderij was al mijn aandacht op hem gericht. Hier moest hij ook alleen maar naar mij luisteren. Maar ik weet nu niet of hij zichzelf hier was, misschien had hij twee gezichten. Op een week tijd kan je dat niet zien. Op het einde van de week kwam hij wel
74
iets losser, hij durfde wel iets meer zeggen, maar ik kan niet echt zeggen dat hij daarom stout was of zo.” (Gesprek 6) De zorgboeren hebben verschillende verklaringen voor het verschil in gedrag. Meestal komt het er op neer dat de context van de boerderij voor de jongeren nieuw en onbekend terrein is. Deze vreemde situatie tempert en kalmeert de jongeren een beetje. Ze komen daar alleen aan en voelen zich minder sterk in hun schoenen staan dan bijvoorbeeld in de leefgroep. “In de instelling moet je aan Dennis niet veel vragen. Maar op de boerderij mag mijn man hem alles vragen. Hij aanvaardt dat gewoon. Van een buitenstaander neemt hij meer aan. Mijn man mag zelfs tegen Dennis roepen. […] Dat is gewoon een andere wereld voor hen. De ‘boer’ biedt die gasten dingen aan, die de instelling hen niet kan aanbieden. Ze voelen wat ze hier op de boerderij kunnen krijgen en wat niet.” (Gesprek 2) De boeren erkennen dat de zorgboerderij niet voor elke deelnemer een succes betekent, ook negatieve ervaringen worden toegelicht. Dit kan gaan van het vroegtijdig stopzetten van de zorg, het weglopen van de deelnemer, agressief gedrag van de deelnemer tot zelfs de arrestatie van de jongere. “’s Nachts moest mijn man opstaan voor de koeien. Toen merkten we dat het meisje er niet meer was. We hebben haar nog gezocht, maar tevergeefs. Ik heb dan naar de instelling gebeld, we waren in paniek. Maar de begeleiders van de instelling schrokken er niet van dat ze weggelopen was. We hebben dan de hele nacht niet meer geslapen.” (Gesprek 9)
5.4.4 Weerstand Voor de jongeren is de stap zetten naar de boerderij niet vanzelfsprekend, het zich op hun gemak voelen vergt tijd. De boerderij kan voor de jongeren een nieuwe uitdaging betekenen, maar vooral in het begin zijn ze een beetje sceptisch. “We zien ook wel, voor de gasten is dat wel een stap, want de meesten hebben nog nooit overnacht bij iemand anders […]. We hebben wel eens een meisje gehad dat na de derde dag zat te wenen op de hofplaats van: ik zit hier en ik moet hier zitten om mij te bezinnen. Ze was weggestuurd van school en het was allemaal tegengevallen. En zie mij hier eens zitten, wat heb ik hier te doen, dat zegt mij hier allemaal niets. Ik liet haar maar vertellen en ondertussen kwam de hond de hele tijd tegen haar benen wrijven. Toen het er allemaal uit was, zei ik: vertel nu eens de dingen die je hier gedaan hebt, wat vind je hier wel leuk, wat hebben we al samen gedaan? Ze zei: we hebben pudding gemaakt, ik heb nog nooit pudding gemaakt, het was de eerste keer en ik zie de hond wel graag en dan kwam voorzichtig het andere zo. Maar ja, alle begrip hé. Het is niet gemakkelijk voor hen. En het feit dat ze het zei was al positief, dat ze zat te wenen en dat het er allemaal uit was, het allemaal in vraag stellen, dat was goed.” (Gesprek 8) De reactie van de zorgboer speelt een belangrijke rol in het ombuigen van weerstand en scepticisme van de deelnemer. De meeste zorgboeren stellen zich zeer begripvol en empathisch op. Weerstand wordt benaderd als iets wat normaal is en overwonnen kan worden.
75
“In het begin komen veel van die jongeren eigenlijk tegen hun zin. Om het even wat ze moeten doen, het is tegen hun zin. Hun leefwereld bestaat uit TV kijken of spelletjes spelen op de computer. En dan heb je wel de opdracht om dat om te buigen en er iets zinvol van te maken. Zodanig dat na twee weken, als ze weggaan, dat ze kunnen zeggen: ik heb toch dit en dat gedaan.” (Gesprek 7)
5.5 Invloed op de boerderij Aangezien de boerderij op zich een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de zorgboerderij is het belangrijk om ook de invloed op het bedrijf te bespreken. In de interviews kwam dit slechts in beperkte mate aan bod. Wanneer de deelnemer op de boerderij werkt, maakt hij eveneens deel uit van het bedrijf. Het bedrijf is dan ook de context waarbinnen zorg verleend wordt. De boerderij heeft op dat ogenblik een tweeledige functie, namelijk het produceren van goederen en het aanbieden van zorg.
5.5.1 Voorwaarden Om een deelnemer in deze natuurlijke setting te kunnen inschakelen, dient het bedrijf de financiële haalbaarheid ervan na te gaan, voldoende verzekerd te zijn tegen mogelijke risico’s en te beschikken over alle nodige vergunningen. Ten slotte moet ook rekening gehouden worden met alle relevante regelgevingen zoals arbeids- en sociale wetgeving. “De verzekering en regelgeving zijn belangrijk, je weet nooit wat er allemaal kan gebeuren. De regelgeving is ook belangrijk om ons te beschermen tegen zwartwerk, het geeft ons wat zekerheid. Vóór die nieuwe wet was dat een probleem, die gasten hebben soms een vervangingsinkomen en als je die gasten op de boerderij laat werken, kon de inspectie dat zien als zwartwerk.” (Gesprek 2) De boeren benadrukken tevens dat er ook voldoende aandacht dient te zijn voor de technische en fysieke veiligheid bij het gebruiken van werktuigen en accommodatie. “Bij bepaalde werkjes is het soms gewoon beter dat ze er niet bij zijn. Bijvoorbeeld met een tractor rijden op het land. Die gasten kunnen niet met de auto rijden en eigenlijk mogen ze van de instelling zelfs niet met materiaal rondrijden.” (Gesprek 4) Ondanks deze veilige omgeving is het noodzakelijk dat de zorgboer steeds in de buurt is om te vermijden dat er dingen fout lopen. Bijvoorbeeld: het onopzettelijk kapot maken van eigendom van het bedrijf, een arbeidsongeval... “Het gras afmaaien kan hij zelfstandig, maar dan nog is het beter dat je een beetje alles in het oog kunt houden. Want hij had zo eens het gras afgereden en er was iets mis met de grasmachine. Hij had dan de grasmachine omgedraaid aan de verkeerde kant waardoor de olie eruit liep. Met als resultaat dat ik mijn spiksplinternieuwe machine niet meer in gang kreeg. […] Bert bleef herhalen dat hij het niet expres gedaan had. Natuurlijk heeft hij dat niet expres gedaan, maar ja het was wel jammer, mijn nieuwe grasmachine.”(Gesprek 4)
76
