Netwerkdag Nationale Landschappen
Investeren in de toekomst Het in 2011 opgerichte Servicenet Nationale Landschappen hield op 16 februari haar jaarlijkse netwerkdag in het provinciehuis te Utrecht. De circa 120 enthousiaste deelnemers – bestuurlijk, ambtelijk, publiek en privaat – luisterden naar inspirerende bijdragen van bestuursleden van Servicenet en betrokken deskundigen en discussieerden over de toekomst van de Nationale Landschappen. Hamvraag in de huidige context was: hoe komen we aan de benodigde financiële middelen voor beheer en ontwikkeling en kunnen we tegelijkertijd de kwaliteit van de landschappen behouden en zelfs versterken? Van energielandschap tot stadsmoestuin; over kansen en bedreigingen voor de Nationale Landschappen. Programma en bidbook Programmamanager Lennart Graaff opent het programma bij verstek van Bart Krol, voorzitter van Servicenet. Sinds de oprichting in september 2011 hebben zestien Nationale Landschappen zich bij Servicenet aangesloten omdat ze het belang van een gezamenlijke marketing en belangenbehartiging inzien. Het netwerk staat en er is een bidbook uitgebracht waarin het programma voor 2012 staat beschreven. Verdeel over drie thema’s zijn in totaal zes projecten opgenomen, die Servicenet in 2012 wil oppakken. Op deze netwerkdag wordt hiervoor de aftrap gegeven in de vorm van presentaties, workshops en discussie. Investeren in Nationale Landschappen Nu het Rijk zich terugtrekt, is het van belang dat de Nationale Landschappen hun krachten bundelen en nieuwe investeringsmogelijkheden en verdienmodellen onderzoeken en ontwikkelen. Volgens Walter Kooy, directeur van het Nationaal Groenfonds en lid van het Comité van Aanbeveling van Servicenet ‘is dat een stevige uitdaging in de huidige context met een uitstervende babyboomgeneratie. De jongere generaties bestaan voor het merendeel uit stadsmensen, waaronder veel allochtonen en zullen letterlijk en figuurlijk minder geld over hebben voor natuur en landschap.’ Om rendement uit je investeringen te kunnen halen moet allereerst het aanbod worden afgestemd op de vraag. Dat aanbod is momenteel erg versnipperd; er zijn teveel gebiedsaanduidingen en bijbehorende organisaties. Kooy stelt voor deze terug te brengen tot drie overzichtelijke categorieën: Nationale Parken, Nationale Landschappen en Werelderfgoed. De Nationale Landschappen moeten zich daarbinnen onderscheiden als het mooiste (spannendste, stilste, etc.) landschap van Nederland. Daarbij moeten ze streekgericht insteken; dus niet het Natuurmonumenten-, Staatsbosbeheer- of Provinciale Landschap-verhaal, maar het Drentsche AA- of het Groene Hart-verhaal. Volgens Kooy moet je blijven luisteren naar je klant en je blijven ontwikkelen, anders ga je onherroepelijk ten onder. ‘Zorg ook voor nieuwe economische dragers. Zo investeert het Nationaal Groenfonds momenteel in LED-lampen om wegen door natuurgebieden te verlichten. Voor de mens brengen zij licht in de duisternis, terwijl nachtdieren een gevoel van duisternis blijven ervaren.’
Nu komt een derde van het geld voor natuur en landschap uit subsidies, een derde uit donaties en nog een derde wordt door de markt gegenereerd. In de toekomst worden de subsidies teruggebracht tot zo’n 15 procent; uit giften en de markt moeten respectievelijk 40 en 45 procent voortkomen. Welke financiële arrangementen zijn hiervoor te bedenken? Kooy: ‘Ze moeten in elk geval aan een aantal voorwaarden voldoen: ze moeten streekgericht zijn, dus tastbaar en leuk, niet inspelen op een schuldgevoel, maar een positief gevoel geven en uiteraard inspelen op de vraag van de klant.’ Voorbeelden zijn uiteraard: streektoerisme en recreatie en het verkopen van streekproducten, maar ook de streekrekening zoals de Rabobank die al aanbiedt en de streekpolis, zoals een ziektekostenrekening van Natuurmonumenten. Naast de geijkte vormen van grondexploitatie zoals landbouw, houtkap, waterwinning en/of –berging en het al dan niet omstreden rood voor groen zijn er ook minder orthodoxe vormen denkbaar zoals ‘dood voor groen’, oftewel natuurbegraven, CO2-opslag en energiewinning uit biomassa of windmolens. Dat laatste kan ook door het combineren van asbestsanering met het aanbrengen van zonnepanelen op daken van boerenschuren. Meeliften op de geldstroom van een andere sector, zoals de zorg, is een andere mogelijkheid. Als nieuw te bouwen zorginstellingen een plek in het Nationale Landschap kunnen vinden, kan