Alvorens over te gaan tot het oprichten van de zorgboerderij dient de vraag gesteld te worden of de zorgtak in te passen is in de bedrijfscultuur. Volgens de boeren moet het bedrijf een zorgzaam karakter hebben, waarden zoals respect en begrip voor anderen centraal staan. Niet elke boerderij is geschikt om met deze doelgroep te werken. Om de deelnemers op de boerderij aan het werk te kunnen zetten, moet er onder andere voldoende handarbeid zijn en is een rustige sfeer vereist. “Grote gespecialiseerde boerderijen zullen zich niet bezig houden met zorg, ze hebben daar geen tijd voor en niet het geschikte werk. En die gasten gaan zich daar niet goed voelen ook, het is daar veel te jachtig.” (Gesprek 9) Het omgekeerde is ook waar, niet elke deelnemer is geschikt voor een zorgboerderij. Sommige boeren vinden het een vereiste dat de deelnemer al een zekere affiniteit met landbouw vertoont. Het is volgens hen de taak van Steunpunt Groene Zorg en de betrokken instelling om eventuele expliciete weerstand bij de jongeren te detecteren. Niemand is er immers bij gebaat dat het project vroegtijdig wordt stopgezet. “Ik denk om hier te komen dat ze toch een beetje een boerenhart moeten hebben, een beetje interesse hebben in de boerderij is voor mij essentieel.” (Gesprek 9) Het is tevens belangrijk dat er op de boerderij voldoende noodzakelijke en nuttige werkzaamheden en activiteiten zijn die aansluiten bij de doelen en mogelijkheden van de deelnemers. Wat inhoudt dat de zorgboer eerst en vooral moet aftasten waar de competenties en beperkingen van de deelnemer precies liggen. “Wij wisten dat hij zeer graag met de tractor rijdt, dan moet je dat werk niet laten doen door de kinderen de dag ervoor. Als de tractor klaar staat, dan is het voor hem kermis. Of als je weet dat ze graag praten, dan kun je daar ook tijd voor maken. De week daarna heeft hij het er dan voor over om iets te doen wat hij niet graag doet. Je tast af wat zijn de behoeften en sterke punten en je komt daar indien mogelijk aan tegemoet.” (Gesprek 1) Daarna moet ook bekeken worden wat mogelijk is op de boerderij, namelijk welk werk uitvoerbaar is door jonge mensen, weinig specifieke vaardigheden vereist en afwisseling biedt. Vervolgens moet een compromis gezocht worden tussen deze twee partijen. Een goede taakverdeling is hierbij essentieel, het werk moet afgestemd en geregeld worden wanneer de deelnemer komt. Uit de gesprekken blijkt dat, zeker in het begin, dit niet steeds even gemakkelijk is en tevens wat organisatorisch talent vergt. “Hij heeft wel gevraagd of hij een derde dag zou mogen komen. Maar daar wacht ik nu nog eventjes mee, want drie dagen per week is toch al veel. Hij zou vooral graag op vrijdag komen. Maar op vrijdag verkoop ik thuis onze zuivelproducten. Ik weet niet hoe hij mij hierbij zou kunnen helpen. Hij kan de klanten niet bestellen en hij kan de rekening niet maken. Op vrijdag heb ik dus eigenlijk geen werk voor hem.” (Gesprek 3)
5.5.2 Productiviteit van de deelnemer De zorgboeren merken op dat de bijdrage die de deelnemers leveren aan de landbouwproductie sterk varieert en afhankelijk is van de vaardigheden, arbeidsattitudes, ervaringen en motivaties van de deelnemers. De boeren stellen dat de deelnemers globaal gezien geen werk uit handen nemen
77
aangezien de begeleiding erg tijdsintensief is. De nieuwe subsidieregeling heeft volgens de gezinnen juist de bedoeling het verlies in tijd te compenseren. “Je kan als boer niet verwachten dat het vervangende werkkrachten zijn. Mocht je vanuit dat standpunt met een zorgboerderij beginnen, dan ben je al van bij het begin verloren! De hulpboeren doen wel iets, vaak zijn dat dingen die anders niet gebeuren. Ze doen alles op hun niveau en hun tempo, het duurt wel langer dan bij een gewone arbeidskracht, maar dat geeft niet. Als je er wat tijd in steekt, dan krijg je wel iets terug. Maar je mag er ook geen onmogelijke dingen van verwachten.” (Gesprek 2) Wanneer eenzelfde deelnemer een langere periode op de boerderij werkt, zal hij na verloop van tijd vaak zelfstandiger kunnen werken. De boer moet niet steeds opnieuw de taken toelichten, alles voortonen, bevelen uitdelen of de verrichte taken controleren. Continuïteit van de deelnemer kan dus bijdragen tot een efficiëntere werking van het bedrijf. Bovendien is er dan meer wederkerigheid, de boeren benoemen dit als een win-win situatie. De tijd die ze erin steken, krijgen ze terug in arbeidskracht, maar ook in vriendschap, voldoening en gezelschap. “Die jongen op het bedrijf hebben was voor ons stukken gemakkelijker. Hij had een zekere continuïteit, dus het werk hoefde niet altijd uitgelegd te worden. Als er dingen waren die hij alleen kon, zoals het tractorwerk, dan vergde dat voor ons geen inspanning. Maar bijvoorbeeld aardappelen sorteren deden we met twee, want dat deed hij niet graag. Dan moet hij kunnen praten om ondertussen dat werk te kunnen doen. Dus dan zoek je gezonde compensaties, dus dan was dat ook een win-win in zijn totaliteit. Dat is mij intussen zeer duidelijk, in die context bij een win-win lukt er heel veel. Dan kan je voor elkaar heel veel opbrengen.” (Gesprek 1) Bij een time-out project is dit echter niet evident, een intensieve begeleiding zal niet resulteren in een langdurig hoog rendement, gezien de korte periode dat de deelnemer op de boerderij ingeschakeld is. Een aantal boeren geven bovendien aan dat de impact op het bedrijf het grootste is bij een time-out. Het werk op de boerderij moet dan immers volledig afgestemd en aangepast worden aan de deelnemer. “Een time-out is een korte periode zeer intens zowel voor mij als voor de jongere, zeker wat betreft de tijdsbesteding, niet op emotioneel vlak. ’s Avonds om zes uur is hij weg, maar ’s morgens om negen uur is hij er terug. Je moet je afvragen: wat zullen we vandaag doen? Je moet zorgen dat de deelnemer verschillende taken gedaan heeft in die ene week, anders is het afstompend. Bijvoorbeeld je kan niet een ganse week sla snijden. Je moet voor wat afwisseling zorgen. Eens in het hooi werken, dan eens in de varkensstal…” (Gesprek 5) Onder de geïnterviewden zijn er slechts twee gezinnen die resoluut kiezen voor time-out. De andere gezinnen geven aan dat binnen hun gezin en bedrijf het niet mogelijk is om voortdurend time-outs te begeleiden. Ze verkiezen deelnemers die beter geïntegreerd zijn in het bedrijf, die weten wat ze moeten doen en wat van hen verwacht wordt. “Wanneer die jongen in time-out hier was, was het moeilijker om mijn huishouden te regelen. Ik kon niet zeggen: ik ga ondertussen eens schuren. Je moet er constant mee bezig zijn, het is begeleid werken voor iets hé. Maar voor een week is dat geen enkel probleem, maar mocht het een maand zijn, dat zou moeilijker zijn. Dat zou niet lukken ook. Want bijvoorbeeld tijdens het aardbeienseizoen is het zo dat wij ongeveer drie maand lang van ’s morgens tot ’s avonds op het land zitten.” (Gesprek 6)
78
6 Discussie en conclusie De centrale onderzoeksvraag van dit onderzoek peilt naar de invloed van het opnemen van de zorg op het gezin binnen de zorgboerderij. Aangezien het een belevingsonderzoek betreft, worden enkel elementen aangehaald die door de gezinnen zelf benoemd worden. Binnen dit onderzoek bestuderen we de interactie tussen de actoren gezin en deelnemer (‘probleemjongere’) binnen de maatschappij. Uit de analyse blijkt dat de ‘invloed op het gezin’ een complex gegeven is. De negen diepte-interviews met de zorgboeren leiden tot uiteenlopende componenten die allen samen de mogelijke invloeden van het opnemen van de zorg op het gezin weergeven. Er komen een aantal gemeenschappelijke elementen naar voor, die weliswaar telkens op een unieke manier worden ingevuld. Uit de interviews halen we een aantal grotere lijnen, hoewel we weten dat dit een vereenvoudiging van de werkelijkheid is en indruist tegen de diversiteit aan antwoorden. Bovendien omvat het narratief onderzoek slechts een beperkt aantal diepte-interviews. Vandaar dat nuanceren van de resultaten wenselijk is. De conclusies zijn enkel geldig binnen de steekproef; verder onderzoek is nodig om de bevindingen al dan niet te kunnen veralgemenen. De resultaten mogen bovendien niet getransponeerd worden naar de zorgboerderijen die andere doelgroepen opvangen. Toch kunnen er een aantal algemene zaken vastgesteld worden. In dit hoofdstuk bespreken we de verworven inzichten uit het onderzoek en koppelen we deze terug naar de gehanteerde theoretische kaders uit de literatuur. De vergelijking van onze resultaten met andere onderzoeken gebeurt slechts in geringe mate. Het perspectief van het boerderijgezin is immers een nieuwe invalshoek binnen het onderzoeksdomein van de zorgboerderij die verder dient uitgewerkt te worden. Veel bevindingen zoals het stellen van grenzen en de positieve invloed op de eigen kinderen worden in de literatuur rond zorgboerderijen kort aangehaald, maar niet uitgewerkt. Er is daarnaast, zover de literatuurstudie reikt, geen belevingsonderzoek naar deze elementen gebeurd. Uit de gesprekken is een rode draad gedestilleerd (fig. 6), in hoofdstuk 5 werd deze uitgebreid toegelicht. Het schema kan dienst doen als basisschema voor verder onderzoek rond de werking van zorg op de zorgboerderij en de invloed van stigma’s op andere doelgroepen. Verder onderzoek moet echter uitwijzen of het schema ook van toepassing is op andere types van zorg binnen de zorgboerderij.
6.1 De zorgboerderij als onderdeel van community care De zorgboerderij als zorgvorm kadert binnen de ontwikkelingen van vermaatschappelijking en community care. De zorgboerderij kan immers omschreven worden als ‘zorg in de samenleving door de samenleving’. Binnen initiatieven van community care zijn er verschillende actoren betrokken, namelijk de formele en informele zorgverleners, de maatschappij en de deelnemer (Bauduin, 2001; Plemper & Van Vliet, 2003). Ook binnen de zorgboerderij zijn deze vier actoren aanwezig. Ten eerste beschouwen we de betrokken instelling en eventueel andere voorzieningen die de jongeren opvolgen als formele zorg (‘caring about’) (Bulmer in Yip, 2000). Ten tweede behoort de zorgboerderij tot het informele zorgcircuit, de boeren nemen vrijwillig de zorg op voor de jongeren
79
(caring for) (Bulmer in Yip, 2000). De zorgboerderij vormt een aanvulling op het traditionele hulpverleningscircuit omdat zij de jongeren uit de beslotenheid van de instelling haalt om een zinvolle dagbesteding aan te bieden. De zorgboerderij kan tevens gezien worden als een ‘gastvrije’ ruimte waar ‘gewone mensen’ de jongeren die niet beantwoorden aan de ‘norm’ leren kennen (Kal, 2000). De boer vertrekt immers vanuit de mogelijkheden en kwaliteiten van de deelnemer (Cox & Van Daal, 2004); er wordt gedacht en gehandeld vanuit het individu (Raad voor Volksgezondheid, 2002). Ten derde is er naast het formele en informele zorgcircuit ook de maatschappij, als context waarin de zorg plaatsvindt. Tot slot is ook de jongere een belangrijke speler in het proces van vermaatschappelijking, hij moet zelf ook zijn verantwoordelijkheid opnemen in zijn reintegratieproces. Wat de invloed van de zorgboerderij op de integratie van de jongere is, is door ons echter niet onderzocht. We kunnen alleen vaststellen dat in de meeste gevallen de deelnemer goed geïntegreerd is op de boerderij en soms ook in het boerderijgezin.
6.2 Invloeden Binnen de literatuur is weinig informatie beschikbaar die de invloed van de zorg nagaat op het gezin van de zorgboer, de focus ligt overwegend op de invloed op de deelnemer. Ook het perspectief van de zorgboer en zijn gezin komen slechts in beperkte mate aan bod. Dit onderzoek kan fungeren als aanzet tot het verder onderzoeken van het perspectief van het zorgboerderijgezin. Onderzoek op elk van de besproken terreinen binnen dit onderzoek is noodzakelijk om een beter zicht te krijgen op de zorgboer en zijn gezin. Het exploreren van de invalshoek van het gezin is nuttig om adequate ondersteuning te bieden in functie van het leefbaar houden van de zorg, maar ook om de mogelijkheden van de zorgboerderij optimaal te benutten. Om de invloed op het gezin te kunnen inschatten is het belangrijk om de beleving van de gezinsleden te kennen. In ons onderzoek wordt de invloed op het gezin daarom opgesplitst in een algemeen deel over het gezin en vervolgens in een deel over de zorgboer en één over de kinderen van het gezin.
6.2.1 Invloed op het gezin Uit de steekproef blijkt dat de betrokken gezinnen heel divers zijn, wat inhoudt dat de invloed op het gezin ook verschillend is. We delen de invloed op het gezin op in drie stukken, namelijk ‘invloedsfactoren’, ‘zorg’ en ‘waardering’. We bespreken hier kort de verworven inzichten. Bij aanvang van het zorgproject zijn er vier factoren waarneembaar die de invloed op het gezin meebepalen. 1. De ‘kenmerken van het gezin’ zijn zeer bepalend voor het verloop van het zorgproject. Zo hebben de gezinnen binnen de steekproef een specifieke levenshouding waarin waarden zoals altruïsme, respect, verdraagzaamheid en open staan voor anderen een belangrijke plaats innemen. Ook een grote draagkracht en een realistische ingesteldheid blijken essentieel te zijn om de zorg op lange termijn leefbaar te houden.