een deel van de inkomsten terugvloeien naar het beheer. Kooy pleit ervoor om begunstigers van de Nationale Landschappen tot mede-eigenaar te maken. ‘Laat een deel van het geld terugvloeien, bijvoorbeeld via belastingvoordelen. Immers: eigendom creëert draagvlak. Dat kan door het opzetten van een natuurinvesteringsfonds of een regionaal beheerfonds, waarbij een deel van de winst terugvloeit naar de particulier beleggers. Of kom tegemoet aan de behoefte van boeren aan oppervlaktevergroting door het opzetten van een boerencollectief dat gezamenlijk grond koopt. Of door het opzetten van een beheergrondbank. Boeren kunnen dan goedkoop grond pachten van de BV in ruil voor beheervormen die ten goede komen aan het landschap.Ondanks het sombere toekomstperspectief zijn er legio mogelijkheden om de verdiencapaciteit van het landschap op een creatieve manier aan te wenden. Aan de slag dus!’ Nationale Landschappen: de tussenstand Uit een vragenrondje langs vertegenwoordigers van de provincies blijkt dat het predicaat Nationaal Landschap in alle provincies wel gehandhaafd blijft. Beleidsmatig zijn ze in het algemeen goed verankerd in de structuurvisies. Wel zijn er zorgen over waar (in de toekomst) de benodigde gelden voor beheer en ontwikkeling vandaan moeten komen. Diverse aanwezigen laten weten geïnspireerd te zijn door de bijdrage van Hans Kooy. Presentatie bidbook Met trots presenteert het bestuur van Servicenet het bidbook met daarin het programma voor 2012. Dit programma beweegt zich langs drie sporen: 1. Samenwerking en kennisuitwisseling 2. Productontwikkeling en kwaliteitsborging 3. Publiciteit en marketing
Bij het thema samenwerking en kennisuitwisseling draait het om de organisatie van een landelijk netwerk tussen de Nationale Landschappen en met publieke en private partijen. Daartoe is de website www.servicenetnationalelandschappen.nl opgezet, die ook een platform moet gaan vormen voor het opzetten van kennisnetwerken. Ook symposia, zoals de bijeenkomst van vandaag dragen bij aan samenwerking en kennisuitwisseling. In het project Stad-landrelaties worden de banden tussen de Nationale Landschappen en de steden aangehaald. Het Loket Groenblauwe Diensten draait om samenwerking en kennisuitwisseling bij een gebiedsgerichte inzet van GLB-gelden. Op het vlak van productontwikkeling en kwaliteitsborging wil Servicenet bijdragen aan een gezamenlijke ruimtelijke agenda en een duurzame financieringsstrategie. Bestuurslid Diana de Jong, directeur Gebiedsontwikkeling van Bouwfonds Gebiedsontwikkeling, is over de omgevingscondities hiervoor positiever gestemd dan Hans Kooy. Immers tot 2030 is er nog sprake van een bevolkingsgroei. Daarbij leven we in een ontspanningseconomie waarin mensen waarde hechten aan een duurzame kwaliteit van hun leefomgeving. De komende jaren moeten we die kwaliteitsslag maken, op een duurzame manier zodat ook toekomstige generaties er wat aan hebben. De Jong ziet veel in de verbinding met andere sectoren, zoals in het project energielandschappen, een van de zes projecten uit het bidbook. Bestuurslid Joep Thönissen, directeur van de RECRON, is positief gestemd als het gaat om het in de markt zetten van het Nationaal Landschap als een sterk merk, het derde spoor van het bidbook. De toerisme en recreatiesector vormt daarbij de verbindende schakel. Volgens Thönissen worden de mogelijkheden van de sector zwaar onderschat en onderbenut. Om het bestaansrecht van het merk Nationaal Landschap te versterken moet het meer zijn dan alleen een etiket. ‘We moeten verbinden, verbreden en verdienen. In de projecten Ambassadeurs van het landschap en Proef het Landschap hebben ondernemers een belangrijke rol. Zij worden zo eigenaar van het landschap en zijn er trots op. Een betere marketing bestaat er niet.’ Discussieleider Jan Rutten van Servicenet maakt een rondje door de zaal. Het blijkt dat veel aanwezigen graag af willen van de ambtelijke structuren en veel zien in nieuwe economische dragers en verdienmodellen. De ANWB wil daar graag bij helpen door samen met gebruikers en ondernemers pilots te ontwikkelen voor nieuwe arrangementen. In Laag Holland zijn ze nu al bezig met een pilot Vrijetijdlandschappen. ‘Denk klantgericht en oriënteer je op de samenleving’, aldus Willy Thijssen van Nationaal Landschap Het Groene Woud. Het mes snijdt aan twee kanten, want wie profiteert, investeert. Het Groene Woud is bezig om samen met de gemeenten en energiebedrijven een energiecoöperatie op te zetten voor het opwekken van energie uit biomassa en zonnepanelen. Ook de Erik Meijs van de provincie Limburg vindt dat gebruikers best mogen meebetalen. Daarbij moet je soms ook over de grenzen kijken. De provincie is bezig met het versterken van de internationale stad-landrelaties in de regio. Joke Kersten, voorzitter van de Stichting Samenwerkingsverband Nationale Parken, vindt dat je ook wat kunt leren door over de grens te kijken. Bijvoorbeeld naar Duitsland. Cultuurlandschappen in Europa Ook bestuurslid Eric Luiten, professor cultuurhistorie en ontwerp aan de TU Delft en Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit van de provincie Zuid-Holland, kijkt over de
grens. Hij neemt de aanwezigen mee op een reis langs Europese cultuurlandschappen in wording. Daarbij maakt hij een onderverdeling in drie categorieën: landschappen die zijn gevormd als bouwland, als wingewest of als strijdtoneel. Van de bakermat van de port, de Douro in Portugal tot de houtzagerijen in het Finse Karelië. Van de zoutpannen in Noordoost Italië tot de bruinkoolkraters in Oost-Duitsland en van de Atlantikwal tot de Berlijnse Muur. Allemaal hebben ze een manier gevonden om te overleven. Deels door behoud en reconstructie als toeristische attractie, deels door herbestemming. Zo worden de met regenwater volgelopen bruinkoolkraters in Duitsland omgetoverd tot een aantrekkelijk watersportgebied en vormt het ongerepte spoor van de Berlijnse muur een ecologische topattractie voor vogelaars. Voor een verantwoord beheer en ontwikkeling van Nederlandse cultuurlandschappen moet je volgens Luiten eerst een analyse maken van de ruimtelijke eigenschappen en de historische kwaliteiten van het gebied om aansluitend je beschermingsdoelen, de gewenste interventies en de initiatiefnemers in kaart te brengen. Weg in eigen land Wendy Weijdema van het NBTC toont een campagne in wording, gericht op Nederlandse, Belgische en Duitse toeristen. Onder het aloude motto ‘Lekker weg in eigen land’ focust het NBTC nu eens niet op de kust en de stad maar juist op het achterland. Voor de website die nog verder gevuld moet worden, vraagt zij om inhoudelijke en visuele bijdragen vanuit de Nationale Landschappen. De bedoeling is dat bezoekers op een kaart kunnen doorklikken naar de Nationale Landschappen en het bijbehorende aanbod aan activiteiten, evenementen en arrangementen. België Dan richten we de blik weer op het buitenland met een bijdrage van Eddy Rapsaet van het Regionaal Landschap Oost-Vlaanderen. Hij vertelt hoe de Regionale Landschappen en Parcs Naturels in België zijn georganiseerd. Wat opvalt is dat er in België, naast het Rijk, gemeenten en provincies nog een vierde beleidscategorie is, namelijk gewesten en gemeenschappen. De Regionale Landschappen vallen hieronder. Dat versterkt de regionale insteek, die we ook in Nederland voorstaan. Alle Regionale Landschappen hebben een verenigingsstructuur en zijn tevens georganiseerd in een informeel Vlaams overleg en een heuse federatie in Wallonië. Daar kunnen we in Nederland nog wat van leren, want hier hebben niet alle landschappen een eigen rechtspersoon. Wat we ook leren is een nieuw woord: betoelagen in plaats van subsidiëren. Misschien kunnen we samen aanspraak maken op ‘betoelaging’ vanuit Europa. Andere mogelijke gebieden voor samenwerking vormen de Europese verbindingsszones en het behoud van inheemse bomen en struiken. Europa De bijdrage van Sacha Koppert van Ecorys handelt over de toekomst van EU-fondsen. Op welke subsidieregelingen kunnen de Nationale Landschappen nog aanspraak maken? Vast staat dat er na 2013 het een en ander gaat veranderen, want dan loopt de huidige subsidieperiode af. De doelen en prioriteiten die zijn vastgesteld voor de periode 20142020 lijken minder mogelijkheden te bieden. Sacha ziet nog wel kansen op het gebied van internationale en -regionale samenwerking. Tijdens de parallelsessies gaan zij en Anne van Doorn en Bas Pedroli van Alterra hier nog verder op in.
Parallelsessies: 'matchmaking' Na de pauze gaan de deelnemers uiteen in drie groepen voor de werksessies: Stadlandrelaties, GLB en groenblauwe diensten en Ambassadeurs van het landschap en landschapsarrangementen. Doel is het verkennen van gedeelde opgaven, het identificeren van interessante Europese fondsen en het formuleren van een gezamenlijke aanpak. Hieronder staan de resultaten van de drie sessies.