80
2. Onder het aspect ‘vorm van de zorg’ verstaan we de taken die het gezin vervult om de deelnemer te begeleiden en op te vangen. Deze taken verschillen naargelang de deelnemer en de frequentie waarmee de jongere naar de boerderij komt, bijvoorbeeld dagopvang of residentiële opvang. 3. De ‘kenmerken van de deelnemer’ omvatten onder andere het gedrag en karakter van de deelnemer, dit is bepalend voor de invloed op het gezin en de ervaren belasting. 4. Ten slotte is de ‘ondersteuning van het gezin’ door zijn breder sociaal netwerk en de betrokken institutionele voorziening cruciaal. Het goede verloop van een zorgproject wordt voor een groot deel bepaald door de kwaliteit van de relatie die het gezin heeft met de deelnemer en met de betrokken voorziening. Daarnaast zijn grenzen leren stellen ter bescherming van het gezin en diens privacy zeer belangrijk. Uit de gesprekken blijkt dat deze twee elementen niet steeds even gemakkelijk verworven worden. In situaties waar iets fout loopt op deze twee vlakken heeft dit een grote (negatieve) impact op de beleving en belasting van het gezin. De mate waarin het gezin de zorgsituatie als belastend ervaart, wordt bepaald door een complex samenspel van factoren zoals de motivatie, draagkracht van het gezin, de termijn van de zorg, de mate waarin het gezin ondersteund wordt, de deelnemer en zijn motivatie, gedrag en problematiek… Doorheen de gesprekken werd duidelijk dat de invloed op het dagelijkse functioneren van het gezin het grootst is wanneer het een time-out project betreft en de deelnemer blijft overnachten. De emotionele impact op het gezin daarentegen is het meest ingrijpend wanneer er een intense band is tussen het gezin en de deelnemer en hij voor een langere periode naar de boerderij komt. In tegenstelling tot de ontwikkelingen binnen het onderzoeksdomein mantelzorg (Tjadens & Duijnstee, 1999; Timmermans, De Boer & Iedema, 2005), is er weinig reden om de invloed op het gezin te problematiseren. De meeste gezinnen beoordelen de belasting als positief, slechts in enkele gevallen wordt een zorgproject stopgezet. De zorgboerderij staat in het teken van de deelnemer, binnen het zorgproject worden voor hem een aantal doelstellingen beoogd. Uit onderzoek van onder andere Hassink et al. (2007) blijkt daarenboven dat de zorgboerderij ook de levenskwaliteit van het boerderijgezin verhoogt. Binnen ons onderzoek wordt dit bevestigd, maar wij stellen onze conclusie iets scherper, namelijk dat de ervaringen op de boerderij bijdragen tot het verhogen van de zinvolheid en de waardering van het leven. Het reflecteren van de gezinnen over de vele ervaringen beschouwen we als levensverbredend omdat het hun mens- en maatschappijvisie verruimt en zelfs maatschappijkritiek mogelijk wordt. Als belangrijkste element gaven de gezinnen aan nu meer begrip te hebben voor kwetsbare mensen. Door de vaak harde confrontatie met de leefwereld van de jongeren hebben ze geleerd om verder te kijken dan het ‘stigma’ van de deelnemer. Jongeren in een problematische opvoedingssituatie en instellingskinderen worden immers vaak gestigmatiseerd. Achter het gedrag van sociale verwerping en stigmatisering schuilt een beeldvorming30 van de samenleving op probleemjongeren (De Rick et
30
De specifieke beeldvorming van deze doelgroep is niet onderzocht.
81
al., 2003). Dit stigma blijft een sterke negatieve kracht in alle sociale relaties die deze groep aangaat (Corrigan & Watson, 2002; Link et al., 2001; Byrne, 2000). Het feit dat men die jongeren steeds een stigma op kleeft, zorgt er bovendien voor dat zij een laag zelfbeeld ontwikkelen. Sociale verwerping kan tevens een bron van stress zijn voor de gestigmatiseerde. Uit ons onderzoek blijkt duidelijk dat de zorgboerderij als initiatief juist haaks staat op het proces van stigmatisering. De kracht van het concept ‘zorgboerderij’ zit juist in het deconstrueren van het stigma door het gedrag en de persoon als twee afzonderlijke zaken te bekijken. Ze zien de deelnemer als een persoon die in wezen goed is, zijn gedrag daarentegen wordt mee veroorzaakt door wat hij heeft meegemaakt in zijn leven. Taylor & Bogdan (1989) benoemen dit als ‘acceptance relationships’; het gezin staat voor de deelnemer open en neemt een onvoorwaardelijke en onbevooroordeelde houding aan. We kunnen vervolgens stellen dat de zorgboerderij een omgeving is waar aan anti-stigmatisering wordt gedaan via de contactstrategie (Corrigan et al., 2001; Couture & Penn, 2003; Kwekkeboom, 2001). De gezinsleden en de omgeving van de boerderij maken kennis met de gelabelde. Na verloop van tijd verdwijnt het label en is er plaats voor ‘acceptance’. Voor even is de deelnemer zelfs zijn label van ‘patiënt/cliënt’ kwijt doordat de zorgboerderij los staat van de formele hulpverlening. Hij wordt als een gelijkwaardige burger beschouwd en behandeld. Toch moeten we stellen dat, net zoals bij de situatie in Geel (Roosens & Van De Walle, 2007), het onderscheid tussen de zorgboer als ‘normaal’ en zijn deelnemer als ‘abnormaal’ nooit volledig verdwijnt. De zorgboeren geven ook aan dat een buitenstaander aan die jongeren kan zien dat ze ‘anders’ zijn, wat niet noodzakelijk wil zeggen dat ze problemen opleveren. Ook na het zorgproject blijven de jongeren bepaalde beperkingen hebben, met dat verschil dat de jongeren op de boerderij geaccepteerd worden voor wie ze zijn. Het is bovendien de boer die steeds baas blijft en de verantwoordelijkheid voor de deelnemer draagt. Het onderscheid tussen ‘normaal’ en ‘abnormaal’ staat aanvaarding echter niet in de weg, integendeel, de gezinnen zijn juist bereid om veel meer van de deelnemers te verdragen net omwille van hun problematiek en achtergrond. In de omgang met de jongeren wordt bovendien rekening gehouden met hoe deze doelgroep is en het feit dat ze niet functioneren zoals andere jongeren van hun leeftijd. Als aandachtspunten voor het gezin sluiten wij ons deels aan bij de bevindingen van Hassink et al. (2007) die opmerken dat het behoud van privacy, werkdruk en planning, vakantie en vrije dagen aandachtspunten blijven. Wij leggen onze klemtoon echter anders, als aandachtspunten formuleren wij het stellen van grenzen, het bewaken van een goede afstand-nabijheid relatie en het onderhouden van een vruchtbare samenwerkingsrelatie met de betrokken instelling. Algemeen kan gesteld worden dat alle betrokken gezinnen in staat waren om op een volwassen manier de zorgboerderij draaiende te houden. Doorheen de verschillende zorgprojecten leert het gezin steeds bij en worden negatieve ervaringen omgebogen tot leerpunten voor de toekomst. De gezinnen slagen er zelfs in de nodige grenzen te stellen en een goede verhouding afstand en nabijheid te bekomen. Op die manier is het vooral het plezier en voldoening die de bovenhand halen, wat een positieve invloed heeft op het verloop van de zorg. Ook de kinderen worden aangespoord om dezelfde houding aan te nemen.
82
6.2.2 Invloed op de kinderen De kinderen maken essentieel deel uit van de zorgboerderij, ze werken immers mee aan de integratie van de persoon op de boerderij. De mate waarin zij hiertoe bijdragen kan echter verschillen. De zorgboeren beschouwen de zorgboerderij als een ‘leerschool’ voor hun kinderen die op vele vlakken levensverbredend werkt. De contacten met de deelnemers zetten de kinderen aan tot reflecteren over de eigen situatie. Ze komen vervolgens tot de conclusie dat ze zelf in een geprivilegieerde positie verkeren en ze gaan deze vervolgens meer waarderen. Daarenboven ontwikkelen de kinderen in bepaalde gevallen een warme, duurzame relatie met de deelnemer. Dit alles bevestigt de conclusie van een So Far onderzoek dat concludeert dat de zorgboerderij verrijkend kan zijn voor de opvoeding van de kinderen van het gezin (Goris & Dessein, 2007).
6.2.3 Invloed op de deelnemer Wij hebben ervoor gekozen om binnen onze steekproef alleen boerderijen te selecteren die werken met ‘jongeren in problemen’. Deze jongeren worden gekenmerkt door een verscheidenheid aan problemen, vaak hebben ze al een lange instellingscarrière achter de rug. Op de boerderij komen zij terecht in een situatie die niet lijkt op hun gewone omgeving, maar net daarom interessant is om nieuw gedrag uit te lokken. Onderzoekers geven aan dat, voor diegenen die een vruchtbare periode op de boerderij doorlopen, de meerwaarde zich kan situeren op zowel sociaal als mentaal als fysiek vlak (De Vries, Verheij & Groenewegen, 2000; Gezondheidsraad & RMNO, 2004; Kieft & Hassink, 2004; Elings et al., 2005; Sempik & Aldridge, 2006; Hassink et al, 2007). De literatuur wijst vooral op het gezondmakende van de natuur en de voordelen van het werken op de boerderij zoals het rustgevende karakter en de mogelijkheid om via de activiteiten aan zelfvertrouwen te winnen. Binnen ons onderzoek bevestigen wij dergelijke conclusies omtrent deze korte termijn effecten. Vanuit onze interesse voor de sociale aspecten van de boerderij, zijn wij ook de invloed op de problematiek van de jongere en zijn gedrag gaan bevragen. Uit de gesprekken leiden wij af dat de zorgboerderij, zoals onderzoekers suggereren, effectief een waardevolle bijdrage kan leveren voor deze jongeren, maar dat ze nooit een oplossing kan bieden voor de problemen van de jongeren. De boeren beschouwen dit ook niet als hun bevoegdheid. De gezinnen kennen de zorgboerderij eerder een voorbeeldfunctie toe, ze willen de jongeren tonen dat er ook andere gezinnen zijn dan datgene zij kennen en dat, mits hard werken, zij kunnen bouwen aan hun toekomstperspectieven. De invloed op de jongere beschouwen wij dan ook, voor een deel, als levensverbredend. Verder blijkt dat de zorgboerderij voor de deelnemers een nieuwe start kan betekenen, eens weg zijn uit het milieu van de instelling kan als bevrijdend ervaren worden. Vooral het niet-stigmatiserende klimaat op de boerderij is hierbij belangrijk; de jongere wordt niet steeds aangesproken op zijn verleden en hij mag op de boerderij zichzelf zijn. De deelnemer krijgt zo de mogelijkheid om een andere rol in te nemen dan louter die van ‘probleemjongere’, het loskomen van dat etiket zet hem aan dingen te bereiken die hij daarvoor niet voor mogelijk hield.
83
De effectieve invloed op de jongere en zijn perspectief zijn binnen dit onderzoek niet bevraagd, ook de invloed op lange termijn moet verder geanalyseerd worden. We dienen onze resultaten dus te nuanceren.
6.2.4 Invloed op de boerderij De boerderij is de context waarbinnen zorg verleend wordt, het is dan ook logisch dat de impact ook daar voelbaar is. Om een zorgboerderij te starten moeten onder andere een aantal administratieve taken en aanpassingen in het bedrijf verricht worden (Hassink, 2006; Maertens & Speecke, 2002; Goris et al., 2007). Verder mag omschakeling naar een zorgboerderij niet onbezonnen gebeuren. De komst van de deelnemer betekent voor het bedrijf immers geen extra arbeidskracht, integendeel, de begeleiding van de deelnemer is immers tijdsintensief. Het is daarenboven belangrijk dat de activiteiten aansluiten bij de mogelijkheden van de deelnemer (Hassink, 2006; Goris et al., 2007; Maertens & Speecke, 2002). Om de zorg op lange termijn leefbaar te houden is het belangrijk dat er een goede planning is en er toch een zekere win-win situatie gecreëerd wordt zodat het zorgproject voor alle partijen als ‘verrijkend’ ervaren wordt. Onze resultaten bevestigen de literatuur.
6.3 Beperkingen van het onderzoek en verdere aanbevelingen Binnen dit onderzoek wordt via een beperkt aantal gesprekken een antwoord geboden op de centrale onderzoeksvraag. We moeten er rekening mee houden dat bij het selecteren van de adressen gezocht werd naar gezinnen die zo representatief morgelijk zijn voor de totale populatie, uitzonderlijke gevallen werden niet geïncludeerd. Aangezien we ons bevinden op een relatief nieuw onderzoeksterrein kunnen nog vele elementen van de ‘invloed van het opnemen van de zorg op het gezin binnen de zorgboerderij’ bestudeerd worden. •
Het bevragen van de perspectieven van de gezinsleden (partner en kinderen) en van de deelnemer is noodzakelijk om een genuanceerd beeld van de invloed op het gezin te bekomen. Dit onderzoek geeft enkel de visie van de zorgboer weer.
•
Veldobservaties binnen het gezin zijn een interessante bron van informatie om na te gaan hoe de invloed op het gezin zich in de praktijk vertaalt. Zo kan nagegaan worden in hoeverre de beleving van de zorgboer en zijn gezin correspondeert met de waarnemingen van de onderzoeker.
•
Alle componenten van het door ons samengestelde schema (fig. 6) kunnen tevens verder uitgewerkt worden. Zo kunnen onderzoekers onder andere nagaan hoe een samenwerkingsrelatie tussen het gezin en de deelnemer tot stand komt en zich verder ontwikkelt.
•
We gingen enkel de invloed na op gezinnen die jongeren opvangen, verder onderzoek kan de invloed op het gezin nagaan bij andere doelgroepen zoals drugsverslaafden en
84
dementerenden. De door ons opgestelde componenten van het basisschema kunnen bij deze groepen getoetst worden. •
Het verschil in invloed tussen de verschillende vormen van zorg, zoals dagopvang en opvang waarbij de jongere 24 uur op 24 op de boerderij aanwezig is, vormen tevens een interessante onderzoekspiste.