Werksessie 1: Stad-landrelaties
Oppassen voor honey-spots Volgens Pieter Veen van Servicenet zijn de Nationale Landschappen niet los te zien van hun stedelijke omgeving. Dat geldt met name voor het Groene Hart en de Randstad en het Groene Woud en Brabantstad. De Randstad verlegt haar grenzen steeds verder naar binnen, waardoor het Groene Hart zich samentrekt. Het Groene Woud verlegt haar grenzen juist naar buiten om ruimte te maken voor verbindingen tussen stad en land. Een gezamenlijke opgave ligt in het creëren van goede fysieke stad-landverbindingen en het opheffen van de barrièrewerking van snel- en spoor- en vaarwegen. Dat kan door het aanleggen van fiets- en wandelroutes, bijvoorbeeld langs oude trekvaarten. Ook kun je ‘poorten’ naar het achterland realiseren, in de vorm van bezoekerscentra in de stad, zoals in Brabantstad gebeurt of transferia aanleggen langs (snel)wegen, waar mensen de auto kunnen parkeren om op de fiets of te voet het landschap te verkennen. Die vind je al in de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Andere opgaven liggen op het vlak van functionele relaties en wederzijdse belangen. Een aantrekkelijk achterland draagt bij aan regiobranding en het vestigingsklimaat van de stad. Het heeft een positief effect op de volksgezondheid en verhoogt de veiligheid in de vorm van klimaatbuffering. De derde opgave draait om de vraag welke financiële arrangementen en verdienmodellen kunnen we bedenken om de steden te laten meefinancieren aan de Nationale Landschappen? En ten slotte: hoe kunnen we de bestuurlijke samenwerking tussen de steden en de Nationale Landschappen verbeteren en samen optrekken bij het aanvragen van Europese subsidies gericht op stad-landrelaties, zoals het Purple-project en Saul? Wat zijn de gezamenlijke opgaven als het gaat om Stad-landrelaties, wat zijn mogelijke Europese financieringsbronnen en hoe komen we tot een gezamenlijke aanpak? Daarover gaat het in de discussie die wordt geleid Guus van de Hoef (Investeren in Ruimte), met een bijdrage van Sacha Koppert (Ecorys) over Europese subsidies. Europa Welke Europese fondsen kunnen worden aangesproken als het gaat om stadlandrelaties? Sacha Koppert noemt er een aantal uit het overzicht dat ze voor deze werksessie heeft samengesteld, zoals het European Voluntary Service Youth Programme. Purple en Saul zijn al eerder genoemd. Bij INTERREG 4b en c draait het om uitwisseling en het verbinden van stad en land en LEADER biedt kansen op het gebied van regionale producten, ruraal toerisme en cultureel erfgoed. De kans om een beroep te kunnen doen op de structuurfondsen neemt af na 2014. Het vestigingsklimaat is van de agenda en men focust nu op innovatie en de kenniseconomie. Maar als je hier creatief mee omgaat zijn er misschien mogelijkheden. Een van de aanwezigen stelt voor om de kenniseconomie in te zetten voor het Nationale Landschap door bijvoorbeeld apps te ontwikkelen. Willy Thijssen (Groene Woud) denkt dat het ook hier belangrijk is om de samenwerking te zoeken en eventueel een rechtspersoon in het leven te roepen. Speerpunten
1. Verbindingen Naar aanleiding van de levendige discussie identificeert Guus van de Hoef uiteindelijk een aantal speerpunten om gezamenlijk op te pakken. Het eerste speerpunt focust op verbindingen, niet alleen fysiek, maar ook sociaal door de stadsbewoners te binden aan het landschap. In het Groene Woud doen ze dit door het realiseren van bezoekerscentra in de stad, maar ook door een actieve gebiedscommunicatie waarbij social media worden ingezet. Stadsbewoners worden eigenaar van het gebied door deel te nemen aan een nog op te richten streekinvesteringsfonds of door een streekrekening te openen. Volgens Leny Dwarshuis, die spreekt namens de stichting Groene Hart, kun je de opgaven niet compartimentaliseren. ‘Het realiseren van verbindingen is ook een bestuurlijke zaak. Stad en land zijn onlosmakelijk verbonden. Het Groene Hart is essentieel voor het vestigingsklimaat van de Randstad. Een aantrekkelijk groen achterland is dus ook een committment en verantwoordelijkheid van de steden.’ Han van der Voet van de stichting Wandelnet waarschuwt voor het gevaar van ‘honeyspots’. Aandacht voor de kwaliteit van het Nationale Landschap mag niet ten koste gaan van andere gebieden. Ook wijst hij erop dat niet alle Landschappen in dit opzicht te vergelijken zijn; de relatie van het Groene Hart of het Groene Woud met de omliggende steden is heel anders dan die van de Veluwe of Noordoost Twente. 2. Beleving en activiteiten Desalniettemin richt een tweede speerpunt zich op de beleving van en de activiteiten voor stedelingen in het Nationale Landschap. Het moet vooral leuk zijn, maar ook functioneel. Het een hoeft het ander niet uit te sluiten. Bijvoorbeeld door het bevorderen van kleinschalige, duurzame landbouw in de omgeving. De stedeling weet waar de producten vandaan komen en krijgt een goed gevoel bij het verkleinen van zijn ecologische footprint. Leny Dwarshuis pleit ervoor om in te zetten op een pakketkeuze. Ron Gast, Stichting Groene Hart, beaamt dit: wie Dordrecht zegt, zegt de Biesbosch, wie Rotterdam zegt, zou in één adem Kinderdijk moeten noemen. Goof den Hartogh van het Nationaal Landschap Rivierengebied plaatst een kanttekening. Volgens hem bestaat het gevaar dat de landschappen verworden tot een soort stadsparken. Je moet ze ook op zichzelf zien en hun intrinsieke waarde erkennen voor de bewoners en gebruikers in de landschappen zelf. 3. Bestuurlijke samenwerking Ten derde moet er meer ingezet worden op bestuurlijke samenwerking tussen de steden en de Nationale Landschappen, maar ook met de provincie. Bernt Feis (Stichting Groene Hart) mist de waterschappen in dit plaatje. Van belang is om ook andere partijen te betrekken zoals institutionele beleggers en het woningcorporaties. Ervaringen en best practices kunnen worden gedeeld op de website van Servicenet of via Linkedin. Als daarnaast direct contact gewenst om bovenstaande punten verder uit te werken, zijn diverse deelnemers bereid op afroep van het Servicenet hun bijdragen te leveren.
Werksessie 2: GLB en Groenblauwe Diensten
Sleutelrol voor boereninitiatieven Experts Anne van Doorn (Alterra) en Arjan Koomen van Servicenet leiden de werksessie in. Van Doorn geeft een beeld van de veranderingen die door de Europese Commissie worden voorgesteld voor de eerste en tweede pijler van het GLB. Voor de verdeling van directe betalingen wordt het historisch model verlaten ten gunste van een gelijke hectarebetaling. De verschillen in betaling tussen lidstaten, tussen regio's en tussen bedrijven worden gelijkgetrokken. Daarnaast krijgen de boeren een vergroeningspremie, onder voorwaarde dat zij permanent grasland handhaven op hun bedrijf, 7 procent van het akkerbouwareaal bestemmen voor ecologisch beheer en doen aan gewasdiversificatie. Voor de tweede pijler worden zes kernprioriteiten gedefinieerd. Daarbij spelen kennisuitwisseling en de bescherming van ecosystemen die afhankelijk zijn van land- en bosbouw een rol, met speciale aandacht voor biodiversiteit en landschap. Als een van de weinige lidstaten is Nederland voorstander van vergroening, waarbij men ruimte wil voor innovatie in verband met de verduurzaming van landbouwbedrijven. Een sleutelrol is daarbij weggelegd voor boerencollectieven. Op die manier kan regionaal maatwerk geleverd worden, wat versterkend werkt voor het landschap. Als de 7 procent nationaal in plaats van per bedrijf afgerekend mag worden, maakt dat clustering van ecologisch beheer mogelijk in gebieden waar dat echt nodig is. Arjan Koomen wijst op de enorme financieringsopgave waarmee de Nationale Landschappen worden geconfronteerd. Er zijn voldoende financiële middelen nodig voor de beheeropgave, maar ook voor allerlei ontwikkelingen die plaats gaan vinden in de gebieden. Men zal het geld moeten zoeken in Europese fondsen, maar ook bij provinciale regelingen en private partijen. Voor een goede lobby moeten de Nationale Landschappen aangeven welke kant zij op willen gaan. Welke kansen zien zij? Discussie Er blijkt onzekerheid te bestaan onder de deelnemers over wat de 7 procentregeling precies gaat betekenen. Van Doorn legt uit dat men een vergoeding krijgt voor het totaal aantal hectares, dus niet per ecologische zone. Daarvoor moet iedere boer aan de drie groene voorwaarden voldoen. Alleen subsidiabel areaal telt mee voor de 7 procent, dus wegbermen vallen daar niet onder. Er zijn nog veel onduidelijkheden in de plannen van de Europese Commissie. Die bieden volgens verschillende