•
Vergelijken van de invloed van het opnemen van de zorg op de zorgboerderij met de impact die het opnemen van zorg heeft op het gezin in aanpalende zorgvormen (zoals mantelzorg en pleegzorg) behoort ook tot de opties voor toekomstig onderzoek op dit vlak.
•
We wijzen tevens op het belang om naast de korte termijn effecten van de invloed op het gezin ook de effecten op lange termijn te bestuderen. Er kan onder andere nagegaan worden of de invloed op het gezin wijzigt naarmate een gezin langere tijd zorg verstrekt op hun boerderij.
6.4 Conclusie Dit onderzoek geeft een realistisch beeld van de invloed van het opnemen van de zorg op het gezin binnen de zorgboerderij. Het werd duidelijk dat de zorgboerderij niet mag geïdealiseerd worden, de zorg vergt immers veel van de zorgboer en zijn gezin. Doorheen hun verhalen tonen de zorgboeren aan dat er desalniettemin met de zorgboerderij veel bereikt kan worden en dat dit niet ten koste van het gezin hoeft te zijn. In tegendeel, de ervaringen die samenhangen met de zorgboerderij kunnen op vele vlakken een verruiming betekenen voor het gezin. De zorgboerderij heeft niet tot doel de problemen van de doelgroep op te lossen, maar de zorgboeren koesteren deze ambitie ook niet. De meerwaarde van de zorgboerderij zit vaak in korte termijn effecten. Zo is de zorgboerderij een plaats waar de jongeren voor even hun ‘stigma’ kwijt zijn. Het gezin staat open voor de jongeren en aanvaardt ze zoals ze zijn. Het feit dat de constructie tussen ‘normaal’ en ‘abnormaal’ niet doorbroken wordt, staat dit niet in de weg. In tegendeel, het gedrag van de jongeren wordt gekaderd binnen een bredere context. De zorgboeren slagen erin de persoon los te koppelen van zijn probleem, waardoor de jongere niet meer vereenzelvigd wordt met zijn label. Het is net in dergelijke zaken dat de kracht van de zorgboerderij schuil gaat. Om de zorgboerderij als waardevol concept niet te versmachten is het belangrijk dat de gezinnen voldoende ondersteund worden door de betrokken instellingen. Daarenboven is het essentieel dat enkel geschikte kandidaten, zowel wat betreft boerderijgezinnen als deelnemers, in aanmerking komen voor een zorgproject. Ook het matchen van de deelnemer aan een passend gezin is noodzakelijk. We concluderen dat de zorgboerderij een meerwaarde kan bieden aan jongeren in problemen, het zou goed zijn mochten meer jongeren kunnen deelnemen aan dergelijke projecten. Op momenten waarop zij het moeilijk hebben, kan de zorgboerderij voor hen van betekenis zijn en een verschil maken.
85
Bronnen Bachrach, L.L. (1996). Deinstitutionalisation: promises, problems and prospects. In Knudsen, H. C. & Thornicroft, G. (Eds.). Mental health service evaluation (pp. 3-18) . Cambridge: Cambridge Universtiy Press. Bauduin, D. (2001). Het goede voor de cliënt. Ethische aspecten van vermaatschappelijking in de geestelijke gezondheidszorg. Utrecht: Trimbos-instituut. Bauduin, D. & Kal, D. (2000). Vermaatschappelijking van de zorg. In Graste, J. & Beudain, D. (Eds.). Waardevol werk. Ethiek in de geestelijke gezondheidszorg (pp. 260-275). Assen: van Gorcum. Bauduin, D., McCulloch, A., Liégeois, A. (2002). Good care in the community: Ethical aspects of deinstitutionalisation in mental health care. Utrecht: Trimbos-instituut. Bertaux, D. & Kohli M. (1984). The Life Story Approach: A Continental View. Anunual Review of Sociology, 10, 215-237. Billiet, J. & Waege, H. (2006). Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Antwerpen: De Boeck. Bogdan, R. & Biklen, S.K. (1998). Qualitative Research for Education. An introduction to theory and methods. Boston: Allyn & Bacon. Bogdan, R. & Taylor, S. (1987). Towards a sociology of acceptance: the other side of the study of deviance. Social policy, 8(2), 34-39. Brantlinger, E. (2005). Qualitative Studies in Special Education. Exceptional Children, 71(2), 195-208. Breyne, P-J. (2007). Even alle miserie vergeten. Geraadpleegd op 8 maart 2008, op (http://zeugekot.lmd.be/index.php?option=com_content&task=view&id=21&Itemid=18) Brockington, I., Hall, P. & Levings, J. (1993). The community’s tolerance of the mentally ill. British Journal of Psychiatry, 162, 93-99. Bruner, J. (2004). Life as a Narrative. Social Research, 71(3), 691-710. Byrne, P. (2000). Stigma of mental illness and ways of diminishing it. Advances in Psychiatric Treatment, 6, 65-72. Cochez, T. (2008, april 21). Chronische patiënten verwaardloosd. Psychiatrie luidt noodklok. De Morgen, pp. 10. Corrigan, P.W. (2004). Target-specific stigma change: a strategy for impacting mental illness stigma. Psychiatric Rehabilitation Journal, 28(2), 113-120.
86
Corrigan P.W., River, L.P., Lundin, R.K., Penn, D.L., Uphoff-Wasowski, K., Campion, J, Mathisen, J. et al. (2001). Three strategies for changing attributions about severe mental illness. Schizophrenia Bulletin, 27, 187-195. Corrigan, P.W. & Watson, A.C. (2002). The paradox of self-stigma and mental illness. American Psychological Association, 9(1), 35-53. COST. (2006), Proposal for a new COST Action. COST Action 866. Green Care in Agriculture. 164th CSO Meeting, 29-30 March. Couture S.M. & Penn, D.L. (2003). Interpersonal contact and the stigma of mental illness: a review of the literature. Journal of Mental Health, 12(3), 291-305. Cox, S. & Van Daal, P. (2004). Vermaatschappelijking van de zorg. Brabant: Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant. Crisp, A., Gelder, M., Goddard, E. & Meltzer, H. (2005). Stigmatization of people with mental illnesses: a follow-up study within the Changing Minds campaign of the Royal College of Psychiatrists. World Psychiatry, 4(2), 106-113. Crisp, A., Gelder, M., Rix, S., Meltzer, H.I. & Rowlands, O.J. (2000). Stigmatisation of people with mental illnesses. World Psychiatry,177, 4-7. Dankers, T. & Wilken, J.P. (2005). ‘Aan het werk’. Mogelijkheden voor arbeidsintegratie van mensen met een verstandelijke handicap. Utrecht: Hogeschool van Utrecht. Dedry, A. (Ed.) (2003). Groene Zorg heeft een punt. Morgen krijgt ze haar steunpunt. Wat moet er nog bij? Leuven: Steunpunt Groene Zorg. De Goei, L., Plooy, A. & Van Weeghel, J. (2006). Ben ik goed in beeld? Handreiking voor de bestrijding van stigma en discriminatie wegens een psychische handicap. Utrecht: Trimbos-instituut. De Meyer, K. (2007, 10-11 november). Saskia Benus geeft job op om zorgboerderij te starten voor jongeren met mentale beperking. ‘Werken maakt hen gelukkig’. Nieuwsblad, pp. 6-7. De Rick, K., Loosveldt, G., Van Audenhove, Ch. & Lammertyn, F. (2003). De vermaatschappelijking van de geestelijke gezondheidszorg. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven, Lucas. Dessein, J. & Nevens, F. (2005). Triestig en blij. Beroepstrots bij Vlaamse land- en tuinbouwers. (No. 21). Gontrode: Steunpunt Duurzame Landbouw. De Vries, S., Verheije, A. & Groenewegen, P. (2000). Natuur en gezondheid. Een verkennend onderzoek naar de relatie tussen volksgezondheid en groen in de leefomgeving. Mens & Maatschappij, 75( 4), 320-339.