deelnemers kansen om invloed uit te oefenen. Als de Nationale Landschappen met duidelijke ideeën komen over wat er moet gebeuren met de nieuwe maatregelen, kunnen die naar buiten worden gebracht. De vertegenwoordiger van de ANWB pleit ervoor om de recreatieve en toeristische betekenis van Nationale Landschappen te versterken, bijvoorbeeld door verbetering van de toegankelijkheid. Tussen Erik Lubberink (IPO) en Riet Dumont (provincie Gelderland) ontspint zich een stevige discussie over de Catalogus van groenblauwe diensten en de toetsing die Europa wenst van de regelingen. Lubberink merkt op dat de daarvoor benodigde toetsingscommissie er nog steeds niet is. Ook blijkt er geen registratie te bestaan van de regelingen en de bijbehorende budgetten. Het is de vraag of het mogelijk is om te controleren op zaken als cumulatie, zoals de Europese regelgeving voorschrijft. Dumont
wijst er echter op dat de eerste regeling wel degelijk goedgekeurd is door Brussel. Alleen de jaarlijkse wijzigingen daarop zijn niet getoetst. Lubberink vraagt zich af of er voor de subsidieverlening niet een eenvoudige systematiek kan worden ontwikkeld waarin al die controles besloten liggen. Een systematiek waarbij de zaken veel beter aan elkaar worden gekoppeld, zodat integrale afwegingen kunnen worden gemaakt. Daarbij kan men gebruik maken van bestaande pakketten. Hij waarschuwt voor een groenblauwe dienstenregeling zoals men die in Gelderland voorstelt, die door de gemeenten wordt uitgevoerd. Riet Dumont antwoordt daarop dat zij aan de basis stond van de vier Natura 2000-gebieden en de eerste Regeling groenblauwe diensten, met contracten van 30 jaar looptijd. Het blijkt te werken als een trein! De gemeenten zijn door Brussel erkende uitvoeringsdiensten en er is sprake van cofinanciering. Dumont wijst erop dat men hier zit te wachten op maatwerk. Erik Lubberink zegt daarop ook een voorstander van maatwerk te zijn, maar daarbij loopt hij steeds aan tegen de administratieve lasten en uitvoeringslasten. De systemen worden te ingewikkeld op die manier, dus is het beter uit te gaan van de bestaande mogelijkheden en te zoeken naar synergie. Dumont en Lubberink blijven het hierover oneens. Volgens Dumont zijn de lijnen heel kort: bij de afgesloten overeenkomsten zitten alleen de gemeente, de Rabobank en de boer ertussen. Maatwerk en collectieven Rob Schröder (Alterra) houdt een pleidooi om de sluizen naar Europa open te zetten en om samen met de vier pilotgebieden een lobby op te zetten. Volgens Gert-Jan van Herwaarden (Landschapsbeheer Nederland) is het mogelijk om 250 miljoen euro extra te bestemmen voor natuur en landschap, gezien de Europese opgave om 30 procent van de eerste pijler te bestemmen voor vergroeningsmaatregelen. Daar ligt een geweldige kans voor belanghebbenden bij natuur en landschap, dus de Nationale Landschappen. Om dat geld 'binnen te hengelen' is maatwerk nodig; er moeten collectieven komen en een gebiedsgerichte aanpak. Van Herwaarden benadrukt wel dat boeren werkelijk iets moeten terugdoen, als maatschappelijke dienstverlening, om de groene premie te ontvangen. Het idee van maatwerk en collectieven krijgt steun van verschillende andere deelnemers. Er zijn al goede ervaringen opgedaan met collectieven voor weidevogelbeheer. Verder wordt erop gewezen dat men voor een lobby in Europa met eenvoudige boodschappen moet komen, zoals een clustering van ecologisch beheer, of actief handelen in plaats van passief geld ontvangen. Rol Servicenet Wat kan de meerwaarde zijn van Servicenet in het licht van de komende veranderingen? Lennart Graaff vraagt welke rol Servicenet zou kunnen vervullen. Opgemerkt wordt dat Europa alleen geld geeft voor opbrengstderving, terwijl je zou wensen dat de 7 procentregeling echt meerwaarde gaat creëren voor het landschap. Servicenet zou op dit gat moeten wijzen. Bekeken moet worden of er een publiekprivaat constructieplan voor goed beheer kan worden verzonnen. Een andere mogelijke rol van Servicenet is informatievoorziening: inzichtelijk maken wat de mogelijkheden zijn van de GLB-lijn. Servicenet zou kunnen aanschuiven in de discussie die het IPO gaat voeren met verschillende partijen over de manier waarop het agrarisch natuurbeheer buiten de EHS moet worden vormgegeven.
Binnen de Nationale Landschappen zijn veel ervaringen opgedaan met SNL, die het Servicenet zou kunnen bundelen. Verschillende deelnemers pleiten ervoor dat Servicenet samen gaat werken met vergelijkbare gebieden in het buitenland, bijvoorbeeld in Vlaanderen of Duitsland. Op die manier kan ook meer invloed worden uitgeoefend in Brussel. Meerdere deelnemers zijn van mening dat er een groot, stevig kader moet worden neergezet, waarbinnen je vervolgens alle kanten nog op kan (maatwerk). Lennart Graaff geeft uitleg over het experiment Nationaal Landschap 2.0, waarmee Servicenet bezig is. Wat gebeurt er als je samen met een aantal experts zoals Hans Mommaas, in korte tijd komt tot een nieuw arrangement: een gebiedsgericht financierings- en organisatiemodel voor een Nationaal Landschap, los van de bestaande kaders? Om met een aantal relevante partijen na te denken over dat model, zou een soort 'derde ruimte' moeten worden gecreëerd. Het is de bedoeling dit experiment vóór de zomer te starten. Conclusies Aan het eind van de werksessie trekt Lennart Graaff een aantal conclusies: -
-
-
Het Servicenet moet de betekenis duidelijk maken van de GLB-discussie voor de Nationale Landschappen. Hiermee zal het Servicenet aan de slag gaan. Er wordt op de website plaats voor ingeruimd. Het is handig als de lijn naar de bron van informatie zo kort mogelijk wordt gemaakt. De informatie moet zo worden gestroomlijnd dat de Nationale Landschappen tot een gezamenlijke aanpak kunnen komen. Het lijkt interessant om dit idee te betrekken in het experiment Nationaal Landschap 2.0. Goede en slechte ervaringen van Nationale Landschappen moeten worden gedeeld, zodat er lering uit kan worden getrokken. Als dat zinvol is, moet er gelobbyd worden. Geïnteresseerden in deelname aan het experiment Nationaal Landschap 2.0 of informatie-uitwisseling kunnen zich melden bij Arjan Koomen of Lennart Graaff.
Lennart Graaff meldt Servicenet rond de zomer van 2012 een bestuurlijke conferentie wil organiseren. Daarvoor worden dan ook gedeputeerden en CEO's uit het bedrijfsleven uitgenodigd.
Werksessie 3: Ambassadeurs van het landschap en landschapsarrangementen
Initiatieven van onderop uitlokken Jan Rutten van Servicenet houdt een korte inleiding. Hij vraagt de deelnemers om zich voor te stellen en een voorbeeld te noemen van waar men mee bezig is, betreffende het versterken van ondernemerschap. Een greep uit de activiteiten: -
streekproduct Groen Ommeland Utrecht (community app.) landschapsarrangement Nationaal Landschap regionale beeldverhalen, ondernemers, ondernemers meteen betrekken Ambassadeurs van het landschap label voor ‘brand Nationaal Landschap’ rondleidingen door streekbewoners website groenehart.nl Dag van het Nationale Landschap ‘Smaakvolle streek’
Welke andere goede initiatieven bestaan er? -
-
-
Speeddaten: doel daarvan is om tijdens een gesprek van 5 minuten samen met je gesprekspartner tot een goed idee te komen. Tijdens zo’n sessie ga je daardoor met diverse vertegenwoordigers het gesprek aan en ontstaan allerlei ideeën. Landschapsbeheer Zuid Holland organiseerde allerlei acties samen met Recron , met als resultaat bijvoorbeeld het verbeteren van een ecologische verbinding. Doel is meer kennis van de mogelijkheden in plaats van onmogelijkheden benadrukken. Meer bekendheid zorgt voor meer draagvlak. Denk aan verbetering van het leefmilieu van een amfibie, zonder drastische maatregelen, die vele mensen wél kennen, te hoeven treffen. Er loopt momenteel een pilot betreffende natuurbegraafplaatsen. Dit gebeurt van onderaf, vanuit de gebruikersbehoefte.
Welke tips willen mensen meegeven? -
-
Probeer om niet te veel of altijd een groot project te realiseren. Klein beginnen kan ook goed werken. Bedenk dat bijvoorbeeld agrariërs snel dingen van een collega aannemen. Zorg dat ook die onderlinge communicatie goed werkt. Agrariërs weten immers zoveel van het landschap. Probeer de vertegenwoordigers van de Nationale Landschappen dichter bij elkaar te brengen. Nu werkt iedereen nog op zijn eigen eiland.