87
Dinos, S., Stevens, S., Serfaty, M., Weich, S. & King, M. (2004). Stigma: the feelings and experiences of 46 people with mental illness. British Journal of Psychiatry, 184, 176-181. Elings, M. (2004). Boer, zorg dat je boer blijft! Een onderzoek naar de specifieke waarden van een bedrijfsmatige zorgboerderij. (Rapport 194b) Wageningen: Wetenschapswinkel Wageningen UR. Elings, M., Van Erp, N. & Van Hoof, F. (2005). De waarde van zorgboerderijen voor mensen met en psychiatrische of verslavingsachtergrond. Voorstudie en aanzet tot een onderzoeksprogramma. (Rapport 97). Wageningen: Plant Research International. Estroff, S.E., Penn, D.L. & Toporek, J.R. (2004). From stigma to discrimination: an analysis of community efforts to reduce the negative consequences of having a psychiatric disorder and label. Schizophrenia Bulletin, 30(3), 493-509. Fink, P.J. & Tasman, A. (1992). Stigma and mental illness. Washington: American Psychiatric Press. Fjeldavli, E. (2006). The lay beliefs about Farming for health. In J. Hassink & M. Van Dijk (Eds.), Farming for health. Green-Care farming across Europe and the USA (pp. 73-90). Dordrecht: Springer. Gezondheidsraad en RMNO (2004). Natuur en gezondheid: invloed van natuur op sociaal, psychisch en lichamelijk welbevinden. (no. 2004/09; RMNO nr. A02a). Den Haag: Gezondheidsraad en RMNO. Glaser, B. G. (1998). Doing Grounded Theory: issues and discussions. Mill Valley: Sociology press. Goffman, E. (1963). Stigma: notes on the management of spoiled identity. Englewood Cliffs, N.J.: Prentice-Hall, Inc. Goris, K. & Dessein, J. (2007). Social farming in Flanders and Belgium. State of the art – “So Far” project. Goris, K. & Weckhuysen, H. (2006). Farming for health – the situation in Flanders. In J. Hassink & M. Van Dijk (Eds.), Farming for health. Green-Care farming across Europe and the USA (pp. 181192). Dordrecht: Springer. Goris, K., Weckhuysen, H. & Dedry, A. (2007). Evaluatierapport Steunpunt Groene Zorg 2004-2006. Haghighat, R. (2001). A unitary theory of stigmatisation. Pursuit of self-interest and routes tot destigmatisation. Britisch Journal of Psychiatry, 178, 207-215. Hassink, J. (2006) Handbouw landbouw en zorg. Barneveld: Landelijk Steunpunt voor Landbouw en Zorg.
88
Hassink, J. (2007). Proposal for monitoring system social farms. In Farming for Health (2007). Actions of the CoP FFH (pp. 6-7). Congress Farming for Health 6-9 november 2007. Gent. Hassink, J., Elings, M., Ferwerda, R. & Rommers, J. (2007). Meerwaarde Landbouw en Zorg. Rapport van het onderzoeksprogramma ‘systeeminnovatie Multifunctionele bedrijfssystemen’. Wageningen: Plant Research International. Hassink, J. & Ketelaars, D. (2003). De bodem onder de zorgboerderij. Naar een onderbouwing van de heilzame eigenschappen van een zorgboerderij. Wageningen: Plant Research International. Hassink, J. & Trip, G. (2000). Landbouw en zorg loont. Bedrijfseconomische analyse van verschillende bedrijfsopzetten voor zorgboerderijen. (Rapport 160). Wageningen: Wetenschapswinkel Wageningen UR. Haugan, L., Nyland, R., Fjeldavli, E., Meistad, T. & Braastad, B.O. (2006). Green care in Norway. Farms as a resource of the educational, health and social sector. In J. Hassink & M. Van Dijk (Eds.), Farming for health. Green-Care farming across Europe and the USA (pp. 109-126). Dordrecht: Springer. Heatherton, T.F., Kleck, R.E., Hebl, M.R & Hull, J.G. (Eds.). (2000). The social psychology of stigma. New York: The Guilford Press. Hortulanus, R., Machielse A. & Meeuwesen, L. (2003). Sociaal isolement: een studie over sociale contacten en sociaal isolement in Nederland. 's-Gravenhage : Elsevier overheid. Kal, D. (2001). Kwartiermaken: werken aan ruimte voor mensen met een psychiatrische achtergrond. Amsterdam/Baarn: Boom. Karmel, M. (1969). Total institution and self-mortification. Journal of health and social behavior. 10(2), 134-141. Ketelaars, D. (2003). Hoezo, een bedrijfsmatige zorgboerderij? Een conceptuele verkenning. (Rapport 194a). Wageningen: Plant Research International. Ketelaars, D., Van Erp, N. & Hassink, J. (2002). Landbouw en zorg in beeld. Blik op heden en toekomst. (No. 50). Wageningen: Plant Research International. Kieft, E. & Hassink, J. (2004). “Noem het maar gewoon ‘medicijn’”. De betekenis van wijktuinen voor het welbevinden van stadsbewoners in Amsterdam. NIDO programma ‘Landbouw en groen voor een gezonde samenleving’: een verkennend onderzoek. (PRI Rapport 85). Wageningen: Plant Research International. Koops, H. & Kwekkeboom, M.H. (2005). Vermaatschappelijking in de zorg. Ervaringen en verwachtingen van aanbieders en gebruikers in vijf gemeenten. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
89
Kuiijten, A.M.P. (2005). Landbouw en jeugdzorg: een nieuwe combinatie in Zuid-Holland? Een verkenning naar de mogelijkheden voor het plaatsen van jongeren op zorgboerderijen. Haarlem: LTO Noord Projecten. Kwekkeboom, M.H. (2001). Zo gewoon mogelijk. Een onderzoek naar draagvlak en draagkracht voor de vermaatschappelijking in de geestelijke gezondheidszorg. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Lamb, H.R. & Bachrach, L.L. (2001). Some perspectives on deinstitutionalization. Psychiatric services, 52(8), 1039-1045. Link, B. G. & Phelan, J.C. (2001). Conceptualizing Stigma. Annual Review of Sociology, 27, 363-385. Link, B.G., Struening, E.L., Neese-Todd, S., Asmussen, S., Phelan, J.C. (2001). Stigma as a barrier tot recovery. The consequences of stigma for the self-esteem of people with mental illness. Psychiatric Services, 52(12), 1621-1626. Lutfiyya, Z.M., Rogan, P. & Shoultz, B. (1988). Supported employment: a conceptual overview. New York: Center on Human Policy, Research and Training Center on Community Integration. Maertens, G., Franssen, A. & De Neve, P. (2003). Opstarten van experimentele plaatsen op zorgboerderijen in Vlaanderen. Gent: De Sleutel. Maertens, G & Speecke, W. (2002). De Sleutel: De haalbaarheid van zorgboerderijen in Vlaanderen. Merelbeke: De Sleutel. Mertens, E. (2004). Participatie en betrokkenheid in een ontmoetingshuis voor patiënten met ernstige en langdurige psychische problemen. Scriptie. Leuven: Katholieke universiteit Leuven, Lucas. Michels, G. (2008). Een effectiviteitsonderzoek naar de Onthemende Tochten van Oikoten. Scriptie. Brussel: Vrije universiteit Brussel. OECD. (2001). Multifunctionality: towards an analytical framework. Paris: OECD. Oikoten. (2008). Oikoten v.z.w. Geraadpleegd op 14 april 2008, op (http://www.oikoten.be) OPZ Geel. (2008). Algemeen. Geraadpleegd op 20 april 2008, op (http://www.opzgeel.be/nl/home/htm/intro.asp) OSBJ. (2006). Visietekst: Time-out in de Bijzondere Jeugdzorg. Brussel: Vzw Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg.
90
Overkamp, E. (2000). Instellingen nemen de wijk. Een analyse van het beleid inzake de deconcentratie van instellingen voor mensen met een verstandelijke handicap en zijn empirische effecten. Enschede: Universiteit van Twente. Penn, D.L., Komman, S., Mansfield, M. & Link, B.G. (1999). Dispelling the stigma of schizophrenia: II. The impact of information on dangerousness. Schizophrenia Bulletin, 25, 437-446. Plemper, E. & Van Vliet, K. (2003). Community care: de uitdaging voor Nederland. In RMO (2002). De handicap van de samenleving. Over mogelijkheden en beperkingen van community care (pp. 59-164). (No. 25). Den Haag: RMO. Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (2002). Samen leven in de samenleving. Community care en community living. (No. 02/09). Zoetemeer: De Longte Dordrecht. Relf, P.D. (2006). Theoretical models for research and program development in agriculture and health care. Avoiding random acts of research. In J. Hassink & M. Van Dijk (Eds.), Farming for health. Green-Care farming across Europe and the USA (pp.1-20). Dordrecht: Springer. RMO. (2002). De handicap van de samenleving. Over mogelijkheden en beperkingen van community care. (No.25). Den Haag: RMO. Roets, G., Ramboer, I., Verstraeten, De Maagd, M., Van Hove, G. & Vanderplasschen, W. (2005). Op zoek naar werk met mensen met psychische problemen. Verslag van een vooronderzoek in de provincie Oost-Vlaanderen. (Orthopedagogische Reeks, 22). Gent: Universiteit Gent. Roets, G., Van Hove, G., Vanderplasschen, W. & De Maagd, M. (2007). Witte Raven. Exploratie van succesverhalen van mensen met psychische problemen met betaald werk: Op zoek naar krijtlijnen voor recovery-georiënteerde trajectbegeleiding. (Orthopedagogische Reeks, 28). Gent: Universiteit Gent. Roose, R. (2006). De bijzondere jeugdzorg als opvoeder. Gent: Academia Press. Roosens, E. & Van De Walle, L. (2007). Geel revisited. After centuries of mental rehabilitation. Antwerpen-Apeldoorn: Garant. Schuyten, G. (2005). Modellen van empirisch onderzoek I. Gent: Universiteit Gent. Sempik, J. & Aldridge, J. (2006). Care farms and care gardens. Horticulture as therapy in the UK. In J. Hassink & M. Van Dijk (Eds.), Farming for health. Green-Care farming across Europe and the USA (pp. 147-161). Dordrecht: Springer. Shaver, S. & Fine, M. (1995). Social policy and personal life. Changes in state, family and community in the support of informal care. (No. 65 SPRC Discussion Paper December). Sydney: Social Policy Research Centre, University of New South Wales.
91
SST. (2007). Handboek Supported Employment (SEM). Methodiek en beleidsaanbevelingen. Gent: SST. Stinissen, L. (2008). Groene zorg, het helende ritme van de natuur. Puur, pp. 8. Taylor, S.J. & Bogdan, R. (1989). On accepting relationships between people with mental retardation and non-disabled people: towards an understanding of acceptance. Disability, Handicap & Society, 4(1), 21-36. Ten Have, P. (1999). Kwalitatieve onderzoeksmethoden: analyseprocedure. Universiteit van Amsterdam. Geraadpleegd op 26 maart 2008, op (http://www2.fmg.uva.nl/emca/AP.htm#De%20grounded%20theory%20benadering) Timmermans, J., De Boer, A. & Iedema, J. (2005). De mantelval. Over de dreigende overbelasting van de mantelzorger. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Tjadens, F. & Duijnstee, M. (1999). Visie op mantelzorg. Utrecht: NIZW. Van Der Ploeg, J.D. (1998) Over continuïteit en verandering: de constantes van agrarische ontwikkeling. Essay voor de verkenning “veranderende relaties tussen landbouw en maatschappij op weg naar 2015”. (NRLO-rapport 97/42). Wageningen: Landbouwuniversiteit. Van Riet, J. (2007). Groene jongens. Op de zorgboerderij telt iedereen mee. Weliswaar, 78, 41-42. Van Wel, T.F. (1994). Chronische psychiatrische patiënten en rehabilitatie. Voorstellen voor definities. Tijdschrift voor psychiatrie, 36, 64-69. Vlaamse regering (2005, 14 oktober). Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de toekenning van subsidies voor de zorg en activering van zorgvragers op land- of tuinbouwbedrijven met toepassing van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling. Wahl, O.F. (1999). Mental health consumers’ experience of stigma. Schizophrenia Bulletin, 25(3), 467478. Watson, A.C. & Corrigan, P.W. (2001). The impact of stigma on service access and participation. A guideline developed for the Behavioral Health Recovery Management project. Chicago: University of Chicago Center for Psychiatric Rehabilitation. WHO. (2005). Mental health: facing the challenges, building solutions. Copenhagen: WHO Regional Office for Europe. Wilken, J.P. (2004). Vermaatschappelijking: op weg naar community care. Studiedag VGU, Zeist. Wilken, J.P. (2005). Gemeenschapszorg. Community care als concept voor een leefbare samenleving voor iedereen. Utrecht: Hogeschool Utrecht.
92
Williams, K.D. & Govan, C.L. (2005). Reacting to ostracism: retaliation or reconciliation? In Abrams, D., Hogg, M.A. & Marques, J.M. (Eds.). The social psychology of inclusion and exclusion (pp.4762). New York: Psychology Press. Wolff, G., Pathare, S., Craig, T. & Leff, J. (1996). Public education for community care: a new approach. British Journal of Psychiatry, 168, 441-447. Yip, K. (2000). The community care movement in mental health services: implications for social work practice. International Social Work, 43 (1), 33-48.
93