De RECRON is bezig met het aanjagen en faciliteren van projecten en wil draagvlak bij mensen creëren. De rol van de RECRON verschilt wel per project; soms is alleen samenwerking nodig in de opstartfase, soms blijft de organisatie ook betrokken als het project al gestart is. Cursus Ambassadeur van het landschap De cursus waarbij mensen worden opgeleid tot ambassadeur van het landschap wordt kort toegelicht. De cursus bestaat uit een theoriedeel en een excursiedeel met als doel: het overdragen van kennis van het betreffende gebied en een ambassadeur opleiden die zijn liefde voor het gebied kan overdragen aan anderen. Deze cursus is gestart met mensen die betrokken zijn bij de Nationale Parken, daarna zijn ook vertegenwoordigers
van Nationale Landschappen en andere landschapseenheden benaderd om de cursus te volgen. Wat valt op? Tijdens de cursus is er in eerste instantie wat afstandelijk gedrag, maar al snel wordt de drempel om een medecursist te benaderen om samen te werken een stuk lager. De cursus zorgt ervoor dat mensen sneller onderling contact zoeken. Daaropvolgend is het belangrijk dat de ideeën in de praktijk worden gebracht. Na de cursus moeten de mensen dus samen aan de slag gaan. Voorbeeld: Medewerkers van een restaurant, gelegen naast het station en naast het wandelgebied, hebben deze cursus tot ambassadeur van het landschap gedaan. Dit simpelweg omdat zij alle mensen die met het ov aankomen opvangen. Doordat voor elk gebied een gebiedsgerichte cursus worden ontwikkeld, zijn de kosten hoog. Waar komen de financiën vandaan, wie betaalt de cursus en de aanbieders daarvan? De deelnemers betalen voor de cursus, maar dit is weinig in verhouding tot de kosten van de cursus. De provincie betaalt een groot deel en vanuit LEADER wordt een deel van de kosten gefinancierd. Zijn er voorbeelden van financiering vanuit het gebied? Rabobank is een belangrijke partner uit het gebied. Zonder financiële steun vanuit overheden/subsidie wordt de cursus zo duur, dat mensen niet zullen komen. Daarnaast is er best een drempel om als eerste naar de cursus te gaan. Zodra er eenmaal een cursus geweest is, is het makkelijker voor anderen om ook te gaan. Wat levert de cursus van bijvoorbeeld de landschapsgids op? Hier is weinig over bekend. Het belang om binding met die vrijwilligers te houden wordt wel benadrukt. Als er weinig contact is met de vrijwilligers, verdwijnen de mensen langzaam uit beeld. Misschien is het een idee om een stagiair onderzoek laten doen naar het effect van een cursus. Wat levert het op; hoe lang blijven vrijwilligers betrokken en welk effect heeft hun werk/inzet? Komen ondernemers ook zelf ergens mee? En hoe vinden mensen elkaar? Ondernemers gaan uit zichzelf op zoek naar partners die kunnen helpen met een idee, maar de juiste partners vinden blijkt niet altijd makkelijk. Moeilijk, want vaak heeft een idee pas toekomst als mensen het samen gaan oppakken. Een andere mogelijkheid is om gebruik te maken van Urgenda:een organisatie die arena’s faciliteert. Ondernemers komen dan bij elkaar en bespreken allerlei ideeën. Ze betalen hier zelf voor, regelen zelf het contact met de provincie en denken na over een verdienmodel bij elk idee. Kortom, ideeën die van onderaf komen. Een idee is om een krant of nieuwsbrief te publiceren waar ondernemers ideeën in kunnen benoemen. Is het een idee om een cursus aan te bieden aan vertegenwoordigers van grote hotelketens? Ook zij kunnen ambassadeur zijn en hun ideeën uitdragen bij ontvangst van toeristen.
Ja, dat gebeurt ook al, maar er is ook een kanttekening: kruisbestuiving heeft een belangrijk effect. Dus niet alleen vertegenwoordigers van de grote hotelketens bij elkaar zetten, maar het gesprek aangaan met diverse partijen om te kijken wat voor interessante arrangementen je samen kunt aanbieden. Europese subsidies Bas Pedroli (Alterra) geeft een korte toelichting op mogelijke Europese financieringsopties. Een aantal daarvan heeft betrekking op uitwisseling van ideeën en praktijkvoorbeelden. Dat levert dus niet direct geld op, maar kan indirect wel iets opleveren. GRUNDTVIG is in feite echt voor de vrijwilligers, volwasseneneducatie. Het gaat om betrekkelijk kleine bedragen, wat kan bijdragen aan beloning van vrijwilligers in je gebied. Zie je die ondernemers als vrijwilligers? Ja! Vooral als je het werk/de taken als ambassadeur, koppelt aan het Nationale Landschap. Enkele financieringsopties werken getrapt, dat wil zeggen dat je een vertegenwoordiger in Nederland benadert, die vervolgens weer contact heeft met een vertegenwoordiger in Brussel. Het meeste geld komt momenteel uit POP. Dit past ook het beste bij de meeste (grote) projecten, projecten op een hoger schaalniveau. De fondsen uit de bijlage hebben meer betrekking op kleinere projecten waar minder geld mee gemoeid is, het zijn de ‘zachte’ fondsen. Kunnen mensen/gebruikers zelf meebetalen? Een voorbeeld daarvan is de Dag van het Nationaal Landschap. Daar zijn ook ondernemers bij betrokken en de bezoekers kun je ergens voor laten betalen. Kun je dit niet in groter perspectief trekken? De dag van de Nationale Parken bestaat al. In Nederland zijn er al zoveel dagen, je zou het kunnen koppelen aan een andere dag, bijvoorbeeld de Open Monumentendag. In Italië is 21 juni de landelijke dag van het landschap. Een goed voorbeeld van over de grens. De tijd is om. Jan Rutten sluit af en nodigt iedereen uit om verder te praten bij de netwerkborrel.